gepubliceerd op 19 mei 2023
Uittreksel uit arrest nr. 158/2022 van 1 december 2022 Rolnummers 7732 en 7733 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen II.18 en II.21 van het Vlaamse Bestuursdecreet van 7 december 2018, gesteld door de Raad voor betwistinge Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 158/2022 van 1 december 2022 Rolnummers 7732 en 7733 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen II.18 en II.21 van het Vlaamse Bestuurs
decreet van 7 december 2018Relevante gevonden documenten
type
decreet
prom.
07/12/2018
pub.
19/12/2018
numac
2018032457
bron
vlaamse overheid
Bestuursdecreet
sluiten, gesteld door de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters Y. Kherbache, T. Detienne, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij twee arresten van 17 december 2021 en 3 januari 2022, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 18 januari 2022, heeft de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen II.18 en II.21 van het Bestuurs decreet van 7 december 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 07/12/2018 pub. 19/12/2018 numac 2018032457 bron vlaamse overheid Bestuursdecreet sluiten de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat studenten in het hoger onderwijs dat niet door de Vlaamse Gemeenschap of een lokale overheid wordt ingericht, niet genieten van de in artikel II.21 van het Bestuursdecreet opgenomen rechtsbescherming van een verlenging van de beroepstermijn ingeval van een onjuiste mededeling van de beroepsmodaliteiten in een studievoortgangsbeslissing, terwijl die rechtsbescherming wél wordt geboden aan studenten in het hoger onderwijs dat door de Vlaamse Gemeenschap of een lokale overheid wordt ingericht, aan leerlingen in het gefinancierd of gesubsidieerd officieel basis- en secundair onderwijs, of middels artikel 19, tweede lid van de gecoördineerde wetten op de Raad van State voor studenten in het hoger onderwijs die beroep instellen tegen een beslissing die geen studievoortgangsbeslissing is ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7732 en 7733 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen en hun context B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de artikelen II.18 en II.21 van het Vlaamse Bestuurs decreet van 7 december 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 07/12/2018 pub. 19/12/2018 numac 2018032457 bron vlaamse overheid Bestuursdecreet sluiten (hierna : het Bestuursdecreet), die bepalen : « Art. II.18. Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende overheidsinstanties : 1° de Vlaamse overheid, met uitzondering van de investeringsmaatschappijen van de Vlaamse overheid;2° de lokale overheden ». « Art. II.21. Bij de kennisgeving van een beslissing of een administratieve handeling van individuele strekking die rechtsgevolgen heeft voor een gebruiker, wordt vermeld of beroep tegen de beslissing kan worden ingesteld, bij welke instantie en binnen welke termijn.
Als de kennisgeving niet voldoet aan de bepalingen van het eerste lid, start de termijn om een beroep in te dienen bij een overheidsinstantie als vermeld in artikel II.18, pas vier maanden na de kennisgeving ».
De parlementaire voorbereiding bij het Bestuursdecreet vermeldt daaromtrent : « De beroepsmogelijkheden zijn slechts geldig vermeld als in de kennisgeving uitdrukkelijk gesteld wordt 1° dat beroep kan ingesteld worden, 2° de benaming en eventueel de contactgegevens van de beroepsinstantie en 3° de beroepstermijn » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2017-2018, nr. 1656/1, p. 47).
B.2. Het verwijzende rechtscollege wenst van het Hof te vernemen of die bepalingen bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij niet van toepassing zijn op studievoortgangsbeslissingen die worden genomen ten aanzien van studenten in het hoger onderwijs dat niet door de Vlaamse Gemeenschap of een lokale overheid wordt ingericht.
Het verwijzende rechtscollege vergelijkt die studenten ten eerste met de studenten in het hoger onderwijs dat wel door de Vlaamse Gemeenschap of een lokale overheid wordt ingericht en ten tweede met leerlingen van het officieel basis- en secundair onderwijs, die wel onder het toepassingsgebied van de in het geding zijnde bepalingen vallen. Ten derde vergelijkt hij hen met de studenten in het hoger onderwijs die een andere beslissing van de onderwijsinstelling dan een studievoortgangsbeslissing aanvechten en die volgens hem onder het toepassingsgebied van artikel 19, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vallen. Het Hof onderzoekt eerst de eerste en tweede vergelijking.
