Etaamb.openjustice.be
Arrest van 22 april 2004
gepubliceerd op 12 augustus 2004

Besluit houdende codificatie van de decreetgeving betreffende de plaatselijke besturen

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2004027184
pub.
12/08/2004
prom.
22/04/2004
ELI
eli/besluit/2004/04/22/2004027184/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 APRIL 2004. - Besluit houdende codificatie van de decreetgeving betreffende de plaatselijke besturen


De Waalse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;

Gelet op het decreet van 29 januari 2004 waarbij de regering gemachtigd wordt om de decreetgeving betreffende de plaatselijke besturen te codificeren;

Gelet op de beraadslaging van de Waalse regering van 4 februari 2004 over het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen een termijn van minder dan één maand;

Gelet op het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State van 30 maart 2004 nr. 36.690/4;

Op de voordracht van de minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Besluit :

Artikel 1.Het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie wordt vastgesteld overeenkomstig de tekst als bijlage bij dit besluit.

Art. 2.Luidens dit besluit worden in het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie volgende bepalingen gecodificeerd, met de wijzigingen die zij hebben ondergaan en die bekend zijn gemaakt vóór 31 maart 2004 : 1° De artikelen 1 en 2 van de wet van 1 juli 1860 waarbij wijzigingen aangebracht worden in de provincie- en gemeentewet wat betreft de eed in zoverre zij gelden voor de provinciale mandatarissen;2° De provinciale kieswet van 19 oktober 1921, met uitzondering van de artikelen : - 2, § 2, vierde lid; - 3bis, tweede lid; - 3novies, tweede lid; - 5, derde lid; - 39 tot en met 43. 3° De gemeentelijke kieswet van 4 augustus 1932, met uitzondering van de artikelen : - 1bis ; - 5, tweede en derde lid; - 8, vijfde lid; - 23bis ; - 26 § 4; - 30bis ; - 68bis ; - 77bis. 4° De wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, met uitzondering van de artikelen : - 28bis ; - 31; - 32; - en 33. 5° De wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de agglomeraties en de federaties van gemeenten : - 1 wat betreft de Antwerpse, de Brusselse en de Gentse agglomeratie; - 2, § 4; - 3, § 2; - 4, § 1 wat betreft de technische coördinatie van de politiediensten, § 2, 3° en 4°, § 2bis en § 2ter ; - 35, § 3 et § 4, in zoverre zij betrekking hebben op de politiereglementen en § 5, laatste lid; - 41, § 1, tweede lid; - 47bis ; - 48, § 1; - 56, § 2, tweede lid; - 56, § 5; - 58; - 61; - 87; - 88; - 91bis ; - 95; - 96; - 97; 6° De wet van 14 november 1983 betreffende de controle op de toekenning en op de aanwending van sommige toelagen, uitgezonderd artikel 10;7° De artikelen 8, tweede en derde lid en 28, tweede lid, van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales;8° De Nieuwe Gemeentewet gecoördineerd bij het coördinatiebesluit van 24 juni 1988, met uitzondering van de artikelen : - 12, § 2 en § 3; - 13, derde lid; - 4, tweede lid; - 15, § 2; - 19, § 2 en § 4; - 24, § 2 en § 3; - 27, § 2; - 28, § 2 en § 3; - 40; - 41; - 47, § 2; - 65, § 2 en § 3; - 68, § 2 en § 3; - 71, 7°; - 72bis ; - 83, tweede lid; - 107; - 119, in zoverre het betrekking heeft op de politieverordeningen; - 119bis, in zoverre het betrekking heeft op de politieverordeningen; - 120bis, achtste lid; - 121; - 123, 7°; - 125; - 126, eerste lid, tweede en vierde lid; - 127; - 129; - 130; - 132, in zoverre het betrekking heeft op de registers van de burgerlijke stand; - 133, tweede lid en derde lid; - 133bis ; - 134; - 134ter ; - 134quater ; - 135, § 2; - 143, tweede lid; - 144; - 144bis ; - 146; - 147, § 2 - 150 tot en met 152; - 153, § 1e, wat betreft de vaste brandweerlieden, § 2 en § 3; - 155, § 2 en § 3; - 156 tot en met 230; - 231, § 2 en § 3; - 235; - 237; - 240, § 2; - 241, § 2; - 244; - 246; - 248, § 3; - 249, § 2 en § 3; - 251; - 254; - 256, § 1, tweede lid en § 2; - 257; - 258, § 2 en § 3; - 261, § 2; - 263decies ; - 264 tot en met 269; - 270, derde lid; - 271, § 2; - 279; - 280; - 280bis ; - 281, in zoverre het betrekking heeft op de personeelsleden van de politiediensten; - en 287, § 2 en § 3. 9° Het decreet van 1 december 1988 betreffende de subsidies toegekend door het Waalse Gewest voor sommige investeringen van openbaar nut, met uitzondering van de artikelen 14, 15 en 16; 10 ° Het decreet van 20 juli 1989 over de regels betreffende de financiering van de Waalse gemeenten, met uitzondering van de artikelen : - 18, tweede lid; - 28, laatste lid in fine; - 30, derde lid; - 31. 11° Het decreet van 3 juni 1993 betreffende beginselen van de beheersplannen voor de gemeenten en de provincies, met uitzondering van artikel 14;12° De wet van 11 april 1994 tot organisatie van de geautomatiseerde stemming, enkel voor zover hij de bepalingen geldend op de provincieraads-, gemeenteraads- en districtraadsverkiezingen betrekking heeft;13° Het decreet van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales, uitgezonderd de artikelen 35 en 36;14° De wet van 24 december 1996 betreffende de vestiging en de invordering van de provincie- en gemeentebelastingen, uitgezonderd de artikelen 13, 14 et 15;15° Artikel 82, tweede lid, van de wet van 25 juni 1997 tot wijziging van de provinciewet, de wet van 1 juli 1860 tot wijzigingen in de provincie- en de gemeentewet voor zover zij betrekking hebben op de eed en de wet tot organisatie van de provincieraadsverkiezingen;16° De wet van 12 november 1997 betreffende de openbaarheid van bestuur in de provincies en de gemeenten, uitgezonderd artikel 12, derde lid;17° Het decreet van 1 april 1999 tot organisatie van het toezicht over de gemeenten, de provincies, de intercommunales en de ééngemeente- en meergemeentenpolitiezones van het Waalse Gewest, met uitzondering van de artikelen : - 14, § 4, tweede lid; - 24; - 25; - 26; - 27. 18° Het decreet van 7 maart 2001 betreffende de openbaarheid van bestuur in de Waalse intercommunales, met uitzondering van de artikelen 14 en 15;19° Het decreet van 21 maart 2002 tot organisatie van het samenwerkingsverband en de algemene financiering van de Waalse provincies, met uitzondering van artikel 13;20° Het decreet van 21 maart 2002 tot organisatie van het samenwerkingsverband tussen het Gewest en de Waalse provincies in de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet, met uitzondering van artikel 2;21° Het decreet van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies, met uitzondering van de artikelen : - 128; - 129; - 130; - 131; - 132; - 133; - 135, tweede streepje; - 137; - 138. 22° Het decreet van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies in de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet, met uitzondering van de artikelen 2 en 4.

Art. 3.Dit besluit zal in werking treden op dezelfde datum als het decreet tot bekrachtiging ervan, overeenkomstig artikel 3 van het decreet van 29 januari 2004 waarbij de regering gemachtigd wordt om de decreetgeving betreffende de plaatselijke besturen te codificeren.

Art. 4.De minister van Binnenlandse Aangelegenheden is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 22 april 2004.

De Minister-President, J-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ch. MICHEL

Bijlage Bijlage I. Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie Bijlage II. Overeenstemmingstabellen Bijlage I. Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie TABELLEN VAN DE INHOUDSTAFELS TABELLEN VAN DE INHOUDSTAFELS DEEL EEN. - DE GEMEENTEN Boek één. - Organisatie van de gemeente Titel één. - Algemene bepalingen Hoofdstuk één. - Namen Hoofdstuk II. - Bepaling van de gemeentegrenzen Hoofdstuk III. - Bevoegdheden van de gemeenten in het algemeen Titel II. Gemeentelijke organen Hoofdstuk één. - Algemene bepalingen Hoofdstuk II. - De gemeenteraadsleden Hoofdstuk III. - De burgemeester en de schepenen Hoofdstuk IV. - De secretaris en de ontvanger Hoofdstuk V. - Onverenigbaarheden en belangenconflicten Hoofdstuk VI. - De eed Titel III. - Akten van de gemeenteoverheden Hoofdstuk één. - Algemene bepaling Hoofdstuk II. - Redactie van de akten Hoofdstuk III. - Bekendmaking van de akten Titel IV. - Volksraadpleging Enig Hoofdstuk Boek II. - Bestuur van de gemeente Titel één. - Het gemeentepersoneel Hoofdstuk één. - Algemene bepalingen Hoofdstuk II. - Administratief en bezoldigingsstatuut Hoofdstuk III. - Benoeming Hoofdstuk IV. - Verbodsbepalingen Hoofdstuk V. - Tuchtregeling Hoofdstuk VI. - Personeel met een bijzonder statuut Titel II. - Bestuur van de goeden van de gemeente Hoofdstuk één. - Giften en legaten aan de gemeente en aan de openbare instellingen in de gemeente bestaand Hoofdstuk II. - Contracten Hoofdstuk III. - Gemeentewegen Titel III. - Bestuur van sommige gemeentediensten Hoofdstuk één. - Gemeentebedrijven Hoofdstuk II. - Begraafplaatsen en lijkbezorging Hoofdstuk III. - Openbare instellingen Titel IV. - Verantwoordelijkheid en rechtsvorderingen Hoofdstuk één. - Burgerlijke aansprakelijkheid van de gemeenten Hoofdstuk II. - Rechtsvorderingen Boek III. - Gemeentelijke financiën Titel I. - Begroting en rekeningen Hoofdstuk één. - Algemene bepalingen Hoofdstuk II. - Goedkeuring van de begroting en regeling van de rekeningen Hoofdstuk III. - Openbaarheid van de begroting en de rekeningen Hoofdstuk IV. - Begrotingsevenwicht Hoofdstuk V. - Algemeen reglement over de gemeentelijke comptabiliteit Titel II. - Lasten en uitgaven Enig Hoofdstuk Titel III. - Ontvangsten Hoofdstuk één. - Algemene bepalingen Hoofdstuk II. - Algemene financiering van de gemeenten Boek IV. - Binnengemeentelijke territoriale organen Titel één. - Organisatie van de binnengemeentelijke territoriale organen Hoofdstuk één. - Algemene bepalingen Hoofdstuk II. - De districtsraden Hoofdstuk III. - Het bureau en de voorzitter Hoofdstuk IV. - De secretaris Titel II. - De akten van de districtsoverheden Hoofdstuk één. - Algemene bepaling Hoofdstuk II. - Redactie en bekendmaking van de akten Titel III. - Volksraadpleging Enig Hoofdstuk Titel IV. - Bestuur van de districten Enig Hoofdstuk Titel V. - De financiën van de districten Enig Hoofdstuk Boek V. - De intercommunales Titel één. - Algemene bepalingen Hoofdstuk één. - Toepassingsgebied Hoofdstuk II. - Aard en samenstelling van de Waalse intercommunales Titel II. - Organen van de intercommunale Hoofdstuk één. - Algemene bepalingen Hoofdstuk II. - Algemene vergadering Hoofdstuk III. - Raad van bestuur Hoofdstuk IV. - College van de commissarissen Hoofdstuk V. - Verbodsbepalingen en onverenigbaarheden Hoofdstuk VI. - Wijze van werking Titel III. - Deelnemingen Enig Hoofdstuk Titel IV. - Ontbinding en vereffening Enig Hoofdstuk Titel V. - Algemene bepalingen Enig Hoofdstuk Titel VI. - Openbaarheid van bestuur Enig Hoofdstuk DEEL TWEE. - DE BOVENGEMEENTELIJKE AARD Boek I. - De agglomeraties en federaties van gemeenten Titel één. - Organisatie van de agglomeraties en federaties van gemeenten Hoofdstuk I. - Algemene bepalingen Hoofdstuk II. - Organen van de agglomeraties en de federaties Hoofdstuk III. - Akten van de overheden van de federaties en de agglomeraties van gemeenten Titel II. - Bestuur van de agglomeraties en federaties van gemeenten Hoofdstuk één. - Het personeel Hoofdstuk II. - Bestuur van de goeden Hoofdstuk III. - Bestuur van sommige diensten Titel III. - Financiën van de agglomeraties en federaties van gemeenten Enig Hoofdstuk Titel IV. - Het overleg Enig Hoofdstuk Boek II. - De provincies Titel één. - Organisatie van de provincies Hoofdstuk één. - Algemene bepalingen Hoofdstuk II. - Provinciale organen Hoofdstuk III. - Akten van de provincie-overheden Hoofdstuk IV. - Volksraadpleging Titel II. - Bestuur van de provincie Hoofdstuk één. - Het provinciepersoneel Hoofdstuk II. - Bestuur van de goeden van de provincie Hoofdstuk III. - Bestuur van sommige provinciediensten Hoofdstuk IV. - Verantwoordelijkheid en rechtsvorderingen Titel III. - Financiën van de provincie Hoofdstuk één. - Begroting en rekeningen Hoofdstuk II. - Lasten en uitgaven Hoofdstuk III. - Ontvangsten DEEL DRIE. - BEPALINGEN GEMEEN AAN DE GEMEENTEN EN DE BOVENGEMEENTELIJKE AARD Boek één. - Toezicht Titel één. - Algemene bepalingen Hoofdstuk één. - Toepassingsgebied en begripsbepalingen Hoofdstuk II. - Behandeling van de akte die onderworpen is aan de toezichthoudende overheid Hoofdstuk III. - Termijnberekening Hoofdstuk IV. - Motivering Hoofdstuk V. - Kennisgeving en bekendmaking van de beslissingen van de toezichthoudende overheid Hoofdstuk VI. - Sturen van een bijzondere commissaris Hoofdstuk VII. - Jaarverslag Titel II. - Algemeen vernietigingstoezicht op de gemeenten, de provincies, de intercommunales en de eengemeente- en meergemeentenpolitiezones Hoofdstuk één. - Toepassingsgebied Hoofdstuk II. - Procedure Hoofdstuk III. - Beroep van de provinciegouverneur betreffende de akten van de provincieoverheden Titel III. - Bijzonder goedkeuringstoezicht op de gemeenten, de provincies en de intercommunales Hoofdstuk één. - Toepassingsgebied Hoofdstuk II. - Procedure Hoofdstuk III. - Bijzondere regels betreffende de akten van de gemeenteoverheden Titel IV. - Bijzonder goedkeuringstoezicht op de eengemeente- en meergemeentenpolitiezones Hoofdstuk I. - Toepassingsgebied Hoofdstuk II. - Procedure Hoofdstuk III. - Bijzondere regels betreffende de akten van de zoneoverheden Titel V. - Administratief toezicht op de agglomeraties en de federaties van gemeenten Enig Hoofdstuk Boek II. - Openbaarheid van bestuur Titel één. - Algemene bepalingen Enig Hoofdstuk Titel II. - Aktieve openbaarheid Enig Hoofdstuk Titel III. - Passieve openbaarheid Enig Hoofdstuk Boek III. - Financiën van de provincies en de gemeenten Titel één. - Beheersplannen Hoofdstuk één. - toepassingsgebied Hoofdstuk II. - Algemene bepalingen Hoofdstuk III. - Bijzondere bepalingen voor de gemeenten bedoeld in artikel L3311-1 Titel II. - Heffing en inning van de gemeente- en provincienbelastingen Enig Hoofdstuk Titel III. - Toekenning en controle van de subidies toegekend door de gemeenten en de provincies Enig Hoofdstuk Titel IV. - Subsidies voor sommige investeringen van openbaar nut Enig Hoofdstuk DEEL VIER. - VERKIEZINGEN Boek I. - Verkiezing van de organen Titel één. - Gemeenschappelijke bepaling Enig Hoofdstuk Titel II. - Verkiezing van de gemeentelijke organen Hoofdstuk één. - Kiezerslijst Hoofdstuk II. - Indeling van de kiezers en kiesbureaus Hoofdstuk III. - Kiesverrichtingen Hoofdstuk IV. - Stemplicht en straffen Hoofdstuk V. - Verkiesbaarheid Hoofdstuk VI. - Organieke bepalingen Titel III. - Verkiezingen van de binnengemeentelijke territoriale organen Hoofdstuk één. - Kiezerslijst Hoofdstuk II. - Indeling van de kiezers en kiesbureaus Hoofdstuk III. - Kiesverrichtingen Hoofdstuk IV. - Stemplicht en sancties Hoofdstuk V. - Verkiesbaarheid Hoofdstuk VI. - Organieke Bepalingen Titel IV. - Verkiezing van de organen van de federaties en de agglomeraties van gemeenten Hoofdstuk één. - Kiezerslijst Hoofdstuk II. - Kiescolleges en kiesbureaus Hoofdstuk III. - Kiesverrichtingen Hoofdstuk IV. - Stemplicht en straffen Hoofdstuk V. - Organieke bepalingen Titel V. - Verkiezing van de provincieorganen Hoofdstuk één. - Kiezerslijst Hoofdstuk II. - Kiescolleges en kiesbureaus Hoofdstuk III. - Kiesverrichtingen Hoofdstuk IV. - Stemplicht en sancties Hoofdstuk V. - Verkiesbaarheid en onverenigbaarheden Hoofdstuk VI. - Organieke bepalingen Hoofdstuk VII. - Bijzondere bepalingen tot regeling van de gelijktijdige verkiezing van de provincie- en gemeenteraden Hoofdstuk VIII. - Bijzondere bepalingen tot regeling van de gelijktijdige verkiezing van de provincie-, gemeente- en districtsraden Boek II. - Geautomatiseerd stemsysteem bij de provincieraads-, gemeenteraads- en districtsraadsverkiezingen Titel één. - Algemene bepalingen Enig Hoofdstuk Titel II. - Geautomatiseerd stemsysteem Enig Hoofdstuk Titel III. - Bijzondere bepalingen voor de stemming Enig Hoofdstuk Titel IV. - Verrichtingen voorafgaand aan de verkiezing Enig Hoofdstuk Titel V. - Verrichtingen voor de totalisering van de stemmen Enig Hoofdstuk Titel VI. - Slotbepalingen Enig Hoofdstuk DEEL VIJF. - VERSCHEIDENE BEPALINGEN Boek één. - Algemene bepalingen en toepassingsgebied Enige titel Enig Hoofdstuk Boek II. - Overgangsbepalingen Enige Titel Enig Hoofdstuk TABEL VAN DE BIJLAGEN

DEEL EEN. - DE GEMEENTEN Boek I. - Organisatie van de gemeente Titel I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Namen De regering bepaalt de schrijfwijze van de namen van de gemeenten en de gehuchten.

HOOFDSTUK II. - Bepaling van de gemeentegrenzen Wanneer een gedeelte van een gemeente als afzonderlijke gemeente wordt opgericht, gelast een regeringsbesluit dat de kiezers uit het afgescheiden gedeelte dadelijk worden bijeengeroepen; het regelt alles wat de eerste verkiezing betreft en bepaalt de datum van de eerste hernieuwing in overeenstemming met de gewone hernieuwingen voorgeschreven bij titels II en III van boek één van het vierde deel van dit Wetboek.

De gemeenteraden regelen in onderlinge overeenstemming de verdeling van de gemeentegoederen over de inwoners van de gescheiden grondgebieden, op de grondslag van het aantal haardsteden, d.i. het aantal gezinshoofden die hun woonplaats hebben binnen ieder grondgebied. Zij regelen eveneens alles wat de schulden en het archief aangaat.

Bij onenigheid tussen de gemeenteraden wordt het geschil door de Raad van State beslecht.

Indien er geschillen ontstaan omtrent rechten die voortvloeien uit titels of bezit, worden de gemeenten naar de rechtbank verwezen.

Wanneer een gemeente of een gedeelte van een gemeente met een andere gemeente verenigd wordt verklaard, wordt, wat de gemeenschappelijke belangen betreft, gehandeld volgens de bepalingen van artikel L1112- 1.

Heeft de toevoeging van die gemeente of van dat gedeelte van een gemeente tot gevolg dat het aantal raadsleden moet worden vermeerderd in de gemeente waarmee zij wordt verenigd, dan wordt gehandeld zoals in hetzelfde artikel is bepaald.

Dit hoofdstuk geldt niet voor de gemeente Komen-Waasten, overeenkomstig artikel 6, § 1, VIII, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. HOOFDSTUK III. - Bevoegdheden van de gemeenten in het algemeen Tot de bevoegdheden van de gemeenten behoren inzonderheid : het beheer van de goederen en inkomsten van de gemeente; de vaststelling en de verrichting van de plaatselijke uitgaven die met de gelden van de gemeente dienen te worden betaald; het ontwerpen en het doen uitvoeren van de openbare werken die ten laste van de gemeente vallen; het beheer van de inrichtingen die aan de gemeente toebehoren, die op haar kosten worden onderhouden of die in het bijzonder bestemd zijn voor het gebruik van haar inwoners.

Titel II. - Gemeentelijke organen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Er is in iedere gemeente een gemeentebestuur, samengesteld uit de raadsleden, de burgemeester en de schepenen.

De leden van het gemeentebestuur die aftreden bij een algehele hernieuwing en de ontslagnemende leden blijven in functie totdat de geloofsbrieven van hun opvolgers zijn onderzocht en hun installatie heeft plaatsgehad.

Bovendien moet het aftredend of ontslagnemend lid dat bekleed is met het ambt van burgemeester of schepen dit ambt blijven uitoefenen totdat hij ofwel als burgemeester, ofwel als schepen, ofwel als gemeenteraadslid vervangen is.

De rangeschikking van de gemeenten overeenkomstig de artikelen L1122-3 en L1123-9 wordt in verband gebracht met het bevolkingscijfer door de regering bij elke algehele hernieuwing van de gemeenteraden. Het aantal inwoners dat in overweging wordt genomen, is het aantal personen ingeschreven in het Rijksregister der natuurlijke personen die op datum van 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de alghele hernieuwing zijn hoofdverblijfplaats heeft in de betrokken gemeente.

Het overeenkomstig het eerste lid vastgestelde bevolkingscijfer geldt eveens op dezelfde datum voor de rangschikkingen bedoeld in de artikelen L1124-6 tot en met L1124-8, evenals, voor zover ze verwijzen naar een categorie van gemeenten die gegrond is op het bevolkingscijfer, voor de artikelen L1123-15, § 1, L1124-1, L1124-11, L1124-15, L1124-21, L1124-35, L1124-37, L1125-4 en L1125- 8.

De bevolkingscijfers van de gemeenten van het Gewest, vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, worden door toedoen van de regering uiterlijk 1 mei van het jaar waarin de algehele hernieuwing van de gemeenteraden plaatsvindt, in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Er is in elke gemeente een secretaris en een ontvanger. HOOFDSTUK II. - De gemeenteraadsleden Afdeling 1. - Wijze van aanwijzing en statuut van de

gemeenteraadsleden De gemeenteraadsleden worden gekozen voor zes jaar, te rekenen van 1 januari na hun verkiezing. Zij zijn herkiesbaar.

De gemeenteraden worden om de zes jaar algeheel hernieuwd.

De gemeenteraadsleden worden rechtstreeks gekozen door de vergadering vcan de gemeenteraadskiezers.

De gemeenteraad bestaat, met inbegrip van de burgemeester en de schepenen : uit 7 leden in de gemeenten van minder dan 1 000 inwoners; uit 9 leden in de gemeenten van 1 000 tot 1 999 inwoners; uit 11 leden in de gemeenten van 2 000 tot 2 999 inwoners; uit 13 leden in de gemeenten van 3 000 tot 3 999 inwoners; uit 15 leden in de gemeenten van 4 000 tot 4 999 inwoners; uit 17 leden in de gemeenten van 5 000 tot 6 999 inwoners; uit 19 leden in de gemeenten van 7 000 tot 8 999 inwoners; uit 21 leden in de gemeenten van 9 000 tot 11 999 inwoners; uit 23 leden in de gemeenten van 12 000 tot 14 999 inwoners; uit 25 leden in de gemeenten van 15 000 tot 19 999 inwoners; uit 27 leden in de gemeenten van 20 000 tot 24 999 inwoners; uit 29 leden in de gemeenten van 25 000 tot 29 999 inwoners; uit 31 leden in de gemeenten van 30 000 tot 34 999 inwoners; uit 33 leden in de gemeenten van 35 000 tot 39 999 inwoners; uit 35 leden in de gemeenten van 40 000 tot 49 999 inwoners; uit 37 leden in de gemeenten van 50 000 tot 59 999 inwoners; uit 39 leden in de gemeenten van 60 000 tot 69 999 inwoners; uit 41 leden in de gemeenten van 70 000 tot 79 999 inwoners; uit 43 leden in de gemeenten van 80 000 tot 89 999 inwoners; uit 45 leden in de gemeenten van 90 000 tot 99 999 inwoners; uit 47 leden in de gemeenten van 100 000 tot 149 999 inwoners; uit 49 leden in de gemeenten van 150 000 tot 199 999 inwoners; uit 51 leden in de gemeenten van 200 000 tot 249 999 inwoners; uit 53 leden in de gemeenten van 250 000 tot 299 999 inwoners; uit 55 leden in de gemeenten van 300 000 inwoners en meer.

De raad blijft bestaan uit het hierboven bepaald aantal leden, zelfs wanneer de burgemeester daarbuiten wordt benoemd.

Elke gekozen kandidaat kan, nadat zijn verkiezing geldigheid heeft verkregen, vóór zijn installatie afstand doen van zijn mandaat.

Om geldig te zijn, moet die afstand schriftelijk ter kennis worden gebracht van de gemeenteraad.

Indien het feit van de afstand wordt betwist, doet het provinciecollege uitspraak overeenkomstig artikel L4126-3, tweede lid.

De beslissing wordt door toedoen van de provinciegouverneur ter kennis gebracht van de betrokken kandidaat.

Deze kan een beroep bij de Raad van State indienen binnen acht dagen na de beslissing.

De gouverneur kan zodanig beroep instellen binnen acht dagen na de beslissing.

Een lid van het gemeentebestuur dat niet meer voldoet aan één van de verkiesbaarheidsvereisten houdt op deel uit te maken van de raad.

