Etaamb.openjustice.be
Wet van 07 december 1998
gepubliceerd op 05 januari 1999

Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus

bron
diensten van de eerste minister
numac
1998021488
pub.
05/01/1999
prom.
07/12/1998
ELI
eli/wet/1998/12/07/1998021488/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 DECEMBER 1998. - Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Art. 2.In deze wet wordt verstaan onder : 1° de gouverneur : de provinciegouverneur of de gouverneur van het administratief arrondissement van Brussel-Hoofdstad;2° de politiediensten : de federale politie en de korpsen van de lokale politie;3° de algemene inspectie : de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie.

Art. 3.De politiediensten worden georganiseerd en gestructureerd op twee niveaus : het federale niveau en het lokale niveau, die samen de geïntegreerde politiezorg verzekeren. Deze niveaus zijn autonoom en hangen van verschillende overheden af. Deze wet regelt de functionele banden tussen deze twee niveaus.

Overeenkomstig Titel II van de huidige wet, verzekert de lokale politie op het lokale niveau de basispolitiezorg, meer bepaald alle opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie die nodig zijn voor het beheren van lokale gebeurtenissen en fenomenen die zich voordoen op het grondgebied van de politiezone, evenals het vervullen van sommige politieopdrachten van federale aard.

Overeenkomstig Titel III van de huidige wet, verzekert de federale politie over het gehele grondgebied, met inachtneming van de principes van specialiteit en subsidiariteit, de gespecialiseerde en de supralokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie, evenals ondersteunende opdrachten voor de lokale politiediensten en voor de politieoverheden.

De geïntegreerde politiedienst waarborgt de overheden en de burgers een minimale gelijkwaardige dienstverlening over het gehele grondgebied van het Rijk.

Art. 4.De ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie worden, met inachtname van de prerogatieven van de bevoegde overheden, belast met het coördineren van het algemeen politiebeleid, evenals met de coördinatie van het beheer van de federale politie en van de lokale politie. Zij stellen te dien einde jaarlijks een nationaal veiligheidsplan op.

De krachtlijnen van het nationaal veiligheidsplan worden aan het Parlement medegedeeld.

Het nationaal veiligheidsplan waarborgt een globale en geïntegreerde aanpak van de veiligheid en verzekert de samenhang van het optreden van de politiediensten. De zonale veiligheidsplannen houden er rekening mee.

In het raam van de hun door deze wet toegekende bevoegdheden waken de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie er bovendien over de politiediensten op zodanige wijze te organiseren dat een doeltreffende operationele samenwerking en een geïntegreerde politiezorg worden gewaarborgd.

Art. 5.De opdrachten van de politiediensten worden bij wet bepaald. HOOFDSTUK II. - De federale politieraad

Art. 6.Er wordt een federale politieraad opgericht. Hij wordt als volgt samengesteld : 1° een voorzitter;2° een vertegenwoordiger van de minister van Binnenlandse Zaken en een vertegenwoordiger van de minister van Justitie;3° de procureur-generaal, voorzitter van het college van procureurs-generaal;4° een gouverneur;5° de federale procureur;6° een procureur des Konings;7° een onderzoeksrechter;8° drie burgemeesters, lid van de adviesraad van burgemeesters, en die elk uit een verschillend Gewest komen;9° de commissaris-generaal;10° een korpschef van de lokale politie. De federale politieraad telt, de voorzitter niet meegerekend, evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden.

De voorzitter en de leden van de federale politieraad, bedoeld in het eerste lid, 4°, 6°, 7°, 8° en 10°, worden aangesteld voor een hernieuwbare termijn van vier jaar bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, op voorstel van de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie. De korpschef van de lokale politie wordt aangesteld op voorstel van de Vaste Commissie van de lokale politie, bedoeld in artikel 91.

Art. 7.Onverminderd de andere bevoegdheden die hem bij wet worden toebedeeld, verleent de federale politieraad advies aan de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie en is deze belast met de globale evaluatie van de werking en de organisatie van de federale politie en van de lokale politiediensten, met name op basis van een jaarlijks rapport opgesteld door de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie.

Hij geeft een gemotiveerd advies over het ontwerp van het nationaal veiligheidsplan, en zal de uitvoering ervan geregeld evalueren. Samen met de krachtlijnen van het plan wordt aan het Parlement het advies van de federale politieraad meegedeeld.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit op voorstel van de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie, de nadere regels voor de werking van de federale politieraad. HOOFDSTUK III. - De adviesraad van burgemeesters

Art. 8.Een adviesraad van burgemeesters wordt opgericht. Elk reglementair besluit betreffende de lokale politie wordt door de minister van Binnenlandse Zaken onderworpen aan het advies van de adviesraad.

Bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit bepaalt de Koning de samenstelling ervan, de nadere regels voor de aanwijzing van zijn leden en van zijn werking, met inbegrip van de termijnen waarbinnen de adviezen door de raad worden verstrekt.

De Koning waakt over het representatief karakter van de adviesraad rekening houdend met de types van politiezone. De leden van de adviesraad en hun plaatsvervangers worden door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, benoemd voor een hernieuwbare periode van drie jaar.

Het verlies van de hoedanigheid van burgemeester leidt van rechtswege tot het beëindigen van het mandaat van lid van de adviesraad.

TITEL II. - De lokale politie HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - De politiezones

Art. 9.Na advies van de betrokken burgemeesters, die de gemeenteraden dienaangaande raadplegen, van de procureur-generaal en van de gouverneur over een voorstel tot indeling door de minister van Binnenlandse Zaken, verdeelt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit op de voordracht van de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie, het grondgebied van de provincies en van het administratief arrondissement van Brussel-Hoofdstad, in politiezones. Daartoe worden de grenzen van de gerechtelijke arrondissementen gerespecteerd, behoudens wat de gemeenten betreft die ressorteren onder meerdere gerechtelijke arrondissementen.

Een politiezone bestaat uit één of meer gemeenten. De meergemeentezone beschikt over rechtspersoonlijkheid.

Art. 10.Elke politiezone beschikt over een lokaal politiekorps. In de meergemeentezones wordt de lokale politie zodanig georganiseerd dat ze over een of meer politieposten beschikt in elke gemeente van de zone.

Art. 11.In de meergemeentezones worden de bevoegdheden van de gemeenteraad inzake de organisatie en het beheer van het lokaal politiekorps uitgeoefend door de politieraad, bedoeld in artikel 12.

In dezelfde zones, worden de respectieve bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen en van de burgemeester inzake de organisatie en het beheer van het lokaal politiekorps uitgeoefend door het politiecollege, bedoeld in artikel 23.

Zonder op enige wijze afbreuk te doen aan de hen toegekende bevoegdheden, heeft de politieraad het recht geïnformeerd te worden door de burgemeesters over de wijze waarop zij de bevoegdheden uitoefenen die hen zijn verleend krachtens de artikelen 42, 43 en 45 evenals krachtens artikel 133, tweede en derde lid van de nieuwe gemeentewet. Afdeling 2. - De politieraad en het politiecollege

Onderafdeling 1. - Samenstelling van de politieraad en van het politiecollege

Art. 12.De lokale politie in de meergemeentezone wordt bestuurd door een politieraad bestaande uit : - 13 leden in een meergemeentezone die de 15 000 inwoners niet overschrijdt; - 15 leden voor een bevolking van 15 001 tot 25 000 inwoners; - 17 leden voor een bevolking van 25 001 tot 50 000 inwoners; - 19 leden voor een bevolking van 50 001 tot 80 000 inwoners; - 21 leden voor een bevolking van 80 001 tot 100 000 inwoners; - 23 leden voor een bevolking van 100 001 tot 150 000 inwoners; - 25 leden voor een bevolking van meer dan 150 000 inwoners.

De politieraad wordt evenredig samengesteld uit leden van de gemeenteraden van de verschillende gemeenten die samen de meergemeentezone vormen, op basis van hun respectievelijke bevolkingscijfers. Elke gemeenteraad beschikt over minstens één vertegenwoordiger in de politieraad.

In de gevallen dat de evenredigheid bepaald in het tweede lid geen vertegenwoordiging van een gemeenteraad toelaat, wordt één bijkomend lid toegekend om hierin te voorzien. Het aantal leden bepaald in het eerste lid wordt in dit geval telkens vermeerderd met één eenheid.

Elk effectief lid heeft een of twee opvolgers.

De burgemeesters van de gemeenten die deel uitmaken van de meergemeentezone zijn van rechtswege lid van de politieraad. Zij worden niet meegerekend in het overeenkomstig het eerste lid bepaald aantal leden.

Art. 13.Voor het bepalen en het verdelen van het aantal leden bedoeld in artikel 12 worden de bevolkingscijfers in aanmerking genomen die als basis hebben gediend voor het bepalen van de samenstelling van de verschillende gemeenteraden in de overeenkomstige meergemeentezone.

Art. 14.Om te kunnen worden verkozen tot werkend of plaatsvervangend lid van de politieraad, moet de kandidaat op de dag van de verkiezing deel uitmaken van de gemeenteraad van een van de gemeenten die de meergemeentezone vormen.

Art. 15.Effectieve leden van de politieraad mogen geen bloed- of aanverwanten zijn tot en met de derde graad, noch door de echt verbonden zijn.

Aanverwantschap die na de verkiezing tot stand komt onder de leden van de raad, stelt geen einde aan hun mandaat.

Tussen de als effectief lid verkozen personen wordt de orde van voorrang geregeld overeenkomstig de in artikel 17 bepaalde orde. Het effectief lid geniet voorrang op degene die door opvolging lid van de raad wordt. Tussen personen die gelijktijdig door opvolging lid van de raad worden, wordt de voorrang geregeld overeenkomstig de in artikel 17 bepaalde orde.

Art. 16.De kandidaat-effectieve leden en de kandidaat-opvolgers worden in elke gemeenteraad schriftelijk voorgedragen door een of meer gemeenteraadsleden; de kandidaten stemmen in door een ondertekende verklaring op de akte van voordracht. De burgemeester, bijgestaan door de gemeentesecretaris en in tegenwoordigheid van een gemeenteraadslid van elke politieke fractie die een kandidatenlijst indient, neemt de akten van voordracht in ontvangst.

Voor de verkiezing van de leden van de politieraad heeft elk gemeenteraadslid één stem indien er minder dan vier leden te verkiezen zijn, drie stemmen indien er vier of vijf leden te verkiezen zijn, vier indien er zes of zeven, vijf indien er acht of negen, zes indien er tien of elf en acht indien er twaalf of meer leden te verkiezen zijn.

De verkiezing van de leden van de politieraad geschiedt bij geheime stemming en in één enkele stemronde. Elk gemeenteraadslid ontvangt zoveel stembiljetten als hij stemmen heeft. Op elk stembiljet brengt hij een stem uit voor een effectief lid.

De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels en de procedure bepalen die in acht moeten worden genomen bij de indiening van de kandidatenlijsten en bij de verkiezingen.

Art. 17.De kandidaten die de meeste stemmen hebben bekomen zijn verkozen tot effectieve leden. Bij staking van stemmen wordt voorrang verleend in de volgende orde : 1° aan de kandidaat die, op de dag van de verkiezing, een mandaat in de politieraad uitoefent.Indien één of meerdere kandidaten in dit geval verkeren wordt de voorrang verleend aan degene die zonder onderbreking zijn mandaat het langst heeft uitgeoefend; 2° aan de kandidaat die, voorheen, een mandaat in de politieraad heeft uitgeoefend.Indien één of meerdere kandidaten in dit geval verkeren, wordt voorrang verleend aan degene die zonder onderbreking het langst zijn mandaat heeft uitgeoefend, en bij gelijke duur, aan degene die het het laatst heeft beëindigd; 3° aan de oudste kandidaat in jaren die de leeftijd van zestig jaar niet heeft bereikt;4° aan de jongste in jaren van de kandidaten die de leeftijd van zestig jaar hebben bereikt. Wie zou verkozen zijn doch wiens verkiezing geen uitwerking kan krijgen, wordt wegens onverenigbaarheid vervangen door zijn opvolger.

De kandidaten die als opvolgers van een verkozen effectief lid worden voorgedragen, zijn van rechtswege de opvolgers van het voornoemde lid.

Art. 18.De verkiezing van de leden van de politieraad heeft plaats in openbare vergadering de derde maandag nadat de gemeenteraad werd geïnstalleerd. Indien die datum op een wettelijke feestdag valt, wordt de verkiezing verschoven naar de eerstvolgende werkdag.

Art. 19.Wanneer een effectief lid voor het verstrijken van zijn mandaat ophoudt deel uit te maken van de politieraad en hij geen opvolger of opvolgers heeft, kunnen alle nog in functie zijnde gemeenteraadsleden die de voordracht van het te vervangen lid hadden ondertekend, gezamenlijk een kandidaat effectief lid en één of meer kandidaat-opvolgers voordragen. In dit geval worden deze kandidaten verkozen verklaard, de kandidaat-opvolgers in orde van hun voordracht.

Is zulks niet het geval, dan wordt in de vervanging voorzien bij een geheime stemming waarbij elk gemeenteraadslid over één stem beschikt en de kandidaat die de meeste stemmen behaalde verkozen wordt verklaard Bij staking van stemmen is artikel 17 van toepassing.

Art. 20.Het mandaat van de leden van de politieraad duurt zes jaar.

Dit mandaat vangt aan de eerste werkdag van de derde maand, volgend op de datum van het aantreden van de verkozen gemeenteraden na een volledige vernieuwing of ten laatste de eerste werkdag van de tweede maand volgend op de maand waarin de uitslag van hun verkiezing definitief is geworden. De leden blijven hun mandaat uitoefenen tot de installatie van de nieuwe politieraad.

Het lid dat ontslag neemt, blaft zijn mandaat uitoefenen tot zijn opvolger is beëdigd.

De opvolger of het ter plaatsvervanging verkozen lid voleindigt het mandaat van het lid dat hij opvolgt.

Art. 21.Met uitzondering van de omstandigheid bedoeld in het eerste lid van artikel 20 leidt het verlies van de hoedanigheid van gemeenteraadslid van rechtswege tot het beëindigen van het mandaat van lid van de politieraad.

Art. 22.De bepalingen van de artikelen 11, 12 en 12bis van de nieuwe gemeentewet zijn van toepassing op de leden van de politieraad.

Art. 23.Het politiecollege wordt gevormd door de burgemeesters van de verschillende gemeenten die de meergemeentezone vormen.

Het mandaat van lid van het politiecollege vangt aan op het ogenblik van de eedaflegging als burgemeester.

Het lid van het politiecollege dat afwezig is of verhinderd, wordt vervangen overeenkomstig de bepalingen van artikel 14 van de nieuwe gemeentewet.

Het politiecollege stelt één van zijn leden aan als voorzitter.

Vóór het overige wordt de rang van de leden van het politiecollege bepaald door het stemmenaantal dat elk van hen overeenkomstig artikel 24 is toegekend.

Indien het politiecollege geen voorzitter heeft aangesteld, wordt deze functie waargenomen door het lid met de hoogste rang.

Art. 24.In het politiecollege beschikt elke burgemeester over een aantal stemmen naar evenredigheid van de minimum politiedotatie die zijn gemeente in de meergemeentezone inbrengt.

In afwijking van het eerste lid wordt gedurende de eerste twee jaren volgend op het jaar waarin de lokale politie is opgericht, het aantal stemmen toegekend naar evenredigheid van de nettolast voor de functie Justitie en Politie onder de statistische code 399 van de laatst vastgestelde en goedgekeurde jaarrekeningen van elke gemeente.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nadere regels die in acht moeten worden genomen voor de toekenning van stemmen aan de leden van het politiecollege.

Onderafdeling 2. - Vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van de politieraad en van het politiecollege

Art. 25.De politieraad vergadert zo dikwijls als de zaken die tot zijn bevoegdheid behoren het vereisen en ten minste tienmaal per jaar.

De voorzitter van het politiecollege zit de politieraad voor.

Elk lid van de politieraad, de leden van het politiecollege inbegrepen, heeft één stem.

Art. 26.In afwijking van het vorige artikel beschikt, bij de stemmingen over de vaststelling van de begroting, de begrotingswijzigingen en de jaarrekeningen, elke groep vertegenwoordigers van één gemeente uit de politiezone over evenveel stemmen als waarover de burgemeester van de gemeente die hij vertegenwoordigt, beschikt in het politiecollege. Deze stemmen worden onder de leden van die groep gelijk verdeeld.

Art. 27.De artikelen 84, 86, 87, 87bis, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95 tweede lid, 96, 97, 98, 99, 100 en 101 van de nieuwe gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing op de politieraad.

Art. 28.De artikelen 104, eerste en derde lid, en 105 van de nieuwe gemeentewet zon van overeenkomstige toepassing op het politiecollege.

Het politiecollege mag alleen dan beraadslagen en besluiten als de meerderheid van de stemmen bedoeld in artikel 24 is vertegenwoordigd.

De besluiten van het politiecollege worden bij meerderheid van de stemmen bedoeld in het vorige lid genomen. Bij staking van stemmen verdaagt het politiecollege de zaak tot een volgende vergadering.

Indien bij meerderheid van stemmen in het politiecollege de behandeling van de zaak vooraf spoedeisend is verklaard, of wanneer de zaak in een vorige vergadering na staking van stemmen werd verdaagd, is bij staking van stemmen de stem van de voorzitter beslissend.

Art. 29.In de meergemeentezone wordt de functie van secretaris van de politieraad en van het politiecollege door een lid van het personeel van het administratief en logistiek kader van het lokaal politiekorps of van een gemeentelijke administratie van de zone vervuld. Hij wordt respectievelijk aangeduid door de politieraad of het politiecollege.

Hij stelt de notulen van de raad en van het college op en zorgt voor de overschrijving ervan.

De korpschef van de lokale politie is belast met de voorbereiding van de zaken die aan de politieraad of aan het politiecollege worden voorgelegd en woont de vergaderingen van de raad en het college bij.

De overgeschreven notulen worden door de voorzitter en door de secretaris getekend.

De notulen vermelden alle besproken onderwerpen alsook het gevolg dat werd gegeven aan die punten waaromtrent geen beslissing werd genomen.

Zij maken eveneens duidelijk melding van alle beslissingen.

De briefwisseling uitgaande van de politieraad en het politiecollege wordt door de voorzitter ondertekend en door de korpschef medeondertekend tenzij daarvoor delegatie wordt verleend.

Art. 30.De ontvangsten en uitgaven van de politiezone worden gedaan door een bijzondere rekenplichtige.

In de ééngemeentezone treedt de gemeenteontvanger als bijzondere rekenplichtige op.

In de meergemeentezone wordt de bijzondere rekenplichtige op voorstel van het politiecollege aangewezen door de politieraad onder de gemeenteontvangers en de ontvangers van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een van de gemeenten die deel uitmaken van de politiezone. De politieraad kan evenwel een beroep doen op een gewestelijke ontvanger.

De bijzondere rekenplichtige heeft tot taak om, alleen en onder zijn verantwoordelijkheid, de ontvangsten van de politieoverheid te innen en tegen regelmatige bevelschriften de betaalbaar gestelde uitgaven te doen ten belope, hetzij van het bijzonder bedrag bepaald in elk artikel van de begroting, van het bijzonder krediet of van het voorlopig krediet, hetzij van het bedrag van de overeenkomstig artikel 248 van de nieuwe gemeentewet, overgeschreven kredieten.

Indien de bijzondere rekenplichtige weigert het bedrag van regelmatige bevelschriften te betalen of zulks uitstelt, wordt de betaling vervolgd, zoals inzake directe belastingen, door de rijksontvanger, nadat de gouverneur, die de bijzondere rekenplichtige oproept en hem vooraf hoort, indien hij zich aanmeldt, de bevelschriften uitvoerbaar heeft verklaard.

Art. 31.De bijzondere rekenplichtige in de meergemeentezone is verplicht tot waarborg van zijn beheer, een aanvullende zekerheid in geld, in effecten, of in de vorm van een of meerdere hypotheken te stellen.

De Koning bepaalt het minimum- en het maximumbedrag van deze aanvullende zekerheid.

De politieraad stelt, op de eerstvolgende vergadering na de aanstelling van de bijzondere rekenplichtige, het bedrag vast van de zekerheid die deze moet stellen, alsmede de termijn waarover hij daartoe beschikt.

De zekerheid wordt bij de deposito- en consignatiekas gedeponeerd; de rente die ze opbrengt komt aan de bijzondere rekenplichtige toe.

De akten van zekerheidstelling worden, zonder kosten voor de meergemeentezone, voor het politiecollege verleden.

Indien er registratierechten verschuldigd zijn, worden deze teruggebracht tot het algemeen vast recht en zijn ze ten laste van de bijzondere rekenplichtige.

De bijzondere rekenplichtige mag de zekerheidstelling vervangen door, hetzij een bankwaarborg of verzekering die beantwoordt aan de modaliteiten door de Koning bepaald, hetzij de hoofdelijke borgstelling van een vereniging die door de Koning is erkend.

Deze erkende vereniging moet de vorm van een coöperatieve vennootschap aannemen en de voorschriften van boek I, titel IX, afdeling VII, van het Wetboek van koophandel naleven; ze behoudt niettemin haar burgerlijk karakter.

Het besluit tot erkenning van de vereniging alsmede de goedgekeurde statuten worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De vereniging kan de kas en de boekhouding controleren van de bijzondere rekenplichtige voor wie ze zich borg heeft gesteld, mits het politiecollege instemt met de contractuele bepalingen waarbij dit recht wordt gevestigd en met de wijze waarop dit recht wordt uitgeoefend.

Het politiecollege zorgt dat de zekerheid van de bijzondere rekenplichtige werkelijk gesteld en te bekwamer tijd wordt vernieuwd.

De bijzondere rekenplichtige die zijn zekerheid niet binnen de voorgeschreven termijn verschaft en dit verzuim niet voldoende verantwoordt, is ambtshalve ontslagen en wordt vervangen.

Alle kosten betreffende de vestiging der zekerheid komen ten laste van de bijzondere rekenplichtige.

Is er een tekort in de kas van de meergemeentezone, dan heeft de meergemeentezone een voorrecht op de zekerheid van de bijzondere rekenplichtige.

De bijzondere rekenplichtige staat onder het gezag van het politiecollege.

Art. 32.In geval van afwezigheid van de bijzondere rekenplichtige wordt zijn functie waargenomen overeenkomstig de bepalingen voor vervanging die in zijn bestuur van herkomst van toepassing zijn.

De politieraad stelt, binnen de voorwaarden door de Koning bepaald, de vergoeding van de bijzondere rekenplichtige in de meergemeentezone vast.

