gepubliceerd op 15 februari 2018
Decreet over het lokaal bestuur
22 DECEMBER 2017. - Decreet over het lokaal bestuur (1)
Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt: Decreet over het lokaal bestuur DEEL 1. - ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.
Art. 2.§ 1. De gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn beogen om op het lokale niveau duurzaam bij te dragen aan het welzijn van de burgers en verzekeren een burgernabije, democratische, transparante en doelmatige uitoefening van hun bevoegdheden.
Ze betrekken de inwoners zo veel mogelijk bij het beleid en zorgen voor openheid van bestuur. § 2. De gemeenten zijn overeenkomstig artikel 41 van de Grondwet bevoegd voor de aangelegenheden van gemeentelijk belang. Voor de verwezenlijking daarvan kunnen ze alle initiatieven nemen. Ze beogen om bij te dragen aan de duurzame ontwikkeling van het gemeentelijk gebied.
Overeenkomstig artikel 6, § 1, VIII, tweede lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en artikel 46 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en met toepassing van het subsidiariteitsbeginsel, oefenen de gemeenten ook de bevoegdheden uit die hen door of krachtens de wet of het decreet zijn toevertrouwd.
Alleen als dat bij decreet uitdrukkelijk is bepaald, kunnen de provincies de medewerking van de gemeenten regelen. § 3. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn oefenen de opdrachten, vermeld in artikel 1 en 57 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, uit, alsook de andere aangelegenheden die hen door of krachtens een wet of een decreet worden opgelegd.
Art. 3.Dit decreet is van toepassing op alle gemeenten van het Vlaamse Gewest en op alle openbare centra voor maatschappelijk welzijn in de gemeenten van het Nederlandse taalgebied onder voorbehoud van artikel 5, § 1, II, 2°, en artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1°, eerste streepje, en 4°, eerste lid, a), en artikel 7, § 1, eerste en derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
DEEL 2. - HET BESTUUR VAN DE GEMEENTE EN HET OPENBAAR CENTRUM VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN TITEL 1. - De politieke organisatie van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn HOOFDSTUK 1. - De gemeenteraad Afdeling 1. - De organisatie van de gemeenteraad
Art. 4.§ 1. De gemeenteraad vertegenwoordigt de hele bevolking van de gemeente. De gemeenteraad bestaat, met inbegrip van de burgemeester en de schepenen, uit: 1° 7 leden in de gemeenten met minder dan 1000 inwoners;2° 9 leden in de gemeenten met 1000 tot en met 1999 inwoners;3° 11 leden in de gemeenten met 2000 tot en met 2999 inwoners;4° 13 leden in de gemeenten met 3000 tot en met 3999 inwoners;5° 15 leden in de gemeenten met 4000 tot en met 4999 inwoners;6° 17 leden in de gemeenten met 5000 tot en met 6999 inwoners;7° 19 leden in de gemeenten met 7000 tot en met 8999 inwoners; 8° 21 leden in de gemeenten met 9000 tot en met 11.999 inwoners; 9° 23 leden in de gemeenten met 12.000 tot en met 14.999 inwoners; 10° 25 leden in de gemeenten met 15.000 tot en met 19.999 inwoners; 11° 27 leden in de gemeenten met 20.000 tot en met 24.999 inwoners; 12° 29 leden in de gemeenten met 25.000 tot en met 29.999 inwoners; 13° 31 leden in de gemeenten met 30.000 tot en met 34.999 inwoners; 14° 33 leden in de gemeenten met 35.000 tot en met 39.999 inwoners; 15° 35 leden in de gemeenten met 40.000 tot en met 49.999 inwoners; 16° 37 leden in de gemeenten met 50.000 tot en met 59.999 inwoners; 17° 39 leden in de gemeenten met 60.000 tot en met 69.999 inwoners; 18° 41 leden in de gemeenten met 70.000 tot en met 79.999 inwoners; 19° 43 leden in de gemeenten met 80.000 tot en met 89.999 inwoners; 20° 45 leden in de gemeenten met 90.000 tot en met 99.999 inwoners; 21° 47 leden in de gemeenten met 100.000 tot en met 149.999 inwoners; 22° 49 leden in de gemeenten met 150.000 tot en met 199.999 inwoners; 23° 51 leden in de gemeenten met 200.000 tot en met 249.999 inwoners; 24° 53 leden in de gemeenten met 250.000 tot en met 299.999 inwoners; 25° 55 leden in de gemeenten met 300.000 of meer inwoners. § 2. De schepenen en de burgemeester zijn gemeenteraadsleden behalve als ze niet als gemeenteraadslid zijn verkozen als vermeld in de gevallen, vermeld in artikel 42, § 4, artikel 58, § 3, en artikel 68, § 2. § 3. Uiterlijk op 1 juni van het jaar waarin de gemeenteraadsverkiezingen zullen plaatsvinden, stelt de Vlaamse Regering een lijst op van het aantal te verkiezen gemeenteraadsleden per gemeente op basis van de bevolkingsaantallen van de gemeenten. Het inwonertal dat in aanmerking wordt genomen, is het aantal personen dat ingeschreven is in het rijksregister van de natuurlijke personen en dat op 1 januari van het jaar van de gemeenteraadsverkiezingen zijn hoofdverblijfplaats in de desbetreffende gemeente had. Ingeval een gemeente een principiële beslissing tot samenvoeging aan de Vlaamse Regering heeft kenbaar gemaakt, vermeldt de Vlaamse Regering desgevallend in de lijst van het aantal te verkiezen gemeenteraadsleden ook het aantal te verkiezen gemeenteraadsleden van de nieuwe gemeente, op basis van de som van de bevolkingsaantallen van de samen te voegen gemeenten. Vanaf de inwerkingtreding van het samenvoegingsdecreet wordt in deze lijst het aantal te verkiezen gemeenteraadsleden, vermeld voor de samengevoegde gemeenten, opgeheven en is enkel het aantal te verkiezen gemeenteraadsleden van de nieuwe gemeente geldig.
Het bevolkingsaantal op 1 januari, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, wordt, met behoud van de toepassing van het eerste lid, vanaf 1 januari na de bekendmaking ervan, in aanmerking genomen als bevolkingscijfer in dit decreet.
Art. 5.§ 1. De gemeenteraad wordt om de zes jaar volledig vernieuwd.
De leden van de gemeenteraad worden rechtstreeks verkozen door de gemeenteraadskiezers.
De leden van de gemeenteraad zijn herverkiesbaar. § 2. Na een volledige vernieuwing van de gemeenteraad blijven de uittredende gemeenteraadsleden in functie tot de geloofsbrieven van de nieuw verkozen gemeenteraadsleden onderzocht zijn en tot de meerderheid van de gemeenteraadsleden geïnstalleerd is.
Art. 6.§ 1. Als er geen bezwaar is ingediend tegen de verkiezing, worden de verkozen gemeenteraadsleden door de uittredende voorzitter van de gemeenteraad ten minste veertien dagen voor de installatievergadering van de gemeenteraad op de hoogte gebracht van de datum, het uur en de plaats van de installatievergadering. De installatievergadering van de gemeenteraad vindt plaats op een van de eerste vijf werkdagen van januari. Bij ontstentenis van oproeping door de uittredende voorzitter van de gemeenteraad vindt de installatievergadering van rechtswege plaats op de eerste werkdag van januari in het gemeentehuis om 20 uur. De algemeen directeur brengt bij ontstentenis van oproeping door de uittredende voorzitter van de gemeenteraad voor de goede orde ten minste acht dagen voor de installatievergadering van de gemeenteraad de nieuw verkozen gemeenteraadsleden daarvan op de hoogte.
In het eerste lid wordt verstaan onder werkdag: elke dag van de week, behalve zaterdag, zondag en wettelijke en decretale feestdagen.
Als er een bezwaar is ingediend tegen de verkiezing en als die vervolgens toch geldig is verklaard, worden de nieuw verkozen raadsleden door de uittredende voorzitter van de gemeenteraad bijeengeroepen op de installatievergadering binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag van de verkiezing definitief is, maar ten vroegste op een van de eerste vijf werkdagen van januari.
Als er een bezwaar is ingediend tegen de verkiezing en als die verkiezing vervolgens ongeldig is verklaard en er een nieuwe verkiezing moet worden gehouden, worden de nieuw verkozen raadsleden door de uittredende voorzitter van de gemeenteraad bijeengeroepen op de installatievergadering binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag van de nieuwe verkiezing definitief is.
Als de nieuw verkozen raadsleden niet zijn bijeengeroepen overeenkomstig het derde en het vierde lid, worden ze volgens hun rangorde bijeengeroepen door een uittredend lid van het college van burgemeester en schepenen.
Als de gemeenteraad ten gevolge van een wijziging van de zetelverdeling niet van rechtswege geïnstalleerd kan worden overeenkomstig het eerste lid, worden de nieuw verkozen raadsleden bijeengeroepen overeenkomstig het derde en het vierde lid nadat de zetelverdeling definitief is. § 2. De uittredende voorzitter van de gemeenteraad zit de installatievergadering voor. Hij blijft voorzitter van de gemeenteraad tot een nieuwe voorzitter verkozen is. Als de uittredende voorzitter van de gemeenteraad de installatievergadering niet kan voorzitten, wordt ze voorgezeten door een uittredend lid van het college van burgemeester en schepenen in volgorde van hun rang. § 3. De gemeenteraad onderzoekt de geloofsbrieven van de verkozen gemeenteraadsleden. De verkozen gemeenteraadsleden van wie de geloofsbrieven zijn goedgekeurd, leggen, voor ze hun mandaat aanvaarden, in openbare vergadering de volgende eed af in handen van de voorzitter van de installatievergadering: "Ik zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na te komen.".
De voorzitter van de installatievergadering legt, als hij herkozen is als gemeenteraadslid, de eed af in handen van de burgemeester. Als de uittredende burgemeester de installatievergadering voorzit en herkozen is als gemeenteraadslid, legt hij de eed af in handen van het oudste gemeenteraadslid. Als iemand anders de eed heeft afgelegd als burgemeester, legt de uittredende burgemeester de eed af in handen van de nieuw benoemde burgemeester. § 4. De verkozen gemeenteraadsleden die aanwezig zijn op de installatievergadering en die de eed niet afleggen, worden geacht afstand te hebben gedaan van hun mandaat. § 5. De verkozen gemeenteraadsleden die niet aanwezig zijn op de installatievergadering en die, nadat ze daarvoor uitdrukkelijk zijn opgeroepen, zonder geldige reden afwezig zijn op de eerste daaropvolgende vergadering, worden geacht afstand te hebben gedaan van hun mandaat. § 6. Als de voorzitter van de gemeenteraad, degene die de voorzitter vervangt of degene die de eed afneemt van de voorzitter, nalaat de eed af te nemen van de verkozen gemeenteraadsleden op de installatievergadering of, bij vervanging van een lid, na de installatievergadering uiterlijk op de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad, wordt de eed afgenomen door een lid van het college van burgemeester en schepenen volgens hun rangorde. Als de voorzitter van de gemeenteraad, degene die de voorzitter vervangt of degene die de eed afneemt van de voorzitter, nalaat de eed af te nemen, noteert de algemeen directeur de vervanging van de voorzitter in de notulen van de vergadering. § 7. De rangorde van de gemeenteraadsleden wordt tijdens de installatievergadering van de nieuwe gemeenteraad onmiddellijk na de eedaflegging van de gemeenteraadsleden vastgesteld. Het gemeenteraadslid met de hoogste anciënniteit neemt de hoogste rang in.
Bij gelijke anciënniteit neemt het gemeenteraadslid dat bij de laatste volledige vernieuwing van de gemeenteraad het hoogste aantal naamstemmen heeft behaald, de hoogste rang in. Bij een gelijk aantal naamstemmen neemt het gemeenteraadslid van wie de lijst bij de laatste volledige vernieuwing van de gemeenteraad de meeste stemmen heeft behaald de hoogste rang in. De opvolgers die na de installatievergadering als gemeenteraadslid worden geïnstalleerd, nemen in volgorde van hun eedaflegging een rang in.
Art. 7.§ 1. Op de installatievergadering verkiest de gemeenteraad onder de gemeenteraadsleden van Belgische nationaliteit een voorzitter. De voorzitter wordt verkozen op basis van een akte van voordracht van de kandidaat-voorzitter, ondertekend door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk te zijn moet de akte van voordracht ook ondertekend zijn door de meerderheid van de personen die op dezelfde lijst als de voorgedragen kandidaat werden verkozen. Als de lijst waarop de naam van de kandidaat-voorzitter voorkomt maar twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van een van hen.
De akte van voordracht kan ook de einddatum van het mandaat van de kandidaat-voorzitter vermelden. In dat geval kan op de akte van voordracht de naam vermeld worden van een of meer personen die hem zullen opvolgen voor de resterende duurtijd van het mandaat. In voorkomend geval is de voorzitter bij het bereiken van de einddatum van het mandaat van rechtswege ontslagnemend en wordt hij van rechtswege opgevolgd door de persoon die in de akte van voordracht als opvolger is vermeld. Als het mandaat eindigt voor de einddatum, vermeld in de akte, of als de persoon die in de akte van voordracht is aangewezen als de opvolger van de voorzitter, zijn mandaat niet opneemt, neemt de eerstvolgende opvolger vervroegd het mandaat op. Als de persoon die als laatste opvolger is vermeld, het mandaat niet kan opnemen of als er geen opvolger is vermeld, wordt tot vervanging overgegaan overeenkomstig paragraaf 5.
De akte wordt uiterlijk acht dagen voor de installatievergadering van de gemeenteraad aan de algemeen directeur bezorgd. § 2. Niemand kan meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Alle handtekeningen die in strijd met dat voorschrift zijn geplaatst, zijn ongeldig in alle akten van voordracht.
Een verkozene die meer dan één akte van voordracht ondertekent, kan voor de duur van de zittingsperiode van de gemeenteraad niet worden benoemd of verkozen als burgemeester, schepen, voorzitter van de gemeenteraad, voorzitter van een gemeenteraadscommissie, voorzitter of lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst, noch een dergelijk mandaat waarnemen. Hij kan de gemeente ook niet vertegenwoordigen of kan namens de gemeente geen mandaat bekleden of waarnemen in gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen of andere verenigingen, stichtingen of vennootschappen. Hij kan evenmin het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vertegenwoordigen of namens het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een mandaat bekleden of waarnemen in een vereniging of vennootschap als vermeld in deel 3, titel 4, of in andere verenigingen, stichtingen of vennootschappen. Als de betrokkene al een dergelijk mandaat bekleedt of waarneemt, vervalt dat van rechtswege. § 3. Nadat de gemeenteraadsleden de eed hebben afgelegd, bezorgt de algemeen directeur de akte van voordracht van de kandidaat-voorzitter aan de voorzitter van de installatievergadering.
De voorzitter van de installatievergadering gaat na of de akte van voordracht ontvankelijk is overeenkomstig de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1 en 2. Alleen de handtekeningen van de gemeenteraadsleden die de eed hebben afgelegd, worden daarvoor in aanmerking genomen, met inbegrip van de handtekeningen van de opvolgers die de akte van voordracht hebben ondertekend en die nadien als gemeenteraadslid de eed hebben afgelegd. In voorkomend geval wordt de voorgedragen kandidaat-voorzitter verkozen verklaard. § 4. Als er geen ontvankelijke akte van voordracht van kandidaat-voorzitter aan de voorzitter van de installatievergadering wordt bezorgd, verkiest de gemeenteraad binnen veertien dagen een voorzitter.
De gemeenteraadsleden kunnen voor de verkiezing van een voorzitter, vermeld in het eerste lid, uiterlijk drie dagen voor de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad een gedagtekende akte van voordracht bezorgen aan de algemeen directeur.
Om ontvankelijk te zijn moet de akte van voordracht, vermeld in het tweede lid, ten minste ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst zijn verkozen als de voorgedragen kandidaat. Als de lijst waarop de kandidaat-voorzitter voorkomt maar twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van een van hen. Elk gemeenteraadslid kan niet meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Overtreding van dat verbod wordt bestraft overeenkomstig paragraaf 2. De akte van voordracht kan ook de einddatum van het mandaat van de kandidaat-voorzitter vermelden. In dat geval kan op de akte van voordracht de naam vermeld worden van een of meer personen die hem zullen opvolgen voor de resterende duurtijd van het mandaat.
In voorkomend geval is de voorzitter bij het bereiken van de einddatum van het mandaat van rechtswege ontslagnemend en wordt hij van rechtswege opgevolgd door de persoon die in de akte van voordracht als opvolger is vermeld.
Als het mandaat van de voorzitter eindigt voor de einddatum, vermeld in de akte, of als de persoon die in de akte van voordracht is aangewezen als opvolger van de voorzitter zijn mandaat niet opneemt, neemt de eerstvolgende opvolger vervroegd het mandaat op. Als de persoon die als laatste opvolger is vermeld, het mandaat niet kan opnemen, of als er geen opvolger is vermeld, wordt tot vervanging overgegaan overeenkomstig paragraaf 5.
De verkiezing, vermeld in het eerste lid, gebeurt bij geheime stemming.
De kandidaat die de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald, is verkozen tot voorzitter van de gemeenteraad. Als geen enkele kandidaat de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald en als verschillende kandidaten zijn voorgedragen voor het vacante mandaat, vindt een tweede stemronde plaats, waarin wordt gestemd op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen behaalden. Bij staking van stemmen in de eerste stemronde komt de kandidaat die bij de gemeenteraadsverkiezingen de meeste naamstemmen heeft behaald, in aanmerking voor de tweede stemronde. De kandidaat die in de tweede stemronde de meerderheid van de stemmen heeft behaald, is verkozen tot voorzitter. Bij staking van stemmen in de tweede stemronde is de kandidaat die bij de gemeenteraadsverkiezingen de meeste naamstemmen heeft behaald, verkozen tot voorzitter. Als de naamstemmen bepalend zijn en de kandidaten een gelijk aantal naamstemmen hebben behaald, is de voorgedragen kandidaat verkozen van wie de lijst bij de gemeenteraadsverkiezingen de meeste stemmen heeft behaald. § 5. In al de volgende gevallen wordt een nieuwe voorzitter verkozen op de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad, overeenkomstig paragraaf 1 tot en met 4, met dien verstande dat "de installatievergadering" wordt gelezen als "de eerstvolgende vergadering, vermeld in paragraaf 5", "de installatievergadering van de gemeenteraad" wordt gelezen als "de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad, vermeld in paragraaf 5", "verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen" wordt gelezen als "gemeenteraadsleden", "verkozene die" wordt gelezen als "gemeenteraadslid dat" en "Nadat de gemeenteraadsleden de eed hebben afgelegd" wordt gelezen als "Na opening van de vergadering": 1° als de voorzitter het mandaat niet aanvaardt;2° als de voorzitter van zijn mandaat van gemeenteraadslid vervallen wordt verklaard;3° als de voorzitter als verhinderd wordt beschouwd, ontslag genomen heeft of overleden is. Tot aan de nieuwe verkiezing wordt het voorzitterschap waargenomen overeenkomstig het derde lid.
Als de voorzitter om een andere reden dan de redenen, vermeld in het eerste lid, tijdelijk afwezig is, of als hij bij een welbepaalde aangelegenheid betrokken partij is als vermeld in artikel 27, wordt hij met behoud van de toepassing van de nationaliteitsvereiste, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, als volgt vervangen: 1° als de voorzitter zijn bevoegdheid schriftelijk heeft opgedragen aan een gemeenteraadslid, neemt dat gemeenteraadslid het voorzitterschap waar;2° als de voorzitter zijn bevoegdheid niet heeft opgedragen aan een gemeenteraadslid overeenkomstig punt 1°, neemt het gemeenteraadslid met de hoogste rang het voorzitterschap waar.Als dat raadslid de voorzitter niet kan vervangen, wordt het voorzitterschap waargenomen door een ander gemeenteraadslid in volgorde van rang.
De voorzitter die als verhinderd wordt beschouwd of tijdelijk afwezig is, wordt vervangen zolang hij verhinderd of tijdelijk afwezig is. De gemeenteraad neemt akte van de verhindering, en van de beëindiging van de periode van verhindering. Als het niet gaat om een door het decreet opgelegde verhindering, richt de voorzitter zijn verzoek tot vervanging wegens verhindering aan de gemeenteraad. § 6. De verhindering, het ontslag, het verval en de afstand van het mandaat van voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn houden van rechtswege de verhindering, het ontslag, het verval en de afstand van het mandaat van voorzitter van de gemeenteraad in.
Art. 8.Een verkozen gemeenteraadslid dat voor zijn installatie afstand wil doen van zijn mandaat, brengt de voorzitter van de gemeenteraad daarvan schriftelijk op de hoogte. De afstand wordt definitief zodra de gemeenteraad daarvan heeft kennisgenomen.
Art. 9.§ 1. Het gemeenteraadslid dat tijdens zijn mandaat niet meer voldoet aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden, wordt door de gemeenteraad, nadat het raadslid is gehoord, vervallen verklaard tenzij het gemeenteraadslid onmiddellijk ontslag neemt overeenkomstig artikel 13.
De voorzitter van de gemeenteraad brengt de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, alsook de betrokkene onmiddellijk op de hoogte van feiten die het verval van mandaat met zich kunnen meebrengen. Als de gemeenteraad niet optreedt binnen twee maanden nadat hij kennis heeft van de feiten die verval met zich kunnen meebrengen, treedt de Raad voor Verkiezingsbetwistingen in zijn plaats op, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een gemeenteraadslid of van het Openbaar Ministerie. De gemeenteraad wordt geacht kennis te hebben van de feiten die verval met zich kunnen meebrengen, hetzij vanaf de ontvangst van een bezwaar van een ander gemeenteraadslid of van het Openbaar Ministerie, hetzij vanaf de verzending van de kennisgeving door de voorzitter van de gemeenteraad aan de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. § 2. De vervallenverklaring heeft pas gevolg vanaf de kennisgeving aan het gemeenteraadslid van de uitspraak van het verval door de gemeenteraad of de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. De vervallenverklaring tast de geldigheid van de eerdere beslissingen van de gemeenteraad niet aan. § 3. Als de betrokkene, zelfs bij ontstentenis van enige kennisgeving, na de vervallenverklaring zijn mandaat blijft uitoefenen hoewel hij kennis heeft van de oorzaak van het verval, is hij strafbaar met een gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot vijfhonderd euro.
Art. 10.De volgende personen kunnen geen deel uitmaken van een gemeenteraad: 1° de provinciegouverneurs, de vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de hoge ambtenaar die de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aanwijst overeenkomstig artikel 48, derde lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 betreffende de Brusselse Instellingen en de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, de provinciegriffiers, de arrondissementscommissarissen en de adjunct-arrondissementscommissarissen als de gemeente in kwestie deel uitmaakt van hun ambtsgebied;2° de magistraten, de plaatsvervangende magistraten en de griffiers bij de hoven en de rechtbanken, de administratieve rechtscolleges en het Grondwettelijk Hof;3° de leden van het operationeel, administratief of logistiek kader van de politiezone waar de gemeente toe behoort;4° de personeelsleden van de gemeente in kwestie of van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat die gemeente bedient of van de gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen van de gemeente;5° de leden van een districtsraad;6° de personen die in een lokale decentrale overheid van een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of een mandaat uitoefenen dat gelijkwaardig is aan dat van gemeenteraadslid, voorzitter van de gemeenteraad, schepen of burgemeester;7° de bloedverwanten tot en met de tweede graad, de aanverwanten in de eerste graad of de echtgenoten in de gemeenteraad van dezelfde gemeente. Als bloed- of aanverwanten in een graad als vermeld in het eerste lid, 7°, of twee echtgenoten worden verkozen bij dezelfde verkiezing, wordt de voorkeur bepaald door de grootte van de quotiënten op grond waarvan de zetels die kandidaten hebben verkregen aan hun lijst zijn toegekend.
Als twee bloed- of aanverwanten in een verboden graad of twee echtgenoten worden verkozen, de ene tot raadslid, de andere tot opvolger, geldt het verbod om zitting te nemen alleen voor de opvolger, tenzij de plaats waarvoor hij in aanmerking komt, is opengevallen voor de verkiezing van zijn bloed- of aanverwant of echtgenoot. Tussen opvolgers die voor opengevallen plaatsen in aanmerking komen, wordt de voorrang allereerst bepaald volgens de tijdsorde van de vacatures.
Voor de toepassing van dit artikel worden personen die een verklaring van wettelijke samenwoning als vermeld in artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek hebben afgelegd, met echtgenoten gelijkgesteld.
Aanverwantschap die later tot stand komt tussen raadsleden, brengt geen verval van hun mandaat mee. Dat geldt niet bij een huwelijk tussen raadsleden en als er een verklaring van wettelijke samenwoning als vermeld in artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek, is afgelegd.
De onverenigbaarheid wordt geacht op te houden door het overlijden van de persoon door wie ze tot stand is gekomen, door echtscheiding of door de beëindiging van het wettelijk samenlevingscontract.
Overeenkomstig artikel 71 en 72 van de Nieuwe Gemeentewet is het eerste lid, 1° en 2°, ook van toepassing op de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die in België verblijven voor de uitoefening in een andere lidstaat van de Europese Unie van ambten die gelijkwaardig zijn aan de ambten, vermeld in deze bepalingen.
Art. 11.Het verkozen gemeenteraadslid dat zich op het ogenblik van zijn installatie als gemeenteraadslid in een situatie bevindt die onverenigbaar is met het lidmaatschap van de gemeenteraad, kan de eed niet afleggen en wordt bijgevolg geacht afstand te doen van het mandaat dat aan hem toegekend is.
Een gemeenteraadslid dat tijdens zijn mandaat in een met zijn mandaat onverenigbare situatie terechtkomt en dat binnen vijftien dagen na het tot hem gerichte verzoek van de voorzitter van de gemeenteraad geen einde maakt aan die situatie, wordt door de gemeenteraad vervallen verklaard van zijn mandaat, overeenkomstig artikel 9, § 1, tweede lid, § 2 en § 3, nadat het betrokken gemeenteraadslid is gehoord.
Als de betrokkene, zelfs bij ontstentenis van enige kennisgeving, na de vervallenverklaring zijn mandaat blijft uitoefenen hoewel hij kennis heeft van de oorzaak van het verval, is hij strafbaar met een gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot vijfhonderd euro.
Art. 12.De gemeenteraad neemt akte van de verhindering van de volgende personen: 1° het gemeenteraadslid dat om medische redenen, om studieredenen of wegens verblijf in het buitenland gedurende een minimale termijn van twaalf weken niet aanwezig kan zijn op de vergaderingen van de gemeenteraad en vervangen wil worden.Hij richt daarvoor een schriftelijk verzoek aan de voorzitter van de gemeenteraad. Bij het verzoek tot vervanging voor verhindering wegens medische redenen wordt een geneeskundig getuigschrift van maximaal vijftien dagen oud gevoegd, dat tevens de minimale termijn van afwezigheid om medische redenen aangeeft. Als het gemeenteraadslid dat om medische redenen afwezig blijft, niet in staat is om dat verzoek tot de voorzitter te richten, wordt hij van rechtswege als verhinderd beschouwd vanaf de derde opeenvolgende vergadering waarop hij afwezig is en zolang hij afwezig blijft. Bij het verzoek tot vervanging voor verhindering om studieredenen of verblijf in het buitenland wordt een attest van de onderwijsinstelling of opdrachtgever gevoegd; 2° het gemeenteraadslid dat ouderschapsverlof wil nemen voor de geboorte of adoptie van een kind.Dat gemeenteraadslid wordt op zijn schriftelijke verzoek, gericht aan de voorzitter van de gemeenteraad, vervangen, op zijn vroegst vanaf de zesde week voor de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie, tot het einde van de negende week na de adoptie of geboorte. Op schriftelijk verzoek wordt de onderbreking van de uitoefening van het mandaat na de negende week verlengd met een duur die gelijk is aan de termijn waarin het raadslid zijn mandaat heeft uitgeoefend tijdens de periode van zes weken die aan de dag van de geboorte of de adoptie voorafgaat. Bij de geboorte of de adoptie van een meerling kan het verlof verlengd worden met een periode van maximaal twee weken op verzoek van het gemeenteraadslid; 3° het gemeenteraadslid dat door palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek familielid tot en met de tweede graad of van een zwaar ziek gezinslid gedurende minimaal twaalf weken niet aanwezig kan zijn op de vergaderingen van de gemeenteraad en vervangen wil worden.Hij richt daarvoor aan de voorzitter van de gemeenteraad een schriftelijk verzoek, waarbij een verklaring op erewoord gevoegd is waarin het raadslid zich bereid verklaart om bijstand of verzorging te verlenen. De naam van de patiënt hoeft niet te worden vermeld; 4° het gemeenteraadslid dat lid is van de Europese Commissie als het gemeenteraadslid daar schriftelijk om verzoekt.In voorkomend geval geldt de verhindering zolang het gemeenteraadslid het mandaat als lid van de Europese Commissie uitoefent; 5° het gemeenteraadslid dat geschorst is op grond van artikel 199 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011.
Art. 13.Het gemeenteraadslid dat ontslag wil nemen, deelt dat schriftelijk mee aan de voorzitter van de gemeenteraad. Het ontslag is definitief zodra de voorzitter van de gemeenteraad de kennisgeving ontvangt.
Als het gemeenteraadslid zelf voorzitter van de gemeenteraad is, deelt hij zijn ontslag schriftelijk mee aan de persoon die hem vervangt met toepassing van artikel 7, § 5, tweede lid. Het ontslag is definitief zodra zijn vervanger de kennisgeving ontvangt.
Het lid van de gemeenteraad blijft zijn mandaat uitoefenen tot zijn opvolger is geïnstalleerd, behalve als het ontslag het gevolg is van een onverenigbaarheid.
Art. 14.Het gemeenteraadslid dat afstand doet van zijn mandaat, dat van zijn mandaat vervallen wordt verklaard, dat als verhinderd wordt beschouwd, dat ontslag genomen heeft, of dat overleden is, wordt vervangen door zijn opvolger, die wordt aangewezen overeenkomstig artikel 169 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011.
De geloofsbrieven worden onderzocht overeenkomstig artikel 6, § 3. De vervanger legt de eed af in openbare vergadering in de handen van de voorzitter van de gemeenteraad.
Het gemeenteraadslid dat als verhinderd wordt beschouwd, wordt vervangen zolang de toestand van verhindering duurt. De gemeenteraad neemt akte van de beëindiging van de periode van verhindering.
Art. 15.De verhindering, het ontslag, het verval en de afstand van het mandaat van lid van de raad voor maatschappelijk welzijn houden van rechtswege de verhindering, het ontslag, het verval en de afstand van het mandaat van gemeenteraadslid in.
Art. 16.Het gemeenteraadslid dat wegens een beperking niet zelfstandig zijn mandaat kan vervullen, kan zich voor de uitoefening van dat mandaat laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, gekozen uit personen die de volle leeftijd van achttien jaar hebben bereikt en die legaal binnen de Europese Unie verblijven, op voorwaarde dat hij zich niet bevindt in een situatie als vermeld in artikel 10, met uitzondering van het verbod in verband met bloed- en aanverwantschap, vermeld in punt 7° van dat artikel, ten aanzien van het lid met een beperking, en een situatie als vermeld in artikel 12.
De Vlaamse Regering bepaalt de criteria tot vaststelling van de hoedanigheid van een gemeenteraadslid met een beperking als vermeld in het eerste lid.
Bij het verlenen van de bijstand krijgt de vertrouwenspersoon dezelfde middelen ter beschikking en heeft hij dezelfde verplichtingen als het gemeenteraadslid, maar hij is niet gehouden tot de eedaflegging. Hij heeft ook recht op presentiegeld onder dezelfde voorwaarden als het gemeenteraadslid.
Art. 17.§ 1. De gemeenteraadsleden ontvangen een presentiegeld ten laste van de gemeente voor hun aanwezigheid op de vergaderingen van de gemeenteraad. De Vlaamse Regering stelt een lijst op van vergaderingen die voortvloeien uit de mandaatverplichtingen van de gemeenteraadsleden waarvoor de gemeenteraad bij reglement kan bepalen dat presentiegeld wordt verleend.
De som van de vergoedingen, wedden en presentiegelden, die de gemeenteraadsleden ontvangen voor hun mandaat als raadslid en de som van de vergoedingen, wedden en presentiegelden die ze ontvangen als bezoldiging voor activiteiten die ze naast hun mandaat uitgeoefend hebben, is gelijk aan of lager dan anderhalve keer het bedrag van de vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement. Voor de berekening van dat bedrag komen de vergoedingen, wedden en presentiegelden die de gemeenteraadsleden ontvangen in aanmerking als ze voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard.
Als het plafond, vermeld in het tweede lid, wordt overschreden, wordt de som van de vergoedingen, wedden of presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard als vermeld in het tweede lid verminderd tot het passende bedrag.
De vergoedingen, wedden en presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard zijn die, vermeld in artikel 154, § 1, derde lid. § 2. De gemeenteraad bepaalt het bedrag van de presentiegelden binnen de grenzen die vastgelegd zijn door de Vlaamse Regering. Daarbij kan rekening gehouden worden met het inwonersaantal van de gemeente.
De gemeente vermindert de presentiegelden van het gemeenteraadslid dat andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toelagen ontvangt, of de gemeente vult die vergoeding aan, met een bedrag ter compensatie van het inkomensverlies dat de betrokkene lijdt, op voorwaarde dat de mandataris daar zelf om verzoekt. De algemeen directeur stelt vast of aan de voormelde voorwaarden is voldaan.
De som van de presentiegelden, aangevuld met het bedrag ter compensatie van het inkomensverlies, kan nooit hoger zijn dan de wedde van een schepen van een gemeente met 50.000 inwoners. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de grenzen waarbinnen de gemeenteraad kan bepalen welke specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat van gemeenteraadslid, voorzitter van de gemeenteraad en fractie- of commissievoorzitter, kunnen worden terugbetaald. § 4. De gemeenteraad kan de eretitels toekennen aan de gemeenteraadsleden onder de voorwaarden die hij bepaalt. § 5. De gemeente sluit een verzekering af om de burgerlijke aansprakelijkheid, met inbegrip van de rechtsbijstand, te dekken die bij de normale uitoefening van hun mandaat persoonlijk ten laste komt van de gemeenteraadsleden.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van deze paragraaf.
De gemeente sluit naast de verzekering, vermeld in het eerste lid, een verzekering af voor ongevallen die de gemeenteraadsleden overkomen in het kader van de normale uitoefening van hun ambt. § 6. Behalve in geval van herhaling is de gemeente burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten waartoe een gemeenteraadslid wordt veroordeeld wegens een misdrijf, begaan bij de normale uitoefening van zijn ambt, met uitzondering van een persoonlijke inbreuk op de verkeersreglementering.
De regresvordering van de gemeente ten aanzien van de veroordeelde gemeenteraadsleden is beperkt tot de gevallen van bedrog, zware schuld of lichte schuld die bij hen gewoonlijk voorkomen. Afdeling 2. - De werking van de gemeenteraad
Art. 18.De gemeenteraad vergadert zo dikwijls als de zaken die tot zijn bevoegdheid behoren het vereisen en ten minste tienmaal per jaar.
Art. 19.De voorzitter van de gemeenteraad beslist tot bijeenroeping van de gemeenteraad en stelt de agenda van de vergadering op. De agenda bevat in ieder geval de punten die door het college van burgemeester en schepenen aan de voorzitter worden meegedeeld.
De voorzitter is verplicht de gemeenteraad bijeen te roepen op verzoek van een derde van de zittinghebbende leden of van het college van burgemeester en schepenen.
De voorzitter is ook verplicht de gemeenteraad bijeen te roepen op verzoek van een vijfde van de zittinghebbende leden als zes weken na de datum van de vorige gemeenteraad de gemeenteraadsleden nog niet bijeengeroepen zijn. De periode van zes weken wordt geschorst van 11 juli tot en met 15 augustus.
Bij een verplichte bijeenroeping als vermeld in het tweede en het derde lid roept de voorzitter de gemeenteraad bijeen op de aangewezen dag en het aangewezen uur en met de voorgestelde agenda. Daarvoor bezorgen de gemeenteraadsleden en het college van burgemeester en schepenen voor elk punt op de agenda hun voorstel van beslissing met een toelichting aan de algemeen directeur, die de voorstellen bezorgt aan de voorzitter van de gemeenteraad.
Art. 20.Behalve in spoedeisende gevallen en behalve in geval van toepassing van artikel 6, § 1, wordt de oproeping ten minste acht dagen voor de dag van de vergadering aan het raadslid bezorgd.
De oproeping vermeldt in elk geval de plaats, de dag, het tijdstip en de agenda van de vergadering en bevat een toegelicht voorstel van beslissing. De agendapunten moeten voldoende duidelijk omschreven zijn. Voor elk agendapunt wordt het dossier dat erop betrekking heeft, ter beschikking van de raadsleden gesteld vanaf de verzending van de agenda. Als een raadslid daarom verzoekt, wordt een dossier elektronisch ter beschikking gesteld.
Het huishoudelijk reglement bepaalt de wijze waarop de oproeping van de raadsleden wordt verzonden en de wijze waarop het dossier dat op de agenda betrekking heeft, ter beschikking wordt gesteld. Het huishoudelijk reglement kan ook de gezamenlijke oproeping van de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn regelen.
De algemeen directeur of de door hem aangewezen personeelsleden verstrekken aan de raadsleden die erom verzoeken, technische inlichtingen over stukken die in het dossier voorkomen. Het huishoudelijk reglement bepaalt de wijze waarop die inlichtingen worden verstrekt.
Art. 21.Gemeenteraadsleden kunnen uiterlijk vijf dagen vóór de vergadering punten aan de agenda toevoegen. De gemeenteraadsleden bezorgen daarvoor hun toegelicht voorstel van beslissing aan de algemeen directeur, die de voorstellen bezorgt aan de voorzitter van de gemeenteraad.
Een lid van het college van burgemeester en schepenen kan niet gebruikmaken van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid.
De algemeen directeur deelt de aanvullende agendapunten zoals vastgesteld door de voorzitter van de gemeenteraad onmiddellijk mee aan de gemeenteraadsleden, samen met de bijbehorende toegelichte voorstellen.
Art. 22.Behalve in spoedeisende gevallen worden de plaats, de dag, het tijdstip en de agenda van de vergaderingen van de gemeenteraad uiterlijk acht dagen voor de vergadering openbaar gemaakt, zodat het publiek ervan kan kennisnemen op elk moment. Het huishoudelijk reglement bepaalt de nadere regels voor de plaats en de wijze van openbaarmaking.
Als agendapunten aan de agenda worden toegevoegd overeenkomstig artikel 21, wordt de aangepaste agenda uiterlijk 24 uur nadat hij is vastgesteld, openbaar gemaakt overeenkomstig het eerste lid. In spoedeisende gevallen wordt de agenda uiterlijk 24 uur nadat hij is vastgesteld, en uiterlijk vóór de aanvang van de vergadering openbaar gemaakt overeenkomstig het eerste lid.
Art. 23.Een punt dat niet op de agenda voorkomt, mag niet in bespreking worden gebracht, behalve in spoedeisende gevallen.
Tot spoedbehandeling kan alleen worden besloten door ten minste twee derde van de aanwezige leden. De namen van die leden en de motivering van de spoedeisendheid worden in de notulen vermeld.
Art. 24.De voorzitter zit de vergaderingen van de gemeenteraad voor, en opent en sluit de vergaderingen.
Art. 25.De voorzitter is belast met de handhaving van de orde in de vergadering. Hij kan, na een voorafgaande waarschuwing, elke toehoorder die openlijk tekens van goedkeuring of van afkeuring geeft of die op enigerlei wijze wanorde veroorzaakt, uit de zaal laten verwijderen.
De voorzitter kan bovendien een proces-verbaal opmaken tegen die persoon en dat proces-verbaal bezorgen aan het openbaar ministerie met het oog op de eventuele vervolging van de betrokkene.
Art. 26.De gemeenteraad kan alleen beraadslagen of beslissen als de meerderheid van de zittinghebbende gemeenteraadsleden aanwezig is.
In afwijking van het eerste lid, kan de gemeenteraad, als hij eenmaal bijeengeroepen is zonder dat het vereiste aantal leden aanwezig is, na een tweede oproeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, op geldige wijze beraadslagen of beslissen over de onderwerpen die voor de tweede keer op de agenda voorkomen.
In de oproeping, vermeld in het tweede lid, wordt vermeld dat het om een tweede oproeping gaat en worden de bepalingen van dit artikel overgenomen.
Art. 27.§ 1. Het is voor een gemeenteraadslid verboden deel te nemen aan de bespreking en de stemming over: 1° aangelegenheden waarin hij een rechtstreeks belang heeft, hetzij persoonlijk, hetzij als vertegenwoordiger, of waarbij de echtgenoot, of bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben.Dat verbod strekt niet verder dan de bloed- en aanverwanten tot en met de tweede graad als het gaat om de voordracht van kandidaten, benoemingen, ontslagen, afzettingen en schorsingen. Voor de toepassing van deze bepaling worden personen die een verklaring van wettelijke samenwoning als vermeld in artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek hebben afgelegd, met echtgenoten gelijkgesteld; 2° de vaststelling of goedkeuring van het meerjarenplan, het budget en de jaarrekening van een instantie waaraan hij rekenschap verschuldigd is of van een instantie tot het uitvoerend orgaan waarvan hij behoort. Het eerste lid is niet van toepassing op het gemeenteraadslid dat zich in de omstandigheden, vermeld in het eerste lid, bevindt louter op grond van het feit dat hij als vertegenwoordiger van de gemeente is aangewezen in andere rechtspersonen. § 2. Het is voor een gemeenteraadslid verboden: 1° rechtstreeks of onrechtstreeks als advocaat of notaris tegen betaling te werken in geschillen ten behoeve van de gemeente.Dat verbod geldt ook voor de personen die in het kader van een associatie, groepering, samenwerking of op hetzelfde kantooradres met het gemeenteraadslid werken; 2° rechtstreeks of onrechtstreeks als advocaat of notaris ten behoeve van de tegenpartij van de gemeente of ten behoeve van een personeelslid van de gemeente te werken bij geschillen die betrekking hebben op beslissingen over de tewerkstelling binnen de gemeente.Dat verbod geldt ook voor de personen die in het kader van een associatie, groepering, samenwerking of op hetzelfde kantooradres met het gemeenteraadslid werken; 3° rechtstreeks of onrechtstreeks een overeenkomst te sluiten, behalve in geval van een schenking aan de gemeente of een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap, of deel te nemen aan een opdracht voor aanneming van werken, leveringen of diensten, verkoop of aankoop ten behoeve van de gemeente of een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap, behalve als het gemeenteraadslid een beroep doet op een dienstverlening van de gemeente of van een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap en ten gevolge daarvan een overeenkomst aangaat;4° op te treden als afgevaardigde of deskundige van een vakorganisatie in het bijzonder onderhandelingscomité of het hoog overlegcomité van de gemeente. § 3. Dit artikel is van toepassing op de vertrouwenspersoon, vermeld in artikel 16 en 155. § 4. Als een gemeenteraadslid zich in de situatie, vermeld in paragraaf 1, bevindt, moet dat punt op de vergadering behandeld worden, en kan de vergadering niet gesloten worden voor het punt in kwestie is behandeld of voor beslist is om het punt uit te stellen.
Art. 28.§ 1. De vergaderingen van de gemeenteraad zijn openbaar, behalve als: 1° het om aangelegenheden gaat die de persoonlijke levenssfeer raken. Zodra een dergelijk punt aan de orde is, beveelt de voorzitter de behandeling in besloten vergadering; 2° de gemeenteraad met twee derde van de aanwezige leden en op gemotiveerde wijze beslist tot behandeling in besloten vergadering, in het belang van de openbare orde of op grond van ernstige bezwaren tegen de openbaarheid. De vergaderingen over de beleidsrapporten, vermeld in artikel 249, zijn in elk geval openbaar. § 2. De besloten vergadering kan alleen plaatsvinden na de openbare vergadering, uitgezonderd in tuchtzaken. Als tijdens de openbare vergadering blijkt dat de behandeling van een punt in besloten vergadering moet worden voortgezet, kan de openbare vergadering, alleen met dat doel, worden onderbroken. Als tijdens de besloten vergadering blijkt dat de behandeling van een punt in openbare vergadering moet worden behandeld, wordt dat punt opgenomen op de agenda van de eerstvolgende gemeenteraad. In geval van dringende noodzakelijkheid van het punt of in geval van de eedaflegging van een personeelslid kan de besloten vergadering, alleen met dat doel, worden onderbroken.
Art. 29.§ 1. De gemeenteraadsleden hebben het recht van inzage in alle dossiers, stukken en akten, ongeacht de drager, die het bestuur van de gemeente betreffen. De gemeenteraadsleden kunnen een afschrift verkrijgen van die dossiers, stukken en akten. De vergoeding die eventueel wordt gevraagd voor het afschrift, mag in geen geval meer bedragen dan de kostprijs.
De briefwisseling gericht aan de voorzitter van de gemeenteraad en die bestemd is voor de gemeenteraad, wordt meegedeeld aan de gemeenteraadsleden. § 2. De gemeenteraadsleden mogen alle instellingen en diensten bezoeken die de gemeente opricht en beheert. § 3. De gemeenteraad bepaalt bij huishoudelijk reglement de voorwaarden voor het inzagerecht en het recht van afschrift, en de voorwaarden voor het bezoekrecht aan de instellingen en diensten die de gemeente opricht en beheert. § 4. De gemeenteraadsleden, alsook alle andere personen die krachtens de wet of het decreet de besloten vergaderingen van de gemeenteraad bijwonen, zijn tot geheimhouding verplicht.
Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging van de gemeenteraadsleden, alsook van alle andere personen als vermeld in het eerste lid wegens schending van het beroepsgeheim, overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. § 5. Het inzagerecht en het bezoekrecht van de gemeenteraadsleden, vermeld in paragraaf 1 tot en met 3, geldt ook voor de autonome gemeentebedrijven van de gemeente.
Art. 30.De burgemeester of de schepen die buiten de gemeenteraad is benoemd, is aanwezig op de vergaderingen van de gemeenteraad. De burgemeester of de schepen die buiten de gemeenteraad is benoemd beschikt in de gemeenteraad alleen over een raadgevende stem.
Art. 31.De gemeenteraadsleden hebben het recht aan de burgemeester en aan het college van burgemeester en schepenen mondelinge en schriftelijke vragen te stellen.
Voor het stellen van een vraag als vermeld in het eerste lid, is geen toegelicht voorstel van beslissing vereist.
Art. 32.De notulen en het zittingsverslag van de vergadering van de gemeenteraad worden onder de verantwoordelijkheid van de algemeen directeur opgesteld overeenkomstig artikel 277 en 278.
Behalve in spoedeisende gevallen worden de notulen en het zittingsverslag van de vorige vergadering ten minste acht dagen voor de dag van de vergadering ter beschikking gesteld van de gemeenteraadsleden. Het huishoudelijk reglement bepaalt de wijze waarop de notulen en het zittingsverslag ter beschikking worden gesteld. Als een gemeenteraadslid daarom verzoekt, worden de notulen en het zittingsverslag elektronisch ter beschikking gesteld.
Elk gemeenteraadslid heeft het recht tijdens de vergadering opmerkingen te maken over de redactie van de notulen en het zittingsverslag van de vorige vergadering. Als die opmerkingen door de gemeenteraad worden aangenomen, worden de notulen en het zittingsverslag in die zin aangepast.
Als er geen opmerkingen worden gemaakt over de notulen en het zittingsverslag van de vorige vergadering worden de notulen en het zittingsverslag als goedgekeurd beschouwd en worden ze ondertekend door de voorzitter van de gemeenteraad en de algemeen directeur. Als de gemeenteraad bij spoedeisendheid is samengeroepen, kan de gemeenteraad beslissen om opmerkingen toe te laten op de eerstvolgende vergadering.
Telkens als de gemeenteraad het wenselijk acht, worden de notulen staande de vergadering opgemaakt en door de meerderheid van de gemeenteraadsleden en de algemeen directeur ondertekend.
Art. 33.De besluiten worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen.
In het eerste lid wordt verstaan onder volstrekte meerderheid van stemmen: meer dan de helft van de uitgebrachte stemmen, onthoudingen niet meegerekend.
Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen.
Art. 34.De stemmingen in de gemeenteraad zijn niet geheim.
In afwijking van het eerste lid wordt over de volgende aangelegenheden geheim gestemd: 1° de vervallenverklaring van het mandaat van gemeenteraadslid en van schepen;2° de aanwijzing van de leden van de gemeentelijke bestuursorganen en van de vertegenwoordigers van de gemeente in overlegorganen en in de organen van andere rechtspersonen en feitelijke verenigingen;3° de beëindiging van een mandaat als vermeld in punt 2° ;4° individuele personeelszaken. Onder voorbehoud van het tweede lid stemmen de leden van de gemeenteraad mondeling. Het huishoudelijk reglement kan een regeling invoeren die gelijkwaardig is aan een mondelinge stemming. Ongeacht de bepalingen van het huishoudelijk reglement wordt er mondeling gestemd telkens als een derde van de aanwezige leden daarom verzoekt.
De voorzitter stemt als laatste, behalve bij geheime stemming.
Art. 35.Voor elke benoeming in ambten, elke contractuele aanstelling, elke verkiezing en elke voordracht van kandidaten wordt een afzonderlijke stemming gehouden.
Als bij de benoeming, de contractuele aanstelling, de verkiezing of de voordracht van kandidaten de vereiste meerderheid niet wordt verkregen bij de eerste stemming, wordt opnieuw gestemd over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald.
Als bij de eerste stemming sommige kandidaten een gelijk aantal stemmen behaald hebben, wordt de jongste kandidaat tot de herstemming toegelaten.
Bij staking van stemmen heeft de jongste kandidaat de voorkeur.
Art. 36.§ 1. Een of meer gemeenteraadsleden die op dezelfde lijst verkozen zijn, vormen een fractie. § 2. In afwijking van paragraaf 1 kunnen de kandidaat-gemeenteraadsleden die op dezelfde lijst zijn verkozen twee fracties vormen, mits aan volgende voorwaarden is voldaan: 1° de naam van de lijst bestaat uit verschillende woorden of afkortingen die minstens de twee fractienamen omvatten;2° de kandidaat-gemeenteraadsleden beslissen bij de indiening van de voordrachtsakte of verbeteringsakte dat de op de lijst verkozen gemeenteraadsleden twee fracties vormen of kunnen vormen.In dat laatste geval worden twee fracties gevormd als een meerderheid van de verkozen gemeenteraadsleden die potentieel een afzonderlijke fractie kunnen uitmaken daartoe op de installatievergadering van de gemeenteraad beslist; 3° de beslissing, vermeld in punt 2°, wordt genomen in een afzonderlijke akte inzake fractievorming, ondertekend door alle kandidaat-gemeenteraadsleden op de lijst;4° de akte inzake fractievorming bevat alle kandidaat-gemeenteraadsleden van de lijst, in dezelfde volgorde als op de voordrachtsakte of de verbeteringsakte die bij de voorzitter van het gemeentelijk hoofdbureau wordt ingediend;5° met behoud van de toepassing van het derde lid vermeldt de akte inzake fractievorming voor alle kandidaat-gemeenteraadsleden tot welke fractie ze zullen behoren in geval van verkiezing;6° er worden op de akte inzake fractievorming maar twee verschillende fracties vermeld;7° de akte inzake fractievorming is als bijlage gevoegd bij de voordrachtsakte of de verbeteringsakte die, overeenkomstig artikel 70 en 91 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011, aan de voorzitter van het gemeentelijk hoofdbureau wordt bezorgd;8° aan de algemeen directeur wordt tegen ontvangstbewijs een afschrift van de akte inzake fractievorming bezorgd uiterlijk de eerste werkdag nadat de voordrachtsakte of de verbeteringsakte bij de voorzitter van het gemeentelijk hoofdbureau is ingediend. De indiening van de akte inzake fractievorming en de door de kandidaat-gemeenteraadsleden gemaakte keuze is niet herroepbaar.
Als een kandidaat-gemeenteraadslid zich op de akte inzake fractievorming niet tot een fractie bekent, wordt het betrokken kandidaat-gemeenteraadslid geacht bij verkiezing te opteren voor de grootste fractie. Als beide fracties in de gemeenteraad even groot zijn, wordt hij geacht bij verkiezing te opteren voor de fractie waartoe de aanvoerder van de lijst behoort, behalve als de lijstaanvoerder op de akte van fractievorming zich niet tot een fractie heeft bekend. In dat laatste geval wordt het kandidaat-gemeenteraadslid geacht te opteren voor de fractie waartoe het kandidaat-gemeenteraadslid behoort dat de hoogste plaats op de lijst inneemt en dat zich tot een fractie heeft bekend.
Als de regeling, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, niet is toegepast, kunnen er geen aparte fracties worden gevormd. Als de kandidaat-gemeenteraadsleden die op dezelfde lijst verkozen zijn, beslissen om twee fracties te vormen overeenkomstig het eerste lid, spreekt de gemeenteraad zich op de installatievergadering bij besluit uit of aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, is voldaan.
De Vlaamse Regering stelt het model van akte inzake fractievorming vast. § 3. Een of meer gemeenteraadsleden die verkozen zijn op lijsten die zich uiterlijk op de installatievergadering onderling hebben verenigd, vormen een fractie. Tot onderlinge vereniging van de lijsten kan alleen beslist worden als de meerderheid van de verkozenen op elk van die lijsten daarmee instemt. § 4. De onderlinge vereniging tot een fractie of de vorming van twee fracties overeenkomstig paragraaf 2, geldt tot de eerstvolgende volledige vernieuwing van de gemeenteraad. § 5. Het huishoudelijk reglement legt de nadere regels vast voor de samenstelling en de werking van de fracties, alsook, binnen de grenzen die de Vlaamse Regering bepaalt, voor de financiering ervan.
Art. 37.§ 1. De gemeenteraad kan commissies oprichten die zijn samengesteld uit gemeenteraadsleden. De commissies hebben als taak de besprekingen in de gemeenteraadszittingen voor te bereiden, advies te verlenen en voorstellen te formuleren over de wijze waarop vorm wordt gegeven aan de inspraak van de bevolking telkens als dat voor de beleidsvoering wenselijk wordt geacht. De commissies kunnen altijd deskundigen en belanghebbenden horen. § 2. Artikel 28 en 34 zijn van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen en de stemmingen in de commissies. § 3. De mandaten in iedere commissie worden evenredig verdeeld over de fracties waaruit de gemeenteraad is samengesteld. De gemeenteraad bepaalt per gemeenteraadscommissie het aantal leden, alsook de wijze waarop de evenredigheid wordt berekend. Die berekeningswijze geldt voor alle commissies die de gemeenteraad opricht. De evenredigheid vereist in ieder geval dat de som van het aantal mandaten dat toekomt aan de fracties waarvan leden deel uitmaken van het college van burgemeester en schepenen, altijd hoger is dan de som van het aantal mandaten dat toekomt aan de andere fracties. Elke fractie wijst de mandaten toe, die haar overeenkomstig de voormelde berekeningswijze toekomen, met een voordracht, gericht aan de voorzitter van de gemeenteraad. Als de voorzitter van de gemeenteraad voordrachten ontvangt voor meer kandidaten dan er mandaten te begeven zijn voor een fractie, worden de mandaten toegewezen in de volgorde waarin de kandidaten vermeld staan op de akte van voordracht.
Tot de eerstvolgende volledige vernieuwing van de gemeenteraad wordt een fractie geacht hetzelfde aantal leden in de commissies te behouden. Als een lid uitdrukkelijk aan de gemeenteraad heeft meegedeeld dat het niet meer wil behoren tot zijn fractie, vermeld in artikel 36, kan dat lid niet meer zetelen, noch als lid van deze fractie, noch als lid van een andere fractie. Niettemin behouden die fracties het oorspronkelijke aantal leden in de commissie.
Om ontvankelijk te zijn moet de akte van voordracht voor elk van de kandidaat-commissieleden ten minste ondertekend zijn door een meerderheid van de leden van de fractie waarvan het kandidaat-commissielid deel uitmaakt. Als de fractie van het kandidaat-commissielid maar uit twee verkozenen bestaat, volstaat de handtekening van een van hen. Niemand kan meer dan één akte ondertekenen per beschikbaar mandaat voor de fractie.
Als ten gevolge van de toepassing van de evenredige vertegenwoordiging, vermeld in het eerste lid, een fractie niet vertegenwoordigd is in een commissie, kan de fractie een raadslid aanwijzen dat als lid met raadgevende stem in de commissie zetelt. § 4. De burgemeester of schepenen kunnen geen voorzitter zijn van een gemeenteraadscommissie. § 5. Het huishoudelijk reglement bepaalt de nadere regels voor de samenstelling en de werkwijze van de commissie, alsook voor de toekenning van presentiegelden, met dien verstande dat de leden met raadgevende stem, vermeld in paragraaf 3, vierde lid, hetzelfde presentiegeld krijgen als de andere leden.
Als een lid met raadgevende stem lid is van verschillende commissies, kan het bedrag van de toegekende presentiegelden jaarlijks nooit hoger zijn dan het hoogste presentiegeld dat jaarlijks theoretisch toegekend kan worden aan een vast lid. Voor de berekening van dat maximumbedrag wordt rekening gehouden met het aantal commissievergaderingen die voor een vast lid recht geven op presentiegeld.
Art. 38.De gemeenteraad stelt bij de aanvang van de zittingsperiode een huishoudelijk reglement vast waarin aanvullende maatregelen worden opgenomen voor de werking van de raad en waarin minstens bepalingen worden opgenomen over: 1° de vergaderingen waarvoor presentiegeld wordt verleend, het bedrag van het presentiegeld en de nadere regels voor de eventuele terugbetaling van specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat van gemeenteraadslid of lid van het college van burgemeester en schepenen;2° de wijze van verzending van de oproeping en de terbeschikkingstelling van het dossier aan de gemeenteraadsleden, alsook de wijze waarop de algemeen directeur of de door hem aangewezen personeelsleden, aan de raadsleden die erom verzoeken, technische inlichtingen verstrekken over die stukken;3° de wijze waarop de plaats, de dag, het tijdstip en de agenda van de vergaderingen van de gemeenteraad openbaar worden gemaakt;4° de voorwaarden voor het inzagerecht en het recht van afschrift voor gemeenteraadsleden en de voorwaarden voor het bezoekrecht aan de instellingen en diensten die de gemeente opricht en beheert;5° de voorwaarden waaronder de gemeenteraadsleden hun recht uitoefenen om aan de burgemeester en aan het college van burgemeester en schepenen mondelinge en schriftelijke vragen te stellen;6° de wijze van notulering en de wijze waarop de notulen en het zittingsverslag van de vorige vergadering ter beschikking worden gesteld van de gemeenteraadsleden;7° de nadere regels voor de samenstelling en de werking van de commissies en de fracties;8° de wijze waarop en de persoon door wie de stukken van de gemeente, vermeld in artikel 279, worden ondertekend;9° de nadere voorwaarden waaronder het recht om verzoekschriften in te dienen, wordt uitgeoefend, en de wijze waarop de verzoekschriften worden behandeld;10° de wijze van het ter kennis brengen van de beslissingen, vermeld in artikel 50, vijfde lid. De gemeenteraad kan het huishoudelijk reglement op elk moment wijzigen.
Art. 39.De gemeenteraad neemt een deontologische code aan. Afdeling 3. - De bevoegdheden van de gemeenteraad
Art. 40.§ 1. Onder voorbehoud van andere wettelijke of decretale bepalingen, beschikt de gemeenteraad over de volheid van bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden, vermeld in artikel 2. § 2. De gemeenteraad bepaalt het beleid van de gemeente en kan daarvoor algemene regels vaststellen. § 3. De gemeenteraad stelt de gemeentelijke reglementen vast. Met behoud van de toepassing van de federale wetgeving in verband met de bevoegdheid van de gemeenteraad om politieverordeningen vast te stellen, kunnen de reglementen onder meer betrekking hebben op het gemeentelijk beleid, de gemeentelijke belastingen en retributies, en op het inwendige bestuur van de gemeente.
Een afschrift van elk reglement waarin een strafbepaling of een administratieve sanctie wordt opgenomen, wordt dadelijk verzonden aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en aan die van de politierechtbank.
Art. 41.Behalve bij de uitdrukkelijke toewijzing van een bevoegdheid als vermeld in artikel 2, § 2, tweede lid, aan de gemeenteraad kan de gemeenteraad bij reglement bepaalde bevoegdheden toevertrouwen aan het college van burgemeester en schepenen.
De volgende bevoegdheden kunnen niet aan het college van burgemeester en schepenen worden toevertrouwd: 1° de aan de gemeenteraad toegewezen bevoegdheden, vermeld in afdeling 1 en 2 van dit hoofdstuk;2° het vaststellen van andere gemeentelijke reglementen dan die over personeelsaangelegenheden, en het bepalen van straffen en administratieve sancties bij de overtreding van die reglementen;3° het vaststellen van de beleidsrapporten van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, vermeld in artikel 249;4° het oprichten van en het toetreden tot rechtspersonen en het beslissen tot oprichting van, deelname aan of vertegenwoordiging in agentschappen, instellingen, verenigingen en ondernemingen;5° het goedkeuren van beheersovereenkomsten en samenwerkingsovereenkomsten als vermeld in artikel 196, 234 en 247;6° het aanstellen en ontslaan van de algemeen directeur, de adjunct-algemeen directeur, de financieel directeur en de ombudsman, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van die personeelsleden;7° het goedkeuren van het algemene kader van het organisatiebeheersingssysteem, vermeld in artikel 219;8° het vaststellen van wat onder het begrip `dagelijks bestuur' moet worden verstaan;9° beslissingen die een wet, een decreet of een uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de gemeenteraad voorbehoudt;10° het vaststellen van de plaatsingsprocedure en het vaststellen van de voorwaarden van overheidsopdrachten, tenzij: a) de opdracht past binnen het begrip `dagelijks bestuur', vermeld in punt 8°, waarvoor het college van burgemeester en schepenen bevoegd is;b) de raad de plaatsingsprocedure en het vaststellen van de voorwaarden voor die overheidsopdracht nominatief aan het college van burgemeester en schepenen heeft toevertrouwd;11° de daden van beschikking over onroerende goederen, behalve die, vermeld in artikel 56, § 3, 8°, b);12° het definitief aanvaarden van schenkingen en het aanvaarden van legaten;13° het inrichten van adviesraden en overlegstructuren;14° het vaststellen van de gemeentebelastingen en het vaststellen van de machtiging tot het heffen van de retributies en de voorwaarden ervan;15° het vaststellen van een systeem van klachtenbehandeling;16° het nemen van beslissingen als vermeld in artikel 297 en 298;17° het aangaan van andere dadingen dan dadingen met personeelsleden naar aanleiding van een beëindiging van het dienstverband, die de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband als voorwerp hebben;18° de bevoegdheden van de gemeenteraad, vermeld in artikel 263, 265, 266, 267, 269 en 304, § 6;19° het vaststellen van de wijze van het ter kennis brengen van de beslissingen, vermeld in artikel 50;20° het aanstellen en ontslaan van de leden van de raad van bestuur van een autonoom gemeentebedrijf, de beslissing tot ontbinding en vereffening van een autonoom gemeentebedrijf, en het aanstellen van de gemeentelijke vertegenwoordigers in de algemene vergadering van een extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm;21° het goedkeuren van het meerjarenplan en de aanpassingen ervan van een autonoom gemeentebedrijf;22° de aan de gemeenteraad toegewezen bevoegdheden, vermeld in deel 3, titel 3;23° het vaststellen van subsidiereglementen en het toekennen van nominatieve subsidies;24° de bevoegdheden van de gemeenteraad, vermeld in artikel 46. HOOFDSTUK 2. - Het college van burgemeester en schepenen Afdeling 1. - De organisatie van het college van burgemeester en
schepenen
Art. 42.§ 1. Het college van burgemeester en schepenen bestaat uit de burgemeester en uit ten hoogste: 1° 2 schepenen in de gemeenten met minder dan 4999 inwoners;2° 3 schepenen in de gemeenten met 5000 tot en met 9999 inwoners; 3° 4 schepenen in de gemeenten met 10.000 tot en met 19.999 inwoners; 4° 5 schepenen in de gemeenten met 20.000 tot en met 29.999 inwoners; 5° 6 schepenen in de gemeenten met 30.000 tot en met 49.999 inwoners; 6° 7 schepenen in de gemeenten met 50.000 tot en met 99.999 inwoners; 7° 8 schepenen in de gemeenten met 100.000 tot en met 199.999 inwoners; 8° 9 schepenen in de gemeenten met 200.000 of meer inwoners.
Het college van burgemeester en schepenen bevat naast de burgemeester minstens twee schepenen.
Als na de verkiezing van de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst blijkt dat hij nog geen lid was van het college van burgemeester en schepenen, wordt hij van rechtswege vanaf zijn eedaflegging, vermeld in artikel 90, § 4, als schepen toegevoegd aan het college van burgemeester en schepenen. § 2. Op basis van de bevolkingsaantallen van de gemeenten, vermeld in artikel 4, § 3, stelt de Vlaamse Regering een lijst op van het maximale aantal per gemeente te verkiezen schepenen overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, en van het maximale aantal te verkiezen schepenen van de nieuwe gemeente in toepassing van artikel 355, § 1 en § 2, alsook van het aantal per gemeente te verkiezen schepenen in de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en in de gemeente Voeren overeenkomstig artikel 16 van de Nieuwe Gemeentewet. § 3. Het college van burgemeester en schepenen bestaat uit personen van verschillend geslacht.
Als het college van burgemeester en schepenen na de verkiezing van de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst niet rechtsgeldig blijkt te zijn samengesteld overeenkomstig het eerste lid, wordt de laatste overeenkomstig artikel 43 of 49, § 1, verkozen schepen in rang, van rechtswege vervangen door het gemeenteraadslid van het andere geslacht dat op dezelfde lijst met de meeste naamstemmen verkozen is. Als verschillende raadsleden van het andere geslacht een gelijk aantal naamstemmen hebben behaald, krijgt het raadslid dat de hoogste plaats op de lijst bekleedt, voorrang onder die raadsleden. Als er geen verkozen gemeenteraadsleden van het andere geslacht op die lijst voorkomen, wordt de schepen van rechtswege vervangen door de eerste opvolger van het andere geslacht op die lijst.
In afwijking van het tweede lid wordt, als het college van burgemeester en schepenen na de verkiezing van de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst niet rechtsgeldig blijkt te zijn samengesteld overeenkomstig het eerste lid, en als de overeenkomstig artikel 43 of 49, § 1, laatst verkozen schepen in rang, bij de verkiezing van de gemeenteraadsleden verkozen is op een lijst die maar één kandidaat bevat, de voorlaatste schepen in rang vervangen overeenkomstig het tweede lid. Als ook de voorlaatste schepen in rang verkozen werd op een lijst die maar een kandidaat bevat, wordt de derde laatste schepen in rang of, in voorkomend geval, de eerstvolgende laatste schepen in rang, vervangen overeenkomstig dezelfde bepalingen. § 4. De schepen die overeenkomstig paragraaf 3 buiten de gemeenteraad is benoemd en de schepen, vermeld in paragraaf 1, derde lid, zijn in alle gevallen stemgerechtigd in het college van burgemeester en schepenen. § 5. Iedereen die het mandaat van burgemeester, schepen of voorzitter van de raad uitoefent of waarneemt, moet beschikken over de kennis van de bestuurstaal die vereist is voor de uitoefening van het mandaat.
Door hun verkiezing of benoeming bestaat het vermoeden dat de mandatarissen, vermeld in het eerste lid, de vereiste taalkennis bezitten. Dat vermoeden kan worden weerlegd op verzoek van een gemeenteraadslid op basis van ernstige aanwijzingen, een bekentenis van de mandataris of de wijze waarop de betrokkene het mandaat uitoefent.
Het verzoek, vermeld in het tweede lid, wordt ingediend bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Als dat rechtscollege beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, is de verkiezing of de benoeming vernietigd vanaf de dag van de kennisgeving van de beslissing van het rechtscollege, met behoud van de mogelijkheid van beroep bij de Raad van State, vermeld in artikel 147. Dat beroep schort de uitspraak van het rechtscollege niet op. Tot de algehele vernieuwing van de raad kan de betrokkene niet opnieuw benoemd of verkozen worden tot burgemeester, schepen of voorzitter van de raad, noch een dergelijk mandaat waarnemen.
De miskenning van de bepalingen van dit artikel door degene van wie het vermoeden van taalkennis is weerlegd, is een grove nalatigheid als vermeld in artikel 156.
Art. 43.§ 1. Behalve de schepenen die benoemd zijn overeenkomstig artikel 42, § 1, derde lid, en § 3, tweede en derde lid, verkiest de gemeenteraad de schepenen onder de gemeenteraadsleden op basis van een gezamenlijke akte van voordracht van de kandidaat-schepenen, ondertekend door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk te zijn moet die gezamenlijke akte van voordracht voor elk van de kandidaat-schepenen ook ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst zijn verkozen als de voorgedragen kandidaten. Als de lijst waarop een kandidaat-schepen voorkomt, maar twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van een van hen. Niemand kan meer dan één gezamenlijke akte van voordracht ondertekenen. Overtreding van dit verbod wordt gesanctioneerd overeenkomstig artikel 7, § 2.
De gezamenlijke akte van voordracht kan ook de einddatum van het mandaat van een kandidaat-schepen vermelden. In dat geval kan op de akte van voordracht de naam vermeld worden van een of meer personen die hem zullen opvolgen voor de resterende duurtijd van het mandaat.
In voorkomend geval is de schepen bij het bereiken van de einddatum van het mandaat van rechtswege ontslagnemend en wordt hij van rechtswege opgevolgd door de persoon die in de akte van voordracht als opvolger is vermeld. Als het mandaat eindigt voor de einddatum, vermeld in de akte, of als de persoon die in de akte van voordracht werd vermeld als de persoon die de schepen zou opvolgen, zijn mandaat niet opneemt, neemt de eerstvolgende opvolger vervroegd het mandaat op. Als de persoon die als laatste opvolger is vermeld, het mandaat niet kan opnemen of als er geen opvolger is vermeld, wordt tot vervanging overgegaan overeenkomstig artikel 49.
Die akte wordt uiterlijk acht dagen voor de installatievergadering van de gemeenteraad aan de algemeen directeur bezorgd. De algemeen directeur bezorgt een afschrift van de akte aan de burgemeester. § 2. Nadat de gemeenteraadsleden de eed hebben afgelegd, bezorgt de algemeen directeur de gezamenlijke akte van voordracht van de kandidaat-schepenen aan de voorzitter van de gemeenteraad.
De voorzitter van de gemeenteraad gaat na of de gezamenlijke akte van voordracht ontvankelijk is overeenkomstig de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1. Alleen de handtekeningen van de gemeenteraadsleden die de eed hebben afgelegd, worden daarvoor in aanmerking genomen, met inbegrip van de handtekeningen van de opvolgers die de akte van voordracht hebben ondertekend en die nadien als gemeenteraadslid de eed hebben afgelegd. Als de voordracht ontvankelijk is, worden de voorgedragen kandidaat-schepenen verkozen verklaard en is het aantal schepenen vastgelegd tot de eerstvolgende volledige vernieuwing van de gemeenteraad. § 3. Als er geen ontvankelijke gezamenlijke akte van voordracht van kandidaat-schepenen aan de voorzitter van de installatievergadering wordt bezorgd, beslist de gemeenteraad op de installatievergadering over het aantal te verkiezen schepenen en wordt binnen veertien dagen overgegaan tot afzonderlijke verkiezing van de schepenen onder de gemeenteraadsleden. De gemeenteraadsleden kunnen daarvoor kandidaat-schepenen voordragen.
De akte van voordracht kan ook de einddatum van het mandaat van de kandidaat-schepen vermelden. In dat geval kan op de akte van voordracht de naam vermeld worden van een of meer personen die hem zullen opvolgen voor de resterende duurtijd van het mandaat. In voorkomend geval is de schepen bij het bereiken van de einddatum van het mandaat van rechtswege ontslagnemend en wordt hij van rechtswege opgevolgd door de persoon die in de akte van voordracht als opvolger is vermeld. Als het mandaat eindigt voor de einddatum, vermeld in de akte, of als de persoon die in de akte van voordracht is vermeld als de persoon die de schepen zou opvolgen, zijn mandaat niet opneemt, neemt de eerstvolgende opvolger vervroegd het mandaat op. Als de persoon die als laatste opvolger is vermeld, het mandaat niet kan opnemen of als er geen opvolger is vermeld, wordt tot vervanging overgegaan overeenkomstig artikel 49.
Per schepenmandaat wordt uiterlijk drie dagen voor de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad een gedagtekende akte van voordracht aan de algemeen directeur bezorgd.
Om ontvankelijk te zijn, moet de akte van voordracht ten minste ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst zijn verkozen als de voorgedragen kandidaat. Als de lijst waarop de kandidaat-schepen voorkomt maar twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van een van hen. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 kan elk gemeenteraadslid maar één akte van voordracht ondertekenen per schepenmandaat. Overtreding van dat verbod wordt bestraft overeenkomstig artikel 7, § 2. Als de schriftelijk voorgedragen kandidaturen niet volstaan om het college volledig samen te stellen, kunnen kandidaten mondeling op de zitting worden voorgedragen. Voor een kandidaat die op de zitting wordt voorgedragen, moet tijdens de zitting en vóór de stemming blijken dat een meerderheid van de gemeenteraadsleden die op dezelfde lijst zijn verkozen als de voorgedragen kandidaat, de voordracht van deze kandidaat steunt. Zo niet wordt de voordracht van deze kandidaat niet in aanmerking genomen.