Van de feiten die het verval van het lidmaatschap kunnen meebrengen, geeft het college van burgemeester en schepenen dadelijk kennis aan het provinciecollege en zendt van deze kennisgeving bericht aan de betrokkene, tegen ontvangbewijs.

Indien de betrokkene, zelfs bij ontstentenis van enige kennisgeving, zijn bediening blijft uitoefenen hoewel hij kennis heeft van de oorzaak van het verval, is hij strafbaar met de straffen bepaald in artikel 262 van het Strafwetboek.

Het gemeenteraadslid tegen wie verval van lidmaatschap wordt gevorderd, kan zijn bezwaren bij het provinciecollege indienen binnen acht dagen nadat hij mededeling heeft gekregen van de kennisgeving die aan dat college is gedaan.

Het verval wordt door het provinciecollege vastgesteld binnen dertig dagen nadat ofwel de kennisgeving aan dat college, ofwel een bezwaarschrift van derden ter griffie van de provincie is ingekomen.

De vormen bepaald in artikel L4126-3, tweede lid, worden door het provinciecollege in acht genomen.

Deze beslissing wordt door toedoen van de provinciegouverneur ter kennis gebracht van het betrokken lid van het gemeentebestuur, van het college van burgemeester en schepenen en, in voorkomend geval, van diegenen die bij het provinciecollege bezwaren hebben ingediend.

Zij kunnen een beroep bij de Raad van State indienen binnen acht dagen na de kennisgeving.

De gouverneur kan een zodanig beroep indienen binnen acht dagen na beslissing.

Het gemeenteraadslid dat verhinderd is wegens de vervulling van zijn actieve militaire diensttijd of van zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde, wordt, op zijn schriftelijk verzoek gericht aan het college van burgemeester en schepenen, gedurende die periode vervangen.

Het gemeenteraadslid dat ouderschapsverlof wenst te nemen wegens de geboorte of de adoptie van een kind, wordt, op zijn schriftelijk verzoek gericht aan het college van burgemeester en schepenen, vervangen, ten vroegste vanaf de zevende week vóór de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie, tot het einde van de achtste week na de dag van de geboorte of de adoptie.

Op zijn schriftelijk verzoek wordt de onderbreking van de uitoefening van het mandaat na de achtste week verlengd met een periode gelijk aan die gedurende welke het lid zijn mandaat verder heeft uitgeoefend tijdens de periode van zeven weken die de dag van de geboorte of de adoptie voorafgaan.

Het gemeenteraadslid dat verhinderd is wegens de vervulling van zijn actieve militaire diensttijd of van zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde, of wegens ouderschapsverlof en om zijn vervanging verzoekt, wordt vervangen door de opvolger van zijn lijst die als eerste gerangschikt is overeenkomstig de orde aangegeven in artikel L4123-42, na onderzoek van diens geloofsbrieven door de gemeenteraad.

Het eerste en het tweede lid gelden evenwel enkel vanaf de eerste vergadering van de gemeenteraad na die waarop het raadslid dat verhinderd is, geïnstalleerd is. § 1. De gemeenteraadsleden krijgen geen enkele wedde.

Zij krijgen aanwezigheidsgeld indien zij de vergaderingen van de gemeenteraad, de vergaderingen van de commissies en afdelingen bijwonen.

Het bedrag van het aanwezigheidsgeld wordt door de gemeenteraad vastgesteld.

Dat bedrag ligt tussen een minimum van 37,18 euro en een maximumbedrag dat gelijk is aan het bedrag van het aanwezigheidsgeld dat de provincieraadsleden krijgen indien zij de vergaderingen van de provincieraad bijwonen, vermeerderd of verminderd overeenkomstig de regels inzake de koppeling aan het indexcijfer. § 2. De gemeente kan op de door de regering bepaalde wijze het aanwezigheidsgeld van het gemeenteraadslid dat andere wedden, pensioenen, vergoedingen of toelagen uit wet of regelgeving geniet, verhogen met een bedrag dat het door betrokkene geleden inkomensverlies compenseert, vooropgesteld dat de mandataris er zelf om verzoekt.

Het bedrag van het aanwezigheidsgeld, vermeerderd met het bedrag ter compensatie van het inkomensverlies, mag nooit de wedde van een schepen uit een gemeente van 50 000 inwoners overschrijden.

Het gemeenteraadslid dat wegens een handicap zijn mandaat niet alleen kan uitoefenen, mag zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon die het kiest uit de kiezers van de gemeente die voldoen aan de verkiesbaarheidsvereisten voor het mandaat van gemeenteraadslid, en die niet deel uitmaakt van het personeel van de gemeente of van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de betrokken gemeente.

Voor de toepassing van het eerste lid stelt de regering de criteria tot bepaling van de hoedanigheid van gehandicapt personeelslid vast.

Bij het verstrekken van die bijstand beschikt de vertrouwenspersoon over dezelfde middelen en is onderworpen aan dezelfde verplichtingen als het gemeenteraadslid. Zij heeft evenwel geen recht op aanwezigheidsgeld.

Het ontslag als gemeenteraadslid wordt schriftelijk ingediend bij de gemeenteraad.

Hij die betwist dat hij als gemeenteraadslid ontslag heeft genomen, kan een beroep indienen bij het provinciecollege, dat uitspraak doet overeenkomstig artikel L4123-3, tweede lid.

De beslissing wordt door toedoen van de provinciegouverneur ter kennis gebracht van het betrokken gemeenteraadslid.

De betrokkene kan bij de Raad van State een beroep indienen binnen acht dagen na de kennisgeving.

De gouverneur kan zodanig beroep instellen binnen acht dagen na de beslissing. Afdeling 2. - Vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van de

gemeenteraden § 1. Geen akte, geen stuk betreffende het bestuur mag aan het onderzoek van de raadsleden worden onttrokken. § 2. De gemeenteraadsleden kunnen in de voorwaarden vastgesteld in het reglement van orde dat door de raad wordt opgesteld, een afschrift krijgen van de akten en stukken betreffende het bestuur van de gemeente. In dat reglement worden eveneens de voorwaarden voor het bezoek aan de gemeentelijke inrichtingen en gemeentediensten nader bepaald.

De eventueel voor het afschrift gevraagde vergoeding mag geenszins de aanmaakprijs overschrijden. § 3. De gemeenteraadsleden hebben het recht om het college van burgemeester en schepenen schriftelijke en mondelinge vragen te stellen. In het reglement van orde worden de voorwaarden voor de uitoefening van de recht bepaald.

De gemeenteraad vergadert zo dikwijls als de zaken die tot zijn bevoegdheid behoren, het vereisen, en hoedanook tien keer per jaar.

De raad wordt bijeengeroepen door het college van burgemeester en schepenen.

Wanneer een derde van de zittinghebbende leden het vraagt, is het college verplicht de raad bijeen te roepen op de aangewezen dag en het aangewezen uur. § 1. Behalve in spoedeisende gevallen geschiedt de oproeping schriftelijk en aan huis, tenminste zeven volle dagen vóór de dag van de vergadering; in de oproeping wordt de agenda vermeld. Die termijn wordt evenwel tot twee volle dagen teruggebracht voor de toepassing van artikel L1122-17, derde lid.

De agendapunten dienen met voldoende duidelijkheid aangegeven te worden. § 2. Voor elk agendapunt worden alle stukken die daarop betrekking hebben ter plaatse ter beschikking gesteld van de gemeenteraadsleden zodra de agenda verstuurd wordt.

In het reglement van orde bedoeld in artikel L1122-18 kan worden bepaald dat de gemeentesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaren de gemeenteraadsleden die erom verzoeken, technische inlichtingen verstrekken die verband houden met de documenten opgenomen in het dossier; in dat geval wordt in het reglement van orde eveneens de wijze bepaald waarop die technische inlichtingen worden verstrekt.

Plaats, dag, uur en agenda van de vergaderingen van de gemeenteraad worden bij wijze van aanplakking aan het gemeentehuis ter kennis van het publiek gebracht, binnen dezelfde termijn als die bedoeld in de artikelen L1122-13, L1122-23 en L1122-24, derde lid, betreffende de bijeenroeping van de gemeenteraad.

De pers en de belangstellende inwoners worden op eigen verzoek en binnen een nuttige termijn ingelicht over de agenda van de gemeenteraad, eventueel mits betaling van een vergoeding die de kostprijs niet mag overschrijden. Die termijn geldt niet voor de punten die na het versturen van de oproeping overeenkomstig artikel L1122-13 geagendeerd worden.

In het reglement van orde kunnen andere bekendmakingswijzen bepaald worden.

De burgemeester of hij die hem vervangt, zit de gemeenteraad voor.

De vergadering wordt door de voorzitter geopend en gesloten.

Tenzij anders bepaald in het reglement van orde, worden de notulen van de vorige vergadering bij het openen van elke vergadering voorgelezen.

In elk geval worden de notulen hoedanook zeven volle dagen vóór de dag van de vergadering ter beschikking van de raadsleden gesteld. In spoedeisende gevallen bedoeld in artikel 1122-13 worden de notulen gelijk met de agenda ter beschikking gesteld.

Elk lid heeft het recht tijdens de vergadering opmerkingen te maken over de redactie van de notulen. Indien deze opmerkingen worden aangenomen, is de secretaris ertoe verplicht staande de vergadering of ten laatste tijdens de volgende vergadering een nieuwe tekst, in overeenstemming met de beslissing van de raad, voor te leggen.

Indien er geen opmerkingen worden gemaakt vóór het einde van de vergadering, worden de notulen als goedgekeurd beschouwd en worden zij ondertekend door de burgemeester en de secretaris.

Telkens als de raad het gewenst acht, worden de notulen geheel of gedeeltelijk staande de vergadering opgemaakt en door de aanwezige leden ondertekend.

De gemeenteraad kan geen besluit nemen, indien niet de meerderheid van de zittinghebbende leden aanwezig is.

De raad kan evenwel, indien hij tweemaal bijeengeroepen is zonder dat het vereiste aantal leden is opgekomen, na een derde en laatste oproeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, op geldige wijze beraadslagen en besluiten over de onderwerpen die voor de derde maal op de agenda voorkomen.

De tweede en de derde oproeping moeten geschieden overeenkomstig de voorschriften van artikel L1122-13, en er moet vermeld worden of de oproeping voor de tweede of de derde maal geschiedt; bovendien moeten de bepalingen van de twee vorige leden in de derde oproeping woordelijk worden overgenomen.

De gemeenteraad neemt een reglement van orde aan.

Naast de bepalingen die krachtens de bepalingen van het eerste gedeelte van dit Wetboek in het reglement van orde opgenomen dienen te worden, kan dat reglement eveneens aanvullende maatregelen bevatten, betreffende de werking van de raad.

Het is elk gemeenteraadslid en de burgemeester verboden : 1° tegenwoordig te zijn bij een beraadslaging of besluit over zaken waarbij hij een rechtstreeks belang heeft, ofwel persoonlijk, ofwel als gelastigde, voor of na zijn verkiezing, of waarbij zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben. Inzake voordrachten van kandidaten, benoemingen in betrekkingen en tuchtrechtelijke vervolgingen geldt dit verbod enkel ten aanzien van bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad; 2° tegenwoordig te zijn bij het onderzoek van de rekeningen der aan de gemeente ondergeschikte openbare besturen waarvan hij lid is. De vergaderingen van de gemeenteraad zijn openbaar.

Behoudens artikel L1122-23 kan de gemeenteraad, die uitspraak doet bij een meerderheid van twee derde van de tegenwoordige leden, in het belang van de openbare orde en op grond van ernstige bezwaren, beslissen dat de vergadering niet openbaar zal zijn.

Wanneer het om personen gaat, is de vergadering van de gemeenteraad niet openbaar.

Zodra een dergelijk punt te berde wordt gebracht, beveelt de voorzitter terstond de behandeling in besloten vergadering.

Behalve in tuchtrechtelijke aangelegenheden mag de vergadering in besloten kring pas na de openbare vergadering gehouden worden.

Indien het tijdens de openbare vergadering nodig blijkt dat een punt in besloten vergadering verder behandeld wordt, kan de openbare vergadering enkel daartoe onderbroken worden.

Uiterlijk zeven volle dagen vóór de vergadering plaatsvindt waarin de gemeenteraad over de begroting, een begrotingswijziging of de rekeningen beraadslaagt en besluit, wordt door het college aan elk gemeenteraadslid een exemplaar van het ontwerp van begroting, van het ontwerp van begrotingswijziging of van de rekeningen besteld.

Het ontwerp wordt medegedeeld zoals het de raad voor beraadslaging en besluit wordt voorgelegd, in de voorgeschreven vorm en met, daarbij gevoegd, de bijlagen die vereist voor zijn definitieve vaststelling, met uitzondering van, voor wat betreft de rekeningen, de verantwoordingsstukken. Bij het ontwerp van begroting en de rekeningen wordt een verslag gevoegd.

Dat verslag bevat een samenvatting van het ontwerp van begroting en de rekeningen. In het verslag dat verband houdt met de begroting wordt daarnaast het algemeen en het financieel beleid van de gemeente omschreven, wordt de toestand van het bestuur en van de zaken van de gemeente samenvattend omschreven en worden alle nuttige gegevens vermeld, en het verslag dat verband houdt met de rekeningen maakt een samenvattende opgave op van het beheer van de gemeentefinanciën tijdens het jaar waarop die rekeningen betrekking hebben.

De vergadering van de gemeenteraad is openbaar.

Vóór de gemeenteraad beraadslaagt en besluit, bespreekt het college van burgemeester en schepenen de inhoud van het verslag.

Een punt dat niet op de agenda voorkomt, mag niet in bespreking worden gebracht, behalve in spoedeisende gevallen wanneer het geringste uitstel gevaar zou kunnen opleveren.

Tot spoedbehandeling kan niet worden besloten dan door tenminste twee derde van de aanwezige leden; de namen van die leden worden in de notulen vermeld.

Elk voorstel dat niet op de agenda voorkomt, moet hoedanook vijf volle dagen vóór de vergadering overhandigd worden aan de burgemeester of aan degene die hem vervangt; daarbij dient een verklarende nota of elk document dat de raad kan voorlichten, te worden gevoegd. Van die mogelijkheid mag geen enkel lid van het college van burgemeester en schepenen gebruik maken.

De burgemeester of degene die hem vervangt, deelt onverwijld de punten die de agenda aanvullen, mee aan de raadsleden.

De voorzitter is belast met de ordehandhaving in de vergadering; hij kan, na een voorafgaande waarschuwing, terstond iedere persoon uit de zaal doen verwijderen, die openlijk tekens van goed- of afkeuring geeft of op enigerlei wijze wanorde veroorzaakt.

De voorzitter kan bovendien proces-verbaal opmaken tegen de overtreder en hem verwijzen naar de politierechtbank, die hem kan veroordelen tot een geldboete van één tot vijftien euro of tot een gevangenisstraf van één tot drie dagen, onverminderd andere vervolgingen, indien het feit daartoe grond oplevert. § 1. De besluiten worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen; bij staking van stemmen is het voorstel verworpen. § 2. De gemeenteraad stemt over de gehele begroting en over alle jaarrekeningen.

Elk zijner leden kan evenwel eisen dat betreffende de begroting over één of meerdere artikels of groepen van artikels die door het lid worden aangewezen, en betreffende de jaarrekeningen, over één of meerdere artikels of posten die door het lid worden aangewezen, afzonderlijk wordt gestemd.

In dat geval geschiedt de stemming over het geheel enkel na de stemming over het artikel of de artikels, de groepen van artikels of posten die op die wijze zijn aangewezen, en de stemming heeft betrekking op de artikelen of posten waarvoor geen enkel lid de afzonderlijke stemming heeft gevraagd, en op de artikelen die reeds bij afzonderlijke stemming zijn aangenomen.

Onverminderd het vierde lid stemmen de raadsleden mondeling.

Het reglement van orde kan in een stemmingwijze voorzien die gelijkwaardig is met de mondelinge stemming. Als dusdanig worden beschouwd : de mechanisch uitgebrachte naamstem en de stemming bij zitten en opstaan of bij handopsteking.

Niettegenstaande de bepalingen van het reglement van orde geschiedt de stemming mondeling telkens als één derde van de tegenwoordige leden erom verzoekt.

Er wordt enkel over voordrachten van kandidaten, benoemingen in betrekkingen, indisponibiliteitsstellingen, preventieve schorsingen in het belang van de dienst en tuchstraffen bij geheime stemming beslist, bij volstrekte meerderheid van de stemmen.

Wanneer de voorzitter raadslid is, stemt hij als allerlaatste.

Vorig lid geldt niet voor de geheime stemmingen.

Indien bij de benoeming of de voordracht van kandidaten de vereiste meerderheid niet wordt verkregen bij de eerste stemming, heeft herstemming plaats over de kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald.

Te dien einde maakt de voorzitter een lijst op met tweemaal zoveel namen als er benoemingen of voordrachten moeten geschieden.

De stemmen kunnen alleen uitgebracht worden op de kandidaten die op deze lijst voorkomen.

De benoeming of de voordracht geschiedt bij meerderheid van stemmen.

Bij staking van stemmen heeft de oudste kandidaat de voorkeur.

Aan inwoners van de gemeente of aan de ambtenaar die daartoe opdracht heeft gekregen van de provinciegouverneur of de provincieraad mag niet worden geweigerd ter plaatse inzage te nemen van de besluiten van de gemeenteraad.

De raad kan evenwel beslissen dat de met gesloten deuren genomen besluiten gedurende een bepaalde tijd geheim zullen worden gehouden. Afdeling 3. - Bevoegdheden van de gemeenteraad

De gemeenteraad regelt alles wat van gemeentelijk belang is; hij beraadslaagt over elk ander onderwerp dat de hogere overheid hem voorlegt.

Alleen in de gevallen uitdrukkelijk bepaald bij wet of decreet moeten de besluiten van de raad door de toezichthoudende overheid worden goedgekeurd.

De beraadslagingen worden door een onderzoek voorafgegaan telkens als de regering het geraden acht of wanneer de reglementen het voorschrijven.

Ook het provinciecollege kan een dergelijk onderzoek gelasten telkens als de besluiten van de gemeenteraad door dat college moeten worden goedgekeurd.

De gemeenteraad maakt de gemeentelijke reglementen van inwendig bestuur.

Die reglementen mogen niet in strijd zijn met de wetten, de decreten, de reglementen, de besluiten van de Staat, de Gewesten en Gemeenschappen, de provincieraad en het provinciecollege.

De raad zendt ervan binnen achtenveertig uur een afgifte aan het provinciecollege.

Afgiften van die reglementen worden onmiddellijk toegezonden aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en aan de griffie van de politierechtbank; waar zij in een daartoe bestemd register worden ingeschreven.

Van die reglementen wordt melding gemaakt in het Bestuursmemoriaal van de provincie. § 1. De gemeenteraad kan in straffen tegen de overtredingen van zijn reglementen voorzien, tenzij er bij wet, decreet of ordonnantie zijn vastgesteld. Die straffen mogen de politiestraffen niet overschrijden.

De strafrechtelijke geldboeten die door de thans geldende reglementen bepaald zijn en die hoger zijn dan bij boek I tot en met IV van dit eerste deel van dit wetboek is geoorloofd, worden van rechtswege verminderd tot het maximum van de politiegeldboeten. § 2. De gemeenteraad kan eveneens in hierna volgende administratieve geldboeten tegen de overtredingen van zijn reglementen voorzien, tenzij er bij wet of decreet in een strafrechtelijke of administratieve straf is voorzien : 1° de administratieve geldboete, die maximum 247,89 euro bedraagt;2° de administratieve opschorting van een toelating of een vergunning die door de gemeente was afgeleverd;3° de administratieve intrekking van een toelating of vergunning, die in de tijd beperkt of definitief is;4° de administratieve sluiting van een inrichting, of tijdelijk of definitief. De administratieve geldboete wordt opgelegd door de ambtenaar die daartoe aangewezen is door de gemeente, hierna de « ambtenaar » genoemd. Die ambtenaar mag niet dezelfde zijn als die, welke overeenkomstig § 6 de overtredingen vaststelt.

De opschorting, de intrekking en de sluiting zoals hierboven bedoeld worden opgelegd door het college van burgemeester en schepenen. § 3. De gemeenteraad mag niet gelijktijdig in een strafrechtelijke en een administratieve straf voorzien voor dezelfde overtredingen van zijn reglementen en ordonnanties, maar enkel in één van beiden. § 4. De straffen bepaald in paragraaf 2, eerste lid, 2° tot en met 4°, kunnen enkel worden opgelegd nadat de overtreder voorafgaandelijk is gewaarschuwd. Die waarschuwing bevat een uittreksel uit het overtreden reglement of de overtreden ordonnantie. § 5. De administratieve geldboete staat in verhouding tot de ernst van de feiten die eraan ten grondslag liggen, en in functie van een eventuele herhaling.

De vaststelling van meerdere samenvallende overtredingen van hetzelfde reglement, dezelfde ordonnantie geeft aanleiding tot een enige administratieve geldboete die in verhouding staat tot de ernst van die feiten samen. § 6. Vastgesteld worden de overtredingen bij proces-verbaal, door een politieambtenaar of een hulpagent van politie. § 7. Indien de feiten tegelijk een strafrechtelijke overtreding en een administratieve overtreding uitmaken, wordt het origineel van het proces-verbaal aan de procureur des Konings toegezonden. Een afschrift wordt overgemaakt aan de ambtenaar.

Indien de overtreding enkel met een administratieve straf kan worden gestraft, wordt het origineel van het proces-verbaal enkel aan de ambtenaar toegezonden. § 8. In het geval bedoeld in § 7, eerste lid, beschikt de procureur des Konings over een termijn van één maand, te rekenen van de dag van ontvangst van het origineel van het proces-verbaal, om de ambtenaar erover in te lichten dat er een opsporings- of gerechtelijk onderzoek is geopend of dat er een strafrechtelijke vervolging is ingezet. Die mededeling ontneemt de ambtenaar de mogelijkheid om een administratieve geldboete op te leggen. De ambtenaar mag de administratieve geldboete niet opleggen vóór die termijn verstreken is, behalve indien de procureur des Konings daarvoor meedeelt dat hij het feit geen verder gevolg geeft. Als die termijn eenmaal verstreken is, kunnen de feiten enkel nog met een administratieve straf gestraft worden. § 9. Indien de ambtenaar beslist dat de administratieve procedure aangevat dient te worden, deelt hij bij ter post aangetekend schrijven de overtreder mee : 1° de feiten waarvoor de procedure is aangevat;2° dat de overtreder de mogelijkheid heeft om schriftelijk, bij ter post aangetekend schrijven, zijn verweermiddelen uiteen te zetten binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving en dat hij bij die gelegenheid het recht heeft om de ambtenaar erom te verzoeken zijn verweer mondeling uiteen te zetten;3° dat de overtreder het recht heeft om zich te laten bijstaan dan wel vertegenwoordigen door een raadsman;4° dat de overtreder het recht heeft inzage in zijn dossier te krijgen;5° een afschrift als bijlage bij het proces-verbaal bedoeld in § 6. De ambtenaar bepaalt, in voorkomend geval, de dag waarop de overtreder uitgenodigd wordt om zijn verweer mondeling uiteen te zetten.

Indien de ambtenaar oordeelt dat er een geldboete die 61,97 euro niet overschrijdt, moet worden opgelegd, heeft de overtreder het recht niet om zijn verweer mondeling uiteen te zetten. § 10. Als de termijn bepaald in § 9, 2°, verstrijkt of vóór verstrijken ervan, indien de overtreder meedeelt dat hij de feiten niet betwist of, in voorkomend geval, nadat de overtreder of diens raadsman zijn verweer mondeling heeft uiteengezet, kan de ambtenaar de administratieve geldboeten bepaald bij het reglement opleggen.

Die beslissing wordt de overtreder per aangetekend schrijven ter kennis gebracht.

De ambtenaar kan geen administratieve geldboete opleggen vóór het verstrijken van een termijn van zes maanden, te rekenen van de dag waarop het feit is gepleegd, de eventuele beroepsprocedures niet meegerekend. § 11. De beslissing om een administratieve geldboete op te leggen, is uitvoerbaar bij verstrijken van de termijn van één maand te rekenen van de dag van kennisgeving ervan, behalve bij beroep krachtens § 12. § 12. De gemeente, bij niet-opleggen van een administratieve geldboete, of de overtreder kunnen op schriftelijk verzoek bij de politierechtbank een beroep indienen binnen de maand na kennisgeving van de beslissing.

De politierechtbank oordeelt over wettelijkheid en proportionaliteit van de opgelegde geldboete.

Die rechtbank kan de beslissing van de ambtenaar ofwel bevestigen ofwel tenietdoen.

Er is geen beroep mogelijk tegen de beslissing van de politierechtbank.

Onverminderd vorige leden gelden de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek voor het beroep bij de politierechtbank. § 13. De procedure ter aanwijzing door de gemeente van de ambtenaar die de administratieve geldboete oplegt, wordt, evenals de wijze van inning van die geldboete, door de regering bepaald.

De administratieve geldboeten worden ten bate van de gemeente geïnd. § 1. De gemeenteraad kan in eigen kring commissies oprichten die de voorbereiding van de besprekingen in de vergaderingen van de gemeenteraad als opdracht hebben.

De mandaten van lid van elke commissie worden evenredig verdeeld onder de fracties waaruit de gemeenteraad bestaat; als fractie worden beschouwd, de gemeenteraadsleden die verkozen zijn op éénzelfde lijst of die verkozen zijn op met het oog op fractievorming onderling verenigde lijsten; het reglement van orde bedoeld in artikel L1122-18 bepaalt de wijze van samenstelling en van werking van de commissies.

De commissies kunnen altijd deskundigen en betrokken personen horen. § 2. De gemeenteraad benoemt de leden van alle commissies die het bestuur van de gemeente betreffen, evenals de vertegenwoordigers van de gemeenteraad in de intercommunales en in de andere rechtspersonen waarvan de gemeente lid is. Hij kan die mandaten intrekken.

De gemeenteraad kan adviesraden oprichten. Onder « adviesraden » dient « elke vergadering van personen, ongeacht hun leeftijd, die belast is met adviesverlening aan de gemeenteraad in één of meerdere bepaalde vraagstukken » verstaan.

Indien de gemeenteraad adviesraden opricht, stelt hij er de samenstelling van vast in functie van hun opdrachten en bepaalt hij de gevallen waarin die adviesraden verplicht geraadpleegd dienen te worden.

