gepubliceerd op 12 februari 2008
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij beslissing van 21 november 2007 in zake het bezwaar ingediend door Martine Raets tegen de coöptatie van Eddy Van Cleemputte als lid van de politieraad, waarvan d « Schendt artikel 18ter van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde polit(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij beslissing van 21 november 2007 in zake het bezwaar ingediend door Martine Raets tegen de coöptatie van Eddy Van Cleemputte als lid van de politieraad, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 3 december 2007, heeft het Rechtscollege van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 18ter van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, zoals ingevoegd bij de wet van 2 april 2001, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in deze lezing dat artikel 18ter van voornoemde wet het Rechtscollege van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wél bevoegd maakt voor het beoordelen van de geldigheid van de verkiezing van leden van de politieraad door de gemeenteraden op grond van artikel 12 tot en met 18 van voornoemde wet, en bijgevolg ook voor de beoordeling van de overeenkomstig artikel 18bis, al. 3 en 4, van voornoemde wet ingediende bezwaren, terwijl voor de beoordeling van klachten betreffende de coöptatie van leden van de politieraad door deze raad zelf overeenkomstig artikel 22bis, § 2, van voornoemde wet, niet het Rechtscollege van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou bevoegd zijn, omdat het geen verkiezing door de gemeenteraden overeenkomstig artikel 12 tot en met 18 van voornoemde wet betreft, doch de Raad van State op grond van artikel 14, § 1, van de Gecoördineerde wetten op de Raad van State omdat het een coöptatie door de politieraad zelf betreft, waarvoor geen beroep bij het Rechtscollege van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uitdrukkelijk door de wet is voorzien, zodanig dat in het eerste geval een kandidaat voor een politieraad, al dan niet binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het recht heeft om zich in eerste instantie te wenden tot het Rechtscollege van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, resp. de Bestendige Deputatie, met recht op beroep bij de Raad van State overeenkomstig artikel 18quater van voornoemde wet, terwijl in het tweede geval de wet niet uitdrukkelijk dezelfde procedure voorziet, en een bezwaarde kandidaat zich zodoende rechtstreeks in beroep tot vernietiging tot de Raad van State dient te richten ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 4368 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.