De verkiezing gebeurt bij geheime stemming, door evenveel afzonderlijke stemmingen als er schepenen te kiezen zijn.
De kandidaat die de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald, is verkozen tot schepen. Als geen enkele kandidaat de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald en als verschillende kandidaten zijn voorgedragen voor het vacante schepenmandaat, vindt een tweede stemronde plaats. Daarin wordt gestemd op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald. Bij staking van stemmen in de eerste stemronde komt de kandidaat die bij de gemeenteraadsverkiezingen de meeste naamstemmen heeft behaald, in aanmerking voor de tweede stemronde. De kandidaat die in de tweede stemronde de meerderheid van de stemmen heeft behaald, is verkozen tot schepen. Bij staking van stemmen in de tweede stemronde is de kandidaat die bij de gemeenteraadsverkiezingen de meeste naamstemmen heeft behaald, verkozen tot schepen.
Als de naamstemmen bepalend zijn en de kandidaten een gelijk aantal naamstemmen hebben behaald, is de voorgedragen kandidaat van wie de lijst bij de gemeenteraadsverkiezingen de meeste stemmen heeft behaald verkozen. § 4. De rang van de schepenen wordt bepaald door de rangorde op de gezamenlijke akte van voordracht. In geval van afzonderlijke verkiezing van de schepenen wordt de rang van de schepenen bepaald door de volgorde van de stemmingen. De schepenen die op grond van paragraaf 1, tweede lid, paragraaf 3, tweede lid, of op grond van artikel 42, § 3, tweede en derde lid, een schepen opvolgen, nemen de rang in de volgorde van hun verkiezing of benoeming in. De schepen, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid, is altijd de laatste schepen in rang. De burgemeester wordt geacht een hogere rang in te nemen dan de schepenen.
Art. 44.Voor ze hun mandaat aanvaarden, leggen de schepenen in openbare vergadering van de gemeenteraad de volgende eed af in handen van de burgemeester: "Ik zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na te komen.".
De schepen die de eed na twee achtereenvolgende uitnodigingen niet aflegt, wordt geacht zijn schepenmandaat niet te aanvaarden.
Art. 45.De schepenen worden, behalve in de gevallen, vermeld in artikel 43, § 1, tweede lid, en § 3, tweede lid, artikel 46, 48 en 49, verkozen voor een periode van zes jaar. De uittredende schepenen blijven na een volledige vernieuwing van de gemeenteraad in functie tot het nieuwe college van burgemeester en schepenen geïnstalleerd is.
Artikel 9, 10 en 11, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van het college van burgemeester en schepenen, met uitzondering van artikel 10, tweede en derde lid.
Art. 46.De gemeenteraad kan, bij volstrekte meerderheid van stemmen de structurele onbestuurbaarheid van de gemeente vaststellen en brengt de Vlaamse Regering daarvan op de hoogte.
Op grond van die kennisgeving geeft de Vlaamse Regering aan de provinciegouverneur een bemiddelingsopdracht. De provinciegouverneur brengt de Vlaamse Regering op de hoogte van het resultaat van de bemiddeling.
Als de Vlaamse Regering vaststelt dat de bemiddeling van de gouverneur mislukt is en er zich geen oplossing aandient, brengt ze de gemeenteraad daarvan op de hoogte.
In dat geval kan de gemeenteraad vervolgens de procedure starten voor de aanstelling van een nieuw college van burgemeester en schepenen. De gemeenteraad brengt de Vlaamse Regering daarvan onmiddellijk op de hoogte, waarna de Vlaamse Regering de burgemeester ontslaat. De Vlaamse Regering stelt de gemeenteraad hiervan in kennis. De nieuwe burgemeester wordt benoemd overeenkomstig artikel 58 en 59. De aftredende burgemeester blijft in functie tot de installatie van de nieuwe burgemeester heeft plaatsgevonden. De verkiezing en installatie van de nieuwe schepenen, met uitzondering van de schepen, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid, gebeurt op basis van een gezamenlijke akte van voordracht, met toepassing van artikel 42 tot en met 44. De uittredende schepenen blijven in functie tot de installatie van de nieuwe schepenen heeft plaatsgevonden. In het geval er geen gezamenlijke akte van voordracht wordt ingediend, overeenkomstig artikel 43, § 1 en § 2, blijven de uittredende schepenen in functie.
Het aantal schepenen, zoals bepaald bij de volledige vernieuwing van de gemeenteraad, blijft evenwel behouden.
De gemeenteraad stelt de raad voor maatschappelijk welzijn in kennis van het feit dat overgegaan wordt tot de installatie van de nieuwe schepenen en de benoeming van de nieuwe burgemeester.
De vaststelling van de structurele onbestuurbaarheid en de aanstelling van een nieuw college van burgemeester en schepenen in toepassing daarvan, kan niet gebeuren in spoedeisende gevallen zoals vermeld in artikel 23 en evenmin in de periode van twaalf maanden voor de dag van de verkiezingen voor de volledige vernieuwing van de gemeenteraden.
De aanstelling van een nieuw college van burgemeester en schepenen na vaststelling van de structurele onbestuurbaarheid kan slechts eenmaal per bestuursperiode gebeuren.
Art. 47.De gemeenteraad neemt akte van de verhindering van de volgende personen: 1° de schepen die lid is van de federale of Vlaamse Regering of van de Europese Commissie;2° de schepen die lid is van de deputatie van de provincieraad of van het college, vermeld in artikel 83quinquies, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen;3° de schepen die het mandaat uitoefent van federaal, Vlaams of Europees parlementslid, als de schepen daar schriftelijk om verzoekt. In voorkomend geval geldt de verhindering zolang de schepen het mandaat van federaal, Vlaams of Europees parlementslid uitoefent; 4° de schepen die om medische redenen, om studieredenen of wegens verblijf in het buitenland vervangen wil worden gedurende een minimale termijn van twaalf weken.Hij richt daarvoor een schriftelijk verzoek aan de voorzitter van de gemeenteraad. Bij het verzoek wordt een geneeskundig getuigschrift van maximaal vijftien dagen oud gevoegd, dat ook de minimale termijn van afwezigheid om medische redenen aangeeft. Als de schepen die om medische redenen afwezig blijft, niet in staat is om dat verzoek tot de voorzitter te richten, wordt hij van rechtswege als verhinderd beschouwd vanaf de derde opeenvolgende vergadering waarop hij afwezig is en zolang hij afwezig blijft. Bij het verzoek tot vervanging van verhindering om studieredenen of verblijf in het buitenland wordt een attest van de onderwijsinstelling of opdrachtgever gevoegd; 5° de schepen die ouderschapsverlof wil nemen voor de geboorte of adoptie van een kind.Die schepen wordt op zijn schriftelijke verzoek, gericht aan de voorzitter van de gemeenteraad, vervangen, op zijn vroegst vanaf de zesde week voor de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie tot het einde van de negende week na de adoptie of geboorte. Op schriftelijk verzoek wordt de onderbreking van de uitoefening van het mandaat na de negende week verlengd met een duur die gelijk is aan de termijn waarin de schepen zijn mandaat heeft uitgeoefend tijdens de periode van zes weken die aan de dag van de geboorte of de adoptie voorafgaat. Bij de geboorte of de adoptie van een meerling kan op verzoek van de schepen het verlof verlengd worden met een periode van maximaal twee weken; 6° de schepen die tot nieuwe burgemeester wordt benoemd in geval van verhindering of schorsing van de burgemeester als vermeld in artikel 62 van dit decreet;7° de schepen die wegens palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek familielid tot en met de tweede graad of van een zwaar ziek gezinslid vervangen wil worden gedurende minimaal twaalf weken.Hij stuurt een schriftelijk verzoek aan de voorzitter van de gemeenteraad, waarbij een verklaring op erewoord gevoegd is waarin de schepen zich bereid verklaart om bijstand of verzorging te verlenen. De naam van de patiënt hoeft niet te worden vermeld.
Art. 48.De schepen die ontslag wil nemen, deelt dat schriftelijk mee aan de voorzitter van de gemeenteraad. Het ontslag is definitief zodra de voorzitter van de gemeenteraad de kennisgeving ontvangt.
De schepen blijft zijn mandaat uitoefenen tot zijn opvolger is geïnstalleerd, behalve als het ontslag het gevolg is van een onverenigbaarheid, of tot de gemeenteraad, met toepassing van artikel 49, § 1, eerste lid, heeft beslist om het opengevallen schepenmandaat niet in te vullen.
Art. 49.§ 1. Als een schepen zijn schepenmandaat niet aanvaardt, van zijn mandaat vervallen wordt verklaard, als verhinderd wordt beschouwd, afgezet of geschorst is, ontslag heeft genomen of overleden is, beslist de gemeenteraad met behoud van de toepassing van artikel 42, § 3, eerste lid, of het opengevallen schepenmandaat wordt ingevuld. Als de gemeenteraad beslist heeft om het mandaat niet in te vullen, kan het mandaat voor de rest van de zittingsperiode niet meer ingevuld worden. Als de gemeenteraad beslist heeft om het mandaat in te vullen, wordt tot een nieuwe verkiezing van een schepen overgegaan binnen twee maanden na het openvallen van het schepenmandaat. De schepen wordt verkozen op basis van een akte van voordracht van de kandidaat-schepen, ondertekend door meer dan de helft van de verkozen gemeenteraadsleden. Om ontvankelijk te zijn moet die akte van voordracht voor de kandidaat-schepenen ook ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst als de voorgedragen kandidaat zijn verkozen. Als de lijst waarop een kandidaat-schepen voorkomt maar twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van een van hen. Met behoud van de toepassing van artikel 43 kan elk gemeenteraadslid maar één akte van voordracht ondertekenen per schepenmandaat. Overtreding van dat verbod wordt bestraft overeenkomstig artikel 7, § 2.
De akte van voordracht kan ook de einddatum van het mandaat van de kandidaat-schepen vermelden. In dat geval kan op de akte van voordracht de naam van een of meer personen vermeld worden die hem zullen opvolgen voor de resterende duurtijd van het mandaat. In voorkomend geval is de schepen bij het bereiken van de einddatum van het mandaat van rechtswege ontslagnemend en wordt hij van rechtswege opgevolgd door de persoon die in de akte van voordracht als opvolger is vermeld. Indien het mandaat eindigt voor de einddatum, vermeld in de akte, of indien de persoon die in de akte van voordracht werd vermeld als de persoon die de schepen zou opvolgen, zijn mandaat niet opneemt, neemt de eerstvolgende opvolger vervroegd het mandaat op. Als de persoon die als laatste opvolger is vermeld, het mandaat niet kan opnemen of als er geen opvolger is vermeld, wordt tot vervanging overgegaan overeenkomstig dit artikel. De voorzitter van de gemeenteraad gaat na of de akte van voordracht ontvankelijk is. In voorkomend geval wordt de voorgedragen kandidaat-schepen verkozen verklaard op de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad.
Als binnen twee maanden na het openvallen van een schepenmandaat en voor de bezorging van de akte van voordracht, genomen met toepassing van het eerste lid, een bijkomend schepenmandaat openvalt, waarvan de gemeenteraad beslist heeft het ook in te vullen, kan voor de vervanging van al die mandaten overgegaan worden tot een verkiezing overeenkomstig artikel 43, § 1 en § 2. De oorspronkelijke termijn van twee maanden voor het mandaat dat het eerst opengevallen is, blijft in dat geval van toepassing. Als evenwel toepassing wordt gemaakt van het eerste lid, blijft voor het tweede opengevallen mandaat de termijn, vermeld in het eerste lid, van toepassing.
In de gevallen, vermeld in het eerste en het derde lid, kan op de akte van voordracht worden bepaald, in afwijking van artikel 43, § 4, dat een of meer nieuw verkozen schepenen de rang innemen van degenen die ze vervangen.
Als twee maanden na het openvallen van het schepenmandaat nog geen nieuwe schepen is benoemd overeenkomstig het eerste en het derde lid, kan de schepen op de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad verkozen worden overeenkomstig artikel 43, § 3.
Tot aan de nieuwe verkiezing kan het mandaat worden waargenomen overeenkomstig paragraaf 2. § 2. Als de schepen om een andere reden dan de redenen, vermeld in paragraaf 1, afwezig is, kan hij worden vervangen door het op dezelfde lijst verkozen gemeenteraadslid met de hoogste rang. Als er geen gemeenteraadslid is dat op dezelfde lijst verkozen is, kan de schepen vervangen worden door het gemeenteraadslid van een andere lijst met de hoogste rang. Als dat raadslid de schepen niet kan vervangen, kan het schepenmandaat waargenomen worden door een van de andere gemeenteraadsleden in volgorde van hun rang.
Het gemeenteraadslid dat overeenkomstig het eerste lid de schepen vervangt, vervangt die schepen van rechtswege ook in zijn mandaat van lid van het vast bureau. § 3. De verhindering, het ontslag, het verval van mandaat, de afstand van mandaat, de afzetting en de schorsing als lid van het vast bureau houden van rechtswege de verhindering, het ontslag, het verval van mandaat, de afstand van mandaat, de afzetting en de schorsing van de schepen in. § 4. De schepen die als verhinderd wordt beschouwd, die geschorst is of tijdelijk afwezig is, wordt vervangen zolang hij verhinderd, geschorst of tijdelijk afwezig is. De gemeenteraad neemt akte van de verhindering of schorsing, en van de beëindiging van de periode van de verhindering of schorsing. Afdeling 2. - De werking van het college van burgemeester en schepenen
Art. 50.Het college van burgemeester en schepenen vergadert zo dikwijls als de zaken die tot zijn bevoegdheid behoren, het vereisen.
De burgemeester kan in spoedeisende gevallen buitengewone vergaderingen bijeenroepen, op de dag en het uur die hij bepaalt.
Het college van burgemeester en schepenen kan alleen beraadslagen of beslissen als de meerderheid van de leden aanwezig is.
Artikel 27 en 29 zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van het college van burgemeester en schepenen.
Overeenkomstig artikel 104 van de Nieuwe Gemeentewet zijn de vergaderingen van het college van burgemeester en schepenen niet openbaar.
Overeenkomstig artikel 104 van de Nieuwe Gemeentewet worden alleen de beslissingen opgenomen in de notulen en in het register van de beraadslagingen, en kunnen alleen die beslissingen rechtsgevolgen hebben. De notulen worden goedgekeurd op de eerstvolgende gewone vergadering van het college van burgemeester en schepenen. De notulen worden uiterlijk op dezelfde dag als de vergadering van het college van burgemeester en schepenen die volgt op de vergadering van het college van burgemeester en schepenen waarop de notulen zijn goedgekeurd verstuurd naar of ter beschikking gesteld van de gemeenteraadsleden op de wijze die bepaald is in het huishoudelijk reglement. Als een gemeenteraadslid daarom verzoekt, worden de notulen elektronisch verstuurd of ter beschikking gesteld.
Art. 51.De burgemeester zit het college van burgemeester en schepenen voor, en opent en sluit de vergaderingen.
Art. 52.Het college van burgemeester en schepenen beslist collegiaal.
Art. 53.§ 1. De besluiten worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen.
In het eerste lid wordt verstaan onder volstrekte meerderheid van de stemmen: meer dan de helft van de uitgebrachte stemmen, onthoudingen niet meegerekend. § 2. Bij staking van stemmen verdaagt het college van burgemeester en schepenen de zaak tot een volgende vergadering. Als de meerderheid van het college van burgemeester en schepenen de zaak vóór de behandeling ervan echter spoedeisend heeft verklaard, is de stem van de voorzitter van het college van burgemeester en schepenen beslissend. Hetzelfde geldt als er op twee achtereenvolgende vergaderingen over dezelfde zaak een staking van stemmen is.
In afwijking van het eerste lid is het voorstel, in geval van staking van stemmen, verworpen, als het college van burgemeester en schepenen optreedt als tuchtoverheid als vermeld in artikel 201, eerste lid. § 3. Artikel 34 en 35 zijn van overeenkomstige toepassing op de stemmingen in het college van burgemeester en schepenen.
Art. 54.Het college van burgemeester en schepenen neemt bij de aanvang van de zittingsperiode een huishoudelijk reglement aan waarin het nadere regels vaststelt over zijn werking.
Art. 55.Het college van burgemeester en schepenen heeft dezelfde deontologische code als die welke is aangenomen voor de gemeenteraad met toepassing van artikel 39. Het college van burgemeester en schepenen kan echter zelf een deontologische code aannemen die minstens de deontologische code zoals aangenomen door de gemeenteraad omvat. Afdeling 3. - De bevoegdheden van het college van burgemeester en
schepenen
Art. 56.§ 1. Het college van burgemeester en schepenen bereidt de beraadslagingen en de besluiten van de gemeenteraad voor.
Het college van burgemeester en schepenen voert de besluiten van de gemeenteraad uit. § 2. Het college oefent de bevoegdheden uit die eraan zijn toevertrouwd overeenkomstig artikel 41, eerste lid, van dit decreet, of overeenkomstig andere wettelijke en decretale bepalingen. § 3. Het college van burgemeester en schepenen is bevoegd voor: 1° de daden van beheer over de gemeentelijke inrichtingen en eigendommen, in voorkomend geval binnen de door de gemeenteraad vastgestelde algemene regels;2° het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van het personeel, met behoud van de toepassing van de bevoegdheid van de gemeenteraad, vermeld in artikel 41, tweede lid, 6°, van dit decreet en de gevallen waarin die bevoegdheid door of krachtens de wet of het decreet aan de gemeenteraad is opgedragen;3° het financiële beheer, met behoud van de toepassing van de bevoegdheden van de gemeenteraad;4° het voeren van de plaatsingsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten;5° de vaststelling van de plaatsingsprocedure en de voorwaarden van overheidsopdrachten als het gaat om een opdracht die past binnen het begrip `dagelijks bestuur', vermeld in artikel 41, tweede lid, 8° ;6° de vaststelling van de plaatsingsprocedure en de voorwaarden van overheidsopdrachten voor de opdrachten waarvoor de gemeenteraad dat nominatief aan het college van burgemeester en schepenen heeft toevertrouwd;7° de beslissingen die een wet, een decreet of een uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan het college van burgemeester en schepenen voorbehoudt;8° de daden van beschikking: a) over roerende goederen, met uitzondering van het aangaan van de dadingen;b) over verhuring, concessie, pacht, jacht- en visrechten van meer dan negen jaar, behalve het vaststellen van de contractvoorwaarden waarvoor de gemeenteraad bevoegd blijft;9° het vertegenwoordigen van de gemeente in gerechtelijke en buitengerechtelijke gevallen en beslissingen over het in rechte optreden namens de gemeente, behalve in geval van toepassing van artikel 297, § 1, tweede lid;10° de burgerlijke stand en de politie over de vertoningen overeenkomstig artikel 125, 126, 127, 130 en 132 van de Nieuwe Gemeentewet;11° het opleggen van administratieve sancties overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet;12° de vaststelling van de rooilijnen van de wegen, met inachtneming van de algemene plannen als dergelijke plannen bestaan;13° het afsluiten van een afsprakennota als vermeld in artikel 171, § 2. § 4. Als de gemeenteraad geen delegatie gegeven heeft voor de vaststelling van de plaatsingsprocedure en de voorwaarden van overheidsopdrachten, met toepassing van artikel 41, § 1, kan het college van burgemeester en schepenen in gevallen van dwingende en onvoorziene omstandigheden op eigen initiatief die bevoegdheden uitoefenen. § 5. Het college van burgemeester en schepenen is verantwoordelijk voor de zorg voor het gemeentearchief waaronder de titels. § 6. Het college van burgemeester en schepenen houdt een volledig en geactualiseerd overzicht bij van: 1° alle extern verzelfstandigde agentschappen van de gemeente, hun statuten en de overeenkomsten die ze hebben gesloten met de gemeente;2° alle verenigingen, stichtingen en vennootschappen waarin de gemeente deelneemt;3° alle intergemeentelijke samenwerkingsverbanden waarvan de gemeente deel uitmaakt, hun statuten en de overeenkomsten die ze hebben gesloten met de gemeente. Minstens eenmaal per jaar wordt de gemeenteraad op de hoogte gebracht van het geactualiseerde overzicht met een toelichting van alle wijzigingen die zich sinds de vorige toelichting hebben voorgedaan. § 7. Dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de burgemeester, vermeld in hoofdstuk 3, afdeling 2.
Art. 57.Met behoud van de toepassing van deel 2, titel 3, en behalve in geval van uitdrukkelijke toewijzing van een bevoegdheid als vermeld in artikel 2, § 2, tweede lid, aan het college van burgemeester en schepenen, kan het college van burgemeester en schepenen bij reglement de uitoefening van bepaalde bevoegdheden aan de algemeen directeur toevertrouwen.
De bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen, vermeld in artikel 56, § 1, eerste lid, en § 4, en de op basis van artikel 56, § 2, gedelegeerde bevoegdheden van de gemeenteraad voor het vaststellen van de rechtspositieregeling, het vaststellen van wat onder het begrip `dagelijks personeelsbeheer' moet worden verstaan, het aangaan van dadingen met personeelsleden naar aanleiding van een beëindiging van het dienstverband, die de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband als voorwerp hebben, en de bevoegdheden, vermeld in artikel 56, § 3, 7°, 8°, b), 9°, 10°, 11° en 13°, kunnen evenwel niet aan de algemeen directeur worden toevertrouwd. Hetzelfde geldt voor de bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen in het kader van het financiële beheer, vermeld in artikel 258, 267, 269, 271 en 272, § 2.
De algemeen directeur oefent de bevoegdheden die hem met toepassing van het eerste lid zijn toevertrouwd persoonlijk uit. Met uitzondering van de bevoegdheid tot het vaststellen van het organogram en de bevoegdheid tot het aanstellen van een waarnemend algemeen directeur bij toepassing van artikel 166, vierde lid, kan de algemeen directeur die bevoegdheden toevertrouwen aan andere personeelsleden van de gemeente. HOOFDSTUK 3. - De burgemeester Afdeling 1. - De benoeming van de burgemeester
Art. 58.§ 1. Met behoud van de toepassing van de nationaliteitsvereiste, vermeld in artikel 13 van de Nieuwe Gemeentewet, wordt de burgemeester door de Vlaamse Regering benoemd uit de verkozenen voor de gemeenteraad. Die verkozenen kunnen daarvoor kandidaten voordragen waarvoor een gedagtekende akte van voordracht wordt voorgelegd aan de provinciegouverneur. Om ontvankelijk te zijn moet de akte van voordracht ondertekend zijn door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen hebben deelgenomen, alsook door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst als de voorgedragen kandidaat-burgemeester zijn verkozen. Als de lijst waarop de naam van de kandidaat-burgemeester voorkomt maar twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van een van hen. Een akte van voordracht die wordt voorgelegd na de installatievergadering van de gemeenteraad is alleen ontvankelijk als ze ondertekend is door meer dan de helft van de gemeenteraadsleden, alsook door een meerderheid van de gemeenteraadsleden die op dezelfde lijst als de voorgedragen kandidaat-burgemeester verkozen zijn.
Niemand kan meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Overtreding van dat verbod wordt bestraft overeenkomstig artikel 7, § 2.
De akte van voordracht kan ook de einddatum van het mandaat van de kandidaat-burgemeester vermelden. In dat geval kan op de akte van voordracht de naam vermeld worden van een of meer personen die worden voorgedragen om hem op te volgen voor de resterende duurtijd van het mandaat. In voorkomend geval is de burgemeester bij het bereiken van de einddatum van het mandaat van rechtswege ontslagnemend. Als het mandaat eindigt voor de einddatum, vermeld in de akte, of, als de persoon die in de akte van voordracht is vermeld als de persoon die de burgemeester zou opvolgen, zijn mandaat niet opneemt, wordt de voordracht van de eerstvolgende opvolger, vermeld in de akte, vervroegd. Als de persoon die als laatste opvolger is vermeld, het mandaat niet kan opnemen of als er geen opvolger is vermeld, wordt tot vervanging overgegaan overeenkomstig artikel 62.
De Vlaamse Regering gaat na of de akte van voordracht ontvankelijk is overeenkomstig de voorwaarden, vermeld in het eerste lid. De Vlaamse Regering kan evenwel altijd om een nieuwe voordracht verzoeken. § 2. Een voorgedragen kandidaat-burgemeester die niet is benoemd, kan tijdens dezelfde bestuursperiode niet meer opnieuw worden voorgedragen, tenzij op basis van nieuwe feiten of nieuwe gegevens. § 3. Met behoud van de toepassing van artikel 13, derde lid, van de Nieuwe Gemeentewet kan de burgemeester buiten de verkozenen voor de gemeenteraad worden benoemd uit de gemeenteraadskiezers die minstens vijfentwintig jaar oud zijn.
De burgemeester die buiten de raad is benoemd, is in alle gevallen stemgerechtigd in het college van burgemeester en schepenen en beschikt over een raadgevende stem in de gemeenteraad.
Art. 59.De burgemeester wordt, behalve in de gevallen, vermeld in artikel 46, 58, § 1, derde lid, artikel 61 en 62, benoemd voor een periode van zes jaar.
Voor hij zijn mandaat aanvaardt, legt de burgemeester de volgende eed af in handen van de provinciegouverneur: "Ik zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na te komen.". Behalve in geval van benoeming van de burgemeester buiten de raad, geldt die eedaflegging ook als eedaflegging als gemeenteraadslid als vermeld in artikel 6. De burgemeester die de eed na twee oproepingen niet aflegt, wordt geacht het burgemeestersmandaat niet te aanvaarden. De Raad voor Verkiezingsbetwistingen doet uitspraak over de geschillen die hierover rijzen.
Na de gemeenteraadsverkiezingen blijft de aftredende burgemeester in functie tot de nieuwe burgemeester is geïnstalleerd.
Art. 60.Artikel 47, met uitzondering van punt 6°, is van overeenkomstige toepassing op de burgemeester.
Art. 61.De burgemeester die ontslag wil nemen, deelt dat schriftelijk mee aan de Vlaamse Regering. De aanvraag van het ontslag is definitief na de kennisname van dat ontslag door de Vlaamse Regering. De burgemeester blijft zijn mandaat uitoefenen tot hij als burgemeester vervangen is, behalve als het ontslag het gevolg is van een onverenigbaarheid.
Art. 62.In de volgende gevallen wordt een nieuwe burgemeester benoemd overeenkomstig artikel 58 en 59: 1° als de kandidaat-burgemeester het burgemeestersmandaat niet aanvaardt;2° als de burgemeester: a) van zijn mandaat vervallen wordt verklaard;b) als verhinderd wordt beschouwd;c) afgezet of geschorst wordt;d) ontslag genomen heeft of overleden is. In de gevallen waarin de burgemeester van zijn mandaat vervallen wordt verklaard, als verhinderd wordt beschouwd, afgezet of geschorst wordt, ontslagen is als gevolg van een onverenigbaarheid of overleden is, wordt tot aan de nieuwe benoeming het burgemeesterschap waargenomen overeenkomstig het derde en vierde lid.
Met behoud van de toepassing van de nationaliteitsvereiste, vermeld in artikel 14 van de Nieuwe Gemeentewet, wordt de burgemeester die om andere redenen dan de redenen, vermeld in het tweede lid, tijdelijk afwezig is, vervangen door een van de schepenen in volgorde van hun rang, tenzij de burgemeester zijn bevoegdheid aan een andere schepen heeft opgedragen.
Een voorgedragen kandidaat-burgemeester die niet is benoemd kan in dezelfde bestuursperiode het ambt van burgemeester niet waarnemen. Hij kan noch door de gemeenteraad, overeenkomstig artikel 14, tweede lid, van de Nieuwe Gemeentewet, noch door de burgemeester, overeenkomstig het derde lid, worden aangewezen om het ambt van burgemeester waar te nemen.
De burgemeester die als verhinderd wordt beschouwd, die geschorst is of tijdelijk afwezig is, wordt vervangen zolang hij verhinderd, geschorst of tijdelijk afwezig is. De gemeenteraad neemt akte van de verhindering of schorsing, en van de beëindiging van de periode van verhindering of schorsing.
De verhindering, het ontslag, het verval van mandaat, de afstand van mandaat, de afzetting en de schorsing als burgemeester houdt van rechtswege de verhindering, het ontslag, het verval van mandaat, de afstand van mandaat, de afzetting en de schorsing in als voorzitter van het vast bureau.
De schepen die overeenkomstig het derde en vierde lid het burgemeestersambt waarneemt, neemt van rechtswege ook het mandaat waar van voorzitter van het vast bureau. Afdeling 2. - De bevoegdheden van de burgemeester
Art. 63.Naast zijn bevoegdheden voor de uitvoering van de politiewetten, politiedecreten, politieverordeningen, politiereglementen en politiebesluiten, voor de bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente en voor dringende politieverordeningen is de burgemeester bevoegd voor de uitvoering van de wetten, de decreten en de uitvoeringsbesluiten van de federale overheid, het gewest of de gemeenschap tenzij die bevoegdheid uitdrukkelijk aan een ander orgaan van de gemeente is opgedragen.
De burgemeester informeert de gemeenteraad over de wijze waarop hij die bevoegdheid uitoefent als die daarom verzoekt.
Art. 64.Overeenkomstig artikel 134bis van de Nieuwe Gemeentewet kan de burgemeester vanaf de aanmaning van de eigenaar elk gebouw, dat sedert meer dan zes maanden verlaten is, opeisen om het ter beschikking te stellen van dakloze personen. Het opeisingsrecht kan alleen uitgeoefend worden binnen zes maanden vanaf de dag waarop de burgemeester de eigenaar op de hoogte heeft gebracht en op voorwaarde dat de eigenaar een billijke vergoeding krijgt.
Art. 65.§ 1. Als de voorwaarden van de uitbating van de instelling of van de vergunning niet worden nageleefd en nadat aan de overtreder de mogelijkheid is geboden zijn verweermiddelen naar voren te brengen, kan de burgemeester maatregelen nemen als vermeld in artikel 134ter van de Nieuwe Gemeentewet, als verdere vertraging een ernstig nadeel zou kunnen berokkenen. De burgemeester kan in dit geval echter geen maatregelen nemen als de bevoegdheid om in geval van hoogdringendheid een voorlopige sluiting van een instelling of de tijdelijke schorsing van een vergunning uit te spreken door een bijzondere regelgeving is toevertrouwd aan een andere overheid. § 2. De maatregelen, vermeld in paragraaf 1, vervallen dadelijk als ze door het college van burgemeester en schepenen in de eerstvolgende vergadering niet worden bekrachtigd.
Zowel de sluiting als de schorsing kunnen een termijn van drie maanden niet overschrijden. Bij het verstrijken van de termijn wordt de beslissing van de burgemeester van rechtswege opgeheven.
Art. 66.Overeenkomstig artikel 134quater van de Nieuwe Gemeentewet kan de burgemeester beslissen een voor het publiek toegankelijke inrichting te sluiten voor de duur die hij bepaalt, als de openbare orde in de buurt ervan wordt verstoord naar aanleiding van gedragingen in die inrichting.
Die maatregelen zullen onmiddellijk ophouden uitwerking te hebben als ze niet tijdens de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen worden bevestigd.
De sluiting mag een termijn van drie maanden niet overschrijden. De beslissing van de burgemeester wordt van rechtswege opgeheven bij het verstrijken van die termijn.
Art. 67.Op verzoek van de burgemeester roept de voorzitter van de gemeenteraad de gemeenteraad bijeen overeenkomstig artikel 20, met de door de burgemeester voorgestelde agenda, als de door de burgemeester voorgestelde agenda uitsluitend betrekking heeft op de bevoegdheden van de burgemeester. HOOFDSTUK 4. - De raad voor maatschappelijk welzijn Afdeling 1. - De organisatie van de raad voor maatschappelijk welzijn
Art. 68.§ 1. Behalve in geval van toepassing van paragraaf 2, tweede lid, bestaat de raad voor maatschappelijk welzijn uit dezelfde leden als de gemeenteraad.
Door het onderzoek van de geloofsbrieven en de erop volgende eedaflegging van de gemeenteraadsleden, vermeld in artikel 6, § 3, en artikel 14, worden de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn van rechtswege als geïnstalleerd beschouwd.
De rang die de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn innemen is dezelfde als de rang die ze als gemeenteraadslid innemen overeenkomstig artikel 6, § 7. § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn bestaat uit personen van verschillend geslacht.
Als de raad voor maatschappelijk welzijn niet rechtsgeldig blijkt te zijn samengesteld overeenkomstig het eerste lid, wordt het laatste gemeenteraadslid in rang van rechtswege vervangen in de raad voor maatschappelijk welzijn door de eerste opvolger van het andere geslacht op dezelfde lijst als die waarop hij als gemeenteraadslid is verkozen. Als op die lijst geen opvolger van het andere geslacht is verkozen, wordt hij van rechtswege vervangen door de eerste opvolger van het andere geslacht die is verkozen op de lijst met het hoogste stemcijfer. § 3. De raad voor maatschappelijk welzijn onderzoekt de geloofsbrieven van het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, aangewezen overeenkomstig paragraaf 2, tweede lid. Dit raadslid legt, voor hij zijn mandaat aanvaardt, in openbare vergadering de volgende eed af in handen van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn : "Ik zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na te komen.". Het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, aangeduid overeenkomstig paragraaf 2, tweede lid, dat de eed na twee achtereenvolgende uitnodigingen niet aflegt, wordt geacht zijn mandaat van lid van de raad voor maatschappelijk welzijn niet te aanvaarden. § 4. De burgemeester die buiten de raad is benoemd, beschikt over een raadgevende stem in de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art. 69.De voorzitter van de gemeenteraad is van rechtswege de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Het verval van het mandaat van raadslid, de verhindering in en het ontslag uit het mandaat als voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn houden van rechtswege het verval van het mandaat van raadslid, de verhindering in en het ontslag uit het mandaat van voorzitter van de gemeenteraad in en leiden tot een vervanging van het mandaat van voorzitter van de gemeenteraad overeenkomstig artikel 7, § 5.
Art. 70.De verhindering, het ontslag en het verval van het mandaat van gemeenteraadslid houden van rechtswege de verhindering, het ontslag en het verval van het mandaat van lid van de raad voor maatschappelijk welzijn in.
Art. 71.Artikel 5, § 1, eerste en derde lid, en § 2, artikel 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, eerste en derde lid, en artikel 16 zijn van overeenkomstige toepassing op de raad voor maatschappelijk welzijn en zijn leden.
Art. 72.In afwijking van artikel 71 wordt het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn aangewezen overeenkomstig artikel 68, § 2, tweede lid, dat afstand doet van zijn mandaat, dat van zijn mandaat vervallen wordt verklaard, dat als verhinderd wordt beschouwd, dat ontslag genomen heeft of dat overleden is, als volgt opgevolgd: 1° als de raad zonder de vervanging al rechtsgeldig is samengesteld overeenkomstig artikel 68, § 2, eerste lid, wordt het lid vervangen door het gemeenteraadslid dat overeenkomstig artikel 68, § 2, tweede lid, vervangen is;2° als de raad zonder de vervanging niet rechtsgeldig is samengesteld overeenkomstig artikel 68, § 2, eerste lid, wordt het lid vervangen door de eerstvolgende opvolger van hetzelfde geslacht op dezelfde lijst als die waarop hij als gemeenteraadslid is verkozen.
Art. 73.De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn ontvangen ten laste van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alleen presentiegeld voor hun aanwezigheid op de vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn als die vergadering niet aansluit op de vergadering van de gemeenteraad. De Vlaamse Regering stelt een lijst op van vergaderingen die voortvloeien uit de mandaatsverplichtingen van de leden voor wie de raad voor maatschappelijk welzijn bij reglement kan bepalen dat presentiegeld wordt verleend.
In afwijking van het eerste lid ontvangen de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die geen lid van de gemeenteraad zijn, presentiegeld voor hun aanwezigheid op de vergaderingen van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Artikel 17, § 1, tweede tot en met vierde lid, en § 2 tot en met § 6, zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn. Afdeling 2. - De werking van de raad voor maatschappelijk welzijn
Art. 74.Artikel 18 tot en met 39, met uitzondering van artikel 29, § 1 en § 5, artikel 36, 37 en 38, eerste lid, 7°, zijn van toepassing op de raad voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat in die bepalingen de volgende woorden worden gelezen als volgt: 1° "de gemeente" als "het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn";2° "gemeenteraad" als "raad voor maatschappelijk welzijn";3° "gemeenteraadslid" als "lid van de raad voor maatschappelijk welzijn";4° "gemeenteraadsleden" als "leden van de raad voor maatschappelijk welzijn";5° "college van burgemeester en schepenen" als "vast bureau";6° "burgemeester" als "voorzitter van het vast bureau";7° "schepen" als "lid van het vast bureau";8° "gemeentelijke bestuursorganen" als "bestuursorganen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn";9° "een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap" als "de verenigingen of vennootschappen, vermeld in deel 3, titel 4";10° "artikel 16" als "artikel 71 juncto artikel 16";11° "artikel 50, vijfde lid" als "artikel 83, vijfde lid".
Art. 75.De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn hebben het recht van inzage in dossiers, stukken en akten, ongeacht de drager die het bestuur van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn betreffen. De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn kunnen, behalve voor de dossiers die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van cliënten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of hun onderhoudsplichtigen, een afschrift verkrijgen van die dossiers, stukken en akten. De vergoeding die eventueel wordt gevraagd voor het afschrift, mag in geen geval meer bedragen dan de kostprijs.
Art. 76.Met behoud van de toepassing van artikel 74 juncto artikel 38 worden in het huishoudelijk reglement van de raad voor maatschappelijk welzijn bepalingen opgenomen over de aangelegenheden, vermeld in deel 3, titel 4. Afdeling 3. - De bevoegdheden van de raad voor maatschappelijk welzijn
Art. 77.De raad voor maatschappelijk welzijn beschikt over de volheid van bevoegdheid voor de aangelegenheden die aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn door of krachtens de wet of het decreet zijn toevertrouwd.
De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt het beleid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en kan daarvoor algemene regels vaststellen.
De raad voor maatschappelijk welzijn stelt de reglementen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vast. Die kunnen betrekking hebben op het beleid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en op het inwendige bestuur ervan.
Art. 78.De raad voor maatschappelijk welzijn kan bij reglement zijn bevoegdheden overdragen aan het vast bureau.
De volgende bevoegdheden kunnen niet aan het vast bureau worden toevertrouwd: 1° de bevoegdheden die aan de raad voor maatschappelijk welzijn zijn toegewezen, vermeld in afdeling 1 en 2 van dit hoofdstuk, en de bevoegdheid tot overdracht, vermeld in het eerste lid;2° de beslissingen die een wet, een decreet of een uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de raad voor maatschappelijk welzijn voorbehoudt;3° het vaststellen van andere reglementen dan die over personeelsaangelegenheden;4° het vaststellen van de beleidsrapporten van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, vermeld in artikel 249;5° het oprichten van en het toetreden tot rechtspersonen, of het aanwijzen van leden van de rechtspersonen, vermeld in deel 3, titel 4, en de besluiten om deel te nemen in een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm;6° het goedkeuren van beheersovereenkomsten en samenwerkingsovereenkomsten als vermeld in artikel 196;7° het aanstellen en ontslaan van de ombudsman, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van dat personeelslid;8° het goedkeuren van het algemene kader van het organisatiebeheersingssysteem, vermeld in artikel 219;9° het vaststellen van wat onder het begrip `dagelijks bestuur' moet worden verstaan;10° het vaststellen van de plaatsingsprocedure en het vaststellen van de voorwaarden van overheidsopdrachten, tenzij: a) de opdracht past binnen het begrip `dagelijks bestuur', vermeld in punt 9°, waarvoor het vast bureau bevoegd is;b) de raad de plaatsingsprocedure en het vaststellen van de voorwaarden voor die overheidsopdracht nominatief aan het vast bureau heeft toevertrouwd;11° de daden van beschikking over onroerende goederen, behalve die vermeld in artikel 84, § 3, 8°, b);12° het definitief aanvaarden van schenkingen en het aanvaarden van legaten;13° het vaststellen van een systeem van klachtenbehandeling;14° de beslissingen als vermeld in artikel 297 en 298;15° het aangaan van andere dadingen dan dadingen met personeelsleden naar aanleiding van een beëindiging van het dienstverband, die de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband als voorwerp hebben;16° de bevoegdheden van de raad voor maatschappelijk welzijn, vermeld in artikel 263 en artikel 273 juncto artikel 265, 266, 267 en 269;17° het vaststellen van subsidiereglementen en het toekennen van nominatieve subsidies. HOOFDSTUK 5. - Het vast bureau Afdeling 1. - De organisatie van het vast bureau
Art. 79.Met behoud van de toepassing van artikel 27bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn is de burgemeester van rechtswege de voorzitter van het vast bureau en zijn de schepenen van rechtswege de leden van het vast bureau.
De eedaflegging, vermeld in artikel 59, tweede lid, en artikel 44, geldt ook als de eedaflegging als voorzitter en als lid van het vast bureau.
De rang die de schepenen innemen overeenkomstig artikel 43, § 4, is van rechtswege de rang die ze innemen als lid van het vast bureau, waarbij de voorzitter van het vast bureau wordt geacht een hogere rang in te nemen dan een lid van het vast bureau.
De burgemeester die buiten de raad is benoemd, is in alle gevallen stemgerechtigd in het vast bureau.
Art. 80.Artikel 59, eerste en derde lid, en artikel 60 zijn van toepassing op de voorzitter van het vast bureau met dien verstande dat "burgemeester" wordt gelezen als "voorzitter van het vast bureau".
Artikel 45, 47 en 48 zijn van toepassing op de leden van het vast bureau, met dien verstande dat "schepen" wordt gelezen als "lid van het vast bureau", "schepenen" wordt gelezen als "leden van het vast bureau", "gemeenteraad" wordt gelezen als "raad voor maatschappelijk welzijn", "college van burgemeester en schepenen" wordt gelezen als "voorzitter en leden van het vast bureau" en "voorzitter van de gemeenteraad" wordt gelezen als "voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn".
Art. 81.De verhindering, het ontslag, het verval van mandaat, de afstand van mandaat, de afzetting en de schorsing als voorzitter van het vast bureau houden ook de verhindering, het ontslag, het verval van mandaat, de afstand van mandaat, de afzetting en de schorsing als burgemeester in, waarna wordt overgegaan tot de vervanging, vermeld in artikel 62.
De verhindering, het ontslag, het verval van mandaat, de afstand van mandaat, de afzetting en de schorsing als lid van het vast bureau houden ook de verhindering, het ontslag, het verval van mandaat, de afstand van mandaat, de afzetting en de schorsing als schepen in, waarna wordt overgegaan tot de vervanging, vermeld in artikel 49.
Art. 82.De voorzitter van het vast bureau die ontslag wil nemen, deelt dat schriftelijk mee aan de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn. Hij deelt dan tegelijkertijd zijn ontslag als burgemeester mee aan de Vlaamse Regering, met toepassing van artikel 61.
De voorzitter van het vast bureau blijft zijn mandaat uitoefenen tot een nieuwe burgemeester is benoemd, behalve als het ontslag het gevolg is van een onverenigbaarheid. Afdeling 2. - De werking van het vast bureau
Art. 83.Artikel 50 tot en met 55, met uitzondering van artikel 50, derde, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing op het vast bureau met dien verstande dat "het college van burgemeester en schepenen" wordt gelezen als "het vast bureau", "de burgemeester" wordt gelezen als "de voorzitter van het vast bureau", "de gemeenteraad" wordt gelezen als "de raad voor maatschappelijk welzijn" en "gemeenteraadslid" wordt gelezen als "lid van de raad voor maatschappelijk welzijn".
Artikel 27 is van toepassing op de leden van het vast bureau met dien verstande dat "gemeenteraadslid" wordt gelezen als "lid van het vast bureau" en "de gemeente" wordt gelezen als "het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn".
Artikel 75 is van overeenkomstige toepassing op de leden van het vast bureau.
De vergaderingen van het vast bureau zijn niet openbaar.
Alleen de beslissingen worden opgenomen in de notulen en in het register van de beraadslagingen, en alleen die beslissingen kunnen rechtsgevolgen hebben. De notulen worden goedgekeurd op de eerstvolgende gewone vergadering van het vast bureau. De notulen worden uiterlijk op dezelfde dag als de vergadering van het vast bureau die volgt op de vergadering van het vast bureau waarop de notulen zijn goedgekeurd, verstuurd naar of ter beschikking gesteld van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn op de wijze die bepaald is in het huishoudelijk reglement. Als een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn daarom verzoekt, worden de notulen elektronisch verstuurd of ter beschikking gesteld. Afdeling 3. - De bevoegdheden van het vast bureau
Art. 84.§ 1. Het vast bureau bereidt de beraadslagingen en de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn voor.
Het vast bureau voert de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn uit. § 2. Het vast bureau oefent de bevoegdheden uit die eraan zijn toevertrouwd overeenkomstig artikel 78 van dit decreet, of overeenkomstig andere wettelijke en decretale bepalingen. § 3. Het vast bureau is bevoegd voor: 1° de daden van beheer over de inrichtingen en eigendommen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, in voorkomend geval binnen de door de raad voor maatschappelijk welzijn vastgestelde algemene regels;2° het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van het personeel, onder voorbehoud van de bevoegdheid van de raad voor maatschappelijk welzijn, vermeld in artikel 78, tweede lid, 7°, en de gevallen waarin die bevoegdheid door of krachtens de wet of het decreet aan de raad voor maatschappelijk welzijn is opgedragen;3° het financiële beheer, onder voorbehoud van de bevoegdheden van de raad voor maatschappelijk welzijn;4° het voeren van de plaatsingsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten;5° de vaststelling van de plaatsingsprocedure en de voorwaarden van overheidsopdrachten als het gaat om een opdracht die past binnen het begrip `dagelijks bestuur', vermeld in artikel 78, tweede lid, 9° ;6° de vaststelling van de plaatsingsprocedure en de voorwaarden van overheidsopdrachten voor de opdrachten waarvoor de raad voor maatschappelijk welzijn dat nominatief aan het vast bureau heeft toevertrouwd;7° de beslissingen die een wet, een decreet of een uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan het vast bureau voorbehoudt;8° de daden van beschikking: a) over roerende goederen, met uitzondering van het aangaan van de dadingen;b) over verhuring, concessie, pacht, jacht- en visrechten van meer dan negen jaar, behalve het vaststellen van de contractvoorwaarden waarvoor de raad voor maatschappelijk welzijn bevoegd blijft;9° het vertegenwoordigen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in gerechtelijke en buitengerechtelijke gevallen en de beslissingen over het in rechte optreden namens het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, onder voorbehoud van artikel 297, § 2;10° het afsluiten van een afsprakennota als vermeld in artikel 171, § 2. § 4. Als de raad voor maatschappelijk welzijn geen delegatie gegeven heeft voor de vaststelling van de plaatsingsprocedure en de voorwaarden van overheidsopdrachten, met toepassing van artikel 78, eerste lid, kan het vast bureau in gevallen van dwingende en onvoorziene omstandigheden op eigen initiatief die bevoegdheden uitoefenen. § 5. Het vast bureau is verantwoordelijk voor de zorg voor de archiefdocumenten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, waaronder de titels. § 6. Het vast bureau houdt een volledig en geactualiseerd overzicht bij van alle verenigingen, stichtingen en vennootschappen waarin het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn deelneemt.
Minstens eenmaal per jaar wordt de raad voor maatschappelijk welzijn op de hoogte gebracht van het geactualiseerde overzicht met een toelichting van alle wijzigingen die zich sinds de vorige toelichting hebben voorgedaan.
Art. 85.Met behoud van de toepassing van deel 3, titel 4, en behalve bij uitdrukkelijke toewijzing van een bevoegdheid krachtens de wet of het decreet aan het vast bureau, kan het vast bureau bij reglement de uitoefening van bepaalde bevoegdheden toevertrouwen aan de algemeen directeur.
De bevoegdheden van het vast bureau, vermeld in artikel 84, § 4, en in artikel 84, § 1, eerste lid, en de met toepassing van artikel 84, § 2, gedelegeerde bevoegdheden van de raad voor maatschappelijk welzijn voor het vaststellen van de rechtspositieregeling, het vaststellen van wat onder het begrip `dagelijks personeelsbeheer' moet worden verstaan, het aangaan van dadingen met personeelsleden naar aanleiding van een beëindiging van het dienstverband, die de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband als voorwerp hebben, en de bevoegdheden, vermeld in artikel 84, § 3, 7°, 8°, b), en 10°, kunnen evenwel niet aan de algemeen directeur worden toevertrouwd. Hetzelfde geldt voor de bevoegdheden van het vast bureau in het kader van het financiële beheer, vermeld in artikel 258 en artikel 273 juncto artikel 267, 269 en 272.
De algemeen directeur oefent de bevoegdheden die hem met toepassing van het eerste lid zijn toevertrouwd, persoonlijk uit. Met uitzondering van de bevoegdheid tot het vaststellen van het organogram en de bevoegdheid tot het aanstellen van een waarnemend algemeen directeur bij toepassing van artikel 166, vierde lid, kan de algemeen directeur die bevoegdheden toevertrouwen aan andere personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art. 86.Met uitzondering van de bevoegdheden die de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn door of krachtens dit decreet krijgt, worden de bevoegdheden van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn die hij door of krachtens een andere wet of een ander decreet krijgt, geacht te zijn toegewezen aan de voorzitter van het vast bureau. HOOFDSTUK 6. - Het bijzonder comité voor de sociale dienst Afdeling 1. - De organisatie van het bijzonder comité voor de sociale
dienst
Art. 87.§ 1. Het bijzonder comité voor de sociale dienst bestaat, de voorzitter niet inbegrepen, uit: 1° zes leden voor een raad voor maatschappelijk welzijn met 23 leden of minder;2° acht leden voor een raad voor maatschappelijk welzijn met 25 tot en met 47 leden;3° tien leden voor een raad voor maatschappelijk welzijn met 49 tot en met 51 leden;4° twaalf leden voor een raad voor maatschappelijk welzijn met 53 leden of meer. De voorzitter en de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst moeten voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden, vermeld in artikel 58 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011.
Op basis van de bevolkingsaantallen van de gemeenten, vermeld in artikel 4, § 3, stelt de Vlaamse Regering een lijst op van het aantal leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in het eerste lid, dat per gemeente verkozen moet worden, alsook van het aantal te verkiezen leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst van de nieuwe gemeente, vermeld in artikel 343, 2°. § 2. Artikel 42, § 5, is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter en de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst.
Art. 88.De voorgedragen kandidaat-voorzitter, kandidaat-leden en hun opvolgers worden opgeroepen voor de vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn aansluitend op de installatievergadering van de gemeenteraad, overeenkomstig artikel 6, § 1, eerste en tweede lid.
Art. 89.Het bijzonder comité voor de sociale dienst heeft de mogelijkheid om in zijn midden subcomités op te richten. In voorkomend geval wordt, met behoud van de toepassing van artikel 111, de samenstelling van de subcomités bepaald in het huishoudelijk reglement.
Art. 90.§ 1. Op de vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn aansluitend op de installatievergadering van de gemeenteraad verkiest de raad voor maatschappelijk welzijn hetzij onder de voorzitter of de leden van het vast bureau, hetzij onder de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn, een voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst. De voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst wordt verkozen op basis van een akte van voordracht, ondertekend door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk te zijn, moet de akte van voordracht ook ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst als de voorgedragen kandidaat zijn verkozen. Als de lijst waarop de naam van de kandidaat-voorzitter voorkomt maar twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van een van hen.
Niemand kan meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Overtreding van dat verbod wordt bestraft overeenkomstig artikel 7, § 2.
De akte van voordracht kan ook de einddatum van het mandaat van de kandidaat-voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst vermelden. In dat geval kan op de akte van voordracht de naam van een of meer personen die hem zullen opvolgen voor de resterende duurtijd van het mandaat, vermeld worden. In voorkomend geval is de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst bij het bereiken van de einddatum van het mandaat van rechtswege ontslagnemend en wordt hij van rechtswege opgevolgd door de persoon die in de akte van voordracht als opvolger is vermeld. Als het mandaat eindigt voor de einddatum, vermeld in de akte, of als de persoon die in de akte van voordracht is aangewezen als de persoon die de voorzitter zou opvolgen, zijn mandaat niet opneemt, neemt de eerstvolgende opvolger vervroegd het mandaat op.
Als de persoon die als laatste opvolger is vermeld, het mandaat niet kan opnemen, of als er geen opvolger is vermeld, wordt tot vervanging overgegaan overeenkomstig artikel 106.
De akte wordt uiterlijk acht dagen voor de installatievergadering van de gemeenteraad aan de algemeen directeur bezorgd. § 2. De algemeen directeur bezorgt de akte van voordracht van de kandidaat-voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst aan de voorzitter van de installatievergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn.
De voorzitter van de installatievergadering gaat na of de akte van voordracht ontvankelijk is overeenkomstig de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1. Alleen de handtekeningen van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn worden daarbij in aanmerking genomen, met inbegrip van de handtekeningen van de opvolgers die de akte van voordracht hebben ondertekend en die lid zijn van de raad voor maatschappelijk welzijn. In voorkomend geval wordt de voorgedragen kandidaat-voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst verkozen verklaard. § 3. Als er geen ontvankelijke akte van voordracht van kandidaat-voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst aan de voorzitter van de installatievergadering wordt bezorgd, gaat de raad voor maatschappelijk welzijn binnen veertien dagen over tot de verkiezing van een voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst.
De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn kunnen daarvoor uiterlijk drie dagen voor de eerstvolgende vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn een gedagtekende akte van voordracht bezorgen aan de algemeen directeur.
Om ontvankelijk te zijn moet de akte van voordracht ten minste ondertekend zijn door een meerderheid van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die op dezelfde lijst zijn verkozen als de voorgedragen kandidaat. Als de lijst waarop de kandidaat-voorzitter voorkomt maar twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van een van hen. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 kan elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn maar één akte van voordracht ondertekenen. Overtreding van dat verbod wordt bestraft overeenkomstig artikel 7, § 2.
De akte van voordracht kan ook de einddatum van het mandaat van de kandidaat-voorzitter vermelden. In dat geval kan op de akte van voordracht de naam vermeld worden van een of meer personen die hem zullen opvolgen voor de resterende duurtijd van het mandaat. In voorkomend geval is de voorzitter bij het bereiken van de einddatum van het mandaat van rechtswege ontslagnemend en wordt hij van rechtswege opgevolgd door de persoon die in de akte van voordracht als opvolger is vermeld.
Als het mandaat eindigt voor de einddatum, vermeld in de akte, of als de persoon die in de akte van voordracht is vermeld als de persoon die de voorzitter zou opvolgen, zijn mandaat niet opneemt, neemt de eerstvolgende opvolger vervroegd het mandaat op. Als de persoon die als laatste opvolger is vermeld, het mandaat niet kan opnemen, of als er geen opvolger is vermeld, wordt tot vervanging overgegaan overeenkomstig artikel 106.
De verkiezing gebeurt bij geheime stemming.
De kandidaat die de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald, is verkozen tot voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst. Als geen enkele kandidaat de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald en als verschillende kandidaten zijn voorgedragen voor het vacante mandaat, vindt een tweede stemronde plaats, waarin wordt gestemd op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen behaalden. Bij staking van stemmen in de eerste stemronde komt de kandidaat die bij de verkiezingen de meeste naamstemmen heeft behaald, in aanmerking voor de tweede stemronde. De kandidaat die in de tweede stemronde de meerderheid van de stemmen heeft behaald, is verkozen tot voorzitter. Bij staking van stemmen in de tweede stemronde is de kandidaat die bij de verkiezingen de meeste naamstemmen heeft behaald, verkozen tot voorzitter. Als de naamstemmen bepalend zijn en de kandidaten een gelijk aantal naamstemmen hebben behaald, is de voorgedragen kandidaat van wie de lijst bij de verkiezingen de meeste stemmen heeft behaald, verkozen. § 4. Als de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst bij zijn verkiezing geen voorzitter of lid van het vast bureau is, legt hij, voor hij zijn mandaat aanvaardt, de eed af in handen van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn: "Ik zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na te komen.". Die eedaflegging geldt ook als eedaflegging voor zijn mandaat als schepen als vermeld in artikel 42, § 1, derde lid. Als de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst de eed na twee achtereenvolgende uitnodigingen niet aflegt, wordt hij geacht zijn mandaat als voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst niet te aanvaarden. Als de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn de eed niet kan afnemen of nalaat de eed af te nemen, wordt de eed afgenomen door zijn vervanger.
Art. 91.§ 1. Het aantal leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst dat wordt toegewezen aan de verschillende lijsten die aan de lokale verkiezingen hebben deelgenomen, wordt bepaald naar verhouding van het aantal zetels waarover elke lijst binnen de raad voor maatschappelijk welzijn beschikt. De verkozenen van de lijsten kunnen verklaren dat zij zich met elkaar wensen te verbinden. De verklaring van lijstenverbinding wordt aan de algemeen directeur overhandigd uiterlijk de zestigste dag na de dag van de gemeenteraadsverkiezingen. Om ontvankelijk te zijn moet die verklaring ondertekend zijn door minstens een meerderheid van de verkozenen van iedere lijst die zich wenst te verbinden. § 2. De zetels worden verdeeld door het aantal zetels van het bijzonder comité voor de sociale dienst te delen door het aantal leden van de raad voor maatschappelijk welzijn, vermenigvuldigd met het aantal zetels waarover elke lijst of groep van lijsten binnen de raad beschikt. Het aantal eenheden van het resultaat van die bewerking geeft het aantal rechtstreeks verworven zetels aan.
De niet-rechtstreeks verworven zetels worden toegewezen in afnemende volgorde van de decimalen van het resultaat van de bewerking, vermeld in het eerste lid. Bij gelijkheid van decimalen van twee of meer lijsten of groepen van lijsten, wordt de zetel toegewezen aan de lijst of groep van lijsten met het hoogste stemcijfer, bepaald overeenkomstig artikel 165 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011.
Uiterlijk de eenenzestigste dag na de gemeenteraadsverkiezingen gaat de algemeen directeur na hoeveel zetels in het bijzonder comité voor de sociale dienst aan de verschillende lijsten of groepen van lijsten toekomen, met toepassing van het eerste en tweede lid. Hij maakt op dezelfde dag die zetelverdeling bekend op de webtoepassing van de gemeente.
Art. 92.De leden en kandidaat-opvolgers van het bijzonder comité voor de sociale dienst worden schriftelijk voorgedragen door de verkozenen voor de gemeenteraad.
Uiterlijk acht dagen voor de installatievergadering van de gemeenteraad bezorgen de verkozenen de voordrachtsakten voor de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in het eerste lid, aan de algemeen directeur. De algemeen directeur bezorgt een afschrift van de akten aan de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn.
De voordrachtsakte voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° de voordrachtsakte vermeldt de naam, de voornamen, de geboortedatum, het beroep, het rijksregisternummer en de hoofdverblijfplaats van de kandidaat-leden;2° de voordrachtsakte vermeldt de naam, de voornaam en het rijksregisternummer van de verkozenen op de lijsten die de voordracht doen;3° de voordrachtsakte is voor akkoord ondertekend door de kandidaat-leden;4° de voordrachtsakte is ondertekend door de meerderheid van de verkozenen van dezelfde lijst of groep van lijsten die aan de lokale verkiezingen hebben deelgenomen, of, als de voorgedragen kandidaat deelgenomen heeft aan de lokale verkiezingen, door de meerderheid van de verkozenen van dezelfde lijst of groep van lijsten die aan de lokale verkiezingen hebben deelgenomen.Het aantal handtekeningen wordt berekend na de schrapping van de ongeldige handtekeningen, vermeld in het zevende lid. Als een lijst of groep van lijsten maar twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van een van hen; 5° tenzij het gaat om een lijst of groep van lijsten waaraan maar een zetel in het bijzonder comité voor de sociale dienst is toegewezen, vermeldt de voordrachtsakte kandidaat-leden van verschillend geslacht;6° de voordrachtsakte vermeldt niet meer kandidaat-leden dan het aantal dat aan de lijst of groep van lijsten is toegewezen overeenkomstig artikel 91. De voordrachtsakte kan de naam, de voornamen, de geboortedatum, het beroep, het rijksregisternummer en de hoofdverblijfplaats van een of meer opvolgers van een kandidaat-lid vermelden. In voorkomend geval ondertekenen de kandidaat-opvolgers voor akkoord hun voordracht.
Dezelfde persoon kan opvolger zijn van twee of meer kandidaat-leden die op dezelfde akte zijn voorgedragen. Dezelfde persoon kan ook kandidaat-lid en kandidaat-opvolger zijn.
De voordrachtsakte vermeldt in voorkomend geval voor elk kandidaat-lid de kandidaat-opvolgers in de volgorde waarin die zijn voorbestemd om het lid te vervangen.
De voordrachtsakte kan ook de einddatum van het mandaat van een kandidaat-lid of van een kandidaat-opvolger vermelden. De opvolger moet ook voldoen aan de voorwaarden voor de ondertekening, vermeld in het derde lid. In voorkomend geval is het lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst bij het bereiken van de einddatum van het mandaat van rechtswege ontslagnemend en wordt hij van rechtswege opgevolgd door de persoon die in de voordrachtsakte als opvolger is vermeld. Als het mandaat eindigt voor de einddatum, vermeld in de akte, neemt de opvolger vervroegd het mandaat op.
Niemand kan meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Overtreding van dat verbod wordt bestraft overeenkomstig artikel 7, § 2.
Art. 93.De verkiezing van de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst vindt plaats in openbare zitting, tijdens de vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn, aansluitend op de installatievergadering van de gemeenteraad.
De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn gaat na of de voordrachtsakten ontvankelijk zijn overeenkomstig de voorwaarden, vermeld in artikel 92, derde lid. In voorkomend geval worden de voorgedragen kandidaat-leden en hun opvolgers verkozen verklaard.
Als tijdens de vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn, aansluitend op de installatievergadering van de gemeenteraad, geen voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst is verkozen, functioneert de uittredende voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst als voorzitter tot de raad voor maatschappelijk welzijn een nieuwe voorzitter heeft verkozen overeenkomstig artikel 90, § 3.
De kandidaten die als opvolgers van een verkozen lid werden voorgedragen, zijn, met behoud van de toepassing van artikel 94, de opvolgers van het voormelde lid.
Als een lijst of groep van lijsten geen ontvankelijke voordrachtsakte heeft ingediend voor de zetels die overeenkomstig artikel 91 aan de lijst of groep van lijsten werden toegewezen, is de procedure, vermeld in artikel 95, vierde lid, van toepassing voor de mandaten die nog niet zijn ingevuld.
Art. 94.Het bijzonder comité voor de sociale dienst bestaat uit personen van verschillend geslacht.
Als het bijzonder comité voor de sociale dienst niet rechtsgeldig blijkt te zijn samengesteld overeenkomstig het eerste lid, wordt de oudste kandidaat vervangen door de eerstvolgende opvolger van het andere geslacht die in de voordrachtsakte is vermeld.
Als voor die kandidaat geen opvolger van het andere geslacht is voorgedragen, wordt een nieuwe kandidaat van het andere geslacht voorgedragen met toepassing van artikel 95.
Art. 95.Als een lid, voordat zijn mandaat verstreken is, ophoudt deel uit te maken van het bijzonder comité voor de sociale dienst of verhinderd is en als hij, met behoud van de toepassing van artikel 94, geen opvolger of opvolgers meer heeft, kunnen de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn van de lijst of groep van lijsten die het betreffende lid heeft voorgedragen, samen een kandidaat-lid en een of meer kandidaat-opvolgers voordragen.
Artikel 92, derde tot en met zevende lid, is van toepassing op die voordrachtsakte, met dien verstande dat "verkozenen" wordt gelezen als "leden van de raad voor maatschappelijk welzijn".
Die voordrachtsakte wordt uiterlijk acht dagen vóór de zitting van de raad voor maatschappelijk welzijn waarop de geloofsbrieven van het nieuwe lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst en de opvolger of opvolgers zullen worden onderzocht, aan de algemeen directeur bezorgd, die een afschrift van de akte aan de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn bezorgt. In dat geval is de kandidaat verkozen verklaard en worden de kandidaat-opvolgers aangesteld in de volgorde van hun voordracht. Een opvolger die op grond van zijn geslacht het lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst dat ontslag genomen heeft, niet kon opvolgen, wordt geacht opvolger te zijn van het nieuw verkozen lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst en neemt een rang in vóór de opvolgers, vermeld op de voordrachtsakte.
Als de vervanging, vermeld in het eerste lid, niet kan doorgaan of niet plaatsvindt binnen zestig dagen, wordt met behoud van de toepassing van artikel 92, derde tot en met zevende lid, in de vervanging voorzien bij een geheime stemming in een stemronde waarbij elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn over een stem beschikt en waarbij de kandidaat die de meeste stemmen behaalt, als verkozen wordt verklaard. Bij staking van stemmen is de jongste kandidaat verkozen.
Art. 96.§ 1. De verkozen leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst van wie de geloofsbrieven door de raad voor maatschappelijk welzijn zijn goedgekeurd, leggen, voor ze hun mandaat aanvaarden, de volgende eed af in handen van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn: "Ik zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na te komen.".
In geval van algehele vernieuwing van het bijzonder comité voor de sociale dienst vindt de eedaflegging plaats tijdens de vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn aansluitend op de installatievergadering van de gemeenteraad. Die eedaflegging vindt plaats in openbare vergadering.
Elke andere eedaflegging gebeurt alleen ten overstaan van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn en in aanwezigheid van de algemeen directeur. Daarvan wordt een proces-verbaal opgemaakt dat ondertekend wordt door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn en door de algemeen directeur en dat aan de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst wordt bezorgd.
Als de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn de eed niet afneemt van de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst op de vergadering, vermeld in het tweede lid, of, bij vervanging van een lid, na de installatievergadering uiterlijk vóór de eerstvolgende vergadering van het bijzonder comité voor de sociale dienst, wordt de eed afgenomen door diegene die de voorzitter vervangt overeenkomstig artikel 7, § 5, tweede lid. In voorkomend geval noteert de algemeen directeur de vervanging van de voorzitter in de notulen van de vergadering, en wordt het proces-verbaal ondertekend door degene die de eed heeft afgenomen. § 2. De verkozen leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst die aanwezig zijn op de vergadering, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, en die de eed niet afleggen, worden geacht afstand te hebben gedaan van hun mandaat. § 3. De verkozen leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst die niet aanwezig zijn op de vergadering, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, en die, nadat ze daarvoor uitdrukkelijk zijn opgeroepen, zonder geldige reden afwezig zijn op de eerste daaropvolgende vergadering, worden geacht afstand te hebben gedaan van hun mandaat. § 4. Een verkozen lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst dat zich zonder geldige reden niet aanmeldt bij de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn voor de eedaflegging, vermeld in paragraaf 1, derde lid, na daarvoor te zijn uitgenodigd, wordt geacht afstand te hebben gedaan van zijn mandaat.
Art. 97.§ 1. De voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst wordt, behalve in geval van vervallenverklaring, ontslag, overlijden, of als de akte van voordracht een einddatum vermeldt, verkozen voor een periode van zes jaar.
Na een volledige vernieuwing van de raad voor maatschappelijk welzijn blijft de uittredende voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst in functie tot de nieuwe voorzitter geïnstalleerd is. § 2. De leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst worden, behalve in geval van vervallenverklaring, ontslag of overlijden of als de akte van voordracht een einddatum vermeldt, verkozen voor een periode van zes jaar.
De uittredende leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst blijven na een volledige vernieuwing van de raad voor maatschappelijk welzijn in functie tot de installatie van de meerderheid van de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst heeft plaatsgevonden.
Art. 98.Een verkozen lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst dat voor zijn installatie afstand wil doen van zijn mandaat, brengt de voorzitter of de uittredende voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn daarvan schriftelijk op de hoogte. De afstand wordt definitief zodra de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn daarvan heeft kennisgenomen.
Art. 99.Artikel 9 is van toepassing op de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst, tenzij het lid van het bijzonder comité onmiddellijk ontslag neemt met toepassing van artikel 103.
Art. 100.Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter en de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst, met dien verstande dat het onderwijzend personeel van de gemeente, die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend, wel lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst kan zijn.
De voorzitter of een lid van het vast bureau kan slechts deel uitmaken van het bijzonder comité voor de sociale dienst, als die met toepassing van artikel 90 verkozen is als voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst.
Art. 101.Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing op de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst.
Art. 102.Artikel 12, met uitzondering van punt 5°, is van overeenkomstige toepassing op het bijzonder comité voor de sociale dienst.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid, neemt het bijzonder comité voor de sociale dienst akte van de verhindering van de volgende personen: 1° het lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst, met uitzondering van de voorzitter, dat met toepassing van artikel 62, eerste lid, tot burgemeester wordt benoemd ter vervanging van een verhinderde of geschorste burgemeester of met toepassing van artikel 49, § 1, tot schepen wordt verkozen ter vervanging van een verhinderde of geschorste schepen;2° de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst die zich bevindt in een van de gevallen van verhindering, vermeld in artikel 47, 1° tot en met 3°.
Art. 103.Het lid of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst dat ontslag wil nemen, deelt dat schriftelijk mee aan de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn. Het ontslag is definitief zodra de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn de kennisgeving ontvangt. Het lid of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst blijft zijn mandaat uitoefenen tot zijn opvolger is geïnstalleerd, behalve als het ontslag het gevolg is van een onverenigbaarheid.
Art. 104.Nadat de gemeenteraad de raad voor maatschappelijk welzijn in kennis gesteld heeft van het feit dat overgegaan wordt tot de installatie van de nieuwe schepenen en de benoeming van de nieuwe burgemeester, met toepassing van artikel 46, kan de raad voor maatschappelijk welzijn overgaan tot de verkiezing van een nieuwe voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, met toepassing van artikel 90.
Artikel 42, § 1, derde lid, is dan eveneens van toepassing.
De voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst blijft dan in functie tot de installatie van de nieuwe voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst heeft plaatsgevonden.
Art. 105.§ 1. Het lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst dat afstand doet van zijn mandaat, van zijn mandaat vervallen wordt verklaard, als verhinderd wordt beschouwd, ontslag heeft genomen of overleden is, wordt vervangen door zijn opvolger.
Als het lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst geen opvolger meer heeft, wordt overgegaan tot de verkiezing van een nieuw lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst overeenkomstig artikel 95.
Tot aan de nieuwe verkiezing wordt het mandaat waargenomen overeenkomstig paragraaf 2. § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn kan in zijn huishoudelijk reglement bepalen dat plaatsvervangers worden aangewezen die de effectieve leden van het bijzonder comité mogen vervangen, als die verhinderd zijn. De plaatsvervangers moeten leden van de raad voor maatschappelijk welzijn zijn en worden aangewezen door de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die de voordracht van het effectieve lid van het comité ondertekend hebben. § 3. Het lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst dat als verhinderd wordt beschouwd, wordt vervangen zolang de toestand van verhindering duurt. Het bijzonder comité voor de sociale dienst neemt akte van de beëindiging van de periode van verhindering.
Art. 106.§ 1. Als de voorzitter het mandaat niet aanvaardt, als zijn mandaat vervallen wordt verklaard, als hij als verhinderd wordt beschouwd, afgezet of geschorst wordt, overleden is of ontslag genomen heeft, wordt op de eerstvolgende vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn een nieuwe voorzitter verkozen, overeenkomstig artikel 90, met dien verstande dat "de vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn aansluitend op de installatievergadering van de gemeenteraad" wordt gelezen als "de eerstvolgende vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn", "verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen" wordt gelezen als "raadsleden van de raad voor maatschappelijk welzijn", "personen" wordt gelezen als "raadsleden van de raad voor maatschappelijk welzijn". Tot aan de nieuwe verkiezing wordt het voorzitterschap waargenomen overeenkomstig het tweede lid.
Als de voorzitter om een andere reden dan de redenen, vermeld in het eerste lid, tijdelijk afwezig is, of als hij bij een welbepaalde aangelegenheid betrokken partij is als vermeld in artikel 27, duidt hij een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn aan als zijn vervanger. Heeft hij geen vervanger aangeduid, of is de vervanger zelf tijdelijk afwezig, dan wordt hij vervangen door het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn met de hoogste rang. Als dat raadslid de voorzitter niet kan vervangen, wordt het voorzitterschap waargenomen door een ander lid van de raad voor maatschappelijk welzijn in volgorde van rang.
De voorzitter die als verhinderd wordt beschouwd, die geschorst is of tijdelijk afwezig is, wordt vervangen zolang hij verhinderd, geschorst of tijdelijk afwezig is. De raad voor maatschappelijk welzijn neemt akte van de verhindering of schorsing en van de beëindiging van de periode van de verhindering of schorsing. § 2. De vervallenverklaring, de verhindering, de afzetting of de schorsing van of de niet-aanvaarding of het ontslag door de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, die overeenkomstig artikel 42, § 1, derde lid, van rechtswege is toegevoegd aan het college van burgemeester en schepenen, houden van rechtswege de vervallenverklaring, de verhindering, de afzetting, de schorsing, de niet-aanvaarding of het ontslag in voor zijn mandaat als schepen als vermeld in artikel 42, § 1, derde lid.
Art. 107.§ 1. De leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst ontvangen ten laste van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn presentiegeld voor hun aanwezigheid op vergaderingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst. De Vlaamse Regering stelt een lijst op van vergaderingen die voortvloeien uit de mandaatsverplichtingen van de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst waarvoor de raad voor maatschappelijk welzijn bij reglement kan bepalen dat presentiegeld wordt verleend. § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt het bedrag van het presentiegeld. Het presentiegeld bedraagt voor het bijwonen van de vergaderingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst maximaal evenveel als het presentiegeld van de gemeenteraadsleden van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend, voor hun aanwezigheid op de gemeenteraad. Als de raad voor maatschappelijk welzijn geen beslissing over het presentiegeld genomen heeft, bedraagt het presentiegeld evenveel als het presentiegeld van de gemeenteraadsleden van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend, voor hun aanwezigheid op de gemeenteraad.