Maximum twee derde van de leden van een adviesraad zijn van hetzelfde geslacht.

Bij niet-inachtneming van de voorwaarde bepaald in vorig lid, zijn de adviezen van de kwestieuze adviesraad niet geldig uitgebracht.

De gemeenteraad kan, na een met gronden omkleed verzoek van de adviesraad, afwijkingen toestaan, ofwel om functionele redenen ofwel om redenen die verband houden met de specifieke aard van de raad, ofwel indien onmogelijk aan de voorwaarde bedoeld in het tweede lid voldaan kan worden. De gemeenteraad stelt de voorwaarden die bedoeld verzoek moet vervullen, vast en stelt de procedure vast.

Indien er geen enkele afwijking wordt togestaan op grond van vorig lid, beschikt de adviesraad over een termijn van drie maanden, die ingaat te rekenen van de datum waarop de afwijking is geweigerd, om te voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het tweede lid. Indien de adviesraad bij verstrijken van die termijn niet voldoet aan de voorwaarden opgenomen in het tweede lid, kan hij te rekenen van die datum geen enkel geldig advies meer uitbrengen.

In het jaar waarin de gemeenteraad hernieuwd wordt, legt het college van burgemeester en schepenen de gemeenteraad een evaluatieverslag voor.

De middelen die voor de vervulling van hun opdracht nodig zijn, wordt hen ter beschikking gesteld.

De gemeenteraad heeft, onder toezicht van de hogere overheid, het beheer over de bossen en de wouden van de gemeente, op de wijze geregeld door de overheid die bevoegd is om het Boswetboek vast te stellen. HOOFDSTUK IIII. - De burgemeester en de schepenen Afdeling 1. - Statuut van de burgemeester

De burgemeesters worden benoemd voor zes jaar.

Deze hoedanigheid verliezen zij evenwel indien zij intussen ophouden deel uit te maken van de gemeenteraad.

De burgemeester wordt door de regering benoemd uit de Belgische verkozenen voor de gemeenteraad. Laatstgenoemden kunnen met het oog op die benoeming kandidaten voordragen. Daartoe dient er een gedagtekende akte van voordracht ingediend te worden bij de provinciegouverneur. Om ontvankelijk te zijn, moet die akte hoedanook ondertekend worden door een meerderheid der verkozenen uit de lijst van de voorgedragen kandidaat-burgemeester. Indien de lijst waarop de kandidaat-burgemeester voorkomt, slechts twee verkozenen telt, volstaat voor de naleving van voorgaande dat slechts één van beiden de voordracht ondertekent. Niemand mag meer dan één akte van voordracht ondertekenen met het oog op een benoeming; de regering kan evenwel te allen tijde om een nieuwe voordracht verzoeken.

Na eensluidend advies van het provinciecollege kan de burgemeester worden benoemd buiten de Belgische verkozenen in de gemeenteraad om, uit de Belgische gemeenteraadskiezers die volle vijfentwintig jaar oud zijn.

Indien de burgemeester buiten de gemeenteraad benoemd wordt, is hij in ieder geval stemgerechtigd in het college van burgemeester en schepenen. Hij is van rechtswege voorzitter van de gemeenteraad en heeft daarin raadgevende stem.

Bij ontstentenis of verhindering van de burgemeester, wordt zijn ambt waargenomen door de eerstgekozen schepen met de Belgische nationaliteit, tenzij de burgemeester zijn bevoegdheid aan een andere schepen met de Belgische nationaliteit heeft opgedragen.

Als verhinderd wordt de burgemeester beschouwd, die het ambt van minister, staatssecretaris, lid van een Gewestexecutieve of gewestelijk staatssecretaris uitoefent tijdens de uitoefening van dat ambt.

Als verhinderd wordt eveneens de burgemeester beschouwd die als dienstplichtige zijn actieve militaire diensttijd of zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde vervult.

Het ontslag als burgemeester wordt bij de regering ingediend en aan de gemeenteraad medegedeeld.

De burgemeester die zijn ontslag als gemeenteraadslid wil indienen, mag dat ontslag bij de gemeenteraad niet indienen dan nadat hij zijn ontslag als burgemeester van de regering gekregen heeft.

Elke voortijdige mededeling aan de gemeenteraad wordt als onbestaande beschouwd.

Onverminderd artikel 40 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot overdracht van verscheidene bevoegdheden naar de Gewesten en de Gemeenschappen, kan de regering de burgemeester, die vooraf gehoord dient te worden, ontslaan of uit zijn ambt ontzetten wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid. De schorsing mag de drie maanden niet te boven gaan. Afdeling 2. - Statuut van de schepenen

De schepenen worden verkozen voor zes jaar.

Deze hoedanigheid verliezen zij evenwel indien zij intussen ophouden deel uit te maken van de gemeenteraad.

De schepenen worden door de raad verkozen uit de gemeenteraadsleden met de Belgische nationaliteit. De verkozenen voor de gemeenteraad kunnen kandidaten voordragen met het oog op die verkiezing. Daartoe dient er voor elk schepenmandaat een gedagtekende akte van voordracht ingediend te worden bij de voorzitter van de gemeenteraad, uiterlijk drie dagen vóór de gemeenteraadsvergadering die de verkiezing van één of meerdere schepenen op de agenda heeft staan. Om ontvankelijk te zijn, dienen de akten van voordracht hoedanook ondertekend te zijn door een meerderheid der verkozenen uit de lijst van de voorgedragen kandidaat. Indien de lijst waarop de kandidaat-schepen voorkomt, slechts twee verkozenen telt, volstaat voor de naleving van voorgaande dat slechts één van beiden de voordracht ondertekent. Behalve bij overlijden van een voorgedragen kandidaat of afstand van het mandaat als gemeenteraadslid door een kandidaat mag niemand meer dan één akte van voordracht voor éénzelfde schepenmandaat ondertekenen. Indien de schriftelijk voorgedragen kandidaatstellingen niet volstaan om het schepencollege volledig samen te stellen, kunnen er in de loop van de vergaderingen mondeling kandidaten worden voorgedragen.

De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid, door evenveel afzonderlijke stemmingen als er schepenen te kiezen zijn; de rang van de schepenen wordt bepaald door de volgorde van de stemmingen.

Wanneer voor een te begeven schepenmandaat slechts één kandidaat werd voorgedragen, geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen kandidaat de meerderheid heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij de herstemming, dan is oudste in jaren verkozen. De verkiezing van de schepenen heeft plaats in de installatievergadering die volgt op de hernieuwing van de raad. In elk geval moet de verkiezing geschieden binnen de drie maanden na het openvallen van de plaats.

Er zijn : 2 schepenen in de gemeenten van minder dan 1 000 inwoners; 3 schepenen in de gemeenten van 1 000 tot 4 999 inwoners; 4 schepenen in de gemeenten van 5 000 tot 9 999 inwoners; 5 schepenen in de gemeenten van 10 000 tot 19 999 inwoners; 6 schepenen in de gemeenten van 20 000 tot 29 999 inwoners; 7 schepenen in de gemeenten van 30 000 tot 49 999 inwoners; 8 schepenen in de gemeenten van 50 000 tot 99 999 inwoners; 9 schepenen in de gemeenten van 100 000 tot 199 999 inwoners; 10 schepenen in de gemeenten van 200 000 en meer.

Bij ontstentenis of verhindering van een schepen wordt deze vervangen door het Belgische gemeenteraadslid dat de eerste plaats bekleedt op de ranglijst, en zo vervolgens, behoudens de onverenigbaarheden in artikel L1125-2.

De ranglijst wordt opgemaakt naar de dienstouderdom van de gemeenteraadsleden, te rekenen van de dag van hun eerste ambtsaanvaarding, en, bij gelijke dienstouderdom, naar het aantal bij de recentste verkiezing verkregen stemmen.

Als verhinderd wordt de schepen beschouwd, die het ambt van minister, staatssecretaris, lid van een Gewestexecutieve of gewestelijk staatssecretaris uitoefent tijdens de uitoefening van dat ambt.

De schepen die verhinderd is omdat hij zijn actieve militaire diensttijd of zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde vervult, wordt op eigen verzoek, schriftelijk gericht aan het college van burgemeester en schepenen, tijdens die periode vervangen.

De schepen die bij de geboorte of de adoptie van een kind ouderschapsverlof wenst op te nemen, wordt op eigen verzoek, schriftelijk gericht aan het college van burgemeester en schepenen, vervangen tijdens de periode bedoeld in artikel L1122-6.

De schepen die een burgemeester, als verhinderd beschouwd overeenkomstig artikel L1123-4, vervangt, wordt op verzoek van het college van burgemeester en schepenen vervangen tijdens de periode waarin hij de burgemeester vervangt.

De schepen die zoals bedoeld in het eerste, het tweede, het derde en het vierde lid verhinderd is, wordt, in afwijking van artikel L1123-10, vervangen door een gemeenteraadslid met de Belgische nationaliteit die door de gemeenteraad is aangewezen overeenkomstig artikel L1123-8.

Vanaf 8 oktober 2006 kunnen de gemeenteraadsleden zoals bedoeld in de artikelen L1123-8, L1123-10 en L1123-11 overeenkomstig de federale bepalingen ter zake van buitenlandse nationaliteit zijn.

Het ontslag als schepen wordt schriftelijk ingediend bij de gemeenteraad.

Hij die betwist dat hij als schepen ontslag heeft genomen, kan een beroep indienen bij het provinciecollege, dat uitspraak doet overeenkomstig artikel L4126-3, tweede lid.

De beslissing wordt door toedoen van de provinciegouverneur ter kennis van de betrokken schepen gebracht.

De betrokkene kan een beroep indienen bij de Raad van State binnen acht dagen na de kennisgeving.

De provinciegouverneur kan zodanig beroep instellen binnen acht dagen na de beslissing.

De provinciegouverneur kan na het eensluidend en met redenen omkleed advies van het provinciecollege de schepenen schorsen of afzetten wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid. Zij worden vooraf gehoord. De schorsing mag de tijd van drie maanden niet te boven gaan.

De afgezette schepen kan eerste na verloop van twee jaren worden herkozen. Afdeling 3. - Wedden en ambtskledij van de burgemeester en schepenen

§ 1. De burgemeesterswedden worden onder toepassing van hierna volgende percentages van het hoogste bedrag uit de weddeschaal voor de graad ven gemeentesecretaris van de overeenstemmende gemeente vastgesteld, zoals vastgesteld in artikel L1124-6 : 1° gemeenten tot 5 000 inwoners : 75%;2° gemeenten van 5 001 tot 10 000 inwoners : 80%;3° gemeenten van 10 001 tot 20 000 inwoners : 85%;4° gemeenten van 20 001 tot 50 000 inwoners : 95%;5° gemeenten van 50 001 tot 80 000 inwoners : 105%;6° gemeenten van meer dan 80 000 inwoners : 120%. De gemeenten die krachtens artikel L1124-7 bij een hogere klasse worden ingedeeld, worden geacht een inwonertal te hebben dat gelijk is aan het gemiddelde van de nieuwe categorie.

De wedden, zoals bedoeld in het eerste en het tweede lid, worden naar de voor de wedde van gemeentesecretaris geldende regels van indexkoppeling verhoogd of verlaagd.

De schepenenwedden worden vastgesteld op 60% of 75% van de wedden van de burgemeester van de overeenstemmende gemeente, al naar gelang het inwonertal van de gemeente lager is dan of gelijk is aan 50 000 of hoger is dan dat cijfer.

Voor de toepassing van het eerste lid is de bevolking, de bevolking zoals zij blijkt uit de laatst in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte cijfers. De gemeenten die krachtens artikel L1124-7 bij een hogere klasse worden ingedeeld, worden geacht een inwonertal te hebben : - die gelijk is aan het gemiddelde van de nieuwe categorie indien die indeling bij een hogere klasse door de regering is geschied; - die gelijk is aan 102% van de minimumbevolking van die nieuwe categorie indien die indeling bij een hogere klasse van ambtswege is geschied.

De wijze van betaling van die wedden wordt door de regering vastgesteld.

Indien de vaststelling der wedden zoals doorgevoerd overeenkomstig de vorige leden de vermindering of de afschaffing van andere wedden, vergoedingen of toelagen uit wet of regelgeving teweegbrengen, kan de regering op de door haar bepaalde wijze de wedde van de burgemeester of schepen verminderen indien laatstgenoemden daarom verzocht hebben.

In de gemeenten met minder dan 50 000 inwoners kan de gemeente op de door de regering bepaalde wijze de wedde van de burgemeester of schepen die wedden, pensioenen, vergoedingen of toelagen uit wet of regelgeving geniet, met een bedrag verhogen waardoor het inkomensverlies dat betrokkene geleden heeft gecompenseerd wordt, voor zover de mandataris er zelf om verzocht heeft.

De burgemeesters- of schepenenwedde, verhoogd met het bedrag ter compensatie van het inkomensverlies mag de wedde van een burgemeester of schepen van een gemeente van 50 000 inwoners nooit te boven gaan. § 2. Het vakantiegeld en de eindejaarspremie van de burgemeesters en de schepenen wordt door de regering vastgesteld. § 3. Behalve die wedden mogen de burgemeesters en schepenen geen enkel emolument van de gemeente genieten, om welke reden en onder welke benaming ook.

Wanneer een schepen de burgemeester gedurende één maand of langer vervangt, wordt hem de aan het burgemeestersambt verbonden wedde toegekend, tenzij de vervangen burgemeester verhinderd is wegens ziekte of vervulling van een onbezoldigde openbare dienst. De waarnemende schepen mag niet tegelijk de wedde van burgemeester en die van schepen ontvangen.

Hetzelfde geldt wanneer een gemeenteraadslid gedurende één maand of langer het ambt van schepen waarneemt; in dat geval wordt de aan dit ambt verbonden wedde hem toegekend voor de gehele tijd dat hij dat ambt waarneemt.

In de gevallen van verhindering bedoeld in de artikelen L1123-4 en L1123-11 wordt de wedde die verbonden is aan het ambt uitgekeerd aan degene die de verhinderde burgemeester of schepen vervangt; de verhinderde burgemeester of schepen krijgt geen wedde voor de periode waarin hij verhinderd is.

De som van de burgemeesters- of schepenenwedde en van de vergoedingen, wetten en aanwezigheidsgelden die de burgemeester of schepen innen als vergoeding van activiteiten die zij buiten hun mandaat om uitoefenen, is gelijk aan of lager dan anderhalve keer het bedrag van de parlementaire vergoedingen van de leden van de Kamer der Volksvertegenwoordigers en de Senaat.

In dit bedrag worden meeberekend, de vergoedingen, wedden of aanwezigheidsgelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard.

Indien het maximulbedrag vastgesteld in het eerste lid overschreden wordt, wordt het bedrag van de vergoedingen, wedden of aanwezigheidsgelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard zoals in vorig lid bedoeld, dienovereenkomstig verminderd.

Indien de activiteiten die buiten het burgemeesters- of schepenmandaat om aanvangen of beëindigd worden in de loop van het mandaat, licht de betrokken burgemeester of schepen de gemeenteraad daarover in.

De regering bepaalt de ambtskledij of het onderscheidingsteken van de burgemeesters en de schepenen. Afdeling 4. - Vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van het

college van burgemeester en schepenen De burgemeester is van rechtswege voorzitter van het college van burgemeester en schepenen.

Het college van burgemeester en schepenen vergadert op de dagen en uren die door het reglement zijn bepaald, en zo dikwijls als de spoedige afhandeling van de zaken het vereist.

Het mag alleen dan beraadslagen en besluiten, wanneer meer dan de helft van de leden tegenwoordig is.

Overeenkomstig artikel 104, derde lid, van de Nieuwe Gemeentewet zijn de vergaderingen van het college van burgemeester en schepenen niet openbaar. Enkel van de beslissingen wordt akte genomen in het proces-verbaal en in het register der beraadslagingen en besluiten bedoeld in L1132-1 : enkel zij kunnen rechtsgevolgen hebben.

De oproeping voor de buitengewone vergaderingen geschiedt schriftelijk en aan huis, ten minste twee volle dagen voor de dag van de vergadering.

In spoedeisende gevallen staat het evenwel aan de burgemeester, dag en uur van de vergadering vast te stellen.

De besluiten worden bij meerderheid van stemmen genomen; bij staking van stemmen verdaagt het college de zaak tot een volgende vergadering, tenzij het verkiest een lid van de gemeenteraad op te roepen naar de volgorde van inschrijving op de ranglijst.

Indien de meerderheid van het college vóór de behandeling de zaak evenwel spoedeisend heeft verklaard, is de stem van de voorzitter beslissend. Hetzelfde geldt wanneer op drie vergaderingen de stemmen staken over éénzelfde zaak, zonder dat in het college een meerderheid is verkregen om een raadslid op te roepen.

Artikel L1122-19 en de artikelen L1122-27 en L1122-28 gelden voor de vergaderingen van het college van burgemeester en schepenen. Afdeling 5. - Bevoegdheden van het college van burgemeester en

schepenen Het college van burgemeester en schepenen is belast met : 1° de uitvoering van de wetten, de decreten, de reglementen en besluiten van de Staat, de Gewesten en Gemeenschappen, de provincieraad en het provinciecollege wanneer zulks bepaaldelijk aan het college is opgedragen;2° de bekendmaking en uitvoering van de gemeenteraadsbesluiten;3° het beheer van de gemeentelijke inrichtingen;4° het beheer van de inkomsten, de afgifte van bevelschriften tot betaling van de uitgaven van de gemeente en het toezicht op de boekhouding;5° de leiding van de gemeentewerken;6° de vaststelling van de rooilijnen van de wegen, met inachtneming van de algemene plans aangenomen door de hogere overheid, indien dergelijke plans bestaan, en behoudens beroep bij deze overheid, en, in voorkomend geval, bij de rechtbanken door de personen die zich door de besluiten van de gemeenteoverheid benadeeld achten;7° het voeren van de rechtsgedingen, waarbij de gemeente als eiser dan wel als verweerder betrokken is;8° het beheer van de eigendommen der gemeente, alsmede de vrijwaring van haar rechten;9° het toezicht op de door de gemeente bezoldigde beambten, behalve op de leden van het gemeentelijk politiekorps;10° het doen onderhouden van de buurtwegen en de waterlopen, overeenkomstig de wetsbepalingen en de verordeningen van de provincieoverheid;11° het opleggen van de schorsing, de intrekking of de sluiting zoals bedoeld in artikel L1122-33, § 2. In fabrieksteden draagt het college van burgemeester en schepenen zorg dat er een spaarkas opgericht wordt. Elk jaar doet het in de bij artikel L1122-23 voorgeschreven vergadering verslag over de toestand van die kas.

De burgemeester en de ambtenaar van de burgerlijke stand kunnen, ieder wat hem betreft, beambten van het gemeentebestuur machtigen tot : 1° het afgeven van uittreksels uit of afschriften van andere akten dan die van de burgerlijke stand;2° het legaliseren van handtekeningen;3° het voor eensluidend verklaren van afschriften van stukken. Die bevoegdheid geldt voor de stukken bestemd om in België of in het buitenland te dienen, met uitzondering van de stukken die gelegaliseerd moeten worden door de federale minister van Buitenlandse Betrekkingen of door de ambtenaar die hij daartoe machtigt.

Boven de handtekening van de beambten van het gemeentebestuur aan wie de machtiging bedoeld bij dit artikel of bij artikel 45 van het Burgerlijk Wetboek is verleend, moet van die machtiging melding worden gemaakt.

Het college van burgemeester en schepenen houdt toezicht op de bergen van barmhartigheid.

Ten dien einde inspecteert het college die instellingen telkens als het zulks geraden acht; het waakt erover dat zij niet afwijken van de wil der schenkers en erflaters en doet verslag aan de gemeenteraad over aan te brengen verbeteringen en over gebleken misbruiken.

Binnen de drie maanden na de verkiezing van de schepenen legt het college de gemeenteraad een algemeen beleidsprogramma voor dat de duur van diens mandaat dekt en hoedanook de voornaamste beleidsprojecten bevat.

Na goedkeuring door de gemeenteraad wordt dat algemeen beleidsprogramma bekendgemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel L1133-2 en op de door de gemeenteraad bepaalde wijze. Afdeling 6. - Bevoegdheden van de burgemeester

Het college van burgemeester en schepenen zorgt voor de bewaring van het archief en van de titels; het maakt daarvan, alsmede van de charters en andere oude bescheiden van de gemeente, inventarissen op in tweevoud en belet dat enig stuk verkocht of uit de bewaarplaats weggenomen wordt.

De burgemeester is belast met de uitvoering van de wetten, de decreten, de reglementen en besluiten van de Staat, de Gewesten en Gemeenschappen, de provincieraad of het provinciecollege, tenzij dat uitdrukkelijk aan het college of aan de gemeenteraad is opgedragen.

Op met redenen omkleed verzoek van de voorzitter van de raad voor het maatschappelijk welzijn beschikt de burgemeester vanaf de ingebrekestelling van de eigenaar over een recht tot opvordering van elk pand dat sinds meer dan zes maanden achtergelaten is om het ter beschikking van daklozen te stellen.

Dat opvorderingsrecht kan enkel binnen een termijn van zes maanden, ingaand te rekenen van de waarschuwing die de burgemeester aan de eigenaar heeft gericht en mits een billijke vergoeding, uitgeoefend worden.

Perken, voorwaarden en nadere regels voor de uitoefening van dat opvorderingsrecht worden door de regering bepaald. De regering stelt eveneens de procedure, de duur van de bezetting, de wijze van waarschuwing van de eigenaar en zijn mogelijkheden tot verweer tegen de opvordering, evenals de berekeningswijze van de vergoeding vast. HOOFDSTUK IV. - De secretaris en de ontvanger Afdeling 1. - De secretaris

§ 1. Wanneer in een gemeente van 1 000 inwoners of minder de betrekking van secretaris openvalt, kan de provinciegouverneur de gemeenteraad voorschrijven om de titularis van de betrekking te kiezen uit de secretarissen in dienst van gemeenten van het Gewest. § 2. Bij toepassing van § 1 staat het uitsluitend de provinciegouverneur toe de secretaris eventueel te verplichten om in een welbepaalde gemeente te verblijven.

De secretaris wordt door de gemeenteraad benoemd tegen de voorwaarden vastgesteld in artikel L1212-1.

De benoeming geschiedt binnen de zes maanden na het openvallen van de betrekking.

De secretaris is verplicht om zich te schikken naar de onderrichtingen die hem verstrekt worden, ofwel door de gemeenteraad ofwel door het college van burgemeester en schepenen, ofwel door de burgemeester, volgens hun respectievelijke bevoegdheden. § 1. De secretaris is belast met de voorbereiding van de zaken die aan de gemeenteraad of aan het college van burgemeester en schepenen worden voorgelegd. § 2. Onder het gezag van het college van burgemeester en schepenen leidt en coördineert hij de gemeentediensten en, behalve de uitzonderingen bepaald bij wet of decreet, staat hij aan het hoofd van het personeel.

Het is de gemeentescertarissen verboden handel te drijven, ook door een tussenpersoon. § 1. De gemeenreraad stelt de weddeschaal van de secretaris vast binnen de minimum- en maximumgrenzen zoals hierna gesteld : 1. Gemeenten van 300 inwoners en minder : 12.125,44 - 18.380,21; 2. Gemeenten van 301 tot 500 inwoners : 12.858,24 - 20.322,71; 3. Gemeenten van 501 tot 750 inwoners : 14.036,08 - 22.263,69; 4. Gemeenten van 751 tot 1 000 inwoners : 15.605 - 24.852; 5. Gemeenten van 1 001 tot 1 250 inwoners : 17.094,74 - 27.440,9; 6. Gemeenten van 1 251 tot 1 500 inwoners :17.628,63 - 28.249,23; 7. Gemeenten van 1 501 tot 2 000 inwoners : 18.315,29 - 29.058,15; 8. Gemeenten van 2 001 tot 2 500 inwoners : 19.222,18 - 30.109,77; 9. Gemeenten van 2 501 tot 3 000 inwoners : 20.176,67 - 31.323,45; 10. Gemeenten van 3 001 tot 4 000 inwoners : 21.260,61 - 32.698,32; 11. Gemeenten van 4 001 tot 5 000 inwoners : 22.344,55 - 33.911,66; 12. Gemeenten van 5 001 tot 6 000 inwoners : 23.428,52 - 35.125,03; 13. Gemeenten van 6 001 tot 8 000 inwoners : 25.386,03 - 37.390,13; 14. Gemeenten van 8 001 tot 10 000 inwoners : 27.117,1 - 39.979,51; 15. Gemeenten van 10 001 tot 15 000 inwoners : 29.204,06 - 43.133,6; 16. Gemeenten van 15 001 tot 20 000 inwoners : 31.663,12 - 46.207,43; 17. Gemeenten van 20 001 tot 25 000 inwoners : 33.475,07 - 49.281,46; 18. Gemeenten van 25 001 tot 35 000 inwoners : 35.562,09 - 52.516,86; 19. Gemeenten van 35 001 tot 50 000 inwoners : 37.729,92 - 55.590,45; 20. Gemeenten van 50 001 tot 80 000 inwoners : 40.334,58 - 58.988,12; 21. Gemeenten van 80 001 tot 150 000 inwoners : 42.712,75 - 62.223,75; 22. Gemeenten van meer dan 150.000 inwoners : 46.320,47 - 67.076,74.

De minimum- en maximumbedragen van de weddeschalen van de secretaris worden gekoppeld aan de spilindex 138,01.

De regering kan die bedragen aanpassen binnen drie maanden na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van elk besluit tot wijziging van de weddeschalen verbonden aan de graden van het personeel van de provincie- en plaatselijke besturen.

Voor de gemeenten die behoren tot de klassen 1 tot en met 4 geniet de secretaris hoedanook de aanvangswedde van 17.055,5 euro totdat dat bedrag overschreden wordt ten gevolge van de periodieke verhogingen toegekend binnen de minimum- en maximumnormen van de hierboven vermelde schaal.

Voor de overige gemeenten geniet de secretaris hoedanook de aanvangswedde van 20.773,48 euro totdat dat bedrag, ten gevolge van de periodieke verhogingen toegekend binnen de minimum- en maximumnormen van de hierboven vermelde schaal, wordt overschreden.

De gemeenten die behoren tot de klassen 1 tot en met 19, bepaald in artikel L1124-6, kunnen, op eigen verzoek en voor de vaststelling van de weddeschaal met betrekking tot het ambt van gemeentesecretaris, door de regering ondergebracht worden bij een klasse die hoger is dan de klasse waarbij zij op grond van hun bevolking zijn ondergebracht.