B.3.1. De beroepsmogelijkheden tegen studievoortgangsbeslissingen genomen door instellingen van het hoger onderwijs zijn geregeld in de afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk 3 (« Rechtsbescherming bij studievoortgangsbeslissingen ») van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs, gecoördineerd bij besluit van de Vlaamse Regering van 11 oktober 2013Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 11/10/2013 pub. 05/12/2013 numac 2013036100 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten betreffende het woonbeleid type besluit van de vlaamse regering prom. 11/10/2013 pub. 12/11/2013 numac 2013036037 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering houdende de toevoeging van een bijkomende salarisschaal voor het administratief en technisch personeel van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap type besluit van de vlaamse regering prom. 11/10/2013 pub. 21/10/2013 numac 2013035995 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van artikel 4 en 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2006 tot instelling van een bedrijfsadviessysteem voor land- en tuinbouwers type besluit van de vlaamse regering prom. 11/10/2013 pub. 04/11/2013 numac 2013036030 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot compensatie van de openbaredienstverplichting tot het vervoer van personen met een handicap of een ernstig beperkte mobiliteit sluiten « tot codificatie van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs » (hierna : de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs).
B.3.2. Afdeling 2 van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs, die de artikelen II.283 en II.284 omvat, regelt het interne beroep tegen studievoortgangsbeslissingen.
Artikel II.283 van dezelfde Codex, zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 16/06/2017 pub. 18/08/2017 numac 2017030978 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het onderwijs XXVII sluiten « betreffende het onderwijs XXVII », bepaalt : « De student die oordeelt dat een ongunstige studievoortgangsbeslissing aangetast is door een schending van het recht, heeft toegang tot een interne beroepsprocedure, waarvan de vormen zijn vastgelegd in het onderwijs- en examenreglement.
De student stelt een verzoek tot heroverweging van de studievoortgangsbeslissing in binnen een vervaltermijn van 7 kalenderdagen, die ingaat op : 1° in het geval van een examenbeslissing : de dag na deze van de proclamatie;2° in het geval van een andere studievoortgangsbeslissing : de dag na de kennisgeving van de genomen beslissing aan de student. Het verzoek bevat een feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren ».
Volgens artikel I.3, 69°, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs doelt het begrip « studievoortgangsbeslissing » op één van de volgende beslissingen : « a) een examenbeslissing, zijnde elke beslissing die, al dan niet op grond van een deliberatie, een eindoordeel inhoudt over het voldoen voor een opleidingsonderdeel, meer opleidingsonderdelen van een opleiding, of een opleiding als geheel; [...] g) het weigeren van het opnemen van een bepaald opleidingsonderdeel in het contract waarvoor de student die een geïndividualiseerd traject volgt, zich nog niet eerder heeft ingeschreven; [...] ».
B.3.3. Afdeling 3 van de voormelde Codex, dat de artikelen II.285 tot II.313 omvat, betreft het externe, jurisdictionele beroep bij de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen.
Krachtens artikel II.285, tweede lid, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs doet de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen als administratief rechtscollege uitspraak over de beroepen die door studenten of personen op wie de beslissing betrekking heeft, worden ingesteld tegen studievoortgangsbeslissingen, na uitputting van de in afdeling 2 bedoelde interne beroepsprocedure. Het beroep bij die Raad moet worden ingesteld binnen een vervaltermijn van zeven kalenderdagen, die ingaat de dag na die van de kennisgeving van de beslissing op intern beroep (artikel II.294, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs).
B.3.4. Artikel II.294, § 1, vijfde lid, zoals ingevoegd door artikel V.22 van het decreet van 21 december 2012Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/12/2012 pub. 19/02/2013 numac 2013035167 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het onderwijs XXII sluiten « betreffende het onderwijs XXII », bepaalt : « Op de initiële studievoortgangsbeslissing vermeldt het instellingsbestuur naast de interne beroepsmodaliteiten de beroepstermijn van 7 kalenderdagen om een extern beroep in te stellen die ingaat na het uitblijven van een tijdige interne beroepsbeslissing zoals in het derde lid bepaald ».