De raad voor maatschappelijk welzijn vermindert het presentiegeld van het lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst dat andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toelagen ontvangt, of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vult die vergoeding aan, met een bedrag ter compensatie van het inkomensverlies dat de betrokkene lijdt, op voorwaarde dat het lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst daar zelf om verzoekt.
De algemeen directeur stelt vast of aan de vereiste voorwaarden is voldaan.
De som van de presentiegelden, aangevuld met het bedrag ter compensatie van het inkomensverlies, kan nooit hoger zijn dan de wedde van een schepen van een gemeente met 50.000 inwoners. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de grenzen waarbinnen de raad voor maatschappelijk welzijn kan bepalen welke specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat kunnen worden terugbetaald. § 4. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn sluit een verzekering af om de burgerlijke aansprakelijkheid, met inbegrip van de rechtsbijstand, te dekken die persoonlijk ten laste komt van de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst bij de normale uitoefening van hun mandaat.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van deze paragraaf.
Naast de verzekering, vermeld in het eerste lid, sluit het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ook een verzekering af voor ongevallen die de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst overkomen in het kader van de normale uitoefening van hun mandaat. § 5. Behalve in geval van herhaling is het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten waartoe een lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst wordt veroordeeld wegens een misdrijf, begaan bij de normale uitoefening van zijn mandaat, met uitzondering van een persoonlijke inbreuk op de verkeersreglementering.
De regresvordering van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ten aanzien van de veroordeelde leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst is beperkt tot de gevallen van bedrog, zware schuld of lichte schuld die bij hen gewoonlijk voorkomen.
Art. 108.Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing op de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst. Afdeling 2. - De werking van het bijzonder comité voor de sociale
dienst
Art. 109.De voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst roept de vergaderingen bijeen van het bijzonder comité voor de sociale dienst. Hij stelt de agenda vast van de vergaderingen en verricht het voorafgaande onderzoek van de zaken die worden voorgelegd.
Art. 110.Het bijzonder comité voor de sociale dienst vergadert regelmatig, op de dagen en uren die het bepaalt, en zo dikwijls als de behandeling van de zaken het vereist. De voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst kan in spoedeisende gevallen buitengewone vergaderingen bijeenroepen, op de dag en het uur die hij bepaalt.
Artikel 20, 21, 23, 24, 26, 27, 29, 32, 33, 34, eerste lid, en artikel 75, met uitzondering van artikel 21, tweede lid, artikel 29, § 1, § 2 en § 5, en de bepalingen in artikel 32 over het zittingsverslag, zijn van toepassing op de vergaderingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst met dien verstande dat de volgende woorden worden gelezen als volgt: 1° "het raadslid" als "het lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst";2° "de raadsleden" als "de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst";3° "de voorzitter van de gemeenteraad" als "de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst";4° "de gemeenteraad" als "het bijzonder comité voor de sociale dienst";5° "de gemeente" als "het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn";6° "een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap" als "de verenigingen of vennootschappen, vermeld in deel 3, titel 4";7° "artikel 16 en 155" als "artikel 108". Het bijzonder comité voor de sociale dienst kan in afwijking van artikel 20 in een huishoudelijk reglement bepalen dat de agenda van het bijzonder comité voor de sociale dienst pas vijf dagen voor de vergadering moet worden bezorgd. In dat geval bepaalt het bijzonder comité voor de sociale dienst in zijn huishoudelijk reglement binnen welke termijn de agendapunten, vermeld in artikel 21, kunnen worden toegevoegd. Het bijzonder comité voor de sociale dienst stelt de notulen van de vorige vergadering ter beschikking van zijn leden. De notulen die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van cliënten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of hun onderhoudsplichtigen, worden alleen ter beschikking gesteld van de leden volgens de regels, vastgesteld overeenkomstig artikel 20, derde lid.
De vergaderingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst zijn niet openbaar.
De beslissingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst worden opgenomen in de notulen en alleen die beslissingen kunnen rechtsgevolgen hebben. De notulen worden goedgekeurd op de eerstvolgende gewone vergadering van het bijzonder comité voor de sociale dienst. De notulen, behalve die welke betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van cliënten of hun onderhoudsplichtigen, worden uiterlijk op dezelfde dag als de vergadering van het bijzonder comité voor de sociale dienst die volgt op de vergadering van het bijzonder comité voor de sociale dienst waarop de notulen zijn goedgekeurd, verstuurd naar of ter beschikking gesteld van de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst door de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst op de wijze, vermeld in het huishoudelijk reglement.
Art. 111.Bij de aanvang van de zittingsperiode neemt het bijzonder comité voor de sociale dienst een huishoudelijk reglement aan waarin, in voorkomend geval, nadere regels over de werking van het bijzonder comité voor de sociale dienst zijn bepaald, en waarin minstens bepalingen worden opgenomen over: 1° de wijze van notulering en de wijze waarop de notulen van de vorige vergadering ter beschikking worden gesteld van de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst;2° de wijze van verzending van de oproeping en het ter beschikking stellen van het dossier aan de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst, alsook de wijze waarop de algemeen directeur of de door hem aangewezen personeelsleden aan de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst die erom verzoeken, technische inlichtingen verschaffen over die stukken;3° de wijze waarop het bijzonder comité voor de sociale dienst stemt;4° de wijze van het ter kennis brengen van de beslissingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst;5° de perken waarbinnen de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst zijn bevoegdheden als vermeld in artikel 114, kan uitoefenen. Het bijzonder comité voor de sociale dienst kan het huishoudelijk reglement op elk moment wijzigen.
Art. 112.Het bijzonder comité voor de sociale dienst heeft dezelfde deontologische code als die welke is aangenomen voor de raad voor maatschappelijk welzijn.
Het bijzonder comité voor de sociale dienst kan echter zelf een deontologische code aannemen die minstens de deontologische code, zoals aangenomen door de raad voor maatschappelijk welzijn, omvat. Afdeling 3. - De bevoegdheden van het bijzonder comité voor de sociale
dienst
Art. 113.Het bijzonder comité voor de sociale dienst is bevoegd voor: 1° de beslissingen over de toekenning, terugvordering, herziening en schorsing van individuele steun op het vlak van de maatschappelijke dienstverlening en de maatschappelijke integratie;2° de bekrachtiging van de beslissingen van de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in artikel 114. Het bijzonder comité voor de sociale dienst kan in zijn huishoudelijk reglement bepalen dat het beslissingsbevoegdheid als vermeld in het eerste lid toevertrouwt aan een of meerdere subcomités. In voorkomend geval is de voorzitter van een subcomité een lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst dat ook lid is van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Het bijzonder comité voor de sociale dienst kan op eigen initiatief of op verzoek een niet-bindend advies geven aan het college, het vast bureau, de gemeenteraad en de OCMW-raad over het gemeente- of OCMW-beleid. Afdeling 4. - De bevoegdheden van de voorzitter van het bijzonder
comité voor de sociale dienst
Art. 114.De voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst kan in dringende gevallen en binnen de perken bepaald door het huishoudelijk reglement van het bijzonder comité voor de sociale dienst, zelf tot dringende hulpverlening beslissen, op voorwaarde dat hij zijn beslissing op de eerstvolgende vergadering ter bekrachtiging aan het bijzonder comité voor de sociale dienst voorlegt.
Als een dakloze persoon een beroep doet op de maatschappelijke dienstverlening van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar hij zich bevindt, moet de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst hem de vereiste dringende hulpverlening toekennen, binnen de grenzen, vastgesteld door het huishoudelijk reglement van het bijzonder comité voor de sociale dienst. Hij legt zijn beslissing op de eerstvolgende vergadering ter bekrachtiging voor aan het bijzonder comité voor de sociale dienst. HOOFDSTUK 7. - De districten Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 115.In gemeenten met meer dan 100.000 inwoners kunnen, op initiatief van de gemeenteraad, binnengemeentelijke territoriale organen worden opgericht, districten genoemd.
Het besluit van de gemeenteraad tot oprichting van districten wordt gepubliceerd met toepassing van artikel 286, § 1, 11°.
Art. 116.Elk districtsbestuur omvat een districtsraad, een voorzitter van de districtsraad, een districtscollege en een voorzitter van het districtscollege, de districtsburgemeester genoemd. Afdeling 2. - organisatie van de districtsraad
Art. 117.De leden van de districtsraden worden voor zes jaar gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers die in de bevolkingsregisters van de gemeente zijn ingeschreven als wonend in de gebiedsomschrijving in kwestie.
Art. 118.Het aantal leden dat voor de districtsraden verkozen moet worden, wordt bepaald op twee derde van het aantal leden, vermeld in artikel 4, § 1, toegepast op de overeenkomstige gebiedsomschrijvingen.
Het resultaat van die deling wordt afgerond naar het hoger oneven getal.
Artikel 4, § 3, is van toepassing op de districtsraad met dien verstande dat "gemeente" wordt gelezen als "district", "gemeenteraadsleden" wordt gelezen als "districtsraadsleden" en "gemeenteraadsverkiezingen" wordt gelezen als "districtsraadsverkiezingen".
Art. 119.Artikel 5, 6, 8 tot en met 14, artikel 16 en 17, met uitzondering van artikel 6, § 3, tweede lid, artikel 10, eerste lid, 4°, wat betreft de personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en de personeelsleden van de gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen, en artikel 10, eerste lid, 5°, zijn van toepassing op de districtsraden en hun leden, met dien verstande dat "de gemeenteraad" wordt gelezen als "de districtsraad", "de gemeenteraadskiezer" wordt gelezen als "de districtsraadskiezer", "het college van burgemeester en schepenen" wordt gelezen als "het districtscollege", "de voorzitter van de gemeenteraad" wordt gelezen als "de voorzitter van de districtsraad", "het gemeenteraadslid" wordt gelezen als "het districtsraadslid", "het gemeentehuis" wordt gelezen als "het districtshuis" en "de algemeen directeur" wordt gelezen als "de districtssecretaris".
Met behoud van de toepassing van het eerste lid wordt bij de oprichting van een nieuw district als vermeld in artikel 115 de installatievergadering samengeroepen door de voorzitter van de gemeenteraad uiterlijk dertig dagen na de installatie van de gemeenteraad. De voorzitter van de gemeenteraad zit in dat geval de installatievergadering voor.
De voorzitter van de installatievergadering legt, als hij herkozen is als districtsraadslid, de eed af in handen van het oudste districtsraadslid.
Er bestaat een onverenigbaarheid tussen het mandaat van gemeenteraadslid en lid van de districtsraad.
Art. 120.Artikel 7 is van toepassing op de verkiezing van de voorzitter van de districtsraad, met dien verstande dat "de gemeenteraad" wordt gelezen als "de districtsraad", "het gemeenteraadslid" wordt gelezen als "het districtsraadslid", "de voorzitter van de gemeenteraad" wordt gelezen als "de voorzitter van de districtsraad", "gemeenteraadscommissie" wordt gelezen als "districtsraadscommissie", "schepen" wordt gelezen als "districtsschepen", "burgemeester" wordt gelezen als "districtsburgemeester", en "de algemeen directeur" wordt gelezen als "de districtssecretaris". Afdeling 3. - De organisatie van het districtscollege
Art. 121.§ 1. Uiterlijk op 1 juni van het jaar waarin de districtsraadsverkiezingen plaatsvinden, bepaalt de gemeenteraad per district, dat door hem is opgericht, het maximale aantal districtsschepenen voor de volgende bestuursperiode op basis van de bevolkingsaantallen van het district. Het inwoneraantal dat in aanmerking wordt genomen, is het aantal personen dat ingeschreven is in het rijksregister van de natuurlijke personen die op 1 januari van het jaar van de districtsraadsverkiezingen hun hoofdverblijfplaats in het desbetreffende district hadden. Bij gebrek aan beslissing van de gemeenteraad, is het maximale aantal districtsschepenen identiek aan het maximale aantal districtsschepenen van de vorige bestuursperiode.
Het districtscollege moet, met inbegrip van de districtsburgemeester, minstens twee leden bevatten. § 2. Artikel 42, § 3 tot en met § 5, is van toepassing op de districtsschepenen, met dien verstande dat "gemeente" wordt gelezen als "district", "gemeenteraad" wordt gelezen als "districtsraad", "gemeenteraadslid" wordt gelezen als "districtsraadslid", "college van burgemeester en schepen" wordt gelezen als "districtscollege", "schepen" wordt gelezen als "districtsschepen" en "burgemeester" wordt gelezen als "districtsburgemeester".
Art. 122.Artikel 43 en 44 zijn van toepassing op de verkiezing van de districtsschepenen, met dien verstande dat "gemeenteraad" wordt gelezen als "districtsraad", "gemeenteraadslid" wordt gelezen als "districtsraadslid", "voorzitter van de gemeenteraad" wordt gelezen als "voorzitter van de districtsraad", "burgemeester" wordt gelezen als "districtsburgemeester", "schepen" wordt gelezen als "districtsschepen", "algemeen directeur" wordt gelezen als "districtssecretaris" en met dien verstande dat de districtsschepenen de eed afleggen in handen van de voorzitter van de districtsraad.
Artikel 45, 47, 48, 49, § § 1, 2 en 4, en artikel 148 tot en met 156 en 160 zijn, als ze de burgemeester en de schepenen betreffen, ook van toepassing op de districtsburgemeester en op de districtsschepenen, met dien verstande dat "gemeente" wordt gelezen als "district", "gemeenteraad" wordt gelezen als "districtsraad", "voorzitter van de gemeenteraad" wordt gelezen als "voorzitter van de districtsraad", "gemeenteraadslid" wordt geleden als "districtsraadslid", "schepen" wordt gelezen als "districtsschepen", "college van burgemeester en schepenen" wordt gelezen als "districtscollege", "burgemeester" wordt gelezen als "districtsburgemeester" en "de algemeen directeur" wordt gelezen als "de districtssecretaris", met dien verstande dat personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kunnen zetelen in het districtscollege en met dien verstande dat de wedde van de districtsschepenen wordt bepaald door de Vlaamse Regering, die daarbij rekening kan houden met de omvang van de bevoegdheden die aan de districten toegewezen worden, alsook met het inwonersaantal van het district, en dat de districtsraad de eretitel van de districtsburgemeester kan toekennen onder voorwaarden die hij bepaalt.
Artikel 157 tot en met 159 zijn, als ze de burgemeester en de schepenen betreffen, ook van toepassing op de districtsburgemeester en op de districtsschepenen, met dien verstande dat "schepen" wordt gelezen als "districtsschepen" en "burgemeester" wordt gelezen als "districtsburgemeester".
Art. 123.De districtsschepenen kiezen uit hun midden een voorzitter van Belgische nationaliteit.
Art. 124.Als de districtsburgemeester het mandaat niet aanvaardt, van zijn mandaat van districtsschepen vervallen wordt verklaard, als verhinderd wordt beschouwd, afgezet of geschorst wordt, overleden is of ontslag genomen heeft, wordt een nieuwe districtsburgemeester verkozen op de eerstvolgende vergadering van het districtscollege, overeenkomstig artikel 123.
In de gevallen dat de districtsburgemeester van zijn mandaat vervallen wordt verklaard, als verhinderd wordt beschouwd, afgezet of geschorst wordt, ontslagen is als gevolg van een onverenigbaarheid of overleden is, wordt tot aan de nieuwe verkiezing, het voorzitterschap waargenomen overeenkomstig het derde en vierde lid.
Met behoud van de toepassing van de nationaliteitsvereiste, vermeld in artikel 14 juncto 332 van de Nieuwe Gemeentewet, wordt de voorzitter, die om een andere reden dan de redenen, vermeld in het eerste lid, tijdelijk afwezig is, vervangen door een districtsschepen in volgorde van hun rang, tenzij de districts-burgemeester zijn bevoegdheid aan een andere districtsschepen heeft opgedragen.
De districtsburgemeester die als verhinderd wordt beschouwd, die geschorst is of tijdelijk afwezig is, wordt vervangen zolang hij verhinderd, geschorst of tijdelijk afwezig is. De districtsraad neemt akte van de verhindering of schorsing, en van de beëindiging van de periode van verhindering of schorsing. Afdeling 4. - De districtssecretaris
Art. 125.§ 1. Er is in elk districtsbestuur een districtssecretaris. § 2. De districtssecretaris wordt door de gemeenteraad aangewezen na advies van het districtscollege. § 3. De bepalingen van artikel 163 tot en met 170, artikel 171, § 1, eerste lid, en § 3, en artikel 172 tot en met 174 zijn van toepassing op de districtssecretaris, met dien verstande dat: 1° in die bepalingen "de gemeente" wordt gelezen als "het district" en "de burgemeester" als "de districtsburgemeester";2° in de die bepalingen "de gemeenteraad" wordt gelezen als "de districtsraad" en "het college van burgemeester en schepenen" als "het districtscollege", behalve in artikel 166, 167 en 168;3° de door de gemeente goedgekeurde rechtspositieregeling ook van toepassing is op de districtssecretaris;4° de gemeentelijke organen bevoegd blijven voor tuchtaangelegenheden opgelegd aan de districtssecretaris, waarbij voorafgaand advies aan het districtscollege moet worden gevraagd;5° de algemeen directeur aan het hoofd blijft staan van het gemeentepersoneel, vermeld in artikel 140, en bevoegd is voor het dagelijkse personeelsbeheer. § 4. De districtssecretaris staat in voor de algemene leiding van de diensten van het district. Hij kan de uitoefening van het hem toevertrouwde dagelijkse personeelsbeheer toevertrouwen aan andere personeelsleden en hij rapporteert aan het districtscollege. § 5. De districtssecretaris staat bij de werking van de diensten van het district in voor de voorbereiding, de uitvoering en de evaluatie van het beleid. De districtssecretaris gedraagt zich naar de onderrichtingen die hem worden gegeven door de districtsraad, het districtscollege en de voorzitter van de districtsraad en de districtsburgemeester, al naargelang van hun respectieve bevoegdheden.
De districtssecretaris bereidt de zaken voor die aan de districtsraad, aan het districtscollege, aan de voorzitter van de districtsraad en aan de districtsburgemeester worden voorgelegd. § 6. De districtssecretaris woont de vergaderingen bij van de districtsraad en het districtscollege.
De districtssecretaris adviseert de districtsraad en het districtscollege op beleidsmatig, bestuurskundig en juridisch vlak.
Hij herinnert in voorkomend geval aan de geldende rechtsregels, vermeldt de feitelijke gegevens waarvan hij kennis heeft en zorgt ervoor dat de vermeldingen die de regelgeving voorschrijft, in de besluiten worden opgenomen.
Artikel 27, § 1, is van overeenkomstige toepassing op de districtssecretaris. Afdeling 5. - Werking van de districtsraad
Art. 126.Artikel 18 tot en met 38 zijn van toepassing op de districtsraden, met uitzondering van artikel 29, § 5, en artikel 34, tweede lid, 4°, met dien verstande dat in die bepalingen "de gemeente" wordt gelezen als "district", "gemeenteraadsleden" wordt gelezen als "de leden van de districtsraad", "de gemeenteraad" wordt gelezen als "de districtsraad", "de voorzitter van de gemeenteraad" wordt gelezen als "de voorzitter van de districtsraad", "het college van burgemeester en schepenen" wordt gelezen als "het districtscollege", "de burgemeester" wordt gelezen als "de districtsburgemeester", "gemeenteraadscommissie" wordt gelezen als "districtsraadscommissie", "de algemeen directeur" wordt gelezen als "de districtssecretaris", "de voorzitter van het gemeentelijk hoofdbureau" wordt gelezen als "de voorzitter van het stadsdistrictshoofdbureau" en met dien verstande dat artikel 30 alleen van toepassing is op de districtsschepen die buiten de districtsraad is benoemd en artikel 35 alleen van toepassing is op de verkiezing en de voordracht van kandidaten.
De verbodsbepalingen, vermeld in artikel 27, § 2, en de rechten van de leden van de districtsraden, vermeld in artikel 29, betreffen alleen het bestuur en de instellingen van het district.
Art. 127.De leden van de districtsraad hanteren de deontologische code van de gemeenteraad, vermeld in artikel 39. De leden van de districtsraad worden door de districtssecretaris van die deontologische code en de wijzigingen erin binnen een maand na de aanneming ervan op de hoogte gebracht.
Art. 128.Aan de gemeenteraadsleden of aan het personeelslid dat daarvoor de opdracht heeft gekregen, hetzij van de provinciegouverneur of van de deputatie van de provincieraad, hetzij van de burgemeester of van het college van burgemeester en schepenen, mag niet worden geweigerd ter plaatse inzage te nemen van de besluiten van de districtsraad. Afdeling 6. - Werking van het districtscollege
Art. 129.Artikel 50 tot en met 54 zijn van toepassing op de vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van het districtscollege, met uitzondering van artikel 53, § 2, tweede lid, en § 3, met dien verstande dat de districtsburgemeester optreedt in de plaats van de burgemeester en dat "het college van burgemeester en schepenen" wordt gelezen als "het districtscollege".
De verbodsbepalingen, vermeld in artikel 27, § 2, waarnaar wordt verwezen in artikel 50, betreffen alleen het bestuur en de instellingen van het district.
Art. 130.De stemmingen in het districtscollege zijn niet geheim en gebeuren mondeling. Het huishoudelijk reglement kan een regeling invoeren die gelijkwaardig is aan een mondelinge stemming. De mechanisch uitgebrachte naamstemming en de stemming bij zitten en opstaan of bij handopsteking worden als gelijkaardig aan een mondeling stemming beschouwd. De districtsburgemeester stemt als laatste.
Art. 131.De districtsschepenen hanteren de deontologische code van het college van burgemeester en schepenen, vermeld in artikel 55. De leden worden door de districtssecretaris van die deontologische code en de wijzigingen erin binnen een maand na de aanneming ervan op de hoogte gebracht. Afdeling 7. - Bepalingen die van toepassing zijn op de akten van de
districtsoverheden
Art. 132.Artikel 276 tot en met 290 zijn van toepassing op de akten, reglementen en verordeningen van het district, met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het bijzonder comité voor de sociale dienst, de autonome gemeentebedrijven, de extern verzelfstandigde agentschappen en de rechtspositieregeling van het personeel en met dien verstande dat "gemeente" wordt gelezen als "district", "het gemeentehuis" wordt gelezen als "het districtshuis", "de gemeenteraad" wordt gelezen als "de districtsraad", "de voorzitter van de gemeenteraad" wordt gelezen als "de voorzitter van de districtsraad", "het college van burgemeester en schepenen" wordt gelezen als "het districtscollege", "de schepen" wordt gelezen als "districtsschepen", "de burgemeester" wordt gelezen als "de districtsburgemeester" en "de algemeen directeur" wordt gelezen als "de districtssecretaris". Afdeling 8. - Bevoegdheden
Art. 133.De handelingen en de beslissingen van de districtsraad, van het districtscollege, van de voorzitter van de districtsraad en van de districtsburgemeester mogen niet in strijd zijn met de besluiten van de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen.
Art. 134.De gemeenteraad kan de volgende bevoegdheden overdragen aan de districtsraden: 1° bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover de gemeenteraad beschikt en die hij nader bepaalt;2° bevoegdheden die door andere overheden aan de gemeenteraad zijn opgedragen, als de regel die die bevoegdheid aan de gemeenteraad toewees, de gemeenteraad daartoe machtigt;3° de uitvoering van een bepaalde regel die een hogere overheid heeft opgedragen aan de gemeenteraad, als de regel die die opdracht aan de gemeenteraad toewees, de gemeenteraad daartoe machtigt. Het college van burgemeester en schepenen kan de volgende bevoegdheden overdragen aan de districtscolleges: 1° bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover het college van burgemeester en schepenen beschikt en die het nader bepaalt;2° bevoegdheden die aan het college van burgemeester en schepenen door andere overheden zijn opgedragen, als de regel die die bevoegdheid aan het college toewees, het college daartoe machtigt;3° de uitvoering van een bepaalde regel die een andere overheid of de gemeenteraad heeft opgedragen aan het college van burgemeester en schepenen, als de regel die die opdracht aan het college toewees, het college daartoe machtigt. De burgemeester kan de volgende bevoegdheden overdragen aan de districtsburgemeester: 1° bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover de burgemeester beschikt en die hij nader bepaalt;2° bevoegdheden die door andere overheden aan de burgemeester zijn opgedragen, als de regel die die bevoegdheid aan de burgemeester toewees, hem daartoe machtigt;3° de uitvoering van een bepaalde regel die een andere overheid, de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen heeft opgedragen aan de burgemeester, als de regel die die opdracht aan de burgemeester toewees, hem daartoe machtigt. Bevoegdheden betreffende de tuchtregeling, de beleidsrapporten van de gemeente en de gemeentebelastingen kunnen niet worden overgedragen.
In afwijking van het derde lid kunnen de bevoegdheden van de burgemeester voor de politieaangelegenheden niet overgedragen worden aan de districtsburgemeester.
Bij de toewijzing van de bevoegdheden worden alle districten op een gelijke wijze behandeld. De gemeentelijke overheden zorgen ervoor dat het personeel en de financiële middelen die aan de districten op grond van artikel 140 en 141 ter beschikking gesteld worden, in overeenstemming zijn met de bevoegdheden die aan de districten toevertrouwd worden.
Art. 135.Artikel 119 van de Nieuwe Gemeentewet is van toepassing op de districtsraden, met dien verstande dat reglementen en verordeningen ook niet strijdig mogen zijn met de besluiten van het college van burgemeester en schepenen en de gemeenteraad. Om van toepassing te kunnen zijn, moeten de politieverordeningen eerst goedgekeurd worden door de gemeenteraad.
Art. 136.Als naar het oordeel van de gemeenteraad een gemeentelijk belang in het district voorzieningen vordert waarvoor de districtsraad met toepassing van artikel 134 bevoegd is, verleent die medewerking aan de uitvoering daarvan zoals door de gemeenteraad in zijn desbetreffende besluit is bepaald.
De districtsraad neemt daartoe alle uitvoeringsbesluiten en is gehouden tot de medewerking, vermeld in het eerste lid, onmiddellijk nadat het besluit van de gemeenteraad hem is meegedeeld.
Als de districtsraad zijn medewerking weigert, start een overlegprocedure volgens een reglement dat door de gemeenteraad wordt opgesteld. Als die overlegprocedure niet eindigt in een consensus, kunnen burgemeester en schepenen voorzien in de uitvoering van het besluit van de gemeenteraad door de kredieten te gebruiken die daartoe op het meerjarenplan van het district zijn ingeschreven. Dat gebeurt pas nadat de districtsraad zijn weigering aan het gemeentebestuur kenbaar heeft gemaakt. Het besluit daarvoor wordt genomen in de eerste vergadering van de districtsraad die volgt op de mededeling van het besluit van de gemeenteraad. Het niet-verlenen van een antwoord door de districtsraad in de eerste vergadering die volgt op de mededeling van het besluit van de gemeenteraad wordt beschouwd als een weigering.
Bij hoogdringendheid die uitdrukkelijk gemotiveerd wordt, of in geval van dwingende en onvoorziene omstandigheden kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste tot en met het derde lid, het college van burgemeester en schepenen opdragen de nodige voorzieningen uit te voeren, ook al behoren die tot de bevoegdheid van een districtsraad.
Art. 137.Artikel 304, § 1, eerste lid, en § 3, en artikel 305 tot en met 325 zijn van toepassing op de districtsraden als het gaat over aangelegenheden van gemeentelijk belang die tot hun bevoegdheid behoren, met dien verstande dat -"gemeente" wordt gelezen als "district", "gemeentebestuur" wordt gelezen als "districts-bestuur", "gemeenteraad" wordt gelezen als "districtsraad", "gemeenteraadskiezer" wordt gelezen als "districtsraadskiezer", "college van burgemeester en schepenen" wordt gelezen als "districtscollege" en "de gemeentelijke volksraadpleging" wordt -gelezen als "de volksraadpleging in het district".
Het huishoudelijk reglement van de districtsraad bepaalt de wijze waarop concreet vorm gegeven wordt aan de inspraak, vermeld in artikel 304, § 1 en § 3, voor het district en zijn organen.
Art. 138.Naast de beslissingsbevoegdheden waarover de districtsraad beschikt op grond van dit decreet, heeft de districtsraad een algemene adviesbevoegdheid voor alle aangelegenheden die betrekking hebben op het district. De districtsraad kan bij reglement die algemene adviesbevoegdheid of delen ervan overdragen aan het districtscollege.
Art. 139.Het districtscollege is belast met: 1° het beheer van de inrichtingen die aan het district zijn toevertrouwd;2° de leiding van de werken van het district. Het college van burgemeester en schepenen kan de districtscolleges belasten met: 1° het beheer van gemeentelijke inrichtingen in het district;2° de vaststelling van de rooilijnen;3° het beheer van eigendommen van de gemeente in het district;4° het onderhoud van buurtwegen en waterlopen. Artikel 125 en 126 van de Nieuwe Gemeentewet zijn van toepassing op het districtscollege, met dien verstande dat de districtsburgemeester optreedt in de plaats van de burgemeester, en met dien verstande dat "het college van burgemeester en schepenen" wordt gelezen als "het districtscollege" en dat "schepen" wordt gelezen als "districtsschepen".
Art. 140.Elke districtsraad doet een voorstel voor het vaststellen van de personeelsbehoefte van de districten. Uitsluitend het gemeentebestuur kan beslissen over het uiteindelijke aantal gemeentepersoneelsleden die aan de districten worden toegewezen.
Nadat de gemeenteraad de personeelsbehoefte goedgekeurd heeft, wordt het personeel toegewezen aan de districten door het college van burgemeester en schepenen.
De personeelsleden, vermeld in het eerste en het tweede lid, die werken in de districtsbesturen, blijven deel uitmaken van het gemeentelijke personeelsbestand. Ze hebben het recht om binnen de gestelde voorwaarden mee te dingen naar andere ambten. Het districtscollege oefent het toezicht uit op het personeel dat toegewezen is aan het district.
De gemeentelijke organen blijven bevoegd voor tuchtaangelegenheden.
Het tuchtdossier bevat, behalve als het over de districtssecretaris zelf gaat, een advies van de districtssecretaris. Het advies wordt gegeven uiterlijk vijftien dagen na het verzoek daarom door de algemeen directeur. Als het advies niet of niet tijdig wordt gegeven, kan de tuchtprocedure voortgezet worden zonder het advies.
Art. 141.De gemeenteraad bepaalt de criteria op grond waarvan jaarlijks een algemene dotatie of specifieke dotaties uit de gemeentebegroting worden verstrekt aan de districten.
Art. 142.De districtsraden brengen altijd vooraf advies uit over de manier waarop de financiering van de districten moet verlopen.
Art. 143.De bepalingen van titel 4 zijn van toepassing op de districten, met uitzondering van artikel 249, § 3, artikel 256 en 264, tweede lid, en met dien verstande dat de volgende woorden worden gelezen als volgt: 1° "de gemeente" als "het district";2° "de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" als "het district";3° "elke gemeente en elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" als "alle districten";4° "de gemeenteraad", "de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn" en "de gemeenteraad of de raad voor maatschappelijk welzijn" als "districtsraad";5° "raadsleden" als "leden van de districtsraad";6° "het college van burgemeester en schepenen" als "het districtscollege". De ramingen voor de exploitatie, de investeringen en de financiering in het eerste jaar van de financiële nota van het meerjarenplan omvatten ook de kredieten voor dat boekjaar.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden voor de toepassing van de bepalingen van het eerste en het tweede lid op de districten.
Art. 144.De districtsburgemeesters kunnen door het college van burgemeester en schepenen voor overleg worden samengeroepen telkens als de toestand dat vereist. Een dergelijk overleg is in elk geval jaarlijks verplicht voor de opmaak van het meerjarenplan en de aanpassingen ervan, alsook voor de vaststelling van de personeelsbehoeften van de districtsraden, vermeld in artikel 140. De voorzitters vormen samen de conferentie van de districtsburgemeesters voor dat overleg.
Art. 145.De districtsraad heeft het recht om, op voorwaarde dat hij het door de gemeenteraad aangenomen huishoudelijk reglement naleeft, punten toe te voegen aan de agenda van de gemeenteraad, als die betrekking hebben op zaken van gemeentelijk belang die tot zijn bevoegdheid behoren. Afdeling 9. - Toezicht
Art. 146.Artikel 326 tot en met 335 zijn van toepassing op de besluiten van de districtsbesturen, met dien verstande dat "gemeente" wordt gelezen als "district", "gemeenteraad" wordt gelezen als "districtsraad" en "gemeenteoverheid" wordt gelezen als "districtsoverheid". De districtsoverheid bestaat daarbij uit de districtsraad, het districtscollege, de voorzitter van de districtsraad en de districts-burgemeester. HOOFDSTUK 8. - De Raad voor Verkiezingsbetwistingen
Art. 147.Met behoud van de toepassing van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011 en het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges doet de Raad voor Verkiezingsbetwistingen uitspraak over: 1° geschillen die rijzen over de afstand, het verval, het ontslag of de verhindering van het mandaat van gemeenteraadslid, lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, voorzitter van de gemeenteraad, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, schepen, lid van het vast bureau, lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst of voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, lid van de districtsraad, districtsschepen, voorzitter van de districtsraad of districtsburgemeester;2° geschillen die rijzen over de goedkeuring van de geloofsbrieven, de eedaflegging, de kennis van de bestuurstaal, vermeld in artikel 42, § 5, de verkiezing, benoeming, vervanging en opvolging van de voorzitter van de gemeenteraad, de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, de schepen, het lid van het vast bureau, het lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, de districtsschepen, de voorzitter van de districtsraad of de districtsburgemeester;3° geschillen die rijzen over de voorwaarden waaraan een vertrouwenspersoon als vermeld in artikel 16, 71, 108, 119 en 155, moet voldoen, alsook of het gemeenteraadslid, het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn of het lid van de districtsraad voldoet aan de voorwaarden om een beroep te kunnen doen op een vertrouwenspersoon, als vermeld in artikel 16, 71, 108, 119 en 155. Tegen de uitspraken van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, is binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving een beroep mogelijk bij de Raad van State. Dat beroep is niet schorsend. De hoofdgriffier van de Raad van State deelt het beroep binnen acht dagen na de ontvangst ervan mee aan de betrokkene en aan de gemeente in kwestie. De Raad van State doet uitspraak binnen zestig dagen. Het arrest van de Raad van State wordt door de zorg van de hoofdgriffier onmiddellijk ter kennis gebracht van de betrokkene, de provinciegouverneur en de gemeente. HOOFDSTUK 9. - De mandatarissen (eretitels, rechtspositie, tucht, aansprakelijkheid, mandatendatabank) Afdeling 1. - Rechtspositie
Art. 148.De Vlaamse Regering kan de eretitels van de burgemeester toekennen onder de voorwaarden die ze bepaalt.
De gemeenteraad kan de eretitels van de schepenen toekennen onder de voorwaarden die hij bepaalt.
De raad voor maatschappelijk welzijn kan de eretitels van de voorzitter en de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst toekennen, onder de voorwaarden die hij bepaalt.
De Vlaamse Regering bepaalt de ambtskledij en de onderscheidingstekens van de burgemeester, de schepenen en de voorzitter van het vast bureau.
Art. 149.De burgemeester en de schepenen, uitgezonderd de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst die met toepassing van artikel 42, § 1, derde lid, schepen is, krijgen ten laste van de gemeente een wedde, een vakantiegeld, een eindejaarspremie en een uittredingsvergoeding. De voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid, krijgt ten laste van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een wedde, een vakantiegeld, een eindejaarspremie en een uittredingsvergoeding.
De wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de uittredingsvergoeding van de burgemeester en van de schepenen omvatten de vergoeding voor hun opdracht als voorzitter of als lid van het vast bureau en, in voorkomend geval, als voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst. De wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de uittredingsvergoeding van de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid, omvatten de vergoeding voor zijn opdracht als schepen.
De Vlaamse Regering stelt het bedrag, de wijze van betaling en de toekenningsvoorwaarden van de wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de uittredingsvergoeding, vermeld in het eerste en het tweede lid, vast, rekening houdend met het inwonersaantal van de gemeente. De wedde van de burgemeester wordt uitgedrukt als een percentage van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement, met uitsluiting van de forfaitaire onkostenvergoeding, de eindejaarspremie en het vakantiegeld. De wedde van de schepenen en de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid, wordt vastgesteld op basis van de wedde van de burgemeester.
De uittredingsvergoeding wordt toegekend binnen de volgende grenzen: 1° een maand uittredingsvergoeding per gepresteerd jaar, met een maximum van twaalf maanden;2° de vergoeding wordt niet uitgekeerd aan een lid van de deputatie, een provinciegouverneur, een ambassadeur, een lid van het parlement, een lid van een gemeenschaps- of gewestregering, een minister of een staatssecretaris, een lid van het Grondwettelijk Hof en evenmin aan uittredende mandatarissen die een bezoldigd ambt hebben aanvaard in een internationale of parastatale instelling;3° de uittredingsvergoeding vervalt als de betrokkene een beroepsinkomen verwerft.De betrokkene kan vragen om het verschil bij te passen als dat inkomen lager is dan de uittredingsvergoeding.
Art. 150.§ 1. In een gemeente met minder dan 50.000 inwoners vult de gemeente de wedde van de burgemeester, van de schepen die of het gemeenteraadslid dat de burgemeester vervangt, van een schepen die of van een gemeenteraadslid dat een schepen vervangt, die wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toelagen krijgen, aan met een bedrag ter compensatie van het inkomensverlies dat de betrokkene lijdt, op voorwaarde dat de mandataris daar zelf om verzoekt en het geen onderwerping aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden betreft. De algemeen directeur stelt vast of aan de voorwaarden is voldaan. Die wedde, aangevuld met het bedrag ter compensatie van het inkomensverlies, kan nooit hoger zijn dan de wedde van, naargelang het geval, de burgemeester of een schepen van een gemeente met 50.000 inwoners.
Als een gemeente met minder dan 50.000 inwoners bediend wordt, vult het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, op dezelfde wijze als bepaald voor een schepen, de wedde van de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid, die wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen of vergoedingen of toelagen krijgt, aan met een bedrag ter compensatie van het inkomensverlies dat de betrokkene lijdt op voorwaarde dat de mandataris daar zelf om verzoekt en het geen onderwerping aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden betreft. De algemeen directeur stelt vast of aan de voorwaarden is voldaan. Die wedde, aangevuld met het bedrag ter compensatie van het inkomensverlies, kan nooit hoger zijn dan de wedde van een schepen van een gemeente met 50.000 inwoners. § 2. Als ten gevolge van de toekenning van de bezoldiging, vermeld in artikel 149, andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, vergoedingen of toelagen verminderd worden of vervallen, vermindert de gemeenteraad, op verzoek van de burgemeester of de betrokken schepen, die bezoldiging overeenkomstig dat verzoek. Hetzelfde geldt voor de schepen die of het raadslid dat de burgemeester vervangt, of voor het raadslid dat een schepen vervangt.
Als ten gevolge van de toekenning van de bezoldiging, vermeld in artikel 149, andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, vergoedingen of toelagen verminderd worden of vervallen, vermindert de raad voor maatschappelijk welzijn, op verzoek van de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid, die bezoldiging overeenkomstig dat verzoek. Hetzelfde geldt voor het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat de voorzitter vervangt.
Art. 151.In geval van verhindering of schorsing als vermeld in artikel 47, 60, 80, 122, tweede lid, of artikel 156, wordt de wedde die verbonden is aan het mandaat toegekend aan degene die de verhinderde of geschorste mandataris vervangt. De verhinderde of geschorste mandataris ontvangt geen wedde voor de periode van de verhindering of schorsing.
Als een schepen of een gemeenteraadslid de burgemeester vervangt gedurende minstens dertig opeenvolgende dagen of als een gemeenteraadslid een schepen vervangt gedurende minstens dertig opeenvolgende dagen, wordt aan hem, met behoud van de toepassing van het eerste lid, een wedde uitbetaald. Als een schepen of een gemeenteraadslid een burgemeesterswedde ontvangt, vervalt die van de burgemeester. Als een gemeenteraadslid een schepenwedde ontvangt, vervalt die van de schepen.
Als een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid, vervangt gedurende minstens dertig opeenvolgende dagen, wordt hem een wedde uitbetaald. Als het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn een wedde ontvangt, vervalt die van de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid.
Art. 152.De gemeenteraad bepaalt welke specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat van burgemeester en schepen, kunnen worden terugbetaald.
De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt welke specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat van de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid, kunnen worden terugbetaald.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de terugbetalingen, vermeld in het eerste en het tweede lid.
Art. 153.De burgemeester en de schepenen mogen, naast de vergoedingen, vermeld in artikel 149, 150, 151, 152 en 154, geen aanvullende vergoedingen, wedden en presentiegelden krijgen ten laste van de gemeente, de extern verzelfstandigde agentschappen van de gemeente en hun filialen, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient, en de verenigingen of vennootschappen, vermeld in deel 3, titel 4, om welke reden of onder welke benaming ook.
De voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid, mag, buiten de vergoedingen, vermeld in artikel 149, 150, 151, 152 en 154, geen aanvullende vergoedingen, wedden en presentiegelden krijgen ten laste van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, de verenigingen of vennootschappen, vermeld in deel 3, titel 4, en de gemeente die het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bedient, de extern verzelfstandigde agentschappen van de gemeente en hun filialen, om welke reden of onder welke benaming ook.
In afwijking van het eerste en het tweede lid, worden de persoonlijke bijdragen voor de sociale zekerheid en de pensioenen van de mandatarissen, vermeld in artikel 37quater van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gecompenseerd door de gemeente of het openbaar centrum waar zij hun mandaat bekleden. De Vlaamse Regering bepaalt de grenzen en nadere voorwaarden voor de toepassing van dit lid.
Art. 154.§ 1. De som van de wedde van de burgemeester, de schepen of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid, en de som van de vergoedingen, wedden en presentiegelden, die de burgemeester, de schepen of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid, ontvangen als bezoldiging voor activiteiten die ze naast hun mandaat uitgeoefend hebben, is gelijk aan of lager dan anderhalve keer het bedrag van de vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement. Voor de berekening van dat bedrag komen de vergoedingen, wedden en presentiegelden die de burgemeester, de schepen of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid, ontvangen in aanmerking als ze voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard.
Als het plafond, vermeld in het eerste lid, wordt overschreden, wordt de som van de vergoedingen, wedden of presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard als vermeld in het eerste lid, verminderd tot het passende bedrag.
In deze paragraaf wordt verstaan onder vergoedingen, wedden en presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard, de vergoedingen, wedden en -presentiegelden die voortvloeien uit een mandaat, functie of ambt als: 1° lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat, het Vlaams Parlement of het Europees Parlement;2° lid van een provincieraad of als lid van een bestuursorgaan van een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap of een filiaal ervan;3° mandataris van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, als lid van een bestuursorgaan van een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap of een filiaal ervan;4° lid van een bestuursorgaan van een intergemeentelijk samenwerkingsverband als vermeld in deel 3, titel 3, van dit decreet;5° lid van een bestuursorgaan van een sociale huisvestingsmaatschappij als vermeld in het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;6° lid van een bestuursorgaan van een rechtspersoon als vermeld in artikel 386 van dit decreet;7° lid van een bestuursorgaan van een rechtspersoon als vermeld in artikel 188 van het Provinciedecreet van 9 december 2005;8° lid van een bestuursorgaan of adviesorgaan van een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon waarin een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging rechtstreeks of onrechtstreeks deelneemt, overeenkomstig artikel 472, eerste lid, van dit decreet;9° lid van een bestuursorgaan of adviesorgaan van een bedrijf voor productie, vervoer en distributie van energie, waarin de gemeente rechtstreeks of onrechtstreeks participeert overeenkomstig artikel 180 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen. § 2. Artikel 149 tot en met 154 van dit decreet doen geen afbreuk aan artikel 19, § 4, van de Nieuwe Gemeentewet.
Art. 155.De burgemeester, de schepen, de voorzitter van het vast bureau, het lid van het vast bureau en de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, die wegens een beperking niet zelfstandig hun mandaat kunnen vervullen, kunnen zich voor de uitoefening van dat mandaat laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, gekozen uit personen die de volle leeftijd van achttien jaar hebben bereikt en die legaal binnen de Europese Unie verblijven, op voorwaarde dat hij zich niet bevindt in een van de volgende gevallen: 1° een situatie als vermeld in artikel 45, tweede lid, en artikel 80 of 101, meer bepaald wat betreft de verwijzing naar artikel 10, met uitzondering van het verbod in verband met bloed- en aanverwantschap;2° een situatie als vermeld in artikel 47, 60, 80 of 103. De Vlaamse Regering bepaalt de criteria voor de vaststelling van de beperking, vermeld in het eerste lid.
Bij het verlenen van de bijstand krijgt de vertrouwenspersoon dezelfde middelen ter beschikking en heeft hij dezelfde verplichtingen als een raadslid. Hij moet de eed echter niet afleggen. Hij heeft voor elke vergadering ook recht op presentiegeld onder dezelfde voorwaarden als een raadslid. Afdeling 2. - Tucht
Art. 156.Met behoud van de toepassing van artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en artikel 22 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn kan de Vlaamse Regering de burgemeester, de schepen, de voorzitter van de gemeenteraad, de voorzitter van het vast bureau, het lid van het vast bureau of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst schorsen of afzetten wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid. De betrokken persoon wordt vooraf gehoord.
De Vlaamse Regering bepaalt hiervoor de nadere procedureregels.
De afgezette burgemeester, schepen, voorzitter van het vast bureau, lid van het vast bureau of voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst kan pas na verloop van twee jaar opnieuw worden aangesteld in een functie van burge-meester, schepen, voorzitter van het vast bureau, lid van het vast bureau of voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst. Afdeling 3. - Aansprakelijkheid
Art. 157.Naargelang van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid is de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de schade die de burgemeester, de schepen, de voorzitter van het vast bureau, het lid van het vast bureau of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst aan derden berokkent bij de normale uitoefening van zijn mandaat. Als de burgemeester, de schepen, de voorzitter van het vast bureau, het lid van het vast bureau of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, bij de normale uitoefening van zijn mandaat schade berokkent aan de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of aan derden, is hij alleen aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Voor lichte schuld is hij alleen aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.
De burgemeester, de schepen, respectievelijk de voorzitter van het vast bureau, het lid van het vast bureau of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst tegen wie een vordering tot schadevergoeding is ingesteld voor de burgerlijke rechter of de strafrechter naar aanleiding van schade die hij bij de normale uitoefening van zijn mandaat aan derden heeft berokkend, brengt, naargelang van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid, de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, de gemeente of respectievelijk het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn daarvan op de hoogte. Hij kan naargelang van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in het geding betrekken. De Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kunnen vrijwillig tussenkomen.
De rechtspersonen, vermeld in dit artikel, kunnen beslissen dat de schade maar gedeeltelijk vergoed hoeft te worden.
Art. 158.Behalve in geval van herhaling is, naargelang van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid, de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten waartoe de burgemeester, de schepen, de voorzitter van het vast bureau, het lid van het vast bureau of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst wordt veroordeeld wegens een misdrijf dat hij begaan heeft bij de normale uitoefening van zijn mandaat, met uitzondering van een persoonlijke inbreuk op de verkeersreglementering.
De regresvordering van de rechtspersonen, vermeld in het eerste lid, ten aanzien van de burgemeester, de schepen, de voorzitter van het vast bureau, het lid van het vast bureau of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst is beperkt tot de gevallen van bedrog, zware schuld of lichte schuld als die bij hen gewoonlijk voorkomen.
De rechtspersonen, vermeld in dit artikel, kunnen beslissen dat de geldboete maar gedeeltelijk vergoed hoeft te worden.
Art. 159.De gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn sluit een verzekering af om de burgerlijke aansprakelijkheid, met inbegrip van de rechtsbijstand, te dekken die persoonlijk ten laste komt van de burgemeester, de schepen, de voorzitter van het vast bureau, het lid van het vast bureau of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, bij de normale uitoefening van hun mandaat.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van het eerste lid.
De gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn sluit ook een verzekering af voor ongevallen van de burgemeester, de schepen, de voorzitter van het vast bureau, het lid van het vast bureau of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst die zich voordoen bij de normale uitoefening van hun mandaat. Afdeling 4. - Mandatendatabank
Art. 160.Een door de Vlaamse Regering aan te wijzen entiteit van de Vlaamse overheid houdt een databank bij met gegevens over de mandatarissen van het lokaal bestuur. De databank bevat de voornaam, de achternaam, het rijksregisternummer, het geslacht, de geboortedatum, de naam van de lijst waarop de mandataris als raadslid is verkozen, de naam van de fractie waartoe hij behoort of, in voorkomend geval, de melding dat hij als onafhankelijke zetelt, alsook, in voorkomend geval, de bevoegdheden die hij toegewezen krijgt, en de begin- en einddatum van zijn mandaat. Die gegevens worden ter beschikking gesteld door het lokaal bestuur. De databank houdt het historische overzicht van die gegevens bij.
De entiteit, vermeld in het eerste lid, is verantwoordelijk voor het beheer van de gegevens, vermeld in het eerste lid.
De gegevens van de mandatarissen worden met uitzondering van het rijksregisternummer, het geslacht en de geboortedatum door de entiteit publiek toegankelijk gemaakt.
De Vlaamse Regering regelt de nadere uitvoering van dit artikel.
TITEL 2. - De ambtelijke organisatie van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 161.De gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn stellen het gezamenlijk organogram van de diensten van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vast.
Het organogram geeft de organisatiestructuur van de diensten van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn weer, duidt de gezagsverhoudingen en de functies aan waaraan het lidmaatschap van het managementteam is verbonden. HOOFDSTUK 2. - De algemeen directeur, de adjunct-algemeendirecteur en de financieel directeur Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 162.§ 1. Er zijn in elke gemeente een algemeen directeur en een financieel directeur die zowel van de gemeente als van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient, ten dienste staan.
In gemeenten met meer dan 60.000 inwoners kan een adjunct-algemeen-directeur worden aangesteld. § 2. De ambten, vermeld in paragraaf 1, worden uitgeoefend door personeelsleden van de gemeente.
Art. 163.Na hun aanstelling leggen de algemeen directeur, de adjunct-algemeendirecteur en de financieel directeur tijdens een openbare vergadering van de gemeenteraad de volgende eed af in handen van de voorzitter: "Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen.".
Een personeelslid als vermeld in het eerste lid, dat zonder wettige reden de eed niet aflegt nadat het met een aangetekende brief, met een brief die afgegeven wordt tegen ontvangstbewijs, of via een elektronische melding van gegevens die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2281 van het Burgerlijk Wetboek, en die een bewijs oplevert van die melding, van het tijdstip waarop ze is verricht en van de authenticiteit en de integriteit van de verwerkte gegevens, uitgenodigd is om de eed af te leggen, wordt geacht zijn aanstelling niet te aanvaarden. Die eedaflegging weigeren staat gelijk aan afstand doen van de aanstelling. Van de eedaflegging of de weigering ervan wordt een proces-verbaal opgemaakt.
Art. 164.Het ambt van algemeen directeur, adjunct-algemeendirecteur en financieel directeur is onverenigbaar met andere ambten binnen dezelfde gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient.
Het ambt van algemeen directeur, adjunct-algemeendirecteur en financieel directeur is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid, belast met het bestuurlijk toezicht of met audittaken bij de gemeente en bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient.
Art. 165.Het is voor de algemeen directeur, de adjunct-algemeendirecteur en de financieel directeur verboden zelf of via een tussenpersoon daden van koophandel te stellen als vermeld in artikel 2 van het Wetboek van Koophandel, met uitzondering van daden van koophandel in het kader van de voogdij, de curatele over onbekwamen, en de opdrachten die in naam van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in private ondernemingen of verenigingen worden uitgevoerd.
Art. 166.Met behoud van de toepassing van artikel 175 regelt de gemeenteraad de vervanging van de algemeen directeur en de financieel directeur bij hun afwezigheid of verhindering.
Er wordt in elk geval in een waarneming van het ambt van algemeen directeur of financieel directeur voorzien als de afwezigheid of verhindering van de algemeen directeur of financieel directeur langer dan honderdtwintig dagen duurt of als het ambt vacant werd verklaard.
De waarnemend algemeen directeur en de waarnemend financieel directeur oefenen alle bevoegdheden uit die aan het ambt verbonden zijn.
De gemeenteraad kan de aanstelling van een waarnemend algemeen directeur of financieel directeur toevertrouwen aan het college van burgemeester en schepenen en aan de functiehouder van het ambt.
Art. 167.De gemeenteraad stelt de algemeen directeur en de financieel directeur aan binnen zes maanden nadat het ambt vacant is geworden.
Die termijn kan eenmaal worden verlengd met maximaal zes maanden, als de wervings- of bevorderingsprocedure is opgestart of als die procedure geen geslaagde kandidaat heeft opgeleverd.
Art. 168.De gemeenteraad kan op zijn vroegst zes maanden voor de beëindiging van het ambt van de uittredende algemeen directeur een nieuwe algemeen directeur aanstellen.
De nieuwe algemeen directeur staat de uittredende algemeen directeur bij in de vervulling van zijn taken en de uitoefening van zijn bevoegdheden. Bij de beëindiging van het ambt van de uittredende algemeen directeur neemt de nieuwe algemeen directeur het ambt van algemeen directeur op.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de financieel directeur.
Art. 169.Artikel 27, § 2, is van overeenkomstige toepassing op de algemeen directeur, de adjunct-algemeendirecteur en de financieel directeur.
De algemeen directeur en, in voorkomend geval, de adjunct-algemeendirecteur kunnen geen vakbondsafgevaardigde zijn in de lokale besturen van de gemeente waar ze zijn tewerkgesteld. Afdeling 2. - De algemeen directeur en de adjunct-algemeendirecteur
Art. 170.De algemeen directeur staat in voor de algemene leiding van de diensten van de gemeente en van de diensten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Hij staat aan het hoofd van het personeel van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en hij is bevoegd voor het dagelijkse personeelsbeheer. De algemeen directeur kan de uitoefening van het dagelijkse personeelsbeheer toevertrouwen aan andere personeelsleden.
De algemeen directeur rapporteert aan het college van burgemeester en schepenen, aan het vast bureau en aan het bijzonder comité voor de sociale dienst.
Art. 171.§ 1. De algemeen directeur staat in voor de werking van de diensten van de gemeente en van de diensten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bij de voorbereiding, de uitvoering en de evaluatie van het beleid. De algemeen directeur gedraagt zich naar de onderrichtingen die hem worden gegeven door de gemeenteraad, de voorzitter van de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen, de burgemeester, de raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau, de voorzitter van het vast bureau, het bijzonder comité voor de sociale dienst en de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, al naargelang van hun respectieve bevoegdheden, tenzij het anders bepaald is in de afsprakennota, vermeld in paragraaf 2.
De algemeen directeur staat in voor het organisatiebeheersingssysteem, overeenkomstig artikel 217 tot en met 220. § 2. Ten minste na iedere volledige vernieuwing van de gemeenteraad sluit de algemeen directeur mede namens het managementteam een afsprakennota met het college van burgemeester en schepenen, met de burgemeester, met het vast bureau, met de voorzitter van het vast bureau, met het bijzonder comité voor de sociale dienst en met de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst over de wijze waarop de algemeen directeur en de overige leden van het managementteam met het college van burgemeester en schepenen, de burgemeester, het vast bureau, de voorzitter van het vast bureau, het bijzonder comité voor de sociale dienst en de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst samenwerken om de beleidsdoelstellingen te realiseren, en over de omgangsvormen tussen bestuur en administratie.
In de afsprakennota wordt bepaald op welke wijze de algemeen directeur de bevoegdheden uitoefent die aan hem zijn gedelegeerd door het college van burgemeester en schepenen overeenkomstig artikel 57 en door het vast bureau overeen-komstig artikel 85. § 3. De algemeen directeur bereidt de zaken voor die aan de gemeenteraad, aan de raad voor maatschappelijk welzijn, aan de raadscommissies, aan het college van burgemeester en schepenen, aan de burgemeester, aan het vast bureau, aan de voorzitter van het vast bureau, aan het bijzonder comité voor de sociale dienst en aan de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst worden voorgelegd. § 4. De algemeen directeur zorgt in overleg met het managementteam voor de opmaak van: 1° het voorontwerp van het organogram;2° het voorontwerp van de rechtspositieregeling van het personeel;3° het voorontwerp van de beleidsrapporten en de opvolgingsrapportering;4° de inventaris.
Art. 172.De algemeen directeur woont de vergaderingen bij van de gemeenteraad, van de raad voor maatschappelijk welzijn, van het college van burgemeester en schepenen, van het vast bureau, van het bijzonder comité voor de sociale dienst. Hij kan de vergaderingen van de raadscommissies bijwonen.
De algemeen directeur adviseert de gemeenteraad, de voorzitter van de gemeenteraad, de raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, het college van burgemeester en schepenen, de burgemeester, het vast bureau, de voorzitter van het vast bureau en het bijzonder comité voor de sociale dienst op beleidsmatig, bestuurskundig en juridisch vlak. Hij herinnert in voorkomend geval aan de geldende rechtsregels, vermeldt de feitelijke gegevens waarvan hij kennis heeft en zorgt ervoor dat de vermeldingen die de regelgeving voorschrijft in de beslissingen worden opgenomen.
Artikel 27, § 1, is van overeenkomstige toepassing op de algemeen directeur.
Art. 173.De algemeen directeur organiseert de behandeling van de briefwisseling. Met behoud van de toepassing van artikel 56, § 5, en 84, § 5, organiseert hij het beheer van het archief waaronder de titels.
Art. 174.De algemeen directeur oefent de bevoegdheden uit die overeenkomstig artikel 57 en 85 of overeenkomstig andere wettelijke of decretale bepalingen aan de algemeen directeur, de gemeentesecretaris of de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zijn toevertrouwd.
Art. 175.De adjunct-algemeendirecteur staat de algemeen directeur bij in de vervulling van zijn ambt, overeenkomstig het organisatiebeheersingssysteem, vermeld in artikel 217 tot en met 220.
Hij vervangt de algemeen directeur als hij afwezig of verhinderd is.
De gemeenteraad regelt die vervanging. Afdeling 3. - De financieel directeur
Art. 176.De financieel directeur staat onder de functionele leiding van de algemeen directeur in voor: 1° het opstellen, in overleg met het managementteam, van het voorontwerp van de beleidsrapporten en de opvolgingsrapportering;2° het voeren en het afsluiten van de boekhouding;3° het verzorgen van financiële analyse en financiële beleidsadvisering;4° het thesauriebeheer, met behoud van de toepassing van de bepalingen daarover in het organisatiebeheersingssysteem. De financieel directeur rapporteert aan de algemeen directeur over de taken, vermeld in het eerste lid.
Art. 177.De financieel directeur staat in volle onafhankelijkheid in voor: 1° de voorafgaande krediet- en wetmatigheidscontrole van de beslissingen van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn met budgettaire en financiële impact, overeenkomstig de voorwaarden, vermeld in artikel 266 en 267;2° het debiteurenbeheer, in het bijzonder de invordering van de fiscale en niet-fiscale ontvangsten en het verlenen van kwijting. De financieel directeur kan een dwangbevel uitvaardigen, geviseerd en uitvoerbaar verklaard door het college van burgemeester en schepenen of door het vast bureau, om onbetwiste en opeisbare niet-fiscale schuldvorderingen in te vorderen. Dat dwangbevel wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot. Dat exploot stuit de verjaring.
Een dwangbevel als vermeld in het tweede lid kan door het college van burgemeester en schepenen of door het vast bureau alleen worden geviseerd en uitvoerbaar verklaard worden als de schuld opeisbaar, vaststaand en zeker is. De schuldenaar moet bovendien vooraf aangemaand zijn met een aangetekende brief, met een brief die afgegeven wordt tegen ontvangstbewijs, of via een elektronische melding van gegevens die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2281 van het Burgerlijk Wetboek, en die een bewijs oplevert van deze melding, van het tijdstip waarop ze is verricht en van de authenticiteit en de integriteit van de verwerkte gegevens. De gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kunnen administratieve kosten aanrekenen voor die aangetekende brief. Die kosten zijn ten laste van de schuldenaar en kunnen ook ingevorderd worden via het dwangbevel.
Schulden van een publieke rechtspersoon kunnen nooit via een dwangbevel als vermeld in het tweede lid worden ingevorderd.
Er kan verzet worden aangetekend tegen een gerechtsdeurwaardersexploot als vermeld in het tweede lid binnen een maand na de betekening ervan bij verzoekschrift of door een dagvaarding ten gronde.
De financieel directeur rapporteert in volle onafhankelijkheid over de volgende aangelegenheden aan de gemeenteraad, aan de raad voor maatschappelijk welzijn, aan het college van burgemeester en schepenen, en aan het vast bureau: 1° de vervulling van de opdrachten, vermeld in dit artikel;2° de thesaurietoestand, de liquiditeitsprognose, de beheerscontrole en de evolutie van de budgetten;3° de financiële risico's. De financieel directeur stelt tegelijkertijd een afschrift van de rapportering, vermeld in het zesde lid, aan de algemeen directeur ter beschikking.
Art. 178.De financieel directeur oefent de taken uit die door of krachtens de wet of het decreet aan de financieel directeur, de gemeenteontvanger, de financieel beheerder of de ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zijn toevertrouwd. HOOFDSTUK 3. - Het managementteam
Art. 179.De gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient, hebben een gemeenschappelijk managementteam.
Met behoud van de toepassing van het derde lid, bestaat het managementteam uit de algemeen directeur, de adjunct-algemeendirecteur, de financieel directeur en alle andere leden die geen mandataris zijn en waarvan de deelname aan het managementteam nuttig wordt geacht voor het functioneren van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
De burgemeester, of de door hem aangewezen schepen, maakt met raad-gevende stem deel uit van het managementteam.
Art. 180.Het managementteam vergadert geregeld onder het voorzitterschap van de algemeen directeur, overeenkomstig het organisatiebeheersingssysteem, vermeld in artikel 217 tot en met 220.
Art. 181.Het managementteam ondersteunt de coördinatie van de diensten van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bij de beleidsvoorbereiding, de beleidsuitvoering en de beleidsevaluatie. Het managementteam bewaakt de eenheid in de werking, de kwaliteit van de organisatie en de werking van de diensten van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, alsook de interne communicatie, overeenkomstig het organisatiebeheersingssysteem, vermeld in artikel 217 tot en met 220. HOOFDSTUK 4. - Het personeel van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 182.Dit hoofdstuk is van toepassing op de leden van het personeel met behoud van de toepassing van de bijzondere regelingen, vermeld in hoofdstuk 1, 2 en 3 van deze titel, of van bijzondere regelingen die door of krachtens andere wettelijke of decretale bepalingen zijn vastgesteld.
Voor het personeel dat ingezet wordt in de gemeentelijke onderwijsinstellingen of centra voor leerlingenbegeleiding, en dat geheel of gedeeltelijk buiten het toepassingsgebied valt, vermeld in artikel 4, § 1, a), van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, bepaalt de gemeenteraad de eventuele afwijkingen van de rechtspositieregeling, vermeld in artikel 186, § 1, van dit decreet, rekening houdend met hun opdracht in de onderwijsinstellingen of centra voor leerlingenbegeleiding. Die afwijkingen moeten in overeenstemming zijn met de decreten en besluiten betreffende het onderwijs. Afdeling 2. - De maatschappelijk werker
Art. 183.§ 1. Er is in elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ten minste een maatschappelijk werker die personeelslid is van dat openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Voor een maatschappelijk werker van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zijn ambt opneemt, legt hij de volgende eed af in handen van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn: "Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen.".
Een personeelslid als vermeld in het tweede lid, dat zonder wettige reden de eed niet aflegt nadat het met een aangetekende brief, met een brief die afgegeven wordt tegen ontvangstbewijs, of via een elektronische melding van gegevens die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2281 van het Burgerlijk Wetboek, en die een bewijs oplevert van die melding, van het tijdstip waarop ze is verricht en van de authenticiteit en de integriteit van de verwerkte gegevens, uitgenodigd is om de eed af te leggen, wordt geacht zijn aanstelling niet te aanvaarden. Die eedaflegging weigeren staat gelijk aan afstand doen van de aanstelling. Van de eedaflegging of de weigering ervan wordt een proces-verbaal opgemaakt. § 2. Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen, vermeld in artikel 1 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en in artikel 2 van dit decreet, en ter uitvoering van de taken die aan hem opgedragen zijn door de algemeen directeur namens de raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau of het bijzonder comité voor de sociale dienst, of namens de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst voor het verlenen van dringende steun, heeft de maatschappelijk werker van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn als opdracht de personen en gezinnen te helpen bij het opheffen of verbeteren van de noodsituaties waarin zij zich bevinden.
Daarvoor verricht hij, onder meer, de onderzoeken ter voorbereiding van de te nemen beslissingen, verstrekt hij documentatie en raadgevingen en verzekert hij de maatschappelijke begeleiding van de betrokkenen. § 3. De verantwoordelijke van de sociale dienst licht de raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau of de algemeen directeur in over de algemene behoeften die hij bij de vervulling van zijn taak vaststelt en stelt maatregelen voor om daaraan tegemoet te komen. De verantwoordelijke van de sociale dienst neemt deel aan de vergaderingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst. Hij kan bovendien uitgenodigd worden om deel te nemen aan de besprekingen van de raad voor maatschappelijk welzijn of van het vast bureau telkens als de problemen behandeld worden die de sociale dienst aanbelangen. § 4. Als de maatschappelijk werker van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die met het dossier belast is, er wegens bijzondere en uitzonderlijke redenen van vertrouwelijke aard om heeft verzocht, neemt het bijzonder comité voor de sociale dienst pas een beslissing over een individueel geval van dienstverlening nadat het de betrokken maatschappelijk werker van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gehoord heeft. Afdeling 3. - De rechtspositie van het personeel van de gemeente en
van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn Onderafdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 184.§ 1. Het personeel kan in statutair of in contractueel dienstverband worden aangesteld. § 2. In geval van een ramp kan worden afgeweken van de vastgestelde aanwervingsvoorwaarden en selectieprocedure, als dat noodzakelijk is om dringende en onvoorziene taken te vervullen. § 3. Binnen de grenzen die de Vlaamse Regering bepaalt, kan de gemeente personeel in contractueel verband in dienst nemen om te voorzien in de personeelsbehoeften van het kabinet van de burgemeester of de schepenen, of van de fracties in de gemeenteraad. Die personeelsleden worden, naar gelang van het geval, kabinets- of fractiepersoneel genoemd.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor de aanwerving of terbeschikkingstelling van het kabinets- en fractiepersoneel.
Art. 185.§ 1. Als dat nader bepaald is in de rechtspositieregeling van het personeel, kunnen personeelsleden in statutair dienstverband ter beschikking gesteld worden aan: 1° een extern verzelfstandigd agentschap als vermeld in artikel 225 van dit decreet;2° een vereniging of een vennootschap als vermeld in artikel 475, 496, 501, 508 en 513 van dit decreet;3° een samenwerkingsverband als vermeld in deel 3, titel 3, van dit decreet;4° een vereniging als vermeld in artikel 386 van dit decreet;5° een andere overheid dan die vermeld in punt 1° tot en met punt 4° ;6° een vereniging zonder winstoogmerk als vermeld in de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, waarin de gemeente al dan niet deelneemt en waarvan de activiteit verband houdt met een gemeentelijk belang. De terbeschikkingstelling is tijdelijk en wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en de rechtspersoon waaraan het personeel ter beschikking wordt gesteld. § 2. De aanstellende overheid beslist, in overeenstemming met de rechtspositieregeling, over de individuele terbeschikkingstelling van het personeelslid, vermeld in paragraaf 1, en sluit een overeenkomst van terbeschikkingstelling. § 3. Met behoud van andersluidende wettelijke of decretale bepalingen en als dat nader bepaald is in de rechtspositieregeling van hun personeel, kunnen een gemeente, het autonoom gemeentebedrijf van die gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient, een publiekrechtelijke vereniging van dat openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en een intergemeentelijk samenwerkingsverband waarin een van deze voormelde besturen deelneemt aan elkaar personeel overdragen.
Onderafdeling 2. - De rechtspositieregeling
Art. 186.§ 1. De gemeenteraad stelt de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel vast.
De rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel is van rechtswege van toepassing op het personeelslid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient en dat een betrekking bekleedt die ook bestaat bij de gemeente. § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn stelt de rechtspositieregeling vast voor: 1° het specifiek personeel, waaronder wordt verstaan het personeel dat een betrekking bekleedt die niet bestaat in de gemeente die het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bedient;2° de maatschappelijk werker, vermeld in artikel 183, § 1;3° het voltallige personeel van de verzorgende, verplegende en dienstverlenende instellingen en diensten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, waarvan de werking gebaseerd is op federale of gewestelijke financiering met bijbehorende werkings- en erkenningsregels en voor het voltallige personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat ingezet wordt voor activiteiten die hoofdzakelijk verricht worden in mededinging met andere marktdeelnemers. § 3. De raad voor maatschappelijk welzijn stelt de rechtspositieregeling voor het personeel, vermeld in paragraaf 2, 1° en 2°, vast door overname van de overeenkomstige bepalingen uit de rechtspositieregeling van het personeel van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend en rekening houdend met de door de Vlaamse Regering vastgestelde minimale voorwaarden, vermeld in artikel 195. § 4. Voor het personeel, vermeld in paragraaf 2, 3°, kan de raad voor maatschappelijk welzijn op gemotiveerde wijze afwijken van de rechtspositieregelingen vermeld in paragraaf 1 en 3. De mogelijkheid tot gemotiveerde afwijking geldt niet voor de bezoldiging van de personeelsleden en de salarisschalen die van toepassing zijn, rekening houdend met onder meer de gestelde bekwaamheidsvereisten en functievereisten.
De eventuele afwijkingen mogen bovendien niet strijdig zijn met de door de Vlaamse Regering vastgestelde minimale voorwaarden, vermeld in artikel 195. § 5. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt volgens welke regels de beoefenaars van de geneeskunde toegelaten worden tot de uitoefening van hun beroep in de instellingen en diensten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Als die beoefenaars van de geneeskunde niet aangesteld noch bezoldigd worden als personeelslid, worden hun betrekkingen geregeld op basis van een schriftelijke overeenkomst.
Onderafdeling 3. - Eedaflegging van het personeel
Art. 187.Met behoud van de toepassing van artikel 163 en 183, § 1, leggen de personeelsleden van de gemeente en de personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de volgende eed af in handen van respectievelijk de burgemeester en de voorzitter van het vast bureau: "Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen.". Die eedaflegging weigeren staat gelijk met de aanstelling verzaken. Van de eedaflegging of de weigering ervan wordt een proces-verbaal opgemaakt.
De burgemeester en de voorzitter van het vast bureau kunnen hun bevoegdheid om de eed, vermeld in het eerste lid, af te nemen toevertrouwen aan respectievelijk een lid van het college van burgemeester en schepenen en een lid van het vast bureau, of aan de algemeen directeur.
Bij eventuele delegatie van die bevoegdheid aan de algemeen directeur kan die laatste de bevoegdheid verder delegeren aan een van de leden van het managementteam, vermeld in artikel 179, tweede lid.
Onderafdeling 4. - Deontologische rechten en plichten
Art. 188.§ 1. De personeelsleden oefenen hun ambt op een loyale en correcte wijze uit.
De personeelsleden zetten zich op een actieve en constructieve wijze in voor de realisatie van de opdracht en de doelstellingen van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, overeenkomstig het organisatiebeheersingssysteem, vermeld in artikel 217 tot en met 220. § 2. De personeelsleden respecteren de persoonlijke waardigheid van iedereen.
Art. 189.§ 1. De personeelsleden hebben spreekrecht tegenover derden over de feiten waarvan ze door hun ambt kennis hebben.
Met behoud van de toepassing van de regelgeving inzake openbaarheid van bestuur is het voor hen verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op: 1° de veiligheid van het land;2° de bescherming van de openbare orde;3° de financiële belangen van de overheid;4° het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten;5° het medisch geheim;6° het vertrouwelijke karakter van commerciële, intellectuele en industriële gegevens;7° het vertrouwelijke karakter van de beraadslagingen. Het is voor hen verboden feiten bekend te maken als de bekendmaking ervan een inbreuk vormt op de rechten en de vrijheden van de burger, in het bijzonder op het privéleven, tenzij de betrokkene toestemming heeft verleend om de gegevens die op hem betrekking hebben, openbaar te maken.
Deze paragraaf geldt ook voor personeelsleden die hun ambt hebben beëindigd. § 2. De personeelsleden die bij de uitoefening van hun ambt nalatigheden, misbruiken of misdrijven vaststellen, brengen een hiërarchische meerdere daarvan onmiddellijk op de hoogte.
Art. 190.De personeelsleden behandelen de gebruikers van hun dienst welwillend en zonder enige discriminatie.
De personeelsleden mogen, zelfs buiten hun ambt, noch rechtstreeks noch via een tussenpersoon, giften, beloningen of enig ander voordeel dat verband houdt met het ambt, vragen, eisen of aannemen.