De gemeenten van 35 001 tot en met 50 000 inwoners kunnen enkel ondergebracht worden bij de naast hogere klasse. De andere gemeenten kunnen bij één van de twee, drie of vier naast hogere klassen worden ondergebracht, al naar gelang hun bevolking van 10 001 tot en met 35 000 inwoners, van 5 001 tot en met 10 000 inwoners of minder dan 5 001 inwoners telt.

De secretaris heeft recht op tweejaarlijkse verhogingen, die niet minder mogen bedragen dan 5 pct. van het minimum voor gemeenten van 2 000 inwoners en minder, 4 pct. voor gemeenten van 2 001 tot en met 4 000 inwoners en 3 pct. voor de overige gemeenten.

Die verhogingen gaan in op de eerste van de maand volgend op de verjaardag van de indiensttreding.

De gemeenten worden ingedeeld op grond van hun bevolkingscijfer, tenzij zij bij een hogere klasse zijn ingedeeld overeenkomstig artikel L1124-7.

Indien een gemeente evenwel bij een lagere klasse wordt ondergebracht, is dat van generlei invloed op de wettelijke minima en maxima van de wedde van de secretaris die op het tijdstip van die indeling bij een andere klasse in dienst is.

Bij de minimumwedde van de gemeentesecretaris komt een verhoging wegens de anciënniteit die hij verkregen heeft in betrekkingen bij de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies of andere overheidsdiensten door de regering bepaald. Die verhoging wordt berekend volgens door de regering te stellen regels.

De gemeenten zijn verplicht om de bepalingen geldend voor het personeel van de federale overheidsdiensten inzake jaarlijks vakantieverlof op de secretaris toe te passen.

Voor de secretaris die zijn ambt in twee of meer gemeenten uitoefent, is het minimum en het maximum dat van die klasse overeenstemt met de gezamenlijke bevolking van de bediende gemeenten, verhoogd met 25 pct. of met 30 pct. naargelang hij zijn ambt in twee dan wel in meer gemeenten uitoefent.

In dat geval bepaalt elk van de betrokken gemeenteraden de weddeschaal van de secretaris binnen de grenzen aangegeven in het eerste lid, naar verhouding van de bevolking van de gemeente tot de gezamenlijke bevolking van de bediende gemeenten.

Het maximum mag niet hoger zijn dan het maximum bepaald voor de klasse 6.001 tot en met 8 000 inwoners.

De bevolking van de gemeenten die in een hogere klasse zijn geplaatst op grond van artikel L1124-7 wordt geacht gelijk te zijn aan het rekenkundig gemiddelde van het minimum en het maximum van de bevolking van die klasse.

De wedde van de secretaris dekt alle dienstverrichtingen waartoe hij normaal verplicht kan zijn, met inbegrip het bijhouden van de registers van de burgerlijke stand in de gemeenten waar die taak niet aan een ander personeelslid is opgedragen.

De wedde van de vastbenoemde secretaris wordt per maand en vooruit betaald. Zij gaat in op de dag van de indiensttreding. Treedt een secretaris in de loop van een maand in dienst, dan ontvangt hij voor die maand evenveel dertigsten van de wedde, als er nog dagen overblijven vanaf de dag der indiensttreding, deze dag inbegrepen.

Wanneer zijn ambt een einde neemt, wordt de begonnen maand volledig betaald.

De gemeenteraad legt een tuchtstraf op aan de secretaris die artikel L1124-5 overtreedt.

In de gemeenten van meer dan 60 000 inwoners kan de gemeenteraad aan de secretaris een ambtenaar toevoegen, die de titel van adjunct-secretaris voert.

De artikelen L1124-2 en L1124-14 gelden voor de adjunct-secretaris.

De adjunct-secretaris helpt de secretaris bij de uitoefening van diens ambt.

Van ambtswege vervult hij alle functies van de secretaris indien deze laatste afwezig of verhinderd is.

De wedde van adjunct-secretaris wordt door de gemeenteraad vastgesteld.

Die wedde dient lager te blijven dan de wedde die is vastgesteld voor de gemeentesecretaris.

Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel L1124-27 wijst de gemeentesecretaris een dienstdoend secretaris aan bij verhindering van de secretaris of indien de betrekking openstaat. Bij spoedeisendheid geschiedt de aanwijzing door toedoen van het college van burgemeester en schepenen en wordt zij bevestigt op de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad.

De dienstdoend secretaris geniet voor elke dag waarop hij zijn dienstverrichtingen vervult een wedde die gelijk is aan drie honderdste van de gemiddelde wedde van de weddeschaal verbonden aan die betrekking, tenzij hij gekozen wordt uit de beambten van de gemeente. In dat geval krijgt hij, indien hij langer dan één maand dat ambt uitoefent, een toelage die berekend wordt volgens de door de regering bepaalde regels. Afdeling 2. - De ontvanger

§ 1. Het ambt van gemeenteontvanger wordt begeven en uitgeoefend overeenkomstig de volgende bepalingen : 1° in de gemeenten die meer dan 10 000 inwoners tellen, door een plaatselijke ontvanger;2° in de gemeenten die van 5 001 tot 10 000 inwoners tellen, door een gewestelijke ontvanger;de gemeenteraad kan evenwel in een betrekking van plaatselijke ontvanger voorzien; 3° in de gemeenten die 5 000 inwoners en minder tellen, door een gewestelijke ontvanger. In de gemeenten die van klasse veranderen blijft de vastbenoemde, in dienst zijnde ontvanger zijn ambt uitoefenen totdat zijn loopbaan of zijn opdracht in de gemeente voltooid is. § 2. De plaatselijke ontvanger van een gemeente die 10 000 inwoners of minder telt kan tot ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden benoemd; hij mag evenwel niet tot ontvanger van een andere gemeente, ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een andere gemeente of ontvanger van een intergemeentelijk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden benoemd. § 1. De plaatselijke ontvanger wordt door de gemeenteraad benoemd, tegen de voorwaarden vastgesteld overeenkomstig artikel L1212-1.

De benoeming geschiedt binnen de zes maanden na het openvallen van de betrekking. § 2. De plaatselijke ontvanger wordt onder het gezag van het college van burgemeester en schepenen geplaatst. § 3. Bij verantwoorde afwezigheid kan de plaatselijke ontvanger binnen de drie dagen onder eigen verantwoordelijkheid voor een periode van hoogstens dertig dagen een vervanger aanwijzen, die erkend wordt door het college van burgemeester en schepenen. Die maatregel kan tweemaal herhaald worden voor éénzelfde afwezigheid.

In alle andere gevallen kan de gemeenteraad een dienstdoend plaatselijke ontvanger aanwijzen.

De raad is daartoe verplicht indien de afwezigheid de zes maanden te boven gaat.

De waarnemend plaatselijke ontvanger dient alle voorwaarden die vereist zijn voor de uitoefening van het ambt van plaatselijke ontvanger te verenigen. De bepalingen van artikel L1126-4 en de artikelen L1124-25 tot en met L1124-34 gelden voor hem.

De waarnemend plaatselijke ontvanger oefent alle bevoegdheden uit die de plaatselijke ontvanger toekomen.

De waarnemend ontvanger oefent alle bevoegdheden van de ontvanger uit.

Bij zijn ambtsaanvaarding en -neerlegging wordt een eindrekening opgemaakt en worden de kas en de boeken onder het toezicht van het college van burgemeester en schepenen vastgesteld. § 1. De gewestelijke ontvangers worden op de voordracht van meerdere kandidaten door de betrokken arrondissementscommissaris(sen) of door de provinciegouverneur benoemd, overeenkomstig de voorwaarden en de nadere regels vastgesteld door de regering. De wervingen worden ondergeschikt gemaakt aan de voorafgaandelijke instemming van de regering.

De provinciegouverneur wijst de gemeenten aan waarin elk van hen zijn bevoegdheden uitoefent. § 2. In de gevallen bedoeld in artikel L1124-21, § 1, eerste lid, 2°, wordt het besluit tot oprichting van de betrekking van plaatselijk ontvanger ter informatie aan de provinciegouverneur medegedeeld.

Dat besluit treedt in werking nadat de provinciegouverneur kennis gegeven heeft van zijn beslissing om de opdracht van elke gewestelijke ontvanger in de gemeente te beëindigen.

De gemeente waar de betrekking van plaatselijk ontvanger opgericht wordt, kan evenwel onmiddellijk een gewestelijke ontvanger in die betrekking benoemen; dat besluit heeft onmiddellijk gevolg, evenwel onverminderd de bevoegdheden van de toezichthoudende overheid.

De gewestelijke ontvangers worden geacht aan alle voorwaarden voor de benoeming in de betrekking van plaatselijke ontvanger te voldoen; de wedde die de uitsluitend in de gemeente als plaatselijke ontvanger benoemde voormalige gewestelijke ontvanger, uitgekeerd wordt, mag het maximumbedrag bedoeld in artikel L1124-35 te boven gaan, zonder evenwel de wedde te mogen overschrijden die hij zou genieten indien hij zijn ambt van gewestelijk ontvanger was blijven uitoefenen.

Bij ontstentenis van de gewestelijke ontvanger wordt er, indien nodig, door de provinciegouverneur een waarnemend gewestelijke ontvanger aangewezen.

Bij zijn ambtsaanvaarding en -neerlegging wordt een eindrekening opgemaakt en worden de kas en de boeken onder het toezicht van de provinciegouverneur vastgesteld.

De plaatselijke gemeenteontvanger is ertoe verplicht als waarborg van zijn beheer een zekerheid in geld, effecten of in de vorm van één of meerdere hypotheken te stellen.

De regering stelt maximum- en minimumbedrag van de zekerheid vast, al naar gelang de in artikel L1124-6 bedoelde klassen waarin de gemeenten ondergebracht zijn.

Uiterlijk tijdens de vergadering waarin de plaatselijke ontvanger de eed aflegt, stelt de gemeenteraad binnen de perken bedoeld in artikel L1124-25, tweede lid, het bedrag van de zekerheid vast die betrokkene moet stellen, evenals de termijn waarin de zekerheidsstelling moet geschieden.

De zekerheid wordt bij de deposito- en consignatiekas neergelegd; de voortgebrachte rente komt de ontvanger toe.

De provinciegouverneur regelt de aard en het bedrag van de zekerheid die de gewestelijke ontvanger moet stellen; hij stelt de termijn vast die betrokkene daarvoor opgelegd wordt.

De bepalingen van artikel L1124-26, tweede lid, zijn van toepassing.

De akten van borgstelling worden zonder kosten voor de gemeente voor de burgemeester verleden.

Indien registratierechten betaald dienen te worden, zijn zij beperkt tot het algemeen vast recht en vallen ten laste van de ontvanger.

De ontvanger kan de zekerheidsstelling vervangen door de hoofdelijke borg van een bij regeringsbesluit erkende vereniging.

De vereniging dient de vorm van een coöperatieve vennootschap aan te nemen en zich te schikken naar de artikelen 65, 78, 80, 166, 167, 350 tot en met 358, 361 tot en met 380, 382 tot en met 386, 390 tot en met 392, 394 tot en met 406, 408 tot en met 414, 416 tot en met 432, 435, 436, 665 en 666 van het Wetboek van Vennootschappen; zij behoudt evenwel haar burgerlijk karakter.

Het besluit tot erkenning van de vereniging en de goedgekeurde statuten worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

De vereniging kan de kas en de boekhouding van de ontvanger voor wie zij zich borg heeft gesteld, nazien mits de instemming van het college van burgemeester en schepenen over de bepalingen van de overeenkomst waarbij dat recht en de wijze van uitoefening ervan worden vastgesteld.

De ontvanger kan de zekerheidsstelling eveneens vervangen door een bankwaarborg of een verzekering die aan de door de regering vastgestelde voorwaarden voldoet.

De toepassing van artikel L1124-29 op de gewestelijke ontvangers kan worden gemachtigd door een regeringsbesluit waarbij de voorwaarden daarvoor worden vastgesteld.

Wanneer de door de bevoegde overheid bepaalde zekerheid wegens toeneming van de jaarlijkse ontvangsten of om enige andere reden ontoereikend wordt geacht, moet de ontvanger binnen een beperkte tijd een aanvullende zekerheid verschaffen, ten aanzien waarvan dezelfde regels gelden als voor de eerste.

Het college van burgemeester en schepenen, wat betreft de plaatselijke ontvangers, en de provinciegouverneur, wat betreft de gewestelijke ontvangers, zorgen ervoor dat de zekerheid van de rekenplichtigen van de gemeente daadwerkelijk gesteld en te bekwamer tijd hernieuwd worden.

De ontvanger die zijn zekerheid of aanvullende zekerheid niet binnen de voorgeschreven termijn verschaft en dit verzuim niet voldoende verantwoordt, wordt geacht ontslag te nemen en wordt vervangen.

Alle kosten met betrekking tot de borgstelling vallen ten laste van de ontvanger.

Is er een tekort in de gemeentekas, dan heeft de gemeente een voorrecht op de zekerheid van de plaatselijke ontvanger en het Gewest op die van de gewestelijke ontvanger, wanneer de zekerheid in geld gesteld is.

De gemeenteraad stelt de weddeschaal van de plaatselijke gemeenteontvanger vast in de gemeenten van 5 001 inwoners en meer; die weddeschaal stemt overeen met 97,5% van de weddeschaal van de gemeentesecretaris van dezelfde gemeente.

De wedden van de ontvangers worden gekoppeld aan de mobiliteitsregeling geldend voor de wedden van het personeel van de ministeries. Zij worden gekoppeld aan de spilindex 138,01.

De bepalingen van de artikelen L1124-8 tot en met L1124-13 gelden mutatis mutandis voor de gemeenteontvangers.

Artikel L1124-7 geldt voor de plaatselijke ontvanger.

De bezoldigingsregeling van de gewestelijke ontvanger wordt door de regering vastgesteld.

Het minimum en het maximum van de weddeschaal stemt overeen met het minimum en het maximum van de weddeschaal van de plaatselijke ontvanger van een gemeente van 15 001 tot en met 20 000 inwoners.

Het is de plaatselijke ontvanger verboden handel te drijven, zelfs door een tussenpersoon.

De gemeenteraad legt de plaatselijke ontvanger die de verbodsbepaling bedoeld in het eerste lid overtreedt, een tuchtstraf op.

Het is de gewestelijke ontvangers verboden ieder ander beroep uit te oefenen en elke winstgevende bezigheid te beoefenen, zelfs door een tussenpersoon; de provinciegouverneur legt de gewestelijke ontvanger die die verbodsbepaling overtreedt, een tuchtstraf op.

Tenzij het tegendeel bewezen is, wordt de echtgenote geacht haar beroep uit te oefenen als tussenpersoon.

De gemeenteontvanger heeft tot taak om, onder zijn verantwoordelijkheid, de gemeenteontvangsten te innen en tegen regelmatige bevelschriften de betaalbaar gestelde uitgaven te doen ten belope ofwel van het bedrag bepaald in elk artikel van de begroting, ofwel van een bijzonder krediet ofwel van het bedrag van de overeenkomstig artikel L1311-4 overgedragen kredieten.

Indien de gemeenteontvanger weigert het bedrag van regelmatige bevelschriften te betalen of de betaling uitstelt, wordt de betaling zoals in aangelegenheden van directe belastingen door de gewestelijke ontvanger vervolgd, nadat het provinciecollege, die de ontvanger kan oproepen en hem vooraf hoort indien hij zich aanmeldt, de bevelschriften uitvoerbaar heeft verklaard.

De ontvanger kan gehoord worden door het college van burgemeester en schepenen over alle vraagstukken die van invloed zijn op de financiële en de begrotingszaken. § 1. Het college van burgemeester en schepenen, of de door het college aangewezen leden, controleert de kas van de plaatselijke ontvanger minstens één keer per kwartaal en stelt er proces-verbaal van op, waarin zijn opmerkingen en die van de ontvanger opgenomen worden; het proces-verbaal wordt ondertekend door de ontvanger en de leden van het college die de controle hebben uitgevoerd.

Het college van burgemeester en schepenen maakt het proces-verbaal aan de gemeenteraad over.

Als de plaatselijke ontvanger belast is met verschillende openbare kassen, worden deze gelijktijdig gecontroleerd op dag en uur zoals vastgesteld door de provinciegouverneur. § 2. De plaatselijke ontvanger brengt het college van burgemeester en schepenen onmiddellijk op de hoogte van elk tekort wegens diefstal of verlies.

Overeenkomstig § 1 wordt onmiddellijk een kasinspectie uitgevoerd om het bedrag van het tekort vast te stellen.

Het proces-verbaal van de kasinspectie wordt aangevuld met een feitenrelaas en een verslag over de bewarende maatregelen die de ontvanger heeft genomen. § 3. Wanneer de kasinspectie op een tekort wijst, met name na verwerping van sommige uitgaven van definitieve rekeningen, verzoekt het college van burgemeester en schepenen de ontvanger bij ter post aangetekende brief het bedrag van het tekort in de gemeentekas te storten.

In het in § 2 bedoelde geval moet het verzoek voorafgegaan worden door een beslissing van de gemeenteraad waarbij bepaald wordt of en in welke mate de ontvanger aansprakelijk gesteld moet worden voor de diefstal of het verlies en waarbij het door hem te betalen bedrag van het tekort wordt vastgesteld; een afschrift van deze beslissing wordt bij het verzoek om betaling gevoegd. § 4. Binnen zestig dagen na deze kennisgeving kan de ontvanger een beroep bij het provinciecollege indienen; dit beroep schorst de tenuitvoerlegging.

Het provinciecollege beslist als administratief gerecht over de aansprakelijkheid van de ontvanger en stelt het bedrag van het tekort vast dat hij dienovereenkomstig moet betalen; de regering regelt de procedure overeenkomstig de principes vermeld in artikel 104bis van de provinciewet.

De ontvanger wordt van elke aansprakelijkheid ontheven als het tekort toe te schrijven is aan de verwerping van uitgaven van definitieve rekeningen, wanneer hij deze heeft gedaan overeenkomstig artikel L1124-40, eerste lid.

Voor zover het tekort aan de definitieve verwerping van sommige uitgaven toe te schrijven is, kan de ontvanger een beroep doen op de leden van het college van burgemeester en schepenen die deze uitgaven onregelmatig zouden hebben vastgelegd of betaalbaar gesteld, zodat de beslissing hen gemeen en inroepbaar zou worden verklaard; in dit geval spreekt het provinciecollege zich ook uit over de aansprakelijkheid van de interveniënten.

In elk geval wordt de beslissing van het provinciecollege pas uitgevoerd na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 4, derde lid, van het Regentsbesluit van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State; Indien de ontvanger dan zijn taak niet vrijwillig heeft vervuld, wordt de beslissing uitgevoerd op de zekerheid en, voor het eventuele overige, op de persoonlijke goeden van de ontvanger, op voorwaarde echter dat ze niet het voorwerp is geweest van het beroep bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

Wanneer de ontvanger geen beroep indient bij het provinciecollege en het verzoek om betaling niet inwilligt na het verstrijken van de toegestane termijn, wordt eveneens gehandeld door middel van een dwangbevel.

Op verzoek van de ontvanger van een gemeente wordt de inning van de belastingen die die gemeente verschuldigd zijn, tegen de belastingplichtigen die hun woonplaats in een andere gemeente hebben, vervolgd door de ontvanger van laatstbedoelde gemeente.

De kosten gemaakt door de vervolgende gemeente die niet geïnd zijn ten laste van de belastingplichtige, worden door de verzoekende gemeente overgenomen. § 1. De ontvanger is niet aansprakelijk voor de ontvangsten die de gemeenteraad doet invorderen door bijzondere agenten; deze agenten zijn aansprakelijk voor de ontvangsten waarvan de invordering hun wordt opgedragen; wat de invordering van die ontvangsten betreft, zijn ze aan dezelfde verplichtingen onderworpen als de ontvanger.

De gemeenteraad kan eisen dat ze een zekerheid stellen waarvan hij het bedrag en de aard bepaalt; in dezelfde beslissing wordt de termijn vermeld waarover zij daartoe beschikken; de artikelen L1124-26, tweede lid, L1124-28, L1124-29 en L1124-32 tot en met L1124-34 gelden mutatis mutandis voor de bijzondere agenten.

Wat betreft de eed, de vervanging, het opmaken van de eindrekening en de bij het provinciecollege ingestelde beroepen, zijn de bijzondere agenten aan dezelfde regels onderworpen als de plaatselijke ontvangers; de artikelen L1124-22, § 3, L1126-4 en L1124-45 gelden mutatis mutandis voor hen.

Ze mogen geen enkele uitgave boeken op de rekeningen die ze beheren.

De geïnde ontvangsten worden regelmatig en ten minste om de veertien dagen aan de gemeenteontvanger overgemaakt, waarbij de laatste storting van het boekjaar op de laatste werkdag van de maand december moet plaatsvinden.

Bij elke storting bezorgt de bijzondere agent de gemeenteontvanger een gedetailleerde lijst van de budgettaire aanrekeningen, de gestorte bedragen en de desbetreffende schuldenaars.

De rekeningen van de bijzondere agent worden, samen met de bewijsstukken, voor verificatie en visering aan het college van burgemeester en schepenen voorgelegd.

Ze worden vervolgens met alle bewijsstukken aan de gemeenteontvanger overgemaakt om bij de begrotingsrekening te worden gevoegd.

Artikel L1124-42, § 2, eerste lid, geldt mutatis mutandis voor de bijzondere agent; wanneer het college van burgemeester en schepenen een tekort vaststelt, wordt mutatis mutandis gehandeld overeenkomstig artikel L1124-42, §§ 3 en 4, eerste, tweede, vijfde en zesde lid. § 2. Het college van burgemeester en schepenen kan sommige gemeenteambtenaren op eigen verantwoordelijkheid belasten met een bijkomend ambt dat bestaat in de invordering van ontvangsten in contanten, wanneer het recht op ontvangst vaststaat.

De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn niet gehouden tot de verplichtingen die aan de in 1° bedoelde bijzondere agenten opgelegd worden.

Ze moeten de geïnde bedragen dagelijks of met korte tussentijden integraal overmaken aan de gemeenteontvanger, overeenkomstig zijn richtlijnen en met een per begrotingsartikel uitvoerige invorderingsstaat als bewijsstuk. § 1. Er wordt een eindrekening opgemaakt wanneer de ontvanger of de in artikel L1124-44, § 1 bedoelde bijzondere agent zijn ambt definitief neerlegt en in de gevallen bedoeld in de artikelen L1124-22, § 3, vijfde lid, en L1124-24, tweede lid. § 2. De eindrekening van de plaatselijke ontvanger of de bijzondere agent wordt, eventueel samen met zijn opmerkingen of die van zijn rechthebbenden als hij overleden is, voorgelegd aan het college van burgemeester en schepenen die ze vastlegt en verklaart dat de rekenplichtige niets meer verschuldigd is of een verschuldigd bedrag vaststelt.

De beslissing waarbij de eindrekening wordt afgesloten, wordt door toedoen van het college van burgemeester en schepenen bij ter post aangetekend schrijven aan de rekenplichtige betekend of, bij diens overlijden, aan zijn rechthebbenden. Ze gaat eventueel vergezeld van een verzoek om het tekort te vereffenen. § 3. De provinciegouverneur sluit de eindrekening van het beheer van de gewestelijke ontvanger af en verklaart dat hij niets meer verschuldigd is of stelt de nog verschuldigde som vast, na de rekening aan de gemeenteraad te hebben overgemaakt en hem te hebben verzocht in de door de gouverneur opgelegde termijn zijn opmerkingen over te maken.

De gouverneur brengt zijn beslissing bij ter post aangetekend schrijven ter kennis van de ontvanger of, bij overlijden, van diens rechthebbenden en voegt er, indien nodig, het verzoek om de nog verschuldigde som te betalen bij. § 4. De beslissing waarbij de eindrekening wordt afgesloten en aan de ontvanger of de bijzondere agent kwijting wordt verleend, brengt van rechtswege de teruggave van de zekerheid mee. § 5. Artikel L1124-42, § 4, geldt wanneer de rekenplichtige verzocht wordt een nog verschuldigde som te betalen.

In afwijking van de bepalingen van artikel L1124-40, eerste lid, kunnen rechtstreeks gestort worden op de rekeningen die op naam van de begunstigde gemeenten geopend zijn bij financiële instellingen die al naar gelang het geval voldoen aan de artikelen 7, 65 en 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen : 1° het bedrag van hun aandeel in de fondsen opgericht bij wet, decreet of ordonnantie ten bate van de gemeenten, evenals de opbrengst van de rijksbelastingen;2° de opbrengst van de gemeentebelastingen die door de rijksdiensten worden geïnd;3° de toelagen, de bijdragen in de uitgaven van de gemeenten en in het algemeen alle sommen die de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten en de provincies om niet aan de gemeenten verlenen. De financiële instellingen bedoeld in het eerste lid zijn gemachtigd het bedrag van de eisbare schulden die de gemeente tegenover hen aangegaan hebben, ambtshalve in mindering te brengen van het tegoed van de rekeningen die zij ten behoeve van die gemeente hebben geopend.

De wedde, vermeerderd met de werkgeversbijdragen voor de pensioenen bestemd voor de gewone pensioenregeling van de besturen die lid zijn van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten, evenals alle bijdragen en kosten van de gewestelijke ontvanger, met inbegrip van de wervingskosten, worden gedragen door alle gemeenten van éénzelfde gemeente die door een gewestelijke ontvanger worden bediend.

Deze uitgaven worden door de provinciegouverneur omgeslagen op de door de regering vastgestelde grondslagen.

Deze worden vereffend door het Gewest, dat door eventuele bemiddeling van een financiële instelling die, al naar gelang het geval, voldoet aan de bepalingen van de artikelen 7, 65 en 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht over de kredietinstellingen, de bijdrage van iedere gemeente zal inhouden op alle ontvangsten die door het Gewest voor zijn rekening zijn gedaan.

Voor de weddebijdrage geschiedt de inhouding door middel van maandelijkse voorschotten, op de door de regering vastgestelde wijze.

De verschuldigde werkgevers- en persoonlijke bijdrage voor de financiering van de pensioenen worden door het Gewest gestort aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten door bemiddeling van de dienst die voor de betaling van de wedden verantwoordelijk is, tijdens de maand van de betaling.