Onderafdeling 3. - Budgettair en financieel beheer

Art. 33.Titel V van de nieuwe gemeentewet is van toepassing op het beheer van de goederen en inkomsten van de lokale politie, met dien verstande dat voor de meergemeentezone de in de nieuwe gemeentewet voorkomende woorden « gemeente, gemeenteraad, college van burgemeester en schepenen, gemeente-instellingen die geen rechtspersoonlijkheid bezitten », respectievelijk moeten worden gelezen als : « meergemeentezone, politieraad, politiecollege, » en « uitdrukkelijk aangewezen afdelingen van de lokale politie ».

Art. 34.Artikel 131 en titel VI, hoofdstuk I en II, van de nieuwe gemeentewet, uitgezonderd de artikelen 243 en 253, zijn van toepassing op het budgettair en financieel beheer van de lokale politie, met dien verstande dat : 1° voor de meergemeentezone de in de nieuwe gemeentewet voorkomende woorden « gemeente, gemeenteraad, college van burgemeester en schepenen, burgemeester, gemeentesecretaris, gemeenteontvanger en gemeentekas », respectievelijk moeten worden gelezen als : « meergemeentezone, politieraad, politiecollege, voorzitter van het politiecollege, korpschef van de lokale politie, bijzondere rekenplichtige en kas van de meergemeentezone »;2° het in artikel 240, § 1, derde lid, van de nieuwe gemeentewet vermelde « verslag bedoeld in artikel 96 » moet worden gelezen als « de door de Koning voorgeschreven documenten die bij de begroting en rekeningen van de politiezone moeten worden gevoegd »;3° in artikel 241, § 1, van de nieuwe gemeentewet de woorden « eerste maandag van oktober » moeten worden gelezen als « in de maand oktober »;4° in artikel 250 van de nieuwe gemeentewet de woorden « door de burgemeester of door degene die hem vervangt, en door een schepen » moeten worden gelezen als « door de voorzitter van het politiecollege of diegene die hem vervangt ». Afdeling 3. - De zonale veiligheidsraad

Art. 35.In elke politiezone wordt een zonale veiligheidsraad opgericht waarbinnen een systematisch overleg wordt georganiseerd tussen de burgemeesters, de procureur des Konings, de korpschef van de lokale politie en de bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie of zijn afgevaardigde.

De zonale veiligheidsraad kan deskundigen uitnodigen om deel te nemen aan zijn werkzaamheden.

De opdrachten van de zonale veiligheidsraad zijn de volgende : 1° het bespreken en de voorbereiding van het zonaal veiligheidsplan;2° het bevorderen van de optimale coördinatie van de uitvoering van de opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie;3° het evalueren van de uitvoering van het zonaal veiligheidsplan.

Art. 36.Het jaarlijks zonaal veiligheidsplan omvat : 1° de prioritaire opdrachten en doelstellingen vastgesteld door de burgemeesters en de procureur des Konings, elkeen wat zijn bevoegdheden betreft, die in een globale veiligheidsaanpak worden geïntegreerd, evenals de wijze waarop deze opdrachten en doelstellingen zullen worden bereikt;2° de capaciteit van de lokale politie die bestemd is voor de uitvoering van de opdrachten van gerechtelijke en bestuurlijke politie en die er moet voor zorgen dat deze opdrachten te allen tijde kunnen worden uitgevoerd, in het bijzonder de lokale opdrachten;3° de bijdrage van de lokale politie in de uitvoering van de opdrachten van federale aard bedoeld in artikel 61;4° de opdrachten en doelstellingen die eigen zijn aan een gemeente van de zone, die overeenstemmen met een budgettaire tussenkomst van deze gemeente die de overeenkomstig artikel 40, derde lid, overeengekomen dotatie overschrijdt.

Art. 37.Het zonaal veiligheidsplan wordt, rekening houdend met het nationaal veiligheidsplan, voorbereid door de zonale veiligheidsraad.

De gedeelten van het zonaal veiligheidsplan die een weerslag hebben op de aangelegenheden die onder de bevoegdheid ressorteren van de gemeenteraad of van de politieraad, worden voor akkoord voorgelegd aan de gemeenteraad of, desgevallend, aan de politieraad.

Na goedkeuring door de burgemeesters en de procureur des Konings, wordt het voor goedkeuring voorgelegd aan de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie, die er zich over moeten uitspreken binnen de twee maanden vanaf de ontvangst van het plan. Na deze termijn wordt hun goedkeuring als gegeven geacht. Indien de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie het plan niet goedkeuren, wordt hen een nieuwe versie ervan voorgelegd. In dit geval wordt de termijn voor goedkeuring teruggebracht tot één maand.

De gemeenteraden worden ingelicht over het goedgekeurde plan, met uitzondering van de gedeelten of gegevens die door de zonale veiligheidsraad als vertrouwelijk worden beschouwd.

Wanneer, in de loop van de uitvoering van het zonaal veiligheidsplan blijkt dat de overeenkomstig artikel 36, 2°, geplande capaciteit, ontoereikend is om die opdrachten uit te voeren, wordt dit verholpen door de zonale veiligheidsraad. Afdeling 4. - Personeel en begroting

Art. 38.Voor elke politiezone bepaalt de Koning het minimaal effectief van het operationeel en van het administratief en logistiek personeel van de lokale politie, rekening houdend met de specifieke kenmerken van die zone.

Art. 39.In de ééngemeentezones, wordt de begroting van het lokaal politiekorps goedgekeurd door de gemeenteraad, overeenkomstig de door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, vastgestelde minimale begrotingsnormen.

De begroting van de politiezone komt ten laste van de gemeente van de zone en van de federale Staat.

Art. 40.In de meergemeentezones wordt de begroting van het lokaal politiekorps goedgekeurd door de politieraad, overeenkomstig de door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, vastgestelde minimale begrotingsnormen.

De begroting van de politiezone komt ten laste van de verschillende gemeenten van de zone en van de federale Staat.

Elke gemeenteraad van de zone stemt de dotatie die aan het lokaal politiekorps moet worden toegekend en die aan de politiezone wordt gestort.

Overeenkomstig artikel 36, 4°, kan een gemeente haar dotatie verhogen ten voordele van de politiezone.

De dotatie wordt in de uitgaven van elke gemeentebegroting ingeschreven. De bijdrage aan de meergemeentezone wordt op zijn minst in twaalfden uitbetaald.

De nadere regels inzake de berekening en de verdeling van de dotaties en de wijze waarop zij worden uitbetaald, worden door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit vastgelegd.

Wanneer de meergemeentezone niet over voldoende middelen beschikt om de uitgaven te dekken die voortkomen uit de vervulling van haar opdracht, wordt het verschil gedragen door de gemeenten die er deel van uitmaken.

Art. 41.Per politiezone wordt jaarlijks een toelage uitgetrokken ten laste van de federale begroting, verder genoemd de federale toelage.

De federale toelage wordt bepaald op basis van : 1° het aandeel van de federale overheid in de financiering van de lokale opdrachten van de politie;2° de algemene en bijzondere federale opdrachten die binnen de betrokken zone worden vervuld. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de criteria en de nadere regels die in acht moeten worden genomen voor het bepalen en het uitbetalen van de federale toelage. Het uitbetalen gebeurt op zijn minst in twaalfden.

Een krediet beperkt tot 7,5 % van de rijksontvangsten uit boeten van strafrechtelijke veroordelingen in allerhande zaken, evenals uit de geldsommen bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering en in artikel 65 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, wordt op de algemene uitgavenbegroting ingeschreven.

Dit krediet wordt aangewend voor de ondersteuning van de werking van de lokale politiekorpsen. De Koning stelt de voorwaarden en modaliteiten vast volgens dewelke deze subsidies worden geïntegreerd in de federale dotatie. HOOFDSTUK II. - Gezag en leiding

Art. 42.Voor het uitvoeren van haar opdrachten van bestuurlijke politie, staat de lokale politie onder het gezag van de burgemeester die haar, wat de uitvoering betreft van deze opdrachten op het grondgebied van zijn gemeente, de bevelen, onderrichten en richtlijnen geeft die dienaangaande noodzakelijk zijn.

Wanneer, in de meergemeentezones, de uitvoering van een beslissing van een burgemeester niet is opgenomen in het zonaal veiligheidsplan en dit voor gevolg heeft dat de uitvoering van de beslissingen van de andere burgemeesters van de zone wordt beperkt, licht de korpschef van de lokale politie het politiecollege hierover in.

Art. 43.In geval van ramp, onheil, schadegeval, oproer, kwaadwillige samenscholingen of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde, en wanneer de middelen van de lokale politie onvoldoende zijn, kan de burgemeester of de persoon die hem vervangt, met het oog op de handhaving of het herstel van de openbare orde, de federale politie vorderen.

De gouverneur en de arrondissementscommissaris worden door de opvorderende overheid onmiddellijk over de vordering ingelicht.

Wanneer de middelen van de politiediensten onvoldoende zijn om de openbare orde te handhaven, kan de burgemeester de krijgsmacht vorderen.

Bij opvordering of ingrijpen van de federale politie of van het leger blijft de lokale politie onder het gezag van de burgemeester van de betrokken gemeente, onverminderd de bevoegdheden van de minister van Binnenlandse Zaken en van de gouverneur inzake civiele bescherming.

Zij staat onder de leiding van de korpschef of van de bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie, overeenkomstig de artikelen 7/1 en 7/2 van de wet op het politieambt.

De opgevorderde machten blijven in nauw contact met de vorderende overheid en de korpschef van de lokale politie om op gecoördineerde wijze op te treden.

Art. 44.Elk lokaal politiekorps staat onder de leiding van een korpschef.

Hij is verantwoordelijk voor de uitvoering van het lokaal politiebeleid, en meer bepaald, voor de uitvoering van het zonaal veiligheidsplan.

Hij staat in voor de leiding, de organisatie en de verdeling van de taken binnen het lokaal politiekorps en de uitvoering van het beheer van dit korps. Hiertoe kan de burgemeester of het politiecollege hem sommige van zijn bevoegdheden delegeren.

In de uitoefening van deze functie is hij verantwoordelijk voor de uitvoering door het politiekorps van de lokale opdrachten, van de richtlijnen met betrekking tot de opdrachten met een federaal karakter en van de opvorderingen evenals van de toepassing van de normen bedoeld in de artikelen 141 en 142.

Voor de uitoefening van zijn functie, kan de korpschef de in artikel 104, 1°, bedoelde hulp inroepen.

Art. 45.De korpschef oefent de in artikel 44 bedoelde bevoegdheden uit onder het gezag van de burgemeester of van het politiecollege.

Met het oog op een goed beheer van het politiekorps, licht de korpschef zo spoedig mogelijk de burgemeester of het politiecollege in over alles wat het lokaal politiekorps en de uitvoering van zijn opdrachten aangaat. Hij licht hem ook in over de initiatieven die de lokale politie overweegt te nemen en die betrekking hebben op het zonale veiligheidsbeleid.

Hij moet elke maand verslag uitbrengen aan de burgemeester of aan het politiecollege over de werking van het korps en hem op de hoogte brengen van de klachten van buitenaf aangaande de werking van het korps of het optreden van zijn personeel.

Art. 46.In geval van afwezigheid of verhindering van de korpschef stelt de burgemeester of het politiecollege onder de leden van het politiekorps met de hoogste graad, de vervangende korpschef aan. HOOFDSTUK III. - Personeel

Art. 47.De gemeenteraad of de politieraad bepaalt de formatie van het operationeel en van het administratief en logistiek personeel van het lokaal politiekorps, overeenkomstig de door de Koning vastgestelde minimumnormen.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de modaliteiten volgens welke het personeel van het operationeel en van het administratief en logistiek kader van de federale politie en van de andere lokale politiekorpsen zich kandidaat kunnen stellen voor een ambt bij een lokaal politiekorps.

Art. 48.De chef van het lokale politiekorps wordt door de Koning in zijn functie aangewezen voor een éénmaal hernieuwbare termijn van vijfjaar, op gemotiveerde voordracht van de gemeenteraad of van de politieraad en na gemotiveerd advies van de procureur-generaal bij het hof van beroep en van de gouverneur, uit de door een selectiecommissie geschikt bevonden kandidaten.

De burgemeester of het politiecollege kan met een gemotiveerde beslissing, een ander door de selectiecommissie geschikt bevonden kandidaat voordragen.

Art. 49.Na afloop van de eerste termijn van vijf jaar, verlengt de Koning de aanstelling van de korpschef van de lokale politie na gemotiveerd advies van de gemeenteraad of van de politieraad, van de burgemeester of van het politiecollege, van de procureur-generaal bij het hof van beroep en van de gouverneur, en op grond van een globale evaluatie uitgevoerd door een evaluatiecommissie. De aanstelling mag niet worden verlengd indien de gemeenteraad of de politieraad en de burgemeester of het politiecollege na de korpschef te hebben gehoord, een met redenen omkleed negatief advies uitbrengen.

Het mandaat van de korpschef kan vroegtijdig worden beëindigd wanneer, op grond van een evaluatie door de evaluatiecommissie, na advies van de in het eerste lid vermelde instanties en nadat de betrokkene werd gehoord, blijkt dat deze laatste in zijn functie geen voldoening schenkt.

De Koning bepaalt de voorwaarden voor de reaffectatie van korpschefs van wie het mandaat niet wordt vernieuwd of wordt beëindigd.

Art. 50.De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de kandidaten voor de aanstelling tot korpschef van de lokale politie moeten beantwoorden en stelt de aanstellingsprocedure vast evenals de evaluatieprocedure van de korpschefs van de lokale politie.

De gemeenteraad of de politieraad stelt de in artikel 48 bedoelde selectiecommissie samen, overeenkomstig de nadere regels bepaald in een door de Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Hetzelfde besluit stelt bovendien de nadere regels vast betreffende de opdrachten en de werking van deze commissie.

Desgevallend kan de gemeenteraad of de politieraad beslissen een beroep te doen op een selectiecommissie die door de minister van Binnenlandse Zaken werd samengesteld volgens de algemene nadere regels bedoeld in het vorige lid.

Art. 51.De evaluatiecommissies worden samengesteld door de minister van Binnenlandse Zaken, overeenkomstig de nadere regels vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. De algemene inspectie van de federale politie en de lokale politie maakt deel uit van deze commissies.

De Koning stelt bovendien de nadere regels vast voor de samenstelling en de werking van deze evaluatiecommissies en preciseert hun opdrachten.

Art. 52.Indien de gemeenteraad of de politieraad weigert, nalaat of in de onmogelijkheid verkeert een geschikt bevonden kandidaat voor te dragen of zich uit te spreken over de verlenging van de aanstelling binnen de zes maanden na de uit de briefwisseling blijkende ontvangst van een verzoek van de minister van Binnenlandse Zaken, stelt de Koning de korpschef van de lokale politie aan uit de lijst van de kandidaten die geschikt werden verklaard door de selectiecommissie en na kennis te hebben genomen van de gemotiveerde adviezen bedoeld in de artikelen 48 en 49.

Art. 53.De hogere officieren van de lokale politie worden overeenkomstig het koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 121, tweede lid, 1°, door de Koning benoemd, op gemotiveerde voordracht van de gemeente- of van de politieraad, na gemotiveerd advies van de procureur-generaal bij het hof van beroep en van de gouverneur, onder de door een selectiecommissie geschikt bevonden kandidaten.

De burgemeester of het politiecollege kan, met een gemotiveerde beslissing, andere door de selectiecommissie geschikt bevonden kandidaten voordragen.

Art. 54.De niet in artikel 53 bedoelde officieren van de lokale politie, worden benoemd door de gemeenteraad of door de politieraad, na gemotiveerd advies van de procureur-generaal bij het hof van beroep en van de gouverneur, onder de door een selectiecommissie geschikt bevonden kandidaten.

Art. 55.De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels voor de benoeming van de officieren van de lokale politie.

De gemeenteraad of de politieraad stelt de in de artikelen 52 en 53 bedoelde selectiecommissie samen, overeenkomstig de nadere regels bepaald bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Hetzelfde besluit stelt bovendien de nadere regels vast betreffende de opdrachten en de werking van deze commissie.

Desgevallend kan de gemeenteraad of de politieraad beslissen een beroep te doen op een selectiecommissie die door de minister van Binnenlandse Zaken werd samengesteld volgens de nadere regels bedoeld in het vorige lid.

Art. 56.De gemeenteraad of de politieraad benoemt of werft de andere leden van de lokale politie aan, volgens de voorwaarden en nadere regels vastgesteld door de Koning.

Art. 57.De politieambtenaar die binnen het lokaal politiekorps de dienst leidt die hoofdzakelijk belast is met de opdrachten van gerechtelijke politie, wordt in deze functie aangesteld na een met redenen omkleed advies van de procureur des Konings.

Art. 58.De hulpagenten mogen geen opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie uitvoeren, behalve de bevoegdheden die hen zijn toegekend inzake de politie van het wegverkeer en die om toe te zien op de naleving van gemeentelijke politieverordeningen.

Binnen die bevoegdheden kunnen zij de identiteit van iedere persoon die een misdrijf heeft begaan controleren.

Art. 59.De politieambtenaren, de hulpagenten van politie en de statutaire personeelsleden van het administratief en logistiek kader leggen de eed af in handen van de burgemeester of van de voorzitter van het politiecollege.

Art. 60.Het in het raam van een benoemings- of een aanstellingsprocedure vereiste advies van de procureur-generaal, van de gouverneur of van de procureur des Konings moet worden overgezonden binnen een termijn van een maand, anders wordt het advies als gunstig beschouwd. HOOFDSTUK IV. - Opdrachten van federale aard

Art. 61.Overeenkomstig artikel 3, staat de lokale politie in voor sommige opdrachten van federale aard.

De minister van Binnenlandse Zaken of de minister van Justitie bepaalt deze opdrachten door dwingende richtlijnen. Het uitvoeren van die richtlijnen mag de uitvoering van de lokale opdrachten niet in gevaar brengen.

Wanneer de richtlijnen algemeen zijn, worden ze voor advies voorgelegd aan de adviesraad van burgemeesters. Wanneer ze betrekking hebben op één of meer welbepaalde politiezones, maken zij het voorwerp uit van een voorafgaand overleg met de burgemeester of het politiecollege.

De richtlijnen kunnen betrekking hebben op het soort personeel alsook het in te zetten effectief op zijn uitrusting en bewapening en op de wijze van optreden.

De richtlijn wordt uitgevoerd onder leiding van de korpschef van de lokale politie, behalve wanneer ze betrekking heeft op een opdracht die tegelijk door de lokale politie en de federale politie wordt uitgeoefend. In dat geval duidt de richtlijn het politieniveau aan dat met de operationele leiding is belast.

De van de minister van Justitie uitgaande richtlijnen betreffende de opdrachten van gerechtelijke politie worden genomen na advies van het college van de procureurs-generaal.

Art. 62.De volgende opdrachten kunnen het voorwerp uitmaken van de in artikel 61 bedoelde richtlijnen : 1° de opdrachten die bepaald zijn in de artikelen 17, 18, eerste lid, 19, eerste lid, 20, eerste lid, 21 eerste lid, 23, §§ 3 en 4, 25, derde lid, 44 en 46 van de wet op het politieambt 2° de opdrachten van federale aard die in een zonaal veiligheidsplan zijn vermeld;3° de politiemaatregelen die essentieel zijn voor de uitvoering van gespecialiseerde opdrachten van bestuurlijke politie van de federale en gewestelijke overheden;4° de sterke arm verlenen aan de overheidsambtenaren belast met een inspectie, een toezicht of een vaststelling, binnen de in artikel 44, derde lid, van de wet op het politieambt bepaalde voorwaarden;5° bepaalde opdrachten van bewaking, toezicht of bijzondere bescherming van personen en van roerende of onroerende goederen;6° het inwinnen van informatie noodzakelijk voor de federale overheden;7° de operaties van bovenlokale politie ten opzichte van op te sporen personen, voertuigen of andere voorwerpen;8° uitzonderlijk en tijdelijk, versterking verlenen bij omvangrijke gerechtelijke onderzoeken, op verzoek van de gerechtelijke overheden;9° uitzonderlijk en tijdelijk, bepaalde specifieke bewakings- en toezichtopdrachten bij ernstige of nakende bedreiging van de openbare orde, met risico's van zware aantastingen van personen en goederen.

Art. 63.Wanneer aan zijn richtlijn geen gevolg wordt gegeven en na overleg met de betrokken burgemeester of het betrokken politiecollege, kan de minister van Binnenlandse Zaken of de minister van Justitie de uitvoering van deze richtlijn door de lokale politie bevelen.

Art. 64.In geval van ramp, onheil, schadegeval, oproer, kwaadwillige samenscholingen of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde, kan de minister van Binnenlandse Zaken, wanneer de middelen van de lokale politie van een politiezone ontoereikend zijn, de lokale politie van een andere politiezone opvorderen teneinde de openbare orde te handhaven of te herstellen.

Onverminderd de bevoegdheden van de minister van Binnenlandse Zaken en van de gouverneur, wordt de opgevorderde lokale politie onder het gezag geplaatst van de burgemeester van de gemeente waarin ze optreedt.

De opgevorderde lokale politie treedt op onder leiding van de bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie of van de korpschef van de lokale politie overeenkomstig de artikelen 7/1 en 7/2 van de wet op het politieambt.

De gevorderde lokale politie moet alle vorderingen uitvoeren tot beloop van een gedeelte van haar jaarcapaciteit dat niet lager mag zijn dan tien procent en niet hoger dan twintig procent van de capaciteit van het in artikel 38 bedoelde minimale effectief van het personeel van het operationeel kader. Het gedeelte wordt jaarlijks vastgesteld in het zonale veiligheidsplan. Bij dringende noodzaak of wanneer de nationale veiligheid het vereist, mag de in het vorige lid bedoelde capaciteit wel worden overschreden. De bedoelde capaciteit mag meer dan twintig procent bedragen in de door de Koning bepaalde gevallen. HOOFDSTUK V. - Het specifiek toezicht Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 65.De toezichthoudende overheid kan zowel per briefwisseling als ter plaatse, alle inlichtingen en gegevens inwinnen die nodig zijn voor het onderzoek van de dossiers die aan haar toezicht zijn onderworpen. Afdeling 2. - Personeel van de lokale politie

Art. 66.De goedkeuring van de beslissingen betreffende de personeelsformatie, betreffende de begroting en de erin aangebrachte wijzigingen, betreffende de bijdrage van een gemeente aan de politieraad en de erin aangebrachte wijzigingen en betreffende de rekeningen kan slechts worden geweigerd omwille van de schending van de bepalingen vervat in deze wet of genomen krachtens deze wet.

Art. 67.De besluiten van de gemeenteraad of van de politieraad betreffende de formatie van het operationeel personeel en de formatie van het administratief en logistiek personeel van de lokale politie worden ter goedkeuring naar de gouverneur verstuurd.

Onder personeelsformatie wordt verstaan de opsomming van de graden en de vaststelling van het aantal vol- en deeltijdse statutaire betrekkingen per graad.