Art. 191.§ 1. De hoedanigheid van personeelslid is onverenigbaar met elke activiteit die het personeelslid zelf of via een tussenpersoon verricht en waardoor: 1° de ambtsplichten niet kunnen worden vervuld;2° de waardigheid van het ambt in het gedrang komt;3° de eigen onafhankelijkheid wordt aangetast;4° een belangenconflict ontstaat. De personeelsleden mogen geen vergoedingen, wedden, toelagen, presentiegelden of andere tegenprestaties ontvangen van de rechtspersonen waarin zij de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vertegenwoordigen. § 2. De hoedanigheid van personeelslid, met inbegrip van de personen, vermeld in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, die ingevolge een beslissing van een van de organen van de gemeente of van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn hun werkzaamheden uitoefenen in een van de instellingen van de gemeente of van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is onverenigbaar met het mandaat van voorzitter van de gemeenteraad, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, burgemeester of schepen, voorzitter van het vast bureau in de gemeente waar de instelling gevestigd is. § 3. Artikel 27, § 1 en § 2, met uitzondering van punt 4°, en artikel 29, § 4, zijn ook van toepassing op de personeelsleden van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art. 192.De personeelsleden hebben recht op informatie en vorming zowel over de aspecten die nuttig zijn voor de uitoefening van hun functie als om te kunnen voldoen aan de bevorderingsvereisten.
De personeelsleden houden zich op de hoogte van de ontwikkelingen en de nieuwe inzichten in de materies waarmee ze beroepshalve belast zijn.
De vorming is een plicht als ze noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of voor het beter functioneren van een dienst, of als ze een onderdeel uitmaakt van een herstructurering of reorganisatie van een afdeling, of van een implementatie van nieuwe werkmethodes en infrastructuur.
Art. 193.De gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn stellen een gezamenlijke deontologische code vast voor het personeel.
Die concretiseert de bepalingen van deze afdeling en kan bijkomende deontologische rechten en verplichtingen opnemen, overeenkomstig het organisatiebeheersingssysteem, vermeld in artikel 217 tot en met 220.
Onderafdeling 5. - De evaluatie van het personeel
Art. 194.De personeelsleden hebben recht op opvolging en feedback, al dan niet door middel van een evaluatie, over hun wijze van functioneren. De personeelsleden worden opgevolgd en, in voorkomend geval, geëvalueerd op ambtelijk niveau.
Als de ombudsman wordt geëvalueerd, gebeurt dat door een bijzondere commissie, die is samengesteld overeenkomstig artikel 37, § 3. Die commissie wordt voorgezeten door de voorzitter van de gemeenteraad en, in voorkomend geval, door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn. Bij staking van stemmen wordt het betrokken personeelslid geacht te voldoen.
De algemeen directeur, de adjunct-algemeendirecteur en de financieel directeur worden in voorkomend geval geëvalueerd door een evaluatiecomité, dat bestaat uit het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter van de gemeenteraad. Die evaluatie vindt plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid. Het voorbereidend rapport wordt minstens opgemaakt op basis van een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder en op basis van een onderzoek over de wijze van functioneren van de functiehouder, waarbij de burgemeester, de voorzitter van het vast bureau, de leden van het managementteam en de voorzitter van de gemeente-raad betrokken worden. Het evaluatiecomité bepaalt of het evaluatie-resultaat gunstig of ongunstig is. Bij staking van stemmen is het evaluatieresultaat gunstig.
Het ontslag wegens beroepsongeschiktheid ingevolge het ontoereikend functioneren van het personeelslid, is niet mogelijk zonder voorafgaande evaluatie. Afdeling 4. - Verdere uitvoeringsmaatregelen
Art. 195.De Vlaamse Regering stelt minimale voorwaarden vast voor minstens de volgende aspecten van de rechtspositieregeling van het personeel: 1° de bezoldigingsregeling en de salarisschalen;2° de toekenning van toelagen en vergoedingen;3° de dienstbeëindiging, het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid en de definitieve ambtsneerlegging;4° de verloven en de afwezigheden. Gemeenten met een inwoneraantal dat gelijk is aan of hoger is dan 200.000, kunnen, op basis van schaalgrootte, gemotiveerd afwijken van de minimale voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1°, 2° en 4°, met uitzondering van de ondergrenzen die de Vlaamse Regering daarin vaststelt.
De Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen voor de externe mobiliteit van het personeel. Afdeling 5. - Samenwerking op het gebied van personeel
Art. 196.§ 1. De gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kunnen met een of meer overheden een samenwerkingsovereenkomst sluiten voor de gezamenlijke werving en selectie van hun personeel en, in voorkomend geval, om gemeenschappelijke wervingsreserves aan te leggen. § 2. Tussen de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient kunnen beheersovereenkomsten worden gesloten over het gemeenschappelijk gebruik van elkaars diensten.
In de beheersovereenkomst kan worden opgenomen dat de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor bepaalde functies een beroep kunnen doen op elkaars personeelsleden. Tegelijk kan worden bepaald dat de bevoegde organen hun beslissings- en ondertekeningsbevoegdheid kunnen toevertrouwen aan de personeelsleden van het andere bestuur binnen de grenzen vastgesteld in dit decreet.
Art. 197.Met uitzondering van de personeelsleden, vermeld in artikel 162, § 1, kan de gemeenteraad personeel overdragen aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient, op voorwaarde dat de geldende rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel nageleefd wordt en na goedkeuring van de raad voor maatschappelijk welzijn. De Vlaamse Regering kan daarvoor de minimale voorwaarden vaststellen.
Met uitzondering van de personeelsleden, vermeld in artikel 183, § 1, kan de raad voor maatschappelijk welzijn personeel overdragen aan de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend, op voorwaarde dat de geldende rechtspositieregeling van het personeel nageleefd wordt, en na goedkeuring van de gemeenteraad van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend. De Vlaamse Regering kan daarvoor de minimale voorwaarden vaststellen. Afdeling 6. - Tucht
Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 198.Deze afdeling is niet van toepassing op de leden van het personeel in contractueel dienstverband van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Onderafdeling 2. - De tuchtvergrijpen
Art. 199.Elke handeling of gedraging die een tekortkoming aan de beroepsplichten uitmaakt of die de waardigheid van het ambt in het gedrang brengt, alsook een overtreding van de rechtspositieregeling, is een tuchtvergrijp en kan aanleiding geven tot een tuchtstraf.
Onderafdeling 3. - De tuchtstraffen
Art. 200.§ 1. De volgende tuchtstraffen kunnen worden opgelegd: 1° blaam;2° inhouding van salaris;3° schorsing met inhouding van salaris;4° ontslag van ambtswege;5° afzetting. § 2. De gemeenteraad kan de voorwaarden en de grenzen vaststellen van de tuchtstraffen, vermeld in paragraaf 1. De inhouding van salaris en de schorsing met inhouding van salaris mogen respectievelijk een termijn van zes maanden en een jaar niet overschrijden.
De tuchtstraf afzetting kan slechts worden opgelegd als de feiten die daaraan ten grondslag liggen, door de wetten en decreten als een misdaad zijn omschreven.
Elke tuchtstraf die een inhouding van salaris inhoudt, mag niet hoger zijn dan de begrenzing, vermeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon van de werknemers. § 3. De tuchtstraffen, de voorwaarden en de grenzen die de gemeenteraad in voorkomend geval vaststelt, zijn van rechtswege van toepassing op de personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient. § 4. Elke tuchtstraf, behalve het ontslag van ambtswege en de afzetting, wordt in het persoonlijk dossier van de personeelsleden doorgehaald na verloop van een termijn van één jaar voor de blaam, drie jaar voor de inhouding van salaris en vier jaar voor de schorsing met inhouding van salaris. Die termijnen lopen vanaf de datum waarop de tuchtstraf werd uitgesproken door de tuchtoverheid of, indien beroep werd aangetekend overeenkomstig artikel 214, vanaf de datum van de uitspraak van de Beroepscommissie voor Tuchtzaken. De doorhaling heeft enkel uitwerking voor de toekomst. De gemeenteraad kan kortere doorhalingstermijnen vaststellen.
Onderafdeling 4. - De tuchtoverheid
Art. 201.De overheid die op het ogenblik van de vaststelling van de feiten bevoegd is voor het aanstellen en ontslaan van het personeelslid, treedt op als tuchtoverheid.
In afwijking van artikel 57, derde lid, en artikel 85, kan de algemeen directeur de hem toevertrouwde bevoegdheid als vermeld in artikel 56, § 3, 2°, en artikel 84, § 3, 2°, slechts delegeren aan personeelsleden met minstens dezelfde of een gelijkwaardige graad als het personeelslid dat de tuchtprocedure ondergaat.
De gemeenteraad en, in voorkomend geval, de raad voor maatschappelijk welzijn kan onder zijn leden een tuchtcommissie oprichten, die de tuchtbevoegdheid van respectievelijk de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn uitoefent.
Het huishoudelijk reglement bepaalt de nadere regels over het voorzitterschap, de notulering en de werkwijze van de commissie.
Onderafdeling 5. - De tuchtprocedure
Art. 202.§ 1. De tuchtoverheid start het tuchtonderzoek op en stelt een tuchtonderzoeker aan.
Als tuchtonderzoeker kan elk personeelslid worden aangesteld dat werkt in een gemeente, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een verzelfstandigde entiteit van de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Dit personeelslid heeft minstens een graad die gelijkwaardig is aan de graad van het personeelslid dat de tuchtprocedure ondergaat. § 2. Als het tuchtonderzoek is afgerond, stelt de tuchtonderzoeker het tuchtverslag op dat minstens de ten laste gelegde feiten bevat.
De tuchtoverheid stelt het tuchtdossier samen. Het tuchtdossier bevat alle stukken die betrekking hebben op de ten laste gelegde feiten.
Art. 203.De betrokkene mag zich op elk moment laten bijstaan en vertegenwoordigen door een raadsman van zijn keuze.
Art. 204.Een tuchtstraf kan pas worden opgelegd nadat het personeelslid en, in voorkomend geval, zijn raadsman de gelegenheid hebben gekregen om door de tuchtoverheid te worden gehoord in de verdediging met betrekking tot alle feiten die het personeelslid ten laste worden gelegd.
Art. 205.De betrokkene wordt van de beslissing van de tuchtoverheid op de hoogte gebracht met een aangetekende brief, met een brief die afgegeven wordt tegen ontvangstbewijs, of via een elektronische melding van gegevens die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2281 van het Burgerlijk Wetboek, en die een bewijs oplevert van die melding, van het tijdstip waarop ze is verricht en van de authenticiteit en de integriteit van de verwerkte gegevens.
In de kennisgeving van de beslissing wordt melding gemaakt van de beroepsmogelijkheid, vermeld in onderafdeling 8, van de termijn waarbinnen en van de wijze waarop het beroep kan worden aangetekend.
Art. 206.De Vlaamse Regering stelt de minimale voorwaarden vast voor de termijnen en de nadere procedureregels voor de tuchtprocedure.
Onderafdeling 6. - De verjaring van de tuchtvordering
Art. 207.§ 1. De tuchtoverheid kan geen tuchtrechtelijke vervolging meer instellen na verloop van een termijn van zes maanden na de vaststelling of de kennisname door de tuchtoverheid van de feiten.
De tuchtrechtelijke vervolging wordt geacht te zijn ingesteld zodra de tuchtoverheid beslist om een tuchtonderzoek op te starten als vermeld in artikel 202. § 2. Als in verband met dezelfde feiten een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek is ingesteld, wordt de termijn, vermeld in paragraaf 1, gestuit tot op de dag dat de tuchtoverheid ervan op de hoogte wordt gebracht dat de strafvordering beëindigd werd doordat, ingeval van een opsporingsonderzoek de zaak geseponeerd werd of er een correctioneel vonnis of arrest werd geveld, dat in kracht van gewijsde is gegaan, en ingeval van een gerechtelijk onderzoek de zaak beslecht werd met een beschikking tot buitenvervolgingstelling, die kracht van gewijsde heeft, of met een correctioneel vonnis of arrest, dat in kracht van gewijsde is gegaan.
Als de strafvordering op gang werd gebracht door een rechtstreekse dagvaarding dan geldt de stuiting, vermeld in het eerste lid, vanaf de datum van de dagvaarding tot op de dag dat de tuchtoverheid ervan op de hoogte wordt gebracht dat de strafvordering beëindigd werd met een correctioneel vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan. § 3. Het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek of de strafvervolging doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van de tuchtoverheid om een tuchtstraf uit te spreken. Als een opgelegde tuchtstraf onverenigbaar blijkt te zijn met een latere in kracht van gewijsde getreden strafrechtelijke uitspraak, kan het betrokken personeelslid binnen zestig dagen na de kennisneming ervan bij de tuchtoverheid een verzoek tot intrekking van de opgelegde tuchtsanctie instellen. § 4. Als de tuchtstraf wordt vernietigd, kan de tuchtoverheid vanaf de datum van de kennisgeving van de vernietiging, de tuchtrechtelijke vervolging hernemen gedurende het gedeelte van de termijn, vermeld in paragraaf 1, dat is overgebleven bij het instellen van de vervolging en minstens gedurende een termijn van drie maanden.
Als de tuchtstraf wordt ingetrokken, kan de tuchtoverheid vanaf de datum van de intrekking de tuchtrechtelijke vervolging hernemen gedurende het gedeelte van de termijn, vermeld in paragraaf 1, dat is overgebleven bij het instellen van de vervolging.
Onderafdeling 7. - De preventieve schorsing
Art. 208.§ 1. Als tegen een personeelslid een tuchtprocedure, een opsporingsonderzoek of een strafvervolging loopt en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst, kan de tuchtoverheid het personeelslid bij wijze van ordemaatregel preventief schorsen, al dan niet met inhouding van salaris. Het personeelslid wordt vooraf gehoord. § 2. In hoogdringende gevallen kan de algemeen directeur bij wijze van ordemaatregel het personeelslid onmiddellijk preventief schorsen zonder inhouding van salaris.
Als tegen de algemeen directeur, de adjunct-algemeendirecteur, de financieel directeur of de ombudsman een tuchtprocedure, een opsporingsonderzoek of een strafvervolging loopt en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst, kan de voorzitter van de gemeenteraad in hoogdringende gevallen bij wijze van ordemaatregel het personeelslid onmiddellijk preventief schorsen zonder inhouding van salaris. § 3. De preventieve schorsing, vermeld in paragraaf 2, wordt binnen acht dagen nadat de beslissing genomen is, bevestigd door de tuchtoverheid, met behoud van de mogelijkheid om vanaf dan, volgens de regels, vermeld in paragraaf 1, de preventieve schorsing gepaard te laten gaan met een inhouding van salaris.
Als binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, de tuchtoverheid de preventieve schorsing niet heeft bevestigd, vervallen de gevolgen van de preventieve schorsing.
Art. 209.§ 1. De preventieve schorsing wordt uitgesproken voor een termijn van maximaal zes maanden.
De tuchtoverheid kan beslissen tot een inhouding van salaris, op voorwaarde dat het personeelslid daarover vooraf wordt gehoord.
De inhouding van salaris mag niet hoger zijn dan de begrenzing, vermeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon van de werknemers. § 2. Als er een opsporingsonderzoek of een strafvervolging loopt, kan de tuchtoverheid de termijn, vermeld in paragraaf 1, verlengen voor perioden van maximaal zes maanden zolang het opsporingsonderzoek of de strafvervolging loopt, op voorwaarde dat het personeelslid daarover wordt gehoord.
Als binnen de termijnen, vermeld in het eerste lid, geen tuchtstraf wordt opgelegd, vervallen de gevolgen van de preventieve schorsing. § 3. De betrokkene wordt van de preventieve schorsing op de hoogte gebracht met een aangetekende brief, met een brief die afgegeven wordt tegen ontvangstbewijs, of via een elektronische melding van gegevens die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2281 van het Burgerlijk Wetboek, en die een bewijs oplevert van die melding, van het tijdstip waarop ze is verricht, en van de authenticiteit en de integriteit van de verwerkte gegevens.
Art. 210.Als de tuchtoverheid, in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding van salaris, geen tuchtstraf oplegt of een tuchtstraf zonder inhouding van salaris oplegt, wordt de preventieve schorsing ingetrokken en betaalt de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn het ingehouden salaris uit.
Als de tuchtoverheid, in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding van salaris, een tuchtstraf met inhouding van salaris, ontslag van ambtswege of afzetting oplegt, heeft de tuchtstraf uitwerking met ingang van de dag waarop de preventieve schorsing is ingegaan. In dat geval wordt het bedrag van het salaris dat ingehouden is tijdens de schorsing in mindering gebracht op het bedrag van het salarisverlies dat verbonden is aan de tuchtstraf. Als het bedrag van het ingehouden salaris groter is dan het bedrag van het salarisverlies dat verbonden is aan de tuchtstraf, betaalt de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn het verschil uit.
Art. 211.De Vlaamse Regering stelt de minimale voorwaarden vast voor de termijnen en de nadere procedureregels voor de preventieve schorsing.
Onderafdeling 8. - Beroep
Art. 212.De Vlaamse Regering richt een commissie voor tuchtsancties van de lokale besturen op, hierna de Beroepscommissie voor Tuchtzaken genoemd.
Art. 213.De Beroepscommissie voor Tuchtzaken is een bestuurlijk orgaan. De Vlaamse Regering regelt de samenstelling, de werking en de vergoeding van de leden ervan, alsook de nadere procedureregels voor de beroepsprocedure.
Art. 214.Binnen dertig dagen na ontvangst van de beslissing over het opleggen van een tuchtstraf of een preventieve schorsing kan het personeelslid tegen die beslissing beroep aantekenen bij de Beroepscommissie voor Tuchtzaken.
Het beroep, vermeld in het eerste lid, schorst de uitvoering van de beslissing van de tuchtoverheid niet.
Art. 215.De Beroepscommissie voor Tuchtzaken mag pas uitspraak doen nadat het personeelslid, de tuchtoverheid en hun respectieve raadslieden de gelegenheid hebben gekregen om te worden gehoord. Die hoorzittingen zijn niet openbaar, tenzij het betrokken personeelslid er zelf om verzoekt.
Art. 216.Binnen zestig dagen na de dag van de ontvangst van het tuchtdossier spreekt de Beroepscommissie voor Tuchtzaken zich uit over het beroep. De Beroepscommissie voor Tuchtzaken deelt de datum waarop ze het tuchtdossier heeft ontvangen, mee aan de tuchtoverheid en de indiener van het beroep.
De Beroepscommissie voor Tuchtzaken kan de oorspronkelijke termijn van zestig dagen eenmaal verlengen met een termijn van zestig dagen. Ze brengt, voor het verstrijken van de termijn van zestig dagen, de tuchtoverheid en het personeelslid op de hoogte van de verlengde termijn.
Met behoud van de toepassing van de termijn, vermeld in het eerste en tweede lid, kan de Beroepscommissie voor Tuchtzaken de tuchtoverheid de mogelijkheid geven om binnen een bepaalde termijn een onwettigheid in de bestreden beslissing te herstellen. In voorkomend geval deelt de Beroepscommissie voor Tuchtzaken de partijen mee op welke wijze het beroep verder wordt behandeld na kennisname van de beslissing van de tuchtoverheid tot herstel van de onwettigheid en uiterlijk na het verstrijken van die termijn om de onwettigheid te herstellen.
Als de Beroepscommissie voor Tuchtzaken het beroep gegrond verklaart, vernietigt ze de bestreden beslissing. HOOFDSTUK 5. - Organisatiebeheersing en audit Afdeling 1. - Organisatiebeheersing
Art. 217.Organisatiebeheersing is het geheel van maatregelen en procedures die ontworpen zijn om een redelijke zekerheid te verschaffen dat men: 1° de vastgelegde doelstellingen bereikt en de risico's om deze te bereiken kent en beheerst;2° wetgeving en procedures naleeft;3° over betrouwbare financiële en beheersrapportering beschikt;4° op een effectieve en efficiënte wijze werkt en de beschikbare middelen economisch inzet;5° de activa beschermt en fraude voorkomt.
Art. 218.Het organisatiebeheersingssysteem bepaalt op welke wijze de organisatiebeheersing van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt georganiseerd, met inbegrip van de te nemen controlemaatregelen, procedures en de aanwijzing van de personeelsleden en organen die ervoor verantwoordelijk zijn, en de rapporteringsverplichtingen van de personeelsleden die bij het organisatiebeheersingssysteem betrokken zijn.
Het organisatiebeheersingssysteem beantwoordt minstens aan het principe van functiescheiding waar mogelijk en is verenigbaar met de continuïteit van de werking van de gemeentelijke diensten.
Art. 219.Het organisatiebeheersingssysteem wordt vastgesteld door de algemeen directeur, na overleg met het managementteam. Het algemene kader van het organisatiebeheersingssysteem en de elementen daarin die raken aan de rol en de bevoegdheden van de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn zijn onderworpen aan de goedkeuring van de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn.
De algemeen directeur rapporteert jaarlijks aan het college van burgemeester en schepenen, de gemeenteraad, de raad voor maatschappelijk welzijn en het vast bureau over de organisatiebeheersing. Die rapportering gebeurt jaarlijks uiterlijk voor 30 juni van het daaropvolgende jaar.
Art. 220.Met behoud van de toepassing van artikel 57, 85 en 196 kan de algemeen directeur, binnen de grenzen van het organisatiebeheersingssysteem, zijn bevoegdheden toevertrouwen aan andere personeelsleden van de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Ook de financieel directeur kan zijn bevoegdheden toevertrouwen aan andere personeelsleden van de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. In beide gevallen gebeurt dat schriftelijk en met een ondubbelzinnige omschrijving van de toegekende bevoegdheden en de daaraan verbonden opdrachten, middelen en rapporteringsverplichtingen.
De toepassing van het eerste lid ontslaat de algemeen directeur of de financieel directeur nooit van zijn verantwoordelijkheid. Afdeling 2. - Audit
Art. 221.In elke gemeente en in elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt periodiek een audit uitgevoerd door Audit Vlaanderen, vermeld in artikel 34, § 1, van het kaderdecreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003.
Audit Vlaanderen bezorgt de verslagen van de audits aan de voorzitter van de gemeenteraad of de raad voor maatschappelijk welzijn, die ze bezorgt aan de leden van de gemeenteraad of de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art. 222.Audit Vlaanderen evalueert de organisatiebeheersing, gaat na of ze adequaat is en formuleert aanbevelingen tot verbetering daarvan.
Audit Vlaanderen kan daarvoor organisatie- en procesaudits uitvoeren en is gemachtigd alle bedrijfsprocessen en activiteiten te onderzoeken.
Audit Vlaanderen is ook bevoegd voor het uitvoeren van forensische audits.
Art. 223.Om zijn bevoegdheid te kunnen uitoefenen, heeft Audit Vlaanderen toegang tot alle informatie en documenten, ongeacht de drager ervan, en tot alle gebouwen, ruimtes en installaties waar taken worden uitgevoerd van de besturen. Audit Vlaanderen kan aan ieder personeelslid de inlichtingen vragen die het voor de uitvoering van zijn opdrachten nodig acht. Ieder personeelslid is ertoe gehouden zo snel mogelijk en zonder voorafgaande machtiging op een volledige wijze te antwoorden en alle relevante informatie en documenten te verstrekken.
Elk personeelslid heeft het recht om Audit Vlaanderen rechtstreeks op de hoogte te brengen van onregelmatigheden die hij in de uitoefening van zijn functie vaststelt.
Buiten de gevallen van kwade trouw, persoonlijk voordeel of valse aangifte die een dienst of een persoon schade toebrengen, kan een rapportering aan Audit Vlaanderen nooit aanleiding geven tot een tuchtsanctie of een ontslag. Dergelijke verklaringen vallen niet onder het inzagerecht, tenzij het betrokken personeelslid daarvoor zijn instemming verleent.
Art. 224.De gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn kunnen een interne audit organiseren. In afwijking van artikel 170 kunnen ze er daarbij voor kiezen om de personeelsleden die belast zijn met de interne audit niet onder de algemene leiding van de algemeen directeur te plaatsen. In dat geval is artikel 194, tweede lid, en 208, § 2, tweede lid, van toepassing op die personeelsleden, met dien verstande dat "de ombudsman" wordt gelezen als "het personeelslid belast met de interne audit".
TITEL 3. - De extern verzelfstandigde agentschappen HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 225.§ 1. De gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen zijn diensten met een eigen rechtspersoonlijkheid die door de gemeente worden opgericht of waarin de gemeente deelneemt en die belast zijn met welbepaalde beleidsuitvoerende taken van gemeentelijk belang.
Vanuit hun taak voor de beleidsuitvoering kunnen de gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen ook betrokken worden bij de beleidsvoorbereiding. De Vlaamse Regering kan de taken van gemeentelijk belang nader bepalen waarvoor gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen kunnen worden opgericht of waarin ze kunnen deelnemen.
Met behoud van de toepassing van andere wettelijke en decretale bepalingen mogen de gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen hun taken van gemeentelijk belang noch geheel, noch gedeeltelijk overdragen aan andere rechtspersonen. § 2. Het is de gemeenten verboden om, rechtstreeks of onrechtstreeks, rechtspersonen die belast zijn met welbepaalde taken van gemeentelijk belang op te richten, erin deel te nemen of zich erin te laten vertegenwoordigen of om aan die rechtspersonen personeel, financiële middelen, infrastructuur of andere activa ter beschikking te stellen, tenzij die rechtspersonen voldoen aan de voorschriften van deze titel of er voor de oprichting, deelname of vertegenwoordiging een andere decretale of wettelijke rechtsgrond bestaat. § 3. Voor de toepassing van paragraaf 2, wordt vermoed dat een rechtspersoon door een gemeente met welbepaalde taken van gemeentelijk belang is belast als hij aan een van de volgende voorwaarden voldoet: 1° een of meer van zijn organen bestaan voor meer dan de helft uit gemeenteraadsleden of leden van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente in kwestie of de leden van de organen worden voor meer dan de helft aangewezen of voorgedragen door die personen;2° de gemeente of haar vertegenwoordigers beschikken over de meerderheid van de stemrechten in een of meer van zijn organen;3° zijn financiële middelen worden voor meer dan de helft door de gemeente gefinancierd.
Art. 226.Onder voorbehoud van de toepassing van andere wettelijke of decretale bepalingen, bestaan er drie vormen van gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen: 1° het autonoom gemeentebedrijf;2° het gemeentelijke extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm;3° het autonoom gemeentelijk havenbedrijf.
Art. 227.De beslissing tot oprichting van of deelname in een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap kan niet worden genomen in de loop van een periode van twaalf maanden voor de datum van de volledige vernieuwing van de gemeenteraden.
Elk gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap legt in de loop van het eerste jaar na de volledige vernieuwing van de gemeenteraden een evaluatieverslag voor aan de gemeenteraad over de uitvoering van de beheers- of samenwerkingsovereenkomst sinds de inwerkingtreding ervan.
Dat verslag omvat ook een evaluatie van de verzelfstandiging, waarover de gemeenteraad zich binnen drie maanden uitspreekt.
De gemeenteraad of een gemeenteraadscommissie waakt over de afstemming van het beleid van de verzelfstandigde agentschappen van de gemeente op het gemeentelijk beleid.
Art. 228.De gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen zijn onderworpen aan de verplichtingen in het kader van de formele motivering en openbaarheid van bestuur die gelden voor de gemeente.
Art. 229.De volgende personen kunnen niet worden voorgedragen of aangewezen als vertegenwoordiger of bestuurder in een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap : 1° de provinciegouverneurs, de gouverneur en de vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, de provinciegriffiers, de arrondissementscommissarissen en de adjunct-arrondissementscommissarissen als het gemeentelijke extern verzelfstandigd agentschap gevestigd is in hun ambtsgebied;2° de magistraten, de plaatsvervangende magistraten en de griffiers bij de hoven en de rechtbanken, de administratieve rechtscolleges en het Grondwettelijk Hof;3° de leden van het operationeel, administratief of logistiek kader van de politiezone waar de gemeente toe behoort die het gemeentelijke extern verzelfstandigd agentschap heeft opgericht of die erin deelneemt;4° de personen die op commerciële wijze of met een winstoogmerk activiteiten uitoefenen in dezelfde beleidsdomeinen als het agentschap en waarin het agentschap niet deelneemt, alsook de werknemers en de leden van een bestuurs- of controleorgaan van die personen;5° de personen die in een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of een functie uitoefenen, gelijkwaardig aan een ambt of een functie als vermeld in dit artikel, en de personen die in een lokale basisoverheid van een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of een mandaat uitoefenen dat gelijkwaardig is aan dat van gemeenteraadslid, schepen of burgemeester.
Art. 230.Bij gemeenteraadsbesluit kan de gemeente aan haar gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen middelen, infrastructuur of personeel overdragen. HOOFDSTUK 2. - Het autonoom gemeentebedrijf
Art. 231.Een autonoom gemeentebedrijf wordt opgericht bij gemeenteraadsbeslissing op grond van een door het college van burgemeester en schepenen opgemaakt verslag. In dat verslag worden de voor- en de nadelen van externe verzelfstandiging tegen elkaar afgewogen en wordt aangetoond dat beheer binnen de rechtspersoonlijkheid van de gemeente niet dezelfde voordelen kan bieden. Die oprichtingsbeslissing stelt de statuten van het autonoom gemeentebedrijf vast. Het autonoom gemeentebedrijf verkrijgt rechtspersoonlijkheid op de datum van die oprichtingsbeslissing.
De oprichtingsbeslissing en de statuten worden samen met het verslag, vermeld in het eerste lid, gepubliceerd via een webtoepassing van de gemeente.
Het autonoom gemeentebedrijf bezorgt onmiddellijk na elke vergadering een lijst met de besluiten van zijn raad van bestuur, met een beknopte omschrijving van de daarin geregelde aangelegenheden, aan de gemeente, zodat ze kunnen worden bekendgemaakt op een webtoepassing van de gemeente, overeenkomstig artikel 285, § 1. Het autonoom gemeentebedrijf bezorgt ook onmiddellijk na de behandeling ervan door de raad van bestuur zijn beleidsrapporten aan de gemeente, zodat ze kunnen worden bekendgemaakt op een webtoepassing van de gemeente, overeenkomstig artikel 286, § 1.
Art. 232.De statuten vermelden ten minste: 1° de naam en eventueel de afkorting;2° het maatschappelijke doel, inzonderheid een omschrijving van de beleidsuitvoerende taken van gemeentelijk belang waarmee het autonoom gemeentebedrijf belast is;3° de maatschappelijke zetel, gevestigd in de oprichtende gemeente;4° de samenstelling, de vergaderwijze, de werkingsvoorwaarden en de bevoegdheden van de organen;5° de wijze van ontbinding en vereffening van het autonoom gemeentebedrijf.
Art. 233.De wijzigingen in de statuten worden aangebracht bij beslissing van de gemeenteraad, op voorstel of na advies van de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf in kwestie.
De statutenwijzigingen worden op dezelfde wijze als de oprichtingsbeslissing en de statuten bekendgemaakt. Een volledig gecoördineerde tekst van de statuten wordt gepubliceerd via een webtoepassing van de gemeente.
Art. 234.§ 1. Tussen de gemeente en het autonoom gemeentebedrijf wordt na onderhandeling een beheersovereenkomst gesloten. Bij het onderhandelen over de beheersovereenkomst wordt de gemeente vertegenwoordigd door het college van burgemeester en schepenen en het autonoom gemeentebedrijf door de raad van bestuur.
De gemeente en het autonome gemeentebedrijf nemen de nodige initiatieven, minstens via een webtoepassing van de gemeente, voor de openbaarheid van de beheersovereenkomst, inclusief alle wijzigingen ervan. § 2. Zolang het autonoom gemeentebedrijf geen eigen regels heeft vastgesteld voor het aangaan van verbintenissen, de kredietbewaking, de wetmatigheidscontrole of de ondertekening van de girale betalingsorders, zijn artikel 266, 267, 269 en 272, § 1, tweede en derde lid, van toepassing op het autonoom gemeentebedrijf. In dat geval zijn bovendien artikel 265, 268 en 272, § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, van toepassing op het autonoom gemeentebedrijf, met dien verstande dat de volgende woorden worden gelezen als volgt: 1° "de gemeente" als "het autonoom gemeentebedrijf";2° "de gemeenteraad" als "de raad van bestuur";3° "de algemeen directeur" als "de gedelegeerd bestuurder" of, als het autonoom gemeentebedrijf geen gedelegeerd bestuurder heeft, als "de voorzitter van de raad van bestuur";4° "het college van burgemeester en schepenen" als "de raad van bestuur". § 3. Onder voorbehoud van de mogelijkheid tot verlenging, wijziging, schorsing en ontbinding van de beheersovereenkomst, wordt die gesloten voor een periode die eindigt uiterlijk zes maanden na de volledige vernieuwing van de gemeenteraad.
De beheersovereenkomst en de uitvoering ervan worden jaarlijks geëvalueerd door de gemeenteraad.
Als bij het verstrijken van de beheersovereenkomst geen nieuwe beheersovereenkomst in werking is getreden, wordt de bestaande overeenkomst van rechtswege verlengd.
Als geen nieuwe beheersovereenkomst in werking is getreden binnen een jaar na de verlenging, vermeld in het derde lid, of als een beheersovereenkomst is ontbonden of geschorst, kan de gemeenteraad na overleg met het autonoom gemeentebedrijf voorlopige regels vaststellen voor de aangelegenheden, vermeld in de beheersovereenkomst. Die voorlopige regels zullen als beheersovereenkomst gelden tot op het ogenblik dat een nieuwe beheersovereenkomst in werking treedt.
Art. 235.§ 1. Het autonoom gemeentebedrijf beschikt over een raad van bestuur.
De raad van bestuur is bevoegd voor alles wat niet uitdrukkelijk bij decreet, in de statuten of in de beheersovereenkomst aan de gemeenteraad is voorbehouden.
De raad van bestuur vertegenwoordigt het autonoom gemeentebedrijf in rechte als eiser of als verweerder.
De raad van bestuur is binnen de grenzen, vastgesteld in de statuten, bevoegd voor alle personeelsaangelegenheden. § 2. Het aantal leden van de raad van bestuur bedraagt ten hoogste de helft van het aantal gemeenteraadsleden, maar met een absoluut maximum van twaalf. Ten hoogste twee derde van de leden van de raad van bestuur is van hetzelfde geslacht.
De leden van de raad van bestuur worden benoemd door de gemeenteraad.
Elke fractie kan minstens een lid van de raad van bestuur voordragen.
Dat voordrachtrecht waarborgt elke fractie een vertegenwoordiging in de raad van bestuur. Als de gewaarborgde vertegenwoordiging evenwel afbreuk zou doen aan de mogelijkheid voor de fracties die vertegenwoordigd zijn in het college van burgemeester en schepenen om minstens de helft van de leden van de raad van bestuur voor te dragen, wordt er gewerkt met gewogen stemrecht binnen de groep van bestuurders die de fracties voorgedragen hebben.
Het mandaat van lid van de raad van bestuur is hernieuwbaar. De gemeenteraad kan de leden van de raad van bestuur op elk moment ontslaan. Na de volledige vernieuwing van de gemeenteraad wordt tot volledige vernieuwing van de raad van bestuur overgegaan. In dat geval blijven de leden van de raad van bestuur in functie tot de nieuwe gemeenteraad hen vervangt.
De raad van bestuur kiest uit zijn leden een voorzitter die deel uitmaakt van het college van burgemeester en schepenen van de oprichtende gemeente. § 3. De gemeenteraad kan er ook voor kiezen alle leden van de gemeenteraad te benoemen als lid van de raad van bestuur. In dat geval is paragraaf 2, eerste lid, niet van toepassing en mogen er geen presentiegelden worden toegekend voor de vergaderingen van de raad van bestuur. § 4. De bestuurders zijn niet persoonlijk gebonden door de verbintenissen van het autonoom gemeentebedrijf.
De bestuurders zijn aansprakelijk zonder hoofdelijkheid voor de tekortkomingen bij de normale uitoefening van hun bestuur. Bij overtredingen waaraan ze geen deel hebben gehad, worden de bestuurders van de aansprakelijkheid ontheven als hen geen schuld treft en als ze de overtredingen hebben aangeklaagd bij de gemeenteraad binnen een maand nadat ze er kennis van hebben gekregen.
De gemeenteraad beslist jaarlijks over de aan de bestuurders te verlenen kwijting, na goedkeuring van de rekeningen. Die kwijting is alleen rechtsgeldig als de ware toestand van het autonoom gemeentebedrijf niet wordt verborgen door enige weglating of onjuiste opgave in de rekeningen of in de rapportering over de uitvoering van de beheersovereenkomst. § 5. Een bestuurder mag niet: 1° aanwezig zijn bij de bespreking en de stemming over aangelegenheden waarin hij een rechtstreeks belang heeft, hetzij persoonlijk, hetzij als vertegenwoordiger, of waarbij de echtgenoot, of bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben.Dat verbod strekt niet verder dan de bloed- en aanverwanten tot en met de tweede graad als het gaat om de voordracht van kandidaten, benoemingen, ontslagen, afzettingen en schorsingen. Voor de toepassing van deze bepaling worden personen die een verklaring van wettelijke samenwoning als vermeld in artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek, hebben afgelegd, met echtgenoten gelijkgesteld; 2° rechtstreeks of onrechtstreeks een overeenkomst sluiten, behalve in geval van een schenking aan het autonoom gemeentebedrijf of de gemeente, of deelnemen in een opdracht voor aanneming van werken, leveringen of diensten, verkoop of aankoop ten behoeve van het autonoom gemeentebedrijf of de gemeente, behalve in de gevallen waarbij de bestuurder een beroep doet op een door het autonoom gemeentebedrijf of de gemeente aangeboden dienstverlening en ten gevolge daarvan een overeenkomst aangaat;3° rechtstreeks of onrechtstreeks als advocaat of notaris tegen betaling werken in geschillen ten behoeve van het autonoom gemeentebedrijf.Dat verbod geldt ook voor de personen die in het kader van een associatie, groepering, samenwerking of op hetzelfde kantooradres met de bestuurder werken; 4° rechtstreeks of onrechtstreeks als advocaat of notaris werkzaam zijn in geschillen ten behoeve van de tegenpartij van het autonoom gemeentebedrijf of ten behoeve van een personeelslid van het autonoom gemeentebedrijf in het kader van beslissingen over de tewerkstelling binnen het autonoom gemeentebedrijf.Dat verbod geldt ook voor de personen die in het kader van een associatie, groepering, samenwerking of op hetzelfde kantooradres met de bestuurder werken.
Art. 236.De statuten kunnen de raad van bestuur toelaten om volgende bevoegdheden toe te vertrouwen aan een directiecomité of een gedelegeerd bestuurder, al dan niet met de mogelijkheid om die toevertrouwde bevoegdheid verder toe te vertrouwen aan personeelsleden van het autonoom gemeentebedrijf: 1° het dagelijks personeelsbeheer, de bevoegdheid voor het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van het personeel;2° het dagelijkse bestuur;3° de vertegenwoordiging met betrekking tot dat bestuur;4° de voorbereiding en uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur. De raad van bestuur benoemt de leden van het directiecomité of de gedelegeerd bestuurder.
Art. 237.De vergaderingen van de raad van bestuur en het directiecomité zijn niet openbaar. Een lijst met besluiten van de raad van bestuur wordt via een webtoepassing van de gemeente gepubliceerd overeenkomstig artikel 286. Die webtoepassing vermeldt ook de wijze waarop het publiek inzage kan krijgen in de notulen van de raad van bestuur en van het directiecomité en in de beslissingen van de gedelegeerd bestuurder.
Art. 238.Er zijn geen andere bestuursorganen met beslissingsbevoegdheid dan de bestuursorganen, vermeld in de voorgaande artikelen.
Art. 239.Het personeel van het autonoom gemeentebedrijf kan in statutair of contractueel verband worden aangesteld.
De overeenstemmende rechtspositieregeling en deontologische code van het gemeentepersoneel zijn van toepassing op het personeel van het autonoom gemeentebedrijf. Het autonoom gemeentebedrijf stelt de afwijkingen van die rechtspositieregeling vast, als het specifieke karakter van het autonoom gemeentebedrijf dat verantwoordt. Het gemeentebedrijf bepaalt de rechtspositieregeling van de betrekkingen die niet bestaan binnen de gemeente.
Behalve in geval van gemotiveerde afwijking kan geen enkel personeelslid van het autonoom gemeentebedrijf een jaarsalaris worden toegekend dat gelijk is aan of hoger is dan het jaarsalaris van de algemeen directeur van de overeenkomstige gemeente.
Art. 240.§ 1. Het autonoom gemeentebedrijf kan leningen aangaan en giften of toelagen ontvangen binnen de grenzen, vastgesteld in de statuten en de beheersovereenkomst. § 2. Het autonoom gemeentebedrijf kan gemachtigd worden om in eigen naam en voor eigen rekening over te gaan tot onteigeningen die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van zijn doelstellingen. § 3. Het autonoom gemeentebedrijf beslist vrij, binnen de grenzen van zijn doel, over de verwerving, de aanwending en de vervreemding van zijn goederen, over de vestiging of opheffing van zakelijke rechten op die goederen, alsook over de uitvoering van dergelijke beslissingen en over de financiering ervan. § 4. Het autonoom gemeentebedrijf stelt de tarieven en de tariefstructuren voor de prestaties die het levert, vast binnen de grenzen van de grondregels voor de tarifering, bepaald in de beheersovereenkomst. De maximumtarieven of de formules voor de berekening ervan die niet in de beheersovereenkomst zijn geregeld, worden ter goedkeuring voorgelegd aan de gemeenteraad. § 5. Het autonoom gemeentebedrijf kan andere rechtspersonen oprichten, erin deelnemen of zich erin laten vertegenwoordigen, als dat past in zijn opdrachten. De oprichting, deelname of vertegenwoordiging mag geen speculatieve oogmerken nastreven en gebeurt in overeenstemming met het gelijkheidsbeginsel, de regelgeving over de mededinging en de staatssteun en de voorwaarden, vermeld in de beheersovereenkomst. De beslissing tot oprichting, deelname of vertegenwoordiging toont aan dat aan de voormelde voorwaarden is voldaan.
De deelname is onderworpen aan de voorwaarde dat aan het autonoom gemeentebedrijf minstens een mandaat van bestuurder wordt toegekend.
Art. 241.Artikel 221 tot en met 223 en de bepalingen van titel 4 zijn van toepassing op de autonome gemeentebedrijven, met uitzondering van hoofdstuk 3 en artikel 249, § 3, artikel 256, 260, derde lid, artikel 262, § 1, tweede lid, en artikel 264, tweede lid, en met dien verstande dat de volgende woorden worden gelezen als volgt: 1° "de gemeente" als "het autonoom gemeentebedrijf";2° "de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" als "het autonoom gemeentebedrijf";3° "elke gemeente en elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" als "elk autonoom gemeentebedrijf";4° "in elke gemeente en in elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" als "in elk autonoom gemeentebedrijf";5° "de gemeenteraad" en "de gemeenteraad of de raad voor maatschappelijk welzijn" als "de raad van bestuur";6° "raadsleden" als "leden van de raad van bestuur";7° "het college van burgemeester en schepenen" als "de raad van bestuur". De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden voor de toepassing van de bepalingen van het eerste lid op de autonome gemeentebedrijven.
Art. 242.De boekhouding wordt gevoerd onder de verantwoordelijkheid en het toezicht van de raad van bestuur.
De raad van bestuur stelt het meerjarenplan en de aanpassingen ervan vast en legt ze ter goedkeuring voor aan de gemeenteraad.
De ramingen voor de exploitatie, de investeringen en de financiering in het eerste jaar van de financiële nota van het meerjarenplan omvatten ook de kredieten voor dat boekjaar.
Art. 243.§ 1. De raad van bestuur spreekt zich uit over de vaststelling van de jaarrekening voor 30 juni van het boekjaar dat volgt op het boekjaar waarop de rekening betrekking heeft. § 2. De gemeenteraad brengt advies uit bij de jaarrekening van het autonoom gemeentebedrijf, tenzij de gemeenteraad ervoor gekozen heeft om alle leden van de gemeenteraad te benoemen als lid van de raad van bestuur.
Als de gemeenteraad geen advies heeft verstuurd aan de toezichthoudende overheid binnen een termijn van vijftig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de jaarrekening door het gemeentebestuur, wordt de gemeenteraad geacht een gunstig advies te hebben uitgebracht. § 3. Als de toezichthoudende overheid geen besluit heeft verzonden over de goedkeuring van de jaarrekening binnen een termijn van honderdvijftig dagen, wordt ze geacht de jaarrekening goed te keuren.
Die termijn gaat in op de dag nadat de gemeente de toezichthoudende overheid op de hoogte gebracht heeft van de bekendmaking van de jaarrekening van het autonoom gemeentebedrijf, met toepassing van artikel 286, § 1, en het autonoom gemeentebedrijf de digitale rapportering erover aan de Vlaamse Regering heeft bezorgd.
Art. 244.§ 1. De gemeenteraad kan altijd beslissen om tot ontbinding en vereffening van een autonoom gemeentebedrijf over te gaan.
In de beslissing tot ontbinding wijst de gemeenteraad de vereffenaars aan. Alle andere organen vervallen op het ogenblik van de ontbinding. § 2. Het personeel in statutair dienstverband van het ontbonden autonoom gemeentebedrijf wordt overgenomen door de gemeente.
De gemeente waarborgt de rechten die het autonoom gemeentebedrijf op het ogenblik van ontbinding voor het overgenomen personeel had vastgesteld. § 3. De rechten en verplichtingen van het ontbonden autonoom gemeentebedrijf worden overgenomen door de gemeente. § 4. In afwijking van paragraaf 2 en 3 kan de gemeenteraad in het ontbindings-besluit de personeelsleden in statutair dienstverband, die daarmee moeten instemmen, en de rechten en verplichtingen aanwijzen die overgenomen worden door de overnemer of de overnemers van de activiteiten van het gemeentebedrijf. HOOFDSTUK 3. - Het gemeentelijke extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm
Art. 245.§ 1. De gemeente is gemachtigd om onder de voorwaarden, vermeld in dit hoofdstuk, een vennootschap als vermeld in het Wetboek van Vennootschappen, of een vereniging of stichting als vermeld in de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, op te richten en te belasten met welbepaalde beleidsuitvoerende taken van gemeentelijk belang. Vanuit hun taak voor de beleidsuitvoering kunnen de gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm ook betrokken worden bij de beleidsvoorbereiding.
De gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen, vermeld in het eerste lid, worden opgericht in overeenstemming met het gelijkheidsbeginsel, de regelgeving over de mededinging en de staatssteun.
Naast de gemeente mogen in de oprichting van die gemeentelijke vennootschap, vereniging of stichting andere personen deelnemen, met uitzondering van andere gemeenten, gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen van andere gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, provincies, provinciale extern verzelfstandigde agentschappen, de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest.
De gemeente is gemachtigd om onder dezelfde voorwaarden deel te nemen in een vennootschap als vermeld in het Wetboek van Vennootschappen, of in een vereniging als vermeld in de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen.
De openbare centra voor maatschappelijk welzijn mogen deelnemen in een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend. Ze hoeven in dat geval niet te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in deel 3, titel 4. § 2. De gemeenteraad beslist over de oprichting of de deelname, vermeld in paragraaf 1, op grond van een door het college van burgemeester en schepenen opgemaakt verslag. In dat verslag worden de voor- en de nadelen van externe verzelfstandiging in de gekozen vorm afgewogen en wordt aangetoond dat het beheer binnen de rechtspersoonlijkheid van de gemeente of in de vorm van een autonoom gemeentebedrijf niet de vereiste voordelen kan bieden. § 3. De beslissing tot oprichting of deelname en de statuten van de gemeentelijke vennootschap, vereniging of stichting worden samen met het verslag, vermeld in paragraaf 2, gepubliceerd op een webtoepassing van de gemeente.
Art. 246.§ 1. Ongeacht de grootte van de eventuele inbreng van de verschillende partijen, beschikt de gemeente altijd over een meerderheid van de stemmen in de algemene vergadering van de gemeentelijke vennootschap of vereniging en draagt de gemeente altijd een meerderheid voor van de leden van de raad van bestuur van de gemeentelijke vennootschap, vereniging of stichting. Die voordracht waarborgt elke fractie een vertegenwoordiging.
Ten hoogste twee derde van de door de gemeente voorgedragen leden van de raad van bestuur is van hetzelfde geslacht. § 2. De vertegenwoordigers van de gemeente in de algemene vergadering van de gemeentelijke vennootschap en vereniging worden door de gemeenteraad uit zijn leden gekozen.
De vertegenwoordigers van de gemeente in de algemene vergadering handelen overeenkomstig de instructies van de gemeenteraad. § 3. De gemeenteraad en de vertegenwoordigers van de gemeente in de algemene vergadering kunnen op elk moment beslissen om de aanwijzingen en de voordrachten te herroepen. De statuten van de gemeentelijke vennootschap, vereniging of stichting bepalen dat de betrokken vertegenwoordigers door die herroeping van rechtswege ontslagnemend zijn. Ze worden vervangen.
Alle aanwijzingen en voordrachten worden herroepen door de volledige vernieuwing van de gemeenteraad. De vertegenwoordigers blijven in functie totdat hun vervangers zijn aangewezen of benoemd. § 4. Als de gemeentelijke vennootschap, vereniging of stichting belast is met de verwezenlijking van welbepaalde beleidsuitvoerende taken van gemeentelijk belang die uitsluitend bevoegdheden van het district betreffen, kan de gemeenteraad bij de samenstelling van de organen rekening houden met de samenstelling van de districtsraad. In dat geval draagt de gemeenteraad, op advies van de districtsraad, districtsraadsleden voor als leden van de raad van bestuur waarbij de voordracht elke politieke fractie in de districtsraad een vertegenwoordiging garandeert, en wijst de gemeenteraad districtsraadsleden aan als vertegenwoordigers in de algemene vergadering.
De leden van de raad van bestuur die de gemeenteraad voordraagt, zijn van een verschillend geslacht.
De vertegenwoordigers in de algemene vergadering handelen overeenkomstig de instructies van de districtsraad.
Art. 247.Tussen de gemeente en de gemeentelijke vennootschap, vereniging of stichting wordt een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor de uitvoering van de toevertrouwde taken van gemeentelijk belang.
De samenwerkingsovereenkomst regelt de volgende aangelegenheden: 1° in voorkomend geval de aanwending van de aan het agentschap ter beschikking gestelde of overgedragen personeelsleden, middelen en infrastructuur;2° binnen de perken en overeenkomstig de toekenningsvoorwaarden, bepaald door de Vlaamse Regering, het presentiegeld en de andere vergoedingen die in het kader van de bestuurlijke werking van het agentschap worden toegekend;3° de wijze waarop de gemeentelijke vennootschap, vereniging of stichting zal voorzien in een systeem van organisatiebeheersing;4° de toekenning aan een of meer commissarissen van de controle op de financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid van de verrichtingen weer te geven in de jaarrekening van de gemeentelijke vennootschap, vereniging of stichting.Die commissarissen zijn erkende bedrijfsrevisoren.
Behalve in geval van gemotiveerde afwijking kan aan geen enkel personeelslid van een gemeentelijke vennootschap, vereniging of stichting als vermeld in dit hoofdstuk, een jaarsalaris worden toegekend dat gelijk is aan of hoger is dan het jaarsalaris van de algemeen directeur van de overeenkomstige gemeente. HOOFDSTUK 4. - Het autonoom gemeentelijk havenbedrijf
Art. 248.De autonome gemeentelijke havenbedrijven zijn de havenbedrijven, vermeld in het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens waarop de bepalingen inzake autonome gemeentelijke havenbedrijven van toepassing zijn.
Met uitzondering van artikel 226 zijn de bepalingen van dit decreet niet van toepassing op de autonome gemeentelijke havenbedrijven.
TITEL 4. - De beleids- en beheerscyclus van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn HOOFDSTUK 1. - De beleidsrapporten Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 249.§ 1. De beleidsrapporten van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zijn het meerjarenplan, de aanpassingen van het meer-jarenplan en de jaarrekening.
De beleidsrapporten van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vormen een geïntegreerd geheel. § 2. Elk ontwerp van beleidsrapport wordt op zijn minst veertien dagen voor de vergadering waarop het wordt besproken aan ieder lid van de gemeenteraad of de raad voor maatschappelijk welzijn bezorgd.
Vanaf het ogenblik dat het ontwerp van het beleidsrapport bezorgd is aan de raadsleden, wordt aan hen ook de bijbehorende documentatie ter beschikking gesteld. § 3. De gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn stemmen over hun deel van elk beleidsrapport. Nadat de raden zo het beleidsrapport elk voor hun deel hebben vastgesteld, keurt de gemeenteraad het deel van het beleidsrapport zoals vastgesteld door de raad voor maatschappelijk welzijn goed. Door die goedkeuring wordt het beleidsrapport in zijn geheel geacht definitief vastgesteld te zijn.
De gemeenteraad kan het deel van het beleidsrapport zoals vastgesteld door de raad voor maatschappelijk welzijn niet goedkeuren als dat de financiële belangen van de gemeente bedreigt. In dat geval vervalt de eventuele vaststelling van het deel van het beleidsrapport zoals vastgesteld door de gemeenteraad. § 4. Elke raad stemt telkens over het geheel van zijn deel van het beleidsrapport. In afwijking daarvan kan elk raadslid de afzonderlijke stemming eisen over een of meer onderdelen die hij aanwijst. In dat geval mag de betrokken raad pas over het geheel van zijn deel van het beleidsrapport stemmen na de afzonderlijke stemming. Als deze afzonderlijke stemming tot gevolg heeft dat het ontwerp van beleidsrapport moet worden gewijzigd, wordt de stemming over het geheel verdaagd tot een volgende vergadering van de raad. Als de andere raad voordien zijn deel van het beleidsrapport al had vastgesteld, vervalt die vaststelling en stelt die raad het gewijzigde ontwerp van beleidsrapport vast op een volgende vergadering.
Art. 250.Onmiddellijk na de definitieve vaststelling van een beleidsrapport bezorgt de gemeente de gegevens over het vastgestelde beleidsrapport in digitale vorm aan de Vlaamse Regering.
Het vastgestelde beleidsrapport is pas uitvoerbaar als de digitale rapportering erover aan de Vlaamse Regering is bezorgd.
Als er nog geen jaarrekening is vastgesteld op 30 juni van het jaar dat volgt op het boekjaar in kwestie bezorgt de gemeente de gegevens over het ontwerp van jaarrekening in digitale vorm aan de Vlaamse Regering.
Art. 251.In de beleidsrapporten wordt een onderscheid gemaakt tussen de exploitatie, de investeringen en de financiering.
Art. 252.Het boekjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar.
Art. 253.Elke gemeente en elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voeren een algemene en een budgettaire boekhouding, aangepast aan de aard en de omvang van hun activiteiten. Afdeling 2. - Het meerjarenplan
Art. 254.Voor het einde van het jaar dat volgt op de gemeenteraadsverkiezingen wordt een meerjarenplan vastgesteld. Dat meerjarenplan bestaat uit een strategische nota, een financiële nota en een toelichting.
Het meerjarenplan start in het tweede jaar dat volgt op de gemeenteraadsverkiezingen en loopt af op het einde van het jaar na de daaropvolgende gemeenteraadsverkiezingen.
Art. 255.In de strategische nota van het meerjarenplan worden de beleidsdoelstellingen en de beleidsopties voor het extern en intern te voeren beleid geïntegreerd weergegeven.
In de financiële nota van het meerjarenplan wordt de financiële vertaling van de beleidsopties van de strategische nota weergegeven en wordt verduidelijkt hoe het financiële evenwicht wordt gehandhaafd.
De toelichting van het meerjarenplan bevat alle informatie over de verrichtingen in het ontwerp van meerjarenplan die relevant is voor de raadsleden om met kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen.
Art. 256.De ramingen voor de exploitatie, de investeringen en de financiering in het eerste jaar van de financiële nota van het meerjarenplan omvatten ook de kredieten voor de gemeente en de kredieten voor het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor dat boekjaar. Afdeling 3. - Aanpassingen van het meerjarenplan
Art. 257.§ 1. Minstens een keer per jaar wordt het meerjarenplan aangepast, waarbij in elk geval de kredieten voor het volgende boekjaar worden vastgesteld. Als dat nodig is, kunnen daarbij ook de kredieten voor het lopende boekjaar worden aangepast. Daarnaast kan het meerjarenplan, als dat nodig is, ook worden aangepast om alleen de kredieten voor het lopende boekjaar aan te passen.
Als voor 1 januari van het jaar dat volgt op de gemeenteraadsverkiezingen de kredieten voor dat boekjaar nog niet werden vastgesteld, worden, in afwijking van het eerste lid, op die datum de kredieten voor dat boekjaar automatisch vastgesteld op basis van de ramingen voor dat boekjaar in de financiële nota van het meerjarenplan.
Bij elke aanpassing van het meerjarenplan wordt het resultaat van de intussen vastgestelde jaarrekeningen verwerkt.
De periode van het meerjarenplan blijft altijd de periode, vermeld in artikel 254, tweede lid, maar de financiële nota beschrijft altijd de financiële consequenties voor ten minste drie toekomstige boekjaren. § 2. Een aanpassing van het meerjarenplan omvat minstens een aangepaste financiële nota, een toelichting en de eventuele wijzigingen van de strategische nota.
Art. 258.Het college van burgemeester en schepenen bepaalt, voor 1 maart van het lopende boekjaar, welk gedeelte van de kredieten voor de gemeente voor investeringen en financiering, die voor het vorige boekjaar opgenomen waren in het meerjarenplan maar nog niet zijn aangewend, overgedragen worden naar het lopende boekjaar. Het vast bureau doet hetzelfde voor het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
De gemeente bezorgt de gegevens over de stand van het meerjarenplan na de overdrachten, vermeld in het eerste lid, onmiddellijk in digitale vorm aan de Vlaamse Regering. Afdeling 4. - Bijzondere bepaling over het bestuurlijk toezicht op het
meerjarenplan
Art. 259.Met behoud van de bevoegdheid van de toezichthoudende overheid tot vernietiging wegens schending van het recht of strijdigheid met het algemeen belang, met toepassing van artikel 330 tot en met 334, vernietigt de toezichthoudende overheid het meerjarenplan of de aanpassing ervan in de volgende gevallen: 1° aan de raadsleden is in het beleidsrapport niet alle noodzakelijke informatie ter beschikking gesteld om met kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen, onder meer over de financiële risico's;2° er wordt niet afdoende of alleen op basis van fictieve gegevens aangetoond dat het financiële evenwicht gevrijwaard blijft in de boekjaren waarop het meerjarenplan betrekking heeft;3° het meerjarenplan dat aan de raadsleden is bezorgd, stemt niet overeen met de digitale rapportering die daarover aan de Vlaamse Regering is bezorgd met toepassing van artikel 250;4° verwachte ontvangsten of uitgaven zijn ten onrechte, of ten onrechte niet, opgenomen in het meerjarenplan. In afwijking van artikel 332 beschikt de toezichthoudende overheid over vijftig dagen om het meerjarenplan of de aanpassing ervan te vernietigen en om de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn daarvan op de hoogte te brengen. Die termijn gaat in op de dag nadat de gemeente zowel de toezichthoudende overheid op de hoogte heeft gebracht van de bekendmaking van het beleidsrapport, met toepassing van artikel 286, § 1, 3°, als de digitale rapportering erover aan de Vlaamse Regering heeft bezorgd met toepassing van artikel 250. Afdeling 5. - De jaarrekening
Art. 260.Nadat de rekeningen van de boekhouding, vermeld in artikel 253, in overeenstemming zijn gebracht met de gegevens van de inventaris van al de bezittingen, rechten, vorderingen, schulden en verplichtingen, van welke aard ook, van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, worden ze samengevat opgenomen in het ontwerp van de jaarrekening.
De jaarrekening bestaat uit een beleidsevaluatie, een financiële nota en een toelichting.
De jaarrekening wordt vastgesteld voor 30 juni van het boekjaar dat volgt op het boekjaar waarop de rekening betrekking heeft.
Art. 261.De beleidsevaluatie van de jaarrekening geeft het beleid weer dat de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gedurende het boekjaar hebben gevoerd en evalueert de beleidsdoelstellingen en de mate waarin ze zijn bereikt.
De financiële nota van de jaarrekening geeft de financiële gevolgen van het gevoerde beleid weer.
De toelichting van de jaarrekening bevat alle informatie over de verrichtingen in het ontwerp van jaarrekening die relevant is voor de raadsleden om met kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen. Ze bevat minstens informatie over de schulden en de financiële risico's. Afdeling 6. - Bijzondere bepaling over het bestuurlijk toezicht op de
jaarrekening
Art. 262.§ 1. De toezichthoudende overheid keurt de jaarrekening goed op voorwaarde dat: 1° aan de raadsleden in het beleidsrapport alle noodzakelijke informatie ter beschikking is gesteld om met kennis van zaken een beslissing te nemen;2° de jaarrekening juist en volledig is en een waar en getrouw beeld geeft van de financiële toestand van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;3° het beleidsrapport dat aan de raadsleden is bezorgd overeenstemt met de digitale rapportering die daarover aan de Vlaamse Regering is bezorgd met toepassing van artikel 250;4° de algemene en de budgettaire boekhouding op elkaar aansluiten. Als de toezichthoudende overheid geen besluit heeft verzonden naar de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn binnen een termijn van honderdvijftig dagen wordt ze geacht de jaarrekening goed te keuren. Die termijn gaat in op de dag nadat de gemeente zowel de toezichthoudende overheid op de hoogte heeft gebracht van de bekendmaking van de jaarrekening, met toepassing van artikel 286, § 1, 3°, als de digitale rapportering erover aan de Vlaamse Regering heeft bezorgd met toepassing van artikel 250. § 2. De toezichthoudende overheid kan bij de goedkeuring bepaalde verrichtingen als onregelmatig bestempelen en beslist dan over de aansprakelijkheid van de actoren die betrokken zijn bij die verrichtingen. Ze brengt de betrokkenen onmiddellijk op de hoogte van haar beslissing met een aangetekende brief of een andere melding die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2281 van het Burgerlijk Wetboek, en die een bewijs oplevert van die melding, van het tijdstip waarop ze is verricht en van de authenticiteit en de integriteit van de verwerkte gegevens. In voorkomend geval wordt daarbij een verzoek gevoegd om het vastgestelde bedrag aan de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te betalen. Een afschrift van de beslissing van de toezichthoudende overheid wordt bezorgd aan de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, al naargelang het geval. HOOFDSTUK 2. - Andere rapporteringen
Art. 263.De gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn bepalen wanneer hen een opvolgingsrapportering, met een stand van zaken van de uitvoering van het meerjarenplan, wordt voorgelegd.
Er wordt minstens voor het einde van het derde kwartaal een opvolgingsrapportering over het eerste semester van het boekjaar voorgelegd.
Art. 264.De gemeente rapporteert aan de Vlaamse Regering over de verrichte transacties van elk kwartaal voor het einde van de maand die volgt op het kwartaal.
De rapportering, vermeld in het eerste lid, omvat zowel de transacties van de gemeente als die van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. HOOFDSTUK 3. - De ontvangsten- en uitgavencyclus
Art. 265.Een verbintenis mag alleen worden aangegaan als de financiële gevolgen ervan tijdens de periode van het meerjarenplan passen binnen de ramingen van het meerjarenplan en als de financiële gevolgen voor het lopende boekjaar passen binnen de limitatieve kredieten voor dat boekjaar in het meerjarenplan.
Als de gemeente nog niet over uitvoerbare kredieten beschikt voor het lopende boekjaar, is het aangaan of het wijzigen van verbintenissen onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring door de gemeenteraad. De gemeente kan dan alleen verbintenissen aangaan of wijzigen die behoren tot de exploitatie en die verband houden met de courante werking en de bestaande dienstverlening.
Iedereen die in strijd met het tweede lid verbintenissen heeft aangegaan, is daarvoor persoonlijk verantwoordelijk, behalve in de gevallen die door of krachtens dit decreet worden bepaald en met behoud van de eventuele medeverantwoordelijkheid van andere organen of personeelsleden.
Art. 266.De voorgenomen financiële verbintenissen die resulteren in een uitgaande nettokasstroom zijn onderworpen aan een voorafgaand visum, voordat enige verbintenis kan worden aangegaan.
De financieel directeur onderzoekt de wettigheid en regelmatigheid van die voorgenomen verbintenissen in het kader van zijn opdracht vermeld in artikel 177, eerste lid, 1°. Hij verleent zijn visum, als uit dat onderzoek de wettigheid en regelmatigheid van de voorgenomen verbintenis blijkt. Hij kan voorwaarden koppelen aan zijn visum. Als de financieel directeur weigert zijn visum te verlenen, of als hij er voorwaarden aan koppelt, motiveert hij dat.
De gemeenteraad bepaalt, na advies van de financieel directeur, de nadere voorwaarden waaronder de financieel directeur de controle, vermeld in het tweede lid, uitoefent. De gemeenteraad kan binnen de perken die vastgelegd zijn door de Vlaamse Regering, en na advies van de financieel directeur, bepaalde categorieën van verrichtingen uitsluiten van de visumverplichting.
Het organisatiebeheersingssysteem bepaalt de voorwaarden die gelden om advies te kunnen vragen aan de financieel directeur over de wettigheid en regelmatigheid van verrichtingen die van de visumverplichting zijn uitgesloten.
Art. 267.Als de financieel directeur weigert om een visum te verlenen aan een voorgenomen verbintenis, kan het college van burgemeester en schepenen op eigen verantwoordelijkheid viseren. In dat geval brengt het college van burgemeester en schepenen de gemotiveerde beslissing van de financieel directeur, samen met zijn eigen beslissing, ter kennis van de gemeenteraad.
De verbintenis kan pas worden aangegaan nadat de gemeenteraad heeft kunnen kennisnemen van die beslissing van het college van burgemeester en schepenen.
In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad in de situatie, vermeld in artikel 265, tweede lid, viseren als de financieel directeur weigert om een visum te verlenen aan een voorgenomen verbintenis.
Art. 268.Met het behoud van de toepassing van artikel 265, eerste en tweede lid, kan de gemeente geen verbintenissen uitvoeren zonder dat er kredieten voor beschikbaar zijn.
Totdat de gemeente over uitvoerbare kredieten beschikt, kan ze alleen uitgaven doen overeenkomstig verbintenissen die zijn aangegaan voor het begin van het boekjaar en overeenkomstig nieuwe verbintenissen die behoren tot de exploitatie en die verband houden met de courante werking en de bestaande dienstverlening.
Art. 269.De gemeenteraad kan zonder de nodige kredieten over de uitgaven beslissen die door dwingende en onvoorziene omstandigheden vereist zijn, op voorwaarde dat hij daarvoor een met redenen omkleed besluit neemt.
In dezelfde omstandigheden en als het geringste uitstel onbetwistbare schade zou veroorzaken, kan het college van burgemeester en schepenen op eigen verantwoordelijkheid over de uitgaven beslissen. Het college van burgemeester en schepenen brengt de gemeenteraad daarvan onmiddellijk op de hoogte.
De bevoegdheid om over de uitgaven te beslissen, houdt ook de bevoegdheid in tot het vaststellen van de voorwaarden van overheidsopdrachten, het vaststellen van de plaatsingsprocedure, het voeren van de plaatsingsprocedure, de gunning en de uitvoering van de overheidsopdrachten.
In de gevallen, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden de financiële gevolgen opgenomen in de eerstvolgende aanpassing van het meerjarenplan.
Art. 270.Als verschillende gemeenten betrokken zijn bij een uitgave die door of krachtens wettelijke of decretale bepalingen aan de gemeente is opgelegd, dragen ze allemaal daarin bij naar evenredigheid van het belang dat ze erbij kunnen hebben. In geval van weigering of van onenigheid over de verhouding van dat belang en van de te dragen lasten, beslist de toezichthoudende overheid over het aandeel van elke gemeente.
Art. 271.Als het college van burgemeester en schepenen, overeenkomstig artikel 304, § 6, het beheer van een bepaald budget voor de realisatie van een bepaalde actie of een bepaald project heeft toevertrouwd aan een wijkcomité of een burgerinitiatief, staat een personeelslid van de gemeente in voor de praktische uitvoering van dit beheer.
Art. 272.§ 1. Alle girale betalingen worden ondertekend door de algemeen directeur en de financieel directeur. Met zijn handtekening bevestigt de algemeen directeur dat de uitgave wettig en regelmatig is.
Als het organisatiebeheersingssysteem daarvoor een regeling bevat, kunnen provisies ter beschikking gesteld worden van personeelsleden voor het betalen van geringe exploitatie-uitgaven die voor de goede werking van de dienst onmiddellijk moeten worden gedaan. Het eerste lid is niet van toepassing op de betalingen vanuit die provisies.
Betalingen in verband met het thesauriebeheer verricht de financieel directeur autonoom. Daaronder vallen niet de betalingen naar de provisies, vermeld in het tweede lid. § 2. Als de algemeen directeur of een personeelslid dat hij met betalingsverrichtingen belast heeft, weigert een betalingsopdracht aan een financiële instelling te ondertekenen, kan het college van burgemeester en schepenen op eigen verantwoordelijkheid bevelen de betaling uit te voeren. Een dergelijk bevel kan niet worden geweigerd.
In het geval, vermeld in het eerste lid, brengt het college van burgemeester en schepenen de gemeenteraad op de hoogte van dat betalingsbevel.
De betaling, vermeld in het eerste lid, kan pas worden uitgevoerd nadat de gemeenteraad heeft kunnen kennisnemen van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen.
Art. 273.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met uitzondering van artikel 271 en met dien verstande dat de hiernavolgende woorden worden gelezen als volgt: 1° "gemeente" als "openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn";2° "gemeenteraad" als "raad voor maatschappelijk welzijn";3° "college van burgemeester en schepenen" als "vast bureau". HOOFDSTUK 4. - Bijzondere bepaling over het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn
Art. 274.De gemeente zorgt er voor dat het openbare centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient steeds zijn financiële verplichtingen kan nakomen. HOOFDSTUK 5. - Nadere uitwerking door de Vlaamse Regering
Art. 275.De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorschriften voor de uitvoering van deze titel en de bijbehorende documenten, met inbegrip van de te hanteren modellen, de rekeningenstelsels en de inhoud en wijze van de digitale rapporteringen.
De Vlaamse Regering bepaalt welke kredieten limitatief zijn.
De Vlaamse Regering bepaalt de minimale vereisten waaraan de informaticasystemen moeten voldoen die door de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden gehanteerd bij de uitvoering van de bepalingen van deze titel.
TITEL 5. - De werking van het lokaal bestuur HOOFDSTUK 1. - Akten van het lokaal bestuur Afdeling 1. - Opmaken en ondertekenen van akten
Art. 276.Akten en documenten van de gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het autonoom gemeentebedrijf en het gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm mogen op elke informatiedrager geplaatst worden, als de gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het autonoom gemeentebedrijf of het gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm een duurzame bewaring en toegankelijkheid garandeert.
Voor de toepassing van dit decreet kan aan de vereiste van een handtekening voldaan worden door een elektronische procedure die de authenticiteit en de integriteit van de gegevens waarborgt. De Vlaamse Regering kan die elektronische procedure nader bepalen.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de wijze waarop gegevens, akten en documenten van de gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het autonoom gemeentebedrijf en het gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm opgemaakt, bewaard en gecommuniceerd worden.
Art. 277.§ 1. De algemeen directeur woont de vergaderingen van de gemeenteraad bij en is verantwoordelijk voor het opstellen en het bewaren van de notulen en het zittingsverslag ervan.
De notulen en het zittingsverslag van de gemeenteraad worden, na goedkeuring, ondertekend door de voorzitter van de gemeenteraad en de algemeen directeur.
De bepalingen, vermeld in het eerste en tweede lid, zijn van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "gemeenteraad" wordt gelezen als "raad voor maatschappelijk welzijn". § 2. De algemeen directeur woont de vergaderingen van het college van burgemeester en schepenen bij en is verantwoordelijk voor het opstellen en het bewaren van de notulen ervan.
De notulen van het college van burgemeester en schepenen worden, na goedkeuring, door de burgemeester en door de algemeen directeur ondertekend.
De bepalingen, vermeld in het eerste en tweede lid, zijn van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "college van burgemeester en schepenen" wordt gelezen als "vast bureau", en "burgemeester" wordt gelezen als "voorzitter van het vast bureau". § 3. De algemeen directeur woont de vergaderingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst bij en is verantwoordelijk voor het opstellen en het bewaren van de notulen ervan.
De algemeen directeur kan het bijwonen van de vergaderingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst, het opstellen en het medeondertekenen van de notulen delegeren aan een personeelslid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Als dat is opgenomen in de beheersovereenkomst, vermeld in artikel 196, kan hij die bevoegdheid ook toevertrouwen aan een personeelslid van de gemeente.
De notulen van het bijzonder comité voor de sociale dienst worden, na goedkeuring, ondertekend door de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst en, naargelang het geval, door de algemeen directeur of door het personeelslid dat de algemeen directeur heeft aangewezen overeenkomstig het tweede lid.
Art. 278.§ 1. De notulen van de vergaderingen van de gemeenteraad vermelden, in chronologische volgorde, alle besproken onderwerpen, alsook het gevolg dat is gegeven aan de punten waarover de gemeenteraad geen beslissing heeft genomen. Ze maken melding van alle beslissingen en het resultaat van de stemmingen. Behalve bij geheime stemming, vermelden de notulen hoe elk lid gestemd heeft. Van die laatste verplichting kan worden afgeweken voor beslissingen die genomen zijn met unanimiteit.
De zittingsverslagen van de vergaderingen van de gemeenteraad vermelden, in chronologische volgorde, alle besproken onderwerpen, de essentie van de tussenkomsten en van de mondeling en schriftelijk gestelde vragen en antwoorden. De gemeenteraad kan beslissen om het zittingsverslag te vervangen door een audio- of audiovisuele opname van de openbare zitting van de gemeenteraad.
Als de gemeenteraad een aangelegenheid overeenkomstig artikel 28 in besloten vergadering behandelt, vermelden de notulen alleen de beslissingen en wordt er geen zittingsverslag opgesteld.