Die bepaling voorziet evenwel in geen enkele sanctie wanneer die verplichting niet of niet correct wordt nageleefd. Evenmin voorziet zij in een verplichting om in een formele studievoortgangsbeslissing die na intern beroep is genomen, melding te maken van de mogelijkheid en de termijn om tegen een dergelijke beslissing een beroep bij de Raad in te stellen.
B.3.5. Krachtens artikel I.3, 5°, van het Bestuursdecreet omvat het begrip « lokale overheden », dat wordt vermeld in artikel II.18 van hetzelfde decreet, de gemeenten, de districten, de provincies, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de samenwerkingsvormen, vermeld in deel 3, titel 3, van het decreet van 22 december 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 22/12/2017 pub. 15/02/2018 numac 2018030427 bron vlaamse overheid Decreet over het lokaal bestuur sluiten « over het lokaal bestuur », de interlokale onderwijsvereniging, vermeld in het decreet van 28 november 2008 « betreffende de interlokale onderwijsvereniging », de welzijnsverenigingen, vermeld in deel 3, titel 4, hoofdstuk 2, van het decreet van 22 december 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 22/12/2017 pub. 15/02/2018 numac 2018030427 bron vlaamse overheid Decreet over het lokaal bestuur sluiten « over het lokaal bestuur », de autonome verzorgingsinstellingen, vermeld in deel 3, titel 4, hoofdstuk 3, van het decreet van 22 december 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 22/12/2017 pub. 15/02/2018 numac 2018030427 bron vlaamse overheid Decreet over het lokaal bestuur sluiten « over het lokaal bestuur », de verzelfstandigde agentschappen die opgericht zijn door een provincie of een gemeente, de polders en de wateringen, en de besturen van de erkende kerk- of geloofsgemeenschappen van de erkende erediensten.
Krachtens artikel I.3, 1°, van het Bestuursdecreet omvat het begrip « Vlaamse overheid », dat wordt vermeld in artikel II.18, het Vlaams Parlement, zijn diensten, en de instellingen die aan het Vlaams Parlement verbonden zijn, de autonome diensten die onder toezicht staan van het Vlaams Parlement, de Vlaamse Regering en de kabinetten van de leden van de Vlaamse Regering, de Vlaamse administratie, de provinciegouverneurs en de arrondissementscommissarissen, de Vlaamse openbare instellingen die niet behoren tot de Vlaamse administratie, de Vlaamse adviesorganen en de Vlaamse administratieve rechtscolleges.
B.3.6. Uit de memorie van toelichting bij het Bestuursdecreet blijkt dat instellingen van het hoger onderwijs dienen te worden beschouwd als « instellingen met een publieke taak », zoals gedefinieerd in artikel I.3, 6°, van het voormelde decreet, dat bepaalt : « 6° instellingen met een publieke taak : instellingen die niet behoren tot de Vlaamse overheid of tot een lokale overheid maar die voldoen aan al de volgende kenmerken : a) ze zijn opgericht met het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang die niet van industriële of commerciële aard zijn;b) ze bezitten rechtspersoonlijkheid;c) 1) ofwel worden ze voor meer dan de helft gefinancierd door de Vlaamse overheid, een lokale overheid of een andere instelling met een publieke taak;c) 2) ofwel hebben de Vlaamse overheid, een lokale overheid of een andere instelling met een publieke taak meer dan de helft van de stemmen in de raad van bestuur;c) 3) ofwel staat hun beheer onder toezicht van de Vlaamse overheid, een lokale overheid of een andere instelling met een publieke taak ». Artikel II.54 van het Bestuursdecreet definieert het begrip « instellingen voor hoger onderwijs » als « overheidsinstanties die postsecundair hoger onderwijs verstrekken dat tot een academische graad leidt ». De parlementaire voorbereiding van die bepaling vermeldt : « Tot slot wordt in dit artikel een definitie bepaald voor ` instellingen voor hoger onderwijs : instanties die postsecundair hoger onderwijs verstrekken dat tot een academische graad leidt '. Deze definitie is conform de definitie van ` universiteiten ' in richtlijn 2013/37/EU. Bovendien is deze definitie afgestemd met de huidige Codex Hoger Onderwijs : door het hanteren van het begrip ` instellingen voor hoger onderwijs ' worden zowel de universiteiten, de hogescholen als de geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs omvat die allen postsecundair hoger onderwijs verstrekken dat tot een academische graad leidt. In het decreet wordt om dezelfde reden telkens het begrip ` bibliotheken van instellingen voor hoger onderwijs ' gehanteerd.