Art. 68.De gouverneur spreekt zich uit over de goedkeuring van de beslissing bedoeld in artikel 67 binnen 25 dagen te rekenen vanaf de dag volgend op de dag dat hij ze heeft ontvangen. Deze beslissing wordt uiterlijk de laatste dag van deze termijn naar de gemeenteoverheid dan wel de overheid van de meergemeentezone verstuurd.

Wanneer deze termijn verstreken is, wordt de gouverneur geacht de goedkeuring te hebben verleend.

Art. 69.Tegen het besluit van de gouverneur houdende niet-goedkeuring van de besluiten van de gemeenteraad, respectievelijk politieraad, betreffende de personeelsformatie, kan de gemeenteraad of politieraad, bij de minister van Binnenlandse Zaken, hoger beroep instellen binnen een termijn van veertig dagen die ingaat op de dag na het versturen van het besluit naar de gemeenteoverheid of de overheid van de lokale politie.

Art. 70.De minister van Binnenlandse Zaken spreekt zich uit over het ingesteld beroep binnen een termijn van vijfentwintig dagen die ingaat op de dag na het inkomen van het beroep. Hij verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van deze termijn naar de gouverneur en naar de gemeenteraad of de politieraad. Wanneer die termen verstreken is, is het beroep ingewilligd. Afdeling 3. - Financiën

Onderafdeling 1. - Begroting en begrotingswijzigingen

Art. 71.De besluiten van de gemeenteraad en van de politieraad betreffende de begroting van de lokale politie en de erin aangebrachte wijzigingen, alsook de besluiten betreffende de bijdrage van de gemeente die deel uitmaakt van een meergemeentezone, aan de politieraad en de erin aangebrachte wijzigingen worden voor goedkeuring naar de gouverneur verstuurd.

Bij de begroting worden alle belagen gevoegd die vereist zijn voor de definitieve vaststelling van de begroting.

De Koning bepaalt de gegevens die door de voor de vaststelling van de politiebegroting bevoegde overheden, aan de toezichthoudende overheid moeten worden toegestuurd, de aard van de informatiedrager en de vorm waarin die gegevens worden vastgelegd.

Art. 72.§ 1. De gouverneur spreekt zich uit over de goedkeuring binnen een termijn die wordt berekend door de termijn die vastgesteld is voor het toezicht op de begroting van de gemeenten van de zone te verminderen met vijf dagen.

Indien de gemeenteraad of de politieraad, ontvangsten of verplichte uitgaven die krachtens de wet gedurende het jaar waarop de politiebegroting of de bijdrage aan de politieraad betrekking heeft, ten laste van de gemeente of de meergemeentezone komen, geheel of gedeeltelijk weigert op de begroting te brengen, schrijft de gouverneur de vereiste bedragen ambtshalve in. In het geval van een meergemeentezone wijzigt de gouverneur gelijktijdig met de ambtshalve inschrijving, het bedrag van de bijdrage aan de politieraad van elk van de gemeenten die deel uitmaken van de betrokken meergemeentezone.

Indien de gemeenteraad of de politieraad, ontvangsten op de politiebegroting of op de bijdrage aan de politieraad brengt die krachtens de wet gedurende het jaar waarop de begroting betrekking heeft geheel of gedeeltelijk niet aan de gemeente of de meergemeentezone toekomen, gaat de gouverneur naargelang het geval over tot de schrapping van het bedrag of tot de ambtshalve inschrijving van het juiste bedrag.

In het geval van een meergemeentezone, wijzigt de gouverneur gelijktijdig met de ambtshalve inschrijving of schrapping, het bedrag van de bijdrage aan de politieraad van elk van de gemeenten die deel uitmaken van de betrokken meergemeentezone. § 2. De gouverneur brengt zijn besluit ter kennis van de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone, uiterlijk de laatste dag van de in § 1, eerste lid, bedoelde termijn.

Wanneer die termijn is verstreken, wordt de gouverneur geacht zijn goedkeuring aan de politiebegroting te hebben verleend.

Het besluit van de gouverneur wordt aan de gemeenteraad of de politieraad, meegedeeld tijdens zijn eerstvolgende vergadering.

Art. 73.Tegen het besluit van de gouverneur tot aanpassing van de politiebegroting of de bijdrage aan de politieraad of tegen zijn besluit houdende niet-goedkeuring, kan de gemeenteraad of de politieraad bij de minister van Binnenlandse Zaken, hoger beroep instellen binnen een termijn van veertig dagen die ingaat op de dag na het versturen van het besluit naar de gemeenteoverheid of de overheid van de lokale politie.

Art. 74.De minister van Binnenlandse Zaken spreekt zich uit over het ingesteld beroep binnen een termijn van veertig dagen die ingaat op de dag na het inkomen ervan. Hij verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van deze termijn naar de gouverneur en naar de gemeenteraad of de politieraad. Wanneer die termijn is verstreken, is het beroep ingewilligd.

Het besluit van de minister wordt aan de gemeenteraad of de politieraad, meegedeeld tijdens zijn eerstvolgende vergadering.

Art. 75.De artikelen 72 tot 74 zijn eveneens van toepassing op de door de gemeenteraad of de politieraad in de politiebegroting aangebrachte wijzigingen, alsook op de door de gemeenteraad van de gemeenten van een meergemeentezone in de bijdrage aan de politieraad aangebrachte wijzigingen.

De termijn wordt evenwel berekend door de termijn die vastgesteld is voor het toezicht op de begrotingswijzigingen van de gemeenten van de zone, te verminderen met vijf dagen.

Onderafdeling 2. - De financiële bijdrage van de gemeenten tot de meergemeentezone

Art. 76.In afwijking van artikel 72, § 1, eerste lid, spreekt de gouverneur zich uit over de beslissingen met betrekking tot de bedrage verschuldigd aan de politieraad door een gemeente die deel uitmaakt van een meergemeentezone binnen een termijn van vijfentwintig dagen, die ingaat op de dag na het inkomen van deze beslissing bij de gouverneur.

Wanneer die termijn is verstreken, wordt de gouverneur geacht zijn goedkeuring aan die beslissing te hebben verleend.

Onderafdeling 3. - De rekeningen

Art. 77.De besluiten van de gemeenteraad of van de politieraad betreffende de rekeningen die betrekking hebben op de lokale politie worden verstuurd naar de minister van Binnenlandse Zaken en naar de gouverneur.

De Koning bepaalt de gegevens die door de voor de vaststelling van die rekeningen bevoegde overheden, aan de toezichthoudende overheid moeten worden opgestuurd, de aard van de informatiedrager en de vorm waarin die gegevens worden vastgelegd.

Art. 78.De in artikel 77 bepaalde besluiten zijn onderworpen aan de goedkeuring van de gouverneur, die zich over de goedkeuring ervan uitspreekt en de bedragen ervan vaststelt binnen een termijn van tweehonderd dagen die ingaat op de dag na het inkomen van de rekening bij de gouverneur. De gouverneur verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van deze termijn naar de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone, naar de bevoegde ontvanger en naar de minister van Binnenlandse Zaken.

Wanneer die termijn is verstreken, wordt de gouverneur geacht aan de rekeningen zon goedkeuring te hebben verleend.

Het besluit van de gouverneur wordt aan de gemeenteraad of de politieraad medegedeeld tijdens zijn eerstvolgende vergadering.

Art. 79.Tegen het besluit van de gouverneur betreffende de rekening die betrekking heeft op de lokale politie kunnen de gemeenteraad of de politieraad en de bevoegde ontvanger hoger beroep instellen bij de minister van Binnenlandse Zaken, binnen een termijn van veertig dagen die ingaat op de dag na het versturen van het besluit naar de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone.

Een afschrift van het hoger beroep wordt dezelfde dag verstuurd naar de gouverneur, de bevoegde ontvanger en naar de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone.

Art. 80.Ingeval van hoger beroep wordt de rekening door de minister van Binnenlandse Zaken vastgesteld binnen een termijn van honderd dagen die ingaat op de dag na het inkomen ervan. Bij hoger beroep overeenkomstig artikel 79 van zowel de gemeenteraad of de politieraad, als van de bevoegde ontvanger worden de beide beroepen samengevoegd.

De minister van Binnenlandse Zaken stelt dan de rekening vast binnen een termijn van honderd dagen, die ingaat op de dag na het inkomen van het hoger beroep van de gemeenteraad of de politieraad.

De minister van Binnenlandse Zaken verstuurt zijn besluit inzake een ingesteld beroep uiterlijk de laatste dag van de in het vorige lid bedoelde termijn naar de gouverneur, de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone en naar de bevoegde ontvanger.

Indien binnen de voormelde termijn geen besluit van de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone is verstuurd, is het beroep ingewilligd; in geval van hoger beroep van de bevoegde ontvanger alleen, is het hoger beroep verworpen.

Art. 81.De artikelen 78 tot 80 zijn eveneens van toepassing op de eindrekening van de bevoegde ontvanger.

Onderafdeling 4. - Toezicht inzake de boekhouding en kas

Art. 82.§ 1. Bij weigering of vertraging in de betaalbaarstelling van de uitgaven inzake de politie die de wet aan de gemeenten of de meergemeentezones oplegt, hoort de gouverneur, het college van burgemeester en schepenen of het politiecollege en beveelt indien nodig, de onmiddellijke betaling van bedoelde uitgaven.

Tegen het besluit waarbij de gouverneur krachtens het vorige lid ambtshalve een bevelschrift uitvaardigt, kan het college van burgemeester en schepenen of het politiecollege hoger beroep instellen bij de minister van Binnenlandse Zaken, binnen een termijn van veertig dagen die ingaat na het versturen van het besluit.

De minister van Binnenlandse Zaken spreekt zich uit over het hoger beroep binnen een termijn van veertig dagen, die ingaat op de dag na het inkomen ervan, en verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van die termijn naar de gouverneur en naar de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone. Indien binnen de voormelde termijn geen besluit is verstuurd, is het hoger beroep van het college van burgemeester en schepenen of het politiecollege, ingewilligd. § 2. Tegen het besluit waarbij de gouverneur, bij weigering tot betaling door de bevoegde ontvanger, een regelmatig bevelschrift uitvoerbaar verklaart, kan de bevoegde ontvanger bij de minister van Binnenlandse Zaken hoger beroep instellen binnen een termijn van veertig dagen die ingaat op de dag na ontvangst van dit besluit.

De minister van Binnenlandse Zaken spreekt zich over het hoger beroep uit binnen een termijn van veertig dagen, die ingaat op de dag na het inkomen ervan en geeft kennis van zijn besluit uiterlijk de laatste dag van die termijn naar de gouverneur, naar de ontvanger en naar de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone. Indien binnen de voormelde termijn geen besluit is verstuurd, is het besluit van de gouverneur uitvoerbaar.

De definitieve beslissing tot betaling geldt als een regelmatig en door de ontvanger ambtshalve uit te voeren bevelschrift.

Art. 83.De minister van Binnenlandse Zaken en de gouverneur onderzoeken de boekhouding en de kas van de gemeente of de meergemeentezone, telkens zij dit nodig achten. Van elk onderzoek wordt een procesverbaal opgemaakt dat aan de gemeenteraad of de politieraad, wordt voorgelegd.

Onderafdeling 5. - Schuldherschikking

Art. 84.De besluiten van de gemeenteraad of de politieraad, waardoor de financiële lasten van de leningen opgenomen voor het financieren van de lokale politie worden herschikt, worden ter goedkeuring naar de gouverneur verstuurd.

De gouverneur spreekt zich uit over de goedkeuring van het besluit van de gemeenteraad of de politieraad, binnen een termijn van veertig dagen die ingaat op de dag na het inkomen ervan en verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van deze termijn naar de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone. Wanneer de voormelde termen is verstreken, wordt de gouverneur geacht zijn goedkeuring aan de schuldherschikking te hebben verleend. Afdeling 4. - Algemeen administratief toezicht

op overige handelingen van de gemeentelijke instellingen

Art. 85.Van de besluiten van de gemeenteraad over aangelegenheden die de lokale politie betreffen en van de besluiten van de politieraad wordt een lijst met een beknopte omschrijving van de daarin geregelde aangelegenheden aan de gouverneur verstuurd. Het college van burgemeester en schepenen of het politiecollege bevestigt bij die zending dat de bepalingen inzake de openbaarheid, bedoeld in het tweede lid, worden nageleefd.

Op dezelfde dag van de verzending aan de gouverneur wordt de in het eerste lid bedoelde lijst door middel van een aanplakbrief bekendgemaakt. De brief blijft minstens tien dagen aangeplakt. De aanplakbrief vermeldt tevens de agenda van de raadszitting, de duur en de plaats waar de lijst minstens tien dagen ter inzage ligt van het publiek.

Art. 86.Onverminderd de bepalingen van artikel 85 moet een voor eensluidend verklaard afschrift naar de gouverneur worden gestuurd van de hierna vernoemde besluiten : 1° de besluiten van de gemeenteraad of de politieraad, alsook die van het college van burgemeester en schepenen of het politiecollege, genomen ingevolge bevoegdheidsdelegatie door de gemeenteraad of de politieraad, waarbij de gunningswijze en de voorwaarden worden bepaald van opdrachten tot aanneming van werken, leveringen en diensten waarvoor de besluiten en normen bedoeld in hoofdstuk II van titel IV van deze wet toepasselijk zijn, alsmede de gunningsbesluiten van het college van burgemeester en schepenen of het politiecollege, genomen in uitvoering van voormelde besluiten;2° de besluiten van de gemeenteraad of de politieraad, alsook die van het college van burgemeester en schepenen of het politiecollege, betreffende de uitgaven die door dringende en onvoorziene omstandigheden worden vereist;3° de besluiten van de gemeenteraad of de politieraad houdende aanwerving, benoeming en bevordering van de leden van de lokale politie.

Art. 87.§ 1. De gouverneur schorst bij gemotiveerd besluit en binnen de termijnen bepaald in artikel 88, de uitvoering van de in de artikelen 85 en 86 bepaalde besluiten, waarbij een gemeenteoverheid of een overheid van een meergemeentezone de wets- en verordeningsbepalingen met betrekking tot de lokale politie, de in de artikelen 141 en 142 bepaalde uitrustings-, werkings- en organisatienormen, of de goedgekeurde personeelsformatie schendt. Een afschrift van het schorsingsbesluit wordt zonder verwijl naar de minister van Binnenlandse Zaken verzonden. § 2. De gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone kan het geschorste besluit intrekken en geeft daarvan kennis aan de gouverneur.

Zij kan een geschorst besluit gemotiveerd rechtvaardigen binnen een termijn van honderd dagen die ingaat op de dag na het versturen van het schorsingsbesluit van de gouverneur naar de gemeente of de meergemeentezone en stuurt dit rechtvaardigingsbesluit op straffe van nietigheid van het geschorste besluit uiterlijk de laatste dag van die termijn naar de minister van Binnenlandse Zaken. Een afschrift wordt naar de gouverneur gestuurd. § 3. Ingeval van rechtvaardiging kan de minister van Binnenlandse Zaken bij gemotiveerd besluit het geschorste besluit waarbij de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone de in § 1 aangehaalde bepalingen schendt, vernietigen binnen een termijn van veertig dagen die ingaat op de dag na het inkomen van het rechtvaardigingsbesluit.

Het vernietigingsbesluit wordt uiterlijk de laatste dag van die termijn van veertig dagen naar de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone verstuurd. Een afschrift wordt naar de gouverneur gestuurd. Indien de bevoegde minister de termijn voor vernietiging laat verstrijken, is de schorsing ambtshalve opgeheven. § 4. Onverminderd de schorsingsbevoegdheid van de gouverneur kan de minister van Binnenlandse Zaken, bij gemotiveerd besluit en binnen de veertig dagen het besluit vernietigen waarbij de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone de in § 1 aangehaalde bepalingen schendt. Een afschrift van het vernietigingsbesluit wordt naar de gouverneur gestuurd.

Art. 88.§ 1. De in artikel 85 bepaalde besluiten zijn niet langer vatbaar voor schorsing of vernietiging door de overheden bedoeld in artikel 87 indien deze hun beslissing niet hebben genomen en naar de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone hebben verstuurd binnen een termijn van vijfentwintig dagen, die ingaat op de dag volgend op het versturen van de in artikel 85 bedoelde lijst waarop zij zijn vermeld.

Deze termijn wordt gestuit door de verzending van een ter post aangetekende brief waarbij de toezichthoudende overheid het dossier betreffende een bepaald besluit bij de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone opvraagt of bijkomende inlichtingen inwint.

Een door de toezichthoudende overheid opgevraagd besluit van een gemeenteoverheid of een overheid van een meergemeentezone is niet langer vatbaar voor schorsing of vernietiging na het verstrijken van een termijn van vijfentwintig dagen, waarbinnen de toezichthoudende overheid haar besluit moet versturen, en die ingaat op de dag volgend op de ontvangst, hetzij van het bij aangetekende zending toegestuurde of tegen ontvangstbewijs afgegeven dossier, hetzij van de in het tweede lid bedoelde bijkomende inlichtingen. § 2. De besluiten van de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone waarvan, ten gevolge van de bepalingen van artikel 86, zonder voorafgaand verzoek van de toezichthoudende overheid een afschrift naar de gouverneur moet worden gezonden, zijn niet langer vatbaar voor schorsing of vernietiging na het verstrijken van een termen van vijfentwintig dagen, waarbinnen de toezichthoudende overheid haar besluit naar de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentezone moet versturen, en die ingaat op de dag na het inkomen van het in artikel 86 bedoelde besluit bij het provinciaal gouvernement. Afdeling 5. - Dwangtoezicht

Art. 89.De minister van Binnenlandse Zaken of de gouverneur kan, na het verstrijken van de termijn bepaald in een uit briefwisseling blijkende waarschuwing, een of meer bijzondere commissarissen gelasten zich ter plaatse te begeven, op de persoonlijke kosten van de gemeentelijke overheidspersoneel of van de overheidspersonen van de meergemeentezone die verzuimd hebben aan de waarschuwing gevolg te geven, teneinde gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of de maatregelen ten uitvoer te brengen die voortvloeien uit verplichtingen welke aan de toepassing van deze wet zon verbonden.

De invordering van de kosten, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door de ontvanger op zicht van een daartoe getroffen besluit van de overheid die de dwangprocedure heeft ingesteld en dat geldt als een door de ontvanger ambtshalve uit te voeren bevelschrift. HOOFDSTUK VI. - Diverse bepalingen

Art. 90.De gemeenteraad of de politieraad kan een reglement vaststellen betreffende de inning van een vergoeding voor opdrachten van bestuurlijke politie van de lokale politie.

De Koning regelt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden en de nadere regels van deze inning.

Art. 91.De Koning richt een Vaste Commissie van de lokale politie op.

Op verzoek van de minister van Binnenlandse Zaken of andere betrokken ministers, van het college van de procureurs-generaal, van een gouverneur of een burgemeester of op eigen initiatief onderzoekt deze commissie en geeft advies omtrent alle problemen betreffende de lokale politie.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de samenstelling, de verkiezings- en werkwijze van deze commissie.

TITEL III. - De federale politie HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Art. 92.De federale politie bereidt het nationaal veiligheidsplan voor en draagt, met al haar algemene directies en diensten, bij tot de uitvoering ervan.

Onverminderd artikel 4, omvat het nationaal veiligheidsplan, wat de federale politie betreft : 1° de opdrachten en de prioritaire doelstellingen van de federale politie, bepaald door de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken, en de wijze waarop zij moeten worden verwezenlijkt;2° de verdeling van de personele en materiële middelen over de algemene directies en diensten. HOOFDSTUK II. - Algemene organisatie

Art. 93.De federale politie bestaat uit : 1° de commissaris-generaal, onder wie alle algemene directies en diensten van de federale politie ressorteren;2° de algemene directies bepaald door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, elk geleid door een directeur-generaal, waaronder minstens een algemene directie gerechtelijke politie, een algemene directie bestuurlijke politie en algemene directies belast met de ondersteuning en het beheer. De algemene directies bestaan uit centrale of gedeconcentreerde diensten; 3° gedeconcentreerde coördinatie- en steundiensten;4° gedeconcentreerde gerechtelijke diensten.

Art. 94.Het ambtsgebied en de zetel van de gedeconcentreerde diensten van de federale politie zijn die van de gerechtelijke arrondissementen, behoudens uitzonderingen wegens bijzondere omstandigheden. In dat geval, bepaalt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het ambtsgebied en de zetel van de gedeconcentreerde diensten om rekening te houden met die bijzondere omstandigheden.

Art. 95.Programma's die in het raam van de bestrijding of de opvolging van specifieke fenomenen een geïntegreerde gerechtelijke en bestuurlijke aanpak vereisen, worden uitgewerkt door de algemene directie gerechtelijke politie, onder het gezag van de twee ministers, zonder afbreuk te doen aan hun respectieve bevoegdheden.

Art. 96.Leden van de lokale politie worden, voor een éénmaal hernieuwbaar mandaat, gedetacheerd in de algemene directies en in de diensten van de federale politie belast met de steun aan de lokale politie, alsook in de andere diensten van de federale politie van wie de bevoegdheden een weerslag hebben op de werking van de lokale politie.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de in het eerste lid bedoelde functies waarin leden van de lokale politie voor leidinggevende functies worden aangewezen, evenals de duur van het mandaat en de nadere regels betreffende de detacheringen bedoeld in dit artikel.

De leden van de lokale politie bedoeld in het eerste lid worden door de Koning aangewezen na advies van de Vaste Commissie van de lokale politie en van de adviesraad van de burgemeesters.

De leden van de lokale politie bedoeld in het eerste lid onderhouden met de Vaste Commissie van de lokale politie en met de adviesraad van de burgemeesters geregelde dienstbetrekkingen aangaande hun aanwending binnen de federale politie. HOOFDSTUK III. - Gezag, leiding en bevoegdheden

Art. 97.Voor het vervullen van haar opdrachten van bestuurlijke politie staat de federale politie onder het gezag van de minister van Binnenlandse Zaken die haar hiertoe de nodige bevelen, onderrichtingen en richtlijnen kan geven.

Onverminderd de eigen bevoegdheden die de gerechtelijke overheden rechtstreeks ten overstaan van de federale politie uitoefenen, staat zij voor het vervullen van haar opdrachten van gerechtelijke politie onder het gezag van de minister van Justitie, die haar hiertoe de nodige bevelen, onderrichtingen en richtlijnen kan geven. De bevelen en onderrichtingen met betrekking tot een bepaald strafrechtelijk onderzoek kunnen slechts worden gegeven op verzoek van de bevoegde gerechtelijke overheid.

Voor de uitvoering van de opdrachten die betrekking hebben op de politie van de hoven en rechtbanken, onverminderd de bepalingen van de artikelen 759 tot 763 van het Gerechtelijk Wetboek, de artikelen 31 en 32 van het Wetboek van Strafrechtspleging voor het leger en de artikelen 181, 267, tweede lid, 506 en 507 van het Wetboek van Strafvordering, op de politie van de gevangenissen en op de bescherming van de overbrenging van gevangenen, staat de federale politie onder het gezag van de minister van Justitie die haar hiertoe de nodige bevelen, onderrichtingen en richtlijnen kan geven.