De bepalingen, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, zijn van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "gemeenteraad" wordt gelezen als "raad voor maatschappelijk welzijn". § 2. De notulen van de vergaderingen van het college van burgemeester en schepenen vermelden de beslissingen van het college.
Als het college overeenkomstig artikel 267 op eigen verantwoordelijkheid een voorgenomen verbintenis viseert of overeenkomstig artikel 272 op eigen verantwoordelijkheid een bevel geeft tot betaling van een uitgave, wordt, op verzoek van een lid van het college, een verklaring over zijn stemgedrag in de notulen opgenomen.
De bepalingen, vermeld in het eerste en tweede lid, zijn van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "college van burgemeester en schepenen" en "college" worden gelezen als "vast bureau". § 3. De notulen van de vergaderingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst vermelden de beslissingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst.
Art. 279.§ 1. De reglementen, verordeningen, beslissingen en akten van de gemeenteraad, en alle andere stukken of briefwisseling die specifiek betrekking hebben op de gemeenteraad worden ondertekend door de voorzitter van de gemeenteraad en medeondertekend door de algemeen directeur.
De reglementen, beslissingen en akten van de raad voor maatschappelijk welzijn, en alle andere stukken of briefwisseling die specifiek betrekking hebben op de raad voor maatschappelijk welzijn, worden ondertekend door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn en medeondertekend door de algemeen directeur. § 2. De reglementen, verordeningen, beslissingen en akten van de burgemeester en van het college van burgemeester en schepenen worden ondertekend door de burgemeester en medeondertekend door de algemeen directeur.
De reglementen, beslissingen en akten van het vast bureau worden ondertekend door de voorzitter van het vast bureau en medeondertekend door de algemeen directeur.
De beslissingen en akten van de voorzitter van het vast bureau worden door hem ondertekend en medeondertekend door de algemeen directeur. § 3. De beslissingen, de akten, de verslagen en de brieven van de financieel directeur en de maatschappelijk werker worden door hen ondertekend als ze specifiek betrekking hebben op de aan hen toevertrouwde taken.
De beslissingen, de akten en de briefwisseling van personeelsleden aan wie bevoegdheden zijn toevertrouwd, worden door die personeelsleden ondertekend.
Het dwangbevel, uitgevaardigd voor de invordering van schuldvorderingen, wordt, met behoud van de ondertekeningsbevoegdheid inzake de uitvoerbaarverklaring ervan, ondertekend door de financieel directeur. § 4. De reglementen, de beslissingen en de briefwisseling van het bijzonder comité voor de sociale dienst worden ondertekend door de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst en medeondertekend door de algemeen directeur.
De beslissingen en akten van de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst worden door hem ondertekend en medeondertekend door de algemeen directeur. § 5. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 3 wordt de briefwisseling van de gemeente ondertekend door de burgemeester en medeondertekend door de algemeen directeur.
Met behoud van de toepassing van paragraaf 1, tweede lid, en paragraaf 3 en 4 wordt de briefwisseling van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ondertekend door de voorzitter van het vast bureau en medeondertekend door de algemeen directeur. § 6. De gemeenteraad bepaalt in het huishoudelijk reglement door wie en op welke wijze de andere stukken van de gemeente dan de stukken, vermeld in paragraaf 1 tot en met 5, worden ondertekend, en, als dat nodig wordt geacht, medeondertekend. Als de gemeenteraad die werkwijze niet vaststelt worden de stukken ondertekend door de burgemeester en medeondertekend door de algemeen directeur.
Het eerste lid is van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "gemeenteraad" wordt gelezen als "raad voor maatschappelijk welzijn", "de gemeente" wordt gelezen als "het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" en "burgemeester" wordt gelezen als "voorzitter van het vast bureau".
Art. 280.De burgemeester kan zijn bevoegdheid tot ondertekening opdragen aan een of meer leden van het college van burgemeester en schepenen, tenzij de bevoegdheid betrekking heeft op de ondertekening van de notulen, vermeld in artikel 277. Hij doet dat schriftelijk via een informatiedrager naar keuze. Die opdracht kan op elk moment worden herroepen.
De schepen aan wie de opdracht is gegeven, vermeldt die opdracht bij zijn handtekening.
De bepalingen, vermeld in het eerste en tweede lid, zijn van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "burgemeester" wordt gelezen als "voorzitter van het vast bureau", "college van burgemeester en schepenen" wordt gelezen als "vast bureau", en "de schepen" wordt gelezen als "het lid van het vast bureau".
Art. 281.De voorzitter van de gemeenteraad kan zijn bevoegdheid tot ondertekening opdragen aan een of meer leden van de gemeenteraad, tenzij die bevoegdheid betrekking heeft op de ondertekening van de notulen en het zittingsverslag, vermeld in artikel 277. Hij doet dat schriftelijk via een informatiedrager naar keuze. Die opdracht kan op elk moment worden herroepen.
Het gemeenteraadslid aan wie de opdracht is gegeven, vermeldt die opdracht bij zijn handtekening.
De bepalingen, vermeld in het eerste en tweede lid, zijn van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "gemeenteraad" wordt gelezen als "raad voor maatschappelijk welzijn", en "gemeenteraadslid" wordt gelezen als "lid van de raad voor maatschappelijk welzijn".
Art. 282.De voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst kan zijn bevoegdheid tot ondertekening opdragen aan een of meer leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst, tenzij die bevoegdheid betrekking heeft op de ondertekening van de notulen, vermeld in artikel 277. Hij doet dat schriftelijk via een informatiedrager naar keuze. Die opdracht kan op elk moment worden herroepen.
Het lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst aan wie de opdracht is gegeven, vermeldt die opdracht bij zijn handtekening.
Art. 283.De algemeen directeur kan zijn bevoegdheid tot ondertekening of mede-ondertekening opdragen aan een of meer personeelsleden van de gemeente, tenzij die bevoegdheid betrekking heeft op de ondertekening van de notulen en het zittingsverslag van de gemeenteraad en van de notulen van het college van burgemeester en schepenen. Hij doet dat schriftelijk via een informatiedrager naar keuze. Die opdracht kan op elk moment worden herroepen. Als dat is opgenomen in de beheersovereenkomst, vermeld in artikel 196, kan hij die bevoegdheid ook toevertrouwen aan een of meer personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
De personeelsleden aan wie de opdracht tot ondertekening of medeondertekening is gegeven, vermelden die opdracht bij hun handtekening.
De bepalingen, vermeld in het eerste en tweede lid, zijn van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "de gemeente" wordt gelezen als "het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn", "gemeenteraad" wordt gelezen als "raad voor maatschappelijk welzijn", "college van burgemeester en schepenen" wordt gelezen als "vast bureau", en "openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" wordt gelezen als "gemeente".
Art. 284.§ 1. De algemeen directeur vermeldt de intrekking van een besluit, de vernietiging of de niet-goedkeuring van een besluit door een toezichthoudende overheid in de notulen van de gemeenteraad of van het college van burgemeester en schepenen.
De algemeen directeur brengt de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen daarvan op de hoogte op de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen. § 2. De algemeen directeur vermeldt de intrekking van een besluit, de vernietiging of de niet-goedkeuring van een besluit door een toezichthoudende overheid in de notulen van de raad voor maatschappelijk welzijn, van het vast bureau of van het bijzonder comité voor de sociale dienst.
De algemeen directeur brengt de raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau of het bijzonder comité voor de sociale dienst daarvan op de hoogte op de eerstvolgende vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau of het bijzonder comité voor de sociale dienst. Afdeling 2. - Bekendmaking en inwerkingtreding
Onderafdeling 1. - Bekendmaking
Art. 285.§ 1. De burgemeester maakt via de webtoepassing van de gemeente een lijst bekend met de besluiten van: 1° de gemeenteraad;2° de raden van bestuur van de autonome gemeentebedrijven;3° het college van burgemeester en schepenen;4° de burgemeester. § 2. De voorzitter van het vast bureau maakt via de webtoepassing van de gemeente een lijst bekend met de besluiten van: 1° de raad voor maatschappelijk welzijn;2° de algemene vergadering en de raad van bestuur van de welzijnsvereniging waarvan de maatschappelijke zetel zich in de gemeente bevindt;3° het vast bureau;4° de voorzitter van het vast bureau. De besluiten van het bijzonder comité voor de sociale dienst worden niet bekendgemaakt. § 3. De lijsten, vermeld in paragraaf 1 en 2, bevatten een beknopte omschrijving van de aangelegenheden die geregeld zijn in de besluiten.
Er wordt geen informatie verspreid die valt onder de uitzonderingen, vermeld in het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur.
Art. 286.§ 1. De burgemeester maakt de volgende besluiten en de inhoud ervan bekend via de webtoepassing van de gemeente: 1° de reglementen en de verordeningen van de gemeenteraad, van het college van burgemeester en schepenen en van de burgemeester;2° de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel en de wijzigingen ervan;3° de beleidsrapporten van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en de beleidsrapporten van de autonome gemeentebedrijven;4° de besluiten van de gemeenteraad over de beleidsrapporten van de autonome gemeentebedrijven;5° de oprichtingsakte van de autonome gemeentebedrijven;6° de statuten en de wijzigingen ervan van de autonome gemeentebedrijven;7° de oprichtingsakte van de extern verzelfstandige agentschappen in privaatrechtelijke vorm;8° de statuten van de extern verzelfstandige agentschappen in privaatrechtelijke vorm;9° de oprichtingsakte van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid;10° de statuten van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid;11° het besluit van de gemeenteraad tot oprichting van districten. § 2. De voorzitter van het vast bureau maakt de volgende besluiten en de inhoud ervan bekend via de webtoepassing van de gemeente: 1° de reglementen van de raad voor maatschappelijk welzijn en van het vast bureau;2° de afwijkingen van de rechtspositieregeling van het personeel overeenkomstig artikel 186, § 2, en de wijzigingen ervan;3° de oprichtingsakte van de verenigingen en vennootschappen voor maatschappelijk welzijn die het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn heeft opgericht of mede opgericht;4° de statuten van de verenigingen voor maatschappelijk welzijn waarvan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn deelgenoot is;5° de beleidsrapporten van de welzijnsverenigingen waarvan de maatschappelijke zetel zich in de gemeente bevindt. § 3. Met behoud van de bepalingen van dit decreet, kan de Vlaamse Regering bepalen welke andere besluiten en andere stukken moeten worden bekendgemaakt, en voor alle besluiten en stukken, vermeld in dit artikel, hoe lang ze minimaal via de webtoepassing van de gemeente raadpleegbaar moeten blijven.
Art. 287.De bekendmaking van de lijst van de besluiten, vermeld in artikel 285, en van de besluiten, vermeld in artikel 286, gebeurt binnen tien dagen nadat ze genomen zijn, met vermelding van de datum waarop ze via de webtoepassing worden bekendgemaakt.
Voor de besluiten, vermeld in artikel 286, § 1, 1° en 2°, en 286, § 2, 1° en 2°, bevat de bekendmaking ook de datum waarop ze zijn aangenomen. De webtoepassing van de gemeente vermeldt de wijze waarop het publiek inzage kan krijgen in de besluiten die op de lijst zijn vermeld, en vermeldt ook de mogelijkheid om klacht in te dienen bij de toezichthoudende overheid, vermeld in artikel 326. Als de toezichthoudende overheid een besluit heeft vernietigd, wordt ook van die vernietiging melding gemaakt.
Onderafdeling 2. - Inwerkingtreding van reglementen en verordeningen
Art. 288.De reglementen en verordeningen, vermeld in artikel 286, § 1, 1° en 2°, en de reglementen, vermeld in artikel 286, § 2, 1° en 2°, treden in werking op de vijfde dag na de bekendmaking ervan, tenzij het anders bepaald is.
De bekendmaking en de datum van bekendmaking van de reglementen en de verordeningen, vermeld in het eerste lid, moeten blijken uit de aantekening in een register, dat bijgehouden wordt op de wijze, bepaald door de Vlaamse Regering. Afdeling 3. - Wijze van kennisgeving
Art. 289.Tenzij de wet, dit decreet of een ander decreet de vorm van mededeling of kennisgeving oplegt, kan het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad bepalen op welke wijze stukken aan de betrokkene worden meegedeeld of ter kennis gebracht. Als het huishoudelijk reglement niets bepaalt, worden de stukken van de gemeente met een gewone brief meegedeeld of ter kennis gebracht.
Het eerste lid is van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "gemeenteraad" wordt gelezen als "raad voor maatschappelijk welzijn" en "de gemeente" wordt gelezen als "het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn". Afdeling 4. - Briefwisseling aan het lokaal bestuur
Art. 290.Alle briefwisseling aan de gemeente wordt geacht te zijn gericht aan het college van burgemeester en schepenen. Behalve bij andersluidende beslissing van de gemeenteraad wordt de briefwisseling verstuurd naar het gemeentehuis. Alle ingaande en uitgaande briefwisseling, van welke aard ook, wordt geregistreerd.
Het eerste lid is van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "de gemeente" wordt gelezen als "het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn", "college van burgemeester en schepenen" wordt gelezen als "vast bureau" en "het gemeentehuis" wordt gelezen als "de zetel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn". HOOFDSTUK 2. - Wijze van berekening van termijnen
Art. 291.Voor de toepassing van dit decreet wordt de termijn berekend vanaf de dag na de dag van de akte of de gebeurtenis die de termijn doet ingaan, en omvat de termijn alle dagen, ook de zaterdag, de zondag en de wettelijke of decretale feestdagen. De vervaldag is in de termijn begrepen. Als die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke of decretale feestdag is, dan wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.
Bij gebrek aan een akte of gebeurtenis die de termijn doet ingaan, wordt de termijn berekend door terug te tellen vanaf de gebeurtenis die de termijn doet eindigen. In dat geval wordt de dag van de gebeurtenis die de termijn doet eindigen niet in de termijn begrepen.
De dag van verzending is niet in de termijn begrepen. HOOFDSTUK 3. - Goederen van het lokaal bestuur Afdeling 1. - Onroerende goederen
Art. 292.De gemeente en de autonome gemeentebedrijven kunnen, op voorwaarde van bijzondere en omstandige motivering, zakelijke rechten vestigen op openbaardomeingoederen als die rechten niet kennelijk onverenigbaar zijn met de bestemming van die goederen.
Het eerste lid is van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "de gemeente" wordt gelezen als "het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" en "de autonome gemeentebedrijven" wordt gelezen als "de verenigingen opgericht overeenkomstig deel 3, titel 4, hoofdstuk 2 en 3".
Art. 293.Onroerende goederen van de gemeente en van de autonome gemeentebedrijven worden altijd vervreemd volgens de principes van mededinging en transparantie, behalve als er een motivering wordt gegeven voor een afwijking daarvan.
Het eerste lid is van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "de gemeente" wordt gelezen als "het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" en "de autonome gemeentebedrijven" wordt gelezen als "de verenigingen opgericht overeenkomstig deel 3, titel 4, hoofdstuk 2 en 3".
Art. 294.De openbare centra voor maatschappelijk welzijn kunnen beslissen het beheer van hun onroerende goederen toe te vertrouwen aan de gemeente waar het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is gevestigd, of aan een autonoom gemeentebedrijf van die gemeente, dat ook het privé- en het openbaar domein van de gemeente beheert. Afdeling 2. - Gemeentewegen
Art. 295.De Vlaamse Regering bepaalt, na advies van de gemeenteraad in kwestie, welke wegen op het grondgebied van die gemeente als gewestwegen beschouwd worden.
Als bestaande wegen of weggedeelten niet langer beschouwd worden als gewestwegen, worden ze beschouwd als gemeentewegen, op voorwaarde dat de gemeenteraad daarmee instemt. Die overdracht heeft de toekenning om niet van de eigendom van die wegen tot gevolg. Bij de eigendomsoverdracht moeten die wegen zich in goede staat van onderhoud bevinden. HOOFDSTUK 4. - Aanstellen van landmeters-experten
Art. 296.De gemeente en de gemeentelijke verzelfstandigde agentschappen, vermeld in deel 2, titel 3, kunnen landmeters-experten aanstellen om schattingsverslagen op te stellen in het kader van de onroerende verrichtingen die door hen worden gesteld.
Het eerste lid is van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "de gemeente" wordt gelezen als "het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" en "de gemeentelijke verzelfstandigde agentschappen, vermeld in deel 2, titel 3" wordt gelezen als "de verenigingen voor maatschappelijk welzijn, vermeld in deel 3, titel 4, hoofdstuk 2 en 3".
In het eerste en tweede lid wordt verstaan onder: 1° landmeter-expert: de landmeter-expert, ingeschreven op het tableau van de beoefenaars van het beroep, vermeld in de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert en op wie het koninklijk besluit van 15 december 2005 tot vaststelling van de voorschriften inzake de plichtenleer van de landmeter-expert van toepassing is;2° schattingsverslag: het verslag waarbij de waarde van het onroerend goed wordt bepaald aan de hand van vooraf vastgelegde objectieve regels zoals vergelijkingspunten uit de omgeving. HOOFDSTUK 5. - Optreden in rechte
Art. 297.§ 1. Het college van burgemeester en schepenen vertegenwoordigt de gemeente in gerechtelijke en buitengerechtelijke gevallen en beslist om op te treden in rechte namens de gemeente.
De gemeenteraad kan beslissen om de bevoegdheden, vermeld in het eerste lid, in de plaats van het college uit te oefenen. Als een lid van het college zich bevindt in een situatie als vermeld in artikel 27, § 1, eerste lid, 1°, oefent de gemeenteraad de bevoegdheden, vermeld in het eerste lid, uit. § 2. Het vast bureau vertegenwoordigt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in gerechtelijke en buitengerechtelijke gevallen en beslist om op te treden in rechte namens het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
De raad voor maatschappelijk welzijn kan beslissen om de bevoegdheden, vermeld in het eerste lid, in de plaats van het vast bureau uit te oefenen. Wanneer een lid van het vast bureau zich bevindt in een situatie als vermeld in artikel 27, § 1, eerste lid, 1°, juncto 74, oefent de raad voor maatschappelijk welzijn de bevoegdheden, vermeld in het eerste lid, uit.
Art. 298.Het college of, in voorkomend geval, de gemeenteraad kan hetzij een lid van het college, hetzij een personeelslid, hetzij een advocaat aanwijzen om namens de gemeente te verschijnen in rechte.
Het vast bureau of, in voorkomend geval de raad voor maatschappelijk welzijn kan hetzij een lid van het vast bureau, hetzij een personeelslid, hetzij een personeelslid van een samenwerkingsverband van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of van openbare centra voor maatschappelijk welzijn, hetzij een personeelslid van een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op basis van een samenwerking van openbare centra voor maatschappelijk welzijn, hetzij een advocaat aanwijzen om namens het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te verschijnen in rechte, alsook het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te vertegenwoordigen in dossiers collectieve schuldenregeling.
Art. 299.In afwijking van artikel 297, § 2, worden de rechtsgedingen als eiser voor de terugvordering van de kosten voor verleende hulp, overeenkomstig de beslissing van het vast bureau of, in voorkomend geval, de raad voor maatschappelijk welzijn in naam van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gevoerd op vervolging en benaarstiging van de financieel directeur.
Art. 300.In geval van verhindering of afwezigheid van de financieel directeur worden de handelingen, vermeld in artikel 299, verricht door het personeelslid of door een personeelslid van een samenwerkingsverband van openbare centra voor maatschappelijk welzijn dat de voormelde financieel directeur onder zijn aansprakelijkheid heeft aangewezen, of door de waarnemend financieel directeur. Bij gebrek daaraan of in geval van een belangenvermenging van de financieel directeur wordt een personeelslid afgevaardigd door het vast bureau of, in voorkomend geval, de raad voor maatschappelijk welzijn. HOOFDSTUK 6. - Digitale communicatie met de Vlaamse overheid
Art. 301.Een door de Vlaamse Regering aan te wijzen entiteit van de Vlaamse overheid houdt een databank bij die gegevens bevat over de aangestelde en waarnemend algemeen directeur en de aangestelde en waarnemend financieel directeur van de gemeente en over de leidend ambtenaar van het autonoom gemeentebedrijf. De databank biedt een overzicht van de personeelsleden die namens de gemeente en het autonoom gemeentebedrijf verantwoordelijk zijn voor de digitale communicatie met de Vlaamse overheid.
De databank bevat de voornaam, de achternaam, het rijksregisternummer, de contactgegevens en de begin- en einddatum van de aanstelling. De gegevens worden ter beschikking gesteld door de gemeente en het autonoom gemeentebedrijf. De databank houdt het historische overzicht van die gegevens bij.
De gegevens, vermeld in het tweede lid, van de personen, vermeld in het eerste lid, die in functie zijn, worden met uitzondering van het rijksregisternummer door de entiteit publiek toegankelijk gemaakt.
De entiteit, vermeld in het eerste lid, is verantwoordelijk voor het beheer van de gegevens, vermeld in dit artikel.
De Vlaamse Regering regelt de nadere uitvoering van dit artikel.
TITEL 6. - Participatie van de burger HOOFDSTUK 1. - Klachtenbehandeling
Art. 302.Zowel de gemeenteraad als de raad voor maatschappelijk welzijn organiseert bij reglement een systeem van klachtenbehandeling.
Art. 303.§ 1. Het systeem van klachtenbehandeling wordt zowel voor de gemeente als voor het openbaar centrum van maatschappelijk welzijn georganiseerd op het ambtelijke niveau en is maximaal onafhankelijk van de diensten waarop de klachten betrekking hebben. De algemeen directeur neemt dat op in het organisatiebeheersingssysteem, vermeld in artikel 218. § 2. Elke gemeente kan op een van de volgende wijzen een ombudsdienst oprichten: 1° in eigen beheer;2° in samenwerking met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient;3° in het kader van intergemeentelijke samenwerking als vermeld in deel 3, titel 3;4° via een overeenkomst met de Vlaamse Ombudsdienst. Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan op een van de volgende wijzen een ombudsdienst oprichten: 1° in eigen beheer;2° in een vereniging, opgericht overeenkomstig deel 3, titel 4, hoofdstuk 2 en 3;3° in samenwerking met de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend;4° in het kader van intergemeentelijke samenwerking als vermeld in deel 3, titel 3;5° via een overeenkomst met de Vlaamse Ombudsdienst. In deze paragraaf wordt verstaan onder Vlaamse Ombudsdienst: de Vlaamse Ombudsdienst, opgericht bij decreet van 7 juli 1998 houdende instelling van de Vlaamse Ombudsdienst. § 3. De algemeen directeur rapporteert jaarlijks aan de gemeenteraad over de klachten ingediend tegen de gemeente.
De algemeen directeur rapporteert jaarlijks aan de raad voor maatschappelijk welzijn over de klachten ingediend tegen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. HOOFDSTUK 2. - Inspraak, voorstellen van burgers en verzoekschriften aan de organen van het lokaal bestuur
Art. 304.§ 1. De gemeenteraad voert een beleid op het vlak van de betrokkenheid en de inspraak van de burgers of van de doelgroepen, met inbegrip van een regeling over het recht van de inwoners om voorstellen en vragen op de agenda van de gemeenteraad te zetten.
Het eerste lid is van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "gemeenteraad" wordt gelezen als "raad voor maatschappelijk welzijn". § 2. Overeenkomstig artikel 28 van de Grondwet, heeft iedereen het recht verzoekschriften in te dienen bij de organen van de gemeente en bij de organen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 3. Onder voorbehoud van de wettelijke en decretale bepalingen die op dit gebied gelden, kan alleen de gemeenteraad overgaan tot de organisatie van raden en overlegstructuren die als opdracht hebben op regelmatige en systematische wijze het gemeentebestuur te adviseren.
Ten hoogste twee derde van de leden van de raden en de overlegstructuren, vermeld in het eerste lid, is van hetzelfde geslacht. Als dat niet het geval is, kan niet op rechtsgeldige wijze advies worden uitgebracht.
Gemeenteraadsleden en leden van het college van burgemeester en schepenen kunnen geen stemgerechtigd lid zijn van de raden en de overlegstructuren, vermeld in het eerste lid. § 4. De gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn kunnen ook andere initiatieven nemen om de inspraak van de burgers te bevorderen. § 5. De gemeenteraad bepaalt bij reglement de wijze waarop concreet vorm gegeven wordt aan de inspraak, vermeld in paragraaf 1 tot en met 4, voor de gemeente en haar organen.
De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt bij reglement de wijze waarop concreet vorm gegeven wordt aan de inspraak, vermeld in paragraaf 1, 2 en 4, voor het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en zijn organen. § 6. Het college van burgemeester en schepenen kan, onder de voorwaarden die de gemeenteraad vaststelt, het beheer van budgetten voor de realisatie van bepaalde acties of projecten toevertrouwen aan wijkcomités en burgerinitiatieven. De gemeenteraad bepaalt minstens aan welke voorwaarden een wijkcomité en een burgerinitiatief moeten voldoen om als voldoende gedragen te worden beschouwd voor een wijk of voor de bevolking.
Op het beheer, vermeld in het eerste lid, is artikel 271 van toepassing.
Het beheer, vermeld in het eerste lid, vervalt in ieder geval zes maanden na de algehele vernieuwing van de gemeenteraad. HOOFDSTUK 3. - De gemeentelijke volksraadpleging Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 305.De gemeenteraad kan beslissen om de inwoners te raadplegen over de aangelegenheden, vermeld in artikel 2, § 2, eerste lid. Hij organiseert een volksraadpleging als de inwoners van de gemeente daartoe een verzoek hebben ingediend dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in dit hoofdstuk.
Persoonlijke aangelegenheden en aangelegenheden betreffende de jaarrekeningen, het meerjarenplan en de aanpassingen ervan, de gemeentebelastingen en de retributies kunnen niet het voorwerp zijn van een volksraadpleging.
Art. 306.Een volksraadpleging kan niet worden georganiseerd in de periode van twaalf maanden voor de dag van de verkiezingen voor de volledige vernieuwing van de gemeenteraden. Bovendien kan er geen volksraadpleging worden georganiseerd in de periode van veertig dagen voor de rechtstreekse verkiezing van de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de gemeenschaps- en gewestparlementen en het Europees Parlement.
De inwoners van de gemeente kunnen maar eenmaal om de zes maanden worden geraadpleegd, met een maximum van zes volksraadplegingen per bestuursperiode. Gedurende de periode tussen twee vernieuwingen van de gemeenteraad kan maar één volksraadpleging over hetzelfde onderwerp worden gehouden.
Art. 307.De vraag of vragen waarop de volksraadpleging betrekking heeft, wordt zo geformuleerd dat met ja of nee kan worden geantwoord.
Art. 308.Er is een Vlaamse Adviescommissie voor Volksraadplegingen.
Die adviescommissie heeft als opdracht om op verzoek advies uit te brengen aan de Vlaamse Regering, aan initiatiefnemers of aan gemeenten over het houden van een gemeentelijke volksraadpleging. Ze kan ook uit eigen beweging advies verstrekken aan de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering bepaalt de werking en de samenstelling van de adviescommissie. Afdeling 2. - De volksraadpleging op initiatief van de inwoners
Art. 309.Het initiatief dat uitgaat van de inwoners van de gemeente moet worden gesteund door ten minste: 1° 20% van de inwoners in gemeenten met minder dan 15.000 inwoners; 2° 3000 inwoners in gemeenten met minstens 15.000 inwoners en minder dan 30.000 inwoners; 3° 10% van de inwoners in gemeenten met minstens 30.000 inwoners.
Art. 310.Elk verzoek om een volksraadpleging te houden, op initiatief van de inwoners van de gemeente, wordt gericht aan het college van burgemeester en schepenen.
Het verzoek wordt met een aangetekende brief of door afgifte tegen ontvangstbewijs ingediend. De Vlaamse Regering kan bepalen dat ook andere manieren van indiening mogelijk zijn.
Bij het verzoek worden een gemotiveerde nota gevoegd en de stukken die de gemeenteraad kunnen voorlichten.
Art. 311.Het verzoek wordt ingediend met een formulier dat bestaat uit een verzoekschrift en een petitielijst.
Het verzoekschrift bevat de volgende vermeldingen: 1° de naam van de gemeente;2° de tekst van artikel 196 van het Strafwetboek;3° de vraag of vragen waarop de voorgenomen volksraadpleging betrekking heeft;4° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de woonplaats van de personen die het initiatief nemen tot de volksraadpleging. De petitielijst bevat naast de vermeldingen in het tweede lid ook de naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van iedereen die het verzoekschrift heeft ondertekend.
De Vlaamse Regering stelt het model van het formulier, vermeld in het eerste lid, vast.
Art. 312.§ 1. Een persoon kan verzoeken om een volksraadpleging als hij aan al de volgende voorwaarden voldoet: 1° in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven of vermeld zijn;2° de leeftijd van zestien jaar bereikt hebben;3° niet het voorwerp uitmaken van een veroordeling of beslissing die voor een gemeenteraadskiezer de uitsluiting of schorsing van het kiesrecht meebrengt. § 2. De voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, moeten vervuld zijn op de datum waarop het verzoekschrift wordt ingediend. § 3. Artikel 15, § 5, van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011 is van toepassing op alle categorieën van personen die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1.
Voor niet-Belgische onderdanen en voor Belgische onderdanen die jonger zijn dan achttien jaar, wordt de kennisgeving door de parketten van de hoven en rechtbanken gedaan als de veroordeling of de internering, waartegen met geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden opgekomen, zou hebben geleid tot uitsluiting van het kiesrecht of opschorting van dat recht als ze ten laste van een gemeenteraadskiezer is uitgesproken. In geval van kennisgeving nadat de lijst van deelnemers is opgemaakt, worden de betrokkenen van die lijst geschrapt.
Art. 313.Na de ontvangst van het verzoek onderzoekt het college van burgemeester en schepenen of het verzoekschrift voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 305, 306, 307, 310, 311 en 312.
Het resultaat van dat onderzoek wordt in een gemotiveerd advies meegedeeld aan de gemeenteraad.
Art. 314.Nadat het onderzoek, vermeld in artikel 313, is afgesloten wordt het verzoek om een volksraadpleging te houden, ingeschreven op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad.
De gemeenteraad beslist of het verzoek toelaatbaar is.
Art. 315.Het college van burgemeester en schepenen onderzoekt of het verzoek gesteund is door een voldoende aantal geldige handtekeningen.
Het college van burgemeester en schepenen kan beslissen dit onderzoek te voeren vooraleer het overgaat tot het onderzoek, vermeld in artikel 313.
Naar aanleiding van dat onderzoek schrapt het college van burgemeester en schepenen: 1° de dubbele handtekeningen;2° de handtekeningen van de personen die niet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 312;3° de handtekeningen van de personen voor wie de verschafte gegevens ontoereikend zijn om de toetsing van hun identiteit mogelijk te maken. De controle wordt beëindigd als het aantal geldige handtekeningen is bereikt. Afdeling 3. - Voorafgaand aan de volksraadpleging
Art. 316.Ten minste dertig dagen voor de dag van de volksraadpleging stelt de gemeente aan de inwoners een brochure ter beschikking waarin het onderwerp van de volksraadpleging op een objectieve manier wordt uiteengezet. Die brochure bevat in voorkomend geval ook de gemotiveerde nota, vermeld in artikel 310, derde lid, en de vraag of vragen waarover de inwoners zullen worden geraadpleegd.
Art. 317.§ 1. Op de dertigste dag voor de volksraadpleging maakt het college van burgemeester en schepenen een lijst op van de deelnemers aan de volksraadpleging.
Op de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging worden de volgende personen vermeld: 1° de personen die op de voormelde datum in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven of vermeld zijn en die de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt, en die niet het voorwerp uitmaken van een veroordeling of beslissing die voor een gemeenteraadskiezer de uitsluiting of schorsing van het kiesrecht meebrengt;2° de deelnemers die tussen de datum, vermeld in het eerste lid, en de datum van de volksraadpleging de leeftijd van zestien jaar bereiken;3° de personen voor wie de schorsing van het kiesrecht een einde neemt of zou nemen uiterlijk op de dag die is vastgesteld voor de volksraadpleging. De deelnemers die na de datum waarop de lijst van de deelnemers aan de volksraadpleging wordt afgesloten, het voorwerp zijn van een veroordeling of van een beslissing die voor een gemeenteraadskiezer ofwel de uitsluiting van het kiesrecht, ofwel de schorsing van dat recht op de dag van de volksraadpleging meebrengt, worden van die lijst geschrapt.
Voor elke persoon die voldoet aan de deelnemingsvoorwaarden vermeldt de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging de naam, de voornamen, de geboortedatum, het geslacht en de hoofdverblijfplaats. Die lijst wordt volgens een doorlopende nummering en eventueel per wijk van de gemeente opgemaakt, ofwel in alfabetische volgorde van de deelnemers, ofwel geografisch volgens de straten. § 2. Artikel 15, § 5, van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011 is van toepassing op alle categorieën van personen die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1.
Voor niet-Belgische onderdanen en voor Belgische onderdanen die jonger zijn dan achttien jaar wordt de kennisgeving door de parketten van de hoven en rechtbanken gedaan als de veroordeling of de internering, waartegen met geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden opgekomen, zou hebben geleid tot uitsluiting van het kiesrecht of opschorting van dat recht als ze ten laste van een gemeenteraadskiezer is uitgesproken. In geval van kennisgeving nadat de lijst van deelnemers is opgemaakt, worden de betrokkenen van die lijst geschrapt.
Art. 318.§ 1. De volgende potentiële deelnemers aan de gemeentelijke volksraadpleging kunnen een andere potentiële deelnemer aan de gemeentelijke volksraadpleging machtigen om in hun naam te stemmen: 1° potentiële deelnemers aan de gemeentelijke volksraadpleging die wegens ziekte of gebrekkigheid niet in staat zijn om zich naar het stemlokaal te begeven of om ernaartoe gebracht te worden.Die onbekwaamheid blijkt uit een medisch attest; 2° potentiële deelnemers aan de gemeentelijke volksraadpleging die om beroeps- of dienstredenen: a) in het buitenland zijn opgehouden, net als de leden van hun gezin of hun gevolg die met hen daar verblijven.De onmogelijkheid blijkt uit een attest van de militaire of burgerlijke overheid of van de werkgever van de betrokkenen; b) zich op de dag van de gemeentelijke volksraadpleging in het Rijk bevinden, maar in de onmogelijkheid verkeren zich in het stemlokaal te melden.De onmogelijkheid blijkt ook uit een attest van de militaire of burgerlijke overheid of van de werkgever van de betrokkenen; 3° potentiële deelnemers aan de gemeentelijke volksraadpleging die het beroep van schipper, marktkramer of kermisreiziger uitoefenen en de leden van hun gezin die met hen samenwonen.De uitoefening van het beroep blijkt uit een attest van de burgemeester van de gemeente waar de betrokkenen in het bevolkingsregister zijn ingeschreven. De Vlaamse Regering bepaalt het model van dit attest; 4° potentiële deelnemers aan de gemeentelijke volksraadpleging die op de dag van de gemeentelijke volksraadpleging ten gevolge van een rechterlijke maatregel in een toestand van vrijheidsbeneming verkeren. Die toestand wordt bevestigd door de directie van de inrichting waar de betrokkenen zich bevinden; 5° potentiële deelnemers aan de gemeentelijke volksraadpleging die om redenen in verband met hun geloofsovertuiging in de onmogelijkheid verkeren zich in het stemlokaal te melden.Die onmogelijkheid blijkt uit een attest dat is afgegeven door de religieuze overheid; 6° studenten die zich om studieredenen in de onmogelijkheid bevinden om zich in het stemlokaal te melden, op voorwaarde dat ze een attest overleggen van de directie van de instelling waar ze studeren;7° potentiële deelnemers aan de gemeentelijke volksraadpleging die om andere redenen op de dag van de gemeentelijke volksraadpleging niet in hun woonplaats zijn wegens een tijdelijk verblijf in het buitenland, en bijgevolg in de onmogelijkheid verkeren om zich in het stemlokaal aan te melden, als de onmogelijkheid door de burgemeester van hun woonplaats vastgesteld is, na overlegging van de nodige bewijsstukken of, als de betrokkene zich in de onmogelijkheid bevindt een dergelijk bewijsstuk voor te leggen, op grond van een verklaring op erewoord.De Vlaamse Regering bepaalt het model van de verklaring op erewoord die de betrokkene indient en het attest dat de burgemeester afgeeft. De aanvraag wordt uiterlijk de derde dag voor de dag van de volksraadpleging bij de burgemeester van de woonplaats ingediend. § 2. Iedereen die de hoedanigheid van potentiële deelnemer aan de gemeentelijke volksraadpleging bezit, kan als gemachtigde worden aangewezen. De gemachtigde kan zijn hoedanigheid bewijzen met zijn oproepingsbrief.
Iedere gemachtigde mag maar één volmacht hebben. § 3. De volmacht wordt gesteld op een formulier waarvan het model door de Vlaamse Regering wordt bepaald. Het wordt kosteloos ter beschikking gesteld door de gemeente.
De volmacht vermeldt de volksraadpleging waarvoor ze geldig is, de naam, de voornamen, de geboortedatum en het adres van de volmachtgever en van de gemachtigde.
De volmachtgever en de gemachtigde ondertekenen het volmachtformulier. Afdeling 4. - Verloop van de volksraadpleging
Art. 319.De deelname aan de volksraadpleging is niet verplicht. Elke deelnemer heeft recht op één stem. De stemming is geheim.
De volksraadpleging kan alleen op een zondag plaatsvinden. De deelnemers worden tot de stemming toegelaten van 8 tot 13 uur. De personen die zich voor 13 uur in het stemlokaal bevinden, worden nog tot de stemming toegelaten.
Art. 320.Om tot de gemeentelijke volksraadpleging toegelaten te worden, overhandigt de gemachtigde aan de voorzitter van het stembureau waar de volmachtgever had moeten stemmen, de volmacht en een van de attesten, vermeld in artikel 318, § 1. Hij toont hem ook zijn identiteitskaart, de oproepingsbrief van de volmachtgever en zijn eigen oproepingsbrief, waarop de voorzitter de vermelding "heeft bij volmacht gestemd" noteert.
Art. 321.De stemmen worden alleen geteld als ten minste het volgende aantal inwoners aan de volksraadpleging heeft deelgenomen: 1° 20% van de inwoners in gemeenten met minder dan 15.000 inwoners; 2° 3000 inwoners in gemeenten met minstens 15.000 inwoners en minder dan 30.000 inwoners; 3° 10% van de inwoners in gemeenten met minstens 30.000 inwoners.
Art. 322.De Vlaamse Regering bepaalt de nadere procedureregels voor het houden van een gemeentelijke volksraadpleging. Afdeling 5. - Na de volksraadpleging
Art. 323.De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de uitslag van de volksraadpleging aan de bevolking wordt bekendgemaakt.
Art. 324.De Raad voor Verkiezingsbetwistingen doet uitspraak over de geschillen betreffende de telling van de stemmen, vermeld in artikel 321. Het bezwaar moet worden ingesteld binnen de acht dagen nadat het proces-verbaal is bekendgemaakt waarin is vastgesteld dat het vereiste aantal deelnemers, vermeld in artikel 321, niet is bereikt of waarin de uitslag van de gemeentelijke volksraadpleging is vermeld. Tegen de uitspraken van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen kan binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving beroep aangetekend worden bij de Raad van State. Dat beroep is niet schorsend. De hoofdgriffier van de Raad van State deelt het beroep binnen acht dagen na de ontvangst ervan mee aan de betrokkene en aan de gemeente in kwestie. De Raad van State doet uitspraak binnen zestig dagen. Het arrest van de Raad van State wordt door de zorg van de hoofdgriffier onmiddellijk ter kennis gebracht van de betrokkene, de provinciegouverneur en de gemeente.
Art. 325.De bepalingen van deel 5, titel 1, hoofdstuk 1, van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011, met uitzondering van artikel 234, zijn van toepassing op de gemeentelijke volksraadpleging, met dien verstande dat "kiezer" en "kiezers" altijd worden gelezen als "deelnemer" en "deelnemers", "verkiezing", "verkiezingen" en "kiesverrichtingen" worden gelezen als "volksraadpleging" en "kiescollege" wordt gelezen als "college".
TITEL 7. - Het bestuurlijk toezicht HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 326.In deze titel wordt verstaan onder: 1° gemeenteoverheid: de organen en personeelsleden van de gemeente en de autonome gemeentebedrijven die een beslissing nemen;2° het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn: de organen en personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die een beslissing nemen;3° toezichthoudende overheid : de Vlaamse Regering of namens de Vlaamse Regering, de provinciegouverneur die handelt overeenkomstig de instructies van de Vlaamse Regering. Voor de eengemeentezones en de meergemeentezones wordt het bestuurlijk toezicht geregeld door de bepalingen van hoofdstuk 4.
Voor de hulpverleningszones wordt het bestuurlijk toezicht geregeld door de bepalingen van hoofdstuk 5.
Art. 327.Behalve in geval van andersluidende bepalingen, beperkt de toezichthoudende overheid zich bij de uitoefening van het toezicht, vermeld in dit decreet, tot een toetsing aan het recht en aan het algemeen belang. Voor beslissingen van de gemeenteoverheid is het algemeen belang elk belang dat ruimer is dan het gemeentelijk belang.
Voor beslissingen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is het algemeen belang elk belang dat ruimer is dan het gemeentelijk belang en het belang van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art. 328.De toezichthoudende overheid kan bij de gemeenteoverheid en bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alle documenten en inlichtingen opvragen of die ter plaatse raadplegen. Ze bepaalt de informatiedrager en de vorm waarin die gegevens worden verstrekt.
Art. 329.De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze de communicatie tussen de onder toezicht staande overheid, de toezichthoudende overheid en, in voorkomend geval, de indiener van de klacht, verloopt.
Buiten de gevallen waarin een gemeenteoverheid of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn krachtens dit decreet kennisgeeft van besluiten aan de toezichthoudende overheid, heeft de verzending of de kennisgeving van de bekendmaking van een beslissing aan de toezichthoudende overheid niet tot gevolg dat de termijn om het toezicht uit te oefenen een aanvang neemt.
Op straffe van nietigheid wordt het besluit dat in het kader van het toezicht wordt genomen, uiterlijk de laatste dag van de voorgeschreven termijn verzonden. HOOFDSTUK 2. - Algemeen bestuurlijk toezicht
Art. 330.Op dezelfde dag als de bekendmaking op de webtoepassing van de gemeente van de lijst van de aangelegenheden, vermeld in artikel 285, § 1, 1° en 2°, en van de besluiten, vermeld in artikel 286, § 1, brengt de gemeenteoverheid de toezichthoudende overheid op de hoogte van de bekendmaking ervan.
Het eerste lid is van toepassing op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met dien verstande dat "gemeenteoverheid" wordt gelezen als "het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn", "artikel 285, § 1, 1° en 2° " wordt gelezen als "artikel 285, § 2, 1° en 2° " en "artikel 286, § 1," wordt gelezen als "artikel 286, § 2".
Art. 331.De toezichthoudende overheid kan besluiten van een gemeenteoverheid en van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ambtshalve opvragen.
Bij de ontvangst van een klacht vraagt de toezichthoudende overheid het besluit en het bijbehorende dossier op.
Art. 332.§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 243, § 3, 259 en 262 beschikt de toezichthoudende overheid over dertig dagen om een besluit van een gemeenteoverheid te vernietigen en om de gemeenteoverheid daarvan op de hoogte te brengen.
De toezichthoudende overheid beschikt over dertig dagen om een besluit van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te vernietigen en om het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn daarvan op de hoogte te brengen.
Alle besluiten en opmerkingen van de toezichthoudende overheid worden ter kennis gebracht op de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad of van de raad voor maatschappelijk welzijn. § 2. De termijn, vermeld in paragraaf 1, gaat in op de dag die volgt op de kennisgeving aan de toezichthoudende overheid van de bekendmaking op de webtoepassing van de gemeente van de lijst van de aangelegenheden, vermeld in artikel 285, § 1, 1° en 2°, en artikel 285, § 2, eerste lid, 1° en 2°. Voor de besluiten, vermeld in artikel 286, § 1 en § 2, start de termijn, vermeld in paragraaf 1, op de dag die volgt op de kennisgeving aan de toezichthoudende overheid van de bekendmaking van het besluit op de webtoepassing van de gemeente.
Onder voorbehoud van de toepassing van het eerste lid, start de termijn, vermeld in paragraaf 1, voor de besluiten van een gemeenteoverheid of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die met toepassing van artikel 331 ambtshalve of na ontvangst van een klacht werden opgevraagd door de toezichthoudende overheid, op de dag die volgt op de verzending van het opgevraagde besluit. § 3. Een klacht wordt, op straffe van niet-ontvankelijkheid, ingediend binnen een periode van dertig dagen, die volgt op de dag van de bekendmaking op de webtoepassing van de gemeente van de lijst van de aangelegenheden, vermeld in artikel 285, § 1, 1° en 2°, en artikel 285, § 2, eerste lid, 1° en 2°, of van de besluiten, vermeld in artikel 286, § 1 en § 2. § 4. De termijn, vermeld in paragraaf 1, wordt gestuit door de verzending van een klacht aan de toezichthoudende overheid, op voorwaarde dat die klacht verstuurd wordt op de wijze, bepaald door de Vlaamse Regering, binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3.
Een nieuwe termijn als vermeld in paragraaf 1 gaat in op de dag die volgt op de verzending van de klacht. § 5. De termijn, vermeld in paragraaf 1, wordt gestuit door de opvraging door de toezichthoudende overheid van het besluit van de gemeenteoverheid of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn met toepassing van artikel 331, eerste of tweede lid.
Een nieuwe termijn als vermeld in paragraaf 1 gaat in op de dag die volgt op de verzending van het opgevraagde besluit. § 6. De gemeenteoverheid of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verzendt het besluit dat door de toezichthoudende overheid is opgevraagd binnen een termijn van dertig dagen die volgt op de dag van de verzending van de opvraging.
Als de gemeenteoverheid of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn het gevraagde besluit niet verzendt aan de toezichthoudende overheid binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, bezorgt de toezichthoudende overheid na het verstrijken van die termijn een herinnering. De herinnering verwijst uitdrukkelijk naar de gevolgen, vermeld in het vierde lid.
Een nieuwe termijn van dertig dagen gaat in op de dag na de verzending van de herinnering.
Als het gevraagde besluit niet wordt verzonden aan de toezichthoudende overheid binnen die nieuwe termijn, is het opgevraagde besluit van rechtswege nietig. De toezichthoudende overheid brengt de gemeenteoverheid of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op de hoogte van die nietigheid.
Art. 333.Als een klacht wordt ingediend tegen een besluit van de gemeenteoverheid of van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn brengt de toezichthoudende overheid de indiener van de klacht op de hoogte van: 1° de ontvangst van de klacht, binnen tien dagen nadat ze ontvangen werd;2° het verzoek van de toezichthoudende overheid aan de gemeenteoverheid of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn om het besluit en het bijbehorende dossier te bezorgen, binnen tien dagen na dat verzoek;3° het besluit van de toezichthoudende overheid over de ingediende klacht met vermelding van de motieven waarop het besluit is gebaseerd. De toezichthoudende overheid brengt de betrokken gemeenteoverheid of aan het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op de hoogte van haar definitieve antwoord aan de indiener van de klacht.
Deze mededeling wordt ter kennis gebracht op de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad of van de raad voor maatschappelijk welzijn.
In geval van stuiting van de termijn om een beroep in te stellen bij de Raad van State, brengt de toezichthoudende overheid de indiener van de klacht op de wijze, bepaald door de Vlaamse Regering, op de hoogte van de motieven van de toezichthoudende overheid om het besluit van de gemeenteoverheid of van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waartegen de klacht was ingediend, niet te vernietigen, binnen tien dagen na het nemen van dat besluit of na het verstrijken van de termijn.
Art. 334.De toezichthoudende overheid kan de besluiten van de gemeenteoverheid en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die genomen zijn in de loop van het jaar waarop de rekeningen betrekking hebben en die niet zijn opgevraagd of vernietigd, niet langer vernietigen vanaf de goedkeuring van de jaarrekeningen overeenkomstig artikel 243 en 262. HOOFDSTUK 3. - Dwangtoezicht
Art. 335.§ 1. De toezichthoudende overheid kan, na een ingebrekestelling, een of meer commissarissen gelasten zich ter plaatse te begeven om de gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen van de gemeenteoverheid en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of om de maatregelen uit te voeren die in rechte zijn voorgeschreven.
De toezichthoudende overheid kan pas optreden na het verstrijken van de termijn die bepaald is in de ingebrekestelling. § 2. Als een of meer commissarissen optreden, moeten zij vergoed worden door de personen die verzuimd hebben aan de ingebrekestelling gevolg te geven.
De financieel directeur vordert de kosten in op zicht van een daartoe genomen besluit van de overheid die de dwangprocedure heeft ingesteld, dat geldt als een bevelschrift dat de financieel directeur ambtshalve moet uitvoeren. HOOFDSTUK 4. - Eengemeentezones en meergemeentezones, ingesteld door de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus
Art. 336.De bepalingen van hoofdstuk 1 tot en met 3 zijn, met uitzondering van artikel 332, § 2 en § 3, binnen de grenzen van hun bevoegdheden van toepassing op de eengemeentezones en de meergemeentezones en op de besluiten die door hen worden genomen over de lokale politie, met dien verstande dat "de gemeenteoverheid" wordt gelezen als "de organen en personeelsleden van de meergemeentezones".
Art. 337.§ 1. Van de besluiten van de politieraad wordt binnen tien dagen nadat ze genomen zijn een lijst met een beknopte omschrijving van de daarin geregelde aangelegenheden verzonden aan de toezichthoudende overheid op de wijze, bepaald door de Vlaamse Regering.
De termijn, vermeld in artikel 332, § 1, gaat in op de dag die volgt op de verzending aan de toezichthoudende overheid van de lijst, vermeld in het eerste lid. Die termijn wordt gestuit door de opvraging door de toezichthoudende overheid op de wijze, bepaald door de Vlaamse Regering, van het besluit van de politieraad. Die termijn gaat opnieuw in op de dag die volgt op de verzending van het opgevraagde besluit. § 2. Vanaf de dag van de verzending aan de toezichthoudende overheid wordt de lijst, vermeld in paragraaf 1, openbaar gemaakt in de gemeenten die deel uitmaken van de zone, zodat het publiek er op elk moment van kan kennisnemen.
De Vlaamse Regering bepaalt hoelang de lijst, vermeld in het eerste lid, minstens raadpleegbaar moet blijven.
De bekendmaking, vermeld in het eerste lid, vermeldt de agenda van de raadszitting en de wijze waarop het publiek inzage kan krijgen van de beslissingen die op de lijst zijn vermeld. § 3. Een klacht wordt, op straffe van niet-ontvankelijkheid, ingediend binnen een periode van dertig dagen die volgt op de dag van de openbaarmaking van de lijst, vermeld in paragraaf 2.
Art. 338.Als de besluiten en handelingen van de organen van de eengemeentezones en de meergemeentezones, met toepassing van titel II, hoofdstuk V, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, onderworpen zijn aan een specifiek toezicht, kan tegen die organen, hun besluiten en handelingen, geen enkele toezichtmaatregel, als vermeld in hoofdstuk 2 van deze titel, worden genomen op grond van de schending van een bepaling, vervat in of genomen krachtens die wet. HOOFDSTUK 5. - Hulpverleningszones, ingesteld met toepassing van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid
Art. 339.De bepalingen van hoofdstuk 1 tot en met 3 van deze titel zijn, met uitzondering van artikel 332, § 2 en § 3, van dit decreet, binnen de grenzen van hun bevoegdheden van toepassing op de hulpverleningszones, vermeld in de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, en op de besluiten die door hen worden genomen over de voormelde hulpverleningszones, met dien verstande dat "de gemeenteoverheid" wordt gelezen als "de organen en personeelsleden van de hulpverleningszone".
Art. 340.§ 1. Van de besluiten van de zoneraad wordt binnen tien dagen nadat ze genomen zijn een lijst met een beknopte omschrijving van de daarin geregelde aangelegenheden verzonden aan de toezichthoudende overheid op de wijze, bepaald door de Vlaamse Regering.
De termijn, vermeld in artikel 332, § 1, gaat in op de dag die volgt op de verzending aan de toezichthoudende overheid van de lijst, vermeld in het eerste lid. Die termijn wordt gestuit door de opvraging door de toezichthoudende overheid op de wijze, bepaald door de Vlaamse Regering, van het besluit van de zoneraad. Die termijn gaat opnieuw in op de dag die volgt op de verzending van het opgevraagde besluit. § 2. Vanaf de dag van de verzending aan de toezichthoudende overheid wordt de lijst, vermeld in paragraaf 1, in de gemeenten die deel uitmaken van de zone openbaar gemaakt, met een beknopte omschrijving van de besluiten van de zoneraad, zodat het publiek op elk moment ervan kan kennisnemen.
De Vlaamse Regering bepaalt hoe lang de lijst, vermeld in het eerste lid, minstens raadpleegbaar moet blijven.
De bekendmaking, vermeld in het eerste lid, vermeldt de agenda van de raadszitting en de wijze waarop het publiek inzage kan krijgen in de beslissingen die op de lijst zijn vermeld. § 3. Een klacht wordt, op straffe van niet-ontvankelijkheid, ingediend binnen een termijn van dertig dagen, die volgt op de dag van de openbaarmaking van de lijst, vermeld in paragraaf 2.
Art. 341.Als de besluiten en handelingen van de organen van de hulpverleningszones, met toepassing van titel III, hoofdstuk VII, van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, onderworpen zijn aan een specifiek toezicht, kan tegen die organen, hun besluiten en handelingen, geen enkele toezichtmaatregel als vermeld in titel 7, hoofdstuk 2, van deze titel worden genomen op grond van schending van een bepaling, vervat in of genomen krachtens die wet.
TITEL 8. - Vrijwillige samenvoeging van gemeenten HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied en algemene bepalingen
Art. 342.Deze titel is van toepassing op alle gemeenten in het Vlaamse Gewest, met uitzondering van de gemeenten, vermeld in artikel 8 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 343.In deze titel wordt verstaan onder: 1° eerste bestuursperiode: de periode vanaf 1 januari die volgt op de eerste verkiezing van de nieuwe gemeenteraad tot het einde van het jaar van de daaropvolgende verkiezing;2° nieuwe gemeente: de gemeente die wordt opgericht bij het samenvoegingsdecreet;3° nieuw OCMW: het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de nieuwe gemeente bedient;4° samengevoegde gemeenten: de oorspronkelijke gemeenten, vermeld in het samenvoegingsdecreet;5° samengevoegde OCMW's: de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die de samengevoegde gemeenten bedienen;6° samen te voegen gemeenten: de gemeenten die een principiële beslissing tot samenvoeging hebben genomen en die beslissing bij de Vlaamse Regering hebben ingediend;7° samen te voegen OCMW's: de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die de samen te voegen gemeenten bedienen;8° samenvoegingsdatum: 1 januari van het jaar dat volgt op de eerste verkiezing van de nieuwe gemeenteraad;9° samenvoegingsdecreet: het specifieke decreet waarbij de oorspronkelijke gemeenten worden opgeheven en de nieuwe gemeente wordt ingesteld en de grenzen ervan worden bepaald. HOOFDSTUK 2. - Samenvoeging van gemeenten Afdeling 1. - Voorwaarden
Art. 344.Een vrijwillige samenvoeging van gemeenten is alleen mogelijk op een van de volgende wijzen: 1° de samenvoeging van het volledige grondgebied van twee of meer aangrenzende gemeenten tot een nieuwe gemeente zonder wijziging van de buitengrenzen;2° de samenvoeging van aangrenzende gemeenten tot twee of meer nieuwe gemeenten, die gepaard gaat met de opsplitsing van een of meer van die aangrenzende gemeenten.Het aantal nieuwe gemeenten dat zo ontstaat, moet kleiner zijn dan het aantal oorspronkelijke gemeenten.
De oorspronkelijke gemeenten worden bij samenvoeging opgeheven. Afdeling 2. - Procedure
Onderafdeling 1. - Principiële beslissing
Art. 345.De gemeenteraden maken met een gemotiveerde principiële beslissing hun gezamenlijke intentie tot samenvoeging kenbaar aan de Vlaamse Regering. De voormelde beslissing bevat ook de beoogde datum van samenvoeging.
Art. 346.De gemeenteraden wijzen in onderling overleg een van de algemeen directeurs aan die optreedt als algemeen directeur-coördinator van de samenvoegingsoperatie op ambtelijk niveau en die ook de opdrachten uitvoert die hem worden toegewezen in dit decreet. De algemeen directeurs van de andere betrokken gemeenten staan hem daarin bij.
De gemeenteraden wijzen in onderling overleg een van de financieel directeurs of gewestelijke ontvangers aan die optreedt als financieel directeur-coördinator van de samenvoegingsoperatie op ambtelijk niveau voor de coördinatie van de financiële aspecten van de samenvoeging en die ook de opdrachten uitvoert die hem worden toegewezen in dit decreet. De financieel directeurs van de andere betrokken gemeenten staan hem daarin bij.
Onderafdeling 2. - Gezamenlijk voorstel tot samenvoeging
Art. 347.De gemeenteraden beslissen over het gezamenlijke voorstel tot samenvoeging en dienen dat voorstel in bij de Vlaamse Regering uiterlijk op 31 december van het tweede jaar dat voorafgaat aan de samenvoegingsdatum.
Het gezamenlijke voorstel tot samenvoeging bevat ook de kadastrale gegevens waaruit de grenzen van de nieuwe gemeente blijken, het voorstel voor de naam van de nieuwe gemeente en de beoogde samenvoegingsdatum.
Onderafdeling 3. - Het samenvoegingsdecreet
Art. 348.De Vlaamse Regering kan het voorstel tot samenvoeging als ontwerp van samenvoegingsdecreet indienen bij het Vlaams Parlement.
Het ontwerp van samenvoegingsdecreet bevat de naam van de samen te voegen gemeenten, de samenvoegingsdatum, de naam en de aanduiding van de grenzen van de nieuwe gemeente en, als de samen te voegen gemeenten niet tot dezelfde provincie behoren, de provincie waartoe de nieuwe gemeente behoort.
Als de samen te voegen gemeenten niet behoren tot hetzelfde provinciedistrict, bevat het ontwerp van samenvoegingsdecreet ook de nodige bepalingen over de aanpassing van de bijlage bij het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011. Afdeling 3. - Lopende zaken
Art. 349.Vanaf het gezamenlijke voorstel tot samenvoeging tot de samenvoegingsdatum of de dag waarop de Vlaamse Regering beslist om geen gevolg te geven aan het voorstel tot samenvoeging of waarop het Vlaams Parlement het ontwerp van samenvoegingsdecreet verwerpt, treedt een periode van lopende zaken in. Tijdens die periode kunnen alleen maar handelingen worden gesteld die betrekking hebben op de lopende zaken. Handelingen die niet tot de lopende zaken behoren worden gesteld na een verplicht overleg tussen de gemeenten.
Bij onenigheid tussen de gemeenteraden wordt het geschil door de Raad van State beslecht. Als er geschillen ontstaan over rechten die voortvloeien uit titels of bezit, worden de gemeenten naar de hoven en rechtbanken verwezen. Afdeling 4. - Algemene principes bij samenvoeging van gemeenten
Art. 350.§ 1. Alle roerende goederen van de samengevoegde gemeenten worden op de samenvoegingsdatum van rechtswege overgedragen aan de nieuwe gemeente.
De goederen worden overgedragen in de staat waarin ze zich bevinden, met inbegrip van de lasten en de verplichtingen die eigen zijn aan de goederen.
De nieuwe gemeente treedt op de samenvoegingsdatum in de rechten en plichten van de samengevoegde gemeenten voor de roerende goederen die aan haar zijn overgedragen, met inbegrip van de rechten en plichten die voortvloeien uit de hangende en toekomstige gerechtelijke procedures. § 2. De onroerende goederen van de samengevoegde gemeenten worden op de samenvoegingsdatum van rechtswege overgedragen aan de nieuwe gemeente. De nieuwe gemeente neemt de rechten, plichten en lasten over van de onroerende goederen die aan haar zijn overgedragen. § 3. De nieuwe gemeente neemt op de samenvoegingsdatum van rechtswege de rechten, plichten en lasten over die voortvloeien uit overeenkomsten van de samengevoegde gemeenten. § 4. Elke uitvoering van overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, gegund door een van de samengevoegde gemeenten, wordt van rechtswege voortgezet door de nieuwe gemeente vanaf de samenvoegingsdatum. § 5. In geval van een samenvoeging als vermeld in artikel 344, eerste lid, 2°, wordt de overdracht, vermeld in paragraaf 1 tot en met 3, aan de nieuwe gemeente, en de voortzetting, vermeld in paragraaf 4, door de nieuwe gemeente, uitgevoerd op basis van een overeenkomst tussen de oorspronkelijke gemeenten, die door hun gemeenteraden wordt bekrachtigd. § 6. De nieuwe gemeente is de rechtsopvolger van de samengevoegde gemeenten en neemt op de samenvoegingsdatum alle rechten, plichten en lasten over van de samengevoegde gemeenten.
Art. 351.Behalve in geval van andersluidende bepalingen in dit hoofdstuk blijven in de samengevoegde gemeenten de besluiten, reglementen en verordeningen van toepassing op het grondgebied waarvoor ze zijn uitgevaardigd, tot op de dag dat ze door de bevoegde overheid worden opgeheven. Afdeling 5. - Verkiezing en installatie van de gemeenteraad van de
nieuwe gemeente
Art. 352.De eerste verkiezing van de gemeenteraad en, in voorkomend geval, van de districtsraden wordt georganiseerd met toepassing van artikel 218 en 219 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011.
Voor de organisatie van de buitengewone verkiezing van de eerste gemeenteraad van een nieuwe gemeente die bij een samenvoegingsdecreet tot stand komt: 1° worden in artikel 20, § 1, van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011 de woorden "de gemeente" telkens gelezen als de woorden "de nieuwe gemeente"; 2° wordt in artikel 37, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet de zin "In elke gemeente wordt een gemeentelijk hoofdbureau samengesteld." gelezen als de zin "Voor de samengevoegde gemeenten wordt een gezamenlijk gemeentelijk hoofdbureau samengesteld."; 3° worden in artikel 58, eerste lid, van hetzelfde decreet de woorden "moet men kiezer zijn" gelezen als de woorden "moet men kiezer zijn in een van de samengevoegde gemeenten"; 4° wordt in artikel 68, § 1, tweede lid, van hetzelfde decreet de zinsnede "het gemeentehuis, in het gemeentelijke informatieblad of op de website van de gemeente" gelezen als de zinsnede "de gemeentehuizen, in de gemeentelijke informatiebladen of op de websites van de samengevoegde gemeenten."; 5° wordt in artikel 69 van hetzelfde decreet het eerste lid gelezen als volgt: "De voordrachtsakten van de kandidaten voor de verkiezing van de gemeenteraad van de nieuwe gemeente moeten ondertekend worden, hetzij door een aftredend gemeenteraadslid van een van de samengevoegde gemeenten, hetzij door ten minste 100 gemeenteraadskiezers van de samengevoegde gemeenten."; 6° worden in artikel 98 van hetzelfde decreet de woorden "het gemeentesecretariaat" gelezen als de woorden "de gemeentesecretariaten van de samengevoegde gemeenten";7° worden in artikel 173, eerste lid, van hetzelfde decreet de woorden "De gemeentesecretaris legt" gelezen als de woorden "De gemeentesecretarissen van de samengevoegde gemeenten leggen";8° worden in artikel 173, tweede lid, van hetzelfde decreet de woorden "Het gemeentebestuur bezorgt" gelezen als de woorden "De gemeentebesturen van de samengevoegde gemeenten bezorgen";9° wordt in artikel 191, § 4, van hetzelfde decreet de zinsnede "vastgesteld overeenkomstig artikel 16" gelezen als de zinsnede "vastgesteld door optelling van de aantallen kiezers in de samengevoegde gemeenten, vastgesteld overeenkomstig artikel 16"; 10° wordt in artikel 8 van het Digitaal Kiesdecreet van 25 mei 2012 de zin "Het gemeentebestuur en het stadsdistrictsbestuur voorzien respectievelijk de gemeentelijke hoofdbureaus en de stadsdistrictshoofdbureaus van de apparatuur voor het kandidatenbeheer en het resultatenbeheer." gelezen als de zin "Het gemeentebestuur van de gemeente waarvan de algemeen directeur aangewezen is als coördinator overeenkomstig artikel 346, voorziet het gemeentelijk hoofdbureau van de apparatuur voor het kandidatenbeheer en het resultatenbeheer.".
Art. 353.§ 1. In afwijking van artikel 6, § 1: 1° worden de verkozen gemeenteraadsleden, voor de goede orde, door de algemeen directeur-coördinator, vermeld in artikel 346, ten minste acht dagen voor de installatievergadering van de gemeenteraad op de hoogte gebracht van de datum, het uur en de plaats van de installatievergadering;2° vindt de installatievergadering van de gemeenteraad van rechtswege plaats om 20 uur, op de eerste werkdag van januari.Behalve als er een andere afspraak tussen de samengevoegde gemeenten is, vindt de installatievergadering plaats in het gemeentehuis van de gemeente waarvan de algemeen directeur aangewezen is als coördinator overeenkomstig artikel 346; 3° worden, als er bezwaar is ingediend tegen de verkiezing en als die vervolgens toch geldig is verklaard, de nieuw verkozen raadsleden door de uittredende voorzitter van de gemeenteraad van de gemeente waarvan de algemeen directeur aangewezen is als coördinator overeenkomstig artikel 346, bijeengeroepen op de installatievergadering binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag van de verkiezing definitief is;4° worden, als er bezwaar is ingediend tegen de verkiezing en als die verkiezing vervolgens ongeldig is verklaard en er een nieuwe verkiezing moet worden gehouden, de nieuw verkozen raadsleden door de uittredende voorzitter van de gemeenteraad van de gemeente waarvan de algemeen directeur aangewezen is als coördinator overeenkomstig artikel 346, bijeengeroepen op de installatievergadering binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag van de nieuwe verkiezing definitief is;5° gebeurt, als de nieuw verkozen raadsleden niet zijn bijeengeroepen overeenkomstig de voormelde bepalingen, de bijeenroeping door een uittredend lid van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarvan de algemeen directeur aangewezen is als coördinator overeenkomstig artikel 346, volgens hun rangorde, waarbij de burgemeester wordt geacht een hogere rang in te nemen dan een schepen. § 2. In afwijking van artikel 6, § 2, zit de uittredende voorzitter van de gemeenteraad van de gemeente waarvan de algemeen directeur aangewezen is als coördinator overeenkomstig artikel 346, de installatievergadering voor. Hij blijft voorzitter van de gemeenteraad tot een nieuwe voorzitter verkozen is. Als de uittredende voorzitter van de gemeenteraad van de gemeente waarvan de algemeen directeur aangewezen is als coördinator overeenkomstig artikel 346 de installatievergadering niet kan voorzitten, wordt ze voorgezeten door een uittredend lid van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarvan de algemeen directeur aangewezen is als coördinator overeenkomstig artikel 346, in volgorde van hun rang.
In afwijking van het eerste lid kunnen de samengevoegde gemeenten in onderlinge afspraak een van de andere voorzitters van de gemeenteraden van de samengevoegde gemeenten aanwijzen om de installatievergadering voor te zitten. § 3. In afwijking van artikel 7, § 1, derde lid, wordt de akte uiterlijk acht dagen voor de installatievergadering van de gemeenteraad overhandigd aan de algemeen directeur-coördinator, vermeld in artikel 346.
In afwijking van artikel 43, § 1, derde lid, wordt de akte uiterlijk acht dagen voor de installatievergadering van de gemeenteraad overhandigd aan de algemeen directeur-coördinator, vermeld in artikel 346.
In afwijking van artikel 90, § 1, vierde lid, wordt de akte uiterlijk acht dagen voor de installatievergadering van de gemeenteraad overhandigd aan de algemeen directeur-coördinator, vermeld in artikel 346.
In afwijking van artikel 92, tweede lid, wordt de akte uiterlijk acht dagen voor de installatievergadering van de gemeenteraad overhandigd aan de algemeen directeur-coördinator, vermeld in artikel 346. § 4. Het gemeentehuis van de gemeente waarvan de algemeen directeur aangewezen is als coördinator overeenkomstig artikel 346, doet dienst als gemeentehuis van de nieuwe gemeente zolang de gemeenteraad geen ander gebouw als gemeentehuis heeft gekozen. § 5. In afwijking van artikel 36, § 2, eerste lid, 8°, kunnen de kandidaat-gemeenteraadsleden die op dezelfde lijst zijn verkozen, twee fracties vormen, als aan de algemeen directeur van de gemeente waarvan de algemeen directeur aangewezen is als coördinator overeenkomstig artikel 346, tegen ontvangstbewijs een afschrift van de akte inzake fractievorming overhandigd wordt uiterlijk de eerste werkdag na de dag waarop de voordrachtsakte of de verbeteringsakte bij de voorzitter van het gemeentelijk hoofdbureau is ingediend.
Art. 354.In voorkomend geval is voor de installatievergadering van de districtsraad van een nieuw district artikel 119, tweede lid, van toepassing.
Art. 355.In afwijking van artikel 42, § 1, bestaat het college van burgemeester en schepenen van een nieuwe gemeente in de eerste bestuursperiode uit ten hoogste de leden, vermeld in artikel 42, § 1, en twee extra schepenen.
In afwijking van artikel 42, § 1, bestaat het college van burgemeester en schepenen van een nieuwe gemeente tijdens de zes jaar na de eerste bestuursperiode uit ten hoogste de leden, vermeld in artikel 42, § 1, en een extra schepen. Afdeling 6. - Bepalingen over het gemeentepersoneel
Onderafdeling 1. - Principiële beslissing tot samenvoeging en personeel
Art. 356.Vanaf de datum van de principiële beslissing van de betrokken gemeenteraden om over te gaan tot samenvoeging, vermeld in artikel 345, kunnen de samen te voegen gemeenten beheersovereenkomsten sluiten om voor bepaalde functies een beroep te doen op elkaars personeelsleden.
Als het ambt van algemeen directeur respectievelijk financieel directeur bij een van de samen te voegen gemeenten vacant wordt na de datum van de principiële beslissing van de betrokken gemeenteraden om over te gaan tot samenvoeging, vermeld in artikel 345, kan de gemeenteraad voor de vervulling van dat ambt een van de volgende zaken doen: 1° een beroep doen op een algemeen directeur respectievelijk financieel directeur van een van de andere samen te voegen gemeenten op basis van een beheersovereenkomst;2° een waarnemend algemeen directeur respectievelijk financieel directeur aanwijzen tot aan de samenvoegingsdatum. Onderafdeling 2. - Personeel na de samenvoegingsdatum
Art. 357.Vanaf de samenvoegingsdatum tot aan de aanstelling van een nieuwe algemeen directeur neemt de algemeen directeur-coördinator, vermeld in artikel 346, eerste lid, het ambt van algemeen directeur van de nieuwe gemeente waar.
De gemeenteraad van de nieuwe gemeente kan een waarnemingstoelage toekennen. Die toelage is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat bij aanstelling in het ambt van algemeen directeur van de nieuwe gemeente ontvangen zou worden en het salaris dat de algemeen directeur-coördinator in zijn oorspronkelijke gemeente kreeg.
Art. 358.Binnen zes maanden na de samenvoegingsdatum stelt de gemeenteraad van de nieuwe gemeente een nieuwe algemeen directeur aan onder de algemeen directeurs van de samengevoegde gemeenten die zich na een oproep kandidaat hebben gesteld.
De gemeenteraad van de nieuwe gemeente kan voorwaarden voor het ambt van algemeen directeur vaststellen.
De algemeen directeur van de nieuwe gemeente wordt gekozen op basis van een systematische vergelijking van de titels en verdiensten van de kandidaten in het licht van de functiebeschrijving met functieprofiel en competentievereisten en, in voorkomend geval, van de toetsing aan de voorwaarden.
De gewezen algemeen directeur, die als algemeen directeur van de nieuwe gemeente wordt aangesteld, wordt met de verworven geldelijke anciënniteit ingeschaald in de salarisschaal overeenkomstig de reglementaire bepalingen ter zake.
Art. 359.Als er na de oproep geen kandidaten zijn voor het ambt van algemeen directeur of, in voorkomend geval, als geen enkele kandidaat aan de gestelde voorwaarden voldoet, vervult de gemeenteraad van de nieuwe gemeente het ambt van algemeen directeur van de nieuwe gemeente door aanwerving en/of bevordering.
Art. 360.Vanaf de samenvoegingsdatum tot aan de aanstelling van een nieuwe financieel directeur neemt de financieel directeur-coördinator, vermeld in artikel 346, tweede lid, het ambt van financieel directeur van de nieuwe gemeente waar.
De gemeenteraad van de nieuwe gemeente kan een waarnemingstoelage toekennen. Die toelage is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat bij aanstelling in het ambt van financieel directeur van de nieuwe gemeente ontvangen zou worden en het salaris dat de financieel directeur-coördinator in zijn oorspronkelijke gemeente kreeg.
Art. 361.Binnen zes maanden na de samenvoegingsdatum stelt de gemeenteraad van de nieuwe gemeente een nieuwe financieel directeur aan onder de financieel directeurs van de samengevoegde gemeenten die zich na een oproep kandidaat hebben gesteld.
De gemeenteraad van de nieuwe gemeente kan voorwaarden voor het ambt van financieel directeur vaststellen.
De nieuwe financieel directeur wordt gekozen op basis van een systematische vergelijking van de titels en verdiensten van de kandidaten in het licht van de functiebeschrijving met functieprofiel en competentievereisten en, in voorkomend geval, van de toetsing aan de voorwaarden.