Hierbij gaat het in Vlaanderen steeds om bibliotheken van instellingen met een publieke taak conform artikel I.3 van het decreet » (Parl.
St., Vlaams Parlement, 2017-2018, nr. 1656/1, p. 91).
Bijgevolg vallen alle publiekrechtelijke en privaatrechtelijke instellingen van hoger onderwijs onder het begrip « instellingen met een publieke taak » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2017-2018, nr. 1656/1, pp. 21-22 en 53).
B.3.7. Krachtens artikel II.18 van het Bestuursdecreet is artikel II.21 van hetzelfde decreet slechts van toepassing op de Vlaamse overheid en op de lokale besturen. Het is bijgevolg niet van toepassing op de instellingen met een publieke taak. Bijgevolg verplicht die bepaling de instellingen voor hoger onderwijs die niet zijn ingericht door de Vlaamse Gemeenschap of de lokale besturen, niet tot een ruimere mededeling van de rechtsmiddelen en beroepstermijnen tegen hun interne beroepsbeslissingen dan degene die uit artikel II.294 van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs voortvloeit. Die instellingen zijn bijgevolg niet verplicht om in een tijdig genomen interne beroepsbeslissing melding te maken van de beroepsmogelijkheid bij de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, noch van de toepasselijke beroepstermijn. Evenmin is de in artikel II.21, tweede lid, van het Bestuursdecreet bedoelde sanctie, namelijk een uitstel van vier maanden van de aanvang van de beroepstermijn, op hen van toepassing.
B.4. Volgens de Vlaamse Regering zijn de studenten in het hoger onderwijs dat niet door de Vlaamse Gemeenschap of een lokale overheid wordt ingericht, niet vergelijkbaar met de studenten in het hoger onderwijs dat wel door de Vlaamse Gemeenschap of een lokale overheid wordt ingericht, noch met leerlingen van het officieel basis- en secundair onderwijs.
Verschil en niet-vergelijkbaarheid mogen evenwel niet met elkaar worden verward. Het al dan niet bestaan van een leerplicht, de onderscheiden doelstellingen en leeftijdsdoelgroepen en de onderscheiden diplomatitels kunnen weliswaar een element zijn in de beoordeling van een verschil in behandeling, maar zij kunnen niet volstaan om tot de niet-vergelijkbaarheid te besluiten, anders zou de toetsing aan het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie van elke inhoud worden ontdaan.
Aangezien beide categorieën van personen het voorwerp uitmaken van een eenzijdige bindende beslissing die hun studievoortgang beïnvloedt, en aangezien beide categorieën van studenten en leerlingen tegen de beslissing genomen na intern beroep een jurisdictioneel beroep kunnen instellen (respectievelijk bij de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen en bij de Raad van State), zijn zij voldoende vergelijkbaar in het licht van bepalingen die de mededeling van de beroepsmogelijkheden, de beroepstermijnen en de benaming en de contactgegevens van de instantie waarbij het beroep moet worden ingesteld, voorschrijven.
De exceptie wordt verworpen.
B.5.1. De prejudiciële vraag nodigt het Hof uit het verschil in behandeling te onderzoeken tussen, enerzijds, studenten in het hoger onderwijs dat niet door de Vlaamse Gemeenschap of een lokaal bestuur wordt ingericht, en, anderzijds, studenten in het hoger onderwijs dat wel door de Vlaamse Gemeenschap of een lokaal bestuur wordt ingericht en leerlingen in het officieel basis- en secundair onderwijs.
B.5.2. Het staat in de regel aan het verwijzende rechtscollege om de bepalingen die het van toepassing acht, te interpreteren, onder voorbehoud van een kennelijk verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepalingen.