Art. 98.Overeenkomstig de wettelijke bepalingen leggen de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie gezamenlijk de algemene principes vast inzake de organisatie, de werking en het algemeen beheer van de federale politie die onder hun gezag staat om inzonderheid een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren.

Zij bepalen gezamenlijk de bevoegdheden van de commissaris-generaal, de bestuurlijke directeurs-coördinatoren en de directeurs van de gerechtelijke diensten, alsook de bevoegdheden van de directeurs-generaal die over bevoegdheden zullen beschikken inzake de interne organisatie van hun algemene directie en het beheer ervan inzake personeel, werking en investeringen.

De handtekening van de minister van Binnenlandse Zaken en die van de minister van Justitie zijn inzonderheid vereist voor de organieke koninklijke besluiten betreffende de federale politie en voor de beleidsnota met betrekking tot de federale politie in het raam van het ontwerp van algemene uitgavenbegroting.

Behoudens andere wettelijke en reglementaire bepalingen, wordt het dagelijks beheer van de federale politie toegewezen aan de minister van Binnenlandse Zaken. Wanneer de afhandeling van die dossiers de algemene directie van de gerechtelijke politie, de gerechtelijke diensten of het informatiebeheer rechtstreeks beïnvloedt, betrekt hij daar de minister van Justitie bij. volgens de regels die zij daartoe samen bepalen.

Art. 99.De federale politie staat onder leiding van de commissaris-generaal. Hij is verantwoordelijk voor de uitvoering, door de federale politie, van het politiebeleid dat is bepaald door de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie, en, meer in het bijzonder, voor de uitvoering van het nationaal veiligheidsplan wat de federale politie betreft.

Hij verzekert de coördinatie tussen de algemene directies, ziet er op toe dat de nodige steun aan de operaties wordt verleend en is verantwoordelijk voor de dagelijkse werking van de federale politie.

Hij staat borg voor de geïntegreerde uitvoering van de opdrachten van de federale politie en ziet er in het bijzonder op toe dat de bestuurlijke directeur-coördinator en de directeur van de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst hun activiteiten coördineren.

Wanneer hun bevelen, onderrichtingen en richtlijnen specifiek betrekking hebben op de bevoegdheden van de algemene directie van de bestuurlijke politie of van de algemene directie van de gerechtelijke politie, kunnen respectievelijk de minister van Binnenlandse Zaken of de minister van Justitie die rechtstreeks geven aan de directeur-generaal van één van die algemene directies. Deze laatste licht de commissaris-generaal hiervan onverwijld in.

Binnen het raam vastgelegd overeenkomstig artikel 98, eerste lid, bepaalt de commissaris-generaal de organisatie van de diensten.

Art. 100.De algemene directies staan onder leiding van de directeurs-generaal.

Zonder zich te kunnen inmengen in de uitvoering van opsporings- of gerechtelijke onderzoeken, herroept de commissaris-generaal de beslissingen van een directeur-generaal die het nationaal veiligheidsplan schenden of die afbreuk doen aan de werking van andere algemene directies of aan de coherente werking van de federale politie.

De beslissing van de commissaris-generaal wordt in dit geval genomen onder het gezag van, en kan op haar beurt worden herroepen door, de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken die gezamenlijk optreden, hetzij op initiatief van een van hen, hetzij op verzoek van een van de federale magistraten die aangesteld zijn bij de federale politie ieder in het raam van zijn bevoegdheden, of van de betrokken directeur-generaal. Indien de beslissing van de commissaris-generaal een weerslag heeft op een opsporings- of gerechtelijk onderzoek, wordt het voorafgaand advies van de federaal procureur ingewonnen.

Art. 101.De algemene directie van de bestuurlijke politie is onder andere belast met volgende opdrachten : 1° de leiding en de operationele coördinatie van de opdrachten van bestuurlijke politie van de centrale diensten van de federale politie 2° de gespecialiseerde opdrachten van bestuurlijke politie, en de ondersteuning van deze opdrachten, inzonderheid inzake grenscontrole, verkeers-, spoorweg-, zeevaart- en luchtvaartpolitie, alsook betreffende ernstige of georganiseerde bedreigingen van de openbare orde;3° het in reserve houden van de effectieven nodig voor de uitvoering van opdrachten van bestuurlijke politie, waarvoor de medewerking van de federale politie is gevraagd, gevorderd of bevolen;4° de coördinatie, de controle en de ondersteuning van de gedeconcentreerde opdrachten van bestuurlijke politie van de bestuurlijke directeurs-coördinatoren.

Art. 102.De algemene directie van de gerechtelijke politie is onder andere belast met volgende opdrachten : 1° de leiding en de operationele coördinatie van de opdrachten van gerechtelijke politie van de centrale diensten van de federale politie;2° de operationele coördinatie, de controle en de ondersteuning van de in artikel 105 bedoelde gedeconcentreerde gerechtelijke diensten;3° de gespecialiseerde opdrachten van gerechtelijke politie en de ondersteuning van deze opdrachten, onder andere inzake de strijd tegen de zware criminaliteit, de georganiseerde criminaliteit, de corruptie, de georganiseerde economische en financiële delinkwentie en de computercriminaliteit;4° de technische en wetenschappelijke politie, onverminderd de bevoegdheden van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie;5° de bijzondere opsporingstechnieken en het informantenbeheer;6° de programma's bedoeld in artikel 95, met inbegrip van de operationele misdrijfanalyse.

Art. 103.De bestuurlijke directeur-coördinator leidt en organiseert de gedeconcentreerde coördinatie- en steundienst en waakt er met name over alle maatregelen te nemen ter voorbereiding van het beheren, op bovenlokaal niveau van crisisgebeurtenissen, crisissituaties, van ramp, onheil of schadegeval.

De bestuurlijke directeur-coördinator onderhoudt geregelde dienstbetrekkingen met de arrondissementscommissaris en de gouverneur.

Voor de uitvoering van zijn opdrachten handelt de bestuurlijke directeur-coördinator conform de bevelen, onderrichtingen en richtlijnen van de commissaris-generaal en van de directeurs-generaal.

Hij stemt zijn activiteiten af op die van de directeur van de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst.

Art. 104.De bestuurlijke directeur-coördinator wordt belast met : 1° het beantwoorden van de aanvragen tot technische, administratieve en operationele ondersteuning van de lokale politie, met uitzondering van de ondersteuning inzake gespecialiseerde opdrachten van gerechtelijke politie bedoeld bij artikel 102;2° de coördinatie, op vraag van de bevoegde overheden van bestuurlijke politie, van de ondersteuning door het federaal niveau voor de bovenlokale opdrachten van bestuurlijke politie;3° de coördinatie, op vraag van de bevoegde overheden, van de ondersteuning door het federaal niveau voor de bovenlokale opdrachten die zowel een component van bestuurlijke politie als van gerechtelijke politie bevatten;4° de leiding van de gedeconcentreerde federale diensten van bestuurlijke politie;5° het deelnemen aan de zonale veiligheidsraad en het verlenen van bijstand aan de lokale bestuurlijke of gerechtelijke overheden die daarom verzoeken;6° verslag uitbrengen bij de commissaris-generaal over de uitvoering van de federale opdrachten door de lokale polities 7° de coördinatie en de leiding van de politieoperaties overeenkomstig de artikelen 7/1 tot 7/3 van de wet op het politieambt met uitzondering van de gespecialiseerde opdrachten van gerechtelijke politie, bedoeld bij artikel 102.

Art. 105.De gedeconcentreerde gerechtelijke dienst voert de gespecialiseerde opdrachten van gerechtelijke politie uit die hem overeenkomstig artikel 5, tweede en derde lid, van de wet op het politieambt zijn toevertrouwd. Hij staat onder leiding van de directeur van de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst, gerechtelijke directeur genoemd.

Daartoe leidt en organiseert de gerechtelijke directeur zijn dienst en coördineert hij de uitvoering van die opdrachten door de leden van zijn dienst. Hij handelt conform de bevelen, onderrichtingen en richtlijnen vanwege de directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie, onverminderd artikel 99, tweede lid, en het zesde lid van dit artikel.

Hij stemt zijn activiteiten af op die van de bestuurlijke directeur-coördinator.

Om de coördinatie van de opdrachten van gerechtelijke politie te verzekeren tussen de lokale politie en de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst, detacheert de directeur van deze dienst één of meer verbindingsambtenaren bij één of meer lokale polities. Het aantal verbindingsambtenaren is afhankelijk van de belangrijkheid van de gerechtelijke opdrachten van die lokale polities. Tijdens de duur van hun detachering blijven de verbindingsambtenaren ressorteren onder de directeur van de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst en beschikken zij over geen enkel hiërarchisch gezag over de lokale politie.

De gerechtelijke directeur en de verbindingsambtenaren verzekeren de ondersteuning van de opsporingsdiensten van de lokale polities.

In bijkomende orde oefenen de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten ook gespecialiseerde opdrachten van bestuurlijke politie uit. HOOFDSTUK IV. - Personeel

Art. 106.De wet bepaalt elk jaar het effectief van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de federale politie.

Diezelfde wet legt het minimale deel van elk kader vast dat zal worden toegewezen aan de algemene directie van de gerechtelijke politie en aan de gerechtelijke gedeconcentreerde diensten De Koning legt de gedetailleerde regels vast volgens dewelke de personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de lokale politie zich kandidaat kunnen stellen voor een ambt bij de federale politie.

Art. 107.De commissaris-generaal en de directeurs-generaal worden door de Koning aangewezen voor hun ambt voor een termijn van vijf jaar, die eenmaal kan worden hernieuwd, op voordracht van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en na gemotiveerd advies van de federale politieraad. De aanwijzing van de directeur-generaal van de algemene directie van de gerechtelijke politie gebeurt bovendien na gemotiveerd advies van het college van procureurs-generaal.

De bestuurlijke directeur-coördinator wordt door de Koning aangewezen voor zijn ambt voor een termijn van vijf jaar, die eenmaal kan worden hernieuwd, op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en na gemotiveerd advies van de minister van Justitie en van de gouverneur.

De gerechtelijke directeur wordt door de Koning voor zijn ambt aangewezen voor een termijn van vijf jaar, die eenmaal kan worden hernieuwd, op voordracht van de minister van Justitie en na gemotiveerd advies van de minister van Binnenlandse Zaken en van de territoriaal bevoegde procureur generaal bij het hof van beroep.

Aan de in het eerste, tweede en derde lid bepaalde termijnen kan volgens dezelfde modaliteiten voortijdig een einde worden gesteld wanneer op grond van een evaluatie door de evaluatiecommissie blijkt dat betrokkene in zijn ambt geen voldoening schenkt.

Niemand kan worden aangewezen voor de betrekkingen bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, tenzij hij geschikt werd verklaard door een selectiecommissie. Die aanwijzingen worden hernieuwd op basis van een advies van een evaluatiecommissie. Voor het overige bepaalt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden en procedure om voor deze ambten te worden aangewezen, evenals de evaluatieprocedure. Hij bepaalt eveneens de nadere regels voor de oprichting en de werking van de selectiecommissie en van de evaluatiecommissie. De hiërarchische oversten van de federale politie brengen een advies uit voorafgaandelijk aan elke benoeming tot de betrekkingen bedoeld in het eerste, tweede en derde lid en behalve wat de commissaris-generaal betreft, aan elke Vernieuwing van het mandaat van betrokkenen.

Het personeelslid dat een mandaat bekleedt, kan tijdens dat mandaat, door een gezamenlijke beslissing van de minister van Binnenlandse Zaken en van de minister van Justitie, worden aangewezen voor een andere betrekking van een op zijn minst gelijkwaardig niveau in een andere algemene directie of dienst van de federale politie wanneer deze maatregel noodzakelijk is voor de optimale werking van deze algemene directie of deze dienst.

De Koning bepaalt de termijn binnen dewelke het advies van de ministers, de gouverneur en de procureur-generaal bij het hof van beroep in het raam van een aanwijzingsprocedure moet worden verstrekt.

Eenmaal die termijn verstreken, wordt het advies geacht gunstig te zijn. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden tot aanwending van de officieren waarvan het mandaat niet werd hernieuwd of werd beëindigd.

Art. 108.De Koning bepaalt de regeling van de aanwijzingen die noodzakelijk zijn binnen de federale politie om haar opdrachten uit te voeren. HOOFDSTUK V. - De vorderingen

Art. 109.De vorderingen van de burgemeester tot het bekomen van de medewerking van de federale politie voor de uitvoering van haar opdrachten van bestuurlijke politie, worden gericht aan de territoriaal bevoegde bestuurlijke directeur-coördinator.

Art. 110.De vorderingen van gerechtelijke politie tot het bekomen van de medewerking van de federale politie worden door de bevoegde gerechtelijke overheden gericht aan de directeur van de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst, aan de bestuurlijke directeur-coördinator of aan de directeur-generaal van de algemene directie van de gerechtelijke politie voor de diensten die onder hun bevoegdheden ressorteren. HOOFDSTUK VI. - Samenwerking met de krijgsmacht

Art. 111.De commissaris-generaal en de officieren die worden aangewezen door de Koning, op gezamenlijke voordracht van de ministers van Binnenlandse Zaken, van Justitie en van Landsverdediging, kunnen voor de handhaving van de openbare orde en de uitvoering van de opdrachten van gerechtelijke politie, wanneer de middelen van de federale politie ontoereikend blijken, de bijstand vorderen van de krijgsmacht, wanneer deze de enige is die de noodzakelijke technische en menselijke middelen kan leveren.

Art. 112.Op verzoek van de minister van Landsverdediging, leveren de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie de nodige detachementen van de federale politie om op bepaalde plaatsen, buiten het grondgebied van het Rijk, de politie van de militairen te verzekeren. Deze detachementen staan onder het bevel van de door de ministers aangewezen overheid.

De federale politie mag in vredestijd door de bevoegde gerechtelijke overheden niet worden gelast dagvaardingen aan partijen en getuigen te bezorgen, behalve in de omstandigheden bedoeld in het eerste lid.

Art. 113.Bij gebeurtenissen die de openbare orde ernstig in gevaar kunnen brengen of bij ernstige of algemene onlusten, die aanleiding zouden kunnen geven tot het vorderen of het inzetten van de krijgsmacht, geeft de federale politie aan de territoriale militaire overheden daarvan kennis, houdt hen op de hoogte van het verloop der gebeurtenissen en verstrekt hen de nodige gegevens om te zijner tijd de voorbereidende maatregelen te treffen voor enige vordering of voor het ingrepen van de krijgsmacht. HOOFDSTUK VII. - Diverse bepalingen

Art. 114.De uitgaven voor de federale politie maken het voorwerp uit van een sectie van de algemene uitgavenbegroting. De basisallocaties met betrekking tot de algemene directie van de gerechtelijke politie worden samengebracht in een afzonderlijke organisatieafdeling.

Art. 115.§ 1. In de gevallen waarin het beroep op de federale politie niet krachtens de wet is geregeld, mogen personeelsleden en goederen van de federale politie worden ingezet in het raam van tegen betaling uitgevoerde prestaties van openbaar nut, voor zover : 1° de wettelijke opdrachten niet in het gedrang worden gebracht;2° de prestaties een humanitair of cultureel oogmerk hebben of strekken tot hulp aan de natie;3° de prestaties bestaan in de terbeschikkingstelling van personeel of onroerende goederen, de lening van goederen, de levering van verbruiksgoederen of de levering van diensten. De nadere regels betreffende de betaling van de prestaties worden bepaald door de Koning. § 2. Op vraag van een rechtspersoon en tegen volledige terugbetaling van de kosten en met akkoord van de minister van Begroting, kan de minister van Binnenlandse Zaken de federale politie uitzonderlijke taken van bestuurlijke politie laten uitvoeren die een bijzondere aanwending van personeel of materiaal vereisen. De Koning bepaalt de nadere regelen van de aanvraag en de kostenberekening.

De ten gunste van een federale publiekrechtelijke rechtspersoon zonder financiële- of handelsactiviteiten uitgevoerde taken van bestuurlijke politie geven nochtans geen aanleiding tot terugbetaling. § 3. In het raam van de uitoefening van de opdrachten die haar wettelijk zijn toevertrouwd, kan de federale politie vrijwillige financiële bijdragen of materieel ontvangen vanwege de Europese Unie, supranationale publiekrechtelijke organen, de federale overheden en, binnen het raam van hun bevoegdheden, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies of de gemeenten. De financiële bedragen zijn in het bijzonder bestemd voor de verwerving van uitrusting, voor de werkingskosten van de uitrusting en voor de terugbetalingen van de kosten voor de inwerkingstelling van die uitrusting of voor de uitvoering van studies, onderzoeken of seminaries door of voor de federale politie.

De inningsvoorwaarden worden bepaald door de Koning. § 4. Er wordt een organiek fonds van de federale politie opgericht.

Dit fonds wordt gestijfd door de ontvangsten bepaald in de §§1 tot 3 van dit artikel.

Het gedeelte van die ontvangsten dat toegevoegd kan worden aan de werkingsmiddelen van de federale politie, wordt jaarlijks bepaald in de begroting.

TITEL IV. - Gemeenschappelijke bepalingen HOOFDSTUK I. - Het personeel Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 116.De politiediensten bestaan uit twee kaders : een operationeel kader en een administratief en logistiek kader.

Art. 117.Het operationeel kader bestaat uit politieambtenaren die in drie kaders zijn verdeeld : het basiskader, het middenkader en het officierskader. Het operationeel kader kan bovendien een kader van hulpagenten van politie omvatten.

De politieambtenaren zijn bevoegd voor de uitoefening van opdrachten van gerechtelijke en bestuurlijke politie.

De hulpagenten van politie zijn geen politieambtenaren, maar hebben een beperkte politiebevoegdheid.

De hulpagenten van politie zijn, ofwel statutaire personeelsleden, of wel personeelsleden in dienst genomen bij een arbeidsovereenkomst.

Art. 118.Het administratief en logistiek kader bestaat uit personeelsleden zonder bevoegdheid inzake bestuurlijke of gerechtelijke politie.

De leden van het administratief en logistiek kader zijn of wel statutaire personeelsleden, in dienst genomen en benoemd of ingezet in het genoemde korps overeenkomstig de mobiliteitsregeling, ofwel personeelsleden in dienst genomen bij een arbeidsovereenkomst. Het personeel belast met de bijkomende, specifieke opdrachten wordt in dienst genomen onder het stelsel van een arbeidsovereenkomst.

Indien niet alle ambten van het administratief en logistiek kader door personeel zonder politiebevoegdheid zijn ingenomen, kunnen ook leden van het operationeel kader, op hun vraag ofwel naar dit korps overgaan, ofwel er tijdelijk dergelijke ambten bekleden.

De leden van het administratief en logistiek kader mogen geen politieopdrachten uitvoeren. De leden van het operationeel kader die overgaan naar het administratief en logistiek korps verliezen van rechtswege hun hoedanigheid van officier of agent van gerechtelijke en bestuurlijke politie. Wanneer zij het operationeel kader opnieuw vervoegen, herkrijgen zij deze hoedanigheid.

Art. 119.Het statuut is voor alle politieambtenaren gelijk, ongeacht of zij tot de federale politie of tot de lokale politie behoren.

Hetzelfde geldt, per categorie, voor de hulpagenten van politie en het personeel van het administratief en logistiek kader.

Art. 120.Binnen elk politiekorps wordt het gezag van een personeelslid over een ander personeelslid uitgeoefend, in volgende orde : 1° op grond van het ambt dat wordt waargenomen in de organisatie, dat wil zeggen op alle personeelsleden die aangesteld zijn in een dienst die in het organigram onder zijn verantwoordelijkheid valt;2° op grond van de hem toevertrouwde taak, dat wil zeggen op alle personeelsleden aan wie opdracht is gegeven om mee te werken aan de uitvoering van die taak, maar binnen de perken ervan;3° op basis van de graad of, bij gelijke graad, van anciënniteit, dat wil zeggen op alle personeelsleden van het politiekorps, maar zonder zich te mengen in de uitoefening van het ambt of in de uitvoering van de taak. Het gezag wordt steeds uitgeoefend binnen de perken van de machtiging die wordt ontleend aan de wettelijke, contractuele of reglementaire bepalingen of aan permanente of tijdelijke dienstbevelen.

Art. 121.De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, overeenkomstig en binnen de door de wet bepaalde perken, het statuut van het personeel van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader.

De Koning bepaalt inzonderheid : 1° de graden van de politieambtenaren;2° het administratief en geldelijk statuut, met inbegrip van de weddeschalen, de toelagen en vergoedingen, alsook de voorwaarden van werving, benoeming en bevordering van de politieambtenaren, van de hulpagenten en van het personeel van het administratief en logistiek kader;3° de aanwervings- en tewerkstellingsvoorwaarden voor de hulpagenten en voor het administratief en logistiek personeel in dienst genomen bij een arbeidsovereenkomst;4° de voorwaarden en de wijze waarop de leden van het operationeel kader overgaan naar het administratief en logistiek kader;5° de bekomende specifieke opdrachten waarvoor het personeel van het administratief en logistiek kader in dienst wordt genomen bij een arbeidsovereenkomst;6° de wijze waarop de statutaire leden van het administratief en logistiek korps volgens de mobiliteitsregeling, kunnen worden ingezet.

Art. 122.Welke ook de overheid is die de benoemingsbevoegdheid heeft, het statuut van de leden van de politiediensten waarborgt de objectiviteit bij onder meer de aanwerving, de selectie, de aanwijzing in de betrekkingen, de ambtsontheffing, de benoeming, de bevorderingen, de schaalovergang, alsook bij de evaluatie.

Onverminderd de specifieke beperkingen op de uitoefening van de rechten en vrijheden, uitdrukkelijk bij wet bepaald wegens hun ambt, genieten de politieambtenaren, de hulpagenten van politie en de personeelsleden van het administratief en logistiek kader, dezelfde rechten en vrijheden als de andere burgers. Afdeling 2. - Algemene principes van het statuut

van de politieambtenaren

Art. 123.De politieambtenaren dragen te allen tijde en in alle omstandigheden bij tot de bescherming van de medeburgers en tot de bijstand die deze laatsten mogen verwachten, alsook, wanneer de omstandigheden het vereisen, tot het doen naleven van de wet en tot het behoud van de openbare orde.

Zij nemen de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in acht en verbinden zich ertoe die te doen naleven.

Art. 124.Het statuut van de politieambtenaren waarborgt de uitoefening van het gezag.

Art. 125.Het statuut van de politieambtenaren waarborgt hun beschikbaarheid.

De politieambtenaren moeten gevolg geven aan elke oproep in verband met het vervullen van de dienst en alles vermeden dat het vertrouwen van het publiek in hun beschikbaarheid kan schaden. De politieambtenaren mogen niet zonder toelating of rechtvaardiging van hun dienst wegblijven.