De gewezen financieel directeur van de gemeente, die als financieel directeur van de nieuwe gemeente wordt aangesteld, wordt met de verworven geldelijke anciënniteit ingeschaald in de salarisschaal overeenkomstig de reglementaire bepalingen ter zake.
Art. 362.Als er na de oproep geen kandidaatstellingen zijn voor het ambt van financieel directeur of, in voorkomend geval, als geen enkele kandidaat aan de gestelde voorwaarden voldoet, vervult de gemeenteraad van de nieuwe gemeente het ambt van financieel directeur van de nieuwe gemeente door aanwerving en/of bevordering.
Art. 363.Op de samenvoegingsdatum wordt het voltallige personeel van de samengevoegde gemeenten, ongeacht de aard van het dienstverband, van rechtswege overgedragen aan de nieuwe gemeente.
In geval van een samenvoeging als vermeld in artikel 344, eerste lid, 2°, wordt de overdracht van personeel aan de nieuwe gemeenten uitgevoerd op basis van een overeenkomst tussen de oorspronkelijke gemeenten, die door hun gemeenteraden wordt bekrachtigd.
Art. 364.De personeelsleden behouden na de overdracht aan de nieuwe gemeente de aard van het dienstverband, hun graad, hun administratieve en geldelijke anciënniteit, hun prestatieregeling en hun salarisschaal.
Art. 365.De personeelsleden blijven onderworpen aan de rechtspositieregeling die op hen van toepassing was in de oorspronkelijke gemeente tot aan de inwerkingtreding van de rechtspositieregeling van de nieuwe gemeente, vermeld in artikel 367, tweede lid.
De gemeenteraad van de nieuwe gemeente bepaalt een tussentijdse rechtspositieregeling, die van toepassing is op de nieuw aan te stellen personeelsleden van de nieuwe gemeente vanaf de samenvoegingsdatum en die geldt tot aan de inwerkingtreding van de rechtspositieregeling van de nieuwe gemeente, vermeld in artikel 367, tweede lid.
Art. 366.Voor de leden van het gesubsidieerd onderwijspersoneel van de gemeentelijke onderwijsinstellingen van de samengevoegde gemeenten gelden bij samenvoegingen van gemeenten de bepalingen van titel II, hoofdstuk X, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991.
Art. 367.Binnen een jaar na de samenvoegingsdatum stelt de gemeenteraad van de nieuwe gemeente het organogram vast overeenkomstig artikel 161.
Binnen een jaar na de samenvoegingsdatum stelt de gemeenteraad van de nieuwe gemeente voor het geheel van het personeel van de nieuwe gemeente een nieuwe rechtspositieregeling vast in overeenstemming met de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 4, afdeling 3. Afdeling 7. - Bepalingen over de beleids- en beheerscyclus en
fiscaliteit
Art. 368.De bepalingen, vermeld in titel 4, zijn vanaf de samenvoegingsdatum van toepassing op de nieuwe gemeente.
In afwijking van artikel 260, tweede lid, is de beleidsevaluatie in die jaarrekeningen van de samengevoegde gemeenten over het boekjaar dat voorafgaat aan dat van de samenvoegingsdatum facultatief.
In afwijking van het eerste lid is artikel 265 niet van toepassing gedurende het eerste kwartaal van de eerste bestuursperiode.
In afwijking van het eerste lid kan de nieuwe gemeente ervoor kiezen om een eenjarig meerjarenplan vast te stellen voor het eerste jaar van die eerste bestuursperiode. Ze doet dat dan in het eerste kwartaal van de eerste bestuursperiode. Dat meerjarenplan bestaat uit een strategische nota, een financiële nota en een toelichting, opgemaakt overeenkomstig artikel 255.
Art. 369.Alle reglementen over de gemeentelijke belastingen of retributies, goedgekeurd door de gemeenteraden van de samengevoegde gemeenten, behouden hun rechtskracht voor het grondgebied van de samengevoegde gemeenten waarvoor de respectieve reglementen zijn goedgekeurd, tot op de dag dat ze door de gemeenteraad van de nieuwe gemeente worden opgeheven. In elk geval worden die reglementen van rechtswege opgeheven een jaar na de samenvoegingsdatum.
Alle besluiten van de colleges van burgemeester en schepenen over retributies, goedgekeurd ter uitvoering van een delegatiebesluit van de gemeenteraden van de samengevoegde gemeenten, behouden hun rechtskracht voor het grondgebied van de samengevoegde gemeenten waarvoor de respectieve besluiten zijn goedgekeurd, tot op de dag dat ze door het college van burgemeester en schepenen van de nieuwe gemeente worden opgeheven. In elk geval worden die besluiten van rechtswege opgeheven een jaar na de samenvoegingsdatum.
Art. 370.Voor de toepassing van de reglementen over de provinciebelastingen wordt de nieuwe gemeente, in haar nieuwe grenzen, geacht te bestaan vanaf de samenvoegingsdatum. HOOFDSTUK 3. - Samenvoeging van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 371.De samenvoeging van gemeenten heeft van rechtswege bij elke nieuwe gemeente de oprichting van een nieuw OCMW tot gevolg.
De openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de samengevoegde gemeenten worden opgeheven op de samenvoegingsdatum.
Art. 372.De algemeen directeur die met toepassing van artikel 346, eerste lid, aangewezen is als coördinator, treedt van rechtswege op als coördinator van de samenvoegingsoperatie op ambtelijk niveau van de betrokken openbare centra voor maatschappelijk welzijn en voert de opdrachten uit die hem worden toegewezen in dit decreet.
De financieel directeur of de gewestelijke ontvanger die met toepassing van artikel 346, tweede lid, aangewezen is als coördinator, treedt van rechtswege op als financieel directeur-coördinator van de samenvoegingsoperatie op ambtelijk niveau voor de coördinatie van de financiële aspecten van de samenvoeging van de betrokken openbare centra voor maatschappelijk welzijn en voert de opdrachten uit die hem worden toegewezen in dit decreet.
Art. 373.Artikel 349 is van toepassing op de samengevoegde OCMW's, met dien verstande dat "gemeenteraden" wordt gelezen als "raden voor maatschappelijk welzijn" en "gemeenten" wordt gelezen als "openbare centra voor maatschappelijk welzijn".
Art. 374.Artikel 350 is van toepassing op het nieuwe OCMW, met dien verstande dat "de nieuwe gemeente" wordt gelezen als "het nieuwe OCMW", "de samengevoegde gemeenten" wordt gelezen als "de samengevoegde OCMW's" en "de gemeenteraden" wordt gelezen als "de raden voor maatschappelijk welzijn".
Art. 375.Artikel 351 is van toepassing op de samengevoegde OCMW's, met dien verstande dat "gemeenten" wordt gelezen als "openbare centra voor maatschappelijk welzijn". Afdeling 2. - Bepalingen over het personeel van de openbare centra
voor maatschappelijk welzijn Onderafdeling 1. - Principiële beslissing tot samenvoeging en personeel
Art. 376.Artikel 356, eerste lid, is van toepassing op de samen te voegen OCMW's met dien verstande dat "gemeenten" wordt gelezen als "openbare centra voor maatschappelijk welzijn".
Onderafdeling 2. - Personeel na de samenvoegingsdatum
Art. 377.Op de samenvoegingsdatum wordt het voltallige personeel van de samengevoegde OCMW's, ongeacht de aard van het dienstverband, van rechtswege overgedragen aan het nieuwe OCMW. Bij een samenvoeging als vermeld in artikel 344, eerste lid, 2°, wordt de overdracht van personeel aan het nieuwe OCMW uitgevoerd op basis van een overeenkomst tussen de oorspronkelijke openbare centra voor maatschappelijk welzijn, die door hun raden voor maatschappelijk welzijn wordt bekrachtigd.
Art. 378.Artikel 364 is van toepassing op het nieuwe OCMW, met dien verstande dat "de nieuwe gemeente" wordt gelezen als "het nieuwe OCMW".
Art. 379.Artikel 365 is van toepassing op het nieuwe OCMW, met dien verstande dat "gemeente" wordt gelezen als "openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" en "de nieuwe gemeente" wordt gelezen als "het nieuwe OCMW".
Art. 380.Artikel 367 is van toepassing op het nieuwe OCMW. Afdeling 3. - Bepalingen over de beleids- en beheerscyclus en
fiscaliteit
Art. 381.Artikel 368 is van toepassing op het nieuwe OCMW, met dien verstande dat in het eerste en het vierde lid "de nieuwe gemeente" wordt gelezen als "het nieuwe OCMW" en in het tweede lid "de samengevoegde gemeenten" wordt gelezen als "de samengevoegde OCMW's". HOOFDSTUK 4. - Diverse bepalingen
Art. 382.Een gewezen algemeen directeur of een gewezen financieel directeur van een samengevoegde gemeente, die niet als algemeen directeur respectievelijk financieel directeur van de nieuwe gemeente is aangesteld, wordt met behoud van zijn geldelijke anciënniteit aangesteld hetzij als adjunct-algemeen directeur respectievelijk adjunct-financieel directeur bij de gemeente, hetzij in een passende functie van niveau A in de nieuwe gemeente.
De gewezen algemeen directeur of gewezen financieel directeur wordt ingeschaald in de salarisschaal die verbonden is aan de passende functie. Hij behoudt de salarisschaal die hij genoot als algemeen directeur of financieel directeur in zijn oorspronkelijke gemeente, zolang het salaris op basis daarvan gunstiger is dan het salaris dat hij zou genieten na de inschaling.
De adjunct-financieel directeur staat de financieel directeur bij in de vervulling van zijn ambt, overeenkomstig het organisatiebeheersingssysteem, vermeld in artikel 217 tot en met 220.
In afwijking van artikel 166 vervangt de adjunct-financieel directeur de financieel directeur als hij afwezig of verhinderd is. De gemeenteraad regelt die vervanging.
Art. 383.De gemeenteraad stelt zo nodig overgangsbepalingen vast waarbij personeelsleden die in dienst zijn op persoonlijke titel hun bestaande regeling behouden, zolang die gunstiger is dan de overeenstemmende regeling in de nieuwe rechtspositieregeling.
Art. 384.De Vlaamse Regering kan, onder de voorwaarden die ze bepaalt, van de gemeenten die, met toepassing van artikel 345, over een gezamenlijk voorstel tot samenvoeging hebben beslist en dat voorstel hebben ingediend bij de Vlaamse Regering, schulden overnemen, binnen de grenzen van de Vlaamse begroting.
Onder de schulden, vermeld in het eerste lid, worden verstaan de financiële schulden tegenover financiële instellingen van zowel de samen te voegen gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die hen bedienen als hun eventuele autonome gemeentebedrijven.
TITEL 9. - Samenvoeging van gemeenten op initiatief van de Vlaamse Regering
Art. 385.§ 1. Als een gemeente of een gedeelte van een gemeente met een andere gemeente op initiatief van de Vlaamse Regering samengevoegd wordt, worden de gemeenschappelijke belangen in onderlinge overeenstemming geregeld door de gemeenteraden in kwestie.
Bij onenigheid tussen de gemeenteraden wordt het geschil door de Raad van State beslecht.
Als er geschillen ontstaan over rechten die voortvloeien uit titels of bezit worden de gemeenten naar de hoven en rechtbanken verwezen. § 2. Als de toevoeging van een gemeente of van een gedeelte van een gemeente tot gevolg heeft dat het aantal raadsleden moet worden vermeerderd in de gemeente waarmee ze wordt verenigd, dan gelast de Vlaamse Regering dat de kiezers uit de samengevoegde gemeente worden bijeengeroepen. De eerste verkiezing van de gemeenteraad en, in voorkomend geval, van de districtsraden wordt georganiseerd met toepassing van artikel 218 en 219 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011. § 3. Dit artikel is niet van toepassing op de gemeenten, vermeld in artikel 8 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
DEEL 3. - DEELNAME IN RECHTSPERSONEN EN SAMENWERKING TITEL 1. - Deelname van de gemeente in rechtspersonen
Art. 386.§ 1. Met behoud van de toepassing van titel 3 van dit deel, kunnen de gemeenten verenigingen, stichtingen en vennootschappen met sociaal oogmerk oprichten, erin deelnemen of zich erin laten vertegenwoordigen als die verenigingen, stichtingen en vennootschappen met sociaal oogmerk niet belast worden met de verwezenlijking van welbepaalde taken van gemeentelijk belang.
Onder dezelfde voorwaarden kunnen de gemeenten een andere vennootschap als vermeld in het Wetboek van Vennootschappen oprichten, erin deelnemen of zich erin laten vertegenwoordigen als die vennootschap uitsluitend de realisatie van lokale pps-projecten als vermeld in het decreet van 18 juli 20013 betreffende publiek-private samenwerking als doelstelling heeft. § 2. Met behoud van de toepassing van artikel 185 mag deze oprichting, deelname of vertegenwoordiging, vermeld in paragraaf 1, niet gepaard gaan met de overdracht van gemeentelijke infrastructuur, noch met de overdracht of terbeschikkingstelling van personeel. § 3. Gemeenten mogen niet rechtstreeks of onrechtstreeks rechtspersonen die niet belast zijn met welbepaalde taken van gemeentelijk belang oprichten, erin deelnemen of zich erin laten vertegenwoordigen, tenzij die rechtspersonen voldoen aan de voorschriften, vermeld in deze titel, of er voor die oprichting, deelname of vertegenwoordiging een andere decretale of wettelijke rechtsgrond bestaat.
TITEL 2. - Overeenkomsten tussen gemeenten
Art. 387.Met behoud van de toepassing van titel 3 van dit deel kunnen de gemeenten onderling overeenkomsten sluiten.
TITEL 3. - De intergemeentelijke samenwerking HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 388.Deze titel is van toepassing op: 1° de samenwerkingsverbanden van gemeenten waarvan het gehele ambtsgebied binnen de grenzen van het Vlaamse Gewest valt;2° de samenwerkingsverbanden die krachtens het samenwerkingsakkoord van 13 februari 2014 tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de gewestgrensoverschrijdende intercommunales onder het recht van het Vlaamse Gewest ressorteren.
Art. 389.Met het oog op de gemeenschappelijke behartiging van doelstellingen van gemeentelijk belang kunnen twee of meer gemeenten, onder de voorwaarden, vermeld in deze titel, samenwerkingsverbanden tot stand brengen met of zonder rechtspersoonlijkheid, met of zonder beheersoverdracht.
De gemeenteraad of een gemeenteraadscommissie waakt over de afstemming van het beleid van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gemeentelijk beleid.
Art. 390.Overeenkomstig de ter zake geldende conventies en internationale overeenkomsten kunnen de gemeenten en de door hen krachtens deze titel gevormde samenwerkingsverbanden deelnemen in rechtspersonen van publiek recht die ingevolge die deelneming de staatsgrenzen overschrijden, ongeacht het rechtsstelsel waaraan die rechtspersonen onderworpen zijn.
Art. 391.Voor de berekening van alle termijnen, vermeld in deze titel, vormt de dag die volgt op die van de ontvangst van het document de aanvangsdatum, behalve in geval van andersluidende bepalingen. HOOFDSTUK 2. - Samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid
Art. 392.Twee of meer gemeenten kunnen een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid vormen om, zonder beheersoverdracht, een welbepaald project van gemeentelijk belang te verwezenlijken.
Met behoud van de toepassing van andersluidende decretale bepalingen kunnen andere rechtspersonen van publiek recht en privaat recht deelnemen aan de samenwerkingsverbanden, vermeld in het eerste lid.
De samenwerkingsverbanden, vermeld in het eerste lid, heten interlokale verenigingen en ze voegen die term altijd toe aan hun naam.
Als in een samenwerkingsverband, als vermeld in het eerste lid, andere overheden dan gemeenten deelnemen dan mag het zich, in afwijking van het derde lid, ook interbestuurlijk samenwerkingsverband noemen.
Art. 393.Het samenwerkingsverband is gegrond op een overeenkomst met statutaire draagkracht die bepalingen bevat over de duur en de eventuele verlenging, de opzegmogelijkheid, de eventuele inbreng van de deelnemers en de wijze waarop die inbreng wordt beheerd, de interne organisatie, de wederzijdse rechten en verplichtingen en de financiële repercussies, de informatieverstrekking aan de deelnemers en de jaarlijkse evaluatie door de gemeenteraden, de opmaak van de rekeningen en de bestemming van het resultaat, de financiële controle, de vereffening.
Art. 394.De overeenkomst, vermeld in artikel 393, kan bepalen dat een van de deelnemende gemeenten aangesteld wordt als beherende gemeente waar de zetel gevestigd wordt en die de interlokale vereniging vertegenwoordigt. De beherende gemeente kan eigen personeel inzetten ten behoeve van het samenwerkingsverband overeenkomstig de voorwaarden, vermeld in die overeenkomst en onder voorbehoud dat de rechten van het personeel geëerbiedigd worden.
Art. 395.§ 1. Een beheerscomité dat samengesteld is uit één afgevaardigde van elke deelnemer, overlegt over de wijze waarop de overeenkomst, vermeld in artikel 393, wordt uitgevoerd.
Alleen natuurlijke personen kunnen afgevaardigde zijn van een deelnemer.
De afgevaardigden voor de deelnemende gemeenten worden aangewezen onder de gemeenteraadsleden, de burgemeester en de schepenen. § 2. Het beheerscomité formuleert waar nodig adviezen ten behoeve van de beherende gemeente, stelt de rekeningen van de interlokale vereniging vast en legt ze ter goedkeuring voor aan de raden van de deelnemende gemeenten, waarvan de gewone meerderheid de goedkeuring verleent. § 3. Het beheerscomité legt de organisatie van zijn werkzaamheden vast in een huishoudelijk reglement dat bij de overeenkomst gevoegd wordt zonder dat het er deel van uitmaakt. § 4. Uitgezonderd de personen die het ambt van burgemeester of schepen waarnemen, kunnen de leden van het beheerscomité per bijgewoonde vergadering presentiegeld ontvangen dat gelijk is aan het hoogste bedrag dat uitkeerbaar is aan een gemeenteraadslid voor een gemeenteraadszitting in een van de deelnemende gemeenten. HOOFDSTUK 3. - Samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid Afdeling 1. - Principes
Art. 396.§ 1. Twee of meer gemeenten kunnen een samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid tot stand brengen om doelstellingen te verwezenlijken die behoren tot een of meer beleidsdomeinen.
Met behoud van de toepassing van andersluidende decretale bepalingen kunnen, naast gemeenten, aan het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid uitsluitend autonome gemeentebedrijven, openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de publiekrechtelijke verenigingen ervan, andere samenwerkingsverbanden, gevormd krachtens deze titel, politiezones en hulpverleningszones deelnemen.
De zetel van het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid is altijd gevestigd op het grondgebied van een deelnemende gemeente in een gebouw dat toebehoort aan het samenwerkingsverband zelf of aan een deelnemende gemeente. § 2. Privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen in de volgende gevallen deelnemen aan een samenwerkingsverband als vermeld in paragraaf 1: 1° het betreft een samenwerkingsverband met als enige doelstelling het realiseren van de opdrachten, vermeld in artikel 4.1.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 en de deelnemende privaatrechtelijke rechtspersoon is niet actief als energieleverancier of energieproducent als vermeld in artikel 1.1.3, 78° en 102°, van het voormelde decreet; 2° het betreft een samenwerkingsverband met als enige doelstelling het realiseren van de opdrachten, vermeld in artikel 26, eerste lid, van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringen en afvalstoffen.
Art. 397.Het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid is een publiekrechtelijke rechtspersoon met een rechtsvorm waarvan de kenmerken vastgesteld zijn krachtens de bepalingen van deze titel.
Ongeacht de doelstellingen van het samenwerkingsverband hebben zijn verbintenissen geen handelskarakter.
Voor alles wat niet uitdrukkelijk geregeld is in deze titel zijn op het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen van toepassing die gelden voor de vennootschapsvorm van de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
Art. 398.§ 1. De gemeenten beslissen over de beheersoverdracht overeenkomstig de statuten van het samenwerkingsverband.
In het eerste lid wordt verstaan onder beheersoverdracht: het toevertrouwen door de deelnemende gemeenten aan het samenwerkingsverband van de uitvoering van door hen genomen beslissingen in het kader van zijn doelstellingen, in die zin dat de deelnemende gemeenten zich het recht ontzeggen zelfstandig of samen met derden dezelfde opdracht uit te voeren. § 2. Een samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid kan bestaan in de volgende vier vormen: 1° projectvereniging: een samenwerkingsverband zonder beheersoverdracht dat tot doel heeft een duidelijk omschreven project te plannen, uit te voeren en te controleren;2° dienstverlenende vereniging: een samenwerkingsverband zonder beheersoverdracht dat tot doel heeft een duidelijk omschreven ondersteunende dienst te verlenen aan de deelnemende gemeenten, eventueel voor verschillende beleidsdomeinen;3° opdrachthoudende vereniging: een samenwerkingsverband met beheersoverdracht waaraan de deelnemende gemeenten de uitvoering van een of meer duidelijk omschreven bevoegdheden met betrekking tot een of meer beleidsdomeinen toevertrouwen;4° opdrachthoudende vereniging met private deelname: een opdrachthoudende vereniging waarin privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen deelnemen overeenkomstig artikel 396, § 2. § 3. Met behoud van de toepassing van andersluidende decretale bepalingen kan een opdrachthoudende vereniging met private deelname niet deelnemen aan de overige verenigingen, vermeld in paragraaf 2. § 4. In wat volgt in deze titel wordt met het begrip `opdrachthoudende vereniging' zowel de opdrachthoudende vereniging als de opdrachthoudende vereniging met private deelname bedoeld, tenzij anders bepaald.
Art. 399.Artikel 276 is van toepassing op het intergemeentelijk samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid, vermeld in artikel 396, met dien verstande dat "de gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het autonoom gemeentebedrijf en het gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm" wordt gelezen als "het intergemeentelijk samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid".
Art. 400.Artikel 301 is van toepassing op het intergemeentelijk samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid met dien verstande dat: 1° "over de aangestelde en waarnemend algemeen directeur en de aangestelde en waarnemend financieel directeur van het lokaal bestuur en over de leidend ambtenaar van het autonoom gemeentebedrijf" wordt gelezen als "over de leidend ambtenaar van het intergemeentelijk samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid";2° "autonoom gemeentebedrijf" wordt gelezen als "intergemeentelijk samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid". Afdeling 2. - Projectvereniging
Art. 401.De projectvereniging wordt opgericht voor een periode van ten hoogste zes jaar op grond van gemeenteraadsbeslissingen die daarover genomen zijn binnen een tijdsbestek van twee maanden.
Tijdens de duur die is vastgesteld bij de oprichting van een projectvereniging, is geen uittreding mogelijk.
De projectvereniging kan opeenvolgende keren verlengd worden voor een termijn die telkens niet langer mag zijn dan zes jaar, overeenkomstig de beslissingen die de deelnemende gemeenten ten gunste van de verlenging hebben genomen voor het verstrijken van de termijn. Bij gebrek aan instemming van alle betrokken gemeenten of bij het uitblijven van een of meer beslissingen wordt de projectvereniging ontbonden. De statuten bepalen de wijze van vereffening.
Projectverenigingen kunnen niet worden opgericht in de loop van het jaar waarin verkiezingen voor een algehele vernieuwing van de gemeenteraden worden georganiseerd.
In afwijking van het tweede lid kan een samengevoegde gemeente waarin dezelfde activiteit van gemeentelijk belang als vermeld in artikel 389 aan verschillende projectverenigingen is toevertrouwd, beslissen om die activiteit, voor haar gehele grondgebied, toe te vertrouwen aan een daarvan, op voorwaarde dat een gewone meerderheid van de andere deelnemende gemeenten daarmee instemt. De gemeente die uittreedt, vergoedt de schade die haar uittreding berokkent aan de projectvereniging en aan de andere vennoten.
Art. 402.De projectvereniging wordt opgericht bij akte, verleden voor de burgemeester van de gemeente waar de zetel gevestigd wordt. Met behoud van de toepassing van de wettelijke bepalingen over de inbreng van onroerende goederen verkrijgt de oprichtingsakte geldigheid op de datum van de dagtekening ervan door de ondertekening van alle gemeenten en andere rechtspersonen die deelnemen aan de oprichting ervan.
De oprichtingsakte omvat de statuten en wordt binnen een termijn van dertig dagen na de dagtekening ervan ter informatie aan de toezichthoudende overheid voorgelegd. De oprichtingsakte wordt integraal bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad en wordt terzelfder tijd ter inzage van eenieder neergelegd in de zetel van de projectvereniging.
Art. 403.De wijzigingen in de statuten en de aanvaarding van toetreding behoeven de instemming van de deelnemende gemeenten, overeenkomstig de procedure die in de statuten is bepaald.
Art. 404.§ 1. De projectvereniging beschikt uitsluitend over een raad van bestuur.
Alleen natuurlijke personen kunnen lid zijn van de raad van bestuur.
De deelnemers benoemen de leden van de raad van bestuur rechtstreeks.
Elke deelnemer heeft slechts één afgevaardigde in de raad van bestuur, naast de afgevaardigde met raadgevende stem, vermeld in paragraaf 3.
Voor de gemeenten kunnen uitsluitend gemeenteraadsleden, burgemeesters of schepenen het mandaat als lid van de raad van bestuur vervullen.
Het voorzitterschap van de raad van bestuur wordt altijd toevertrouwd aan een bestuurder die een gemeente aangewezen heeft. § 2. De raad van bestuur, waarin alle deelnemende gemeenten vertegenwoordigd zijn en waarin iedere bestuurder beschikt over één stem, heeft uitsluitend de bevoegdheid om beslissingen te nemen die hem expliciet door de deelnemers zijn opgedragen. De raad van bestuur is in elk geval bevoegd voor het personeelsbeleid. De raad van bestuur kan het dagelijks personeelsbeheer, de bevoegdheid voor het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van het personeel toevertrouwen aan het personeelslid dat aan het hoofd staat van het personeel van de projectvereniging. § 3. Iedere gemeente wijst een afgevaardigde aan die deelneemt aan de vergaderingen van de raad van bestuur als lid met raadgevende stem.
Die afgevaardigden zijn altijd raadsleden in de betrokken gemeenten, verkozen op een lijst waarvan geen enkele verkozene deel uitmaakt van het college van burgemeester en schepenen. § 4. De werkingsmodaliteiten van de raad van bestuur worden vastgesteld in een bij de statuten gevoegd huishoudelijk reglement dat gewijzigd kan worden bij eenvoudige beslissing van de raad van bestuur. De afgevaardigden, vermeld in paragraaf 3, tellen niet mee voor de berekening van een eventueel aanwezigheidsquorum. § 5. De controle op de financiële toestand wordt toevertrouwd aan een accountant die benoemd is door de raad van bestuur.
De raad van bestuur stelt de jaarrekeningen vast en legt ze, samen met een activiteitenverslag en het verslag van de accountant, voor aan de deelnemers die hun goedkeuring verlenen overeenkomstig de procedure bepaald in de statuten. § 6. Elke projectvereniging rapporteert aan de Vlaamse Regering over haar werking. De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud, de periodiciteit en de wijze van rapportering. De rapportering heeft niet tot gevolg dat een termijn om toezicht uit te oefenen als vermeld in hoofdstuk 4 van deze titel een aanvang neemt.
Art. 405.Met behoud van de toepassing van andere wettelijke of decretale bepalingen die van toepassing zijn op de bestuurders, bestaat er onverenigbaarheid tussen hun mandaat en de ambten, de functies of de mandaten, vermeld in artikel 436.
De bestuurders zijn niet persoonlijk gebonden door de verbintenissen van de projectvereniging. Ze zijn overeenkomstig het gemeen recht verantwoordelijk voor de vervulling van de taak die aan hen opgedragen is en ze zijn aansprakelijk zonder hoofdelijkheid voor de tekortkomingen bij de normale uitoefening van hun bestuur.
Artikel 439 is van toepassing op de bestuurders.
Art. 406.De vergaderingen van de raad van bestuur zijn niet openbaar.
De gedetailleerde notulen, waarbij het stemgedrag van de individuele leden en alle documenten waar in de notulen naar verwezen wordt, gevoegd zijn, liggen ter inzage van de gemeenteraadsleden op het secretariaat van de deelnemende gemeenten, met behoud van de decretale bepalingen over de openbaarheid van bestuur.
Op verzoek van een raadslid vraagt het deelnemende bestuur aan de vereniging om de notulen en alle stukken waarnaar in de notulen wordt verwezen, elektronisch ter beschikking te stellen. De vereniging stelt de gevraagde stukken elektronisch ter beschikking aan het deelnemende bestuur en het deelnemende bestuur bezorgt ze aan het raadslid.
Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging van de raadsleden wegens schending van het beroepsgeheim, overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Art. 407.De duur en de wijze van beëindiging van het mandaat van bestuurder worden statutair bepaald. Alle bestuurders zijn van rechtswege ontslagnemend bij verlies van hun openbaar mandaat, uitgezonderd in geval van de algehele vernieuwing van de gemeenteraden. In dat geval wijzen de deelnemende gemeenten in de loop van de maand januari die volgt op het jaar van de verkiezingen tot algehele vernieuwing van de gemeenteraden, de nieuwe bestuurders aan.
Zij treden aan op 1 februari daaropvolgend. Eventueel worden nog bestuurders door de andere deelnemers aangewezen in de loop van de maand die volgt op de installatie van hun eigen raden.
Art. 408.Om geldig te beraadslagen en te beslissen is een aanwezigheidsquorum vastgesteld op de gewone meerderheid van het aantal bestuurders, zowel in het geheel als in de groep van de bestuurders die de gemeenten hebben aangewezen. Van dat aanwezigheidsquorum kan statutair worden afgeweken voor een tweede vergadering die volgt op een onvoldoende samengestelde eerdere vergadering, en op voorwaarde dat het gaat om punten die voor de tweede keer op de agenda voorkomen.
Deze bepaling geldt niet voor de voorstellen tot statutenwijziging en aanvaarding van toetredingen.
De meerderheid die vereist is voor de beslissingen is altijd de gewone meerderheid die bereikt moet worden, zowel in het geheel als in de groep van de bestuurders die de gemeenten benoemd hebben.
Art. 409.De leden van de raad van bestuur kunnen per bijgewoonde vergadering een presentiegeld ontvangen dat ten hoogste gelijk is aan het hoogste bedrag dat uitkeerbaar is aan een gemeenteraadslid voor een gemeenteraadszitting in een van de deelnemende gemeenten.
Art. 410.Het is niet verplicht om een maatschappelijk kapitaal te vormen.
Als dat wel statutair is vastgelegd, wordt het vast kapitaal bij de oprichting door de deelnemers volledig in speciën volgestort.
Het kapitaal wordt niet geïndexeerd en wordt vertegenwoordigd door aandelen waarvan de waarde en de rechten statutair zijn bepaald.
Immateriële inbrengen ter vertegenwoordiging van vermogensbestanddelen die niet naar economische maatstaven kunnen worden gewaardeerd, en inbrengen in natura, worden gewaardeerd op grond van een verslag van de accountant en worden vertegenwoordigd door respectievelijk winstbewijzen en aandelen waarvan de waarde en de rechten statutair zijn bepaald.
De deelnemers kunnen uitsluitend worden vergoed voor hun inbreng en zijn alleen aansprakelijk voor hun inbreng.
Bij de statuten wordt een register gevoegd waarop iedere deelnemer is vermeld met aanduiding van de aandelen en winstbewijzen die aan hem zijn toegekend.
Art. 411.De boekhouding wordt gevoerd overeenkomstig de wetgeving op de boekhouding van de ondernemingen en met naleving van de richtlijnen die de overheid uitvaardigt voor de boekhoudkundige verrichtingen.
De jaarrekeningen worden, nadat ze goedgekeurd zijn overeenkomstig de procedure, vermeld in de statuten, door de raad van bestuur neergelegd bij de Nationale Bank van België.
Een projectvereniging kan er ook voor kiezen om de regels van de beleids- en beheerscyclus toe te passen, zoals die gelden voor de autonome gemeentebedrijven. In dat geval zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing op die projectvereniging, maar bezorgt ze haar jaarrekening en de digitale rapportering van de gegevens ervan aan de Vlaamse overheid. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden voor de toepassing van dit lid.
Art. 412.De projectvereniging kan gemachtigd worden om in eigen naam en voor eigen rekening tot onteigening over te gaan. Afdeling 3. - Dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen
Onderafdeling 1. - Voorbereidende fase
Art. 413.De gemeenten die de oprichting van een dienstverlenende of een opdrachthoudende vereniging overwegen, beslissen via hun gemeenteraad vooraf een overlegorgaan op te richten om de samenwerkingsmogelijkheden en voorwaarden te bestuderen voor een of meer welbepaalde beleidsdomeinen. Terzelfder tijd wijzen ze een lid van het college van burgemeester en schepenen aan die zitting zal hebben in het overlegorgaan en leggen ze eventueel een begrotingskrediet vast om de voorbereidende fase te financieren.
Uitsluitend gemeenten maken deel uit van het overlegorgaan. Dat overlegorgaan bezit geen rechtspersoonlijkheid en kan geen verbintenissen aangaan ten laste van de op te richten dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging.
De openbare centra voor maatschappelijk welzijn kunnen een waarnemer die is aangewezen door hun raden, de vergaderingen van het overlegorgaan laten bijwonen, als de doelstelling ook tot hun belangensfeer behoort.
Art. 414.Het overlegorgaan, vermeld in artikel 413, organiseert autonoom zijn werkzaamheden.
Onder voorbehoud van artikel 419 beschikt dat overlegorgaan over een periode van maximaal één jaar, die ingaat op zijn installatievergadering, om zijn studieopdracht te vervullen.
Als het resultaat van de studieopdracht positief is ten opzichte van de mogelijke oprichting van een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging, stelt dat overlegorgaan aan de deelnemende gemeenten een bundel ter beschikking waarin de volgende documenten opgenomen zijn: 1° een grondige motiveringsnota;2° een bestuursplan met een omschrijving van de maatschappelijke opdrachten en de daaraan verbonden wijze van dienstverlening, en met een beschrijving van de bestuurlijke organisatie van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging;3° een ondernemingsplan voor een periode van zes jaar, met een omschrijving van de bedrijfsopdrachten, de financiële structuur en de in te zetten middelen, en de controlemogelijkheden op de uitvoering;4° een ontwerp van de statuten. De documenten, vermeld in het derde lid, vormen de basis van de uitwerking van het samenwerkingsconcept.
Art. 415.De gemeenten zijn niet gebonden door hun deelneming in het overlegorgaan, vermeld in artikel 413. Ze spreken zich uit over de documenten die hun worden voorgelegd. Ofwel beslissen ze af te zien van deelneming in de eventuele oprichting van een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging, ofwel gaan ze akkoord met het voorstel, al of niet op voorwaarde dat wijzigingen in dat voorstel worden aangebracht.
De beslissingen van de gemeenten worden voorgelegd aan dat overlegorgaan, dat daarover in consensus beslist. De vertegenwoordigers van de afhakende gemeenten nemen niet deel aan die besluitvorming.
Het definitieve voorstel wordt aan de overblijvende gemeenten voorgelegd. De gemeenten kunnen het voorstel alleen goedkeuren of afkeuren.
De gemeenteraadsbeslissingen houdende de oprichting van een overlegorgaan als vermeld in artikel 413 en betreffende de voorstellen van dat overlegorgaan worden ter informatie meegedeeld aan de toezichthoudende overheid.
Onderafdeling 2. - Oprichting, toetreding, duur, verlenging, ontbinding
Art. 416.De gemeenten die overeenkomstig artikel 415 hun instemming hebben betuigd met het definitieve voorstel van het overlegorgaan, vermeld in artikel 413, kunnen, zonder daartoe verplicht te zijn, uiterlijk binnen drie maanden die volgen op de laatste beslissing tot goedkeuring, en onder voorbehoud van artikel 419, een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging oprichten.
Het oprichtingsdossier omvat alle gemeenteraadsbeslissingen die voor de oprichting, vermeld in het eerste lid, worden genomen, alsook de bijbehorende documenten waaronder het bestuursplan en het ondernemingsplan. Het oprichtingsdossier wordt bij de oprichtingsakte gevoegd.
Art. 417.Als, naast gemeenten, aan de oprichting van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging wordt deelgenomen door een of meer besturen als vermeld in artikel 396, omvat het oprichtingsdossier de beslissing van het orgaan dat daartoe bevoegd is. Voor een deelnemende dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging is dat altijd de algemene vergadering. Voor een deelnemende projectvereniging is dat de raad van bestuur. Voor een deelnemend openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is dat de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art. 418.De dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging wordt opgericht bij akte, verleden voor de burgemeester van de gemeente waar de zetel gevestigd wordt. Met behoud van de toepassing van de wettelijke bepalingen over de inbreng van onroerende goederen en het administratief goedkeuringstoezicht, verkrijgt de oprichtingsakte geldigheid op de datum van de dagtekening ervan door de ondertekening door de vertegenwoordigers van alle gemeenten en andere rechtspersonen die aan de oprichting deelnemen.
Door de oprichting, vermeld in het eerste lid, wordt het overlegorgaan, vermeld in artikel 413, ambtshalve ontbonden.
De oprichtingsakte omvat de statuten en alle eventuele bijlagen en wordt binnen een termijn van dertig dagen na de dagtekening ervan aan de toezichthoudende overheid voorgelegd. Ze wordt goedgekeurd door de Vlaamse Regering binnen een termijn van zestig dagen die ingaat de dag na de verzending van de oprichtingsakte naar de toezichthoudende overheid. Als die termijn verstrijkt zonder dat de Vlaamse Regering een beslissing heeft genomen en verstuurd aan alle betrokken gemeenteoverheden, dan wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.
De goedgekeurde oprichtingsakte wordt integraal bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad en wordt, samen met het volledige oprichtingsdossier, ter inzage van eenieder gelijktijdig neergelegd in de zetel van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging en bij de toezichthoudende overheid. Afschriften van de oprichtingsakte liggen ter inzage op de secretarie in de gemeentehuizen van alle deelnemende gemeenten.
Art. 419.De dienstverlenende of opdrachthoudende verenigingen kunnen niet worden opgericht in de loop van het jaar waarin verkiezingen voor een algehele vernieuwing van de gemeenteraden worden georganiseerd. De oprichting vindt in voorkomend geval plaats in de loop van de zes daaropvolgende maanden en het overlegorgaan, vermeld in artikel 413, blijft zolang in functie. De leden van dat overlegorgaan verliezen van rechtswege hun mandaat en hun vervangers worden aangewezen op de eerste raadszitting die volgt op de installatievergadering van de nieuwe gemeenteraad.
Art. 420.De toetreding van een gemeente of de uitbreiding van haar aansluiting bij een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging is afhankelijk van een beslissing van de gemeenteraad die daarvoor wordt genomen op basis van een onderzoek, in voorkomend geval op basis van een vergelijkend onderzoek als er zich verschillende beheersvormen reëel aanbieden.
De toetredingsbeslissing van een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging wordt genomen door de algemene vergadering. De toetredingsbeslissing van een projectvereniging wordt genomen door de raad van bestuur.
Alle toetredingen worden aanvaard door de algemene vergadering van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging.
Art. 421.De verbodsbepaling, vermeld in artikel 419, over de periode van oprichting van een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging geldt voor iedere toetredingsbeslissing op grond van het voorgaande artikel.
Aan een toetreding of uitbreiding van aansluiting kan geen terugwerkende kracht worden verleend.
Art. 422.Tijdens de bij de oprichting van een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging vastgestelde duur die, onder voorbehoud van artikel 424, niet meer mag bedragen dan achttien jaar, is geen uittreding mogelijk.
Binnen de opdrachthoudende verenigingen die overeenkomstig artikel 4.1.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, zijn aangewezen als distributienetbeheerder of die een opdracht hebben verkregen die een onderdeel vormt van het beheer van de waterketen zoals bedoeld in het decreet van 24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending, is uittreding ten gevolge van een gebiedsuitwisseling evenwel mogelijk als de gemeente en de betrokken opdrachthoudende verenigingen daarmee instemmen en afspraken hebben over de modaliteiten voor de uitvoering ervan.
Een deelnemer kan door de algemene vergadering worden uitgesloten op de wijze die is bepaald in de statuten wegens behoorlijk vastgestelde niet-naleving van de verbintenissen ten opzichte van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging.
In afwijking van het eerste lid kan een samengevoegde gemeente waarin dezelfde activiteit van gemeentelijk belang als vermeld in artikel 389 aan verschillende dienstverlenende of opdrachthoudende verenigingen is toevertrouwd, beslissen om die activiteit, voor haar gehele grondgebied, toe te vertrouwen aan één daarvan, op voorwaarde dat een gewone meerderheid van de andere deelnemende gemeenten daarmee instemt. De gemeente die uittreedt, vergoedt de schade die haar uittreding berokkent aan de dienstverlenende of opdrachthoudende verenigingen en aan de andere vennoten.
Art. 423.Na afloop van de statutair bepaalde duur kan de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging opeenvolgende keren verlengd worden voor een termijn die telkens niet langer mag zijn dan achttien jaar.
Op verzoek van de gewone meerderheid van het totale aantal deelnemers en op voorwaarde dat het verzoek gedragen wordt door een drievierdemeerderheid van het aantal deelnemende gemeenten, kan de laatste algemene vergadering vóór het verstrijken van de duur, tot de verlenging beslissen met een drievierdemeerderheid van het aantal stemmen. De gemeenteraadsbeslissingen die daarvoor worden genomen, worden bij het verslag van de algemene vergadering gevoegd en zijn gebaseerd op een onderzoek, in voorkomend geval op basis van een vergelijkend onderzoek als er zich verschillende beheersvormen reëel aanbieden.
Uiterlijk negentig dagen voor de algemene vergadering die beslist over de verlenging wordt de agenda door de raad van bestuur aan alle deelnemers toegezonden.
De deelnemers die niet willen verlengen, kunnen daartoe niet verplicht worden en houden op deel uit te maken van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging op het einde van het jaar waarin de algemene vergadering tot de verlenging heeft beslist. Vooraf leggen ze hun beslissing daartoe voor, die wordt gevoegd bij het verslag van de algemene vergadering. Ze leven de door hen aangegane contractuele verbintenissen na, maar zijn voor het overige geen schadevergoeding verschuldigd. Artikel 425, vierde en vijfde lid, zijn op hen van toepassing.
Deelnemers die nalaten over de verlenging te beslissen of hun beslissing mee te delen, worden geacht verder deel uit te maken van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging.
Art. 424.Als de duur van een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging verstrijkt in de loop van het jaar waarin de verkiezingen voor een algehele vernieuwing van de gemeenteraden worden georganiseerd, wordt over de verlenging pas beslist in het daaropvolgende jaar, zowel door de betrokken gemeenteraden als door de eerste algemene vergadering in de loop van dat jaar. Zolang wordt de oorspronkelijke duur verlengd.
Art. 425.Op verzoek van drie vierde van het aantal deelnemende gemeenten en aan de hand van de gemeenteraadsbeslissingen die daarvoor worden genomen, kan de algemene vergadering met een drievierdemeerderheid van het aantal stemmen tot de vervroegde ontbinding van een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging beslissen.
Bij ontbinding krachtens het eerste lid of als de statutair bepaalde duur verstrijkt en niet verlengd wordt, wijst de algemene vergadering die de ontbinding vaststelt, de vereffenaars aan op dezelfde wijze als bepaald is voor de bestuurders. Een beperkt college van vereffenaars kan samengesteld worden. Het totaal aantal leden van dat college bedraagt ten hoogste een derde van dat van de raad van bestuur. De meerderheid komt telkens toe aan de leden die op voordracht van de deelnemende gemeenten zijn benoemd. Alle andere organen vervallen op het ogenblik van ontbinding.
Het voltallige personeel van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging wordt overgenomen, hetzij door de deelnemers, hetzij eventueel door de overnemers van de activiteit, in verhouding tot de kapitaalinbreng of overeenkomstig de onderling bereikte akkoorden, en zonder dat de personeelsleden door die plicht tot overname gebonden zijn.
De nieuwe werkgever waarborgt de rechten die de vereniging op het ogenblik van haar ontbinding, hetzij statutair, hetzij contractueel voor de werknemers vastgesteld had. Het personeel dat door een gemeente overgenomen wordt, komt, met behoud van zijn geldelijke rechten, terecht in een overgangskader dat uitdovend is.
De gemeenten hebben een recht van voorkeur bij de overname van de installaties die op hun grondgebied liggen.
Onderafdeling 3. - Statuten en statutenwijzigingen
Art. 426.De statuten van de dienstverlenende of opdrachthoudende verenigingen vermelden ten minste: 1° de naam en eventueel de afkorting;2° de maatschappelijke doelstellingen, die duidelijk en beperkend omschreven zijn;3° de maatschappelijke zetel;4° de duur en de wijze van de verlenging;5° de nauwkeurige aanduiding van de deelnemers, hun inbreng en hun verbintenissen en eventueel het vast kapitaal;6° de samenstelling, de vergaderwijze en de bevoegdheden van alle organen van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging;7° de wijze waarop de rekeningen zijn opgemaakt en het resultaat is verdeeld;8° de wijze van toetreding, ontbinding en vereffening;9° de wijze van uitsluiting van een deelnemer;10° de wijze en periodiciteit van noodzakelijke informatiedoorstroming tussen de organen van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging onderling, naar de deelnemers en eventueel naar belanghebbende derden toe.
Art. 427.De wijzigingen in de statuten en in de bijlagen worden artikelsgewijs aangebracht door de algemene vergadering met een drievierdemeerderheid, zowel voor het geheel van de geldig uitgebrachte stemmen, als voor de geldig uitgebrachte stemmen van de vertegenwoordigde gemeenten, en op voorwaarde dat de gewone meerderheid van het aantal deelnemende gemeenten haar instemming betuigt.
Uiterlijk negentig dagen voor de algemene vergadering die de statutenwijzigingen moet beoordelen, wordt een door de raad van bestuur opgesteld ontwerp aan alle deelnemers voorgelegd. De beslissingen daarover van hun raden die de oorspronkelijke statuten hebben goedgekeurd, bepalen het mandaat van de respectieve vertegenwoordigers op de algemene vergadering en worden bij het verslag gevoegd.
De deelnemers die nalaten binnen de gestelde termijn een beslissing te nemen en voor te leggen, worden geacht zich te onthouden. De onthouding bepaalt het mandaat van hun vertegenwoordiger op de algemene vergadering.
Art. 428.Het verslag van de algemene vergadering houdende wijziging van de statuten wordt, samen met de bijbehorende documenten waaronder de beslissingen van de deelnemers, binnen een termijn van dertig dagen na de dagtekening ervan aan de toezichthoudende overheid voorgelegd.
De wijzigingen worden goedgekeurd door de Vlaamse Regering binnen een termijn van negentig dagen die ingaat op de dag na de verzending van het verslag naar de toezichthoudende overheid. Als die termijn verstrijkt zonder dat de Vlaamse Regering een beslissing heeft genomen en verstuurd naar de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging, wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.
Art. 429.De statutenwijzigingen worden op dezelfde wijze als de oprichtingsakte neergelegd en bekendgemaakt.
Een volledig gecoördineerde tekst van de statuten wordt neergelegd in de zetel van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging, bij de toezichthoudende overheid en in de gemeentehuizen van elke deelnemende gemeente, binnen een termijn van dertig dagen na de ontvangst door de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging van het goedkeuringsbesluit of na het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 428, tweede lid.
Art. 430.De statutenwijzigingen zijn pas uitvoerbaar nadat ze zijn goedgekeurd bij besluit van de Vlaamse Regering of als de termijn voor goedkeuring verstreken is. Er kan geen terugwerkende kracht aan verbonden worden die verder reikt dan 1 januari van het boekjaar waarin de algemene vergadering de wijzigingen heeft aangebracht.
Er kunnen geen statutenwijzigingen aan de deelnemers worden voorgelegd in de loop van het jaar waarin verkiezingen voor een algehele vernieuwing van de gemeenteraden worden georganiseerd, tenzij overeenkomstig een wettelijke of reglementaire verplichting of om het aantal mandaten binnen het intergemeentelijk samenwerkingsverband te verminderen.
Onderafdeling 4. - Structuur
Art. 431.De dienstverlenende en de opdrachthoudende vereniging beschikken ten minste over een algemene vergadering en een raad van bestuur.
Met uitzondering van de algemene vergadering kunnen alleen natuurlijke personen lid zijn van de organen van de dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen.
Art. 432.De algemene vergadering is samengesteld uit de vertegenwoordigers van de deelnemers. Voor de gemeenten worden ze rechtstreeks aangewezen door de gemeenteraden uit hun leden, en voor de overige deelnemers door de organen die, krachtens de wettelijke, reglementaire of statutaire bepalingen, bevoegd zijn tot deelneming of toetreding te beslissen.
Het aantal leden dat elke gemeente kan afvaardigen om te zetelen in de algemene vergadering wordt bepaald door twee criteria: de bevolkingscijfers en de kapitaalinbreng. De verdeelsleutel tussen beide criteria wordt statutair bepaald.
De vaststelling van het mandaat van de vertegenwoordiger wordt herhaald voor elke algemene vergadering.
Met behoud van de toepassing van andersluidende bepalingen in deze titel, wordt de agenda van de algemene vergadering die de raad van bestuur vaststelt uiterlijk dertig dagen voor haar zitting, naar alle deelnemers verstuurd. De zittingen van de algemene vergadering zijn openbaar.
Het aantal stemmen waarover iedere deelnemer in de algemene vergadering beschikt, wordt statutair bepaald, waarbij: 1° de deelnemende gemeenten altijd over de meerderheid van de stemmen beschikken;2° de deelnemende privaatrechtelijke rechtspersonen samen over niet meer dan 25% van het totale aantal statutair bepaalde stemmen kunnen beschikken.Met behoud van de toepassing van het voorgaande, kunnen in de statuten bepalingen ter bescherming van minderheden worden opgenomen.
Afgezien van de jaarvergadering, vermeld in artikel 454, wordt nog minstens één buitengewone algemene vergadering belegd in de loop van het laatste trimester van elk jaar, om de te ontwikkelen activiteiten en de te volgen strategie voor het volgende boekjaar te bespreken. Een door de raad van bestuur opgestelde begroting staat op de agenda van die vergadering.
Art. 433.Voor de toepassing van deze titel worden de autonome gemeentebedrijven gelijkgesteld met de gemeenten als het gaat om de hoedanigheid, de onverenigbaarheden en de informatieplicht van de door hen te benoemen of voor te dragen mandatarissen, de aanwezigheids- en stemmingsvereisten en het voorzitterschap van de verschillende organen.
Art. 434.§ 1. In de dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen worden de leden van de raad van bestuur, bij geheime stemming, benoemd door de algemene vergadering.
Het aantal leden van de raad van bestuur bedraagt maximaal vijftien.
Als op 1 mei 2017 het aantal leden van de raad van bestuur evenwel minder dan vijftien bedroeg, geldt dat aantal als maximum aantal leden.
In afwijking van het derde lid geldt, in geval van een significante wijziging in het werkingsgebied van de opdrachthoudende of dienstverlenende vereniging of in het geval de opdrachthoudende of dienstverlenende vereniging betrokken is bij een fusie met andere opdrachthoudende of dienstverlenende verenigingen, het maximum aantal leden van het tweede lid.
Maximaal twee derden van de leden is van hetzelfde geslacht. § 2. De leden van de raad van bestuur worden benoemd op voordracht van de deelnemers.
Als de deelnemende gemeenten kandidaat-bestuurders voordragen die geen lid zijn van een gemeenteraad of van een districtsraad van een van de deelnemende gemeenten, maar van wie de deskundigheid over de statutair bepaalde doelstellingen manifest aantoonbaar is, wordt die voordracht uitdrukkelijk gemotiveerd. In dat geval is de onverenigbaarheid van het mandaat van bestuurder met de functie van werknemer van een deelnemend openbaar bestuur, vermeld in artikel 436, eerste lid, 8°, niet van toepassing.
De algemene vergadering kan op voordracht van de raad van bestuur, onafhankelijke bestuurders aanstellen als stemgerechtigde leden van de raad van bestuur. § 3. De raad van bestuur stelt de vereisten vast waaraan kandidaten voor het mandaat van onafhankelijk bestuurder moeten voldoen op het vlak van bekwaamheden, kennis en ervaring. Hij doet een open oproep tot kandidaatstelling voor een mandaat van onafhankelijk bestuurder.
De oproep bevat een weergave van de vereisten waaraan kandidaten moeten voldoen en regelt de wijze van kandidaatstelling, waarbij minstens een curriculum vitae wordt voorgelegd. De raad van bestuur vergelijkt de verdiensten van de kandidaten.
De algemene vergadering stelt een onafhankelijk bestuurder aan op voordracht van de raad van bestuur, op grond van: - deskundigheid inzake het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband; - specifieke deskundigheid inzake de inhoudelijke materie en de beleidsvelden waarin het samenwerkingsverband actief is; - onafhankelijkheid ten aanzien van de deelgenoten en het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband.
In geval van ernstige redenen kunnen de onafhankelijke bestuurders te allen tijde worden ontslagen door de algemene vergadering, op voordracht van de raad van bestuur. § 4. Niemand kan gelijktijdig mandaten uitoefenen in de uitvoerende organen van meer dan drie dienstverlenende of opdrachthoudende verenigingen. § 5. De algemene vergadering stelt een code van goed bestuur vast.
De code van goed bestuur wordt meegedeeld aan de toezichthoudende overheid.
Art. 435.De samenstelling en voordrachtregeling van de raad van bestuur wordt in iedere dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging statutair geregeld, met precieze aanduiding van het aantal leden, benoemd overeenkomstig artikel 434.
Het aantal bestuurders dat op voordracht van de andere deelnemers is benoemd, mag nooit meer bedragen dan een vierde van het aantal bestuurders dat op voordracht van de deelnemende gemeenten benoemd is.
Iedere bestuurder die op die manier is benoemd, beschikt over één stem.
De bestuurders, benoemd op voordracht van de gemeenten, kunnen zich laten bijstaan door deskundigen die na gezamenlijk overleg worden voorgedragen door de gemeente waar de zetel gevestigd is, en die worden benoemd door de gemeentelijke vertegenwoordigers op de algemene vergadering. De deskundigen maken geen deel uit van de raad van bestuur, maar ze kunnen de vergaderingen van alle organen bijwonen en alle documenten opvragen.
De vergoeding van de bestuurders is ten laste van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging.
Art. 436.Met behoud van de toepassing van andere wettelijke of decretale bepalingen die van toepassing zijn op de mandaten in een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging, bestaat er een onverenigbaarheid tussen het mandaat van bestuurder en de volgende ambten, functies of mandaten: 1° lid van een regering, zowel op federaal niveau als op niveau van de gewesten en gemeenschappen;2° lid van een wetgevende vergadering, zowel op federaal niveau als op niveau van de gewesten en gemeenschappen;3° lid van het Europees Parlement en van de Europese Commissie;4° provinciegouverneur of adjunct van de gouverneur van Vlaams-Brabant;5° arrondissementscommissaris of adjunct-arrondissementscommissaris;6° provinciegriffier;7° lid van een bestuurs- of controleorgaan in of werknemer van een privaatrechtelijke rechtspersoon die activiteiten uitoefent in dezelfde beleidsdomeinen als de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging;8° met behoud van de toepassing van artikel 434, § 2, tweede lid, werknemer van een deelnemend openbaar bestuur, of van een administratie die is belast met hetzij de uitoefening van het gewoon toezicht op de lokale besturen, hetzij de uitoefening van een specifiek toezicht op grond van de doelstellingen van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging. In afwijking van het eerste lid bestaat er geen onverenigbaarheid tussen het mandaat van bestuurder van een opdrachthoudende vereniging met private deelname en de volgende functies of mandaten: een lid van een bestuurs- of controleorgaan in of een werknemer van een privaatrechtelijke rechtspersoon die deelnemer is in dezelfde opdrachthoudende vereniging met private deelname.
Art. 437.De raad van bestuur waaraan beslissingsrecht is toegekend, is bevoegd voor alles wat niet uitdrukkelijk overeenkomstig deze titel of krachtens de statuten voorbehouden is aan een ander orgaan.
De raad van bestuur vertegenwoordigt de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging tegenover derden en in rechte als eiser of als verweerder.
Art. 438.De bestuurders zijn niet persoonlijk gebonden door de verbintenissen van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging.
De bestuurders zijn overeenkomstig het gemeen recht verantwoordelijk voor de vervulling van de taak die hun is opgedragen en zijn aansprakelijk zonder hoofdelijkheid voor de tekortkomingen bij de normale uitoefening van hun bestuur.
Art. 439.Ten aanzien van de bestuurders zijn een aantal onverenigbaarheden bepaald.
Een bestuurder mag niet: 1° aanwezig zijn bij een beraadslaging of besluit over zaken waarbij hij een rechtstreeks belang heeft, of waarbij zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben.Dit verbod strekt niet verder dan de bloed- en aanverwanten tot de tweede graad als het gaat om de voordracht van kandidaten, benoemingen, afzettingen en schorsingen; 2° rechtstreeks of onrechtstreeks deelnemen aan overeenkomsten die met de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging zijn gesloten;3° als advocaat, notaris of zaakwaarnemer optreden in rechtsgedingen tegen de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging.Het is hem verboden, in dezelfde hoedanigheid ten behoeve van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging te pleiten, raad te geven of op te treden in enige betwisting, tenzij dat kosteloos gebeurt; 4° optreden als raadsman van een personeelslid in tuchtzaken.
Art. 440.De vergaderingen van de raad van bestuur zijn niet openbaar.
De gedetailleerde notulen met bijgevoegd het stemgedrag van de individuele leden en alle documenten waar in de notulen naar verwezen wordt, liggen ter inzage van de gemeenteraadsleden op het secretariaat van de deelnemende gemeenten, met behoud van de toepassing van de decretale bepalingen inzake de openbaarheid van bestuur.
Op verzoek van een raadslid vraagt het deelnemende bestuur om de notulen en alle stukken waarnaar in de notulen wordt verwezen, elektronisch ter beschikking te stellen. De vereniging stelt de gevraagde stukken elektronisch ter beschikking aan het deelnemende bestuur en het deelnemende bestuur bezorgt ze aan het raadslid.
Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging van de raadsleden wegens schending van het beroepsgeheim, overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Aan de vergaderingen van de raad van bestuur wordt deelgenomen door ten hoogste vijf rechtstreeks door verschillende gemeenten aangewezen afgevaardigden die lid zijn met raadgevende stem. Deze afgevaardigden worden niet meegeteld in het maximumaantal leden van de raad van bestuur, vermeld in artikel 434, § 1. De statuten vermelden de criteria die bepalend zijn voor de wijze van aanwijzing van die afgevaardigden, die altijd raadsleden zijn die in de betrokken gemeenten verkozen zijn op een lijst waarvan geen enkele verkozene deel uitmaakt van het college van burgemeester en schepenen.
Art. 441.Een lid van de raad van bestuur of een door de raad van bestuur hiertoe gemandateerde brengt minstens tweemaal per jaar, tijdens een openbare vergadering van de gemeenteraad van elk van de deelnemende gemeenten, verslag uit over de uitoefening van de bevoegdheden en taken van de raad, en verstrekt toelichting bij het beleid van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging.
Art. 442.§ 1. In elke dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging: 1° kan een algemeen comité worden opgericht om de verbinding en het overleg tussen de raad van bestuur en de deelnemers te faciliteren en te stroomlijnen;2° kunnen adviescomités worden opgericht, als de doelstellingen meervoudig zijn of als de geografische spreiding het verantwoordt. § 2. In dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen kunnen regionale bestuurscomités met beslissingsbevoegdheid worden opgericht als aan al de volgende voorwaarden is voldaan: 1° het is verantwoord door de geografische spreiding;2° er worden geen regionale adviescomités opgericht;3° netto leidt het tot een vermindering van het totale aantal bestuursleden in de verschillende organen van het intergemeentelijk samenwerkingsverband. Aan de regionale bestuurscomités kunnen statutair bepaalde bevoegdheden worden toevertrouwd die alleen van belang zijn voor die geografische regio. Daarnaast kan de raad van bestuur bevoegdheden van beperkt regionaal belang delegeren. De regionale bestuurscomités kunnen echter nooit bevoegd zijn voor personeelsbeslissingen.
Elk lid van het regionaal bestuurscomité heeft één stem.
Artikel 440, eerste lid, is van toepassing op de zittingen en notulen van de regionale bestuurscomités.
Artikel 436, 438 en 439 zijn van toepassing op de leden van de regionale bestuurscomités.
De regionale bestuurscomités zijn bestuursorganen als vermeld in artikel 461.
Art. 443.Er zijn geen andere organen mogelijk dan deze vermeld in dit decreet.
De leden van de regionale bestuurscomités, het algemeen comité en de adviescomités van de dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen worden, bij geheime stemming, benoemd door de algemene vergadering op voordracht van de deelnemers. Zij ontvangen geen vergoeding onder welke vorm dan ook voor hun prestaties in dat comité.
Als de deelnemende gemeenten kandidaat-leden van de regionale bestuurscomités voordragen die geen lid zijn van een gemeenteraad of van een districtsraad van een van de deelnemende gemeenten, maar van wie de deskundigheid over de statutair bepaalde doelstellingen manifest aantoonbaar is, wordt die voordracht uitdrukkelijk gemotiveerd.
In de adviescomités die opgericht worden op grond van meervoudige doelstellingen en die in aantal beperkt blijven tot het aantal doelstellingen, zijn uitsluitend de gemeenten vertegenwoordigd die belang hebben bij de betrokken doelstelling.
De leden van de adviescomités kunnen overeenkomstig de statutaire bepalingen ter zake vertegenwoordigers van belanghebbende derden als leden met stemrecht coöpteren.
Art. 444.Het voorzitterschap van de verschillende organen wordt altijd toevertrouwd aan en effectief uitgeoefend door een op voordracht van de deelnemende gemeenten benoemd lid van het orgaan, dat ook gemeenteraadslid, districtsraadslid, schepen, districtsschepen, burgemeester of districtsburgemeester is in een aangesloten gemeente.
De algemene vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter van de raad van bestuur of zijn vervanger.
De werkingsmodaliteiten van de verschillende organen worden opgenomen in een bij de statuten gevoegd huishoudelijk reglement dat vastgesteld wordt door de oprichtingsvergadering en gewijzigd kan worden door een eenvoudige beslissing van het betrokken orgaan. De afgevaardigden, vermeld in artikel 440, vierde lid, tellen niet mee voor de berekening van een eventueel aanwezigheidsquorum.
Art. 445.De duur en de wijze van beëindiging van het mandaat van de leden van de verschillende organen in een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging worden statutair bepaald.
Alle mandatarissen zijn van rechtswege ontslagnemend bij verlies van hun openbaar mandaat, uitgezonderd in geval van algehele vernieuwing van de gemeenteraden. In dat geval wordt binnen de eerste drie maanden van het jaar dat volgt op dat van de verkiezingen, een algemene vergadering bijeengeroepen waarbij tot een algehele vervanging van de raad van bestuur wordt overgegaan, op voorwaarde dat de raden van de deelnemende besturen die de voordracht moeten doen, al in hun nieuwe samenstelling vergaderd hebben. Als dat niet het geval is, worden de betrokken nieuwe bestuurders benoemd door de algemene vergadering, vermeld in artikel 454, die ook kwijting verleent aan de bestuurders die het voorgaande boekjaar in functie waren en die tot dan de verantwoordelijkheid blijven dragen overeenkomstig artikel 438.
Art. 446.Om geldig te beraadslagen en te beslissen is een aanwezigheidsquorum vastgesteld op de gewone meerderheid van het aantal statutair bepaalde stemmen in elk orgaan, zowel globaal als in de groep van de deelnemende gemeenten. Van dat aanwezigheidsquorum kan statutair worden afgeweken voor een tweede vergadering die volgt op een onvoldoende samengestelde eerdere vergadering, en als het gaat om punten die voor de tweede keer op de agenda voorkomen.
Het eerste lid geldt niet voor statutenwijzigingen.
De voor de beslissingen vereiste meerderheid moet altijd bereikt zijn zowel globaal als in de groep van de gemeenten.
Art. 447.Met uitzondering van de vertegenwoordigers op de algemene vergadering kunnen de leden van de overige organen aan hun collega's van hetzelfde orgaan een schriftelijke volmacht geven om hen te vertegenwoordigen voor één welbepaalde vergadering van het orgaan in kwestie. De volmachtgever en de volmachtdrager moeten tot dezelfde categorie van deelnemers behoren. Niemand kan drager zijn van meer dan één volmacht.
Het mandaat van vertegenwoordiger op de algemene vergadering is onverenigbaar met het mandaat van lid van een van de andere organen.
De onverenigbaarheden, vermeld in artikel 436, zijn ook van toepassing op de vertegenwoordigers op de algemene vergadering.
Art. 448.De leden van de bestuursorganen van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging, kunnen per bijgewoonde vergadering een presentiegeld ontvangen dat ten hoogste gelijk is aan het hoogste bedrag dat uitkeerbaar is aan een gemeenteraadslid voor een gemeenteraadszitting in een van de deelnemende gemeenten. De algemene vergadering bepaalt het presentiegeld en, binnen de perken en overeenkomstig de toekenningsvoorwaarden die vastgesteld zijn door de Vlaamse Regering, de andere vergoedingen die in het kader van de bestuurlijke werking van de dienstverlenende of de opdrachthoudende vereniging kunnen worden toegekend.
Jaarlijks wordt een per mandataris geïndividualiseerd overzicht van de vergoedingen en presentiegelden die in het in het voorbije boekjaar zijn ontvangen, bij de documenten gevoegd die aan de deelnemende gemeenten worden bezorgd, overeenkomstig artikel 454. Dat overzicht bevat, in voorkomend geval, ook de vergoedingen en presentiegelden die werden ontvangen vanwege de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen waarin de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging rechtstreeks of onrechtstreeks deelneemt, overeenkomstig artikel 472.
De overzichten, vermeld in het tweede lid, worden ook bezorgd aan de toezichthoudende overheid, vermeld in artikel 461.
Art. 449.De controle op de financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid, vanuit het oogpunt van deze titel en van de statuten, van de verrichtingen weer te geven in de jaarrekening, wordt uitgeoefend door een of meer commissarissen. Die worden benoemd door de algemene vergadering onder de leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren. Ze zijn onderworpen aan de wettelijke en reglementaire bepalingen die hun ambt en hun bevoegdheid regelen.
Onderafdeling 5. - Werking
Art. 450.De dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging kan bij gemotiveerd besluit van de raad van bestuur leningen aangaan en giften of toelagen ontvangen.
De algemene vergadering of de door haar daartoe gemachtigde raad van bestuur van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging stelt de tarieven vast, met naleving van de wettelijk voorgeschreven formaliteiten.
De dienstverlenende of de opdrachthoudende vereniging kan gemachtigd worden om in eigen naam en voor eigen rekening over te gaan tot de onteigeningen die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van haar statutaire doelstellingen.
Art. 451.Het vaste gedeelte van het maatschappelijk kapitaal mag niet lager zijn dan het bedrag dat daarvoor voorgeschreven is voor de coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, en wordt voor een derde volgestort.
Het kapitaal wordt niet geïndexeerd en wordt vertegenwoordigd door aandelen waarvan de waarde en de rechten statutair zijn bepaald.
Immateriële inbrengen ter vertegenwoordiging van vermogensbestanddelen die niet volgens economische maatstaven kunnen worden gewaardeerd, en inbrengen in natura worden gewaardeerd op grond van een verslag van de revisor en worden vertegenwoordigd door respectievelijk winstbewijzen en aandelen waarvan de waarde en de rechten statutair zijn bepaald.
De deelnemers kunnen uitsluitend worden vergoed voor hun inbreng en zijn alleen aansprakelijk voor hun inbreng.
Bij de statuten wordt een register gevoegd waarop iedere deelnemer is vermeld, met aanduiding van de aandelen en de winstbewijzen die aan hem zijn toegekend.
Art. 452.In de opdrachthoudende vereniging met private deelname is een inbreng van privaatrechtelijke rechtspersonen toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1° de inbreng kan geen controle of blokkerende macht opleveren;2° de privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen geen beslissende invloed op de vereniging uitoefenen;3° de gezamenlijke inbreng van de privaatrechtelijke rechtspersonen mag niet meer bedragen dan 49% van het totale maatschappelijk kapitaal.
Art. 453.De boekhouding wordt gevoerd overeenkomstig de wetgeving op de boekhouding van de ondernemingen en met naleving van de richtlijnen die de overheid uitvaardigt met betrekking tot de boekhoudkundige verrichtingen.
Art. 454.In de dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen worden de jaarrekeningen vastgesteld door de algemene vergadering in de loop van het eerste semester van het volgende boekjaar aan de hand van het verslag van de raad van bestuur en het verslag van de revisor.
Samen met de uitnodiging worden die documenten ter beschikking gesteld van de deelnemende gemeenten, die het mandaat van hun afgevaardigde ter zake bepalen.
De algemene vergadering verleent terzelfder tijd ook kwijting aan de bestuurders, de leden van de regionale bestuurscomités en de revisoren.
Art. 455.Als de jaarrekeningen niet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 454, eerste lid, dan wordt, binnen een termijn van negentig dagen, een nieuwe algemene vergadering bijeengeroepen waaraan de gewijzigde rekeningen, overeenkomstig artikel 454, worden voorgelegd.
Bij herhaalde niet-vaststelling wordt artikel 470 toegepast.
Art. 456.De jaarrekeningen worden, binnen een termijn van dertig dagen nadat de algemene vergadering ze heeft vastgesteld, door de bestuurders neergelegd bij de Nationale Bank van België, met de vermelding dat ze nog onderworpen zijn aan het bestuurlijk toezicht.
Binnen een termijn van dertig dagen wordt de Nationale Bank van België op de hoogte gebracht van het verstrijken van de termijn, vermeld in het eerste lid.
Art. 457.Als ten gevolge van geleden verlies het nettoactief van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging gedaald is tot minder dan de helft van het vaste gedeelte van het kapitaal, komt de algemene vergadering bijeen binnen een termijn van ten hoogste zestig dagen nadat het verlies is vastgesteld, om te beraadslagen en te beslissen over een saneringsplan dat de raad van bestuur heeft opgesteld.
De raad van bestuur verantwoordt zijn voorstellen in dat saneringsplan dat uiterlijk drie weken voor de algemene vergadering aan alle deelnemers en aan de toezichthoudende overheid wordt voorgelegd, samen met de oproepingsbrief en alle bijbehorende documenten waaruit de noodzaak van het saneringsplan blijkt.
De algemene vergadering beslist onder de voorwaarden, vermeld in artikel 427. Als het saneringsplan niet of in onvoldoende mate wordt aanvaard, kan artikel 470 worden toegepast.
Art. 458.§ 1. De raad van bestuur stelt binnen een termijn van drie maanden na de goedkeuring van de statuten van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging en na onderhandelingen overeenkomstig de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en de uitvoeringsbesluiten ervan, een rechtspositieregeling en een deontologische code op, met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur, en in voorkomend geval, een arbeidsreglement overeenkomstig de wettelijke bepalingen die gelden voor het contractuele personeel.
De rechtspositieregeling, het arbeidsreglement en de deontologische code worden meegedeeld aan alle deelnemers en aan de toezichthoudende overheid.
De raad van bestuur van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging is bevoegd voor alle personeelsaangelegenheden, maar kan alle aangelegenheden die betrekking hebben op de uitvoering van de rechtspositieregeling, de deontologische code en het arbeidsreglement, in het kader van het individuele personeelsbeheer, verder delegeren.
De raad van bestuur kan het dagelijks personeelsbeheer, de bevoegdheid voor het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van het personeel toe-vertrouwen aan het personeelslid dat aan het hoofd staat van het personeel van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging. § 2. De jaarlijkse bezoldiging van een personeelslid van een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging mag niet meer bedragen dan de jaarlijkse bezoldiging van de minister-president van de Vlaamse Regering.
Art. 459.In de dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen legt de raad van bestuur aan de jaarvergadering, die telkens plaatsvindt in de loop van het eerste werkingsjaar na het jaar waarin verkiezingen voor de algehele hernieuwing van de gemeenteraden worden georganiseerd, een evaluatierapport voor over de werking van de vereniging. Dat rapport bevat een nieuw ondernemingsplan voor de komende zes jaar of een gemotiveerd voorstel om het samenwerkingsverband te beëindigen met inachtneming van de statutair bepaalde rechten van de deelnemers. De eerste evaluatieperiode kan korter zijn dan zes jaar, gelet op de datum van oprichting.
Alle deelnemers ontvangen dat rapport uiterlijk zes weken voor de datum van de jaarvergadering en bepalen het mandaat van hun vertegenwoordiger.
Art. 460.De dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging rapporteert aan de Vlaamse Regering over haar werking. De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud, de periodiciteit en de wijze van rapportering. Die rapportering heeft niet tot gevolg dat een termijn om toezicht als vermeld in hoofdstuk 4 uit te oefenen, een aanvang neemt. HOOFDSTUK 4. - Bestuurlijk toezicht Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 461.In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° intergemeentelijke overheid: de bestuursorganen van de projectvereniging of dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging die een beslissing nemen;2° toezichthoudende overheid: de Vlaamse Regering.
Art. 462.Met behoud van de toepassing van andersluidende bepalingen beperkt de toezichthoudende overheid zich bij de uitoefening van het toezicht, vermeld in deze titel, tot een toetsing aan het recht en aan het algemeen belang, namelijk aan elk belang dat ruimer is dan het gemeentelijk belang, vermeld in artikel 389.
Art. 463.De toezichthoudende overheid kan bij de intergemeentelijke overheid alle documenten en inlichtingen opvragen of die ter plaatse raadplegen. Ze bepaalt de informatiedrager en de vorm waarin de gegevens worden verstrekt.