B.5.3. Het verwijzende rechtscollege interpreteert de in het geding zijnde bepalingen in die zin dat studenten in het hoger onderwijs dat door de Vlaamse Gemeenschap of een lokale overheid wordt ingericht, wel de verlenging van de beroepstermijn kunnen genieten wanneer de kennisgeving van een studievoortgangsbeslissing de mogelijkheid en de termijn om beroep in te stellen niet op een correcte wijze vermeldt.
Gelet op hetgeen is vermeld in B.3.5 tot B.3.7, geniet geen enkele student in het hoger onderwijs de bescherming van artikel II.21 van het Bestuursdecreet. De lezing die het verwijzende rechtscollege aan de in het geding zijnde bepalingen geeft, is derhalve kennelijk onjuist.
In zoverre zij betrekking heeft op het eerste in B.2 vermelde verschil in behandeling, behoeft de prejudiciële vraag geen antwoord.
B.5.4. Daarentegen blijkt de interpretatie van het verwijzende rechtscollege dat leerlingen die in het gesubsidieerd officieel basis- en secundair onderwijs naar school gaan, wel de in artikel II.21 opgenomen verlenging van de beroepstermijn kunnen genieten, niet kennelijk verkeerd.
Het Hof onderzoekt derhalve het verschil in behandeling tussen studenten van een instelling van het hoger onderwijs, ongeacht of zij een publiek- of een privaatrechtelijk karakter heeft, en leerlingen in het officieel basis- en secundair onderwijs.
B.6. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.7.1. De vermelding van de beroepsmogelijkheden in een administratieve beslissing past niet alleen in het kader van de verplichting tot openbaarheid van bestuur, maar is ook essentieel voor een daadwerkelijke rechtsbescherming van de bestuurde en is derhalve cruciaal in het licht van het recht op toegang tot de rechter. Een sluitende rechtsbescherming impliceert dat de bestuurde ook wordt geïnformeerd over de beroepsmogelijkheden die tegen de beslissing openstaan.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft overigens geoordeeld dat de regels met betrekking tot de mogelijkheden inzake de rechtsmiddelen en de termijnen niet alleen duidelijk moeten worden gesteld, maar ook dat zij zo expliciet mogelijk aan de rechtzoekenden ter kennis moeten worden gebracht, opdat die gebruik ervan kunnen maken overeenkomstig de wet (EHRM, 1 maart 2011, Faniel t. België, § 30; 31 januari 2012, Assunç+o Chaves t. Portugal, § 81).
B.7.2. Door te bepalen dat de beroepstermijn, in het geval waarin de beroepsmogelijkheden niet of niet correct worden vermeld, pas een aanvang neemt vier maanden na de kennisgeving, heeft de decreetgever, naar analogie met de voorheen bestaande regeling in artikel 35 van het decreet van 26 maart 2004Relevante gevonden documenten type decreet prom. 26/03/2004 pub. 01/07/2004 numac 2004036026 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende de openbaarheid van bestuur sluiten « betreffende de openbaarheid van bestuur », willen voorzien in een vorm van sanctie voor de overheid, zonder evenwel rechtsonzekerheid te veroorzaken doordat het beroep zonder enige beperking in de tijd zou kunnen worden ingesteld (Parl. St., Vlaams Parlement, 2012-2013, nr. 1911, p. 2).
B.8.1. Het verschil in behandeling steunt op objectieve criteria, namelijk het onderwijsniveau en de aard van de inrichtende macht.
Die criteria zijn evenwel niet pertinent in het licht van de nagestreefde doelstelling, aangezien studenten van een instelling van het hoger onderwijs die het voorwerp uitmaken van een studievoortgangsbeslissing, eveneens worden geconfronteerd met een administratieve handeling van individuele strekking die hun rechtspositie beïnvloedt. Ook ten aanzien van hen kan de uitoefening van hun beroepsmogelijkheden slechts daadwerkelijk worden gevrijwaard wanneer is voorzien in een verplichting tot vermelding, in de kennisgeving van een dergelijke beslissing, van de beroepsmogelijkheden, de beroepstermijnen en de benaming en de contactgegevens van de instantie waarbij het beroep moet worden ingesteld, en wanneer in een sanctie is voorzien indien die kennisgeving niet of niet op een correcte wijze geschiedt.