Wanneer zij meer dan tien dagen onregelmatig afwezig zijn gebleven, worden zij, onder de voorwaarden bepaald door de Koning, van ambtswege uit hun ambt ontslagen. Dit ontslag heeft voor de betrokken personen het verlies van hun hoedanigheid van personeelslid van hun politiekorps tot gevolg. Die maatregel wordt genomen door de Koning indien Hij het betrokken personeelslid in zijn laatste graad heeft benoemd en, naargelang van het geval, door de minister van Binnenlandse Zaken, de burgemeester of het politiecollege, in de andere gevallen.

Art. 126.§ 1. De uitoefening van het stakingsrecht door de politieambtenaren van de federale en van de lokale politie is afhankelijk van de volgende voorwaarden : 1° de voorafgaande aanzegging van de staking door een erkende syndicale organisatie;2° de voorafgaande bespreking met de bevoegde overheid van de kwestie naar aanleiding waarvan de staking wordt overwogen in het onderhandelingscomité voor de politiediensten. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de in het eerste lid bedoelde aanzegging en bespreking en de termijn waarbinnen zij moeten plaatsvinden. § 2. De minister van Binnenlandse Zaken kan, na overleg met de minister van Justitie, de politieambtenaren van de federale en van de lokale politie die gebruik maken of wensen te maken van het stakingsrecht, bevelen het werk voort te zetten of te hervatten gedurende de periode en voor die opdrachten waarvoor hun inzet noodzakelijk is en die hij aanwijst. Indien de politieambtenaren deel uitmaken van de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie, gaat het bevel gezamenlijk uit van de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie. De burgemeester of het politiecollege heeft dezelfde bevoegdheid ten aanzien van de politieambtenaren van de lokale politie.

De overheid die het in vorige lid bedoelde bevel wenst te geven is ertoe gehouden de opdrachten waarvoor zij dat bevel noodzakelijk acht, vooraf mee te delen aan de representatieve syndicale organisaties van het personeel voor de politiediensten alsook, in voorkomend geval, aan de erkende syndicale organisatie die de stakingsaanzegging heeft ingediend. § 3. De politieambtenaar die geen gevolg geeft aan het bevel van een in § 2 bedoelde overheid wordt gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot een maand en met een geldboete van 100 tot 10 000 frank of met een van die straffen alleen.

De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn toepasselijk op dit misdrijf.

Art. 127.Het statuut van de politieambtenaren waarborgt hun onpartijdigheid.

Zij moeten elke handeling of houding vermeden waardoor dit vermoeden van onpartijdigheid zou kunnen worden aangetast. De politieambtenaren moeten elke willekeur bij hun optreden uitsluiten, door inzonderheid te vermijden dat ze, bij hun wijze van optreden of uit hoofde van de aangelegenheid waarvoor zij optreden, afbreuk doen aan de onpartijdigheid die de burgers van hen mogen verwachten.

De politieambtenaren moeten er zich in alle omstandigheden van onthouden in het openbaar uiting te geven aan hun politieke overtuiging en zich in het openbaar in te laten met politieke activiteiten. Zij mogen geen kandidaat zijn voor een politiek mandaat.

Art. 128.Het statuut van de politieambtenaren waarborgt hun mobiliteit in de federale politie, tussen de verschillende lokale politiediensten, en tussen de laatstgenoemde en de federale politie.

Zo worden gelijkwaardige betrekkingen eveneens toegankelijk voor ambtenaren van de federale politie en van de lokale politie die aan de statutaire voorwaarden voldoen.

In dat kader regelt de Koning de voorwaarden waaronder de gemeente, de meergemeentezone, de lokale overheid of de Staat die de kosten voor de indienstneming en de opleiding van een politieambtenaar heeft gedragen, die kosten kan verhalen op de lokale overheid of op de Staat, indien de betrokken ambtenaar, binnen vijf jaar na zijn benoeming, in dienst wordt genomen in een andere lokale politiedienst of in de federale politie.

Art. 129.Het statuut van de politieambtenaren waarborgt de gelijke kansen van mannen en vrouwen in de federale en in de lokale politie.

Onder voorbehoud van de bepalingen betreffende de bescherming van het moederschap die van toepassing zijn op het personeel van het openbaar ambt, zijn de vrouwelijke personeelsleden aan dezelfde arbeidsvoorwaarden onderworpen als het mannelijk personeel dat tot hetzelfde korps behoort.

Art. 130.Het statuut van de politieambtenaren waarborgt hun integriteit.

De politieambtenaren moeten elk misbruik bij hun optreden uitsluiten.

Het is de personeelsleden verboden, zelfs buiten hun functies, maar uit dien hoofde, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenpersonen, giften, beloningen of welke voordelen ook te vragen, te eisen of aan te nemen.

Art. 131.Het statuut van de politieambtenaren, waarborgt het beroepsgeheim en het bevat een discretieplicht.

Het is de politieambtenaren verboden, zelfs na het beëindigen van hun ambt, die gegevens bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en vrijheden van de burger, en in het bijzonder op het recht op eerbied voor het privé-leven. Dit verbod geldt bovendien voor gegevens die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen.

Art. 132.Het personeelslid vermijdt elke gedraging, zelfs buiten de uitoefening van het ambt, die het vervullen van de ambtsplichten in de weg kan staan of met de waardigheid van het ambt strijdig is.

De politieambtenaren moeten eerbied tonen voor het Staatshoofd, de andere gestelde machten en de overheidsinstellingen.

Art. 133.De artikelen 123, tweede lid, 124 tot 132 zijn van toepassing op de hulpagenten van de politie. De artikelen 125, 126, §§ 1 en 2, 127, eerste en tweede lid, 128 tot 132 zijn van toepassing op de leden van het administratief en logistiek kader. Afdeling 3. - Beroepsonverenigbaarheden

Art. 134.Onverminderd de in bijzondere wetten bepaalde onverenigbaarheden en tenzij de betrokkene zich in non-activiteit wegens persoonlijke aangelegenheden bevindt, is de hoedanigheid van personeelslid van het operationeel kader onverenigbaar met de uitoefening van : 1° een ander beroep;2° een openbaar ambt, een openbare opdracht of een openbaar mandaat;3° een opdracht of een dienst, zelfs als die onbezoldigd is, in particuliere ondernemingen met winstoogmerk;4° elke andere opdracht of dienst waarvan de minister van Binnenlandse Zaken de onverenigbaarheid heeft vastgesteld. De personeelsleden mogen noch rechtstreeks, noch via een tussenpersoon, enige handel drijven, als zaakwaarnemer optreden, deelnemen aan de leiding, het bestuur van of het toezicht op handelsvennootschappen. nijverheids- of handelsinstellingen.

Art. 135.Individuele afwijkingen van de verbodsbepalingen in artikel 134 kunnen worden toegestaan, naargelang van het geval, door de commissaris-generaal, de burgemeester of het politiecollege, binnen het raam van de richtlijnen gegeven door de minister van Binnenlandse Zaken voor bijkomende betrekkingen, beroepen of bezigheden die niet het belang van de dienst schaden, noch afbreuk doen aan de waardigheid van de status van personeelslid.

De toestemming moet vooraf worden verkregen en kan afhankelijk worden gesteld van welbepaalde voorwaarden. Zij kan steeds worden ingetrokken.

Art. 136.§ 1. De personeelsleden van het administratief en logistiek kader mogen, noch rechtstreeks, noch via een tussenpersoon, enige bezigheid verrichten die kan schaden aan het vervullen van hun ambtsplichten of die aan de waardigheid van het ambt afbreuk doet.

Het personeelslid van het administratief en logistiek kader meldt voorafgaandelijk en schriftelijk elke bezigheid die het beoogt uit te oefenen aan, naar gelang het geval, de commissaris-generaal, de burgemeester of het politiecollege. § 2. De personeelsleden van het administratief en logistiek kader die personeelslid zijn van of een toelage of wedde ontvangen van de meergemeentezones, kunnen geen deel uitmaken van de politieraad of het politiecollege, noch van de gemeenteraad van één van de gemeenten van de meergemeentezone. Afdeling 4. - Diverse bepalingen

Art. 137.De politieambtenaren leggen de hierna volgende eed af : « ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk ».

De Koning bepaalt de instantie in de handen van wie de eed wordt afgelegd.

Art. 138.Hebben de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings : 1° de politieambtenaren bekleed met een graad van officier;2° de politieambtenaren die de ambten uitoefenen en aan de anciënniteits- en opleidingsvoorwaarden voldoen bepaald door de Koning.

Art. 139.De wet regelt de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van de politieambtenaren en de hulpagenten van politie alsook die van het personeel van het administratief en logistiek kader.

De luchtregeling voor de politieambtenaren, voor de hulpagenten van politie en voor het personeel van het administratief en logistiek kader wordt bij wet bepaald. De beroepen die deze personeelsleden kunnen instellen tegen een ordemaatregel of tegen een tuchtstraf die door de burgemeester, de gemeenteraad, het politiecollege en de politieraad werd getroffen, worden bij wet geregeld.

Art. 140.Elke evaluatie of schriftelijk bericht betreffende de wijze waarop een politieambtenaar zijn opdrachten vervult, wordt hem bekendgemaakt vooraleer het, met zijn eventuele bemerkingen, wordt toegevoegd aan zijn dossier waarvan de stukken worden genummerd. HOOFDSTUK II. - Organisatie en uitrusting

Art. 141.De Koning bepaalt het uniform, de kentekens, de legitimatiekaarten en andere middelen van identificatie.

Hij bepaalt eveneens de normen inzake de uitrusting en de bewapening van de politiediensten, teneinde de compatibiliteit en de samenwerking tussen de politiediensten en, indien nodig, de operationaliteit van een gezamenlijk optreden te waarborgen.

Art. 142.De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de organisatie en werkingsnormen van de politiediensten teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren.

TITEL V. - De algemene inspectie

Art. 143.Er wordt een algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie opgericht.

De algemene inspectie staat onder het gezag van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie, die gezamenlijk de algemene principes inzake haar organisatie, haar werking en haar algemeen beheer vastleggen. Het dagelijks beheer van de algemene inspectie wordt toegewezen aan de minister van Binnenlandse Zaken.

Wanneer de behandeling van die dossiers de algemene directie van de gerechtelijke politie, de gerechtelijke diensten of het informatiebeheer rechtstreeks beïnvloedt, betrekt hij daar de minister van Justitie bij. overeenkomstig de regels die door de Koning op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie worden vastgesteld.

Art. 144.De algemene inspectie heeft betrekking op de werking van de federale politie en van de lokale politie.

Zij controleert in het bijzonder de toepassing van de wetten, verordeningen, bevelen, onderrichtingen en richtlijnen, alsook van de normen en standaarden. Zij onderzoekt regelmatig de efficiëntie en de doeltreffendheid van de federale politie en van de lokale politiekorpsen, onverminderd de interne procedures bij die diensten.

Naast de bevoegdheden bedoeld in artikel 51 kan de Koning aan de algemene inspectie bevoegdheden toekennen inzake de evaluatie en de opleiding van het personeel.

Art. 145.De algemene inspectie handelt hetzij ambtshalve hetzij op bevel van de minister van Justitie of van de minister van Binnenlandse Zaken, hetzij op verzoek van de gerechtelijke en bestuurlijke overheden, meer bepaald de burgemeesters, de gouverneurs, de procureurs-generaal, de federale procureur, de procureurs des Konings en de federale politieraad, ieder in het raam van hun bevoegdheden.

De commissaris-generaal van de federale politie kan om een inspectie in de federale politie verzoeken. De korpschef van een lokaal politiekorps kan zulks eveneens doen voor zijn lokale politiedienst.

Onverminderd de bevoegdheden van gerechtelijke politie van haar leden en de toepassing van de wet van 18 juli 1991 betreffende het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten, geeft zij gevolg aan de klachten en aangiften die zij ontvang.

Art. 146.Voor klachten betreffende feiten die geen misdrijf uitmaken, zorgt de algemene inspectie voor de vereiste bemiddeling.

Art. 147.Voor de uitvoering van hun inspectieopdrachten, beschikken de leden van de algemene inspectie over een algemeen en permanent recht tot inspectie in de federale politie en in de lokale politie.

Zij kunnen de leden van de federale en van de lokale politie vrij horen, mogen de lokalen betreden, waarin en gedurende de tijd dat de betrokken leden hun ambt uitoefenen, ter plaatse alle documenten en stukken die nodig zijn voor hun inspectie, raadplegen en, zo nodig, een kopie ervan maken. Wanneer de documenten en stukken betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, kunnen zij er enkel een kopie van maken met het akkoord van de bevoegde magistraat.

Art. 148.De algemene inspectie legt de resultaten van haar inspecties voor aan de minister van Justitie en aan de minister van Binnenlandse Zaken, aan de overheid de instantie die haar heeft geadieerd, en, wanneer de inspectie betrekking heeft op een lokale politiedienst, tevens aan de bevoegde burgemeesters.

Wanneer, naar aanleiding van een inspectie, feiten werden vastgesteld, die tot een tuchtprocedure aanleiding kunnen geven, geeft zij hiervan kennis aan de bevoegde tuchtrechtelijke overheid.

Art. 149.De algemene inspectie staat onder leiding van de inspecteur-generaal en is samengesteld uit politieambtenaren van de federale politie en van de lokale politie. Zij kunnen zich laten bijstaan door administratief personeel en deskundigen.

Na advies van de federale politieraad stelt de Koning, op voorstel van de minister van Binnenlandse Zaken en van de minister van Justitie, de formatie vast, de voorwaarden van aanwending bij de algemene inspectie, alsook het statuut van het personeel dat niet tot de politie behoort, en bepaalt de bijzondere regels met betrekking tot het statuut van de politieambtenaren zodanig, dat de onafhankelijkheid van de algemene inspectie ten aanzien van de politiediensten wordt gewaarborgd. Hij bepaalt de nadere regels van de werking van de algemene inspectie.

De inspecteur-generaal wordt door de Koning aangewezen voor zijn ambt voor een eenmaal hernieuwbare termijn van vijf jaar, op voorstel van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en na gemotiveerd advies van de federale politieraad.

De Koning bepaalt de voorwaarden en procedure om voor dit ambt te worden aangewezen, evenals de evaluatieprocedure. Hij bepaalt eveneens de nadere regels voor de oprichting van de selectiecommissie en van de evaluatiecommissie.

TITEL VI. - Wijzigingen van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt

Art. 150.In artikel 2 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, gewijzigd bij de wet van 17 november 1998 worden de woorden « de rijkswacht, de gemeentepolitie en de gerechtelijke politie » vervangen door de woorden « de federale politie en de lokale politie ».

Art. 151.In artikel 4 van dezelfde wet wordt het eerste lid vervangen door de volgende bepaling : « Met de hoedanigheid van officier van bestuurlijke politie zijn bekleed : - de provinciegouverneurs; - de arrondissementscommissarissen; - de burgemeesters; - de officieren van de federale politie en van de lokale politie. »

Art. 152.Een opschrift met als titel « Afdeling 1. - Algemene bepalingen » wordt in hoofdstuk II vóór het artikel 5 van dezelfde wet ingevoegd.

Art. 153.In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, tussen het woord « gerechtshof, » en de woorden « van de procureurs », worden de woorden « van de federale procureur, van de onderzoeksrechters » ingevoegd;2° in hetzelfde lid wordt het woord « gemeentelijke » door het woord « lokale » vervangen;3° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « Overeenkomstig artikel 143ter van het Gerechtelijk Wetboek en uitgaande van de principes van specialiteit en subsidiariteit, bepaalt de minister van Justitie bij richtlijn de opdrachten van gerechtelijke politie die prioritair worden vervuld, enerzijds, door de lokale politie, anderzijds, door de gerechtelijke diensten en andere diensten van de federale politie.»

Art. 154.Na artikel 5 van dezelfde wet worden een afdeling 2 en de artikelen 5/1 tot 5/5 luidend als volgt, ingevoegd : « Afdeling 2. - Betrekkingen van de politiediensten met de overheden

Art. 5/1.De overheden van bestuurlijke politie en de politiediensten moeten elkaar de hen toegekomen inlichtingen betreffende de openbare orde mededelen, die tot preventieve of beteugelende maatregelen aanleiding kunnen geven.

Art. 5/2.De politiediensten moeten bij bijzonder verslag de betrokken bestuurlijke overheden informeren over de buitengewone gebeurtenissen betreffende de openbare orde waarvan zij kennis hebben.

Om de burgemeester in staat te stellen zijn verantwoordelijkheden van bestuurlijke politie uit te oefenen, informeren de korpschef van de lokale politie, de bestuurlijke directeur-coördinator en de gerechtelijke directeur van de federale politie hem onverwijld over de gewichtige feiten die de openbare rust, veiligheid of gezondheid in de gemeente kunnen verstoren.

De korpschef van de lokale politie brengt bij hem verslag uit over de veiligheidsproblemen in de gemeente, over de vervulling van de opdrachten van bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente en over de gedane en voorziene uitvoering van het zonaal veiligheidsplan.

De korpschef van de lokale politie informeert hem bovendien voorafgaandelijk over de initiatieven die de lokale politie overweegt te nemen op het grondgebied van de gemeente en die een invloed hebben op het gemeentelijk veiligheidsbeleid.

De bestuurlijke directeur-coördinator informeert voorafgaandelijk de burgemeester over alle initiatieven die hij wil ondernemen in het kader van zijn bevoegdheden op het grondgebied van de gemeente, en die een invloed hebben op het gemeentelijk veiligheidsbeleid. Hij brengt hem bovendien verslag uit over het vervullen van de opdrachten van bestuurlijke politie, waarvan hij de coördinatie waarneemt en die betrekking hebben op het grondgebied van zijn gemeente.

De directeur van de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst informeert voorafgaandelijk de bestuurlijke directeur-coördinator en de burgemeester over alle operaties die de gerechtelijke eenheid onderneemt op het grondgebied van de gemeente en die van aard zijn om de openbare rust te verstoren.

Art. 5/3.Voor het vervullen van de opdrachten van gerechtelijke politie worden geregelde dienstbetrekkingen onderhouden : 1° met de procureur des Konings, door de korpschef van de lokale politie en door de gerechtelijke directeur en in de gevallen bedoeld in artikel 104 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, de bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie;2° met de procureurs-generaal, met het college van procureurs-generaal en met de federale procureur door de commissaris-generaal en de directeurs-generaal van de federale politie.

Art. 5/4.Telkens zij er kennis van krijgen, brengen de politiediensten de territoriale militaire overheden, bij bijzonder verslag, op de hoogte van alles wat de veiligheid van de strijdkrachten kan schaden, van alle propaganda waarbij de militairen tot tuchteloosheid worden aangezet, alsook van alle voorvallen waarbij militairen betrokken zijn.

Art. 5/5.In de gebieden in staat van beleg, wanneer de macht waarmede de burgerlijke overheden voor de handhaving van de orde en van de politie bekleed zijn, door de militaire overheid wordt uitgeoefend, kan deze, met het oog op het vervullen van die opdracht, de door de omstandigheden geboden vorderingen aan de politiedienaren richten. »

Art. 155.In artikel 6 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « de onderrichtingen, vorderingen en bevelen » vervangen door de woorden « de bevelen, onderrichtingen, vorderingen en richtlijnen »;2° het tweede en het derde lid worden opgeheven;3° dit artikel, zo gewijzigd, wordt artikel 5/6 van dezelfde wet.

Art. 156.Artikel 7 van dezelfde wet wordt artikel 6.

Art. 157.Na artikel 6 van dezelfde wet wordt een afdeling 3 ingevoegd met als titel « Coördinatie en leiding van de operaties ».

Art. 158.Artikel 8 van dezelfde wet, gewijzigd als volgt, wordt artikel 7 : 1° de woorden « behoudens uitdrukkelijke overeenkomsten die met andere politiediensten worden aangegaan » worden vervangen door de woorden « behalve wanneer een politieambtenaar van een ander politiekorps wordt belast met de leiding op basis van een uitdrukkelijk akkoord of van een wetsbepaling »;2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid, is dat akkoord niet noodzakelijk, wanneer de gerechtelijke overheid, in uitvoering van de artikelen 28ter, § 4 of 56, § 3, van het Wetboek van Strafvordering, in een bepaald onderzoek verscheidene politiediensten heeft belast met opdrachten van gerechtelijke politie en de operationele leiding van dat onderzoek aan één onder hen heeft toegewezen.»

Art. 159.De artikelen 7/1 tot 7/5 luidend als volgt, worden ingevoegd na artikel 7 van dezelfde wet : «

Art. 7/1.Met uitzondering van de opdrachten bedoeld bij artikel 102 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, worden de operationele coördinatie en leiding van de opdrachten van politie waarvan de uitvoering zich uitstrekt over het grondgebied van meer dan een politiezone, als volgt toevertrouwd : 1° in geval van gezamenlijk optreden op basis van een akkoord tussen verschillende lokale politiekorpsen, aan een korpschef van de lokale politie, die hiervoor wordt aangewezen door de betrokken burgemeester of burgemeesters;2° in geval van gezamenlijk optreden van verschillende lokale politiekorpsen en van de federale politie, met inbegrip wanneer deze laatste tussenkomt na vordering, aan de bestuurlijke directeur-coördinator;3° voor de uitvoering, door een lokale politie, van een vordering door de minister van Binnenlandse Zaken bedoeld bij artikel 64 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, aan de bestuurlijke directeur-coördinator. De zonale veiligheidsraden kunnen de onder 1° bepaalde opdrachten organiseren bij middel van protocollen.

In de gevallen bedoeld in 2° en 3°, kan de operationele coördinatie en leiding worden toevertrouwd aan een daartoe aangeduide lokale korpschef indien de betrokken lokale en federale politieoverheden dit samen beslissen.

Art. 7/2.Met uitzondering van de opdrachten bedoeld bij artikel 102 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, worden de operationele coördinatie en leiding van de opdrachten van politie waarvan de uitvoering beperkt is tot het grondgebied van één politiezone, toevertrouwd aan de korpschef van de lokale politie.

De operationele coördinatie en leiding worden evenwel toevertrouwd aan de bestuurlijke directeur-coördinator in de volgende gevallen : 1° wanneer hij gevolg geeft aan het verzoek van de korpschef van de lokale politie, om deze opdracht waar te nemen;2° wanneer de federale politie ambtshalve of op bevel van de minister van Binnenlandse Zaken optreedt bij de uitvoering van bovenlokale opdrachten, en deze laatste, gelet op de specifieke omstandigheden van deze tussenkomst, beslist deze functie toe te vertrouwen aan de bestuurlijke directeur-coördinator.Deze beslissing wordt, behoudens in geval van hoogdringendheid, genomen is overleg met de burgemeester; 3° wanneer de federale politie of een lokale politie tussenkomt in het kader van een vordering, respectievelijk bedoeld bij de artikelen 43 en 64 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, en dat de minister van Binnenlandse Zaken heeft beslist deze functies aan de bestuurlijke directeur-coördinator toe te vertrouwen.