Art. 464.De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze de communicatie tussen de intergemeentelijke overheid, de toezichthoudende overheid en, in voorkomend geval, de indiener van de klacht moet verlopen.
Buiten de gevallen waarin een intergemeentelijke overheid krachtens deze titel de toezichthoudende overheid van besluiten op de hoogte moet brengen, heeft de verzending van een beslissing aan de toezichthoudende overheid niet tot gevolg dat de termijn om het toezicht uit te oefenen een aanvang neemt.
Op straffe van nietigheid wordt het besluit dat in het kader van het toezicht wordt genomen, uiterlijk de laatste dag van de voorgeschreven termijn verzonden. Afdeling 2. - Algemeen bestuurlijk toezicht op de intergemeentelijke
overheid
Art. 465.Met behoud van de toepassing van artikel 466 en 467 kan de toezichthoudende overheid besluiten van de intergemeentelijke overheid ambtshalve opvragen.
Bij ontvangst van een klacht vraagt de toezichthoudende overheid het besluit en het bijbehorende dossier op.
Art. 466.De voorzitter van de raad van bestuur van de dienstverlenende en van de opdrachthoudende vereniging maakt via de webtoepassing van de vereniging, een lijst bekend van de besluiten van de bestuursorganen van de dienstverlenende en opdrachthoudende vereniging met een beknopte omschrijving van de daarin geregelde aangelegenheden.
De lijst, vermeld in het eerste lid, wordt bekendgemaakt binnen tien dagen nadat de besluiten genomen zijn.
De webtoepassing van de dienstverlenende en opdrachthoudende vereniging vermeldt: 1° de wijze waarop het publiek inzage kan krijgen in de besluiten die op de lijst zijn vermeld;2° de datum van bekendmaking van de lijst, vermeld in het eerste lid;3° de mogelijkheid om klacht in te dienen bij de toezichthoudende overheid. Als de toezichthoudende overheid een besluit heeft vernietigd, wordt ook van die vernietiging melding gemaakt.
Art. 467.De voorzitter van de raad van bestuur van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging maakt de volgende besluiten en de inhoud ervan bekend via de webtoepassing van de vereniging: 1° de besluiten van de dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen betreffende de rechtspositieregeling van het personeel, vermeld in artikel 458;2° de voorstellen van de raad van bestuur van de dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen in verband met het saneringsplan overeenkomstig artikel 457;3° de code van goed bestuur, na goedkeuring door de algemene vergadering van de dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen. De bekendmaking, vermeld in het eerste lid, vindt plaats binnen tien dagen nadat het besluit genomen is.
Met behoud van de bepalingen van dit decreet, kan de Vlaamse Regering bepalen welke andere besluiten en stukken bekendgemaakt moeten worden en voor alle besluiten en stukken hoe lang ze minimaal via de webtoepassing van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging raadpleegbaar moeten blijven.
Op dezelfde dag als de bekendmaking op de webtoepassing van de dienstverlenende of de opdrachthoudende vereniging brengt de dienstverlenende of de opdrachthoudende vereniging de toezichthoudende overheid op de hoogte van de bekendmaking.
Art. 468.§ 1. De Vlaamse Regering beschikt over dertig dagen om de besluiten van de intergemeentelijke overheid te vernietigen en om de intergemeentelijke overheid daarvan op de hoogte te brengen. Als het om een besluit gaat dat overeenkomstig artikel 467 bekendgemaakt moet worden via de webtoepassing van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging, wordt de termijn op vijftig dagen gebracht. § 2. De termijn, vermeld in paragraaf 1, gaat in op de dag nadat de toezichthoudende overheid op de hoogte gebracht is van de bekendmaking op de webtoepassing van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging van de lijst van de aangelegenheden, vermeld in artikel 466. Voor de besluiten, vermeld in artikel 467, start de termijn, vermeld in paragraaf 1, op de dag nadat de toezichthoudende overheid op de hoogte gebracht is van de bekendmaking van het besluit op de webtoepassing van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging. Voor de projectverenigingen start de termijn, vermeld in paragraaf 1, op de dag die volgt op het nemen van het besluit. § 3. Een klacht tegen een besluit van een dienstverlenende en de opdrachthoudende vereniging wordt, op straffe van niet-ontvankelijkheid, ingediend binnen een periode van dertig dagen, die volgt op de dag van de bekendmaking op de webtoepassing van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging van de lijst van de aangelegenheden, vermeld in artikel 466, of van de besluiten, vermeld in artikel 467. Een klacht tegen een besluit van een projectvereniging wordt, op straffe van niet-ontvankelijkheid ingediend binnen een periode van dertig dagen die start op de dag die volgt op het nemen van het besluit. § 4. De termijn waarover de toezichthoudende overheid beschikt om het bestuurlijk toezicht uit te oefenen, wordt gestuit door de verzending van een klacht aan de toezichthoudende overheid, op voorwaarde dat die klacht verstuurd wordt op de wijze bepaald door de Vlaamse Regering binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3. Een nieuwe termijn als vermeld in paragraaf 1 gaat in op de dag die volgt op de verzending van de klacht. § 5. De termijn, vermeld in paragraaf 1, wordt gestuit door de opvraging door de toezichthoudende overheid van het besluit van de intergemeentelijke overheid overeenkomstig artikel 465, eerste of tweede lid.
Een nieuwe termijn als vermeld in paragraaf 1 gaat in op de dag die volgt op de verzending van het opgevraagde besluit. § 6. De intergemeentelijke overheid verzendt het besluit dat door de toezichthoudende overheid is opgevraagd binnen een termijn van dertig dagen die volgt op de dag van de verzending van de opvraging.
Als de intergemeentelijke overheid het gevraagde besluit niet verzendt aan de toezichthoudende overheid binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, bezorgt de toezichthoudende overheid na het verstrijken van die termijn een herinnering aan de intergemeentelijke overheid. De herinnering verwijst uitdrukkelijk naar de gevolgen, vermeld in het derde lid.
Een nieuwe termijn van dertig dagen gaat in op de dag na de verzending van de herinnering. Als het gevraagde besluit niet wordt verzonden aan de toezichthoudende overheid binnen die nieuwe termijn, is het opgevraagde besluit van rechtswege nietig. De toezichthoudende overheid brengt de intergemeentelijke overheid op de hoogte van die nietigheid.
Art. 469.Als een klacht wordt ingediend tegen een besluit van de intergemeentelijke overheid brengt de toezichthoudende overheid de indiener van de klacht op de hoogte van: 1° de ontvangst van de klacht, binnen tien dagen nadat ze ontvangen werd;2° het verzoek van de toezichthoudende overheid aan de intergemeentelijke overheid om het besluit en het bijbehorende dossier te bezorgen, binnen tien dagen na dat verzoek;3° het besluit van de toezichthoudende overheid over de ingediende klacht met vermelding van de motieven waarop het besluit is gebaseerd. De toezichthoudende overheid brengt de betrokken intergemeentelijke overheid op de hoogte van haar definitieve antwoord aan de indiener van de klacht. Die mededeling wordt ter kennis gebracht op de eerstvolgende vergadering van de raad van bestuur van de intergemeentelijke overheid.
In geval van stuiting van de termijn om een beroep in te stellen bij de Raad van State brengt de toezichthoudende overheid de indiener van de klacht op de wijze bepaald door de Vlaamse Regering op de hoogte van de motieven van de toezichthoudende overheid om het besluit van de intergemeentelijke overheid waartegen de klacht was ingediend, niet te vernietigen, binnen tien dagen na het nemen van dat besluit of na het verstrijken van de termijn. Afdeling 3. - Dwangtoezicht
Art. 470.§ 1. De toezichthoudende overheid kan, na een schriftelijke ingebrekestelling, een of meer commissarissen gelasten ter plaatse te gaan om de gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen van de intergemeentelijke overheid of om de maatregelen uit de voeren die in rechte zijn voorgeschreven.
De toezichthoudende overheid kan pas optreden na het verstrijken van de termijn, vermeld in de ingebrekestelling. § 2. Als een of meer commissarissen optreden, moeten ze vergoed worden door de personen die verzuimd hebben aan de ingebrekestelling gevolg te geven. HOOFDSTUK 5. - Diverse bepalingen
Art. 471.Met behoud van de toepassing van artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales, kan voor gewestelijke aangelegenheden het Vlaamse Gewest de samenwerkingsverbanden, vermeld in deze titel, aan een eigen fiscaliteit onderwerpen.
Op de grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden waarvan Vlaamse gemeenten deel uitmaken op grond van verdragsrechtelijke overeenkomsten, wordt het toezicht uitgeoefend in onderling overleg tussen de Vlaamse Regering en de andere betrokken overheden. De bepalingen over de wijze waarop het toezicht uitgeoefend wordt, worden in voorkomend geval opgenomen in de statuten van de desbetreffende rechtspersoon. Die statuten worden aan de Vlaamse Regering ter goedkeuring voorgelegd overeenkomstig artikel 418, derde lid.
Art. 472.§ 1. Met behoud van de toepassing van andere wettelijke of decretale bepalingen kunnen dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen deelnemen in publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die zelf niet die rechtsvorm hebben aangenomen, op voorwaarde dat het maatschappelijk doel van die rechtspersonen overeenstemt met de eigen doelstellingen en op voorwaarde dat de wetgeving van de overheidsopdrachten wordt nageleefd.
De beslissing tot deelneming, vermeld in het eerste lid, wordt genomen door de algemene vergadering op grond van een verslag dat de raad van bestuur heeft opgemaakt. In dat verslag worden de voor- en nadelen van de deelneming afgewogen en wordt aangetoond dat de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging zelf niet die voordelen kan bieden.
Tot de deelneming kan pas worden overgegaan nadat de beslissing van de algemene vergadering, vermeld in het tweede lid, is goedgekeurd overeenkomstig paragraaf 2.
De deelneming is onderworpen aan de voorwaarde dat aan de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging minstens een mandaat van bestuurder wordt toegekend. Voor dat mandaat komt uitsluitend een bestuurder die benoemd is op voordracht van de gemeenten, in aanmerking. § 2. De beslissing van de algemene vergadering tot deelneming wordt samen met het verslag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, binnen dertig dagen naar de Vlaamse Regering verstuurd. De Vlaamse Regering keurt de beslissing al dan niet goed.
Als de Vlaamse Regering binnen een termijn van honderd dagen hierover geen besluit heeft verstuurd naar de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging, wordt ze geacht de beslissing tot deelneming goed te keuren. § 3. De vertegenwoordigers van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging brengen verslag uit in hun raad van bestuur.
De eventuele vergoedingen komen toe aan de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging. Een uitzondering daarop vormen de presentiegelden die aan de bestuurder die door of namens een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging is benoemd in die rechtspersonen worden toegekend.
De vertegenwoordigers van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging in de bestuursorganen van de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen waarin een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging rechtstreeks of onrechtstreeks deelneemt, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, kunnen per bijgewoonde vergadering een presentiegeld ontvangen dat ten hoogste gelijk is aan het hoogste bedrag dat uitkeerbaar is aan een gemeenteraadslid voor een gemeenteraadszitting in een van de deelnemende gemeenten. § 4. De beperking van de presentiegelden, vermeld in paragraaf 3, derde lid, is ook van toepassing op de vertegenwoordigers van de gemeenten in de bestuursorganen van bedrijven voor productie, vervoer en distributie van energie, waarin de gemeente rechtstreeks of onrechtstreeks participeert overeenkomstig artikel 180 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen.
Art. 473.Voor lokale pps-projecten als vermeld in het decreet van 18 juli 2013 betreffende publiek-private samenwerking kunnen de samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid, op voorwaarde van bijzondere en omstandige motivering, zakelijke rechten vestigen op de onroerende goederen die behoren tot het openbaar domein, op voorwaarde dat de gevestigde zakelijke rechten niet kennelijk onverenigbaar zijn met de bestemming van die goederen.
TITEL 4. - DE VERENIGINGEN OF VENNOOTSCHAPPEN VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 474.§ 1. Een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan een samenwerkingsverband oprichten met een of meer andere openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met andere openbare besturen of met andere rechtspersonen dan rechtspersonen die winstoogmerk hebben.
Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan ook toetreden tot die samenwerkingsverbanden.
De samenwerkingsverbanden, vermeld in het eerste lid, zijn verenigingen of vennootschappen voor maatschappelijk welzijn.
Er bestaan vijf vormen van verenigingen of vennootschappen voor maatschappelijk welzijn, namelijk: 1° de welzijnsvereniging;2° de autonome verzorgingsinstelling;3° de ziekenhuisvereniging;4° de vereniging voor sociale dienstverlening of de vennootschap voor sociale dienstverlening;5° de woonzorgvereniging of de woonzorgvennootschap. § 2. De leden van de raad van bestuur en de algemene vergadering van de welzijnsverenigingen en de autonome verzorgingsinstellingen kunnen per bijgewoonde vergadering een presentiegeld ontvangen dat ten hoogste gelijk is aan het hoogste bedrag dat uitkeerbaar is aan een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn voor een zitting van de raad voor maatschappelijk welzijn van een deelnemend openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
De algemene vergadering bepaalt het presentiegeld en, binnen de perken en overeenkomstig de toekenningsvoorwaarden die vastgesteld zijn door de Vlaamse Regering, de andere vergoedingen die in het kader van de bestuurlijke werking van de welzijnsverenigingen en de autonome verzorgingsinstellingen kunnen worden toegekend.
De leden van eventuele andere statutair opgerichte organen van de welzijnsverenigingen en de autonome verzorgingsinstellingen ontvangen geen vergoeding onder welke vorm dan ook voor hun prestaties in die organen.
De beperking van de presentiegelden en vergoedingen, vermeld in het eerste lid, en het verbod op vergoedingen, vermeld in het derde lid, zijn ook van toepassing op de vertegenwoordigers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of de gemeenten in de bestuursorganen van de ziekenhuisverenigingen, de verenigingen voor sociale dienstverlening, de vennootschappen voor sociale dienstverlening, de woonzorgverenigingen en de woonzorgvennootschappen. § 3. Indien alle leden van een welzijnsvereniging of alle deelgenoten van een autonome verzorgingsinstelling openbare rechtspersonen zijn, bedraagt het aantal leden van de raad van bestuur van deze samenwerkingsverbanden maximaal vijftien.
Maximaal twee derden van de leden is van hetzelfde geslacht. § 4. De welzijnsvereniging als vermeld in paragraaf 1, derde lid, 1°, en de autonome verzorgingsinstelling als vermeld in paragraaf 1, derde lid, 2°, die een ziekenhuis uitbaten evenals de ziekenhuisvereniging als vermeld in paragraaf 1, derde lid, 3°, zijn in het kader van of ter ondersteuning van hun wettelijke opdrachten, met instemming van hun leden, gerechtigd lid te worden van een andere vereniging of vennootschap voor maatschappelijk welzijn of van rechtspersonen andere dan die welke winstoogmerk hebben. Met behoud van andersluidende decretale of wettelijke bepalingen kan dit gepaard gaan met de overdracht of terbeschikkingstelling van infrastructuur en van personeel. HOOFDSTUK 2. - De welzijnsvereniging
Art. 475.Een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan, om een van de opdrachten uit te voeren die aan de centra voor maatschappelijk welzijn zijn toevertrouwd en voor leidinggevende, staf-, expert- en managementfuncties, een vereniging oprichten ofwel met als enig lid het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zelf, ofwel met een of meer andere openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met andere openbare besturen of met andere rechtspersonen dan rechtspersonen die winstoogmerk hebben.
In de gevallen waarin het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geheel of gedeeltelijk een erkenning, vergunning of subsidiëring kan verkrijgen, worden de verenigingen, vermeld in dit hoofdstuk, voor het verkrijgen van die erkenning, vergunning of subsidiëring gelijkgesteld met een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
De vereniging, vermeld in het eerste lid, draagt naast de benaming de vermelding "welzijnsvereniging" of de afkorting "WV" en heeft haar zetel in de gemeente die door een deelnemend openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bediend wordt.
Art. 476.Het met redenen omklede besluit van de raad of raden voor maatschappelijk welzijn tot oprichting van de welzijnsvereniging en de statuten van de welzijnsvereniging, alsook de bijlagen die er krachtens de statuten integraal deel van uitmaken, zijn onderworpen aan de goedkeuring van de Vlaamse Regering.
Het besluit van de Vlaamse Regering, vermeld in het eerste lid, wordt aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waarin de zetel van de welzijnsvereniging gevestigd is, verzonden binnen een termijn van negentig dagen die ingaat op de dag na de dag van de verzending van het dossier naar de Vlaamse Regering.
Art. 477.De statuten van de welzijnsvereniging vermelden: 1° de benaming, de zetel en de duur van de welzijnsvereniging;2° het doel of de doeleinden waarvoor ze is opgericht;3° de nauwkeurige aanduiding van de deelgenoten, van hun inbreng, verbintenissen en bijdragen;4° de voorwaarden tot toetreding en uittreding van de deelgenoten;5° de bevoegdheid van de algemene vergadering en de wijze waarop die wordt bijeengeroepen, alsook de wijze waarop haar besluiten ter kennis van de leden en van derden worden gebracht;6° de betrekkingen van de welzijnsvereniging met haar leden over de mededeling van de documenten die aan de algemene vergadering worden voorgelegd;7° de bevoegdheden van de raad van bestuur, de wijze van benoeming en van afzetting van zijn leden, de regeling over de duur en het einde van het mandaat van de bestuurders, alsook de aansprakelijkheid van de bestuurders;8° de na te komen regels voor de wijziging van de statuten;9° de bestemming van het vermogen van de welzijnsvereniging als ze ontbonden zou worden;10° het stemmenaantal in de verschillende bestuurs- en beheersorganen waarover elke deelgenoot beschikt;11° de tegemoetkoming van de deelgenotenrechtspersonen in de tekorten van de welzijnsvereniging;12° de wijze waarop het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op de hoogte wordt gebracht van de agenda van de bestuurs- en beheersorganen van de welzijnsvereniging;13° de wijze waarop de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn op de hoogte worden gebracht van de notulen van de vergaderingen van de raad van bestuur en het orgaan van dagelijks bestuur en alle documenten waarnaar verwezen wordt in de notulen.Die notulen en documenten worden, als een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat wil, in elk geval elektronisch ter beschikking gesteld.
De statuten worden in een authentieke akte vastgesteld.
Art. 478.De welzijnsvereniging bezit rechtspersoonlijkheid. Ze kan onder meer, onder dezelfde voorwaarden als de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, subsidies van de openbare besturen en schenkingen en legaten ontvangen alsook leningen aangaan.
Al de akten, facturen, aankondigingen, publicaties en andere stukken die uitgaan van de welzijnsvereniging, vermelden de benaming van de welzijnsvereniging met, onmiddellijk daarvoor of daarna, de leesbaar en voluit geschreven zinsnede: "vereniging van publiek recht onderworpen aan deel 3, titel 4, hoofdstuk 2, van het decreet over het lokaal bestuur", "welzijnsvereniging" of de initialen "WV".
Art. 479.Artikel 221 tot en met 223 zijn van toepassing op de welzijnsvereniging met dien verstande dat "in elke gemeente en in elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" gelezen wordt als "in elke welzijnsvereniging".
Art. 480.Artikel 276 is van toepassing op de welzijnsvereniging met dien verstande dat "de gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het autonoom gemeentebedrijf en het gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm" gelezen wordt als "de welzijnsvereniging".
Art. 481.De databank, vermeld in artikel 301, bevat ook de gegevens over de leidend ambtenaar van de welzijnsvereniging en biedt een overzicht van de personeelsleden die namens de welzijnsvereniging verantwoordelijk zijn voor de digitale communicatie met de Vlaamse overheid.
Art. 482.Elke beslissing tot wijziging van de statuten, tot verlenging van de duur van de welzijnsvereniging of tot vrijwillige ontbinding ervan, is onderworpen aan het goedkeuringstoezicht, vermeld in artikel 476.
Die beslissingen, alsook de beslissing tot de toelating van deelgenoten, kunnen alleen genomen worden als alle deelgenoten daarmee vooraf instemmen. Bij een statutenwijziging is die instemming alleen vereist voor wijzigingen die een verzwaring van de verplichtingen of de vermindering van de rechten van de deelgenoten teweegbrengen.
Art. 483.In geval van wijziging van de doeleinden waarvoor de welzijnsvereniging is opgericht, kan elke deelgenoot zich uit de welzijnsvereniging terugtrekken door zijn ontslag in te dienen bij de raad van bestuur.
De deelgenoot, vermeld in het eerste lid, zal de tegenwaarde ontvangen van zijn eventuele inbreng in de welzijnsvereniging, geraamd volgens de boekhoudkundige waarde op het ogenblik van het ontslag. Hij kan evenwel de teruggave niet eisen van de betaalde bijdragen.
Art. 484.§ 1. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn in de organen van de welzijnsvereniging vertegenwoordigd door leden van de raad voor maatschappelijk welzijn.
De leden, vermeld in het eerste lid, worden door de raad voor maatschappelijk welzijn aangewezen bij geheime stemming en in één enkele stemronde. Elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn beschikt daarbij over één stem. Bij staking van stemmen is de jongste kandidaat in jaren verkozen.
Als het mandaat van afgevaardigde in de bestuursorganen een einde neemt of bij een verhindering kunnen de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn van de lijst die het betreffende lid heeft voorgedragen, samen een kandidaat-lid aanwijzen, behalve als de vertegenwoordiger in de bestuursorganen van de vereniging was verkozen als jongste in jaren bij staking van stemmen.
Als de vervanging, vermeld in het derde lid, niet kan plaatsvinden of niet plaatsvindt binnen zestig dagen, wordt in de vervanging voorzien, overeenkomstig het tweede lid. § 2. De algemene vergadering kan onafhankelijke bestuurders aanstellen als stemgerechtigde leden van de raad van bestuur.
De raad van bestuur stelt de vereisten vast waaraan kandidaten voor het mandaat van onafhankelijk bestuurder moeten voldoen op het vlak van bekwaamheden, kennis en ervaring. Hij doet een open oproep tot kandidaatstelling voor een mandaat van onafhankelijk bestuurder. De oproep bevat een weergave van de vereisten waaraan kandidaten moeten voldoen en regelt de wijze van kandidaatstelling, waarbij minstens een curriculum vitae wordt voorgelegd. De raad van bestuur vergelijkt de verdiensten van de kandidaten.
De algemene vergadering stelt een onafhankelijk bestuurder aan op voordracht van de raad van bestuur, op grond van: - deskundigheid inzake het algemeen bestuur van de welzijnsvereniging; - specifieke deskundigheid inzake de inhoudelijke materie en de beleidsvelden waarin de welzijnsvereniging actief is; - onafhankelijkheid ten aanzien van de deelgenoten en het dagelijks bestuur van de welzijnsvereniging.
In geval van ernstige redenen kunnen de onafhankelijke bestuurders te allen tijde worden ontslagen door de algemene vergadering, op voordracht van de raad van bestuur. § 3. De raad van bestuur van de welzijnsverenging kan zich laten bijstaan door deskundigen die na gezamenlijk overleg worden voorgedragen door de raad van bestuur. De algemene vergadering benoemt deze deskundigen, die met raadgevende stem zetelen in de raad van bestuur. § 4. Het huishoudelijk reglement van het bevoegde orgaan van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bepaalt op welke wijze het de beslissingen van de welzijnsvereniging bespreekt.
Art. 485.De bepalingen van deel 2, titel 7, zijn van toepassing op de welzijnsvereniging, met dien verstande dat de volgende woorden worden gelezen als volgt: 1° "openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" als "welzijnsvereniging";2° "de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn" als "de besluiten van de algemene vergadering en de besluiten van de raad van bestuur". De welzijnsvereniging bezorgt onmiddellijk na elke vergadering van de algemene vergadering en na elke vergadering van de raad van bestuur een lijst met de besluiten, met een beknopte omschrijving van de daarin geregelde aangelegenheden, aan de voorzitter van het vast bureau van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient waar de maatschappelijke zetel van de welzijnsvereniging zich bevindt, met het oog op de bekendmaking ervan op de webtoepassing van de gemeente, overeenkomstig artikel 285, § 2.
De welzijnsvereniging bezorgt ook onmiddellijk na de behandeling ervan door de algemene vergadering haar beleidsrapporten aan de voorzitter van het vast bureau van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient waar de maatschappelijke zetel van de welzijnsvereniging zich bevindt, met het oog op de bekendmaking ervan op de webtoepassing van de gemeente overeenkomstig artikel 286, § 2.
De welzijnsvereniging bepaalt de regels voor het aangaan van verbintenissen, de kredietbewaking, de wetmatigheidscontrole en de ondertekening van de girale betalingsorders.
Art. 486.De welzijnsverenigingen beschikken voor lokale pps-projecten als vermeld in het decreet van 18 juli 2003 betreffende publiek-private samenwerking, in het bijzonder over dezelfde bevoegdheid, vermeld in artikel 292 van dit decreet, om zakelijke rechten te vestigen op goederen van het openbaar domein.
Art. 487.Het ambt van provinciegouverneur is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van een raad van bestuur van de welzijnsvereniging.
Art. 488.§ 1. Met behoud van de toepassing van paragraaf 2 en 3 zijn de personeelsleden van een welzijnsvereniging onderworpen aan dezelfde rechtspositieregeling en hetzelfde pensioenstelsel en aan dezelfde bepalingen van dit decreet als die welke van toepassing zijn op de personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient waar de zetel van de welzijnsvereniging gevestigd is.
Het bevoegde orgaan van de welzijnsvereniging stelt de afwijkingen van de rechtspositieregeling vast, vermeld in het eerste lid, als het specifieke karakter van sommige diensten en instellingen van de welzijnsvereniging dat nodig maakt, en bepaalt de rechtspositieregeling voor de betrekkingen die onbestaand zijn op gemeentelijk vlak.
Er kan niet afgeweken worden van de tuchtregeling, vermeld in deel 2, titel 2, hoofdstuk 4, afdeling 6.
Behalve in geval van gemotiveerde afwijking, kan aan geen enkel personeelslid van de welzijnsvereniging een jaarsalaris worden toegekend dat gelijk is aan of hoger is dan het jaarsalaris van de algemeen directeur van de gemeente met het hoogste aantal inwoners van de gemeenten die bediend worden door de deelnemende openbare centra voor maatschappelijk welzijn. § 2. Personeelsleden van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en personeelsleden van een welzijnsvereniging of van een autonome verzorgingsinstelling als vermeld in titel 4, hoofdstuk 2 en 3, die deelgenoot zijn van een vereniging als vermeld in titel 4, hoofdstuk 2 of 3, kunnen door die vereniging overgenomen worden.
Ongeacht de regels die van toepassing zijn bij bevorderingen, worden die personeelsleden met hun graad of met een gelijkwaardige graad en in hun hoedanigheid overgeplaatst. Ze behouden de bezoldiging en de geldelijke anciënniteit die zij hadden of verkregen zouden hebben op grond van de rechtspositieregeling die van toepassing is op het ogenblik van de overname als ze in hun dienst van herkomst het ambt dat ze bij hun overplaatsing bekleedden, verder hadden uitgeoefend.
De Vlaamse Regering kan de algemene regels tot vaststelling van de administratieve anciënniteit van die personeelsleden bepalen.
Op verzoek van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, van de welzijnsvereniging of van het betrokken personeelslid doet de provinciegouverneur die krachtens artikel 485 bevoegd is, uitspraak over elke betwisting betreffende de toepassing van deze paragraaf. § 3. De personeelsleden van een welzijnsvereniging kunnen door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat deelgenoot is van die welzijnsvereniging als vermeld in dit hoofdstuk overgenomen worden.
Bij de overname van personeel dat in dienst is van een deelgenoot van de privésector, kan bedongen worden dat het personeel in dezelfde toestand behouden blijft wat betreft bezoldiging, anciënniteit, sociale zekerheid en verworven rechten.
De Vlaamse Regering kan de nadere voorwaarden van overname van dit personeel en, in voorkomend geval, de modaliteiten van een eventuele regularisatie in statutair dienstverband, bepalen. § 4. Als dat nader bepaald is in de rechtspositieregeling van het personeel van een welzijnsvereniging of autonome verzorgingsinstelling als vermeld in titel 4, hoofdstuk 2 en 3, kunnen personeelsleden in statutair dienstverband ter beschikking gesteld worden van een vereniging als vermeld in titel 4, hoofdstuk 2 of 3.
De terbeschikkingstelling is tijdelijk en wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de vereniging overeenkomstig titel 4, hoofdstuk 2 of 3, en de rechtspersoon waaraan het personeel ter beschikking wordt gesteld.
De aanstellende overheid beslist, in overeenstemming met de rechtspositieregeling, over de individuele terbeschikkingstelling van het personeelslid en sluit een overeenkomst van terbeschikkingstelling.
Art. 489.De bepalingen van deel 2, titel 4, zijn van toepassing op de welzijnsverenigingen, met uitzondering van hoofdstuk 3 en artikel 249, § 2 en § 3, artikel 256, 260, derde lid, artikel 262, § 1, tweede lid, artikel 263 en artikel 264, tweede lid, met dien verstande dat de volgende woorden worden gelezen als volgt: 1° "gemeente" als "welzijnsvereniging";2° "gemeente en openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" als "welzijnsvereniging";3° "elke gemeente en elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" als "elke welzijnsvereniging";4° "gemeenteraad" als "algemene vergadering";5° "raadsleden" als "leden van de algemene vergadering";6° "het college van burgemeester en schepenen" als "de raad van bestuur". De algemene vergadering bepaalt wanneer hen een opvolgingsrapportering, met een stand van zaken van de uitvoering van het meerjarenplan, wordt voorgelegd. Er wordt minstens voor het einde van het derde kwartaal een opvolgingsrapportering over het eerste semester van het boekjaar voorgelegd.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden voor de toepassing van het eerste lid op de welzijnsverenigingen.
Art. 490.§ 1. De boekhouding wordt gevoerd onder de verantwoordelijkheid en het toezicht van de raad van bestuur.
De raad van bestuur stelt het meerjarenplan en de aanpassingen ervan vast en legt ze ter goedkeuring voor aan de algemene vergadering van de welzijnsvereniging.
De ramingen voor de exploitatie, de investeringen en de financiering in het eerste jaar van de financiële nota van het meerjarenplan omvatten ook de kredieten voor dat boekjaar. § 2. De algemene vergadering van de welzijnsvereniging spreekt zich uit over de vaststelling van de jaarrekening voor 30 juni van het boekjaar dat volgt op het boekjaar waarop de rekening betrekking heeft.
Een afschrift van de vastgestelde jaarrekening wordt binnen twintig dagen bezorgd aan de betrokken openbare centra voor maatschappelijk welzijn. § 3. De betrokken raden voor maatschappelijk welzijn kunnen advies uitbrengen over de jaarrekening van de welzijnsvereniging.
Als de raad voor maatschappelijk welzijn geen advies verstuurd heeft aan de toezichthoudende overheid binnen een termijn van vijftig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de jaarrekening door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, wordt hij geacht een gunstig advies te hebben uitgebracht. § 4. Als de toezichthoudende overheid geen besluit heeft verzonden over de goedkeuring van de jaarrekening binnen een termijn van honderdvijftig dagen, wordt ze geacht de jaarrekening goed te keuren.
Die termijn gaat in op de dag nadat de gemeente de toezichthoudende overheid op de hoogte gebracht heeft van de bekendmaking van de jaarrekening van de welzijnsvereniging, met toepassing van artikel 286, § 2, en de welzijnsvereniging de digitale rapportering erover aan de Vlaamse Regering heeft bezorgd.
Art. 491.De welzijnsvereniging is aansprakelijk voor de fouten die toegeschreven kunnen worden aan haar aangestelden of aan de organen, waardoor haar wil wordt uitgevoerd.
Door de bestuurders wordt geen persoonlijke verplichting aangegaan betreffende de verbintenissen van de welzijnsvereniging. Hun aansprakelijkheid is beperkt tot de vervulling van de aan hen gegeven opdracht en tot de in hun beheer bedreven fouten.
Art. 492.De duur van de welzijnsvereniging mag niet meer bedragen dan dertig jaar.
De welzijnsvereniging is van rechtswege ontbonden bij het verstrijken van de door de statuten vastgestelde duur als de verlenging niet vooraf beslist en goedgekeurd is.
Elke welzijnsvereniging legt in de loop van het eerste jaar na de volledige vernieuwing van de raden voor maatschappelijk welzijn een evaluatieverslag voor aan de raad voor maatschappelijk welzijn. Dat verslag omvat een evaluatie van de verzelfstandiging, waarover de raad voor maatschappelijk welzijn zich binnen drie maanden uitspreekt.
Art. 493.De Vlaamse Regering kan de ontbinding uitspreken van elke welzijnsvereniging die haar maatschappelijke opdracht te buiten gaat of niet verwezenlijkt. Ze kan dat ook doen als die haar wettelijke en statutaire verplichtingen niet naleeft.
Art. 494.De definitief geworden goedkeuringsbesluiten betreffende de welzijnsvereniging, vermeld in dit hoofdstuk, alsook de beslissing waarbij akte genomen wordt van het ontslag, vermeld in artikel 483, worden bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
De statuten en de eventuele wijzigingen daarvan worden in extenso bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad op kosten van de welzijnsvereniging.
Art. 495.§ 1. Bij de ontbinding van de welzijnsvereniging kan elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn door de Vlaamse Regering gemachtigd worden om de goederen die op zijn grondgebied liggen, terug te kopen volgens de bepalingen, vermeld in de statuten, of bij gebrek daaraan, volgens de schatting van deskundigen.
Bij gebrek aan aanbieding van terugneming of aan machtiging worden die goederen openbaar verkocht, tenzij een andere deelgenoot van de welzijnsvereniging beslist ze tegen de prijzen van de schatting aan te kopen. § 2. Bij de ontbinding van de welzijnsvereniging wordt het voltallige personeel overgenomen, hetzij door de deelnemers, hetzij eventueel door de overnemers van de activiteit, in verhouding tot de inbreng of overeenkomstig de onderling bereikte akkoorden, en zonder dat de personeelsleden door deze plicht tot overname gebonden zijn. De statutaire personeelsleden worden, al dan niet in verhouding tot de inbreng, door de publieke rechtspersonen overgenomen.
De nieuwe werkgever waarborgt de rechten die de welzijnsvereniging op het ogenblik van haar ontbinding, hetzij statutair, hetzij contractueel voor de werknemers vastgesteld had. Het overgenomen personeel komt, met behoud van zijn geldelijk statuut, terecht in een overgangskader dat uitdovend is. HOOFDSTUK 3. - De autonome verzorgingsinstelling
Art. 496.Een autonome verzorgingsinstelling is een vereniging voor maatschappelijk welzijn, opgericht met het oog op de exploitatie van een ziekenhuis of van een gedeelte van een ziekenhuis.
Al de akten, facturen, aankondigingen, publicaties en andere stukken die uitgaan van de autonome verzorgingsinstelling, vermelden de benaming van de vereniging met, onmiddellijk daarvoor of daarna, de leesbaar en voluit geschreven zinsnede "vereniging van publiek recht onderworpen aan deel 3, titel 4, hoofdstuk 3, van het decreet over het lokaal bestuur", "autonome verzorgingsinstelling" of de afkorting "A.V.".
Art. 497.In afwijking van artikel 484, § 1, eerste lid, kan maximaal een derde van de door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan te wijzen stemgerechtigde bestuurders een deskundige zijn die geen lid is van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art. 498.Het stemmenaantal in de verschillende bestuurs- en beheersorganen waarover elke deelgenoot beschikt wordt verdeeld in verhouding tot ieders inbreng in de vereniging.
Als de openbare rechtspersonen niet beschikken over de meerderheid van de stemmen in de verschillende bestuurs- en beheersorganen van de vereniging, vermeld in het eerste lid, wordt de tekortenregeling, vermeld in de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, zo toegepast dat voor de tekorten van de vereniging door elke openbare rechtspersoon wordt tegemoetgekomen in dezelfde verhouding als zijn inbreng in de vereniging tot de totale inbreng van alle deelgenoten. Als de openbare rechtspersonen beschikken over de meerderheid van de stemmen in de verschillende bestuurs- en beheersorganen van de vereniging, blijft de tekortenregeling, vermeld in de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, onverkort gelden.
Ongeacht het aantal stemmen waarover het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beschikt in de verschillende bestuurs- en beheersorganen van de vereniging, vermeld in het eerste lid, moet het zorgstrategisch plan, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden en in het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2011 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, van de inrichting in kwestie goedgekeurd worden door de raad voor maatschappelijk welzijn. Als de openbare rechtspersonen minimaal een derde van de stemmen in de beheers- en bestuursorganen van de bedoelde vereniging vertegenwoordigen, moet, met behoud van de toepassing van het eerste lid, het budget worden goedgekeurd door de meerderheid van de openbare rechtspersonen. De statuten bevatten bepalingen in die zin.
Art. 499.Het bevoegde orgaan van de vereniging stelt de afwijkingen van de rechtspositieregeling, vermeld in artikel 488, § 1, vast, als het specifieke karakter van sommige diensten en instellingen van de vereniging dat nodig maakt, en bepaalt de rechtspositieregeling voor de betrekkingen die onbestaand zijn op gemeentelijk vlak, alsook de rechtspositieregeling van het personeel van het ziekenhuis.
Art. 500.De bepalingen van hoofdstuk 2 van deze titel zijn van toepassing op de autonome verzorgingsinstelling, met uitzondering van artikel 485, tweede lid, voor de beleidsrapporten, en artikel 485, derde lid, en artikel 490, met dien verstande dat het woord "welzijnsvereniging" wordt gelezen als "autonome verzorgingsinstelling". HOOFDSTUK 4. - Verenigingen van privaat recht met het oog op de gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis of van ziekenhuisgebonden activiteiten: de ziekenhuisvereniging
Art. 501.Om een ziekenhuis of ziekenhuisgebonden activiteiten geheel of gedeeltelijk te exploiteren, kan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een vereniging zonder winstoogmerk als vermeld in de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, oprichten, al dan niet met een of meer andere openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gemeenten, of verenigingen, opgericht overeenkomstig hoofdstuk 2 of 3 van deze titel, of andere openbare besturen, samen met een of meer andere rechtspersonen dan rechtspersonen die een winstoogmerk hebben.
De oprichting van de vereniging om een ziekenhuis geheel te exploiteren, vermeld in het eerste lid, is alleen mogelijk als voldaan wordt aan een van de volgende voorwaarden: 1° het ziekenhuis dat uitgebaat wordt door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, voldoet niet meer aan de voorwaarden die gesteld zijn om erkend te kunnen blijven als ziekenhuis;2° de oprichting van bedoelde vereniging is noodzakelijk om het ziekenhuisaanbod van de regio te optimaliseren of om betere economische voorwaarden te realiseren. De voorwaarde, vermeld in het tweede lid, 2°, blijkt ten minste uit de noodzaak om: 1° een gedifferentieerd aanbod te realiseren waarin meer zorgpakketten beschikbaar zijn, naadloos aansluitend bij de zorgbehoeften van de bevolking;2° een voldoende schaalgrootte te bereiken om de vereiste ervaring en deskundigheid te garanderen binnen een bedrijfseconomisch efficiënte omgeving en met een optimale inzet van personele middelen en van deskundig beheer;3° een multidisciplinaire aanpak mogelijk te maken die aansluit bij de intensifiëring van de zorgverlening en inzonderheid het toenemende technologische karakter ervan. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan om exploitatie van ziekenhuisdiensten of ziekenhuisgebonden activiteiten te exploiteren ook beslissen om lid te worden van een vereniging als vermeld in het eerste lid. In dat geval moet voldaan worden aan de procedure en de voorwaarden, vermeld in artikel 502, § 1, eerste lid, artikel 503, 2° tot en met 11°, artikel 504, § 1, artikel 505 en 506.
De statuten van de vereniging vermelden dat ze aan iedereen die zich aanmeldt, de haar opgedragen dienstverlening verstrekt met respect voor zijn ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging en ongeacht de inkomens-, verzekerbaarheids- of vermogenstoestand van de betrokkene, ofwel alleen goederen of diensten levert aan de deelgenoten. In dat geval wordt in artikel 503, 7°, "het ingebrachte ziekenhuis" gelezen als "de ziekenhuisdienst in kwestie of de ziekenhuisgebonden activiteit".
Art. 502.§ 1. Het met redenen omklede besluit van de raad of raden voor maatschappelijk welzijn tot oprichting van de vereniging, vermeld in artikel 501, is onderworpen aan de goedkeuring van de Vlaamse Regering.
Het besluit van de Vlaamse Regering, vermeld in het eerste lid, wordt binnen een termijn van negentig dagen die ingaat op de dag na de verzending van het verzoek tot goedkeuring, verzonden aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waarin de zetel van de vereniging zich bevindt.
Voor het besluit van de raad voor maatschappelijk welzijn ter goedkeuring aan de Vlaamse Regering wordt verzonden, wordt het gemotiveerd advies van het beheerscomité ingewonnen, met behoud van de bevoegdheden van de medische raad. § 2. Bij de aanvragen van de goedkeuring, vermeld in paragraaf 1, wordt het ontwerp van de statuten van de vereniging gevoegd, alsook de bijlagen die er krachtens de statuten integraal deel van uitmaken. Bij de aanvraag tot goedkeuring worden ook de beslissingen van de eventuele deelgenoten tot deelname aan de vereniging gevoegd.
Uit het dossier dat wordt overgelegd om de goedkeuring te krijgen, moet blijken: 1° dat er een noodzaak bestaat voor het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn om een samenwerkingsverband aan te gaan om de exploitatie van zijn ziekenhuis geheel of gedeeltelijk te kunnen blijven garanderen;2° welke de ernstige redenen zijn die verantwoorden dat het samenwerkingsverband de vorm aanneemt van een vereniging zonder winstoogmerk;3° dat het ontwerp van de statuten of van de bijlagen die er krachtens de statuten integraal deel van uitmaken, bepalingen bevatten die ertoe strekken uitvoering te geven aan de verplichting de dienstverlening te verzekeren overeenkomstig artikel 503, 1°.
Art. 503.Met behoud van de toepassing van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, vermelden de statuten: 1° dat de vereniging tot doel heeft een ziekenhuis of een deel van een ziekenhuis te exploiteren of tot die exploitatie bij te dragen, waarin eenieder die zich aanmeldt, de nodige kwaliteitsverzorging tegen de beste kostprijs krijgt, met respect voor zijn ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging en ongeacht de inkomens-, verzekerbaarheids- of vermogenstoestand van de betrokkene;2° dat de vereniging wordt opgericht voor een periode die, behalve na een voorafgaande verlenging, niet langer mag zijn dan dertig jaar;3° dat de toetreding, een statutenwijziging, een verlenging van de duur van de vereniging of de vrijwillige ontbinding van de vereniging alleen mogelijk is op voorwaarde dat alle deelgenoten daarmee vooraf instemmen en dat een beslissing over de algemene financiële regeling met de geneesheren, vermeld in artikel 130, § 3, 4°, van de gecoördineerde wet op de ziekenhuizen van 7 augustus 1987, over de kosten ten laste van de patiënt of over de toegankelijkheid, vermeld in punt 1°, alleen mogelijk is als het voorstel drie vierde van de uitgebrachte stemmen krijgt;4° dat voor beslissingen die ertoe strekken het zorgstrategisch plan goed te keuren of die betrekking hebben op de oprichting, de afschaffing, de plaats van organisatie van ziekenhuisdiensten, vermeld in de gecoördineerde wet op de ziekenhuizen van 7 augustus 1987, op verzoek van de leden die over minstens een derde van de vertegenwoordigde stemmen beschikken, het voorstel van beslissing, aangevuld met de opmerkingen van de leden, binnen een maand opnieuw wordt besproken in het bevoegde orgaan van de vereniging;5° dat een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zich in de algemene vergadering alleen kan laten vertegenwoordigen door leden van de raad voor maatschappelijk welzijn, die elk maar één stem mogen uitbrengen, ongeacht de mogelijkheid om, als vertegenwoordigend lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, voor bepaalde aangewezen zittingen een volmacht te verlenen aan een ander lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat nog niet stemgerechtigd is;6° dat de personen die in de algemene vergadering zitting hebben of die als bestuurders zitting hebben in de raad van bestuur van de vereniging zonder winstoogmerk, geen persoonlijke, familiale of zakelijke belangen mogen hebben die ingaan tegen het belang van de vereniging zonder winstoogmerk;7° dat het stemmenaantal in de algemene vergadering en in de andere beheersorganen waarover elke deelgenoot beschikt, wordt bepaald in verhouding tot het aantal bedden of de omzet van het ingebrachte ziekenhuis in de vereniging en dat maximaal een derde van de door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan te wijzen stemgerechtigde bestuurders deskundigen kunnen zijn die geen lid zijn van de raad voor maatschappelijk welzijn.De verdeling van het stemmenaantal wordt in de statuten ingeschreven; 8° dat het mandaat van al de bestuurders beperkt is in duur en telkens van rechtswege eindigt op de eerste algemene vergadering van de vereniging die plaatsvindt nadat al de raden voor maatschappelijk welzijn van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die lid zijn van de vereniging, geïnstalleerd zijn;9° dat een mandaat van bestuurder altijd hernieuwbaar is;10° dat in geval van ontbinding van de vereniging of van ontslag van een of meer leden, de uittredende leden recht hebben op teruggave van wat er door elk van hen is ingebracht, in voorkomend geval in natura en in verhouding tot de inbreng;11° dat elke deelgenoot het recht heeft de algemene vergadering samen te roepen.
Art. 504.§ 1. Elke beslissing van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn als lid van een vereniging als vermeld in artikel 501 over de wijziging van de statuten, de vrijwillige ontbinding, de toetreding of uitsluiting van leden en de verlenging van de duur van de vereniging is onderworpen aan de toepassing van artikel 502, § 1, eerste lid. § 2. De statuten bepalen dat als de verzorgingsinstelling die uitgebaat wordt door de vereniging, niet voldoet aan de verplichtingen, vermeld in het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen, in consensus een bemiddelaar wordt aangewezen. Bij gebrek aan consensus kan elke deelgenoot de provinciegouverneur van de provincie waar de zetel van de vereniging is gevestigd, verzoeken een bemiddelaar aan te wijzen. De bemiddelaar wordt alleen aangewezen als er in de organen van de vereniging geen overeenstemming bestaat over de vereiste maatregelen, vermeld in artikel 9 van het voormelde decreet. De bemiddelaar neemt met raadgevende stem deel aan de vergaderingen van die organen. De bemiddelaar kan evenwel alleen aangewezen worden als de schending van het voormelde decreet ook een schending van artikel 503, 1°, van dit decreet is en de erkenning verleend of verlengd wordt gedurende maximaal één jaar wegens de schending van het voormelde decreet.
De bemiddelaar moet een voldoende opleiding gevolgd hebben en voldoende ervaring hebben in het beheer van openbare ziekenhuizen of openbare centra voor maatschappelijk welzijn en hij mag op geen enkele wijze, noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, bij het beheer van een betrokken verzorgingsinstelling betrokken zijn of betrokken geweest zijn. Als die bemiddelaar binnen een maand na zijn aanstelling geen overeenstemming kan bereiken omtrent de nodige maatregelen, stelt hij binnen een maand zelf een oplossing voor.
De Vlaamse Regering kan, met het oog op de afstemming op de uitvoering van het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen, nadere regels bepalen.
Art. 505.De oprichtingsakte van de vereniging zonder winstoogmerk waarvan een of meer openbare centra voor maatschappelijk welzijn lid zijn, en de akte waarbij een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een rechtspersoon als vermeld in artikel 501 verklaart lid te willen worden van de vereniging en waarbij de vereniging die toetreding aanvaardt, regelen ook de inbreng van de oprichters of van het toetredende lid, waarbij inbreng gelijkgesteld wordt met het aantal bedden of de omzet, en de overname of de terbeschikkingstelling van het personeel met behoud van bezoldiging en geldelijke anciënniteit.
Art. 506.De openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn in de algemene vergadering en in de beheersorganen van de vereniging zonder winstoogmerk vertegenwoordigd door leden van hun raad voor maatschappelijk welzijn.
In afwijking van het eerste lid kan maximaal een derde van de door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan te wijzen stemgerechtigde bestuurders een deskundige zijn die geen lid is van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Een of meer leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de vereniging vertegenwoordigen, worden door de raad voor maatschappelijk welzijn aangewezen bij geheime stemming en in een enkele stemronde. Elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn beschikt daarbij over één stem. Bij staking van stemmen is de jongste kandidaat in jaren verkozen.
Het huishoudelijk reglement van het bevoegde orgaan van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bepaalt op welke wijze het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op de hoogte wordt gebracht van de agenda van de beheersorganen van de vereniging. Het bepaalt ook op welke wijze de beslissingen van de vereniging worden besproken in het bevoegde orgaan van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art. 507.Een vereniging, opgericht overeenkomstig hoofdstuk 2 of 3 van deze titel, is met instemming van haar leden gerechtigd lid te worden van een vereniging zonder winstoogmerk als vermeld in artikel 501. De instemming van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die deelgenoot zijn in de vereniging, opgericht overeenkomstig hoofdstuk 2 of 3 van deze titel, is onderworpen aan de procedure en de voorwaarden, vermeld in artikel 501, tweede lid, artikel 502, § 1, eerste en tweede lid, en artikel 503 tot en met 506, als het een ziekenhuis betreft, aan de voorwaarden, vermeld in artikel 502, § 1, eerste lid, artikel 503, 2° tot en met 11°, artikel 504, § 1, artikel 505 en 506, als het een ziekenhuisdienst of ziekenhuisgebonden activiteit betreft en op voorwaarde dat in die laatste gevallen de vereniging ofwel in haar statuten inschrijft dat ze aan eenieder die zich aanmeldt de haar opgedragen dienstverlening verstrekt met respect voor zijn ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging en ongeacht de inkomens-, verzekerbaarheids- of vermogenstoestand van de betrokkene, ofwel alleen goederen of diensten levert aan de deelgenoten.In dat laatste geval wordt in artikel 503, eerste lid, 7°, "het ingebrachte ziekenhuis" gelezen als "de ziekenhuisdienst in kwestie of de ziekenhuisgebonden activiteit". HOOFDSTUK 5. - De vereniging voor sociale dienstverlening of de vennootschap voor sociale dienstverlening
Art. 508.§ 1. Een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan om sociale doeleinden te vervullen, met uitsluiting van de gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis of van ziekenhuisgebonden activiteiten, lid worden van een vereniging zonder winstoogmerk als vermeld in de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen.
Van die vereniging zijn minstens een of meer private rechtspersonen die geen winst nastreven, lid. Van de vereniging kunnen al dan niet een of meer andere openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gemeenten, verenigingen opgericht overeenkomstig hoofdstuk 2 of 3 van deze titel, of andere openbare besturen lid zijn.
Het lidmaatschap bij wijze van oprichting of toetreding van de vereniging, vermeld in het eerste lid, is alleen mogelijk als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan: 1° de rechtsvorm is een bij decreet of besluit van de Vlaamse Regering opgelegde voorwaarde voor de gehele of gedeeltelijke erkenning, vergunning of subsidiëring.In dat geval kan afgeweken worden van de voorwaarde dat minstens een of meer private rechtspersonen lid moeten zijn; 2° het bereiken van een bepaalde regionale bedekking of schaalgrootte is een bij decreet of besluit van de Vlaamse Regering opgelegde voorwaarde voor de gehele of gedeeltelijke erkenning, vergunning of subsidiëring, als aan die voorwaarde door geen van de lokale openbare deelgenoten afzonderlijk kan worden voldaan;3° het lidmaatschap van de vereniging maakt het voor het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mogelijk om een nieuwe dienst aan te bieden.Als nieuw kan elke dienst worden aangemerkt waarvoor geen erkenning, vergunning of subsidie is verworven en die ook niet op een gestructureerde wijze aan het publiek wordt aangeboden.
In het geval, vermeld in het derde lid, 3°, is een goedkeuring van de Vlaamse Regering vereist. Om die goedkeuring te krijgen, toont het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan dat, rekening gehouden met het bestaande aanbod, de nieuwe dienst optimaal past in de programmatie, en moet op grond van het onderzoek, vermeld in artikel 60, § 6, tweede en derde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, bewezen worden wat de redenen zijn om de nieuwe dienst in samenwerking met private rechtspersonen aan te bieden. § 2. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan ook toetreden tot een vereniging als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, als die uitsluitend door publiekrechtelijke rechtspersonen is opgericht. Overdracht of inbreng van een bestaande dienst van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is in dat geval niet toegestaan.
Art. 509.Als overeenkomstig artikel 508 de goedkeuring van de Vlaamse Regering vereist is, wordt het besluit houdende goedkeuring of niet-goedkeuring van het met redenen omklede besluit van de raad of de raden voor maatschappelijk welzijn tot oprichting van of toetreding tot de vereniging of de vennootschap binnen een termijn van negentig dagen die ingaat op de dag na de dag van de verzending van het verzoek tot goedkeuring aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verzonden.
Bij de aanvragen tot goedkeuring, als vermeld in het eerste lid, wordt het ontwerp van statuten van de vereniging gevoegd, alsook de bijlagen die er krachtens de statuten integraal deel van uitmaken. Bij de aanvraag tot goedkeuring worden ook de beslissingen van de eventuele deelgenoten tot deelname aan de vereniging gevoegd.
Art. 510.De statuten van de vereniging, vermeld in artikel 508, worden opgemaakt overeenkomstig de wetgeving over de gekozen rechtsvorm. Met behoud van de toepassing van die bepalingen vermelden de statuten nauwkeurig de deelgenoten, hun inbreng, hun verbintenissen en bijdragen, alsook de bestemming van het vermogen van de vereniging als die zou worden ontbonden, of van de inbreng in geval een lid ontslag neemt.
De statuten bepalen het stemmenaantal waarover elke deelgenoot beschikt in de verschillende bestuurs- en beheersorganen, rekening houdend met de inbreng van elke deelgenoot.
Art. 511.§ 1. De statuten van de vereniging bepalen op welke wijze het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op de hoogte wordt gebracht van de agenda en de beslissingen van de beheersorganen van de vereniging en van het jaar-verslag, de begroting en de rekeningen van de vereniging. De raad voor maatschappelijk welzijn regelt, overeenkomstig de statuten van de vereniging, de eventuele overname of terbeschikkingstelling van het personeel met behoud van bezoldiging en geldelijke anciënniteit. § 2. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan in de organen van de vereniging alleen vertegenwoordigd zijn door leden van de raad voor maatschappelijk welzijn, die handelen volgens de instructies van de raad voor maatschappelijk welzijn door wie ze zijn aangewezen, en door deskundigen.
De raad voor maatschappelijk welzijn wijst de vertegenwoordigers aan en bepaalt in voorkomend geval de verhouding tussen de leden en de deskundigen, waarbij het aandeel van de deskundigen maximaal een derde kan zijn. De vertegenwoordigende leden van de raad voor maatschappelijk welzijn worden door de raad voor maatschappelijk welzijn aangewezen overeenkomstig artikel 506.
Het mandaat van de vertegenwoordigende leden van de raad voor maatschappelijk welzijn en van de deskundigen eindigt van rechtswege op de eerste algemene vergadering die plaatsvindt nadat de raden voor maatschappelijk welzijn van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die lid zijn van de vereniging, overeenkomstig artikel 68, § 1, geïnstalleerd zijn. De statuten bevatten bepalingen in die zin.
Art. 512.Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden, vermeld in artikel 508 tot en met 511, ook lid worden van een vennootschap met sociaal oogmerk. HOOFDSTUK 6. - Verenigingen of vennootschappen van privaatrecht van woon- en zorgcentra De woonzorgvereniging of de woonzorgvennootschap
Art. 513.Een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan met betrekking tot woon- en zorgcentra, in afwijking van hoofdstuk 5 van deze titel, en met uitsluiting van de gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis of van ziekenhuisgebonden activiteiten, lid worden van een vereniging zonder winstoogmerk als vermeld in de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen.
Van een vereniging zonder winstoogmerk, als vermeld in het eerste lid, moeten minstens een of meer private rechtspersonen die geen winst nastreven, lid zijn. Van die vereniging kunnen al dan niet één of meer andere openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gemeenten, verenigingen opgericht overeenkomstig deel 3, titel 4, hoofdstuk 2 of 3, andere openbare besturen of private rechtspersonen die geen winst nastreven, lid zijn.
Art. 514.§ 1. Het met redenen omklede besluit van de raad of raden voor maatschappelijk welzijn tot oprichting van de vereniging, vermeld in artikel 513, en de statuten van de vereniging, alsook de bijlagen die er krachtens de statuten integraal deel van uitmaken, zijn onderworpen aan de goedkeuring van de Vlaamse Regering. § 2. Het dossier dat ter goedkeuring aan de Vlaamse Regering wordt bezorgd, bevat ten minste: 1° een grondige motiveringsnota waarin de noodzaak om een private partner aan te trekken wordt aangetoond en de meerwaarde van de gekozen privaatrechtelijke rechtsvorm wordt aangetoond;2° een duidelijk bestuursplan met omschrijving van de opdrachten van de vereniging en een toelichting bij de organisatie van de vereniging en eventuele rechten en plichten en waarborgen van de publieke en private partners;3° een financieel plan voor zes jaar, met een omschrijving van de bedrijfsopdrachten, de financiële structuur en de in te zetten middelen en de controlemogelijkheden op de uitvoering;4° een ontwerp van de statuten. Uit het dossier, vermeld in het eerste lid, blijkt dat er in afdoende waarborgen wordt voorzien voor de continuïteit van de dienstverlening, de democratische controle, de beslissingsmacht en de vertegenwoordiging, het ideologische profiel en in voorkomend geval de prijszetting en het opnamebeleid.
De volgende bijkomende waarborgen zijn daarbij vereist: 1° de vereniging zonder winstoogmerk kan over de beslissingen aangaande de vaststelling van de criteria voor het opnamebeleid en de bepaling van de ligdagprijs alleen geldig beraadslagen en beslissen als twee derde van de deelgenoten aanwezig is, waaronder alle deelnemende openbare centra voor maatschappelijk welzijn.De besluiten worden genomen met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen; 2° een voorstel tot buitengerechtelijke ontbinding kan op zijn vroegst worden gedaan na een periode van zes jaar, die aanvangt de dag van de publicatie van de oprichtingsakte. § 3. Het besluit van de Vlaamse Regering wordt binnen een termijn van negentig dagen die ingaat op de dag na de verzending van het verzoek tot goedkeuring aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verzonden.
Art. 515.Artikel 510, 511 en 512 zijn van overeenkomstige toepassing op de verenigingen, vermeld in dit hoofdstuk.
DEEL 4. - SPECIFIEKE BEPALINGEN TEN BEHOEVE VAN DE GEMEENTE VOEREN EN DE GEMEENTEN, VERMELD IN ARTIKEL 7 VAN DE WETTEN OP HET GEBRUIK VAN DE TALEN IN BESTUURSZAKEN, GECOORDINEERD OP 18 JULI 1966 TITEL 1. - De politieke organisatie van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn HOOFDSTUK 1. - De gemeenteraad Afdeling 1. - De organisatie van de gemeenteraad
Art. 516.Artikel 4 tot en met 17 van dit decreet, met uitzondering van artikel 7, § 6, en artikel 15, zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. Afdeling 2. - De werking van de gemeenteraad
Art. 517.Artikel 18 tot en met 39 van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. Afdeling 3. - De bevoegdheden van de gemeenteraad
Art. 518.Artikel 40 en 41 van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. HOOFDSTUK 2. - Het college van burgemeester en schepenen Afdeling 1. - De organisatie van het college van burgemeester en
schepenen
Art. 519.Artikel 42, § 2, artikel 44, 45, 47, 48 en 49, § 4, van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 520.Artikel 42, § 1, § 3, § 4 en § 5, artikel 43, 46 en 49, § 1, § 2 en § 3, van dit decreet zijn niet van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. Afdeling 2. - De werking van het college van burgemeester en schepenen
Art. 521.Artikel 50, 51, 54 en 55 van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 522.Artikel 52 en 53 van dit decreet zijn niet van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. Afdeling 3. - De bevoegdheden van het college van burgemeester en
schepenen
Art. 523.Artikel 56 en 57 van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. HOOFDSTUK 3. - De burgemeester Afdeling 1. - De benoeming van de burgemeester
Art. 524.Artikel 58, § 1, § 2 en § 3, eerste lid en tweede lid, eerste zin, artikel 59, 60, 61 en 62, eerste tot en met vijfde lid, van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 525.Artikel 79, vierde lid, en artikel 62, zesde en zevende lid, van dit decreet zijn niet van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. Afdeling 2. - De bevoegdheden van de burgemeester
Art. 526.Artikel 63 tot en met 67 van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. HOOFDSTUK 4. - De raad voor maatschappelijk welzijn Afdeling 1. - De organisatie van de raad voor maatschappelijk welzijn
Art. 527.Artikel 68 tot en met 70, artikel 72 en 73 van dit decreet zijn niet van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 528.§ 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bestuurd door een raad voor maatschappelijk welzijn die bestaat uit: 1° negen leden in de gemeenten met niet meer dan 15.000 inwoners; 2° elf leden in de gemeenten met 15.001 tot en met 50.000 inwoners; 3° dertien leden in de gemeenten met 50.001 tot en met 150.000 inwoners; 4° vijftien leden in de gemeenten met meer dan 150.000 inwoners.
Als het aantal leden van de gemeenteraad van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend, minder bedraagt dan het aantal leden, vermeld in het eerste lid, wordt het aantal leden van de raad voor maatschappelijk welzijn teruggebracht tot het aantal leden van de gemeenteraad. § 2. Artikel 4, § 3, van dit decreet is van overeenkomstige toepassing op de raad voor maatschappelijk welzijn van de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 529.Met behoud van de toepassing van artikel 17bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, is artikel 5 van dit decreet van overeenkomstige toepassing op de raad voor maatschappelijk welzijn van de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 530.Om tot werkend lid van een raad voor maatschappelijk welzijn of tot opvolger te kunnen worden verkozen, moet iemand op de dag van de algehele verkiezing van de raad voor maatschappelijk welzijn: 1° Belg of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie zijn, overeenkomstig artikel 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;2° de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt;3° ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend;4° zich niet bevinden in een van de gevallen van onverkiesbaarheid, vermeld in artikel 58 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011. Artikel 58, tweede lid, van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011 is van toepassing als de inbreuken, vermeld in die bepaling, zijn gepleegd tijdens de uitoefening van een ambt binnen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een gemeenteambt.
Art. 531.§ 1. De verkozen leden van de raad voor maatschappelijk welzijn worden door de uittredende voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn ten minste veertien dagen voor de installatievergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn op de hoogte gebracht van de datum, het uur en de plaats van de installatievergadering. De installatievergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn vindt plaats binnen de eerste vijf werkdagen van januari. Bij ontstentenis van oproeping door de uittredende voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn vindt de installatievergadering van rechtswege plaats op de eerste werkdag van januari in het gemeentehuis om 20 uur. De algemeen directeur brengt in dat geval voor de goede orde ten minste acht dagen voor de installatievergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn de nieuw verkozen leden van de raad voor maatschappelijk welzijn daarvan op de hoogte.
Elke dag van de week, behalve zaterdag, zondag en wettelijke en decretale feestdagen, is een werkdag.
Als er bezwaar is ingediend tegen de verkiezing en als die verkiezing vervolgens toch geldig is verklaard, worden de nieuw verkozen raadsleden door de benoemde voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of, als die nog niet benoemd is, door de uittredende voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn bijeengeroepen op de installatievergadering binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag van de verkiezing definitief is.
Als er bezwaar is ingediend tegen de verkiezing en als die verkiezing vervolgens ongeldig is verklaard en er een nieuwe verkiezing gehouden moet worden, worden de nieuw verkozen raadsleden door de benoemde voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of, als die nog niet benoemd is, door de uittredende voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn bijeengeroepen op de installatievergadering binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag van de nieuwe verkiezing definitief is. § 2. Met behoud van de toepassing van artikel 25bis, tweede lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt de installatievergadering voorgezeten door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn. § 3. De raad voor maatschappelijk welzijn onderzoekt de geloofsbrieven van de verkozen leden van de raad voor maatschappelijk welzijn. De verkozen leden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van wie de geloofsbrieven zijn goedgekeurd, leggen, voor ze hun mandaat aanvaarden, in openbare vergadering de volgende eed af in handen van de voorzitter van de installatievergadering: "Ik zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na te komen.". Als de voorzitter van de installatievergadering niet de benoemde voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn is, legt die de eed af in handen van het oudste lid van de raad voor maatschappelijk welzijn. § 4. De verkozen leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die aanwezig zijn op de installatievergadering en die de eed niet afleggen, worden geacht afstand te hebben gedaan van hun mandaat. § 5. De verkozen leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die niet aanwezig zijn op de installatievergadering en die, nadat ze daartoe uitdrukkelijk zijn opgeroepen, zonder geldige reden afwezig zijn op de eerste daaropvolgende vergadering, worden geacht afstand te hebben gedaan van hun mandaat. § 6. Als de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, degene die de voorzitter vervangt of degene die de eed afneemt van de persoon die de voorzitter vervangt, nalaat de eed af te nemen van de verkozen leden van de raad voor maatschappelijk welzijn op de installatievergadering of, bij vervanging van een lid, na de installatie vergadering uiterlijk op de eerstvolgende vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn, wordt de eed afgenomen door een lid van het vast bureau volgens hun rangorde. Als de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, degene die de voorzitter vervangt of degene die de eed afneemt van de persoon die de voorzitter vervangt, nalaat de eed af te nemen, noteert de algemeen directeur de vervanging van de voorzitter in de notulen van de vergadering. § 7. De rangorde van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt tijdens de installatievergadering van de nieuwe raad voor maatschappelijk welzijn, onmiddellijk na de eedaflegging van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn vastgesteld. Het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn met de hoogste anciënniteit neemt de hoogste rang in. Bij gelijke anciënniteit neemt het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat bij de laatste volledige vernieuwing van de raad voor maatschappelijk welzijn het hoogst aantal naamstemmen heeft behaald, de hoogste rang in. Bij een gelijk aantal naamstemmen neemt het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn van wie de lijst bij de laatste volledige vernieuwing van de raad voor maatschappelijk welzijn de meeste stemmen heeft behaald de hoogste rang in. De opvolgers die na de installatievergadering als lid van de raad voor maatschappelijk welzijn worden geïnstalleerd, nemen de rang in volgorde van hun eedaflegging in.
Art. 532.De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt benoemd overeenkomstig artikel 25bis, eerste lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. De verkozen leden van de raad voor maatschappelijk welzijn kunnen daartoe kandidaten voordragen, waarvoor een gedagtekende akte van voordracht wordt voorgelegd aan de provinciegouverneur. Om ontvankelijk te zijn, moet de akte van voordracht ondertekend zijn door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen hebben deelgenomen, alsook door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst als de voorgedragen kandidaat-voorzitter zijn verkozen. Als de lijst waarop de naam van de kandidaat-voorzitter voorkomt maar twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van een van hen. Een akte van voordracht die wordt voorgelegd na de installatievergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn, is alleen ontvankelijk als ze ondertekend is door meer dan de helft van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn, alsook door een meerderheid van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die op dezelfde lijst als de voorgedragen kandidaat-voorzitter verkozen zijn.
Niemand kan meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Overtreding van dat verbod heeft in alle akten van voordracht de ongeldigheid tot gevolg van alle handtekeningen die in strijd met dit voorschrift zijn geplaatst. Een verkozene die meer dan één akte van voordracht ondertekent, kan voor de duur van de zittingsperiode van de raad voor maatschappelijk welzijn niet worden benoemd als voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn niet vertegenwoordigen, en kan namens het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geen mandaat bekleden in een vereniging of vennootschap als vermeld in deel 3, titel 4, of andere verenigingen, stichtingen of vennootschappen. Als de betrokkene al een dergelijk mandaat bekleedt, vervalt dat van rechtswege.
De akte van voordracht kan ook de einddatum van het mandaat van de kandidaat-voorzitter vermelden. In dat geval kan op de akte van voordracht de naam vermeld worden van een of meer personen die worden voorgedragen om hem op te volgen voor de resterende duurtijd van het mandaat. In voorkomend geval is de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn bij het bereiken van de einddatum van het mandaat van rechtswege ontslagnemend. Als het mandaat eindigt voor de einddatum, vermeld in de akte, of als de persoon die in de akte van voordracht werd vermeld als de persoon die de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn zou opvolgen, zijn mandaat niet opneemt, wordt de voordracht van de eerstvolgende opvolger, vermeld in de akte, vervroegd. Als de persoon die als laatste opvolger is vermeld, het mandaat niet kan opnemen of als er geen opvolger is vermeld, wordt tot vervanging overgegaan overeenkomstig artikel 533.
De Vlaamse Regering gaat na of de akte van voordracht ontvankelijk is overeenkomstig de voorwaarden, vermeld in het eerste lid. De Vlaamse Regering kan evenwel op elk moment om een nieuwe voordracht verzoeken.
Art. 533.Als de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn het mandaat niet aanvaardt, van zijn mandaat van lid van de raad voor maatschappelijk welzijn vervallen wordt verklaard, als verhinderd wordt beschouwd, afgezet of geschorst is, ontslag genomen heeft als voorzitter of als lid van de raad voor maatschappelijk welzijn of overleden is, draagt de raad voor maatschappelijk welzijn een nieuwe kandidaatvoorzitter voor overeenkomstig artikel 532. Tot aan de benoeming wordt het voorzitterschap waargenomen overeenkomstig het tweede en het derde lid.
De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn is verplicht op de installatievergadering, met toepassing van het derde en het vierde lid, een vervanger aan te wijzen. Hij kan verschillende vervangers aanwijzen. In dat geval stelt hij een rangorde van de vervangers op.
Als de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn om een andere reden dan de redenen, vermeld in het eerste lid, tijdelijk afwezig is of als hij bij een welbepaalde aangelegenheid betrokken partij is overeenkomstig artikel 74, wat betreft de vantoepassingverklaring op de raad voor maatschappelijk welzijn van artikel 27, wordt hij in de volgende volgorde vervangen: 1° door een of meer leden van de raad voor maatschappelijk welzijn in volgorde van de rangorde bepaald door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn;2° door de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn in volgorde van hun anciënniteit, eventueel met toepassing van de bepalingen, vermeld in het vierde lid. Bij gelijke anciënniteit krijgt het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn de voorkeur dat bij de verkiezing van de raad voor maatschappelijk welzijn de meeste naamstemmen heeft behaald. Als het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn met de meeste anciënniteit de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in die gevallen niet kan vervangen, wordt het voorzitterschap van de raad voor maatschappelijk welzijn waargenomen door een ander lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, in volgorde van hun anciënniteit.
Bij gelijke anciënniteit wordt het mandaat waargenomen door het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat bij de verkiezing van de raad voor maatschappelijk welzijn de meeste naamstemmen heeft behaald.
De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn die als verhinderd wordt beschouwd, die geschorst is of tijdelijk afwezig is, wordt vervangen zolang hij verhinderd, geschorst of tijdelijk afwezig is. De raad voor maatschappelijk welzijn neemt akte van de verhindering of schorsing, en van de beëindiging van de periode van verhindering of schorsing. Als het niet gaat om een door het decreet opgelegde verhindering richt de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn zijn verzoek tot vervanging wegens verhindering aan de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art. 534.Artikel 71 van dit decreet is van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, voor de overeenkomstige toepassing op de raad voor maatschappelijk welzijn en zijn leden van artikel 8, 9, § 3, artikel 10, 11, tweede en derde lid, artikel 12, 13 en 16 van dit decreet.
Art. 535.Het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat afstand doet van zijn mandaat, dat van zijn mandaat vervallen wordt verklaard, dat als verhinderd wordt beschouwd, dat ontslag genomen heeft, of dat overleden is, wordt vervangen door zijn opvolger, die wordt aangewezen overeenkomstig artikel 17bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011.
De geloofsbrieven worden onderzocht overeenkomstig artikel 531, § 3.
De eed wordt afgelegd in openbare vergadering in de handen van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat als verhinderd wordt beschouwd, wordt vervangen zolang de toestand van verhindering duurt. De raad voor maatschappelijk welzijn neemt akte van de beëindiging van de periode van verhindering.
Art. 536.§ 1. De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn ontvangen ten laste van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn presentiegeld voor hun aanwezigheid op vergaderingen van de raad voor maatschappelijk welzijn. De Vlaamse Regering stelt een lijst op van vergaderingen die voortvloeien uit de mandaatsverplichtingen van de leden voor wie de raad voor maatschappelijk welzijn bij reglement kan bepalen dat presentiegeld wordt verleend. § 2. Het presentiegeld bedraagt voor de aanwezigheid op de raad voor maatschappelijk welzijn evenveel als het presentiegeld van de gemeenteraadsleden van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend, voor hun aanwezigheid op de gemeenteraad.
Het presentiegeld bedraagt voor het bijwonen van de vergaderingen van het vast bureau en voor het bijwonen van de vergaderingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst en voor de overige vergaderingen van de lijst, vermeld in paragraaf 1, maximaal evenveel als het presentiegeld van de gemeenteraadsleden van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend, voor hun aanwezigheid op de gemeenteraad. Als de raad voor maatschappelijk welzijn geen beslissing over het presentiegeld genomen heeft, bedraagt het presentiegeld evenveel als het presentiegeld van de gemeenteraadsleden van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend, voor hun aanwezigheid op de gemeenteraad.
De raad voor maatschappelijk welzijn vermindert de presentiegelden van het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toelagen ontvangt, of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vult die vergoeding aan met een bedrag ter compensatie van het inkomensverlies dat de betrokkene lijdt, op voorwaarde dat de mandataris daar zelf om verzoekt. De algemeen directeur van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn stelt vast of aan de voorwaarden is voldaan.