De uitgave(n) die gedaan wordt (worden) voor de uitsluitende rekening van één welbepaalde gemeente wordt die gemeente aangerekend.

Bovendien kan bij regeringsbesluit ten bezware van de betrokken gemeenten een jaarlijkse premie worden geheven tot dekking van het risico dat het Gewest op zich neemt krachtens artikel L1124-49. Deze premie wordt over de betrokken gemeenten omgeslagen naar verhouding van de ontvangsten.

De premie mag in geen geval meer bedragen dan nodig is, gelet op de omvang van het risico en op de zakelijke en persoonlijke waarborgen die de ontvangers hebben gesteld. De premie wordt tot het passende beloop verminderd wanneer de vermindering gerechtvaardigd is door het hoge bedrag van de door de excedenten gevormde reserves. § 1. De gewestelijke ontvangers oefenen hun ambt uit onder het gezag van de provinciegouverneur of van de afgevaardigde arrondissementscommissaris.

Het Gewest is tegenover de belanghebbende gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van deze rekenplichtigen. § 2. Minstens éénmaal in de loop der vier kwartalen van het kalenderjaar inspecteert de provinciegouverneur de kas van de gewestelijke ontvanger; hij stelt het controleproces-verbaal op, waarin zijn opmerkingen worden vermeld, evenals de opmerkingen van de ontvanger, en het wordt door beiden ondertekend; de provinciegouverneur geeft kennis van dat proces-verbaal aan de gemeenteraad.

Gelijktijdig worden alle kassen geïnspecteerd die de gewestelijke ontvanger in alle gemeenten van zijn ambtsgebied beheert, en alle andere openbare kassen die hij beheert.

De gewestelijke ontvanger brengt de provinciegouverneur en het college van burgemeester en schepenen onmiddellijk op de hoogte van elk tekort wegens diefstal of verlies; overeenkomstig het eerste en het tweede lid wordt door de provinciegouverneur onmiddellijk een kasinspectie uitgevoerd om het bedrag van het tekort vast te stellen; het proces-verbaal van de kasinspectie wordt aangevuld met een feitenrelaas en een verslag over de bewarende maatregelen die de ontvanger heeft genomen.

Na de gemeenteraad erom te hebben verzocht hem in de door hem opgelegde termijn diens opmerkingen over te maken, verzoekt de provinciegouverneur de ontvanger bij ter post aangetekend schrijven met afschrift aan het college van burgemeester en schepenen om in de gemeentekas te storten : 1° in het geval bedoeld in het derde lid, indien de gouverneur oordeelt dat de ontvanger geheel of gedeeltelijk aansprakelijk dient te worden gesteld voor de diefstal of het verlies, een som die gelijk is aan het bedrag van het tekort dat de provinciegouverneur beslist om hem aan te rekenen;2° in de andere gevallen waarin de kasinspectie op een tekort heeft gewezen, meer bepaald ten gevolge van de de verwerping van sommige definitieve uitgaven, een som die gelijk is aan het bedrag van het tekort. Artikel L1124-42, § 4, is van toepassing. HOOFDSTUK V. - Onverenigbaarheden en belangenconflicten Van de gemeenteraden kunnen niet deel uitmaken en tot burgemeester kunnen niet worden benoemd : 1° de provinciegouverneurs, de gouverneur en vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de adjunct-gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant;2° de leden van het provinciecollege en de leden van het college ingesteld bij artikel 83quinquies, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen;3° de provinciegriffiers;4° de arrondissementscommissarissen;5° de militairen in actieve dienst, behalve de wederopgeroepen reserveofficieren en de dienstplichtigen;6° zij die personeelslid zijn of een toelage of een wedde ontvangen van de gemeente, met uitzondering van de vrijwillige brandweerlieden;7° de beambten van het bosbeheer, wanneer hun bevoegdheid zich uitstrekt tot beboste eigendommen die aan het bosbeheer onderworpen zijn en die toebehoren aan de gemeente waarin zij hun ambt wensen uit te oefenen;8° elke persoon die een ambt of een mandaat uitoefent die gelijkwaardig zijn aan het ambt of mandaat van gemeenteraadslid, schepen of burgemeester in een primair lokaal lichaam van een andere Lid-Staat van de Europese Unie.De regering maakt een niet-volledige lijst op van als gelijkwaardig beschouwde ambten of mandaten.

De bepalingen van het eerste lid, 1° tot en met 8°, gelden eveneens voor de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die in België verblijven voor de uitoefening door hen in een andere Lid-Staat van de Europese Unie van ambten die gelijkwaardig zijn aan de ambten die bij deze bepalingen zijn bedoeld.

Burgemeester of schepen kunnen niet zijn : 1° de leden van de hoven, burgerlijke rechtbanken en vredegerechten;2° de leden van het parket, de griffiers en de adjunct-griffiers bij de hoven, burgerlijke rechtbanken of rechtbanken van koophandel, en de griffiers van de vredegerechten;3° de bedienaren van de erediensten;4° de agenten en beambten der fiscale besturen, in de gemeenten die tot hun werk- of ambtsgebied horen, behoudens door de regering toegestane afwijking;5° de ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, in de gemeente waarvoor het centrum bevoegd is. Vanaf 8 oktober 2006 gelden de bepalingen van het eerste lid, voor wat betreft het schepenmandaat, eveneens voor de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die in België verblijven voor de uitoefening door hen in een andere Lid-Staat van de Europese Unie van ambten die gelijkwaardig zijn aan de ambten die bij deze bepalingen zijn bedoeld.

Bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad of echtgenoten kunnen geen lid zijn van éénzelfde gemeenteraad. Worden bloed- of aanverwanten in één van die graden of twee echtgenoten gekozen bij éénzelfde verkiezing, dan wordt de voorkeur bepaald door de grootte van de quotiënten op grond waarvan de door die kandidaten verkregen zetels aan hun lijst zijn toegekend.

Worden twee bloed- of aanverwanten in een verboden graad of twee echtgenoten gekozen, de een tot raadslid, de ander tot opvolger, dan geldt het verbod om zitting te nemen alleen voor de opvolger, tenzij de plaats waarvoor hij in aanmerking komt, opengevallen is vóór de verkiezing van zijn bloedverwant, aanverwant of echtgenoot.

Tussen opvolgers die voor opengevallen plaatsen in aanmerking komen, wordt de voorrang allereerst bepaald naar tijdsorde van de vacatures.

Personen wier echtgenoten elkaars bloedverwanten zijn in de eerste of de tweede graad, kunnen niet tegelijk deel uitmaken van de gemeenteraad in gemeenten van 1 200 inwoners en meer.

Aanverwantschap die later tot stand komt tussen raadsleden, brengt geen verval van hun mandaat mee. Dit geldt niet bij huwelijk tussen raadsleden.

De aanverwantschap wordt geacht op te houden bij overlijden van de persoon door wie zij tot stand is gekomen.

De leden van het college van burgemeester en schepenen mogen geen bloed- of aanverwant zijn tot en met de derde graad.

Er bestaat onverenigbaarheid tussen de ambten van secretaris en ontvanger enerzijds en die van burgemeester, schepen, gemeenteraadslid anderzijds.

In gemeenten met minder dan 1 000 inwoners evenwel kan de provinciegouverneur machtiging verlenen tot het gelijktijdig bekleden van de genoemde ambten, uitgezonderd het burgemeesterschap, dat in geen geval in éénzelfde gemeente tegelijk met het ambt van ontvanger mag worden bekleed.

De bij dit artikel bedoelde machtigingen tot cumulatie kunnen te allen tijde worden ingetrokken.

De tot gemeenteraadslid gekozen kandidaat die een met het lidmaatschap van de raad onverenigbaar ambt vervult, die aan een onderneming deelneemt of een beroep of ambacht uitoefent waarvoor hij een wedde of een toelage van de gemeente ontvangt, wordt niet tot beëdiging toegelaten zolang de oorzaak van de onverenigbaarheid bestaat.

De gekozen kandidaat die binnen één maand na een tot hem gericht verzoek van het college van burgemeester en schepenen, niet afziet van het onverenigbare ambt of van de door de gemeente verleende wedde of toelagen, wordt geacht het hem toegekende mandaat niet te aanvaarden.

Een gemeenteraadslid dat een met zijn mandaat onverenigbaar ambt of een wedde of toelage van de gemeente aanvaardt, houdt op deel uit te maken van de raad met overeenkomstige toepassing van artikel L1122-5, indien hij binnen vijftien dagen na het tot hem gerichte verzoek van het college van burgemeester en schepenen niet afziet van het onverenigbaar ambt of van de door de gemeente verleende wedde of toelage.

Indien er een geschil oprijst in de gevallen van de artikelen L1125-5 en L1125-6, beslist het provinciecollege overeenkomstig artikel L4126-3, tweede lid.

De beslissing wordt door toedoen van de provinciegouverneur ter kennis gebracht van het betrokken raadslid, van het college van burgemeester en schepenen en, in voorkomend geval, van degenen die bezwaren hebben ingediend bij het provinciecollege.

Zij kunnen bij de Raad van State een beroep indienen binnen acht dagen na de beslissing.

De gouverneur kan zodanig beroep instellen binnen acht dagen na de beslissing.

Indien het college van burgemeester en schepenen in de gevallen van de artikelen L1125-5 en L1125-6 de betrokkene niet aanmaant om een keuze te maken, treedt het provinciecollege op in de plaats van het gemeentebestuur.

Niemand kan in éénzelfde gemeente tegelijk secretaris en ontvanger zijn.

In gemeenten evenwel die minder dan 5 000 inwoners tellen mogen voorlopig de ambten van secretaris en ontvanger met machtiging van de provinciegouverneur door éénzelfde persoon worden bekleed, in afwijking van artikel L1124-21, eerste lid, 2°.

In het geval van het tweede lid wordt de aan het ambt van ontvanger verbonden wedde met de helft verminderd.

In gemeenten waar éénzelfde persoon het ambt van ontvanger en dat van secretaris bekleedt, worden de uitgaven betaalbaar gesteld op de vergadering van het college van burgemeester en schepenen.

De bevelschriften tot betaling worden ondertekend door alle aanwezige leden van het college.

Weigert één van de leden te ondertekenen, dan worden de bevelschriften voorgelegd aan de bevoegde arrondissementscommissaris, die ze door zijn handtekening uitvoerbaar kan maken.

De secretarissen-ontvangers doen om de vijftien dagen een opgave van alle uitgegeven bevelschriften toekomen aan de arrondissementscommissaris.

De bediening van gemeentesecretaris of van plaatselijk gemeenteontvanger mag niet worden uitgeoefend door beambten van het provinciebestuur of van het arrondissementscommissariaat.

Naast de verbodsbepalingen bedoeld in artikel L1122-19 is het elk gemeenteraadslid en de burgemeester verboden : 1° rechtstreeks of onrechtstreeks deel te nemen aan enige dienst, heffing van rechten, levering of aanbesteding van de gemeente;2° als advocaat, notaris of zaakwaarnemer werkzaam te zijn in rechtsgedingen ingesteld tegen de gemeente.Het is hem verboden in dezelfde hoedanigheid ten behoeve van de gemeente te pleiten, raad te geven of op te treden, tenzij hij het kosteloos doet; 3° als raadsman van een persooneelslid op te treden in tuchtaangelegenheden;4° als afgevaardigde of technicus van een vakverbond op te treden in een onderhandelings- of overlegcomité van de gemeente. Voorgaande bepalingen gelden voor de secretarissen.

HOOFDSTUK VI. - Eed De gemeenteraadsleden, de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel L1122-8, de burgemeesters en schepenen leggen vóór hun ambtsaanvaarding de volgende eed af : « Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk. » De gemeenteraadsleden en de schepenen leggen in openbare vergadering deze eed af in handen van de burgemeester of van degene die hem vervangt.

De burgemeesters leggen de eed af in handen van de provinciegouverneur of van zijn gemachtigde.

De in artikel L1126-1 vermelde mandatarissen die, na twee achtereenvolgende oproepingen tot het afleggen van de eed te hebben ontvangen, zich zonder wettige reden daarvan onthouden, worden geacht ontslag te hebben genomen.

Vóór zijn ambtsaanvaarding legt de secretaris de eed bedoeld in artikel L1126-1 in de loop van een openbare vergadering van de gemeenteraad in handen van de voorzitter af.

Proces-verbaal wordt opgemaakt.

De secretaris die, zonder wettige reden, de eed niet aflegt na bij ter post aangetekend schrijven het verzoek te hebben gekregen om de eed af te leggen bij de eerstvolgende gemeenteraadsvergadering, wordt geacht van zijn benoeming af te zien.

Vóór zijn ambtsaanvaarding legt de plaatselijke ontvanger de eed bedoeld in L1126-1 in de loop van een openbare vergadering van de gemeenteraad in handen van de voorzitter af.

Daarvan wordt proces-verbaal opgemaakt.

De ontvanger die, zonder wettige reden, de eed niet aflegt na bij ter post aangetekend schrijven het verzoek te hebben gekregen om de eed af te leggen bij de eerstvolgende gemeenteraadsvergadering, wordt geacht van zijn benoeming af te zien.

De gewestelijke ontvangers leggen de eed bedoeld in artikel L1126-1, eerste lid, in handen van de provinciegouverneur af.

Titel III. - Akten van de gemeenteoverheden HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling De handelingen van de overheden van de gemeenten mogen niet in strijd zijn met de decreten, reglementen en besluiten van Gewest en Gemeenschappen, welke die overheden met de uitvoering daarvan kunnen belasten.

HOOFDSTUK II. - Opmaken van de akten De secretaris woont alle vergaderingen van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen bij.

Hij notuleert ze en zorgt voor het overschrijven ervan.

De overgeschreven notulen worden ondertekend door de burgemeester en de secretaris.

De notulen van de gemeenteraadsvergaderingen worden binnen de maand volgend op goedkeuring ervan ondertekend.

In de notulen worden alle besproken aangelegenheden, evenals het gevolg dat gegeven wordt aan alle punten waarover de gemeenteraad niet beslist heeft, in chronologische volgorde opgenomen.

De reglementen en verordeningen van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen, de bekendmakingen, de akten en de briefwisseling van de gemeente worden door de burgemeester ondertekend en door de secretaris medeondertekend.

De burgemeester kan de ondertekening van bepaalde stukken schriftelijk opdragen aan één of meer leden van het college van burgemeester en schepenen. Die opdracht kan te allen tijde door de burgemeester worden herroepen.

De schepen aan wie de opdracht is gegeven, moet boven zijn handtekening, naam en functie melding maken van die opdracht.

Het college van burgemeester en schepenen kan de gemeentesecretaris machtigen de medeondertekening van bepaalde stukken op te dragen aan één of meer ambtenaren van de gemeente.

Deze opdracht geschiedt schriftelijk; de gemeenteraad wordt daarvan op de hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering.

De ambtenaar aan wie de opdracht is gegeven, moet op alle door hem ondertekende stukken boven zijn handtekening, naam en hoedanigheid melding maken van die opdracht.

HOOFDSTUK III. - Bekendmaking van de akten De reglementen en verordeningen van de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen en van de burgemeester worden bekendgemaakt bij aanplakking, waarin het onderwerp van het reglement of de verordening worden aangegeven, evenals de datum van de beslissing waarbij de goedkeuring ervan geschiedde, en, in voorkomend geval, de beslissing van de toezichthoudende overheid.

Op de aanplakking wordt eveneens melding gemaakt van de plaats(en) waar de tekst van het reglement of de verordening door het publiek kan worden ingezien.

De reglementen en verordeningen bedoeld in artikel L1133-1 zijn bindend de vijfde dag volgend op de bekendmaking ervan door middel van aanplakking, tenzij andersluidend.

Van de bekendmaking en van de datum van bekendmaking van de reglementen en besluiten moet blijken door aantekening in een speciaal daartoe gehouden register, in de bij regeringsbesluit bepaalde vorm.

Het is voortaan verboden de wettelijkheid van de reglementen en verordeningen die vóór 14 januari 1888 bestonden, te betwisten op grond dat zij slechts door aanplakking of omroeping zijn bekendgemaakt.

Titel IV. - De volksraadpleging ENIG HOOFDSTUK § 1. De gemeenteraad kan op eigen initiatief of op verzoek van de inwoners van de gemeente beslissen om de inwoners van de gemeente te raadplegen over de aangelegenheden bedoeld in de artikelen L1122-30, L1122-31, L1122-32 en L1122-36.

Het initiatief dat van de inwoners van de gemeente uitgaat, dient te worden ondersteund door minstens : - 20 pct. van de inwoners in de gemeenten van minder dan 15 000 inwoners; - 3 000 inwoners in de gemeenten van minstens 15 000 inwoners en minder dan 30 000 inwoners; - 10 pct. van de inwoners in de gemeenten van minder dan 30 000 inwoners. § 2. Overeenkomstig de federale bepalingen ter zake kan de gemeenteraad op eigen initiatief of op verzoek van de inwoners van de gemeente beslissen om de inwoners van de gemeente te raadplegen over de aangelegenheden bedoeld in artikel 119 van de Nieuwe Gemeentewet voor zover daarbij de verordeningen van de gemeentepolitie bedoeld zijn en in de artikelen 121 en 135, § 2, van de Nieuwe Gemeentewet.

Elk verzoek tot het houden van een volksraadpleging op initiatief van de inwoners van de gemeente dient bij aangetekend schrijven aan het college van burgemeester en schepenen te worden gericht.

Bij het verzoek worden een met redenen omklede nota en de stukken waarmee de gemeenteraad geïnformeerd kan worden, gevoegd.

Het verzoek is enkel in zoverre ontvankelijk als het ingediend wordt middels een door de gemeente afgegeven formulier en het naast de naam van de gemeente en de vermelding van artikel 196 van het Strafwetboek volgende bestanddelen bevat : 1° de vraag of de vragen die bij de volksraadpleging gesteld zal of zullen worden;2° naam, voornaam, geboortedatum en woonplaats van elk der ondertekenaars van het verzoek;3° naam, voornaam, geboortedatum en woonplaats van de personen die het initiatief genomen hebben om om een volksraadpleging te verzoeken. Zodra het verzoek ontvangen is, onderzoekt het college van burgemeester en schepenen of het verzoek ondersteund wordt door een voldoend aantal geldige handtekeningen.

Bij dat onderzoekt schrapt het college van burgemeester en schepenen : 1° de twee keer voorkomende handtekeningen;2° de handtekening van de personen die niet voldoen aan de voorwaarden vastgesteld in artikel L1141-5, § 1;3° de handtekening van de personen wier gegevens niet volstaan om hun identiteit te kunnen achterhalen. Het onderzoek wordt afgesloten zodra het aantal geldige handtekeningen is bereikt. In dat geval houdt de gemeenteraad een volksraadpleging. § 1. Om om een volksraadpleging te verzoeken of eraan deel te nemen, moet men : 1° ingeschreven zijn of vermeld worden in het bevolkingsregister van de gemeente;2° volle zestien jaar oud zijn;3° niet het voorwerp uitgemaakt hebben van een veroordeling of van een beslissing die de uitsluiting of de schorsing van de kiesrechten teweegbrengt van wie in aanmerking komt voor de gemeenteraadsverkiezingen. § 2. Om om een volksraadpleging te kunnen verzoeken, moeten de voorwaarden bepaald in § 1 verenigd zijn op de datum waarop het verzoek is ingediend.

Om deel te kunnen nemen aan de volksraadpleging moeten de voorwaarden bedoeld in § 1, 2° en 3°, verenigd zijn de dag van de volksraadpleging en de voorwaarde bedoeld in § 1, 1°, dient vervuld te zijn op de datum waarop de lijst van degenen die aan de volksraadpleging deelnemen, afgesloten is.

De deelnemers die, later dan de datum waarop voornoemde afgesloten is, het voorwerp uitmaken van een veroordeling of van een beslissing die bij degenen die in aanmerking komen voor de gemeenteraadsverkiezingen, ofwel de uitsluiting van de kiesrechten, ofwel de schorsing, op datum van de volksraadpleging, van diezelfde rechten teweegbrengen, worden van de lijst geschrapt. § 3. Artikel 13 van het Kieswetboek geldt voor alle categorieën personen die voldoen aan de voorwaarden in § 1.

Voor de niet-Belgische onderdanen en voor de Belgische onderdanen die minder dan achttien jaar oud zijn, geschieden de kennisgevingen op initiatief van de parketten van de hoven en rechtbanken, gesteld dat de veroordeling of de internering, wanneer daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer zou kunnen worden ingesteld, de uitsluiting van het kiesrecht of de schorsing van de kiesrechten teweegbrengen indien ze waren uitgesproken tegen een persoon die in aanmerking komt voor de gemeenteraadsverkiezingen.

Indien de kennisgeving geschiedt nadat de lijst der deelnemers aan de volksraadpleging is afgesloten, wordt betrokkene van de lijst geschrapt. § 4. De dertigste dag vóór de volksraadpleging stelt het college van burgemeester en schepenen een lijst vast van de deelnemers aan de volksraadpleging : Op die lijst worden vermeld : 1° de personen die, op de vermelde datum, ingeschreven of vermeld zijn op het bevolkingsregister van de gemeente en aan de andere deelnamevoorwaarden bepaald in § 1 voldoen;2° de deelnemers die de leeftijd van zestien jaar zullen bereiken tussen die datum en de datum van de volksraadpleging;3° de personen wier schorsing van de kiesrechten uiterlijk de dag vastgesteld voor de volksraadpleging een einde neemt of zou nemen. Voor elke persoon die aan de deelnamevoorwaarden voldoet worden op de deelnemerslijst naam, voornamen, geboortedatum, geslacht en hoofdverblijfplaats vermeld. De lijst wordt vastgesteld met doorlopende nummering, in voorkomend geval per deelgemeente, ofwel in alfabetische volgorde van de deelnemers, ofwel in geografische volgorde volgens de straten. § 5. Deelnemen aan de volksraadpleging is niet verplicht.

Elke deelnemer heeft recht op één stem.

De stemming is geheim.

De volksraadpleging kan enkel op zondag plaatsvinden. De deelnemers worden van acht tot dertien uur tot de stemming toegelaten. Wie zich vóór dertien uur in het stemlokaal bevindt, wordt nog tot de stemming toegelaten. § 6. De stemopneming geschiedt enkel indien aan de volksraadpleging deel hebben genomen, minstens : - 20 pct. van de inwoners in de gemeenten van minder dan 15 000 inwoners; - 3 000 inwoners in de gemeenten van minstens 15 000 inwoners en minder dan 30 000 inwoners; - 10 pct. van de inwoners in de gemeenten van minder dan 30 000 inwoners. § 7. De bepalingen van artikel 147bis van het Kieswetboek gelden voor de gemeentelijke volksraadpleging, met dien verstande dat het woord « kiezer » vervangen wordt door het woord « deelnemer », dat de woorden « de kiezer » en « de kiezers » telkens en respectievelijk vervangen worden door de woorden « de deelnemer » en « de deelnemers », dat de woorden « de verkiezing » vervangen worden door de woorden « de volksraadpleging » en dat de woorden « de verkiezingen waarvoor » vervangen worden door de woorden « de volksraadpleging waarvoor ».

Vragen over personen en vragen over de rekeningen, de begrotingen, de gemeentebelastingen en gemeenteretributies mogen niet het voorwerp uitmaken van een volksraadpleging.

Overeenkomstig de federale bepalingen ter zake worden er evenmin volksraadplegingen gehouden over de toepassing van artikel 18bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Er kan geen enkele volksraadpleging worden gehouden in de loop van de zestien maanden voorafgaand aan de gewone vergadering van de kiezers voor de hernieuwing van de gemeenteraden. Daarnaast kan er geen enkele volksraadpleging worden gehouden in de loop van de veertig dagen voorafgaand aan de rechtstreekse verkiezing van de Kamer der Volksvertegenwoordigers, de Senaat, de Raden en het Europees Parlement.

De inwoners van de gemeente kunnen slechts één keer per halfjaar en hoogstens zes keer per legislatuur geraadpleegd worden. In de loop van de periode die van één hernieuwing van de gemeenteraden tot aan de andere loopt, kan er slechts één volksraadpleging over hetzelfde onderwerp gehouden worden.

Een verzoek tot het houden van een volksraadpleging wordt op de agenda geplaatst van de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen en van de gemeenteraad.

De agendering geschiedt na afsluiting van het onderzoek bedoeld in artikel L1141-1.

Het college is verplicht om het verzoek op de agenda van de gemeenteraad te plaatsen, tenzij de gemeenteraad kennelijk onbevoegd is om in welk opzicht ook over het verzoek te beslissen. Bij twijfel beslist de gemeenteraad.

Elke beslissing over het houden van een volksraadpleging wordt formeel gemotiveerd.

Vorig lid geldt eveneens voor elke beslissing die rechtstreeks betrekking heeft op een vraag die het voorwerp heeft uitgemaakt van een volksraadpleging.

Minstens één maand vóór de dag van de volksraadpleging stelt het gemeentebestuur een brochure ter beschikking van de inwoners waarin het onderwerp van de volksraadpleging objectief uiteen wordt gezet. In die brochure wordt daarnaast de met redenen omklede nota bedoeld in artikel L1141-2, tweede lid, opgenomen, evenals de vraag of vragen waarover de inwoners geraadpleegd zullen worden.

De vragen worden op zodanige wijze geformuleerd dat ze met ja of nee worden beantwoord.

De regering stelt de bijzondere bepalingen vast met betrekking tot de procedure voor het houden van een gemeentelijke volksraadpleging in analogie met de procedure bedoeld in titel II van boek I van het vierde deel van dit Wetboek voor de verkiezing van de gemeenteraadsleden.

De regering stelt de nadere regels vast voor de bekendmaking van de uitslag van de volksraadpleging.

Boek II. - Bestuur van de gemeente Titel I. - Het gemeentepersoneel HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen De artikelen L1212-1, L1212-2, L1212-3 en L1213-1, evenals de artikelen 150 tot en met 152 van de Nieuwe Gemeentewet, gelden voor het personeel bedoeld in artikel 24 van de Grondwet voor zover de wetten, decreten, reglementen en besluiten inzake onderwijs er niet van afwijken.

HOOFDSTUK II. - Administratief statuut en bezoldigingsregeling De gemeenteraad bepaalt : 1° de personeelsformatie en de voorwaarden inzake werving en bevordering van het gemeentepersoneel;2° de bezoldigingsregeling en de weddeschalen van het gemeentepersoneel, met uitzondering van de personeelsleden wier wedde vastgesteld wordt bij het eerste deel van dit Wetboek of bij de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. De gemeenteraad kan voor elke vaste benoeming van de leden van het gemeentepersoneel eisen dat de betrokkenen hun woonplaats en hun daadwerkelijke verblijfplaats op het grondgebied van de gemeente hebben en behouden. De gemeenteraad motiveert zijn beslissing.