Art. 7/3.De operationele coördinatie en leiding van een opdracht van federale aard in de zin van artikel 61 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, en die het gezamenlijk optreden van één of verschillende lokale politiekorpsen en de federale politie vereist, worden uitgeoefend door het politieniveau dat in de richtlijn is aangewezen.

Behoudens andersluidende beslissing van de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie worden de operationele coördinatie en leiding van een opdracht van federale aard in de omstandigheid bedoeld bij artikel 63 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, evenwel uitgeoefend door de bestuurlijke directeur-coördinator.

Art. 7/4.Met het oog op de uitvoering van de opdrachten bedoeld bij de artikelen 7/1, 7/2 en 7/3, ontvangt de bestuurlijke directeur-coördinator op zijn vraag elke nuttige inlichting vanwege de oversten van de betrokken lokale politiekorpsen.

Art. 7/5.De commandant van elk detachement van de krijgsmacht die samen met de politie moet optreden, is verplicht de instructies in acht te nemen, welke aan hem worden gericht door de politieambtenaar die de leiding heeft van de operaties.

Hoewel de politieambtenaar de leiding van de operaties heeft, behoudt de commandant van het detachement van de krijgsmacht het bevel over zijn detachement.

Het gebruik van wapens door de personen die niet tot de politie behoren, wordt in dat geval geregeld overeenkomstig artikel 38, 1° en 3°. »

Art. 160.Een afdeling 4, bevattende de artikelen 8 tot 8/8 en luidend als volgt, wordt ingevoegd in hoofdstuk 11 van dezelfde wet : « Afdeling 4. - De vorderingen Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 8.Iedere vordering moet schriftelijk geschieden en moet de wetsbepaling vermelden krachtens welke zij wordt verricht, alsmede het voorwerp; zij moet gedateerd zijn en de naam en hoedanigheid, alsook de handtekening van de vorderende overheid dragen.

In spoedeisende gevallen kunnen de politiediensten met om het even welk communicatiemiddel worden gevorderd. Die vordering moet zo snel mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald bij het vorige lid.

Art. 8/1.Ter uitvoering van de aan de politiediensten gerichte vorderingen verduidelijken de bevoegde overheden, zonder zich te mengen in de organisatie van de dienst, het onderwerp van de vordering en kunnen zij aanbevelingen en precieze aanwijzingen geven omtrent de middelen die moeten worden ingezet en die moeten worden aangewend.

Wanneer het niet mogelijk is gevolg te geven aan die aanbevelingen en precieze aanwijzingen omdat hun uitvoering de vervulling van andere politieopdrachten in het gedrang zou brengen, wordt de vorderende overheid hiervan zo spoedig mogelijk ingelicht. Daarbij worden de bijzondere omstandigheden die het opvolgen van die aanbevelingen en precieze aanwijzingen onmogelijk maken, vermeld. Deze bepaling ontheft de politiediensten niet van de verplichting om de vorderingen uit te voeren.

Art. 8/2.De gevorderde politie mag over de gepastheid van de vordering niet oordelen. Zij moet ze uitvoeren. Indien de vordering haar evenwel als kennelijk onwettelijk voorkomt, mag zij ze niet uitvoeren. In dat geval licht zij schriftelijk de vorderende overheid daarvan onverwijld in met opgave van de redenen.

Art. 8/3.De werking van de vordering houdt op wanneer ze is uitgevoerd of wanneer de vorderende overheid de opheffing van de vordering, schriftelijk of mondeling, aan de chef van het gevorderde politiekorps of aan de chef van de met de uitvoering van de vordering belaste eenheid, ter kennis brengt.

Onderafdeling 2. - Vorderingen van bestuurlijke politie

Art. 8/4.De operaties die nodig zijn voor de uitvoering van de vorderingen van bestuurlijke politie, worden uitgevoerd onder de leiding van een politieambtenaar die bekleed is met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie.

De gevorderde politiedienst bepaalt de organisatie van de dienst alsook de aard en, onverminderd artikel 64, vierde lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, de omvang van de aan te wenden middelen, teneinde de vordering uit te voeren en gevolg te geven aan de aanbevelingen en aanwijzingen van de vorderende overheid. Indien de coördinatie en de operationele leiding in uitvoering van de artikelen 7/1 of 7/2 is toevertrouwd aan een korpschef van de lokale politie, dan zal de verantwoordelijke van de gevorderde politiedienst hieromtrent met de betrokken korpschef vooraf overleg plegen.

Zonder zich in te laten met het verloop van de operaties van bestuurlijke politie, zorgen de bevoegde oversten van de gevorderde politie voor de coördinatie, verschaffen zij de nodige steun en controleren zij de vervulling van de opdrachten verricht ten gevolge van een vordering. Deze maatregelen worden, door tussenkomst van de overste van de gevorderde politie, ter kennis gebracht van de vorderende overheden.

Gedurende de uitvoering van een vordering van bestuurlijke politie, moet de in het eerste lid bedoelde politieambtenaar contact blijven houden met de vorderende bestuurlijke overheid en die, behoudens in geval van overmacht, op de hoogte brengen van de middelen die hij voornemens is aan te wenden.

De vorderende overheid, van haar kant, moet die politieambtenaar alle inlichtingen verstrekken, die nuttig zijn voor het vervullen van zijn opdracht.

Art. 8/5.In het bij artikel 8/1, tweede lid, bedoeld geval, kan de minister van Binnenlandse Zaken, op verzoek van de vorderende overheid, aan de federale politie het bevel geven zich te schikken naar de aanbevelingen en precieze aanwijzingen van die overheid.

Onderafdeling 3. - Vorderingen van gerechtelijke politie

Art. 8/6.Op de aan de politiediensten gerichte vorderingen van gerechtelijke politie zijn de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, inzonderheid de artikelen 28ter, § 3, en 56, § 2, van toepassing.

De operaties die nodig zijn voor de uitvoering van de vorderingen van gerechtelijke politie worden uitgevoerd onder de leiding van politieambtenaren die de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie hebben.

De in het vorige lid vermelde politieambtenaren bepalen de organisatie van de dienst en de aard en de omvang van de aan te wenden middelen, teneinde de vordering uit te voeren en gevolg te geven aan de aanbevelingen en aan de precieze aanwijzingen van de vorderende overheid.

Zonder zich in te laten met het verloop van gerechtelijke onderzoeken, zorgen de bevoegde oversten van de gevorderde politie voor de coördinatie, verschaffen zij de nodige steun en controleren zij de vervulling van de opdrachten verricht ten gevolge van een vordering.

Deze maatregelen worden, door tussenkomst van de overste van de gevorderde politie, ter kennis gebracht van de vorderende gerechtelijke overheden.

De in artikel 8, tweede lid, bedoelde bevestiging van een vordering van gerechtelijke politie kan blijken uit het proces-verbaal, opgesteld door de politieambtenaar die deze vordering heeft uitgevoerd.

Art. 8/7.Indien de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie niet over het vereiste personeel en de nodige middelen beschikt om gelijktijdig de vorderingen van verschillende gerechtelijke overheden uit te voeren, beslist de federale procureur, of bij delegatie de bij artikel 47quater van het Wetboek van Strafvordering bedoelde, federale magistraat, na overleg met de directeur-generaal van deze algemene directie, aan welke vordering bij voorrang gevolg wordt gegeven.

Art. 8/8.In het bij artikel 8/1, tweede lid, bedoeld geval, en ter uitvoering, door de federale politie, van een vordering, kan de minister van Justitie, op initiatief van de federale procureur, of bij delegatie, van de in het artikel 8/7 bedoelde, federale magistraat, aan de federale politie het bevel geven zich te schikken naar de aanbevelingen en precieze aanwijzingen van de vorderende gerechtelijke overheid. »

Art. 161.In dezelfde wet wordt de indeling in een hoofdstuk III met als opschrift « Coördinatie van het politiebeleid en van het beheer van de politiediensten » vervangen door een indeling in een afdeling 5 met als opschrift « Maatregelen tot overleg en coördinatie ».

Art. 162.Artikel 9 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 9.In elke provincie, alsook in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, wordt een overleg georganiseerd tussen de procureur-generaal bij het hof van beroep, de gouverneur, de bestuurlijke directeurs-coordinator of hun gemachtigden, de gerechtelijke directeurs of hun gemachtigden en vertegenwoordigers van de lokale politiediensten. Dit overleg heeft tot doel de zonale veiligheidsraden te stimuleren. De op het vlak van het provinciaal overleg uitgebrachte adviezen worden ter kennis gebracht van de zonale veiligheidsraden en van de federale overheden. Deskundigen kunnen worden uitgenodigd om deel te nemen aan de vergaderingen.

Per gerechtelijk arrondissement wordt een rechercheoverleg georganiseerd tussen de bestuurlijke directeur-coördinator of zijn gemachtigde, de directeur van de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst of zijn gemachtigde, vertegenwoordigers van de lokale politiediensten en de procureur des Konings, onder leiding van deze laatste. Dit overleg heeft hoofdzakelijk betrekking op de coördinatie van de opdrachten van gerechtelijke politie en op de organisatie van de uitwisseling van de informatie. De minister van Justitie bepaalt de nadere regels inzake dit rechercheoverleg. »

Art. 163.In artikel 10 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de §§ 1 tot en met 3 worden opgeheven;2° de indeling in paragrafen wordt opgeheven, zodat § 4, ingevoegd bij de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht het enige lid wordt.

Art. 164.In dezelfde wet wordt na artikel 10 een afdeling 6 ingevoegd, bestaande uit de artikelen 11 tot en met 13 en waarvan het opschrift luidt als volgt : « Afdeling 6. - De bevoegdheden inzake bestuurlijke politie ».

Art. 165.Artikel 11 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 11.Onverminderd de bevoegdheden die hun zijn toegekend door of krachtens de wet, oefenen de minister van Binnenlandse Zaken en de gouverneur de bevoegdheden van de burgemeester of van de gemeentelijke instellingen in subsidiaire orde uit wanneer deze, al dan niet vrijwillig, hun verantwoordelijkheden niet nakomen, wanneer de verstoring van de openbare orde zich uitstrekt over het grondgebied van verscheidene gemeenten of, wanneer, ook al is de gebeurtenis of de situatie slechts in een enkele gemeente gelokaliseerd, het algemeen belang hun tussenkomst vereist.

De bij het eerste lid bedoelde bevoegdheden betreffen maatregelen van bestuurlijke politie in de zin van artikel 3, 1°, behalve diegene die het voorwerp uitmaken van artikel 42 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. »

Art. 166.In artikel 14 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « de rijkswacht en de gemeentepolitie » vervangen door de woorden « de politiediensten »;2° in het tweede en derde lid van de Franse tekst wordt het woord « Elles » vervangen door het woord « Ils »;3° het vierde lid wordt opgeheven.

Art. 167.In artikel 15 van dezelfde wet, worden de woorden « de rijkswacht, de gemeentepolitie en de gerechtelijke politie bij de parketten » vervangen door de woorden « de politiediensten ».

Art. 168.Een artikel 15bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Art. 15bis.De federale en de lokale politie vervullen de in deze onderafdeling bepaalde opdrachten overeenkomstig artikel 3 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. »

Art. 169.In artikel 16 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin van het eerste lid worden de woorden « De rijkswacht en de gemeentepolitie » vervangen door de woorden « De politiediensten »;2° in de Franse tekst van de tweede zin van het eerste lid, wordt het woord « Elles » vervangen door het woord « Ils »;3° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 170.In artikel 16bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht, worden de woorden « de rijkswacht » vervangen door de woorden « de federale politie ».

Art. 171.In artikel 16ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht, worden de woorden « de rijkswacht » vervangen door de woorden « de federale politie ».

Art. 172.In artikel 16quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht, worden de woorden « de rijkswacht » vervangen door de woorden « de federale politie ».

Art. 173.In artikel 17, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht, worden de woorden « de rijkswacht en de gemeentepolitie » vervangen door de woorden « de politiediensten ».

Art. 174.In de artikelen 18, 19 en 20 van dezelfde wet, worden telkens de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden.. De rijkswacht en de gemeentepolitie vervangen door de woorden « De politiediensten »; 2° in het tweede lid worden de woorden « De politiediensten » vervangen door het woord « Zij ».

Art. 175.In artikel 21 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, gewijzigd bij de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht, worden de woorden « De rijkswacht en de gemeentepolitie » vervangen door de woorden « De politiediensten »;2° in het tweede lid worden de woorden « De politiediensten » vervangen door het woord « Zij ».

Art. 176.In artikel 22 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « De rijkswacht en de gemeentepolitie vervangen door de woorden « De politiediensten »;2° in het tweede lid worden de woorden « De rijkswacht en de gemeentepolitie » vervangen door het woord « Zij »;3° in het derde lid worden de woorden « de rijkswacht » en de woorden « of de korpschef van de betrokken gemeentepolitie » respectievelijk vervangen door de woorden « de federale politie » en de woorden « en de korpschef van de betrokken lokale politie ».

Art. 177.In artikel 23 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3 worden de woorden « De gemeentepolitie » vervangen door de woorden « De lokale politie », en de paragraaf wordt aangevuld met de hierna volgende woorden : « onverminderd de toepassing van de artikelen 61 en 62 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.»; 2° in § 4, eerste lid, worden de woorden « De rijkswacht zorgt » vervangen door de woorden « De federale politie en, in de door de artikelen 61 en 62 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus, bepaalde omstandigheden, de lokale politie zorgen »;3° in § 4, tweede lid, worden de woorden « zij zorgt » vervangen door « zij zorgen »;4° in § 5 worden de woorden « De rijkswacht » vervangen door de woorden « De federale politie ».

Art. 178.In artikel 24 van dezelfde wet worden de woorden « De rijkswacht en de gemeentepolitie » vervangen door de woorden « De politiediensten. ».

Art. 179.In artikel 25 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « van de rijkswacht, van de gemeentepolitie en van de gerechtelijke politie bij de parketten » geschrapt;2° in het tweede lid worden de woorden « aan de voornoemde ambtenaren » vervangen door het woord « hen »;3° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidend als volgt : « Aan de politieambtenaren kunnen door de gerechtelijke overheden onderzoeken in tuchtrechtelijke aangelegenheden worden toevertrouwd. »; 4° in het derde lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden « de rijkswacht en de gemeentepolitie » vervangen door de woorden « de politiediensten ».

Art. 180.In artikel 26 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « De rijkswacht en de gemeentepolitie » vervangen door de woorden « De politieambtenaren »;2° in het tweede lid worden de woorden « De politieambtenaren » vervangen door het woord « Zij ».

Art. 181.In artikel 27 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, gewijzigd bij de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht worden de woorden « van de rijkswacht en van de gemeentepolitie » geschrapt;2° in het tweede lid worden de woorden « van de rijkswacht en de gemeentepolitie » geschrapt.

Art. 182.In artikel 28, § 4, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht, worden de woorden « de bestuurlijke overheid » vervangen door de woorden « de bevoegde overheid van bestuurlijke politie ».

Art. 183.In artikel 30 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « een politieambtenaar van bestuurlijke politie » vervangen door de woorden « een politieambtenaar »;2° in het derde lid worden de woorden « bestuurlijke overheid » vervangen door de woorden « overheid van bestuurlijke politie ».

Art. 184.In artikel 31, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « ambtenaren van bestuurlijke politie » vervangen door de woorden « politieambtenaren ».

Art. 185.In artikel 33, tweede lid, van dezelfde wet, worden tussen de woorden « de burgemeester » en « of » de woorden « van de betrokken gemeente » ingevoegd.

Art. 186.In artikel 34, § 2, van dezelfde wet worden de woorden « de ambtenaren van bestuurlijke politie » vervangen door de woorden « de politieambtenaren ».

Art. 187.In artikel 35, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « De ambtenaren van bestuurlijke of gerechtelijke politie » vervangen door de woorden « De politieambtenaren ».

Art. 188.In artikel 38 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 3°, worden de woorden « van de gemeentepolitie en de rijkswacht » geschrapt;2° in het eerste lid, 4°, worden de woorden « van de gemeentepolitie, de rijkswacht en de gerechtelijke politie bij de parketten » geschrapt.

Art. 189.Artikel 39 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 190.In artikel 40 van dezelfde wet worden de woorden « van de rijkswacht, de gemeentepolitie of de gerechtelijke politie bij de parketten » geschrapt.

Art. 191.Een onderafdeling 3, bevattende de artikelen 44/1 tot 44/11, luidend als volgt, wordt ingevoegd in afdeling 1 van hoofdstuk IV van dezelfde wet : « Onderafdeling 3. - Het informatiebeheer

Art. 44/1.Bij het vervullen van de opdrachten die hun zijn toevertrouwd, kunnen de politiediensten gegevens van persoonlijke aard en inlichtingen inwinnen en verwerken, meer bepaald met betrekking tot de gebeurtenissen, de groeperingen en de personen die een concreet belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten van bestuurlijke politie en voor de uitoefening van hun opdrachten van gerechtelijke politie overeenkomstig de artikelen 28bis, 28ter, 55 en 56 van het Wetboek van Strafvordering.

Deze gegevens en inlichtingen kunnen enkel worden medegedeeld aan de overheden en de politiediensten, evenals aan de inlichting- en veiligheidsdiensten die ze nodig hebben voor de uitoefening van hun opdrachten

Art. 44/2.Het inwinnen, de verwerking en het toezenden van de inlichtingen en gegevens bedoeld in artikel 44/1, eerste lid, gebeurt overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Deze inlichtingen en gegevens moeten in rechtstreeks verband staan met de bestaansreden van het gegevensbestand en beperkt blijven tot de vereisten die eruit voortvloeien.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de regels betreffende de duur van de bewaring van deze inlichtingen en gegevens.

Binnen de politiediensten worden contactpersonen voor de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer aangewezen.

Het beheer van de informaticatechnische structuren en middelen, nodig voor de algemene nationale gegevensbank bedoeld in artikel 44/4, gebeurt door één van de algemene directies belast met de ondersteuning, bedoeld in artikel 93, 2°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

Art. 44/3.De inlichtingen en gegevens bedoeld in artikel 44/1, eerste lid, met betrekking tot de opdrachten van bestuurlijke politie worden ingewonnen en verwerkt onder het gezag van de minister van Binnenlandse Zaken.

Onverminderd de eigen bevoegdheden van de gerechtelijke overheden, worden de inlichtingen en gegevens bedoeld in artikel 44/1, eerste lid, met betrekking tot de opdrachten van gerechtelijke politie ingewonnen en verwerkt onder het gezag van de minister van Justitie.

Art. 44/4.De inlichtingen en gegevens bedoeld in artikel 44/1, eerste lid, worden, volgens de modaliteiten bepaald door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, verwerkt in een algemene nationale gegevensbank, opgericht binnen één van de algemene directies belast met de ondersteuning, bedoeld in artikel 93, 2°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. In deze gegevensbank zijn meerdere indexsystemen vervat. In het kader van deze indexsystemen, regelt de Koning ook het toezicht van een federale magistraat over de gerechtelijke informatie.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden waaronder deze gegevensbank en elk van deze indexsystemen toegankelijk en bevraagbaar zijn door de bevoegde gerechtelijke overheden en de politiediensten in het kader van de uitoefening van hun opdrachten.

De politiediensten zenden ambtshalve en rechtstreeks de inlichtingen en gegevens bedoeld in artikel 44/1, eerste lid, aan deze algemene nationale gegevensbank toe.

De ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie bepalen, elk binnen het kader van zijn bevoegdheden, op eensluidend advies van het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7, de categorieën van inlichtingen en gegevens die geen toezending vereisen.

Art. 44/5.Wanneer de politiediensten in het kader van de uitoefening van hun opdrachten van bestuurlijke politie kennis krijgen van informatie die voor de uitoefening van de gerechtelijke politie van belang is, stellen zij daarvan onverwijld en zonder enige beperking de bevoegde gerechtelijke overheden in kennis.

Wanneer de politiediensten in het raam van de uitoefening van hun opdrachten van gerechtelijke politie kennis krijgen van informatie die voor de uitoefening van de bestuurlijke politie van belang is en aanleiding kan geven tot beslissingen van bestuurlijke politie, stellen zij daarvan, behoudens wanneer dit de uitoefening van de strafvordering in het gedrang kan brengen, maar onverminderd de voor de bescherming van personen noodzakelijke maatregelen, de bevoegde bestuurlijke overheden in kennis.

Art. 44/6.Bij de uitvoering van hun opdrachten van gerechtelijke politie delen de politiediensten de inlichtingen en gegevens bedoeld in artikel 44/1, eerste lid, aan de bevoegde gerechtelijke overheden mee, overeenkomstig wat is bepaald bij de artikelen 28bis, 28ter, 55 en 56 van het Wetboek van Strafvordering.

Art. 44 /7. Er wordt een controleorgaan opgericht onder het gezag van de minister van Binnenlandse Zaken en van de minister van Justitie, belast met de controle van het beheer van de algemene nationale gegevensbank bedoeld in artikel 44/4, eerste lid. Dit controleorgaan heeft een onbeperkt recht op toegang tot alle inlichtingen en gegevens bewaard in deze gegevensbank.

Het is in het bijzonder belast met de controle van de naleving van de regels inzake de toegankelijkheid van de algemene nationale gegevensbank en de toezending aan deze gegevensbank van de inlichtingen en gegevens bedoeld in artikel 44/1, eerste lid.

Onverminderd de bepalingen van artikel 44/4, kunnen de politiediensten in bijzondere omstandigheden gegevensbanken oprichten. De oprichting van elke gegevensbank door de politiediensten, dient voorafgaandelijk aan dit controleorgaan te worden gemeld. Alle inlichtingen en gegevens in deze gegevensbanken worden aan de algemene nationale gegevensbank bedoeld in artikel 44/4, eerste lid, meegedeeld, behalve wanneer er een akkoord is van het controleorgaan met een verzoek tot niet-mededeling. Ten aanzien van deze gegevensbanken gelden onverkort alle bevoegdheden van het controleorgaan, zoals vermeld in dit artikel. Onder de voorwaarden bepaald dooi de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, zijn deze gegevensbanken toegankelijk en bevraagbaar door de bevoegde overheden, elk binnen het kader van hun bevoegdheden, en de politiediensten in het kader van de uitoefening van hun opdrachten.

Teneinde zijn controleopdrachten te kunnen vervullen, heeft dit orgaan een onbeperkt recht op toegang tot de lokalen waarin en gedurende de tijd dat de politieambtenaren er hun functies uitoefenen.

Dit orgaan wordt voorgezeten door een federale magistraat. Deze magistraat wordt door de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken aangewezen, na advies van het college van procureurs-generaal. Hij handelt voor de duur van zijn aanwijzing onafhankelijk ten aanzien van het federaal parket. Voor het overige is dit orgaan samengesteld uit een lid van de lokale politie, een lid van de federale politie en een deskundige, die door de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie worden aangewezen.