De som van de presentiegelden, aangevuld met het bedrag ter compensatie van het inkomensverlies, kan nooit hoger zijn dan de wedde van een schepen van een gemeente met 50.000 inwoners. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de grenzen waarbinnen de raad voor maatschappelijk welzijn kan bepalen welke specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat die kunnen worden terugbetaald. § 4. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn sluit een verzekering af om de burgerlijke aansprakelijkheid, met inbegrip van de rechtsbijstand, te dekken die persoonlijk ten laste komt van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn bij de normale uitoefening van hun mandaat.
Art. 537.De raad voor maatschappelijk welzijn kent de eretitels toe aan de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn, onder de voorwaarden die hij bepaalt. Afdeling 2. - De werking van de raad voor maatschappelijk welzijn
Art. 538.Artikel 74 tot en met 76 van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. Afdeling 3. - De bevoegdheden van de raad voor maatschappelijk welzijn
Art. 539.Artikel 77 en 78 van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. HOOFDSTUK 5. - Het vast bureau Afdeling 1. - De organisatie van het vast bureau
Art. 540.Artikel 79 tot en met 82 van dit decreet zijn niet van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 541.§ 1. Overeenkomstig artikel 27bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn is de oprichting van een vast bureau verplicht. § 2. Met behoud van de toepassing van artikel 27bis, § 1, derde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, telt het vast bureau, met inbegrip van zijn voorzitter: 1° drie leden voor een raad voor maatschappelijk welzijn met ten hoogste negen leden;2° vier leden voor een raad voor maatschappelijk welzijn van elf of dertien leden;3° vijf leden voor een raad voor maatschappelijk welzijn van vijftien leden. De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn is van rechtswege en met beraadslagende stem voorzitter van het vast bureau.
De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt bij zijn afwezigheid in het vast bureau in de volgende volgorde vervangen door: 1° de personen die hij met toepassing van artikel 532 als zijn vervanger heeft aangewezen;2° het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn met de meeste anciënniteit, dat lid is van het vast bureau. § 3. De leden van het vast bureau kunnen tussentijds ontslag nemen uit dat orgaan zonder ontslag als lid van de raad voor maatschappelijk welzijn te nemen. Een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat ontslag wil nemen als lid van het vast bureau, deelt dat schriftelijk mee aan de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn. Het ontslag is definitief na de ontvangst van die kennisgeving door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn. Het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn blijft deel uitmaken van het vast bureau tot zijn opvolger is geïnstalleerd. § 4. Voor ze hun mandaat aanvaarden, leggen de leden van het vast bureau in openbare vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn de volgende eed af in handen van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn: "Ik zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na te komen.".
Het lid van het vast bureau dat de eed na twee achtereenvolgende uitnodigingen niet aflegt, wordt geacht zijn mandaat als lid van het vast bureau niet te aanvaarden. Afdeling 2. - De werking van het vast bureau
Art. 542.Met behoud van de toepassing van artikel 27bis, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, is artikel 83 van dit decreet van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, met uitzondering van de vantoepassingverklaring van artikel 52 en 53. Afdeling 3. - De bevoegdheden van het vast bureau
Art. 543.Artikel 84 tot en met 86 van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 544.Artikel 87 tot en met 112 van dit decreet zijn niet van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
De bevoegdheden, vermeld in artikel 113 van dit decreet, worden in de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, uitgeoefend door het vast bureau.
De bevoegdheden, vermeld in artikel 114 van dit decreet, worden in de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, uitgeoefend door de voorzitter van het vast bureau. HOOFDSTUK 6. - De Raad voor Verkiezingsbetwistingen
Art. 545.Met behoud van de toepassing van artikel 77bis van de Gemeentekieswet van 4 augustus 1932 en van artikel 18bis, 21 en 21bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, is artikel 147 van dit decreet van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. HOOFDSTUK 7. - De mandatarissen (eretitels, rechtspositie, tucht, aansprakelijkheid, mandatendatabank)
Art. 546.Artikel 148 en 149 van dit decreet zijn niet van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 547.De Vlaamse Regering kan de eretitels van de burgemeester en van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn toekennen onder de voorwaarden die ze bepaalt. De gemeenteraad kan de eretitels van de schepenen toekennen onder de voorwaarden die hij bepaalt. De raad voor maatschappelijk welzijn kan de eretitels van de leden van het vast bureau toekennen onder de voorwaarden die hij bepaalt.
De Vlaamse Regering bepaalt de ambtskledij en de onderscheidingstekens van de burgemeester, de schepenen en de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art. 548.De burgemeester en de schepenen, uitgezonderd de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, krijgen van de gemeente een wedde, een vakantiegeld, een eindejaarspremie en een uittredingsvergoeding. De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn krijgt van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een wedde, vakantiegeld, eindejaarspremie en een uittredingsvergoeding.
De wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de uittredingsvergoeding van de burgemeester en van de schepenen omvatten de vergoeding voor hun opdracht als voorzitter of als lid van het vast bureau en, in voorkomend geval, als voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst. De wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de uittredingsvergoeding van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn omvatten de vergoeding voor zijn opdracht als voorzitter van het vast bureau.
De Vlaamse Regering stelt het bedrag, de wijze van betaling en de toekenningsvoorwaarden van de wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de uittredingsvergoeding, vermeld in het eerste lid, vast, rekening houdend met het inwonersaantal van de gemeente. De wedde van de burgemeester wordt uitgedrukt als een percentage van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement, met uitsluiting van de forfaitaire onkostenvergoeding, de eindejaarspremie en het vakantiegeld. De wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de uittredingsvergoeding van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn is gelijk aan de wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de uittredingsvergoeding van een schepen van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend.
De uittredingsvergoeding, vermeld in het eerste lid, wordt toegekend binnen de volgende grenzen: 1° een maand uittredingsvergoeding per gepresteerd jaar, met een maximum van twaalf maanden;2° de vergoeding wordt niet uitgekeerd aan een lid van de deputatie, een provinciegouverneur, een ambassadeur, een lid van het parlement, een lid van een -gemeenschaps- of gewestregering, een minister of een staatssecretaris, een lid van het Grondwettelijk Hof en evenmin aan uittredende mandatarissen die een bezoldigd ambt hebben aanvaard in een internationale of parastatale instelling;3° de uittredingsvergoeding vervalt als de betrokkene een beroepsinkomen verwerft.De betrokkene kan daarbij vragen om het verschil bij te passen als dat inkomen lager zou liggen dan de uittredingsvergoeding.
Art. 549.Artikel 150 tot en met 160 van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, met dien verstande dat voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in die bepalingen "voorzitter van het vast bureau" en "voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, vermeld in artikel 42, § 1, derde lid" wordt gelezen als "voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn".
TITEL 2. - De ambtelijke organisatie van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn
Art. 550.De bepalingen van deel 2, titel 2, van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, met dien verstande dat ook de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, of het door hem aangewezen lid van het vast bureau, met raadgevende stem deel uitmaakt van het managementteam.
Voor de toepassing van artikel 194 bestaat het evaluatiecomité, vermeld in het derde lid, uit het college van burgemeester en schepenen, de voorzitter van de gemeenteraad en de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn en wordt ook de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn betrokken bij het onderzoek over de wijze van functioneren van de functiehouder.
TITEL 3. - De extern verzelfstandigde agentschappen
Art. 551.De bepalingen van deel 2, titel 3, van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
TITEL 4. - De beleids- en beheerscyclus van de gemeente
Art. 552.De bepalingen van deel 2, titel 4, van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
TITEL 5. - De werking van het lokaal bestuur
Art. 553.De bepalingen van deel 2, titel 5, van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
TITEL 6. - De participatie van de burger
Art. 554.De bepalingen van deel 2, titel 6, van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
TITEL 7. - Het bestuurlijk toezicht
Art. 555.De bepalingen van deel 2, titel 7, van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 556.Het college van burgemeester en schepenen heeft de opdracht toezicht en controle uit te oefenen op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Dat toezicht brengt het recht mee om alle instellingen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te bezoeken en ter plaatse kennis te nemen van alle akten, stukken en dossiers en om alle akten, stukken en dossiers op te vragen, met uitzondering van de dossiers die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van de cliënten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of hun onderhoudsplichtigen, en erover te waken dat het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn niet afwijkt van de wilsbeschikking van de schenkers en erflaters betreffende de wettelijk gevestigde lasten.
Het college van burgemeester en schepenen neemt per opdracht als vermeld in het eerste lid een afzonderlijk besluit en wijst een of meer gemachtigden aan om het plaatsbezoek uit te voeren.
Het college van burgemeester en schepenen of zijn gemachtigde bepaalt de informatiedrager en de vorm waarin de opgevraagde akten, stukken en dossiers worden verstrekt, en op zijn verzoek wordt onmiddellijk een afschrift overhandigd.
Een door het college van burgemeester en schepenen afgevaardigde persoon is tot geheimhouding verplicht.
Art. 557.§ 1. Als het college van burgemeester en schepenen van oordeel is dat een besluit van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, vermeld in artikel 285, § 2, eerste lid, 1° en 2°, en 286, § 2, het gemeentelijk belang en inzonderheid de financiële belangen van de gemeente schaadt, kan het tegen dat besluit beroep instellen bij de toezichthoudende overheid, behalve als het betrokken besluit al was goedgekeurd of vastgesteld door de gemeenteraad.
Het beroep, vermeld in het eerste lid, schorst de uitvoerbaarheid van het aangevochten besluit en wordt samen met een kopie van het bestreden besluit aan de toezichthoudende overheid verzonden. Dat beroep moet worden ingesteld binnen een termijn van twintig dagen. § 2. De termijn, vermeld in paragraaf 1, derde lid, gaat in op de dag die volgt op de bekendmaking op de webtoepassing van de gemeente van de besluiten, vermeld in artikel 286, § 2, of van de lijst van de aangelegenheden, vermeld in artikel 285, § 2, eerste lid, 1° en 2°. § 3. De termijn, vermeld in paragraaf 1, derde lid, wordt gestuit door de opvraging door het college van burgemeester en schepenen bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarbij het college van burgemeester en schepenen een bepaald besluit, het dossier, bepaalde documenten of inlichtingen over een bepaald besluit opvraagt. De Vlaamse Regering kan de wijze van opvraging bepalen. De opvraging mag geen betrekking hebben op dossiers die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van de cliënten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of hun onderhoudsplichtigen.
De termijn, vermeld in paragraaf 1, derde lid, gaat vervolgens opnieuw in op de dag die volgt op de verzending van alle gevraagde gegevens. § 4. Om ontvankelijk te zijn, moet het college van burgemeester en schepenen een kopie van dat beroep verzenden aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 5. In afwijking van artikel 332, § 2, gaat de termijn, vermeld in artikel 332, § 1, in op de dag die volgt op de verzending van het beroep, dat samen met een kopie van het bestreden besluit wordt verzonden.
Die termijn, vermeld in het eerste lid, kan gestuit worden door het opvragen van het dossier, bepaalde documenten of inlichtingen bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
De toezichthoudende overheid toetst het bestreden besluit van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan het gemeentelijk belang.
Als het beroep ontvankelijk en gegrond is, vernietigt de toezichthoudende overheid het bestreden besluit en verzendt ze het besluit aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn binnen de termijn, vermeld in artikel 332, § 1.
De toezichthoudende overheid verzendt een kopie van het vernietigingsbesluit aan het college van burgemeester en schepenen binnen de termijn, vermeld in artikel 332, § 1.
TITEL 8. - Vrijwillige samenvoeging van gemeenten
Art. 558.De bepalingen van deel 2, titel 8, van dit decreet zijn niet van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
TITEL 9. - Samenvoeging van gemeenten op initiatief van de Vlaamse Regering
Art. 559.De bepalingen van deel 2, titel 9, van dit decreet zijn niet van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
TITEL 10. - Deelname van de gemeente in rechtspersonen en samenwerking
Art. 560.Artikel 386 tot en met 475 zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 561.Artikel 476 van dit decreet is van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Het met redenen omklede besluit van de raad voor maatschappelijk welzijn tot oprichting van of tot toetreding tot een welzijnsvereniging of een autonome verzorgingsinstelling is onderworpen aan de goedkeuring van de gemeenteraad.
De gemeenteraad verstuurt zijn besluit tot goedkeuring of niet-goedkeuring van dat besluit van de raad voor maatschappelijk welzijn binnen een termijn van veertig dagen na het inkomen van het verzoek tot goedkeuring aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. De gemeenteraad verstuurt op dezelfde dag een afschrift van zijn besluit naar de Vlaamse Regering.
Art. 562.Artikel 477 tot en met 501 van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 563.Artikel 502 van dit decreet is van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Het met redenen omklede besluit van de raad voor maatschappelijk welzijn tot oprichting van of tot toetreding tot een ziekenhuisvereniging is onderworpen aan de goedkeuring van de gemeenteraad.
De gemeenteraad verstuurt zijn besluit tot goedkeuring of niet-goedkeuring van dat besluit van de raad voor maatschappelijk welzijn, binnen een termijn van veertig dagen na het inkomen van het verzoek tot goedkeuring aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
De gemeenteraad verstuurt op dezelfde dag een afschrift van zijn besluit naar de Vlaamse Regering.
Art. 564.Artikel 503 tot en met 507 van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 565.Artikel 508 van dit decreet is van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Het met redenen omklede besluit van de raad voor maatschappelijk welzijn tot oprichting van of tot toetreding tot een vereniging of vennootschap voor sociale dienstverlening is onderworpen aan de goedkeuring van de gemeenteraad.
De gemeenteraad verstuurt zijn besluit tot goedkeuring of niet-goedkeuring van het besluit van de raad voor maatschappelijk welzijn binnen een termijn van veertig dagen na het inkomen van het verzoek tot goedkeuring naar het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
In het geval, vermeld in artikel 508, § 1, derde lid, 3°, verstuurt de gemeenteraad op dezelfde dag een afschrift van zijn besluit naar de Vlaamse Regering.
Art. 566.Artikel 509 tot en met 513 van dit decreet zijn van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 567.Artikel 514 van dit decreet is van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Het met redenen omklede besluit van de raad voor maatschappelijk welzijn tot oprichting van of tot toetreding tot een woonzorgvereniging of woonzorgvennootschap is onderworpen aan de goedkeuring van de gemeenteraad.
De gemeenteraad verstuurt zijn besluit tot goedkeuring of niet-goedkeuring van dat besluit van de raad voor maatschappelijk welzijn binnen een termijn van veertig dagen na het inkomen van het verzoek tot goedkeuring aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. De gemeenteraad verstuurt op dezelfde dag een afschrift van zijn besluit naar de Vlaamse Regering.
Art. 568.Artikel 515 van dit decreet is van toepassing op de gemeente Voeren en de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
DEEL 5. - WIJZIGINGSBEPALINGEN
Art. 569.In de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in artikel 6, § 3, vervangen bij het decreet van 7 juli 2006, worden de woorden "vermeld in artikel 5 van het gemeentedecreet van 15 juli 2005" vervangen door de woorden "vermeld in artikel 4 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur";2° in artikel 17bis, ingevoegd bij de wet van 9 augustus 1988 en gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, worden de woorden "artikelen 8 tot en met 14 en artikel 16 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn" vervangen door de woorden "artikel 68 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur";3° in artikel 18bis, ingevoegd bij de wet van 9 augustus 1988 en gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : " § 1.De in de artikelen 74 tot en met 77 van de Gemeentekieswet bepaalde regeling van de beroepen betreffende de verkiezing van de gemeenteraad is van overeenkomstige toepassing voor de geschillen betreffende de verkiezing van de raad of van het vast bureau van een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van een randgemeente bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren."; 4° in artikel 25bis, ingevoegd bij de wet van 9 augustus 1988 en gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, worden de woorden "artikel 16 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn" vervangen door de woorden "artikel 6, § 3, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur";5° in artikel 25ter, § 3, ingevoegd bij de wet van 9 augustus 1988 en gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, worden de woorden "of artikel 53 en 54" opgeheven;6° in artikel 27bis, § 1, derde lid, ingevoegd bij de wet van 9 augustus 1988, gewijzigd bij de wet van 16 juni 1989 en gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, worden de woorden "artikel 60, § 3, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn" vervangen door de woorden "artikel 541, § 2, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur";7° in artikel 60, § 6, derde lid, vervangen bij het koninklijk besluit nr.244 van 31 december 1983 en gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, worden de woorden "het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn" vervangen door de woorden "het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur"; 8° in artikel 60, § 7, derde lid, vervangen bij wet van 24 december 1999 en gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, worden de woorden "het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking" vervangen door de woorden "deel 3, titel 3, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur" en de woorden "titel VIII, hoofdstuk I van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn" vervangen door de woorden "deel 3, titel 4, hoofdstuk 2 en 3, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur";9° in artikel 62bis, eerste lid, ingevoegd bij de wet van 13 juni 1985, vervangen bij de wet van 5 augustus 1992 en gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, worden de woorden "de voorzitter van de Raad voor Maatschappelijk Welzijn, of in voorkomend geval, de ondervoorzitter ingevolge artikel 58, § 2 en § 3, en artikel 59 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn" vervangen door de woorden "de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst ingevolge artikel 114 en 552 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur";10° in artikel 71, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 12 januari 1993 en bij het decreet van 19 december 2008, worden de woorden "de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, of in voorkomend geval, de ondervoorzitter ingevolge artikel 58, § 2 en § 3, en artikel 59 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn" vervangen door de woorden "de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst ingevolge artikel 114 en 552 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur";11° in artikel 113, ingevoegd bij wet van 9 augustus 1988, worden de woorden "Als een in het vorige lid" vervangen door de woorden "Als een in artikel 335 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur".
Art. 570.In de Nieuwe Gemeentewet van 26 mei 1989 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° artikel 41, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 mei 1989 en gewijzigd bij de wet van 24 mei 1991 en bij het decreet van 15 juli 2005, worden de woorden "artikel 123, derde lid," vervangen door de woorden "artikel 201 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur" en de woorden "artikel 79 van het Gemeentedecreet" door de woorden "artikel 165 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur";2° in artikel 83, ingevoegd bij de wet van 9 augustus 1988 en vervangen bij het decreet van 15 juli 2005, worden de woorden "artikel 71 van het Gemeentedecreet" vervangen door de woorden "artikel 156 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur";3° voor de gemeenten, vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en voor de gemeente Voeren worden in artikel 107, ingevoegd bij de wet van 9 augustus 1988 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 mei 1989, de woorden "in afwijking van artikel 54 van het Gemeentedecreet" vervangen door "in afwijking van artikel 53 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur" en de woorden "in afwijking van artikel 20 van het Gemeentedecreet" door de woorden "in afwijking van artikel 19 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur".
Art. 571.In het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten, gewijzigd bij het decreet van 20 januari 2006 en van 6 juli 2012, wordt een artikel 25/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "
Art. 25/1.Een samenvoeging van gemeenten maakt een einde aan het bestaan van de centrale kerkbesturen van de samengevoegde gemeenten en aan het mandaat van alle leden van die centrale kerkbesturen. In de nieuwe gemeente wordt een nieuw centraal kerkbestuur opgericht.
Artikel 4/7 tot en met 4/10 zijn in die situatie van toepassing, met dien verstande dat de hiernavolgende woorden worden gelezen als volgt: 1° "de te behouden kerkfabriek" als "het nieuwe centraal kerkbestuur"; 2° "de kerkfabrieken van de samengevoegde parochies" als "de centrale kerkbesturen waarvan het bestaan beëindigd wordt".".
Art. 572.In het Provinciedecreet van 9 december 2005 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in artikel 68, § 4, tweede lid, 4°, gewijzigd bij decreet van 30 april 2009, worden de woorden "als vermeld in artikel 195 van het Gemeentedecreet" vervangen door de woorden "als vermeld in artikel 386 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur";2° in artikel 68, § 4, tweede lid, 6°, gewijzigd bij decreet van 30 april 2009, worden de woorden "als bedoeld in titel VIII, hoofdstukken I, II en III, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn" vervangen door de woorden "als vermeld in deel 3, titel 4, hoofdstuk 2 tot en met 6, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur";3° in artikel 133 worden de woorden "artikel 137 van het Gemeentedecreet" vervangen door de woorden "artikel 212 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur".
Art. 573.In het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in artikel 2, eerste lid, wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° decreet over het lokaal bestuur : het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur;"; 2° in artikel 2, eerste lid, 3°, worden de woorden "titel X van het Gemeentedecreet" vervangen door de woorden "deel 2, titel 1, hoofdstuk 7, van het decreet over het lokaal bestuur";3° in artikel 7, § 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de woorden "artikel 5, § 3, eerste lid, en artikel 273, § 2, van het Gemeentedecreet" worden vervangen door de woorden "artikel 4, § 3, eerste lid, en artikel 118, tweede lid, van het decreet over het lokaal bestuur";b) in punt 1° worden de woorden "artikel 5, § 1, van het Gemeentedecreet" vervangen door de woorden "artikel 4, § 1, van het decreet over het lokaal bestuur";c) in punt 2° worden de woorden "artikel 273, § 2, van het Gemeentedecreet" vervangen door de woorden "artikel 118, eerste lid, van het decreet over het lokaal bestuur";4° in artikel 73, eerste lid, 2°, worden de woorden "artikel 11 van het Gemeentedecreet" vervangen door de woorden "artikel 10 van het decreet over het lokaal bestuur";5° in artikel 201/1, § 2, tweede lid, ingevoegd bij decreet van 3 juni 2016, worden de woorden "artikel 14 van het Gemeentedecreet" vervangen door de woorden "artikel 12 van het decreet over het lokaal bestuur";6° in artikel 218, § 1, 2°, gewijzigd bij decreet van 24 juni 2016, worden de woorden "het decreet vrijwillige samenvoeging van gemeenten van 24 juni 2016, en in de gevallen, vermeld in artikel 297, § 3, en artikel 298, § 2, tweede lid, van het Gemeentedecreet" vervangen door de woorden "deel 2, titel 8, van het decreet over het lokaal bestuur, en in de gevallen, vermeld in artikel 385, § 2, van het decreet over het lokaal bestuur".
Art. 574.In artikel 13, § 6, 2°, van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid worden de woorden "artikel 146 en 147 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005" vervangen door de woorden "artikel 254 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur".
DEEL 6. - SLOTBEPALINGEN TITEL 1. - Opheffingsbepalingen
Art. 575.Artikel 110 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, vervangen bij het decreet van 14 juli 1998, wordt opgeheven.
Art. 576.De volgende bepalingen van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, laatst gewijzigd bij decreet van 13 mei 2016, worden opgeheven: 1° artikel 1 tot en met 46, tweede lid;2° artikel 46, derde en vierde lid;3° artikel 47 tot en met 81.
Art. 577.De volgende bepalingen van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, het laatst gewijzigd bij decreet van 24 juni 2016, worden opgeheven: 1° artikel 1 tot en met 4;2° artikel 5, § 1;3° artikel 5, § 2;4° artikel 5, § 3;5° artikel 6;6° artikel 7, § 1;7° artikel 7, § 2 tot en met § 6;8° artikel 8, § 1, eerste lid;9° artikel 8, § 1, tweede en derde lid;10° artikel 8, § 2 tot en met § 4;11° artikel 9;12° artikel 10 tot en met 12;13° artikel 13;14° artikel 14 tot en met 37;15° artikel 38;16° artikel 39 tot en met 43;17° artikel 44, § 1, eerste lid;18° artikel 44, § 1, tweede lid;19° artikel 44, § 2;20° artikel 44, § 3 tot en met § 6;21° artikel 45, § 1;22° artikel 45, § 2 tot en met § 4;23° artikel 46 tot en met 58;24° artikel 59, § 1;25° artikel 59, § 1bis;26° artikel 59, § 2, eerste lid;27° artikel 59, § 2, tweede lid;28° artikel 60, § 1;29° artikel 60, § 2;30° artikel 60, § 3;31° artikel 61 tot en met 145;32° artikel 146, § 1, eerste en tweede lid;33° artikel 146, § 1, derde lid;34° artikel 146, § 2 en § 3;35° artikel 146, § 4;36° artikel 147, § 1;37° artikel 147, § 2;38° artikel 148, § 1 en § 2;39° artikel 148, § 3 en § 4;40° artikel 149 en 150;41° artikel 151;42° artikel 152 tot en met 163;43° artikel 164;44° artikel 165 tot en met 171;45° artikel 172, eerste lid;46° artikel 172, tweede lid;47° artikel 172, derde tot en met vijfde lid;48° artikel 173;49° artikel 174;50° artikel 175 tot en met 242;51° artikel 243, eerste lid;52° artikel 243, tweede en derde lid;53° artikel 243, vierde lid;54° artikel 243bis tot en met 272;55° artikel 273, § 1;56° artikel 273, § 2;57° artikel 273, § 3;58° artikel 273, § 4;59° artikel 273, § 5;60° artikel 274, § 1, eerste en tweede lid;61° artikel 274, § 1, derde tot en met vijfde lid;62° artikel 274, § 2;63° artikel 274, § 3;64° artikel 274, § 4 tot en met § 6;65° artikel 275;66° artikel 276, eerste lid;67° artikel 276, tweede en derde lid;68° artikel 277 tot en met 289;69° artikel 290;70° artikel 291 tot en met 313.
Art. 578.De volgende bepalingen van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, het laatst gewijzigd bij decreet van 3 juni 2016, worden opgeheven: 1° artikel 1 tot en met 4;2° artikel 5, § 1, eerste lid;3° artikel 5, § 1, tweede lid;4° artikel 5, § 2;5° artikel 6 tot en met 9;6° artikel 10, § 1;7° artikel 10, § 2 tot en met § 4;8° artikel 11 tot en met 15;9° artikel 16, § 1;10° artikel 16, § 2 tot en met § 5;11° artikel 17;12° artikel 18;13° artikel 19 tot en met 21;14° artikel 22;15° artikel 23 tot en met 145;16° artikel 146, § 1 tot en met § 3;17° artikel 146, § 4;18° artikel 147, § 1, eerste lid;19° artikel 147, § 1, tweede lid;20° artikel 147, § 1, derde lid;21° artikel 147, § 1, vierde lid;22° artikel 147, § 2;23° artikel 148;24° artikel 149, § 1;25° artikel 149, § 2 tot en met § 4;26° artikel 150 tot en met 152;27° artikel 153;28° artikel 154 tot en met 165;29° artikel 166;30° artikel 167 tot en met 172;31° artikel 173, eerste lid;32° artikel 173, tweede lid;33° artikel 173, derde tot en met vijfde lid;34° artikel 174;35° artikel 175;36° artikel 176 tot en met 229;37° artikel 230, eerste en tweede lid;38° artikel 230, derde lid;39° artikel 230, vierde en vijfde lid;40° artikel 231 tot en met 285.
Art. 579.De volgende bepalingen van het decreet Vrijwillige Samenvoeging van 24 juni 2016 worden opgeheven: 1° artikel 1 tot en met 14;2° artikel 15, § 1;3° artikel 15, § 2;4° artikel 15, § 3;5° artikel 15, § 4;6° artikel 15, § 5;7° artikel 16;8° artikel 17;9° artikel 18 tot en met 56;10° artikel 57;11° artikel 58 tot en met 68. TITEL 2. - Overgangsbepalingen HOOFDSTUK 1. - Overgangsbepaling voor de politieke organisatie
Art. 580.Tot aan de eerste installatie van het bijzonder comité voor de sociale dienst en van de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst gelden de volgende bepalingen: 1° een lid van het college van burgemeester en schepenen of als er geen college van burgemeester en schepenen is geïnstalleerd, een uittredend lid van het college van burgemeester en schepenen, in volgorde van rang neemt het mandaat van voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst op tot aan de verkiezing van een nieuwe voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst;2° de raad voor maatschappelijk welzijn vormt het bijzonder comité voor de sociale dienst tot aan de installatie van een nieuw bijzonder comité voor de sociale dienst. HOOFDSTUK 2. - Overgangsbepalingen inzake de ambtelijke organisatie van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn Afdeling 1. - De algemeen directeur, de financieel directeur en hun
waarnemers
Art. 581.Als het ambt van gemeentesecretaris en het ambt van secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient door dezelfde persoon worden uitgeoefend, hetzij door zowel een aanstelling van de gemeenteraad als door een aanstelling van de raad voor maatschappelijk welzijn, hetzij met toepassing van artikel 76, § 3, 1°, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 of artikel 75, § 3, 1°, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt die persoon met behoud van zijn dienstverband van rechtswege aangesteld als algemeen directeur bij de gemeente.
Als het ambt van financieel beheerder van de gemeente en het ambt van financieel beheerder van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient door dezelfde persoon worden uitgeoefend, hetzij door zowel een aanstelling van de gemeenteraad als door een aanstelling van de raad voor maatschappelijk welzijn, hetzij met toepassing van artikel 76, § 3, 2°, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 of artikel 75, § 3, 2°, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt deze persoon met behoud van zijn dienstverband van rechtswege aangesteld als financieel directeur bij de gemeente.
Art. 582.Als de ambten van gemeentesecretaris en van secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient, vacant zijn, vult de gemeenteraad het ambt van algemeen directeur in door aanwerving of bevordering. De gemeenteraad stelt de voorwaarden vast voor het ambt van algemeen directeur en stelt daarvoor de selectieprocedure vast. De algemeen directeur wordt gekozen in functie van de functiebeschrijving met functieprofiel en competentievereisten en van de toetsing aan de voorwaarden.
Als de ambten van financieel beheerder van de gemeente en van financieel beheerder van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient, vacant zijn, vult de gemeenteraad het ambt van financieel directeur in door aanwerving of bevordering. De gemeenteraad stelt de voorwaarden vast voor het ambt van financieel directeur en stelt daarvoor de selectieprocedure vast. De financieel directeur wordt gekozen in functie van de functiebeschrijving met functieprofiel en competentievereisten en van de toetsing aan de voorwaarden.
Art. 583.§ 1. Als de titularis van het ambt van gemeentesecretaris en de titularis van het ambt van secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient verschillende personen zijn, of als maar een van beide ambten ingevuld is, kan de gemeenteraad de titularissen of, in voorkomend geval, de titularis, oproepen om zich binnen dertig dagen kandidaat te stellen voor het ambt van algemeen directeur. Na het verstrijken van de termijn stelt het college van burgemeester en schepenen vast wie zich tijdig en ontvankelijk kandidaat heeft gesteld.
Als maar een van de personen, vermeld in het eerste lid, zich tijdig kandidaat heeft gesteld, wordt die persoon bij het verstrijken van de termijn om zich kandidaat te stellen, met behoud van zijn dienstverband, van rechtswege aangesteld als algemeen directeur bij de gemeente.
Als twee van de personen, vermeld in het eerste lid, zich tijdig kandidaat stellen, stelt de gemeenteraad uiterlijk op 1 augustus 2018 op basis van een systematische vergelijking van de titels en verdiensten een van hen met behoud van zijn dienstverband aan als algemeen directeur.
Als geen van de personen, vermeld in het eerste lid, zich tijdig kandidaat stelt of als de gemeenteraad geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid vermeld in het eerste lid, vult de gemeenteraad het ambt in door aanwerving of bevordering. De gemeenteraad stelt de voorwaarden vast voor het ambt van algemeen directeur en stelt daarvoor de selectieprocedure vast. De algemeen directeur wordt gekozen in functie van de functiebeschrijving met functieprofiel en competentievereisten en van de toetsing aan de voorwaarden. § 2. Als de titularis van het ambt van financieel beheerder van de gemeente en de titularis van het ambt van financieel beheerder van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient verschillende personen zijn, of als maar een van beide ambten ingevuld is, kan de gemeenteraad de titularissen, of, in voorkomend geval, de titularis oproepen om zich binnen dertig dagen kandidaat te stellen voor het ambt van financieel directeur. Na het verstrijken van de termijn stelt het college van burgemeester en schepenen vast wie zich tijdig en ontvankelijk kandidaat heeft gesteld.
Als maar een van de personen, vermeld in het eerste lid, zich tijdig kandidaat heeft gesteld, wordt die persoon bij het verstrijken van de termijn om zich kandidaat te stellen, met behoud van zijn dienstverband van rechtswege aangesteld als financieel directeur bij de gemeente.
Als twee van de personen, vermeld in het eerste lid, zich tijdig kandidaat stellen, stelt de gemeenteraad uiterlijk op 1 augustus 2018 op basis van een systematische vergelijking van de titels en verdiensten een van hen met behoud van zijn dienstverband aan als financieel directeur.
Als geen van de personen, vermeld in het eerste lid, zich tijdig kandidaat stelt of als de gemeenteraad geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, vult de gemeenteraad het ambt in door aanwerving of bevordering. De gemeenteraad stelt voorwaarden vast voor het ambt van financieel directeur en stelt daarvoor de selectieprocedure vast. De financieel directeur wordt gekozen in functie van de functiebeschrijving met functieprofiel en competentievereisten en van de toetsing aan de voorwaarden.
Art. 584.§ 1. Als er op 1 augustus 2018 geen algemeen directeur noch een waarnemend algemeen directeur is, wordt met ingang van 1 augustus 2018 de persoon, vermeld in artikel 583, § 1, eerste lid, met de meeste anciënniteit in de betrekking van secretaris, van rechtswege aangesteld als waarnemend algemeen directeur. Bij afwezigheid, verhindering of beëindiging van die waarneming, regelt de gemeenteraad de vervanging met behoud van de toepassing van artikel 586.
De waarnemend algemeen directeur oefent alle bevoegdheden uit van de algemeen directeur. Hij blijft in elk geval waarnemend algemeen directeur gedurende de periode van 1 augustus 2018 tot aan de aanstelling van de algemeen directeur door de gemeenteraad op de eerstvolgende vergadering volgend op de installatievergadering van de gemeenteraad na de algehele vernieuwing van de gemeenteraad. § 2. Als op 1 augustus 2018 er geen financieel directeur noch een waarnemend financieel directeur is, dan is met ingang van 1 augustus 2018 de persoon, vermeld in artikel 583, § 2, eerste lid, met de meeste anciënniteit in de betrekking van financieel beheerder, van rechtswege waarnemend financieel directeur. Bij afwezigheid, verhindering of beëindiging van deze waarneming, regelt de gemeenteraad, met behoud van de toepassing van artikel 586, de vervanging.
De waarnemend financieel directeur oefent alle bevoegdheden uit van de financieel directeur. Hij blijft in elk geval waarnemend financieel directeur gedurende de periode van 1 augustus 2018 tot aan de aanstelling van de algemeen directeur door de gemeenteraad op de eerstvolgende vergadering die volgt op de installatievergadering van de gemeenteraad na de algehele vernieuwing van de gemeenteraad.
Art. 585.§ 1. Als de gemeenteraad op 1 augustus 2018 geen algemeen directeur heeft aangesteld, zet de gemeenteraad op de eerstvolgende vergadering die volgt op de installatievergadering van de gemeenteraad na de algehele vernieuwing van de gemeenteraad en met toepassing van artikel 583, § 1, de procedure tot invulling van het ambt voort.
In voorkomend geval, als de gemeenteraad nog geen oproep als vermeld in artikel 583, § 1, heeft gedaan noch een aanwervings- en of bevorderingsprocedure is opgestart, kan de gemeenteraad, met toepassing van artikel 583, § 1, een oproep doen tot kandidaatstelling bij de gemeentesecretaris en de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit artikel in dienst waren of overgaan tot bevordering of aanwerving. § 2. Als de gemeenteraad op 1 augustus 2018 geen financieel directeur heeft aangesteld, zet de gemeenteraad op de eerstvolgende vergadering die volgt op de installatievergadering van de gemeenteraad na de algehele vernieuwing van de gemeenteraad en met toepassing van artikel 583, § 2, de procedure tot invulling van het ambt verder.
In voorkomend geval, als de gemeenteraad nog geen oproep als vermeld in artikel 583, § 2, heeft gedaan noch een aanwervings- en of bevorderingsprocedure is opgestart, kan de gemeenteraad, met toepassing van artikel 583, § 2, een oproep doen tot kandidaatstelling bij de financieel beheerder van de gemeente en de financieel beheerder van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit artikel in dienst waren of overgaan tot bevordering of aanwerving.
Art. 586.De adjunct-gemeentesecretaris is van rechtswege adjunct-algemeendirecteur van de gemeente. Hij wordt ingeschaald in de salarisschaal van adjunct-algemeendirecteur.
De gemeenteraad stelt de salarisschaal van de adjunct-algemeen directeur vast. Die salarisschaal moet lager blijven dan de salarisschaal die voor de algemeen directeur vastgesteld is.
De adjunct-algemeendirecteur oefent het ambt, de taak en de bevoegdheid uit die de wetten en decreten aan de adjunct-gemeentesecretaris hebben toevertrouwd.
Art. 587.De algemeen directeur oefent de taken en bevoegdheden uit die overeenkomstig artikel 58 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 en artikel 52 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra of overeenkomstig andere wettelijke of decretale bepalingen aan de gemeentesecretaris en aan de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zijn toevertrouwd.
De financieel directeur oefent de taken uit die door of krachtens de wet of het decreet aan de gemeenteontvanger, aan de financieel beheerder van de gemeente, aan de ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en aan de financieel beheerder van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zijn toevertrouwd.
De directeurs, vermeld in het eerste en tweede lid, staan ten dienste van zowel de gemeente als van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient. De gemeenteraad regelt hun vervanging bij afwezigheid, verhindering en in geval van een vacature na 1 augustus 2018.
Art. 588.§ 1. De algemeen directeur wordt met behoud van zijn geldelijke anciënniteit ingeschaald in de salarisschaal van algemeen directeur zoals die door de gemeenteraad wordt vastgesteld.
De salarisschaal van de algemeen directeur is gelijk aan de salarisschaal van de gemeentesecretaris verhoogd met 30%.
De waarnemend algemeen directeur, vermeld in artikel 584, § 1, krijgt een waarnemingstoelage die gelijk is aan het verschil tussen het salaris dat hij bij een aanstelling in het ambt van algemeen directeur zou ontvangen en het salaris dat de gemeentesecretaris respectievelijk de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kreeg. § 2. De financieel directeur wordt met behoud van zijn geldelijke anciënniteit ingeschaald in de salarisschaal van financieel directeur zoals die door de gemeenteraad wordt vastgesteld.
De salarisschaal van de financieel directeur is gelijk aan de salarisschaal van de financieel beheerder verhoogd met 30%.
De waarnemend financieel directeur, vermeld in artikel 584, § 2, krijgt een waarnemingstoelage die gelijk is aan het verschil tussen het salaris dat hij bij een aanstelling in het ambt van financieel directeur zou ontvangen en het salaris dat de financieel beheerder van de gemeente respectievelijk van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kreeg. § 3. Voor de ambten, vermeld in paragraaf 1 en 2, en voor de adjunct-algemeen directeur, vermeld in artikel 586, is de geldende rechtspositieregeling van de secretarissen, de adjunct-secretarissen en de financieel beheerders van overeenkomstige toepassing.
De lopende tuchtprocedures en evaluatieprocedures worden verder afgehandeld overeenkomstig de bepalingen die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van dit artikel.
Art. 589.§ 1. De persoon, vermeld in artikel 583, § 1, eerste lid, die niet wordt aangesteld als algemeen directeur, wordt op persoonlijke titel en met behoud van de aard van zijn dienstverband en geldelijke anciënniteit aangesteld hetzij als adjunct-algemeendirecteur bij de gemeente, hetzij in een passende functie van niveau A bij de gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient of bij een verzelfstandigde entiteit van de gemeente of vereniging van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient.
Hij wordt aangesteld met behoud van de salarisschaal die hij kreeg als secretaris, zolang het salaris op basis daarvan gunstiger is dan het salaris dat hij zou krijgen na de inschaling in de passende functie. § 2. De persoon, vermeld in artikel 583, § 2, eerste lid, die niet wordt aangesteld als financieel directeur wordt op persoonlijke titel en met behoud van de aard van zijn dienstverband en geldelijke anciënniteit aangesteld hetzij als adjunct-financieel-directeur bij de gemeente, hetzij in een passende functie van niveau A bij de gemeente of bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient, of bij een verzelfstandigde entiteit van de gemeente of vereniging van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient. Hij wordt aangesteld met behoud van de salarisschaal die hij kreeg als financieel beheerder, zolang het salaris op basis daarvan gunstiger is dan het salaris dat hij zou krijgen na de inschaling in de passende functie.
De adjunct-financieeldirecteur staat de financieel directeur bij in de vervulling van zijn ambt, overeenkomstig het organisatiebeheersingssysteem, vermeld in artikel 217 tot en met 220.
In afwijking van artikel 166 vervangt de adjunct-financieel-directeur de financieel directeur als hij afwezig of verhinderd is. De gemeenteraad regelt die vervanging. § 3. Tot en met 31 december 2023 wordt de persoon, vermeld in paragraaf 1 en 2, geacht te voldoen aan de aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden die door de gemeenteraad worden vastgesteld voor respectievelijk de functie van algemeen directeur of financieel directeur.
De gemeenteraad kan bepalen dat de persoon, vermeld in paragraaf 1 en 2, wordt opgenomen in een wervingsreserve. De gemeenteraad stelt de regels voor de wervingsreserve vast. De gemeenteraad bepaalt: 1° de maximale geldigheidsduur van de wervingsreserves, met inbegrip van eventuele verlenging;2° de regels volgens dewelke de kandidaten hun opname in de wervingsreserve behouden of verliezen. Afdeling 2. - De gewestelijk ontvanger
Art. 590.§ 1. De gemeenten waar op 31 juli 2018 de functie van financieel beheerder zowel in de gemeente als in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat die gemeente bedient, wordt vervuld door een gewestelijke ontvanger kunnen beslissen de taak van financieel directeur te laten uitoefenen door een gewestelijke ontvanger. Zowel de gemeenteraad als de raad voor maatschappelijk welzijn neemt daarover een beslissing voor 31 juli 2018.
Die keuze geldt tot op het ogenblik dat de gemeenteraad een uitdrukkelijke beslissing heeft genomen om de taak van financieel directeur niet langer te laten uitoefenen door een gewestelijke ontvanger. Zolang een gemeente gebruikmaakt van een gewestelijke ontvanger, blijft ze bijdragen in de kosten ervan, volgens de regels die de Vlaamse Regering vaststelt. § 2. De gewestelijke ontvangers die in dienst zijn op 31 juli 2018, worden voor de wervingsprocedures van financieel directeur vrijgesteld van de diplomavereiste. § 3. Alle gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn kunnen bij plotse onbeschikbaarheid van de financieel directeur en met terugbetaling van de daaraan verbonden kosten voor de vervanging van de titularis een beroep doen op een gewestelijke ontvanger. § 4. Dit artikel blijft gelden tot er geen gewestelijke ontvangers meer in dienst zijn. Afdeling 3. - Tucht
Art. 591.De tuchtvorderingen die op het moment van de inwerkingtreding van deel 2, titel 2, hoofdstuk 4, afdeling 6, hangende zijn, worden verder afgehandeld overeenkomstig de bepalingen die vóór de inwerkingtreding van toepassing waren. Afdeling 4. - Organisatiebeheersing
Art. 592.Totdat een regeling wordt uitgewerkt met toepassing van artikel 217 tot en met 219 van dit decreet en uiterlijk tot en met 1 juli 2019 blijven de regelingen van toepassing die de gemeenten lokaal hebben uitgewerkt met toepassing van artikel 159 en 162 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005.
Totdat een regeling wordt uitgewerkt met toepassing van artikel 217 tot en met 219 van dit decreet en uiterlijk tot en met 1 juli 2019 blijven de regelingen van toepassing die de openbare centra voor maatschappelijk welzijn hebben uitgewerkt met toepassing van artikel 161 en 164 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. HOOFDSTUK 3. - Overgangsbepalingen inzake de autonome gemeentebedrijven
Art. 593.Op het meerjarenplan 2020-2025 van het autonoom gemeentebedrijf zijn de volgende artikelen van overeenkomstige toepassing, met toepassing van artikel 241, ook al gebeurt de vaststelling al vóór 1 januari 2020: 1° artikel 249;2° artikel 251;3° artikel 253;4° artikel 254;5° artikel 255.
Art. 594.De Vlaamse Regering kan, op voorwaarde dat de gemeenteraad van de gemeente die het autonoom gemeentebedrijf heeft opgericht dat vraagt, de volgende artikelen al op 1 januari 2019 in werking laten treden bij bepaalde autonome gemeentebedrijven: 1° artikel 241, wat betreft de toepassing van artikel 249, 251, 253, 254, 255, 257 en 263;2° artikel 242. Die autonome gemeentebedrijven stellen in het geval, vermeld in het eerste lid, in afwijking van artikel 254, tweede lid, van dit decreet, in het eerste kwartaal van 2019, een eenjarig meerjarenplan vast voor 2019. Dat meerjarenplan bestaat uit een strategische nota, een financiële nota en een toelichting, opgemaakt overeenkomstig artikel 255 van dit decreet. Bij die autonome gemeentebedrijven treedt artikel 241 van dit decreet, wat betreft de toepassing van artikel 258, 260, tweede lid, en artikel 261, in werking op 1 januari 2020.
Op die autonome gemeentebedrijven is artikel 243 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, behalve voor de jaarrekening, niet langer van toepassing met ingang van 1 januari 2019.
Op die autonome gemeentebedrijven is artikel 243 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, voor de jaarrekening, niet langer van toepassing met ingang van 1 januari 2020. HOOFDSTUK 4. - Overgangsbepalingen inzake de beleids- en beheerscyclus Afdeling 1. - De jaarrekening
Art. 595.De jaarrekening over 2018 van de gemeenten wordt vastgesteld door de gemeenteraad.
De jaarrekening over 2018 van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt vastgesteld door de raad voor maatschappelijk welzijn. Afdeling 2. - De meerjarenplanning
Art. 596.Op het meerjarenplan 2020-2025 van de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn de volgende artikelen van toepassing, ook als dat meerjarenplan al vóór 1 januari 2020 wordt vastgesteld: 1° artikel 249;2° artikel 251;3° artikel 253;4° artikel 254;5° artikel 255. Op het budget voor 2019 en de budgetwijzigingen voor datzelfde jaar is artikel 259 van toepassing, met dien verstande dat de volgende woorden worden gelezen als volgt: 1° "het meerjarenplan of de aanpassing ervan" als "het budget of de budgetwijziging";2° "het meerjarenplan" als "het budget". In 2019 worden voor de toepassing van artikel 265 de woorden "binnen de limitatieve kredieten voor dat boekjaar in het meerjarenplan" gelezen als "binnen de limitatieve kredieten van het budget".
Op de aanpassingen van het meerjarenplan, de budgetten en de budgetwijzigingen van de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn is vanaf 1 januari 2019 artikel 249, § 3, van overeenkomstige toepassing.
Art. 597.§ 1. De Vlaamse Regering kan, op voorwaarde dat zowel de gemeenteraad als de raad voor maatschappelijk welzijn dat vraagt, de volgende artikelen al op 1 januari 2019 in werking laten treden bij bepaalde gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn: 1° artikel 249;2° artikel 251;3° artikel 253;4° artikel 254;5° artikel 255;6° artikel 256;7° artikel 257;8° artikel 258;9° artikel 263;10° artikel 368, wat betreft de toepassing van artikel 249, 251, 253 tot en met 258 en 263. Artikel 596, tweede tot en met vierde lid, is niet van toepassing op de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, vermeld in het eerste lid.
Die besturen stellen, in afwijking van artikel 254, tweede lid, van dit decreet, uiterlijk in het eerste kwartaal van 2019, een eenjarig meerjarenplan vast voor 2019. Dat meerjarenplan bestaat uit een strategische nota, een financiële nota en een toelichting, opgemaakt overeenkomstig artikel 255 van dit decreet.
Bij die besturen treden de volgende artikelen van dit decreet dan in werking op 1 januari 2020: 1° artikel 260, tweede lid;2° artikel 261;3° artikel 368, wat betreft de toepassing van artikel 260, tweede lid, en 261. Op die besturen zijn de volgende artikelen van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, met ingang van 1 januari 2019, niet langer van toepassing: 1° artikel 146;2° artikel 147;3° artikel 148;4° artikel 149;5° artikel 150;6° artikel 151;7° artikel 154;8° artikel 155;9° artikel 164;10° artikel 174. Op die besturen is artikel 172 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 niet langer van toepassing met ingang van 1 januari 2020.
Op die besturen zijn de volgende artikelen van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn met ingang van 1 januari 2019 niet langer van toepassing: 1° artikel 145;2° artikel 146;3° artikel 147;4° artikel 148;5° artikel 149;6° artikel 150;7° artikel 151;8° artikel 152;9° artikel 153;10° artikel 156;11° artikel 157;12° artikel 166;13° artikel 175;14° artikel 178. Op die besturen is artikel 173 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn niet langer van toepassing, met ingang van 1 januari 2020. § 2. Als paragraaf 1 wordt toegepast op een gemeente waarin de gemeenteraad districten heeft opgericht, is paragraaf 1 van overeenkomstige toepassing op de inwerkingtreding van de bepalingen over de beleids- en beheerscyclus bij de districten van die gemeente. HOOFDSTUK 5. - Overgangsbepaling over de werking van het lokaal bestuur
Art. 598.De besluiten en de reglementen en verordeningen van de gemeente, het autonoom gemeentebedrijf, het district en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, genomen tot en met 31 december 2018 blijven onderworpen aan de toepassing van artikel 186 en 252, § 2, van het Gemeentedecreet, artikel 279 en 280 van het Gemeentedecreet, wat betreft de toepassing van artikel 186 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, artikel 295, § 2, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, wat betreft de toepassing van artikel 252, § 2, van het voormelde decreet en artikel 187 en 254, tweede lid, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. HOOFDSTUK 6. - Overgangsbepaling voor het bestuurlijk toezicht
Art. 599.De besluiten van de gemeenteoverheden, de eengemeentezones, de meergemeentezones en de hulpverleningszones vermeld in artikel 248 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, de besluiten van de districtsoverheden, vermeld in artikel 295, § 2, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, wat betreft de toepassing van artikel 248 van het voormelde decreet, en de besluiten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, vermeld in artikel 248 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, genomen tot en met 31 december 2018, blijven onderworpen aan de toepassing van de regels over het bestuurlijk toezicht die op dat ogenblik van kracht zijn. HOOFDSTUK 7. - Overgangsbepaling inzake de fusies
Art. 600.§ 1. Samenvoegingen van gemeenten met als samenvoegingsdatum 1 januari 2019 blijven onderworpen aan de toepassing van artikel 58 tot en met 60 van het decreet Vrijwillige Samenvoeging van Gemeenten van 24 juni 2016. § 2. Als twee of meerdere gemeenteraden principieel beslist hebben tot samenvoeging, overeenkomstig artikel 7 van het decreet Vrijwillige Samenvoeging van Gemeenten van 24 juni 2016 wijzen de gemeenteraden van de betrokken gemeenten in onderling overleg een van de algemeen directeurs aan die optreedt als algemeen directeur-coördinator van de samenvoegingsoperatie op ambtelijk niveau. Als de gemeenteraden voor 1 augustus 2018 geen algemeen directeur-coördinator hebben aangeduid, dan wordt de gemeentesecretaris-coördinator, vermeld in artikel 8, eerste lid, van het decreet Vrijwillige Samenvoeging van Gemeenten van 24 juni 2016, van rechtswege aangeduid als algemeen directeur-coördinator. Die algemeen directeur-coördinator oefent de opdrachten uit die met toepassing van artikel 8, eerste lid, en artikel 39, eerste lid, van het decreet Vrijwillige Samenvoeging van Gemeenten van 24 juni 2016 aan de gemeentesecretaris-coördinator en aan de secretaris-coördinator van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zijn toevertrouwd.
Als twee of meerdere gemeenteraden principieel beslist hebben tot samenvoeging, overeenkomstig artikel 7 van het decreet Vrijwillige Samenvoeging van Gemeenten van 24 juni 2016, wijzen de gemeenteraden van de betrokken gemeenten in onderling overleg een van de financieel directeurs of gewestelijk ontvangers aan die optreedt als financieel directeur-coördinator van de samenvoegingsoperatie op ambtelijk niveau voor de coördinatie van de financiële aspecten van de samenvoeging.
Als de gemeenteraden voor 1 augustus 2018 geen financieel directeur-coördinator hebben aangeduid, dan wordt de financieel beheerder-coördinator, vermeld in artikel 8, tweede lid, van het decreet Vrijwillige Samenvoeging van Gemeenten van 24 juni 2016, van rechtswege aangeduid als algemeen directeur-coördinator. Die financieel directeur-coördinator oefent de opdrachten uit die met toepassing van artikel 8, tweede lid, en artikel 39, tweede lid, van het decreet Vrijwillige Samenvoeging van Gemeenten van 24 juni 2016 aan de financieel beheerder-coördinator van de gemeente en aan de financieel beheerder-coördinator van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zijn toevertrouwd. § 3. Artikel 585 is niet van toepassing op de nieuwe gemeente die is opgericht met toepassing van het decreet Vrijwillige Samenvoeging van Gemeenten van 24 juni 2016.
In geval van een samenvoeging van gemeenten met als ingangsdatum 1 januari 2019 waarbij een of meerdere van de samengevoegde gemeenten geen algemeen directeur hebben aangesteld, komen, bij de toepassing van artikel 358, ook de gemeentesecretaris en de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in aanmerking voor het ambt van algemeen directeur van de nieuwe gemeente en moeten ook zij, in voorkomend geval, worden opgeroepen.
In geval van een samenvoeging van gemeenten met als ingangsdatum 1 januari 2019 waarbij een of meerdere van de samengevoegde gemeenten geen financieel directeur hebben aangesteld, komen, bij de toepassing van artikel 361, ook de financieel beheerder van de gemeente en de financieel beheerder van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in aanmerking voor het ambt van financieel directeur van de nieuwe gemeente en moeten ook zij, in voorkomend geval, worden opgeroepen. HOOFDSTUK 8. - Overgangsbepalingen voor de intergemeentelijke samenwerking en OCMW-verenigingen
Art. 601.De besluiten van de intergemeentelijke overheden, vermeld in artikel 71 van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, en de verenigingen en vennootschappen, vermeld in titel VIII van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, genomen tot en met 31 december 2018 blijven onderworpen aan de toepassing van de regels over het bestuurlijk toezicht die op dat ogenblik van kracht waren.
Art. 602.Artikel 458, § 2, is slechts van toepassing op het personeel dat na de inwerkingtreding van dit decreet in dienst treedt.
Art. 603.In afwijking van artikel 34 en 35 van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking kunnen gemeenten voor 1 januari 2019 beslissen om uit te treden uit, toe te treden tot of hun deelneming te verlengen voor 18 jaar in: 1° opdrachthoudende verenigingen die overeenkomstig artikel 4.1.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 zijn aangewezen als distributienetbeheerder, op voorwaarde dat voldaan is aan de voorwaarden van het Energiedecreet van 8 mei 2009; 2° opdrachthoudende verenigingen die, namens of in opdracht van een overeenkomstig artikel 4.1.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 aangewezen distributienetbeheerder, onder meer het realiseren van de opdrachten, vermeld in artikel 4.1.6. van het Energiedecreet van 8 mei 2009 als doelstelling hebben.
In afwijking van artikel 423 kan de Vlaamse Regering op verzoek van de algemene vergadering van de opdrachthoudende verenigingen, die overeenkomstig artikel 4.1.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 werden aangewezen als distributienetbeheerder en die daartoe in de loop van het jaar 2018 op verzoek van drie vierden van het aantal gemeenten en met een meerderheid van drie vierden van de stemmen, op basis van een omstandig verslag dat de noodzaak van het verzoek aantoont, eenmalig en bij gemotiveerd besluit instemmen dat de einddatum van de statutaire duur verschoven wordt naar 1 april 2019.
Art. 604.In afwijking van artikel 42 van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking kunnen, om het distributienetbeheer te vereenvoudigen of als begeleidende maatregelen met het oog op vereenvoudiging van de structuur van het energiedistributienetbeheer in Vlaanderen, in de loop van het jaar 2018 statutenwijzigingen worden voorgelegd aan de deelnemers van: 1° een opdrachthoudende vereniging die overeenkomstig artikel 4.1.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 is aangewezen als distributienetbeheerder; 2° een opdrachthoudende vereniging die onder meer opdrachten, vermeld in artikel 4.1.6. van het Energiedecreet van 8 mei 2009 als doelstelling heeft.
Art. 605.In afwijking van artikel 42 van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, kunnen statutenwijzigingen aan de deelnemers worden voorgelegd in de loop van het jaar 2018 om de samenstelling, wijze van voordracht en benoeming van de leden van de raad van bestuur, met inbegrip van de voordracht van onafhankelijke bestuurders als stemgerechtigde leden van de raad van bestuur te bepalen, alsook om te bepalen hoeveel leden van de raad van bestuur van hetzelfde geslacht kunnen zijn met een maximum van twee derden.
Art. 606.Verenigingen van gemeenten die niet zijn opgericht overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking en die deelnemen in intercommunales die onder de toepassing vallen van dit decreet overeenkomstig het samenwerkingsakkoord van 13 februari 2014 tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de gewestgrensoverschrijdende intercommunales, treden uiterlijk op 1 juli 2019 uit die intercommunales. In afwijking van artikel 396 van dit decreet behouden ze tot die datum al hun rechten die aan hun deelneming verbonden zijn, en kunnen ze die rechten blijven uitoefenen en worden ze zoals de autonome gemeentebedrijven gelijkgesteld met gemeenten als vermeld in artikel 433 van dit decreet.
De uittreders, vermeld in het eerste lid, zijn geen schadevergoeding verschuldigd en de toepassing van artikel 425, derde lid, van dit decreet kan hen niet worden verplicht.
Art. 607.Op het meerjarenplan 2020-2025 van de welzijnsvereniging zijn de volgende artikelen van overeenkomstige toepassing, met toepassing van artikel 489, ook al gebeurt de vaststelling al vóór 1 januari 2020: 1° artikel 249;2° artikel 251;3° artikel 253;4° artikel 254;5° artikel 255.
Art. 608.De Vlaamse Regering kan, op voorwaarde dat de raden voor maatschappelijk welzijn die de welzijnsvereniging hebben opgericht dat vragen, de volgende artikelen al op 1 januari 2019 in werking laten treden bij bepaalde welzijnsverenigingen: 1° artikel 489, wat betreft de toepassing van artikel 249, 251, 253, 254, 255, 257, 258 en 263;2° artikel 490, § 1. Die welzijnsverenigingen stellen dan, in afwijking van artikel 254, tweede lid, in het eerste kwartaal van 2019, een eenjarig meerjarenplan vast voor 2019. Dat meerjarenplan bestaat uit een strategische nota, een financiële nota en een toelichting, opgemaakt overeenkomstig artikel 255 van dit decreet.
Bij die welzijnsverenigingen treedt artikel 490, wat betreft de toepassing van artikel 260, tweede lid, en artikel 261, in werking op 1 januari 2020.
Op die welzijnsverenigingen is artikel 228, § 1, eerste lid, eerste zin, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, behalve voor de jaarrekening, niet langer van toepassing met ingang van 1 januari 2019.
Op die welzijnsverenigingen is artikel 228, § 1, eerste lid, eerste zin, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, voor de jaarrekening, niet langer van toepassing met ingang van 1 januari 2020.
TITEL 3. - Inwerkingtreding
Art. 609.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2019, met uitzondering van de bepalingen waarvan de datum van inwerkingtreding in het tweede tot en met het achtste lid bepaald wordt.
De volgende artikelen van dit decreet treden in werking op de tiende dag na de datum van bekendmaking van dit decreet in het Belgisch Staatsblad: 1° artikel 1;2° artikel 2;3° artikel 3;4° artikel 434, § 2 en § 3;5° artikel 576, 2° ;6° artikel 577, 1° ;7° artikel 578, 1° ;8° artikel 581 tot en met artikel 590;9° artikel 600, § 2 en § 3;10° artikel 604;11° artikel 605;12° artikel 609. De volgende artikelen van dit decreet treden met het oog op de algehele vernieuwing van de bestuursorganen in januari 2019 na de verkiezing, georganiseerd op 14 oktober 2018, in werking op 1 januari 2018: 1° artikel 4, § 1 en § 3, wat betreft het opstellen van een lijst van het aantal te verkiezen gemeenteraadsleden per gemeente;2° artikel 42, § 1, eerste lid, en § 2, wat betreft het opstellen van een lijst van het maximale aantal per gemeente te verkiezen schepenen;3° artikel 87, § 1, eerste en derde lid, wat betreft het opstellen van een lijst van het aantal per gemeente te verkiezen leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst;4° artikel 118, wat betreft het opstellen van een lijst van het aantal te verkiezen districtsraadsleden per district;5° artikel 121, § 1;6° artikel 516, wat betreft de toepassing van artikel 4, § 1 en § 3, inzake het opstellen van een lijst van het aantal te verkiezen gemeenteraadsleden per gemeente;7° artikel 519, wat betreft de toepassing van artikel 42, § 2, inzake het opstellen van een lijst van het maximale aantal per gemeente te verkiezen schepenen, behalve wat betreft het opstellen van een lijst van het maximale aantal te verkiezen schepenen van de nieuwe gemeente in toepassing van artikel 355, § 1 en § 2;8° artikel 520, wat betreft de toepassing van artikel 42, § 1, eerste lid, inzake het opstellen van een lijst van het maximale aantal per gemeente te verkiezen schepenen;9° artikel 528, wat betreft het opstellen van een lijst van het aantal te verkiezen raadsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn per gemeente;10° artikel 544, eerste lid, wat betreft de toepassing van artikel 87, § 1, eerste en derde lid, inzake het opstellen van een lijst van het aantal per gemeente te verkiezen leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst;11° artikel 577, 2° en 4°, wat betreft het opstellen van een lijst van het aantal te verkiezen gemeenteraadsleden per gemeente;12° artikel 577, 17° en 19°, wat betreft het opstellen van een lijst van het maximale aantal per gemeente te verkiezen schepenen;13° artikel 577, 56°, wat betreft het opstellen van een lijst van het aantal te verkiezen districtsraadsleden per district;14° artikel 577, 63° ;15° artikel 578, 2° en 4°, wat betreft het opstellen van een lijst van het aantal te verkiezen leden van de raad voor maatschappelijk welzijn van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend;16° artikel 579, 8°, wat betreft het opstellen van een lijst van het maximale aantal per gemeente te verkiezen schepenen;17° artikel 352, tweede lid. De volgende artikelen van dit decreet treden met het oog op de algehele vernieuwing van de bestuursorganen in januari 2019 na de verkiezing, georganiseerd op 14 oktober 2018, in werking op 15 september 2018: 1° artikel 36, wat betreft de vorming van de fracties;2° artikel 126, wat betreft de toepassing van artikel 36 inzake de vorming van de fracties;3° artikel 353, § 5, wat betreft de toepassing van artikel 36 inzake de vorming van de fracties;4° artikel 517, wat betreft de toepassing van artikel 36 inzake de vorming van de fracties;5° artikel 558, wat betreft de toepassing van artikel 353, § 5, inzake de toepassing van artikel 36 inzake de vorming van de fracties;6° artikel 577, 15°, wat betreft de vorming van de fracties;7° artikel 577, 66°, wat betreft de toepassing van artikel 36 inzake de vorming van fracties;8° artikel 579, 6°, wat betreft de toepassing van artikel 36 inzake de vorming van fracties. De volgende artikelen van dit decreet treden met het oog op de algehele vernieuwing van de bestuursorganen in januari 2019 na de verkiezing, georganiseerd op 14 oktober 2018, in werking op 14 oktober 2018: 1° artikel 6, § 1, wat betreft het op de hoogte brengen van de installatievergadering;2° artikel 7, § 1 en § 2, wat betreft de indiening van een akte van voordracht met het oog op de verkiezing van de voorzitter van de gemeenteraad;3° artikel 8, wat betreft de mogelijkheid om voor de installatie afstand te doen;4° artikel 43, § 1, wat betreft de indiening van een akte van voordracht met het oog op de verkiezing van de schepenen;5° artikel 58, § 1 tot en met § 3, eerste lid, wat betreft de benoeming van de burgemeester;6° artikel 59, tweede lid, wat betreft de benoeming van de burgemeester;7° artikel 71, wat betreft de toepassing van artikel 8;8° artikel 88, wat betreft het oproepen voor de vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn aansluitend op de installatievergadering van de gemeenteraad;9° artikel 90, § 1, wat betreft de indiening van een akte van voordracht met het oog op de verkiezing van een voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst;10° artikel 91, wat betreft de verdeling van de zetels in het bijzonder comité voor de sociale dienst aan de verschillende lijsten;11° artikel 92, wat betreft de voordracht van de leden en de kandidaat-leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst;12° artikel 98, wat betreft de mogelijkheid om voor de installatie afstand te doen;13° artikel 119, wat betreft de toepassing van artikel 6, § 1, inzake het op de hoogte brengen van de installatievergadering en artikel 8 inzake de mogelijkheid om voor de installatie afstand te doen;14° artikel 120, wat betreft de toepassing van artikel 7, § 1 en § 2, inzake de indiening van een akte van voordracht;15° artikel 122, wat betreft de toepassing van artikel 43, § 1, inzake de indiening van een akte van voordracht;16° artikel 147, wat betreft de betwisting van geschillen die rijzen in het kader van de algehele vernieuwing van de bestuursorganen;17° artikel 353, § 1, wat betreft het op de hoogte brengen van de installatievergadering;18° artikel 353, § 3, wat betreft de indiening van een akte van voordracht met het oog op de verkiezing van de voorzitter van de gemeenteraad, van de schepenen, van een voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst en wat betreft de voordracht van de leden en de kandidaat-leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst;19° artikel 516, wat betreft de toepassing van artikel 6, § 1, inzake het op de hoogte brengen van de installatievergadering, van artikel 7, § 1 en § 2, inzake de indiening van een akte van voordracht met het oog op de verkiezing van de voorzitter van de gemeenteraad en van artikel 8 inzake de mogelijkheid om voor de installatie afstand te doen;20° artikel 520, wat betreft de toepassing van artikel 43, § 1, inzake de indiening van een akte van voordracht met het oog op de verkiezing van de schepenen;21° artikel 524, wat betreft de toepassing van artikel 58, § 1 tot en met § 3, eerste lid, inzake de benoeming van de burgemeester, en artikel 59, tweede lid, inzake de benoeming van de burgemeester;22° artikel 530;23° artikel 531, § 1, wat betreft het op de hoogte brengen van de installatievergadering;24° artikel 532, wat betreft de indiening van een akte van voordracht met het oog op de verkiezing van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn;25° artikel 534, wat betreft de toepassing van artikel 8 inzake de mogelijkheid om voor de installatie afstand te doen;26° artikel 541, § 2, eerste lid, wat betreft de verkiezing van het vast bureau;27° artikel 544, eerste lid, wat betreft de toepassing van artikel 88 inzake het op de hoogte brengen van installatievergadering van de gemeenteraad, artikel 90, § 1, inzake de indiening van een akte van voordracht met het oog op de verkiezing van een voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst, artikel 91 inzake de verdeling van de zetels in het bijzonder comité voor de sociale dienst aan de verschillende lijsten, artikel 92 inzake de voordracht van de leden en de kandidaat-leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst en artikel 98 inzake de mogelijkheid om voor de installatie afstand te doen;28° artikel 545, wat betreft de toepassing van artikel 147 inzake de betwisting van geschillen die rijzen in het kader van de algehele vernieuwing van de bestuursorganen;29° artikel 558, wat betreft de toepassing van artikel 353, § 1, inzake het op de hoogte brengen van de installatievergadering;30° artikel 558, wat betreft de toepassing van artikel 353, § 3, inzake de indiening van een akte van voordracht met het oog op de verkiezing van de voorzitter van de gemeenteraad, van de schepenen en van een voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst en wat betreft de voordracht van de leden en de kandidaat-leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst;31° artikel 577, 6°, wat betreft het op de hoogte brengen van de installatievergadering;32° artikel 577, 8° en 9°, wat betreft de indiening van een akte van voordracht met het oog op de verkiezing van de voorzitter van de gemeenteraad;33° artikel 577, 11°, wat betreft de mogelijkheid om voor de installatie afstand te doen;34° artikel 577, 13°, wat betreft de betwisting van geschillen die rijzen in het kader van de algehele vernieuwing van de bestuursorganen;35° artikel 577, 21°, wat betreft de indiening van een akte van voordracht met het oog op de verkiezing van de schepenen;36° artikel 577, 24° tot en met 26°, wat betreft de benoeming van de burgemeester;37° artikel 577, 29°, wat betreft de benoeming van de burgemeester;38° artikel 577, 57°, wat betreft de toepassing van artikel 6, § 1, en artikel 8 inzake het op de hoogte brengen van de installatievergadering en inzake de mogelijkheid om voor de installatie afstand te doen;39° artikel 577, 60°, wat betreft de toepassing van artikel 7, § 1 en § 2, en artikel 43, § 1, inzake de indiening van een akte van voordracht;40° artikel 578, 6°, wat betreft de indiening van de voordrachtsakte van de kandidaat-werkende leden en de kandidaat-opvolgers van de raad voor maatschappelijk welzijn;41° artikel 578, 9°, wat betreft het bijeenroepen van de installatievergadering;42° artikel 578, 12°, wat betreft de mogelijkheid om voor de installatie afstand te doen;43° artikel 578, 14°, wat betreft de betwisting van geschillen die rijzen in het kader van de algehele vernieuwing van de bestuursorganen;44° artikel 579, 2°, wat betreft het op de hoogte brengen van de installatievergadering;45° artikel 579, 4°, wat betreft de indiening van een akte van voordracht met het oog op de verkiezing van de voorzitter van de gemeenteraad, van de schepenen, van een voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst en wat betreft de voordracht van de leden en de kandidaat-leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst. De volgende artikelen van dit decreet treden in werking op 1 januari 2020 : 1° artikel 143, wat betreft de toepassing van artikel 249, 251, 253, 254, 255, 257, 258 en 263;2° artikel 241, wat betreft de toepassing van artikel 249, 251, 253, 254, 255, 257, 258 en 263;3° artikel 242;4° artikel 249;5° artikel 251;6° artikel 253 tot en met artikel 258;7° artikel 263;8° artikel 368, wat betreft de toepassing van artikel 249, 251, 253 tot en met 258 en 263;9° artikel 381, wat betreft de toepassing van artikel 368 inzake de toepassing van artikel 249, 251, 253 tot en met 258 en 263;10° artikel 489, wat betreft de toepassing van artikel 249, 251, 253, 254, 255, 257, 258 en 263;11° artikel 490, § 1;12° artikel 551, wat betreft de toepassing van artikel 241, eerste lid, inzake de toepassing van artikel 249, 251, 253, 254, 255, 257, 258 en 263;13° artikel 551, wat betreft de toepassing van artikel 242;14° artikel 552, wat betreft de toepassing van artikel 249, 251, 253 tot en met 258 en artikel 263;15° artikel 558, wat betreft de toepassing van artikel 368 inzake de toepassing van artikel 249, 251, 253 tot en met 258 en 263;16° artikel 562, wat betreft de toepassing van artikel 489 inzake de toepassing van artikel 249, 251, 253, 254, 255, 257, 258 en 263 en wat betreft de toepassing van artikel 490, § 1;17° artikel 577, 32° tot en met 38° ;18° artikel 577, 41° ;19° artikel 577, 43° ;20° artikel 577, 49° ;21° artikel 577, 51°, 52° en 69°, wat betreft de meerjarenplanning;22° artikel 578, 16° tot en met 18° ;23° artikel 578, 20° ;24° artikel 578, 22° ;25° artikel 578, 24° ;26° artikel 578, 27° ;27° artikel 578, 29° ;28° artikel 578, 35° ;29° artikel 578, 38° ;30° artikel 579, 10°, wat betreft de meerjarenplanning. De volgende artikelen van dit decreet treden in werking op 1 januari 2021: 1° artikel 143, wat betreft de toepassing van artikel 260, tweede lid, en 261;2° artikel 241, eerste lid, wat betreft de toepassing van artikel 260, tweede lid, en 261;3° artikel 260, tweede lid;4° artikel 261;5° artikel 368, wat betreft de toepassing van artikel 260, tweede lid, en 261;6° artikel 381, wat betreft de toepassing van artikel 368 inzake de toepassing van artikel 260, tweede lid, en 261;7° artikel 489, wat betreft de toepassing van artikel 260, tweede lid, en 261;8° artikel 551, wat betreft de toepassing van artikel 241, eerste lid, inzake de toepassing van artikel 260, tweede lid, en 261;9° artikel 552, wat betreft de toepassing van artikel 260, tweede lid, en 261;10° artikel 558, wat betreft de toepassing van artikel 368 inzake de toepassing van artikel 260, tweede lid, en 261;11° artikel 562, wat betreft de toepassing van artikel 489 inzake de toepassing van artikel 260, tweede lid, en 261;12° artikel 577, 46° en 47° ;13° artikel 577, 51° en 69°, wat betreft de vorm van de jaarrekening;14° artikel 578, 32° en 33° ;15° artikel 579, 10°, wat betreft de vorm van de jaarrekening. De volgende artikelen van dit decreet treden in werking op een door de Vlaamse Regering vast te stellen datum: 1° artikel 153, derde lid;2° artikel 574;3° artikel 603. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 22 december 2017.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding, L. HOMANS _______ Nota (1) Zitting 2017-2018 Stukken - Ontwerp van decreet : 1353 - Nr.1 - Amendementen : 1353 - Nrs. 2+errata t.e.m. 6 - Verslag : 1353 - Nr. 7 - Amendementen na indiening verslag : 1353 - Nrs. 8 en 9 - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1353 - Nr. 10 Handelingen - Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 21 december 2017.