De bezoldigingsregeling en de weddeschalen worden inzonderheid vastgesteld volgens de omvang van de bevoegdheden, de verantwoordelijkheidsgraad en de vereiste algemene en beroepsbekwaamheid, rekening houdend meer bepaald met de plaats die de personeelsleden bekleden in de hiërarchie van het gemeentebestuur.

De leden van het gemeentepersoneel genieten, onder dezelfde voorwaarden als de personeelsleden van de federale overheidsdiensten, volgende toelagen : haard- en standplaatstoelage, gezinsbijslag, vakantiegeld en gezinsvakantiegeld.

HOOFDSTUK III. - Benoeming De gemeenteraad benoemt de personeelsleden wier benoeming niet bij dit Wetboek wordt geregeld. Hij kan die bevoegdheid aan het college van burgemeester en schepenen opdragen, behalve voor : 1° de doctoren in de genees-, heel- en verloskunde en de doctoren in de veeartsenijkunde die hij met bijzondere opdrachten in het belang van de gemeente belast;2° de leden van het onderwijzend personeel. HOOFDSTUK IV. - Verbodsbepalingen De gemeenteraad kan de boden, beambten verbieden om rechtstreeks of door een tussenpersoon handel te drijven of elke betrekking te bekleden waarvan de uitoefening onverenigbaar zou zijn met hun ambt.

Bij overtreding van deze verbodsbepalingen kan het betrokken personeelslid een tuchtstraf worden opgelegd.

HOOFDSTUK V. - Tuchtregeling De bepalingen van dit hoofdstuk gelden voor alle leden van het gemeentepersoneel, met uitzondering van het personeel dat in het kader van een arbeidsovereenkomst in dienst is genomen en van het personeel bedoeld in artikel 24 van de Grondwet.

De tuchtstraffen bedoeld in artikel L1215-3 kunnen om volgende redenen worden opgelegd : 1° tekortkomingen aan de beroepsplicht;2° handelingen die de waardigheid van het ambt in het gedrang brengen;3° overtreding van de verbodsbepaling bedoeld in de artikelen L1124-5, L1124-38, L1124-39 en L1214- 1. De leden van het gemeentepersoneel kunnen volgende straffen worden opgelegd : 1° lichte straffen : - de waarschuwing; - de berisping; 2° zware straffen : - de inhouding van wedde; - de schorsing; - de terugzetting in graad; 3° maximumstraffen : - het ontslag van ambtswege; - de afzetting.

De inhouding van wedde mag de drie maanden niet te boven gaan.

Zij mag maximum 20 pct. van de bruttowedde bedragen.

De gemeente waarborgt de betrokkene een nettowedde die gelijk is aan het leefloonbedrag zoals vastgesteld krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.

Bij deeltijdse arbeid wordt dat bedrag in verhouding tot de duur van de arbeid verminderd.

De schorsingsstraf wordt voor een periode van hoogstens drie maanden uitgesproken.

De schorsing heeft tijdens de duur ervan de inhouding van wedde tot gevolg.

De gemeente waarborgt de betrokkene een nettowedde die gelijk is aan het leefloonbedrag zoals vastgesteld krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.

Bij deeltijdse arbeid wordt dat bedrag in verhouding tot de duur van de arbeid verminderd.

De terugzetting in graad bestaat uit de toewijzing van een graad waaraan een lagere weddeschaal verbonden is of die in de hiërarchie een lagere rang bekleedt.

In ieder geval moet de graad waarin de terugzetting geschiedt, opgenomen zijn in de hiërarchische rangschikking der graden van de personeelsformatie waaronder betrokkene valt.

De terugzetting in graad wordt niet toegepast op de gemeentesecretaris, de adjunct-secretaris, de plaatselijke ontvanger, de gewestelijke ontvanger.

De gemeenteraad kan op verslag van de gemeentesecretaris de personeelsleden die door de gemeente bezoldigd worden en wier benoeming toegewezen wordt aan de gemeenteoverheden, de tuchtstraffen bepaald in artikel L1215-3 opleggen.

Er bestaat geen aanleiding tot verslag van de gemeentesecretaris voor de straffen die de secretaris, de adjunct-secretaris, de plaatselijke ontvanger en de bijzondere rekenplichtige worden opgelegd.

Het college van burgemeester en schepenen kan op verslag van de gemeentesecretaris de personeelsleden die door de gemeente bezoldigd worden en wier benoeming toegewezen wordt aan de gemeenteoverheden, de waarschuwing, de berisping, de inhouding van wedde en de schorsing die één maand niet te boven mag gaan, als tuchtstraffen opleggen.

Het eerste lid geldt niet voor de secretaris, de adjunct-secretaris, de plaatselijke ontvanger en de bijzondere rekenplichtige.

De provinciegouverneur kan de gewestelijke ontvanger de tuchtstraffen vermeld in artikel L1215-3 opleggen.

Er kan geen enkele tuchtstraf worden opgelegd zonder dat het personeelslid gehoord wordt in diens verweermiddelen over alle feiten die hem ten laste worden gelegd door de overheid die de tuchtstraf uitspreekt.

Tijdens de procedure kan de betrokkene zich laten bijstaan door een raadsman van zijn keuze.

Vóór de tuchtoverheid de betrokkene hoort, wordt er een tuchtdossier samengesteld.

Het tuchtdossier bevat alle stukken met betrekking tot de feiten die hem ten laste worden gelegd.

Minstens twaalf dagen voor diens verschijning voor de tuchtoverheid wordt betrokkene voor verhoor opgeroepen, ofwel bij ter post aangetekend schrijven, ofwel tegen afgifte van de oproeping tegen bericht van ontvangst.

In de oproeping worden vermeld : 1° alle feiten die hem ten laste worden gelegd;2° het feit dat er een tuchtstraf in het vooruitzicht wordt gesteld en dat er een tuchtdossier is samengesteld;3° plaats, dag en uur van verhoor;4° het recht van betrokkene om zich te laten bijstaan door een raadsman van zijn keuze;5° de plaats waar en de termijn waarin inzage in het tuchtdossier kan worden genomen;6° het recht van betrokkene om om de openbaarheid van het verhoor te verzoeken indien hij voor de gemeenteraad moet verschijnen;7° het recht om om getuigenverhoor te verzoeken, evenals om de openbaarheid van dat verhoor te verzoeken. Vanaf de oproeping om te verschijnen voor de tuchtoverheid tot en met de dag vóór de verschijning kunnen betrokkene en diens raadsman inzage nemen in het tuchtdossier en, desgewenst, de tuchtoverheid de verweermiddelen schriftelijk mededelen.

Van het verhoor wordt er een proces-verbaal opgesteld dat getrouw de verklaringen van de verhoorde persoon weergeeft.

Indien het proces-verbaal na afloop van het verhoor wordt opgesteld, wordt het onmiddellijk daarna opgelezen en betrokkene wordt uitgenodigd het te ondertekenen.

Indien het proces-verbaal na het verhoor wordt opgesteld, wordt het betrokkene toegezonden binnen acht dagen na het verhoor, met uitnodiging om het te ondertekenen.

In ieder geval mag betrokkene bij de ondertekening voorbehoud maken en indien hij weigert te ondertekenen, wordt daarvan melding gemaakt.

Indien betrokkene schriftelijk afgezien heeft van het verhoor of zich niet op het verhoor heeft gemeld, wordt er al naar gelang door de tuchtoverheid een proces-verbaal van afstand of van niet-verschijnen opgemaakt.

Het proces-verbaal van verhoor, van afstand of van niet-verschijnen bevat de opsomming van alle procedurehandelingen die bij dit Wetboek vereist zijn en geeft aan of elke handeling is vervuld.

De tuchtoverheid kan van ambtswege of op verzoek van betrokkene of diens raadsman beslissen om getuigen te horen.

In dat geval worden de getuigen gehoord in aanwezigheid van betrokkene en, indien laatstgenoemde erom verzocht heeft en indien de tuchtoverheid ermee instemt, in het openbaar.

De opgeroepen getuige mag zich ertegen verweren, in het openbaar te worden gehoord. § 1. De tuchtoverheid spreekt zich over de op te leggen tuchtstraf uit binnen de twee maanden na afsluiten van het proces-verbaal van het laatste verhoor, van afstand of van niet-verschijnen.

Indien er in bovenvermelde termijn geen beslissing is getroffen, wordt de tuchtoverheid geacht af te zien van de vervolgingen voor de feiten die betrokkene ten laste worden gelegd. § 2. De gemeenteraadsleden en de leden van het college van burgemeester en schepenen die niet op alle vergaderingen aanwezig waren, mogen niet deelnemen aan de beraadslagingen noch deelnemen aan de stemmingen over de uit te spreken tuchtmaatregel. § 3. De beslissing waarbij de tuchtstraf wordt opgelegd, wordt vormelijk gemotiveerd.

Mocht de gemeenteraad bevoegd zijn om een tuchtstraf op te leggen, wordt betrokkene, indien hij daarom verzoekt, in het openbaar gehoord.

Van de met redenen omklede beslissing wordt onverwijld aan de betrokkene kennis gegeven, ofwel bij ter post aangetekend schrijven ofwel tegen afgifte van een bewijs van ontvangst.

Wordt van de beslissing niet kennis gegeven binnen een termijn van tien werkdagen, wordt de beslissing geacht ingetrokken te zijn. Er kunnen voor dezelfde feiten geen tuchtrechtelijke vervolgingen worden ingesteld.

In de kennisgeving van de beslissing wordt melding gemaakt van het hoger beroep bepaald bij wet of decreet en van de termijn waarin het hoger beroep kan worden ingesteld.

Onverminderd hun tenuitvoerlegging worden de waarschuwing, de berisping en de inhouding van wedde als tuchtstraffen van ambtswege uit het individueel dossier van de personeelsleden geschrapt na een periode waarvan de duur vastgesteld is op : 1° één jaar voor de waarschuwing;2° achttien maanden voor de berisping;3° drie jaar voor de inhouding van wedde. Onverminderd hun tenuitvoerlegging worden de schorsing en de terugzetting in graad als tuchtstraffen door de overheid die ze heeft opgelegd, van ambtswege uit het individueel dossier van de personeelsleden geschrapt na een periode waarvan de duur vastgesteld is op : 1° vier jaar voor de schorsing;2° vijf jaar voor de terugzetting in graad. De tuchtoverheid kan de schrapping bedoeld in het tweede lid enkel weigeren indien er nieuwe bestanddelen die een dergelijke weigering zouden kunnen verantwoorden, naar voren zijn getreden.

De termijn bedoeld in het eerste en het tweede lid gaat in op de datum waarop de tuchtstraf is uitgesproken.

Indien een personeelslid het voorwerp uitmaakt van strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vervolgingen en diens aanwezigheid onverenigbaar is met het dienstbelang, kan de betrokken persoon als ordemaatregel preventief worden geschorst.

De overheid die bevoegd is om een tuchtstraf op te leggen, is eveneens bevoegd om een preventieve schorsing uit te spreken.

In afwijking van het eerste lid zijn zowel het college van burgemeester en schepenen als de gemeenteraad bevoegd om een preventieve schorsing uit te spreken ten opzicht van de secretaris, de adjunct-secretaris, de plaatselijke ontvanger en de bijzondere rekenplichtige.

Elke door het college van burgemeester en schepenen uitgesproken preventieve schorsing houdt onmiddellijk op gevolg te hebben indien zij niet is bevestigd op de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad. § 1. De preventieve schorsing wordt voor hoogstens vier maanden uitgesproken.

In geval van strafrechtelijke vervolgingen kan de overheid tijdens de duur van de strafprocedure die termijn verlengen met periodes van hoogstens vier maanden, mits inachtneming van de procedure bedoeld in artikel L1215-24. § 2. Indien er geen enkele tuchtstraf wordt opgelegd binnen de bovenvermelde termijn, worden alle gevolgen van de preventieve schorsing opgeheven.

Indien het personeelslid het voorwerp uitmaakt van strafrechtelijke vervolgingen of indien het het voorwerp uitmaakt van tuchtrechtelijke vervolgingen, kan de overheid die de preventieve schorsing uitspreekt beslissen dat die schorsing een inhouding van wedde en verlies van aanspraak op bevordering inhoudt.

De inhouding van wedde kan de helft van de wedde niet te boven gaan.

De gemeente waarborgt de betrokkene een nettowedde die gelijk is aan het leefloonbedrag zoals vastgesteld krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.

Bij deeltijdse arbeid wordt dat bedrag in verhouding tot de duur van de arbeid verminderd.

Vóór de overheid een preventieve schorsing kan uitspreken, komt het haar toe betrokkene te horen overeenkomstig de procedure bedoeld in de artikelen L1215-10 tot en met L1215-18, waarbij de termijn van twaalf werkdagen vastgesteld in artikel L1215-2 evenwel tot vijf werkdagen teruggebracht wordt.

Bij uiterste dringendheid kan de overheid onmiddellijk de preventieve schorsing uitspreken, en is verplicht om betrokkene onmiddellijk na de beslissing te horen, overeenkomstig de procedure bedoeld in het eerste lid.

Van de beslissing waarbij de preventieve schorsing uitgesproken wordt, wordt onverwijld aan betrokkene kennis gegeven, ofwel bij ter post aangetekend schrijven, ofwel tegen afgifte van een bewijs van ontvangst.

Mocht er geen kennisgeving van de beslissing zijn gebeurd binnen een termijn van tien werkdagen, wordt ze geacht ingetrokken te zijn. De overheid kan geen preventieve schorsing uitspreken voor dezelfde feiten.

Indien er een preventieve schorsing met behoud van de volledige wedde de tuchtstraf voorafgaat, treedt de tuchtstraf in werking de dag waarop ze wordt uitgesproken.

Indien de waarschuwing of de berisping als tuchtstraf worden opgelegd na een preventieve schorsing met inhouding van wedde en verlies van aanspraak op bevordering, treedt de tuchtstraf in werking de dag waarop zij wordt uitgesproken; de preventieve schorsing wordt geacht ingetrokken te zijn en de overheid betaalt de ingehouden wedde terug aan de betrokkene.

Indien de inhouding van wedde, de schorsing, de terugzetting in graad, het ontslag van ambtswege of de afzetting als tuchtstraffen worden opgelegd na een preventieve schorsing met inhouding van wedde en verlies van aanspraak op bevordering, kan de tuchtstraf pas gevolgen hebben de dag van inwerkingtreding van de preventieve schorsing; het tijdens de preventieve schorsing ingehouden weddebedrag wordt afgetrokken van het bedrag van het weddeverlies dat aan de tuchtstraf gekoppeld is; indien het ingehouden weddebedrag hoger is dan het bedrag van het aan de tuchtstraf gekoppelde weddeverlies, betaalt de overheid het verschil terug aan de betrokkene.

De tuchtoverheid kan geen tuchtrechtelijke vervolgingen meer instellen na verstrijken van een termijn van zes maanden na de datum waarop zij de strafbare feiten heeft vastgesteld of er kennis van genomen heeft.

In geval van strafrechtelijke vervolgingen voor dezelfde feiten gaat die termijn in de dag waarop de gerechtelijke overheid er de tuchtrechtelijke overheid over inlicht dat er een in kracht van gewijsde getreden beslissing tot stand gekomen is of dat de strafrechtelijke procedure niet voortgezet wordt.

Indien de beslissing van de tuchtrechtelijke overheid door de Raad van State vernietigd of door de toezichthoudende overheid vernietigd dan wel niet goedgekeurd wordt, kan de tuchtrechtelijke overheid de tuchtrechtelijke vervolgingen wederinstellen vanaf de kennisgeving van het arrest van de Raad van State of van de beslissing van de toezichthoudende overheid, tijdens het deel van de termijn bedoeld in het eerste lid dat nog moest verstrijken toen de vervolgingen werden ingesteld. HOOFDSTUK VI. - Personeel met een bijzonder statuut De burgemeester of de schepen belast met de bediening van ambtenaar van de burgerlijke stand kan te dien einde en naar gelang de behoeften van de dienst één of meer door de gemeente bezoldigde beambten onder zijn gezag hebben die hij benoemt en ontslaat zonder tussenkomst van de gemeenteraad; deze moet evenwel altijd het aantal en de bezoldiging van die beambten bepalen.

In gemeenten waar één of meer betrekkingen bij de burgerlijke stand zijn, mag de gemeenteraad het aantal betrekkingen en aan elk ervan verbonden wedde niet verminderen dan na de ambtenaar van de burgerlijke stand te hebben gehoord.

Titel II. - Beheer van de goeden van de gemeente HOOFDSTUK I. - Schenkingen en legaten aan de gemeente en aan de in de gemeente bestaande openbare inrichtingen De giften bij akte onder de levenden worden altijd voorlopig aangenomen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 12 juli 193 1.

Als gift wordt niet beschouwd de prijs van een grafconcessie.

De beraadslagingen en besluiten van de in de gemeente bestaande inrichtingen met rechtspersoonlijkheid over de schenkingsakten en de legaten aan die inrichtingen worden, indien de waarde ervan 2 500 euro te boven gaat, ter advies aan de gemeenteraad en aan het provinciecollege en ter goedkeuring aan de regering voorgelegd, onverminderd de toepassing van het koninklijk besluit van 14 augustus 1933, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 87 van 30 november 1939, bevestigd bij de wet van 16 juni 1947.

De goedkeuring van het provinciecollege volstaat indien de waarde van de schenkingen en de legaten die som niet te boven gaat. In dat geval wordt via administratieve weg binnen acht dagen na datum ervan van de goedkeuring kennis gegeven aan de bezwaarindienende partij.

Elk bezwaar tegen de goedkeuring dient uiterlijk binnen dertig dagen volgend op die kennisgeving te geschieden.

Bij gehele of gedeeltelijke weigering van de goedkeuring dient het bezwaar te worden ingediend binnen de dertig dagen vanaf de dag waarop van de weigering mededeling wordt gedaan aan het gemeentebestuur.

Bij bezwaar wordt steeds door de regering beslist over de aanvaarding, de verwerping of de vermindering van de schenking of het legaat.

De giften bij akte onder de levenden worden altijd voorlopig aangenomen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 12 juli 1931. HOOFDSTUK II. - Contracten De gemeenteraad bepaalt de voorwaarden van de huur of de pacht van elk ander gebruik van de opbrengsten en inkomsten van de eigendommen en rechten der gemeente.

De gemeenteraad verleent, in voorkomend geval, aan de huurders of pachters van de gemeente de door dezen aangevraagde kwijtscheldingen waarop zij aanspraak kunnen maken ingevolgde de wet of krachtens hun contract dan wel op gronden van billijkheid.

De gemeenteraad kiest de wijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen of diensten worden gegund en stelt de voorwaarden vast.

Hij kan die bevoegdheden voor de opdrachten die betrekking hebben op het dagelijks beheer van de gemeente overdragen aan het college van burgemeester en schepenen, binnen de perken van de daartoe op de gewone begroting uitgetrokken kredieten.

In gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit niet te voorziene omstandigheden kan het college van burgemeester en schepenen op eigen initiatief de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden van de raad uitoefenen.

Zijn besluit wordt medegedeeld aan de gemeenteraad die er op zijn eerstvolgende vergadering akte van neemt.

Het college van burgemeester en schepenen stelt de procedure in en gunt de opdracht. Het kan aan de overeenkomst iedere wijziging aanbrengen die het bij de uitvoering nodig acht, in zover hieruit geen bijkomende uitgaven van meer dan 10 pct. voortvloeien.

HOOFDSTUK III. - Gemeentewegen De regering stelt de gewestwegen vast in de doortocht door de steden en de bebouwde delen van de plattelandsgemeenten na het advies te hebben ingewonnen van de gemeenteraad en het provinciecollege.

Bij afstand door Gewest of provincie van bestaande wegen of delen ervan en mits instemming van de gemeenteraad worden de wegen beschouwd als vanaf dan deel uitmakend van de gemeentewegen. Die overdracht brengt de toewijzing om niet teweeg van de eigendom over die wegen, die op het tijdstip van de afstand in goede staat van onderhoud dienen te verkeren.

Titel III. - Bestuur van sommige gemeentediensten HOOFDSTUK I. - Gemeentebedrijven Afdeling 1. - Gewone gemeentebedrijven

De gemeentelijke instellingen en diensten kunnen als bedrijven georganiseerd en beheerd worden buiten de algemene diensten van de gemeente om.

Het beheer van die bedrijven geschiedt volgens bedrijfs- en handelsmethodes.

Het financiële werkjaar van de bedrijven valt met het kalenderjaar samen.

De rekening van de bedrijven omvat de balans, de bedrijfsrekening en de winst- en verliesrekening jaarlijks vastgesteld op 31 december.

De nettowinsten van de bedrijven worden jaarlijks in de gemeentekas gestort.

De andere regels die het financiële beheer van de bedrijven eigen zijn, worden door de regering bepaald.

De ontvangsten en uitgaven van de gemeentebedrijven kunnen door een bijzondere rekenplichtige verricht worden. Die rekenplichtige is onderworpen aan dezelfde regels wat betreft de benoeming, de tuchtststraffen, de aansprakelijkheid en de als waarborg van zijn beheer te stellen zekerheden. Afdeling 2. - Autonome gemeentebedrijven

De regering bepaalt de activiteiten van industriële of commerciële aard waarvoor de gemeenteraad een autonoom gemeentebedrijf met rechtspersoonlijkheid kan oprichten. § 1. De autonome gemeentebedrijven worden beheerd door een raad van bestuur en een directiecomité. § 2. De raad van bestuur is bevoegd om alle handelingen, nuttig en nodig voor de verwezenlijking van de doelstelling van het autonome gemeentebedrijf, te verrichten.

De raad van bestuur ziet toe op het beheer door het directiecomité.

Dat comité brengt regelmatig verslag uit aan de raad van bestuur.

De gemeenteraad wijst de leden van de raad van bestuur van het autonome gemeentebedrijf aan. De raad van bestuur bestaat uit maximum de helft van het aantal gemeenteraadsleden, zonder dat dat aantal achttien te boven mag gaan. De meerderheid van de raad van bestuur bestaat uit gemeenteraadsleden. Elke politieke fractie is er vertegenwoordigd.

De raad van bestuur kiest een voorzitter uit zijn leden.

Bij staking van stemmen in de raad van bestuur, is de voorzittersstem doorslaggevend. § 3. Het directiecomité is belast met het dagelijks bestuur, de vertegenwoordiging wat dat bestuur betreft, evenals met de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur. Het bestaat uit een afgevaardigd bestuurder en vier bestuurders-directeurs die door de raad van bestuur worden aangewezen.

Het directiecomité wordt voorgezeten door de afgevaardigd bestuurder.

Bij staking van stemmingen in het directiecomité is diens stem doorslaggevend.

Het toezicht op de financiële toestand en de jaarrekeningen van de autonome gemeentebedrijven wordt toevertrouwd aan een college van drie commissarissen die worden aangewezen door de gemeenteraad buiten de raad van bestuur van het bedrijf om en waarvan minstens één de hoedanigheid van lid van het instituut der bedrijfsrevisoren heeft.

Laatstgenoemde uitgezonderd zijn alle leden van het college van de commissarissen lid van de gemeenteraad.

De gemeenteraadsleden wier mandaat eindigt, worden geacht van rechtswege ontslagnemend uit het autonome gemeentebedrijf te zijn.

Alle mandaten in de verschillende organen van de autonome gemeentebedrijven eindigen bij de eerste vergadering van de gemeenteraad volgend op de installatie van de gemeenteraad. § 1. De autonome gemeentebedrijven beslissen vrij, binnen de perken van hun doelstelling, over de aankoop, het gebruik en de vervreemding van hun materiële en immateriële goeden, de oprichting of de opheffing van zakelijke rechten op die goeden, evenals over de uitvoering van die beslissingen en de financieringswijze ervan. § 2. Zij kunnen rechtstreekse of onrechtstreekse participaties nemen in publiek- of privaatrechtelijke vennootschappen, verenigingen en instellingen, hierna de dochterondernemingen genoemd, waarvan het maatschappelijk doel verenigbaar is met hun doelstelling.

Ongeacht het belang van de inbreng van de verschillende partijen in de samenstelling van het maatschappelijk kapitaal beschikt het autonome gemeentebedrijf over de meerderheid der stemmen en neemt in de organen van de dochterondernemingen het voorzitterschap waar.

De gemeenteraadsleden die als bestuurder of commissaris in de organen van een autonoom gemeentebedrijf zetelen mogen geen enkel bezoldigd mandaat als bestuurder of commissaris bekleden noch een activiteit in loonverband uitoefenen in een dochteronderneming van dat bedrijf. § 1. De raad van bestuur stelt jaarlijks een bedrijfsplan op waarin de doelstellingen en de strategie op middellange termijn van het autonoom gemeentebedrijf vastgesteld worden, evenals hij een activiteitenverslag opstelt. Het bedrijfsplan en het activiteitenverslag worden aan de gemeenteraad overgemaakt. § 2. De gemeenteraad kan te allen tijde de raad van bestuur om een verslag over de activiteiten van het autonome gemeentebedrijf of over sommige van die verslagen verzoeken.

De artikelen 63, 130 tot en met 144, 165 tot en met 167, 517 tot en met 530, 538, 540 en 561 tot en met 567 van het Wetboek van vennootschappen gelden voor de autonome gemeentebedrijven, tenzij daar bij het eerste deel van dit Wetboek uitdrukkelijk van afgeweken wordt.

De autonome gemeentebedrijven zijn onderworpen aan de wet van 17 juli 1975 betreffende de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen. HOOFDSTUK II - Begraafplaatsen en lijkbezorging Afdeling 1. - Begraafplaatsen

Onderafdeling 1 - Gemeentelijke of intergemeentelijke begraafplaatsen en crematoria Iedere gemeente moet over ten minste één begraafplaats beschikken.

Meerdere gemeenten kunnen zich evenwel verenigen om over een gemeenschappelijke begraafplaats te beschikken.

Enkel een gemeente of een vereniging van gemeenten kan een crematorium oprichten en beheren.

Ieder crematorium wordt opgericht binnen de omheining van een begraafplaats of op een daarmede in verbinding staand stuk grond, gelegen in dezelfde gemeente als de begraafplaats.