Het controleorgaan treedt ambtshalve op al op verzoek van de gerechtelijke of bestuurlijke overheden, van de minister van Justitie of van de minister van Binnenlandse Zaken, overeenkomstig de voorwaarden bepaald door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit.

Wanneer de controle heeft plaatsgevonden binnen een lokale politie, informeert het controleorgaan daar de burgemeester of het politiecollege van en zendt hem zijn verslag.

Wanneer de controle inlichtingen en gegevens betreft die verband houden met de uitoefening van opdrachten van gerechtelijke politie, wordt het verslag dat dienaangaande door het controleorgaan wordt opgesteld, ook aan de procureur des Konings toegezonden.

Dit controleorgaan wordt logistiek en administratief ondersteund door de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie en kan, voor de uitvoering van haar opdracht, de bijstand vorderen van deze inspectie.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de regels met betrekking tot het statuut van de leden van dit controleorgaan derwijze dat hun onafhankelijkheid wordt gewaarborgd.

Art. 44/8.In afwijking van artikel 44/4 wordt de toezending bedoeld in artikel 44/4, derde lid, uitgesteld wanneer en tot zolang de bevoegde magistraat in akkoord met de federale magistraat belast met toezicht, bedoeld in artikel 44/4, eerste lid, van oordeel is dat deze toezending de uitoefening van de strafvordering of de veiligheid van een persoon in gevaar kan brengen.

Art. 44/9.De politieambtenaren belast met het beheer van de algemene nationale gegevensbank bedoeld in artikel 44/4, eerste lid, worden aangewezen na advies van het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7.

Geen enkele bevordering, benoeming of mutatie kan hen worden toegekend dan op initiatief of met het akkoord van de bevoegde minister, en na advies van dit controleorgaan. De nadere regels hiervan worden bepaald door de Koning.

Ten aanzien van deze politieambtenaren kan een tuchtrechtelijke procedure voor feiten gepleegd tijdens de duur van de aanwijzing slechts worden ingesteld met instemming of op bevel van de bevoegde minister. Het advies van het controleorgaan wordt ingewonnen voor tuchtprocedures die niet door de minister worden bevolen.

De algemene nationale gegevensbank bedoeld in artikel 44/4, eerste lid, wordt beheerd in een dienst die onder leiding staat van een diensthoofd en een adjunct-diensthoofd. Eén van beide behoort tot de federale politie en de andere behoort tot de lokale politie. De nadere regels van hun aanwijzing worden door de Koning bepaald.

Art. 44/10.De uitvoeringsmaatregelen bedoeld in de artikelen 44/2, tweede lid, 44/4, tweede lid en 44/7, derde en negende lid, worden genomen na advies van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer, uitgezonderd in geval van hoogdringendheid.

Art. 44/11.Elke politieambtenaar die willens en wetens inlichtingen en gegevens die van belang zijn voor de uitoefening van de strafvordering of de handhaving van de openbare orde achterhoudt en nalaat door te zenden aan de algemene nationale gegevensbank overeenkomstig artikel 44/4, derde lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van één maand tot zes maanden en een geldboete van zesentwintig tot vijfhonderd frank of met één van die straffen alleen.

De bepalingen van boek I van het Strafwetboek. hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn toepasselijk op dit misdrijf. »

Art. 192.In artikel 45 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « van de rijkswacht en van de gerechtelijke politie bij de parketten » vervangen door de woorden « van de federale politie en van de lokale politie »;2° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De politieambtenaren van de lokale politie vervullen hun opdrachten in principe op het grondgebied van de politiezone.»

Art. 193.In artikel 47 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « van de rijkswacht en de gerechtelijke politie bij de parketten » vervangen door de woorden « van de federale politie »;2° in het tweede lid wordt het woord « brigadecommissarissen » vervangen door de woorden « verbindingsambtenaren bedoeld in artikel 134 van de provinciewet »;3° het derde en vierde lid worden vervangen door de volgende bepalingen : « De gemeente of desgevallend, de meergemeentezone is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door de politieambtenaren van de lokale politie in de functies waarin de Staat, de gemeente of de meergemeentezone hen heeft aangewend, net zoals de aanstellers aansprakelijk zijn voor de schade aangericht door toedoen van hun aangestelden. De gemeente of, desgevallend, de meergemeentezone kan verhaal nemen op de Staat voor de schade veroorzaakt door een politieambtenaar van de lokale politie bij opdrachten die de Staat hem heeft toevertrouwd. »

Art. 194.In artikel 48 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « , aan de meergemeentezone » ingevoegd tussen de woorden « de gemeente » en « of aan derden »;2° het volgende lid wordt ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid : « Een lasthebber, aangestelde of orgaan van de Staat, de gemeente of de meergemeentezone die het slachtoffer is van een arbeidsongeval veroorzaakt door één van de in artikel 47 bedoelde politieambtenaren, kan slechts een rechtsvordering inzake burgerlijke aansprakelijkheid tegen die politieambtenaar instellen voor zover die het arbeidsongeval opzettelijk heeft veroorzaakt.» 3° in het tweede lid dat het derde lid wordt, worden de woorden « vorig lid » vervangen door de woorden « het eerste lid ».

Art. 195.In artikel 49 van dezelfde wet worden in § 1, eerste lid, en § 2, de woorden « of de gemeente » vervangen door de woorden « , de gemeente of de meergemeentezone ».

Art. 196.In artikel 50 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « of de gemeente » vervangen door de woorden « , de gemeente of de meergemeentezone »;2° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wat de daden van de personeelsleden van de federale politie betreft, wordt de Staat steeds vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse Zaken.»

Art. 197.Artikel 51 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « Wordt één van dergelijke fouten aangetoond, dan beslist de Staat, de gemeente of de meergemeentezone, na de politieambtenaar te hebben gehoord, of de proceskosten geheel dan wel gedeeltelijk door hem moeten worden gedragen. »

Art. 198.In artikel 52 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « of de ex-politieambtenaar » ingevoegd tussen de woorden « politieambtenaar » en « die », en worden de woorden « , de meergemeentezone » ingevoegd tussen de woorden « de gemeente » en « of de Staat »;2° § 1, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Dit is eveneens het geval voor de politieambtenaar bedoeld in artikel 47 of de ex-politieambtenaar die, hetzij omwille van zijn hoedanigheid van politieambtenaar en in de uitoefening van zijn functies, slachtoffer is van een daad die minstens één dag afwezigheid om gezondheidsredenen heeft veroorzaakt, hetzij omwille van zijn loutere hoedanigheid van politieambtenaar het slachtoffer is van een ingrijpende wraakactie.»; 3° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « In geval van overlijden van de politieambtenaar of de ex-politieambtenaar, komt het in het eerste en tweede lid bedoelde recht op rechtshulp toe aan diens rechthebbenden in de volgorde vastgesteld in artikel 4 van de wet van 12 januari 1970 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van luchtvaartongeval in vredestijd.»; 4° in § 2 worden de woorden « of de gemeente » vervangen door de woorden « , de gemeente of de meergemeentezone »;5° in § 3, eerste lid, worden de woorden « , de meergemeentezone » ingevoegd tussen de woorden « de gemeente » en « of door de Staat »;6° § 3, tweede lid, wordt aangevuld met de woorden « of, als slachtoffer, de strafbemiddeling bedoeld in artikel 216ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, van meet af aan en zonder gegronde redenen afwijst »;7° in § 5, eerste lid, worden de woorden « of de gemeente » vervangen door de woorden « , de gemeente of de meergemeentezone »;8° § 5, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De rechtshulp aan de personeelsleden van de federale politie komt ten laste van het ministerie van Binnenlandse Zaken.»; 9° § 5, derde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De rechtshulp aan de leden van de lokale politie komt ten laste van de gemeente of, desgevallend, de meergemeentezone, behoudens het verhaal van de gemeente of de meergemeentezone op de Staat, indien de ambtenaar van de lokale politie in rechte wordt gedagvaard wegens daden gesteld bij het vervullen van een opdracht voor rekening van de Staat.»; 10° in § 6 worden de woorden « of de gemeente » vervangen door de woorden « , de gemeente of de meergemeentezone ».

Art. 199.In artikel 53 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « De vergoeding komt ten laste van de Staat voor de politieambtenaren van de federale politie, ten laste van de provincie voor de verbindingsambtenaren bedoeld in artikel 134 van de provinciewet, en ten laste van de gemeente of, desgevallend, de meergemeentezone, voor de politieambtenaren van de lokale politie »;2° in de §§ 4 en 5 worden de woorden « of de gemeente » vervangen door de woorden « , de gemeente of de meergemeentezone »;3° § 6 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wat de personeelsleden van de federale politie betreft komt de vergoeding ten laste van het ministerie van Binnenlandse Zaken.»

Art. 200.In dezelfde wet wordt een artikel 53bis ingevoegd luidend als volgt : «

Art. 53bis.Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk worden de hulpagenten van politie gelijkgesteld met politieambtenaren. »

Art. 201.In dezelfde wet wordt een artikel 53ter ingevoegd luidend als volgt : «

Art. 53ter.De wet van 5 augustus 1992 op het politieambt wordt « wet op het politieambt » genoemd. » TITEL VII. - Overige wijzigings- en opheffingsbepalingen HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan de nieuwe gemeentewet

Art. 202.In artikel 133bis van de nieuwe gemeentewet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1992 en gewijzigd bij de wet van 3 april 1997, worden de woorden « artikel 133, tweede en derde lid, artikel 171bis, eerste en derde lid, artikel 172, § 1, en artikel 175 » vervangen door de woorden « artikel 133, tweede en derde lid, en de artikelen 42, 43 en 45 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.»; 2° Dit lid wordt aangevuld met de volgende zin : « In de ééngemeentezone wordt dit recht uitgebreid tot de bevoegdheden die de burgemeester zon verleend krachtens artikel 45 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.»; 3° het tweede lid, toegevoegd bij de wet van 3 april 1997, wordt opgeheven.

Art. 203.In artikel 143, tweede lid van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 juli 1993, worden de woorden « van de gemeentelijke politiekorpsen en » en de woorden « de bepalingen van titel IV van de gemeentepolitie en » geschrapt.

Art. 204.In artikel 144, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 juli 1993, worden de woorden « krachtens artikel 189 van deze wet en » geschrapt.

Art. 205.Artikel 156 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de leden van de politie die, overeenkomstig artikel 238 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, met verlof voorafgaand aan de pensionering zijn gegaan, wordt de verhoging van het pensioen waarin het derde lid voorziet, slechts toegestaan voor het gedeelte van het pensioen dat overeenstemt met de periode die voorafgaat aan het verlof voorafgaand aan de pensionering. »

Art. 206.Artikel 158, tweede lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende woorden : « behalve voor de personeelsleden bedoeld in artikel 238 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, waarvoor die maximumleeftijd wordt vastgesteld op 4 jaar na de leeftijd waarop hun het verlof voorafgaand aan de pensionering is toegekend, zonder dat ze evenwel ouder mogen zijn dan 60 jaar. ».

Art. 207.Titel IV van dezelfde wet, die de artikelen 170 tot 230 bevat, wordt opgeheven.

Art. 208.In artikel 255 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 5°, worden de woorden « , de leden van het gemeentelijke politiekorps » geschrapt;2° het artikel wordt aangevuld met een 18°, luidend als volgt : « 18° de kosten die ten laste worden gelegd van de gemeente door of krachtens de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, met inbegrip van, in de meergemeentezones, de dotatie van de gemeente aan de politiezone.»

Art. 209.In de artikelen 264, eerste en tweede lid, 265 en 266 van dezelfde wet, vervangen door het koninklijk besluit van 30 mei 1989, worden de woorden « , de politieraad of het politiecollege » na de woorden « , de gemeenteoverheid » ingevoegd.

Art. 210.Artikel 270 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « In de meergemeentezones, oefent het politiecollege ten aanzien van de politiezone de bevoegdheden uit die krachtens het eerste lid aan het college van burgemeester en schepenen zijn toegekend. De in het tweede lid bepaalde machtiging wordt door de politieraad gegeven. » HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 7 april 1919 tot instelling van rechterlijke officieren en agenten bij de parketten

Art. 211.In de wet van 7 april 1919 tot instelling van rechterlijke officieren en agenten bij de parketten, gewijzigd bij de wetten van 21 augustus 1948, 27 maart 1969, 2 december 1982, 18 juli 1991, bij het koninklijk besluit van 5 augustus 1991 en bij de wet van 5 augustus 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het opschrift van de wet wordt vervangen door het volgende opschrift : « Wet houdende sommige statutaire bepalingen betreffende de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten »;2° artikel 1, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De Koning kan gerechtelijke officieren en agenten instellen.»; 3° de artikelen 1, tweede lid, 3, tweede lid, 7, 8, tweede tot vierde lid, 10, 12 en 13 w orden opgeheven. HOOFDSTUK III. - Opheffing van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht

Art. 212.De wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, gewijzigd bij de wetten van 8 april 1969, 29 december 1975, 4 maart 1987, 18 juli 1991, 13 juli 1992, 9 december 1994, 20 december 1995, 3 april 1997 en 17 november 1998 en bij het koninklijk besluit van 23 april 1997, wordt opgeheven.

Artikel 11 van dezelfde wet blijft evenwel van kracht voor het vastleggen van het oorspronkelijk statuut van de leden van de categorie bijzonder politiepersoneel en van de overgeplaatste militairen die deel uitmaken van het administratief en logistiek korps van de rijkswacht. HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering

Art. 213.In artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967, 10 oktober 1967, 11 februari 1986, 3 augustus 1992, 4 maart 1997 en 12 maart 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « door de personeelsleden van de gemeentepolitie bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie » worden geschrapt;2° de woorden « Door de officieren van de rijkswacht » worden vervangen door de woorden « Door de leden van de federale politie en van de lokale politie bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie ».

Art. 214.Hoofdstuk II van het eerste boek van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 215.In artikel 16 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, gewijzigd bij de wet van 11 februari 1986 en het koninklijk besluit van 5 augustus 1991, worden de woorden « in artikel 203 van de Nieuwe Gemeentewet bedoelde veldwachters, de » geschrapt;2° in het derde lid, gewijzigd bij de wet van 11 februari 1986, worden de woorden « lid van de gemeentepolitie » vervangen door het woord « politieambtenaar ».

Art. 216.In artikel 17 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 11 februari 1986 en het koninklijk besluit van 5 augustus 1991, worden de woorden « in artikel 203 van de Nieuwe Gemeentewet bedoelde veldwachters, de » geschrapt.

Art. 217.In de artikelen 20 en 21 van hetzelfde Wetboek, respectievelijk vervangen en gewijzigd bij de wet van 11 februari 1986, worden de woorden « lid van de gemeentepolitie » vervangen door het woord « politieambtenaar ».

Art. 218.In artikel 28ter, § 3, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 12 maart 1998, worden de woorden « artikel 6 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt en, wat betreft de rijkswacht, overeenkomstig de artikelen 44 tot 50 van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht » vervangen door de woorden « de artikelen 8 tot 8/3 en 8/6 tot 8/8 van de wet op het politieambt en, wat de federale politie betreft, overeenkomstig artikel 110 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus ».

Art. 219.Een artikel 47quater, luidend als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde Wetboek : «

Art. 47quater.Een federale magistraat wordt belast met het toezicht op de werking van de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie. Deze magistraat waakt er in het bijzonder over dat de gespecialiseerde gerechtelijke opdrachten door deze algemene directie worden uitgevoerd overeenkomstig de vorderingen en richtlijnen van de gerechtelijke overheden.

Een federale magistraat wordt belast met het specifieke toezicht op de werking van de « dienst ter bestrijding van de corruptie » binnen de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie. Deze magistraat brengt jaarlijks verslag uit aan de minister van Justitie. Het verslag wordt door de minister van Justitie aan de Wetgevende Kamers medegedeeld. Deze magistraat kan door het Parlement worden gehoord over de algemene werking van deze « dienst ter bestrijding van de corruptie ». »

Art. 220.In artikel 48 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967 en 10 oktober 1967, worden de woorden « officieren van de rijkswacht » vervangen door de woorden « leden van de federale politie en van de lokale politie bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings ».

Art. 221.Artikel 50 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967 en het koninklijk besluit van 5 augustus 1991, wordt opgeheven.

Art. 222.In artikel 56, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 12 maart 1998, worden de woorden « artikel 6 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt en, wat betreft de rijkswacht, overeenkomstig de artikelen 44 tot 50 van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht » vervangen door de woorden « de artikelen 8 tot 8/3 en 8/6 tot 8/8 van de wet op het politieambt en, wat de federale politie betreft, overeenkomstig artikel 110 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus ». HOOFDSTUK V. - Wijzigingen van de organieke wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten

Art. 223.Artikel 3, eerste lid, 1°, van de organieke wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° « politiediensten », naast de lokale politie en de federale politie, de diensten die ressorteren onder de overheden en instellingen van openbaar nut, waarvan de leden met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie of van agent van gerechtelijke politie zijn bekleed; ».

Art. 224.Artikel 7 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 7.§ 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder de « bevoegde ministers » naargelang van het geval : 1° de minister van Justitie, voor : a) de uitoefening door de politiediensten van de opdrachten van gerechtelijke politie;b) de uitoefening, door de federale politie, van de opdrachten die de veiligheid van de Staat betreffen;2° de minister van Binnenlandse Zaken, voor : a) de uitoefening, door de politiediensten, van de opdrachten van bestuurlijke politie;b) de organisatie en de normen inzake het beheer van de lokale politie. § 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder « de bevoegde overheden » : 1° de procureur-generaal bij het hof van beroep, de federale procureur en de procureur des Konings voor de uitoefening, door de politiediensten, van de opdrachten van gerechtelijke politie in hun respectievelijke ambtsgebieden;2° de territoriaal bevoegde burgemeester, voor de uitoefening, door de politiediensten, van de opdrachten van bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente;3° de burgemeester of het politiecollege voor de organisatie, het beheer en de leiding van het lokale politiekorps.» HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen aan de provinciewet

Art. 225.In artikel 69, 3°, van de provinciewet, ingevoegd door de wet van 22 december 1989, worden de woorden « brigadecommissaris, bedoeld in artikel 206 van de nieuwe gemeentewet » vervangen door de woorden « de verbindingsambtenaren bedoeld in artikel 134 ».

Art. 226.Artikel 128 van de provinciewet, gewijzigd door de wet van 27 mei 1975, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 128.De gouverneur zorgt in de provincie voor het handhaven van de openbare orde, te weten de openbare rust, veiligheid en gezondheid.

Daartoe kan hij een beroep doen op de federale politie. Hij richt zich daarvoor tot de bestuurlijke directeur-coördinator.

Hij ziet toe op een goede samenwerking tussen de politiediensten en tussen de politiezones in de provincie.

Hij kan door de bevoegde ministers worden belast met bijzondere opdrachten met betrekking tot veiligheid en politie. »

Art. 227.Het opschrift van titel X van dezelfde wet wordt aangevuld met de woorden « en de verbindingsambtenaren ».

Art. 228.In artikel 133 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, gewijzigd door de wet van 6 juli 1987, worden de woorden « in hun arrondissement of arrondissementen » geschrapt;2° het tweede lid, ingevoegd door de wet van 30 januari 1924 en gewijzigd door de wetten van 29 juni 1976 en 6 juli 1987, wordt opgeheven.

Art. 229.Artikel 134 van dezelfde wet, opgeheven door de wet van 6 juli 1987, wordt opnieuw ingevoegd in de volgende lezing : «

Art. 134.Eén of meer verbindingsambtenaren uit de politiediensten worden gedetacheerd bij de provinciegouverneur. Zij staan de provinciegouverneur en de arrondissementscommissarissen bij in hun opdrachten inzake veiligheid en politie en oefenen hun taak uit onder het gezag van de gouverneur.

De Koning bepaalt per provincie het aantal verbindingsambtenaren. De verbindingsambtenaar wordt door de provinciegouverneur aangewezen overeenkomstig de door de Koning vastgestelde voorwaarden. » HOOFDSTUK VII. - Wijzigingen aan het Veldwetboek

Art. 230.Artikel 61, tweede lid, van het Veldwetboek, vervangen door de wet van 30 januari 1924 en gewijzigd door de wet van 11 februari 1986, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Die wachters zijn bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie in de gevallen waarvoor ze bevoegd zijn om misdrijven op te sporen en vast te stellen. »

Art. 231.Artikel 66 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 11 februari 1986, wordt opgeheven.

Art. 232.In artikel 67 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 11 februari 1986, worden de woorden « de veldwachters bedoeld in artikel 182 van de nieuwe gemeentewet » vervangen door de woorden « de politieambtenaren van de lokale politie ».

Art. 233.Artikel 69, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 11 februari 1986, wordt vervangen door de volgende bepaling : « In de gevallen bedoeld in artikel 68 mogen de boswachters van de Staat, de gemeenten en de openbare instellingen, niet weigeren, op straffe van een geldboete van 25 frank, de leden van de lokale politie of van de federale politie, die hun aanwezigheid vorderen. te vergezellen. » HOOFDSTUK VIII. - Wijziging aan de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken

Art. 234.Artikel 3, § 3, 6°, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, vernummerd bij de wet van 20 mei 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 6° de federale politie ».

TITEL VIII. - Overgangsbepalingen HOOFDSTUK I. - Het personeel Afdeling 1. - De lokale politie

Art. 235.De leden van de gemeentelijke politiekorpsen, met inbegrip van de hulpagenten van politie alsook de leden van het operationeel kader van de federale politie in dienst bij de territoriale brigades en die worden aangewezen door de Koning overeenkomstig de bepalingen en nadere regels, vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd besluit, gaan over naar het operationeel kader van de lokale politie.

De leden van het administratief en logistiek kader van de gemeentelijke politiekorpsen gaan over naar het administratief en logistiek kader van de lokale politie.

Het niet politioneel gemeentelijk personeel in dienst bij de gemeentelijke politiekorpsen kunnen overgaan naar het administratief en logistiek kader van de lokale politie.

De militairen, overgeplaatste militairen en burgers die deel uitmaken van het administratief en logistiek kader van de federale politie, en het burgerlijk hulppersoneel van de federale politie die in dienst zijn bij de territoriale brigades en die worden aangewezen door de minister van Binnenlandse Zaken gaan over naar het administratief en logistiek kader van de lokale politie.

Art. 236.De personeelsleden bedoeld in het vorige artikel zijn onderworpen aan de bepalingen die het statuut of de rechtspositie vastleggen van de leden van het operationeel of van het administratief en logistiek kader van de federale politie en van de lokale politie.