B.8.2. Het is daarbij niet relevant of de niet- of niet-correcte vermelding van de beroepsmogelijkheden, de beroepstermijnen en de benaming en de contactgegevens van de instantie waarbij het beroep moet worden ingesteld betrekking heeft op een bestuurlijke dan wel een jurisdictionele beroepsmogelijkheid, of de griefhoudende beslissing werd genomen door een instelling van het basis- of secundair onderwijs dan wel door een instelling van hoger onderwijs, of nog, of de onderwijsinstelling een privaatrechtelijk dan wel een publiekrechtelijk karakter heeft.
Niet alleen geldt voor alle onderwijsinstellingen dat het op ontvankelijke wijze uitputten van het georganiseerd administratief beroep een ontvankelijkheidsvoorwaarde is voor het beroep bij de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen (artikel II.285, tweede lid, eerste zin), maar tevens moeten zowel het intern beroep als het beroep bij de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen worden ingesteld binnen een vervaltermijn van zeven kalenderdagen. Bijgevolg moeten alle leerlingen en studenten op het moment van de bekendmaking van het examenresultaat of van de kennisgeving van de studievoortgangsbeslissing worden geïnformeerd over de mogelijkheid en de termijn om tegen die beslissing beroep in te stellen, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken over de opportuniteit van het instellen van een beroep.
Voorts bepaalt artikel II.274 van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs dat alle instellingen van het hoger onderwijs bij het nemen van een studievoortgangsbeslissing optreden « als openbare dienst, die in een reglementaire verhouding staat tot de student ». Op het vlak van de verplichting tot openbaarheid van bestuur in het algemeen, en de verplichting tot vermelding van de beroepsmogelijkheden en het opleggen van een sanctie bij niet-naleving ervan in het bijzonder, verschillen studenten van een privaatrechtelijke instelling van hoger onderwijs derhalve niet van leerlingen van het officieel onderwijs, noch van een bestuurde aan wie een administratieve handeling van individuele strekking die rechtsgevolgen heeft van een andere overheidsinstantie in de zin van het Bestuursdecreet ter kennis wordt gebracht.
B.9. In zoverre zij de instellingen van het hoger onderwijs niet verplichten om bij de kennisgeving van een studievoortgangsbeslissing de interne en externe beroepsmogelijkheden, de beroepstermijnen en de benaming en de contactgegevens van de instantie waarbij het beroep moet worden ingesteld te vermelden en in zoverre zij niet voorzien in een sanctie op de niet-naleving van die verplichting, zijn de artikelen II.18 en II.21 van het Bestuursdecreet niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.10. Aangezien het onderzoek van het derde in B.2 vermelde verschil in behandeling niet tot een ruimere vaststelling van ongrondwettigheid kan leiden, dient het niet te worden onderzocht.
B.11. Het staat aan de decreetgever om de nadere regels te bepalen van de verplichting om bij de kennisgeving van een studievoortgangsbeslissing door instellingen van het hoger onderwijs de beroepsmogelijkheden, de beroepstermijnen en de benaming en de contactgegevens van de instantie waarbij het beroep moet worden ingesteld te vermelden, alsook om de toepasselijke sanctie bij niet-naleving van die verplichting te bepalen. In afwachting van een optreden van de decreetgever staat het aan het verwijzende rechtscollege om een einde te maken aan de vastgestelde ongrondwettigheid door de regeling die is neergelegd in artikel II.21 van het Bestuursdecreet bij analogie toe te passen.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen II.18 en II.21 van het Vlaamse Bestuurs decreet van 7 december 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 07/12/2018 pub. 19/12/2018 numac 2018032457 bron vlaamse overheid Bestuursdecreet sluiten schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij de instellingen van het hoger onderwijs niet verplichten om bij de kennisgeving van een studievoortgangsbeslissing de interne en externe beroepsmogelijkheden, de beroepstermijnen en de benaming en de contactgegevens van de instantie waarbij het beroep moet worden ingesteld te vermelden en in zoverre zij niet voorzien in een sanctie op de niet-naleving van die verplichting.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 1 december 2022.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, L. Lavrysen