Iedere begraafplaats en ieder intergemeentelijk crematorium dienen over een urnenveld, een strooiweide en een columbarium te beschikken.

De ligging van de begraafplaats wordt aangegeven in het plan van aanleg.

Is er geen plan van aanleg waarin de ligging van de begraafplaats is aangegeven, dan wordt de desbetreffende gemeenteraadsbeslissing voorafgegaan door het advies van de provinciale gezondheidsinspectie en wordt zij vastgesteld op eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar, bedoeld in artikel 3 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium. De beslissing behoeft de goedkeuring van de provinciegouverneur.

Voor het vestigen van een crematorium gelden dezelfde voorwaarden.

De regering stelt de criteria vast voor de oprichting en de exploitatie van de crematoria. Zij regelt het nazicht op de inachtneming van die criteria.

De begraafplaats en het crematorium worden zo omheind dat de doorgang en het zicht voor zover mogelijk belemmerd worden. Daartoe wordt eventueel een voldoende beplanting aangebracht.

Gemeentelijke begraafplaatsen en crematoria vallen onder het gezag, de politie en het toezicht van de gemeenteoverheden, die zorg dragen dat er geen wanorde heerst, dat er geen handelingen in strijd met de eerbied voor de doden worden verricht en dat er geen opgraving plaatsheeft zonder verlof.

Op de intergemeentelijke begraafplaatsen en in de intergemeentelijke crematoria worden de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden uitgeoefend door de overheid van de gemeente waar de begraafplaats of het crematorium ligt. § 1. Wanneer nieuwe voor begraving bestemde ruimten aangelegd zijn, bepaalt de gemeenteraad of de intercommunale de datum waarop niet meer begraven wordt op de oude begraafplaatsen.

Deze worden in de staat gelaten waarin zij zich bevinden; gedurende ten minste vijf jaar mag er generlei gebruik van worden gemaakt.

De gemeenteraad of de intercommunale bepaalt hoe de beslissing tot sluiting zal worden bekendgemaakt. § 2. Na verloop van de in § 1 bepaalde tijd, of ten minste vijf jaar na de laatste begraving, waarbij de inschrijving in het begravingsregister als bewijs geldt, wordt het besluit waarbij de gemeenteraad of de beslissing waarbij de intercommunale en andere bestemming geeft aan de gronden van de oude begraafplaatsen, ter goedkeuring voorgelegd aan de provinciegouverneur. Delvings-en funderingswerken mogen echter niet worden uitgevoerd dan met de instemming van de provinciale gezondheidsinspectie. § 3. Wanneer er geen beslissing is die bepaalt vanaf welke datum niet langer meer begraven wordt, kan de gemeenteraad of de intercommunale eveneens beslissen een andere bestemming te geven aan een oude begraafplaats als er ten minste tien jaar zijn verlopen na de laatste begraving op deze begraafplaats, waarbij de inschrijving in het begravingsregister als bewijs geldt.

In dit geval kan het besluit van de gemeenteraad of de beslissing van de intercommunale om een andere bestemming te geven aan de begraafplaats, eerst in werking treden een jaar nadat het besluit of de beslissing is genomen en voor zover een afschrift ervan gedurende een jaar bij de ingang van de begraafplaats is aangeplakt.

De bepalingen van § 2 zijn eveneens van toepassing.

Onderafdeling 2. - Concessies De gemeenteraad of de intercommunale kan op de gemeentelijke, respectievelijk intergemeentelijke begraafplaatsen grafconcessies of concessies voor columbaria verlenen.

Wanneer het gaat om een gemeentelijke begraafplaats, kan de gemeenteraad die bevoegdheid aan het college van burgemeester en schepenen opdragen.

Eenzelfde concessie mag slechts dienen voor de aanvrager, zijn echtgenoot, zijn bloed- of aanverwanten en voor de leden van één of meer religieuze gemeenschappen, evenals voor de personen die daartoe ieder hun wil te kennen geven bij de gemeentelijke overheid. Door de concessiehouder aangewezen derden kunnen daar ook worden bijgezet.

Wanneer iemand overlijdt terwijl hij op dat ogenblik een feitelijk gezin vormde, kan de overlevende een concessie aanvragen.

Een concessieaanvraag mag worden ingediend ten behoeve van een derde en van diens familie.

De concessies worden voor ten hoogste vijftig jaar verleend.

Op aanvraag van enige belanghebbende die erom verzoekt vóór de bepaalde tijd verstreken is, kunnen opeenvolgende hernieuwingen worden toegestaan.

De hernieuwingen kunnen enkel geweigerd worden indien de belanghebbende onvoldoende financiële waarborgen voor het onderhoud van de concessie kan voorleggen.

De regering kan verenigingen met rechtspersoonlijkheid, opgericht met het doel de financiële waarborgen voor te leggen, erkennen en kan regels met betrekking tot die waarborgen vaststellen.

Geen hernieuwing mag voor langere tijd dan de oorspronkelijke concessie worden toegestaan.

Indien een belanghebbende erom verzoekt vóór het verstrijken van de vastgestelde termijn, neemt een nieuwe termijn van dezelfde duur een aanvang vanaf elke nieuwe bijzetting in de concessie. In geval er geen hernieuwing wordt aangevraagd tussen de datum van de laatste bijzetting in de concessie en het verstrijken van de periode waarvoor deze werd verleend, blijft het graf bestaan gedurende een termijn van vijf jaar die begint te lopen op de datum van het overlijden, indien dit overlijden zich minder dan vijf jaar vóór het verstrijken van de concessie heeft voorgedaan.

De gemeenteraad of de intercommunale stelt het tarief en de voorwaarden voor het verlenen van de concessie vast.

In de gevallen bedoeld in artikel L1232-7, tweede en derde lid, wordt de retributie, die door de gemeente gevorderd kan worden, proportioneel berekend op het aantal jaren dat de vervaldatum van de vorige concessie overschrijdt.

Telkens na vijftig jaar, en zonder retributie, kan de altijddurende concessie die krachtens de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging en het keizerlijk decreet van 23 prairial jaar XII werd verleend voor de inwerkingtreding van deze wet, op aanvraag van enig belanghebbende hernieuwd worden.

De eerste aanvraag om hernieuwing moet worden ingediend : a) voor 31 december 1975 als de concessie ten minste vijftig jaar voor die datum is verleend;b) binnen een termijn van twee jaar ingaand bij het verstrijken van het vijftigste jaar van de concessie in de andere gevallen. Bij het verstrijken van het eerste jaar van die tweejarige termijn maakt de burgemeester of zijn gemachtigde een akte op waarbij de belanghebbenden eraan herinnerd worden dat zij, willen zij hun recht behouden, hem een aanvraag om hernieuwing moeten doen toekomen voor de datum die in de akte is bepaald.

Deze akte wordt toegezonden aan de persoon die de aanvraag van concessie heeft ingediend of na zijn overlijden aan zijn erfgenamen of rechthebbenden.

Indien de burgemeester of zijn gemachtigde de in het vorige lid bedoelde personen niet kan opsporen, wordt een afschrift van deze akte een jaar lang zowel bij het graf als aan de ingang van de begraafplaats aangeplakt.

Is geen aanvraag om hernieuwing gedaan, dan vervalt de concessie.

De opsporingen van de belanghebbenden dienen allen te geschieden door middel van een bericht, te verzenden aan het door de concessiegevende gemeente laatstbekende adres.

Wanneer toepassing wordt gemaakt van artikel L1232-5, wordt een perceel van dezelfde grootte als het geconcedeerde op de nieuwe begraafplaats voorbehouden als enige belanghebbende daartoe een aanvraag indient voor de datum bedoeld in het eerste lid van hetzelfde artikel.

De gemeenteraad bepaalt de voorwaarden inzake overbrenging.

Het onderhoud van de graven op geconcedeerde grond rust op de belanghebbenden.

Onderhoudsverzuim dat verwaarlozing uitmaakt, staat vast als het graf doorlopend onzindelijk, door plantengroei overwoekerd, vervallen, ingestort of bouwvallig is.

De verwaarlozing wordt geconstateerd in een akte van de burgemeester of zijn gemachtigde, of van de gemachtige van de intergemeentelijke begraafplaats; die akte blijft een jaar lang bij het graf en aan de ingang van de begraafplaats aangeplakt.

Na het verstrijken van die termijn en bij niet-herstelling kan de gemeenteraad of de intercommunale een einde maken aan het recht op de concessie. Afdeling 2. - Lijkbezorging

Onderafdeling 1. - Kisting en vervoer van lijken De stoffelijke overschotten dienen in een doodskist geplaatst te worden.

Een balseming, voorafgaandelijk aan de kisting, kan in de door de regering bepaalde gevallen toegelaten worden.

Het gebruik van doodskisten, foedralen, doodswaden, producten en procédés die de natuurlijke en normale ontbinding van het lijk of de crematie beletten, is verboden.

De regering omschrijft de in het voorgaande lid bedoelde voorwerpen en procédés, alsook de voorwaarden waaraan een doodskist dient te beantwoorden.

De burgemeester of zijn gemachtigde mag de kisting bijwonen.

De gemeenteraad bepaalt de meest passende wijze voor het vervoeren van lijken. Lijken dienen met een lijkwagen of een daartoe speciaal uitgeruste wagen te worden vervoerd.

Het toezicht op lijkstoeten berust in ieder geval bij de gemeenteoverheid, die zorg draagt dat zij ordelijk, welvoeglijk en met de aan doden verschuldigde eerbied verlopen.

Het stoffelijk overschot van behoeftigen wordt kosteloos en op behoorlijke wijze gekist en vervoerd. § 1. Er zijn twee vormen van lijkbezorging : begraven en verstrooien of bewaren van de as na crematie. § 2. Elkeen kan tijdens zijn leven vrijwillig een schriftelijke kennisgeving van zijn laatste wilsbeschikking inzake de wijze van lijkbezorging, hetzij begraven, hetzij verstrooien of bewaren van de as na crematie, richten tot de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn gemeente.

Deze kennisgeving wordt in het gemeentelijk register van de bevolking ingeschreven op de door de regering bepaalde wijze.

Deze laatste wilsbeschikking wordt gelijkgesteld met de aanvraag om verlof tot crematie voorzien in artikel L1232-22, § 1, eerste lid, of met de akte voorzien in artikel L1232-22, § 2.

Indien het overlijden in een andere gemeente dan die van de hoofdverblijfplaats heeft plaatsgehad, moet de gemeente van de hoofdverblijfplaats zonder verwijl de gemeente van overlijden, op haar aanvraag, de informatie betreffende de in het tweede lid bedoelde laatste wilsbeschikking overzenden.

Onderafdeling 2. - Begraving § 1. Alleen op gemeentelijke of intergemeentelijke begraafplaatsen mag worden begraven. § 2. Op particuliere begraafplaatsen die bestaan op het tijdstip waarop de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging in werking treedt, mag echter verder worden begraven.

Voor particuliere begraafplaasten gelden de artikelen L1232-4, L1232-18, eerste lid, en L1232-19. § 3. Afwijkingen van het bepaalde in § 1 kunnen worden toegestaan door de regering, op voorstel van de burgemeester van de gemeente waar de begraving zal plaatshebben.

De regering mag de afwijking slechts toestaan op een op godsdienstige of filosofische overwegingen berustend verzoek, behalve als redenen van openbare salubriteit zulks niet toelaten.

In volle grond worden de lijken horizontaal begraven in een afzonderlijke kuil, op een diepte van ten minste vijftien decimeter.

De gemeenteraad of de intercommunale bepaalt de afstand tussen de grafkuilen.

In grafkelders worden de lijken bijgezet op een diepte van ten minste acht decimeter.

Het aanleggen van graven boven de grond is verboden, behoudens bijzonder verlof, door de provinciegouverneur verleend op eensluidend advies van de provinciale gezondheidsinspectie, en behoudens de afwijkingen volgend uit dit hoofdstuk.

Bijzetting in bouwwerken als bedoeld in het tweede lid, die bestaan op het tijdstip waarop de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging in werking treedt, mag nochtans verder plaatshebben zoals in het verleden.

In niet-geconcedeerde grond heeft de begraving plaats in een kuil waarin sedert vijf jaar niet is begraven.

Wanneer in een perceel niet meer begraven kan worden onder de voorwaarden bepaald in artikel L1232-18, mogen geen nieuwe kuilen meer gedolven worden gedurende een termijn van vijftien jaar te rekenen van de laatste begraving, behoudens verlof, door de provinciegouverneur verleend op eensluidend advies van de provinciale gezondheidsinspectie.

Onverminderd de naleving van de laatste wilsbeschikking inzake de wijze van lijkbezorging overeenkomstig artikel L1232-16, beslist de gemeenteraad of de intercommunale welke bestemming dient gegeven te worden aan binnen de omheining van de begraafplaats aangetroffen stoffelijke resten.

Onderafdeling 3. - Crematie § 1. Voor crematie is een verlof vereist, dat wordt verleend door de ambtenaar van de burgerlijke stand die het overlijden heeft vastgesteld, indien dat overlijden in België heeft plaatsgehad, of door de procureur des Konings van het arrondissement waar zich ofwel het crematorium ofwel de hoofdverblijfplaats van de overledene bevindt, indien het overlijden heeft plaats gehad in het buitenland. § 2. Voor crematie na opgraving is het door artikel L1232-4 bedoelde verlof tot opgraving vereist.

Na het verlenen van het verlof tot opgraving wordt de behoorlijk gemotiveerde aanvraag om verlof tot crematie door de ambtenaar van de burgerlijke stand doorgestuurd aan de procureur des Konings van het arrondissement van de plaats waar het crematorium of de hoofdverblijfplaats van de aanvrager is gevestigd, van de plaats van overlijden of van de plaats waar het stoffelijk overschot begraven is.

Bij deze aanvraag om verlof dient in voorkomend geval een attest van registratie in de bevolkingsregisters van de laatste wilsbeschikking van de overledene inzake de wijze van lijkbezorging gevoegd te worden.

De procureur des Konings aan wie de vraag gericht is, kan aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het overlijden vastgesteld werd, vragen hem een dossier dat het in artikel 77 of in artikel 81 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde attest bevat, over te zenden. Indien dit attest ontbreekt, wordt daarvan door de betrokken ambtenaar de reden opgegeven.

Het verlof tot crematie wordt geweigerd of toegestaan door de procureur des Konings aan wie de vraag tot crematie gericht is. § 1. Iedere aanvraag om verlof wordt ondertekend door degene die bevoegd is om in de lijkbezorging te voorzien of door zijn gemachtigde.

Een akte, die voldoet aan de voorwaarden inzake bekwaamheid en gesteld is in de vorm van akten van uiterste wilsbeschikking, waarbij de overledene de uitdrukkelijke wens te kennen geeft zijn stoffelijk overschot te doen verbranden, kan als aanvraag om verlof gelden. § 2. Het verlof moet door de ambtenaar van de burgelijke stand of door de procureur des Konings geweigerd worden als de overledene in een akte, die voldoet aan de voorwaarden inzake bekwaamheid en gesteld is in de vorm van de akten van uiterste wil, zijn voorkeur voor een andere wijze van teraardebestelling te kennen heeft gegeven, of als hij kennis heeft gekregen van het verzoek bedoeld in § 4 van dit artikel. § 3. Onverminderd het bepaalde in § 2 van artikel L1232-23, mag het verlof niet verleend worden voor het verstrijken van een termijn van vierentwintig uren, ingaande met de ontvangst van de aanvraag om verlof. § 4. Iedere persoon die bij het verlenen of de weigering van het verlof belang heeft, kan daartoe bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg een verzoek indienen.

De bevoegde voorzitter is die van de plaats waar de aanvraag om verlof werd ingediend. Van het verzoek wordt kennis gegeven aan de partijen, die bij het verlenen of de weigering van het verlof belang hebben, alsmede aan de ambtenaar van de burgerlijke stand of aan de procureur des Konings, bij wie de aanvraag om verlof werd ingediend.

Het verzoek wordt behandeld en beoordeeld als in kort geding, het openbaar ministerie gehoord. § 1. Bij de aanvraag om verlof moet een attest worden gevoegd waarin de behandelende geneesheer of de geneesheer die het overlijden heeft vastgesteld, vermeldt of het overlijden te wijten is aan een natuurlijke of gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak.

Geldt de aanvraag het lijk van een in België overleden persoon, en heeft de in het bovenstaand lid bedoelde geneesheer bevestigd dat het een natuurlijk overlijden betreft, dan moet bovendien het verslag worden bijgevoegd van een beëdigd geneesheer door de ambtenaar van de burgerlijke stand aangesteld om de doodsoorzaken na te gaan, in welk verslag wordt vermeld of het overlijden te wijten is aan een natuurlijke of gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak.

Het ereloon en alle daaraan verbonden kosten van de door de ambtenaar van de burgerlijke stand aangestelde geneesheer vallen ten laste van het gemeentebestuur van de woonplaats van de overledene. § 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand moet het dossier aan de procureur des Konings van het arrondissement zenden wanneer omstandigheden het vermoeden van een gewelddadig of verdacht of niet vast te stellen oorzaak van overlijden wettigen of wanneer de geneesheer in een van de onder § 1 voorgeschreven documenten, niet heeft kunnen bevestigen dat er geen tekens of aanwijzingen van een gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak van overlijden zijn.

In dat geval kan verlof tot crematie eerst worden verleend nadat de procureur des Konings aan de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft laten weten dat hij er zich niet tegen verzet.

De procureur des Konings handelt zoals voorgeschreven is in artikel 81 van het Burgerlijk Wetboek.

De familie of de persoon die bevoegd is om in de lijkbezorging te voorzien, kan de lijkschouwing steeds doen bijwonen door een geneesheer van haar of zijn keuze.

Als de omstandigheden het vereisen, opent de burgemeester van de gemeente waar het crematorium zich bevindt of zijn gemachtigde de doodskist en maakt hij van deze handeling een proces-verbaal op dat hij onverwijld doorstuurt naar de procureur des Konings van het arrondissement waar het crematorium zich bevindt.

De as van de gecremeerde lijken kan in urnen worden geplaatst die binnen de omheining van de begraafplaats : 1° hetzij op ten minste acht decimeter diepte worden begraven;2° hetzij in een columbarium worden bijgezet. De as van gecremeerd lijken kan : 1° hetzij worden uitgestrooid op een daartoe bestemd perceel van de begraafplaats;2° hetzij worden uitgestrooid op de aan het grondgebied van België grenzende territoriale De as van de overledene wordt met respect en eerbied behandeld en kan geen voorwerp uitmaken van een commerciële activiteit, met uitzondering van die activiteiten die verband houden met het uitstrooien of begraven van de as of met het overbrengen ervan naar de plaats waar de as bewaard zal worden. Indien de overledene dit schriftelijk heeft bepaald of op verzoek van de ouders indien het om een minderjarige gaat, of, in voorkomend geval, op verzoek van de voogd, kan de as van gecremeerde lijken : 1° worden uitgestrooid op een andere plaats dan de begraafplaats.Deze uitstrooiing kan evenwel niet gebeuren op het openbaar domein, uitgezonderd de begraafplaats bedoeld in het eerste en het tweede lid.

Indien het een terrein betreft dat niet in eigendom is van de overledene of zijn nabestaanden, is een voorafgaande, schriftelijke toestemming van de eigenaar van het betrokken terrein vereist. De asuitstrooiing gebeurt aansluitend op de crematie; 2° worden begraven op een andere plaats dan de begraafplaats, overeenkomstig de bepalingen vervat in het eerste lid, 1°.Deze begraving kan evenwel niet gebeuren op het openbaar domein, uitgezonderd de begraafplaats bedoeld in het eerste en het tweede lid.

Indien het een terrein betreft dat niet in eigendom is van de overledene of zijn nabestaanden, is een voorafgaande, schriftelijke toestemming van de eigenaar van het betrokken terrein vereist. De begraving gebeurt aansluitend op de crematie; 3° in een urne ter beschikking worden gesteld van de nabestaanden om te worden bewaard op een andere plaats dan de begraafplaats.Indien er een einde komt aan de bewaring van de as op een andere plaats dan de begraafplaats, wordt de as door toedoen van de nabestaande die er de zorg voor heeft of zijn erfgenamen in geval van diens overlijden, ofwel naar een begraafplaats gebracht om er begraven, in een columbarium bijgezet of uitgestrooid te worden ofwel op de aan het grondgebied van België grenzende territoriale zee uitgestrooid te worden.

De persoon die de as in ontvangst neemt, is verantwoordelijk voor de naleving van deze bepalingen.

De regering kan nadere voorwaarden bepalen waaraan de in het vierde lid bedoelde bewaringen, begravingen of uitstrooiingen moeten voldoen.

Onderafdeling 4. - Graftekens Tenzij de overledene anders heeft beschikt of zijn verwanten zich ertegen verzetten, heeft eenieder het recht op het graf van zijn verwante of vriend een grafteken te doen plaatsen zonder afbreuk te doen aan het recht van de concessiehouder.

De gemeenteraad of de intercommunale regelt de uitoefening van dat recht en inzonderheid alles wat betrekking heeft op de afmetingen van de graftekens en de aard van de te gebruiken materialen.

Wanneer aan een grafconcessie een einde wordt gemaakt of geen aanvraag om overbrenging als bedoeld in artikel L1232-10 is ingediend, worden de niet weggenomen graftekens en de eventueel nog bestaande ondergrondse bouwwerken eigendom van de gemeente of van de intercommunale.

Wanneer niet-geconcedeerde gronden voor nieuwe begravingen moeten worden gebruikt, wordt door middel van een aan de toegangen tot die gronden en aan de ingang van de begraafplaats aangeplakt bericht aan de belanghebbenden kennis gegeven van de termijn gedurende welke zij de graftekens mogen wegnemen; bij het verstrijken van die termijn of van de toegestane verlenging worden de materialen eigendom van de gemeente of van de intercommunale.

De in het vorige lid bedoelde termijn wordt bepaald of verlengd door de gemeente of de intercommunale die de begraafplaats beheert. Voor de gemeente is het bevoegd orgaan het college van burgemeester en schepenen.

Alleen het college van burgemeester en schepenen regelt de bestemming van het aan de gemeente toevallend materiaal. Afdeling 3. - Slotbepalingen

De bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan de gebruiken in verband met de bijzetting van leden van het vorstenhuis en in verband met de bijzetting van de hoofden van bisdommen in hun kathedraal, noch aan de bepalingen betreffende de graven van militairen.

De regering kan van de bepalingen van deze wet afwijken, ofwel met het oog op de uitvoering van internationale verdragen, ofwel met het oog op de bescherming van de bevolking tegen de gevaren van verspreiding van besmettelijke ziekten of van besmetting door ioniserende stralingen.

De overtredingen van de bepalingen van dit hoofdstuk worden gestraft met de straffen bepaald bij de artikelen 315, 340, 453 en 526 van het Strafwetboek. HOOFDSTUK III. - Openbare instellingen De begrotingen en de rekeningen van de bergen van barmhartigheid van de gemeente behoeven de goedkeuring van de gemeenteraad.

Zijn er bezwaren, dan beslist het provinciecollege.

Wanneer de burgemeester het geraden acht, woont hij de vergaderingen bij van de besturen der bergen van barmhartigheid, en neemt hij deel aan hun beraadslagingen. In dat geval zit hij de vergadering voor en is hij stemgerechtigd.

De besturen van de openbare instellingen hebben, onder toezicht van de hogere overheid, het beheer van hun bossen en wouden op de wijze geregeld door de overheid die bevoegd is om het Boswetboek vast te stellen.

Titel IV. - Aansprakelijkheid en rechtsgedingen HOOFDSTUK I. - Burgerlijke aansprakelijkheid van de gemeenten De burgemeester of de schepen waartegen een vordering tot schadevergoeding is ingesteld voor het burgerlijk gerecht of het strafgerecht, kan het Gewest of de gemeente in het geding betrekken.

Het Gewest of de gemeente kan vrijwillig tussenkomen.

Behalve in geval van herhaling is de gemeente burgerrechtelijk aansprakelijk voor het betalen van de geldboeten waartoe de burgemeester en de schepen(en) veroordeeld zijn wegens een misdrijf dat ze hebben begaan bij de normale uitoefening van hun ambt.

De regresvordering van de gemeente ten aanzien van de veroordeelde burgemeester of schepen(en) is beperkt tot de gevallen van bedrog, zware schuld of lichte schuld die bij hen gewoonlijk voorkomt.

De gemeente moet een verzekering afsluiten om de burgerlijke aansprakelijkheid, met inbegrip van de rechtsbijstand, te dekken die persoonlijk ten laste komt van de burgemeester en de schepen(en) bij de normale uitoefening van hun ambt.

De regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van deze bepaling.

HOOFDSTUK II. - Rechtsgedingen Afdeling 1. - Algemeen

Bij elke tegen de gemeente ingestelde rechtsvorderdering treedt het college van burgemeester en schepenen als verweerder op. Het stelt de vorderingen in kort geding en de bezitsvorderingen in; het verricht alle handelingen tot bewaring van recht of tot stuiting van verjaring en van verval.

Alle andere rechtsvorderingen waarbij de gemeente als eiser optreedt, mogen door het college slechts worden ingesteld na machtiging van de gemeenteraad. Afdeling 2. - Uitoefening door een belastingplichtige van de

rechtsvorderingen die aan de gemeente toebehoren Wanneer het college van burgemeester en schepenen niet in rechte optreedt, kunnen één of meer inwoners in rechte optreden namens de gemeente, mits zij onder zekerheidsstelling aanbieden om persoonlijk de kosten van het geding te dragen en in te staan voor de veroordelingen die mochten worden uitgesproken.

De gemeente kan ten aanzien van het geding geen dading treffen zonder medewerking van de inwoner(s) die het geding in haar naam heeft (hebben) uitgevoerd.

Boek III. - Gemeentelijke financiën Titel I. - Begroting en rekeningen HOOFDSTUK I. - Algemeen Het financiële dienstjaar van de gemeente valt samen met het kalenderjaar.

Als tot een dienstjaar behorend worden alleen aangemerkt de rechten verkregen door de gemeente en de verbintenissen die zij ten aanzien van haar schuldeisers tijdens dat dienstjaar heeft aangegaan, ongeacht het dienstjaar waarin de betaling geschiedt.

Wanneer een post voor een niet-verplichte uitgave door de toezichthoudende overheid verminderd is, mag het college van burgemeester en schepenen de uitgaven niet doen zonder een nieuw besluit van de gemeenteraad die daartoe machtiging verleent.