Zij kunnen echter beslissen onderworpen te blijven aan de wetten en reglementen die, naargelang het geval, van toepassing zijn op de leden van de gemeentepolitie en op het niet politioneel gemeentelijk personeel in dienst bij de gemeentepolitiekorpsen en de leden van het administratief en logistiek kader van de gemeentepolitiekorpsen.

Hetzelfde geldt voor de leden van het operationeel korps van de rijkswacht, voor de leden van de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht, voor de militairen, voor de overgeplaatste militairen, voor de burgers van het administratief en logistiek korps van de rijkswacht en voor het burgerlijk hulppersoneel van de rijkswacht die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid die werd geboden in artikel 242, tweede lid.

De beslissing bedoeld in het tweede en derde lid wordt genomen binnen de drie maanden die volgen op de inwerkingtreding van onderhavig artikel en wordt door het betrokken personeelslid schriftelijk meegedeeld aan de bevoegde overheid. Eenmaal overgegaan naar een lokaal politiekorps kan het personeelslid bedoeld in het tweede en derde lid te allen tijde vragen om te worden onderworpen aan de bepalingen bedoeld in het eerste lid.

In dit geval echter zijn de artikelen 123 tot 127 en 129 tot 132 van toepassing op de politieambtenaren, de artikelen 123, tweede lid, tot 127 en 129 tot 132 van toepassing op de hulpagenten, en de artikelen 125, eerste tot vierde lid, 126, §§ 1 en 2, 127, eerste en tweede lid, 129 tot 132 van toepassing op de leden van het administratief en logistiek kader.

De wijzigingen die werden aangebracht aan de wetten en reglementen bedoeld bij het tweede lid zijn ook na de datum van hun overgang op hen van toepassing.

Art. 237.De politieambtenaren van de gemeentepolitie die, op de datum van instelling van de lokale politie de volle leeftijd van zestig jaar hebben bereikt, worden ambtshalve gepensioneerd, op voorwaarde dat zij ten minste vijfentwintig jaar aanneembare dienstjaren tellen voor de opening van het recht op pensioen in de openbare sector, met uitsluiting van de bonificaties v oor studies en andere perioden die voor de vaststelling van de wedde in aanmerking werden genomen.

Art. 238.De gemeenteraad of de politieraad kan, binnen een periode van maximaal twee jaar die ingaat op de datum van inwerkingtreding van dit artikel en binnen de voorwaarden vastgesteld door de Koning, beslissen tot een vrijwillige maatregel van verlof voorafgaand aan de pensionering voor de categorieën van graden van politieofficieren en voor andere categorieën van personeelsleden van de lokale politie die minstens 56 jaar en minder dan 60 jaar oud zijn en ten minste 20 jaar aanneembare dienstjaren tellen voor de opening van het recht op pensioen in de openbare sector, met uitsluiting van de bonificaties voor studies en andere perioden die voor de vaststelling van de wedde in aanmerking werden genomen met uitzondering van de hulpagenten van politie.

Art. 239.De gemeente kent aan het personeelslid dat vrijwillig verlof voorafgaand aan de pensionering heeft genomen een wachtgeld toe dat gelijk is aan 80 % van de laatste activiteitswedde. Onder laatste activiteitswedde dient te worden verstaan de laatst toegekende jaarwedde voor volledige prestaties, de aanvullende wedde en het ontvangen bedrag voor onregelmatige prestaties. Het vakantiegeld en de eindejaarstoelage worden volgens dezelfde proporties toegekend.

De statutaire personeelsleden die het in het eerste lid bedoelde verlof nemen, mogen, mits voorafgaande toelating, andere beroepsactiviteiten uitoefenen, met dien verstande dat, indien de inkomsten uit de beroepsactiviteiten de grenzen inzake cumulatie, bepaald bij de artikelen 4 en 9 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen, overschrijden, het wachtgeld wordt verminderd of geschorst op dezelfde wijze als het rustpensioen.

Het geldelijk en administratief statuut van de personeelsleden die vrijwillig verlof voorafgaand aan de pensionering hebben genomen, wordt bepaald door de Koning.

Wordt in aanmerking genomen, zowel voor de toekenning als voor de berekening van het rustpensioen, de tijd gedurende welke betrokkene met vrijwillig verlof diende te gaan, voorafgaandelijk aan het pensioen. Voor de berekening van de normale gemiddelde wedde bedoeld in artikel 156, tweede lid, van de nieuwe gemeentewet, wordt rekening gehouden met de wedden waarop betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in dienst was gebleven. Deze gemiddelde wedde wordt bovendien samengesteld door de weddeschaal en de weddebijslagen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het pensioen waarop de agent aanspraak zou hebben gemaakt indien hij in dienst was gebleven.

Art. 240.De brigadecommissarissen die op de dag van het in werking treden van deze wet in dienst zijn, kunnen hun betrekking blijven uitoefenen met het behoud van hun statuut. Hun opdrachten zijn deze van de verbindingsambtenaren bedoeld in artikel 134 van de provinciewet. Overeenkomstig artikel 69, 3°, van dezelfde wet, staat de provincieraad verder in voor de kredieten, nodig om de financiële last te dekken verbonden aan hun betrekking.

De brigadecommissarissen kunnen zich evenwel ook, overeenkomstig de door de Koning vastgestelde voorwaarden, kandidaat stellen voor een benoeming of een aanwijzing in een betrekking bij de politiediensten. Afdeling 2. - De federale politie

Art. 241.Onverminderd artikel 235, gaan de leden van het operationeel korps en van de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht en de gerechtelijke officieren en agenten van de gerechtelijke politie bij de parketten over naar het operationeel kader van de federale politie.

Onverminderd artikel 235, gaan de militairen, overgeplaatste militairen en burgers die deel uitmaken van het administratief en logistiek korps van de rijkswacht, het burgerlijk hulppersoneel van de rijkswacht, het hulppersoneel van de gerechtelijke politie bij de parketten en het contractueel personeel van de algemene politiesteundienst over naar het administratief en logistiek kader van de federale politie.

Art. 242.De in het vorige artikel bedoelde personeelsleden zijn onderworpen aan de bepalingen die het statuut of de rechtspositie vastleggen van de leden van het operationeel of van het administratief en logistiek kader van de federale politie en van de lokale politie.

Zij kunnen echter beslissen onderworpen te blijven aan de wetten en reglementen die, naargelang van het geval, van toepassing zijn op de leden van het operationeel korps van de rijkswacht, op de leden van de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht, op de gerechtelijke officieren en agenten van de gerechtelijke politie bij de parketten, op de militairen, overgeplaatste militairen en burgers van het administratief en logistiek korps van de rijkswacht en van de gerechtelijke politie bij de parketten.

De beslissing bedoeld in het tweede lid wordt genomen binnen de drie maanden die volgen op de inwerkingtreding van onderhavig artikel en wordt door het betrokken personeelslid schriftelijk meegedeeld aan de bevoegde overheid. Eenmaal overgegaan naar de federale politie kan het personeelslid te allen tijde vragen om te worden onderworpen aan de bepalingen bedoeld in het eerste lid.

In het bij het tweede lid bepaalde geval, zijn de artikelen 123 tot 127 en 129 tot 132 op hen van toepassing.

De wijzigingen aan de wetten en reglementen bedoeld in het tweede lid die werden aangebracht na de datum van hun overgang, zijn op hen eveneens van toepassing.

Art. 243.De Koning bepaalt, op voorstel van de minister van Justitie en van de minister van Binnenlandse Zaken, het statutair en contractueel personeel van de parketten dat overgaat naar het administratief en logistiek kader van de federale politie, op de datum van de inwerkingtreding van deze wet.

De personeelsleden bedoeld in het vorige lid zijn, wanneer zij in werking treden, onderworpen aan de bepalingen die het statuut of de rechtspositie van de leden van het administratief kader van de federale en van de lokale politie vastleggen.

Zij kunnen echter beslissen onderworpen te blijven aan de wetten, besluiten en reglementen die van toepassing zon op het statutaire en contractuele personeel van de parketten.

De beslissing bedoeld in het derde lid wordt genomen binnen de drie maanden die volgen op de inwerkingtreding van onderhavig artikel en wordt schriftelijk meegedeeld door het betrokken personeelslid aan de bevoegde overheid. Eenmaal overgegaan naar het administratief en logistiek kader van de federale politie kan het personeelslid te allen tijde vragen om te worden onderworpen aan de bepalingen bedoeld in het tweede lid.

In dat geval zijn evenwel de artikelen 125, 126, §§ 1 en 2, 127, eerste en tweede lid, 129 tot 132 op hen van toepassing.

De wijzigingen aan de wetten en reglementen bedoeld in het tweede lid die werden aangebracht na de datum van hun overgang, zijn op hen eveneens van toepassing.

Zij kunnen zich, gedurende een periode van tien jaar te rekenen vanaf hun overgang, kandidaat stellen voor de betrekkingen van hoofdsecretaris, van secretaris, van adjunct-secretaris en van opsteller, volgens de voorwaarden bepaald in de artikelen 182, 183, 273 tot 280bis en 282 van het Gerechtelijk Wetboek. In dat geval wordt de graadanciënniteit verworven binnen het administratief en logistiek kader van de federale politie gelijkgesteld met de parketanciënniteit.

Art. 244.Elk personeelslid van de gerechtelijke politie bij de parketten en elk lid van de bewakings- en opsporingsbrigades van de rijkswacht, wordt aangewezen voor de algemene directie van de gerechtelijke politie of voor de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst, tenzij zij voor een andere functie in de federale politie kiezen en deze hen wordt toegewezen.

Art. 245.De gerechtelijke officieren en agenten die op de datum van inwerkingtreding van dit artikel de volle leeftijd van zestig jaar hebben bereikt, worden ambtshalve gepensioneerd op voorwaarde dat zij ten minste vijfentwintig jaar aanneembare dienstjaren tellen voor de opening van het recht op pensioen in de openbare sector, met uitsluiting van de bonificaties voor studies en andere perioden die voor de vaststelling van de wedde in aanmerking werden genomen.

Tijdens de periode die aanvangt op de datum van inwerkingtreding van dit artikel en eindigt op de datum van inwerkingtreding van artikel 241, worden de gerechtelijke agenten en officieren ambtshalve gepensioneerd op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop ze de volle leeftijd van zestig jaar bereiken of hebben bereikt en de bij het vorige lid vermelde voorwaarde inzake het aantal aanneembare dienstjaren vervullen.

Art. 246.De ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie bepalen de instanties die de instanties vervangen die werden afgeschaft door of krachtens deze wet, voor de uitvoering van de wetten en reglementen die betrekking hebben op het personeelsstatuut bedoeld bij artikelen 241 tot 243. Afdeling 3. - Gemeenschappelijke bepaling

Art. 247.De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, met naleving van artikel 122, eerste lid, de voorwaarden en de nadere regels van de eerste aanstelling voor de functies van commissaris-generaal, directeur-generaal, bestuurlijke directeur-coördinator, gerechtelijke directeur van de federale politie, korpschef van de lokale politie en inspecteur-generaal. HOOFDSTUK II. - Organisatie

Art. 248.De lokale politie wordt per groep van politiezones ingesteld, wanneer de Koning vaststelt dat de volgende voorwaarden die noodzakelijk zon voor de oprichting van een lokale politie vervuld zijn : 1° het territoriaal ambtsgebied van de zone is bepaald overeenkomstig artikel 9;2° het effectief en het kader van het lokale politiekorps is vastgelegd overeenkomstig de artikelen 38 en 47;3° de federale dotatie van de politiezone bedoeld in artikel 41 is bepaald;4° in een ééngemeentezone stemt de ingeschreven begroting voor de kosten die ten hare laste voor het lokale politiekorps worden gelegd, overeen met de minimumnormen.In een meergemeentezone wordt de gemeentelijke dotatie en de verdeling van de dotaties onder de gemeenten bepaald overeenkomstig de minimumnormen. Die minimumnormen worden vastgelegd overeenkomstig artikel 39; 5° het zonaal veiligheidsplan, goedgekeurd overeenkomstig artikel 37, omvat de noodzakelijke middelen voor de uitvoering van de bij de artikelen 61 tot 64 bedoelde opdrachten. Het koninklijk besluit tot inrichting van de lokale politie maakt de artikelen 202 tot 210, 225 en 235 tot 239 van kracht in deze politiezone.

De leden van de territoriale brigades van de federale politie genieten voorrang voor de opvulling van het verschil tussen de minimale formaties van de zone zoals bepaald door de Koning in uitvoering van artikel 38 en de huidige globale formatie van de gemeentepolitiekorpsen van deze zone.

De toekenning van de ambten die een gezagsuitoefening inhouden in de personeelsformatie van het lokaal politiekorps waarborgt een evenredige verdeling van deze ambten tussen de gewezen leden van de gemeentepolitie en van de territoriale brigades van de federale politie.

Art. 249.Voorafgaand aan de instelling van de lokale politie kunnen politieovereenkomsten tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de gemeenten van een zone worden afgesloten. Deze overeenkomsten behelzen de nadere regels, met inbegrip van de aanwijzing binnen de zone van een politiechef die alle bestaande politiekorpsen leidt, volgens welke de gemeentepolitekorps(en) en de territoriale brigade(s) van de federale politie optreden als één enkele operationele eenheid onder het gezag van de burgemeester(s) van die gemeente(n) en, voor de opdrachten van gerechtelijke politie, van de procureur des Konings.

Deze overeenkomsten kunnen pas worden afgesloten wanneer de voorwaarden, bepaald in artikel 248, 1° tot 5°, zijn vervuld.

Art. 250.In de politiezones waar nog geen lokale politie is opgericht, worden de territoriale rijkswachtbrigades, territoriale brigades van de federale politie die, binnen de vroegere ambtsgebieden van de rijkswachtbrigades, de opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie vervullen die door artikel 3 zijn toevertrouwd aan de lokale politiekorpsen. Die opdrachten worden samen met de gemeentepolitie uitgevoerd.

De artikelen 16, 21, 35, 44, tweede, vijfde en zesde lid, 51, 51bis en 54bis van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht blijven van kracht ten aanzien van de territoriale brigades van de federale politie tot op de datum van de oprichting van de lokale politiekorpsen. De Koning kan de nadere regels voor de organisatie en werking van de territoriale brigades van de federale politie bepalen.

Art. 251.Elke procedure inzake overheidsopdrachten, het leveren van werken of diensten ten behoeve van de rijkswacht, de gerechtelijke politie bij de parketten of de algemene politiesteundienst wordt op de datum van inwerkingtreding van dit artikel geldig voortgezet door de minister van Binnenlandse Zaken of zijn afgevaardigde.

Hetzelfde principe is van toepassing op de uitvoering van de overheidsopdrachten toegewezen vóór dezelfde datum. HOOFDSTUK III. - De opdrachten Afdeling 1. - De lokale politie

Art. 252.De opdrachten en bevoegdheden die de wetten en reglementaire besluiten toekennen aan de gemeentepolitie of aan haar personeelsleden, worden uitgeoefend door de lokale politie of haar personeelsleden. Afdeling 2. - De federale politie

Art. 253.De opdrachten en bevoegdheden die de wetten en reglementaire besluiten toekennen aan de rijkswacht of aan de gerechtelijke politie bij de parketten of aan hun personeelsleden, worden uitgeoefend door de federale politie of haar personeelsleden.

De algemene politieopdrachten en bevoegdheden die de wetten en reglementaire besluiten toekennen aan de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie of aan hun personeelsleden, worden uitgeoefend door de federale politie of haar personeelsleden.

De politieambtenaren die overgaan naar het operationeel korps van de federale politie en die vóór de inwerkingtreding van deze wet de hoedanigheid hadden van officier van bestuurlijke politie, van officier van gerechtelijke politie of van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, behouden die hoedanigheid.

Art. 254.Tot op de datum van hun opheffing blijven de richtlijnen, onderrichtingen en bevelen van de bevoegde overheden met betrekking tot het vervullen van hun opdrachten door de rijkswacht en de gerechtelijke politie bij de parketten van toepassing op de uitvoering van de opdrachten van de federale politie.

Art. 255.De federale politie blijft al de vorderingen uitvoeren die aan de rijkswacht of aan de gerechtelijke politie bij de parketten waren toevertrouwd. HOOFDSTUK IV. - Diverse bepalingen

Art. 256.De besluiten van de gemeenteraad genomen voor de inwerkingtreding van deze wet, blijven, wat het administratief toezicht betreft op deze besluiten, onderworpen aan de regelen die op dat tijdstip van kracht waren.

Art. 257.In afwijking van artikel 92, wordt het eerste nationaal veiligheidsplan gezamenlijk voorbereid door de rijkswacht, de gerechtelijke politie bij de parketten, en de algemene politiesteundienst.

TITEL IX. - Slotbepalingen

Art. 258.§ 1. Een onderhandelingscomité voor de politiediensten wordt opgericht. Dit comité is bevoegd voor de personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de politiediensten en voor de personeelsleden bedoeld in de artikelen 235, 241 en 243. § 2. In afwijking van andersluidende wettelijke of reglementaire bepalingen, worden de regelingen die krachtens het vakbondsstatuut van elke categorie van personeelsleden, bedoeld in § 1, niet dan na onderhandeling of overleg met de representatieve vakorganisaties kunnen worden vastgesteld, onderhandeld in het onderhandelingscomité voor de politiediensten.

Het onderhandelingscomité voor de politiediensten is ook bevoegd voor de aangelegenheden die krachtens het statuut van elke categorie van personeelsleden bedoeld in § 1 aan overleg worden onderworpen binnen een hoog overlegcomité. § 3. Elke vakorganisatie die, voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, zitting heeft in een onderhandelingscomité dat bevoegd is voor een van de categorieën van personeelsleden bedoeld in § 1, heeft zitting in het onderhandelingscomité voor de politiediensten.

Het onderhandelingscomité voor de politiediensten, gezamenlijk voorgezeten door de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie, is samengesteld uit enerzijds de afvaardiging van de overheid en anderzijds die van iedere representatieve vakorganisatie die, op de dag van inwerkingtreding van deze bepaling, zitting heeft in een onderhandelingscomité dat bevoegd is voor een van de categorieën van personeelsleden bedoeld in § 1.

De afvaardiging van de overheid bestaat, met inbegrip van de voorzitters, uit maximaal tien leden. De voorzitters kiezen de leden uit de personen die, in welke hoedanigheid ook, bevoegd zijn om de betrokken openbare overheden te verbinden, met dien verstande dat de ministers tot wier bevoegdheid de aan het onderhandelingscomité voorgelegde aangelegenheid behoort onder meer deel uitmaken van de afvaardiging van de overheid. De voorzitters alsook de andere leden van de overheid kunnen zich laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde. De afvaardiging van de overheid mag zich doen vergezellen van technici.

Elke vakorganisatie stelt vrij haar afvaardiging samen. Zij bestaat uit maximaal zeven leden. De afvaardiging van elke vakorganisatie mag zich doen vergezellen door ten hoogste drie technici per op de dagorde ingeschreven punt.

Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de overheid, noch die van één of meer regelmatig opgeroepen afvaardigingen van vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig. § 4. Op het onderhandelingscomité voor de politiediensten zijn de werkingsregels van toepassing voorgeschreven bij het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Art. 259.De Koning kan de bepalingen van deze wet en van de wet op het politieambt, alsook de nog geldende wetsbepalingen betreffende de rijkswacht, de gerechtelijke politie bij de parketten, de gemeentepolitie en de zeevaart-, luchtvaart- en spoorwegpolitie en de leden van die diensten, coördineren, in overeenstemming brengen en vereenvoudigen en er tevens de wijzigingen genoodzaakt door de integratie van die politiedienaren in de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, in aanbrengen.

Bij de Wetgevende Kamers zal, tijdens de zitting, indien zij vergaderd zijn, zoniet bij het begin van hun volgende zitting, een wetsontwerp worden ingediend ter bekrachtiging van het koninklijk besluit tot coördinatie.

Art. 260.De artikelen 1, 2, 5, 9, 121 tot 127 en 130 tot 133, 139, 141, 142, 197 en 198, 2°, 3° en 6°, 245 en 258 treden in werking op de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

Tot de oprichting van de federale politie en van de lokale politiekorpsen, zijn de artikelen 122, tweede lid, 123, 125, tweede en derde lid, 126, 127, tweede en derde lid, 130, tweede en derde lid, 131, tweede en derde lid, en 132 van toepassing op de leden van de gemeentepolitie, de leden van het operationeel korps en van de personeelscategorie bijzondere politie van de rijkswacht, en op de officieren en agenten van gerechtelijke politie bij de parketten, alsook, volgens het onderscheid gemaakt in artikel 133, op de hulpagenten van politie van de gemeentepolitie, de militairen, de overgedragen militairen en de burgerlijke personeelsleden die deel uitmaken van het administratief en logistiek korps van de rijkswacht. het burgerlijk hulppersoneel van de rijkswacht, het hulppersoneel van de gerechtelijke politie bij de parketten, het statutair en contractueel personeel van de parketten dat is aangesteld bij de gerechtelijke politie en het contractueel personeel van de algemene politiesteundienst.

Tijdens de periode bedoeld in het tweede lid, wordt de bij artikel 126, § 2, toegekende bevoegdheid, uitgeoefend volgens het hierna gemaakte onderscheid : 1° door de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie, gezamenlijk, met betrekking tot de leden van het operationeel korps en van de personeelscategorie bijzondere politie van de rijkswacht, de militairen, de overgedragen militairen, de burgers die deel uitmaken van het administratief en logistiek korps van de rijkswacht en van het burgerlijk hulppersoneel van de rijkswacht;2° door de minister van Justitie, met betrekking tot de officieren en agenten van gerechtelijke politie bij de parketten, het hulppersoneel van de gerechtelijke politie bij de parketten en het statutair en contractueel personeel van de parketten dat is aangesteld bil de gerechtelijke politie : 3° door de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie samen, met betrekking tot het contractueel personeel van de algemene politiesteundienst;4° door de burgemeester, met betrekking tot de leden van de gemeentepolitie en de hulpagenten van politie van de gemeentepolitie. De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van de artikelen 4, 6 tot 8, 11, 38, 39, 41, 47 tot 60, 65 tot 90, 93, 94, 96, tweede lid, 98, 106, 108, 128, 149, 247 en 257, die niet later kan plaatsvinden dan 1 januari 2000.

De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van de andere artikelen van deze wet, die niet later kan plaatsvinden dan 1 januari 2001.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 7 december 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Gewone zitting 1997-1998 : Kamer van volksvertegenwoordigers. Parlementaire stukken. - Wetsvoorstel, nr. 1676/1. - Amendementen, nrs. 1676/2 tot 4. - Advies van de Raad van State, nr. 1676/5. - Amendementen, nrs. 1676/6 en 7. - Verslag, nr. 1676/8. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1767/9. - Amendementen, nr. 1676/10. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 1676/11.

Parlementaire Handelingen.- Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 21 en 22 oktober 1998.

Senaat.

Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-1127/1. - Ontwerp niet geëvoceerd, nr. 1-1127/2.

^