Geen betaling uit de gemeentekas mag geschieden dan op grond van een op de begroting voorkomende post, een bijzonder krediet of een voorlopig krediet uitgetrokken in de voorwaarden en binnen de perken vastgesteld door de regering.

De leden van het college van burgemeester en schepenen zijn persoonlijk aansprakelijk voor de uitgaven waartoe zij zich verbonden hebben of waartoe zij bevolen hebben tegen het eerste lid in. § 1. Geen artikel van de uitgaven van de begroting mag worden overschreden en geen overschrijving mag geschieden. § 2. Wanneer echter bij het afsluiten van een dienstjaar sommige posten bezwaard zijn met regelmatig en werkelijk aangegane verbintenissen tegenover schuldeisers van de gemeente, wordt het kredietgedeelte dat nodig is om de schuldvordering af te betalen, bij beslissing van het college van burgemeester en schepenen, dat bij de rekening van het afgesloten dienstjaar wordt gevoegd, naar het volgende dienstjaar overgeschreven.

Over de aldus overgeschreven kredieten mag beschikt worden zonder een nieuwe beslissing van de gemeenteraad.

De gemeenteraad kan evenwel voorzien in uitgaven die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist, mits hij daartoe een met redenen omkleed besluit neemt.

Wanneer het geringste uitstel onbetwistbaar schade zou veroorzaken, kan het college van burgemeester en schepenen onder eigen verantwoordelijkheid in de uitgave voorzien, onder verplichting om zonder verwijl daarvan kennis te geven aan de gemeenteraad, die besluit of hij met die uitgave al dan niet instemt.

De leden van het college van burgemeester en schepenen die tot de uitgaven, betaald ter uitvoering van het eerste en het tweede lid maar die van de eindrekeningen verworpen zijn, bevolen zouden hebben, worden persoonlijk ertoe gehouden er het bedrag van in de gemeentekas te storten.

De bevelschriften tot betaling uit de gemeentekas, afgegeven door het college van burgemeester en schepenen, moeten ondertekend worden door de burgemeester of door degene die hem vervangt, en door een schepen; zij worden medeondertekend door de secretaris. HOOFDSTUK II. - Goedkeuring van de begroting en afwikkeling van de rekeningen Jaarlijks vergadert de gemeenteraad in de loop van het eerste kwartaal om de jaarrekeningen van het vorige dienstjaar af te wikkelen.

Die jaarrekeningen omvatten de begrotingsrekening, de resultaatrekening en de balans.

Het verslag bedoeld in artikel L1122-23 wordt bij de rekeningen gevoegd.

Jaarlijks vergadert de gemeenteraad de eerste maandag van de maand oktober om te beraadslagen en te besluiten over de uitgaven en de ontvangsten voor het volgende dienstjaar.

HOOFDSTUK III. - Openbaarheid van de begroting en de rekeningen De begrotingen en de rekeningen worden op het gemeentehuis neergelegd en kunnen er altijd ter plaatse worden ingezien door eenieder.

Op die inzagemogelijkheid wordt gewezen bij openbare aanplakking op benaarstiging van het college van de burgemeester en schepenen binnen de maand volgend op de goedkeuring door de gemeenteraad van de begrotingen en rekeningen. De duur van de aanplakking mag niet minder bedragen dan tien dagen.

HOOFDSTUK IV. - Begrotingsevenwicht De begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de gemeenten mag in geen enkel geval een deficitair saldo op de gewone of de buitengewone dienst, noch een fictief evenwicht of een fictief batig saldo vertonen.

De gemeenten die in gebreke blijven om een sluitende begroting in de zin van artikel L1314-1 in te dienen : 1° mogen op hun personeelsleden, met inbegrip van degenen die functies uitoefenen welke inherent zijn aan de bijzondere werkzaamheden van die gemeenten, de bezoldigingsregeling en de weddeschalen van het personeel der ministeries toepassen;2° mogen aan de leden van hun onderwijzend personeel slechts de wedde toekennen waarop de betrokkenen, rekening houdend met hun bekwaamheidsgetuigschriften, recht zouden hebben indien zij lid waren van het personeel van het Gemeenschapsonderwijs, alleen vermeerderd met de vergoedingen en toelagen die in het Gemeenschapsonderwijs worden toegekend;3° mogen de aan de hoedanigheid van lid van het onderwijzend personeel verbonden bezoldiging niet toekennen aan een personeelslid in overtal ten opzichte van de nationale regelgeving inzake schoolbevolkingsnormen, evenmin als aan een personeelslid dat niet in het bezit is van de vereiste of van de als voldoende geachte getuigschriften. HOOFDSTUK V. - Algemeen reglement op de gemeentecomptabiliteit De regering stelt de begrotings-, financiële en boekhoudkundige regels van de gemeenten, evenals de regels betreffende de wijze van uitoefening van de functies van hun rekenplichtigen, vast.

Titel II. - Lasten en uitgaven ENIG HOOFDSTUK De gemeenteraad is verplicht elk jaar op de begroting van uitgaven te brengen alle uitgaven die bij wet aan de gemeenten zijn opgelegd, en inzonderheid de volgende : 1° het aankopen en onderhouden van de registers van de burgerlijke stand;2° het abonnement op het Bestuursmemoriaal van de provincie;3° de belastingen op de goederen van de gemeente;4° de vaststaande en opeisbare schulden van de gemeente, alsmede de schulden die zij moet voldoen ten gevolge van tegen haar uitgesproken rechterlijke veroordelingen;5° de wedden van de burgemeester, de schepenen, de secretaris, de ontvanger, de bedienden van de gemeente en de boswachters van de gemeente;6° de kantoorkosten van het gemeentebestuur;7° het onderhoud van de gemeentegebouwen of de huur van de huizen die tot gemeentegebouw dienen;8° de huurgelden en de kosten, behalve die voor geringe herstellingen, betreffende de lokalen van de vredegerechten, politierechtbanken, politieafdelingen van de parketten van de procureur des Konings en arbeidsrechtbanken in de gemeenten waar die rechtscolleges gevestigd zijn, wanneer de Staat of de Regie der gebouwen geen eigenaar of huurder van de lokalen is;9° de hulpgelden aan de kerkfabrieken en consistories, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen te verlenen wanneer de middelen van die instellingen ontoereikend blijken;10° de kosten die bij de wetten en de decreten op het onderwijs ten laste worden gebracht van de gemeente;11° de uitgaven betreffende de plaatselijke veiligheids- en gezondheidspolitie;12° de vergoeding voor huisvesting van de bedienaren van de erediensten, overeenkomstig de geldende bepalingen, wanneer geen woning wordt verschaft;13° de uitgaven bepaald in artikel 130 van het Kieswetboek en de uitgaven vereist voor de verkiezingen van de gemeenteraad;14° de kosten van het drukwerk voor de boekhouding van de gemeente;15° de pensioenen ten laste van de gemeente;16° de dotaties bepaald in artikel 106 van de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;17° de uitgaven voor de gemeentewegen en de buurtwegen, de sloten, de waterleidingen en de bruggen, die krachtens de wet ten laste van de gemeente zijn;18° de uitgaven die ten laste van de gemeente worden gebracht bij of krachtens de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, met inbegrip, in de meergemeentezones, van de dotatie van de gemeente aan de politiezone. Wanneer verscheidene gemeenten bij een verplichte uitgave betrokken zijn, dragen zij alle daarin bij naar evenredigheid van het belang dat zij erbij kunnen hebben; in geval van weigering of van onenigheid over de verhouding van dit belang en van de te dragen lasten, beslist het provinciecollege.

Titel III. - Ontvangsten HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Indien de op de begroting gebrachte ontvangsten niet toereikend zijn tot betaling van een gemeenteschuld die erkend en opeisbaar is of die voortvloeit uit een beslissing in laatste aanleg gewezen door het gewone of administratieve gerecht, stelt de gemeenteraad middelen voor om daarin te voorzien.

De gemeenteraad is verplicht jaarlijks alle ontvangsten van de gemeente, onder nadere omschrijving, op de begroting te brengen, evenals die welke de wet haar toekent, alsmede de overschotten van de vorige dienstjaren.

Voor de vestiging en de inning van de gemeentebelastingen wordt gehandeld naar titel II van boek II van het derde deel.

De gemeentelijke opcentiemen op de rijksbelastingen worden ingevorderd overeenkomstig de regels bepaald voor de heffing van de belastingen waar zij bijkomen.

HOOFDSTUK II. - Algemene financiering van de gemeenten Een jaarlijkse algemene dotatie ten laste van de begroting van het Waalse Gewest, aangepast aan het indexcijfer der consumptieprijzen berekend van juli tot juli, wordt opgericht met het oog op de subsidiëring van de gemeenten van het Waalse Gewest, overeenkomstig de criteria bepaald in dit hoofdstuk.

De bij dit hoofdstuk georganiseerde financiering waarborgt de gemeenten een ontvangst, vrij van iedere bijzondere bestemming. Het treffen van criteria in verband met bepaalde activiteiten uitgeoefend door de gemeenten tast dit karakter niet aan.

Een deel van de jaarlijkse algemene dotatie bepaald in artikel L1332-1 vormt het Bijzonder fonds voor maatschappelijk welzijn en wordt tussen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het Waalse Gewest door de Franse en Duitstalige Gemeenschap omgeslagen volgens de criteria die door laatstgenoemden zijn opgesteld.

De regering stelt dat deel vast, dat nooit lager is dan 4,46 2.623.169.44% van het bedrag van 702.656.674,9 euro bedoeld in artikel 22, § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 tot financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, zoals jaarlijks aangepast na uiteindelijke vaststelling van de middelen toegewezen aan het Waalse Gewest krachtens de artikelen 22 tot en met 27 van dezelfde bijzondere wet.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de gemeenten van het Waalse Gewest in drie categorieën ingedeeld : 1° eerste categorie : de gemeenten Charleroi en Luik;2° tweede categorie : de gemeenten Aarlen, Aat, Bastenaken, Dinant, Eupen, Hoei, La Louvière, Marche-en-Famenne, Bergen, Moeskroen, Namen, Neufchâteau, Nijvel, Ottignies-Louvain-la-Neuve, Philippeville, Seraing, Zinnik, Thuin, Doornik, Verviers, Virton, Borgworm;3° derde categorie : de andere gemeenten. Na aftrek van het aandeel bedoeld in artikel L1332-3 wordt het saldo van de algemene dotatie van de gemeenten in twee delen verdeeld : 1° 32,5 % wordt toegewezen aan de gemeenten uit de eerste categorie;2° 67,5 % wordt toegewezen aan de gemeenten uit de tweede en de derde categorie. Het aandeel dat 32,5% van de algemene dotatie bedraagt, toegewezen aan de gemeenten uit de eerste categorie, wordt over die gemeenten omgeslagen naar evenredigheid van het bedrag dat zij in het Gemeentefonds voor het jaar 1988 hebben ontvangen.

Is het aandeel van de dotatie die aan de gemeenten toevalt, evenwel groter dan het jaar voordien, dan wordt die verhoging omgeslagen bij gelijke aandelen over de betrokken gemeenten.

Het aandeel dat 67,5 % van de algemene dotatie bedraagt, toegewezen aan de gemeenten uit de tweede en de derde categorie, wordt onderverdeeld in een hoofddotatie en een specifieke dotatie.

De hoofddotatie bedraagt 85 % van het in artikel L1332-7 vermelde aandeel.

De specifieke dotatie bedraagt 15 % van het in artikel L1332-7 vermelde aandeel. 14,85 % van het aandeel vermeld in artikel L1332-7 wordt omgeslagen tussen de gemeenten van de tweede en de derde categorie, naar rata van het bevolkingscijfer van elke gemeente, waarbij iedere vreemdeling voor 1,25 inwoners telt. 0,10 % van het aandeel vermeld in artikel L1332-7 wordt bij gelijke aandelen omgeslagen tussen de gemeenten met een bijzonder taalstatuut bedoeld in artikel 8 van de gecoördineerde wetten op het taalgebruik inzake administratie en over de Duitstalige gemeenten in het Waalse Gewest gelegen. 0,05 % van het aandeel vermeld in artikel L1332-7 wordt naar evenredigheid van het bevolkingscijfer van de gemeenten bedoeld in het tweede lid omgeslagen. 26 % van het aandeel vermeld in artikel 1332-7 wordt omgeslagen tussen de gemeenten van de tweede categorie naar evenredigheid van het bevolkingscijfer van elke gemeente, vermenigvuldigd met een fiscaal quotiënt bepaald in artikel L1332-12.

Het in artikel 11 bedoeld fiscale quotiënt wordt als volgt vastgesteld : er wordt een breuk vastgesteld met als teller het bedrag per inwoner van de totale gemeenteretributies en -belastingen, verminderd met de opbrengst per inwoner van de belastingen en retributies op de kerncentrales en met de opbrengst per inwoner van de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelastingen, en met als noemer de opbrengst per inwoner van laatstgenoemde belasting, teruggebracht tot de aanslagvoet van 1 %.

De opbrengst van de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting wordt voor de toepassing van vorig lid fictief vastgesteld : - op 6 % voor de teller en op 1 % voor de noemer, van de personenbelasting die ten bate van het Rijk wordt geheven voor de gemeenten die de belasting niet geheven hebben; - op zes maal de opbrengst van de belasting, terruggebracht op de aanslagvoet van 1 % voor de gemeenten die de belasting geheven hebben op een lagere aanslagvoet dan 6 %.

Wanneer een gemeente vanaf het jaar 1998 haar aanslagvoet van opcentiemen op de onroerende voorheffing verhoogt t.o.v. het dienstjaar 1997, zal de totale opbrengst van opcentiemen meegerekend in het totaalbedrag van de gemeenteretributies en -belastingen, dat de teller van de in artikel L1332-12 bedoelde breuk vormt, gelijk zijn aan de totale opbrengst van het jaar voorafgaand aan dat van de verhoging van de aanslagvoet van de opcentiemen, vermenigvuldigd met het indexeringscoëfficiënt bedoeld in artikel 518 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

De gemeenten uit de tweede categorie genieten ten minste een aandeel per inwoner dat gelijk is aan het gemiddelde aandeel per inwoner van de gemeenten uit de derde categorie dat uit de toepassing van de artikelen L1332-15, L1332-16, L1332-17 en L1332-18 voortvloeit.

De voor de toepassing van die waarborg nodige bedragen worden naar evenredigheid opgenomen op de in de artikelen L1332-11 en L1332-12 bedoelde aandelen van de andere gemeenten uit de tweede categorie. 44 % van het in artikel L1332-7 vermelde aandeel wordt omgeslagen over de gemeenten uit de derde categorie naar rata van het bevolkingscijfer van elke gemeente, vermenigvuldigd met een in artikel L1332-16 vastgestelde fiscale coëfficiënt en vermenigvuldigd met een in artikel L1332-17 vastgestelde coëfficiënt van bevolkingsdichtheid en verdeeld door de opbrengst per inwoner van de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting teruggebracht tot de aanslagvoet van 1 %.

Die opbrengst wordt fictief vastgesteld op 1 % van de ten bate van het Rijk geheven personenbelasting voor de gemeenten die de aanvullende personenbelasting niet geheven hebben.

De in artikel L1332-15 vermelde fiscale coëfficiënt wordt bekomen als volgt bij normalisering van de voor elke gemeente in artikel L1332-12 vastgestelde coëfficiënt : a) door de aftrek van het rekenkundig gemiddelde van de quotiënten van de gemeenten van de derde categorie;b) door de deling van de vorige uitkomst door de standaardafwijking betreffende diezelfde quotiënten;c) het aldus genormaliseerde quotiënt wordt gedeeld door 5 en vermeerderd met een eenheid. De in artikel L1332-15 vermelde coëfficiënt van bevolkingsdichtheid wordt vastgesteld overeenkomstig volgende tabel : Dichtheid Dichtheidscoëfficiënt - minder dan 60 inwoners per km2 - van 60 tot minder dan 80 inwoners per km2 - van 80 tot minder dan 90 inwoners per km2 - van 90 tot minder dan 100 inwoners per km2 - van 100 tot minder dan 250 inwoners per km2 - van 250 tot minder dan 500 inwoners per km2 - van 500 tot minder dan 750 inwoners per km2 - vanaf 750 inwoners per km2 1,30 1,20 1,15 1,10 1,05 1,10 1,20 1,30 De in artikel L1332-16 bedoelde coëfficiënt wordt vermenigvuldigd met een corrigerende factor, die als volgt wordt bepaald : - het gemiddelde belastbare kadastraal inkomen van de bebouwde en onbebouwde goeden per inwoner van de gemeenten uit de derde categorie wordt jaarlijks berekend; de in elke gemeente genoteerde verschillen ten opzichte van dit gemiddelde worden toegevoegd aan dan wel afgetrokken van de eenheid, voor de helft, al naar gelang die verschillen kleiner of groter zijn dan die eenheid.

De aldus bekomen uitkomst wordt beperkt tot 1,25 of is minstens gelijk aan 0,75 al naar gelang het geval.

De omslagregels op de dotaties van 26 pct. en 44 pct. respectievelijk vermeld in de artikelen L1332-11 en L1332-15 zullen progressief toegepast worden.

De specifieke dotatie wordt verdeeld in drie tranches : a) een tranche A gelijk aan 4,5 % van het in artikel L1332-7 vermelde aandeel, verantwoord door structurele kenmerken, bijzondere opdrachten of door de moeilijke financiële toestand van sommige gemeenten;b) een tranche B gelijk aan 3,5 % van het in artikel L1332-7 vermelde aandeel, verantwoord door de kernopdrachten of de verplichtingen van de gemeenten;c) een tranche C gelijk aan 7 % van het in artikel L1332-7 vermelde aandeel, verantwoord door de moeilijke socio-economische toestand van sommige gemeenten. Er wordt van de volgende criteria gebruik gemaakt a rata van volgende percentages van het aandeel bedoeld in artikel L1332-7 om de omslag van tranche A door te voeren : § 1. De hoofdplaats van het Waalse Gewest : de stad Namen : 0,24 %. § 2. Het aantal kilometer wegen : 1,06 %.

Het berekend aantal kilometer is het aantal van de kleine buurtwegen en de grote verkeerswegen, gelegen op het grondgebied van de gemeente.

Het aan dit criterium toegewezen bedrag wordt over de gemeenten omgeslagen naar verhouding van het aantal kilometer. § 3. De brandweerdienst : 1,40 %. - Iedere zelfstandige gemeente krijgt 2,97 inwoners per inwoner. - De centrumgemeenten van een gewestelijke brandweerdienst : Y of Z. Alleen de gemeenten waarvan het aandeel per inwoner in de toelaatbare kosten van hun brandweerdienst groter is dan het gemiddelde bedrag per inwoner van de retributie ten laste van de gemeenten die hun centrum beschermt, genieten een subsidie waarvan het bedrag als volgt berekend wordt : - het verschil tussen enerzijds het aandeel per inwoner van de centrumgemeenten van een gewestelijke brandweerdienst in de toelaatbare kosten van hun brandweerdienst en anderzijds het gemiddelde bedrag per inwoner van de retributie ten laste van de door die centrumgemeenten beschermde en bediende gemeenten, wordt vermenigvuldigd met de bevolking van de centrumgemeenten van een gewestelijke brandweerdienst.

De dotatie van de centrumgemeenten van een gewestelijke brandweerdienst bedraagt twee derde van het berekende bedrag. Is de som van de zo berekende dotaties groter dan de som bestemd voor het criterium brandweerdienst, dan wordt de dotatie van elke gemeente verminderd tot het passende beloop. § 4. Financiële tegemoetkoming aan de gemeenten waarvan de financiën met schulden verzwaard zijn : 1,8 %.

De regering bepaalt ieder jaar de gemeenten die financieel zwaar belast zijn en de modaliteiten inzake de omslag van het voor dat criterium bestemde bedrag.

Indien er ondanks de toepassing van de criteria « brandweerdienst » of « tegemoetkoming aan de gemeenten die financieel zwaar belast zijn » niet in geslaagd wordt om de omslag van de som bestemd voor één van hen door te voeren, kan de regering het saldo herbestemmen voor één of verschillende andere criteria van de tranches B en C van de specifieke dotatie.

Er wordt van de volgende criteria gebruik gemaakt a rata van volgende percentages van het aandeel bedoeld in artikel L1332-7 om de omslag van tranche B door te voeren : § 1. Veiligheid : 1 %. 1. Elke gemeente die in een 24-uurspolitiedienst voorziet, geniet een forfaitaire dotatie van 24.789,35 euro.

De 24-uurspolitiediensten zijn de diensten die beantwoorden aan de criteria bepaald door het ministerie van Binnenlandse Zaken. 2. Wordt de 24-uurspolitiedienst in samenwerking met de rijkswacht georganiseerd, dan wordt de forfaitaire dotatie met de helft verminderd.3. Wordt de 24-uurspolitiedienst in samenwerking met meerdere gemeenten georganiseerd, dan wordt de forfaitaire dotatie op gelijke wijze tussen elke gemeente omgeslagen.4. Het saldo van de voor dat criterium bestemde som wordt omgeslagen over de gemeenten naar verhouding van het aantal politieagenten dat het aantal agenten te boven gaat dat verkregen wordt door één politieagent voor 700 inwoners te berekenen in de gemeenten uit de tweede categorie en één politieagent voor 1000 inwoners in de gemeenten uit de derde categorie. § 2. Opleiding en jeugd : 2,5 %.

De som bestemd voor het criterium Opleiding jeugd bestaat uit drie sommen, berekend en omgeslagen als volgt : 1. één vierde van de som wordt omgeslagen over de gemeenten naar verhouding van het aantal schoolvestigingen van het gemeentelijk basisonderwijs;2. twee vierde van de som wordt omgeslagen over de gemeenten naar verhouding van het aantal klassen van het gemeentelijk basisonderwijs;3. één vierde van de som wordt omgeslagen over de gemeenten naar verhouding van het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen van het basis- en secundair onderwijs van de onderwijsinstellingen ongeacht de onderwijsnetten, gelegen op het grondgebied van de gemeente. Er wordt van de volgende criteria gebruik gemaakt a rata van volgende percentages van het aandeel bedoeld in artikel L1332-7 om de omslag van tranche C door te voeren : § 1. Verlies van arbeidsplaatsen : 1,28 %. 1. De in acht genomen verloren gegane arbeidsplaatsen betreffen de in de gemeente tewerkgestelde loonarbeiders.2. De som bestemd voor het criterium verlies van arbeidsplaatsen wordt omgeslagen tussen de gemeenten naar verhouding van het aantal verloren gegane arbeidsplaatsen, berekend door van het aantal arbeidsplaatsen die in de recentste op 1 juli van het lopende dienstjaar bekende statistieken vermeld zijn, het aantal arbeidsplaatsen die in de voorlaatste bekende statistieken zijn vermeld, af te trekken. § 2. Armoede : 5,72 %.

De som bestemd voor het criterium armoede bestaat uit vier sommen, berekend volgens de volgende verhoudingen, in functie van de hierna aangegeven bestanddelen : a) uitkeringsgerechtigde werklozen : de gemeenten waarvan het aantal volledig uitkeringsgerechtigde werklozen ten opzichte van de bevolking hoger is dan dezelfde verhouding berekend voor het geheel van de gemeenten van het Waalse Gewest, krijgen drie achtste van de som bestemd voor het criterium armoede naar rata van de aldus vastgestelde verschillen ten opzichte van het gewestelijke gemiddelde;b) bestaansminimumtrekkers : de gemeenten waarvan het aantal bestaansminimumtrekkers ten opzichte van de bevolking hoger is dan dezelfde verhouding berekend voor het geheel van de gemeenten van het Waalse Gewest, krijgen twee achtste van de som bestemd voor het criterium armoede naar rata van de aldus vastgestelde verschillen ten opzichte van het gewestelijke gemiddelde;c) lage inkomens : de gemeenten waarvan het netto belastbaar inkomen per inwoner lager is dan dezelfde verhouding berekend voor het geheel van de gemeenten van het Waalse Gewest, krijgen één achtste van de som bestemd voor het criterium armoede naar rata van de aldus vastgestelde verschillen ten opzichte van het gewestelijke gemiddelde;d) sociale woningen : twee achtste van de som bestemd voor het criterium armoede wordt omgeslagen tussen de gemeenten in verhouding tot het aantal sociale woningen dat op hun grondgebied gelegen is, waarbij dat aantal vermeerderd wordt overeenkomstig een coëfficiënt dat berekend wordt volgens de regels die de regering vaststelt om het lage inkomensniveau van de huurders van die woningen te berekenen. Voor wat betreft de bestanddelen van het criterium armoede, de sociale woningen uitgezonderd, worden de aandelen van de in aanmerking komende gemeente waarvan het beroepsbevolkingscijfer lager is dan het gemiddelde percentage van de beroepsbevolking van de gemeenten van de tweede en de derde categorie, in dezelfde verhouding verhoogd als de verhouding van hun afwijking van dat gemiddelde.

In afwijking van de artikelen L1332-24 en L1332-25 worden de gemeenten die geen opcentiemen op de onroerende voorheffing noch de aanvullende belasting op de personenbelasting tegen de door de regering vastgestelde minimumaanslagvoeten gevestigd hebben, uitgesloten van het voordeel van de subsidie berekend volgens het criterium « armoede ».

De regering kan om de twee jaar de percentages die bij elk criterium of bestanddeel van de specifieke dotatie passen, bij dit hoofdstuk naar boven of naar beneden bijstellen.

Die aanpassing wordt beperkt tot één vijfde van het percentage dat aan het criterium of het bestanddeel toegewezen is en kan enkel doorgevoerd worden als aanpassing van het percentage toegewezen aan een criterium van dezelfde tranche, onverminderd de bepalingen van artikel L1332-20.

De sommen bedoeld in de artikelen L1332-21, § 3, en L1332-23, § 1, 1, worden jaarlijks verhoogd in verhouding tot het indexcijfer der consumptieprijzen.

Er worden twee driejaarlijkse voorschotten verleend aan de gemeenten op hun aandelen in de hoofddotatie tot de vestiging van hun uiteindelijke bij dit hoofdstuk vastgestelde aandelen.

Zij worden in de loop van de tweede maand van de twee eerste kwartalen gestort en zijn gelijk aan 25 % van de aandelen toegewezen aan de gemeenten in de omslag van de hoofddotatie van het jaar voordien.

Het saldo van de hoofddotatie wordt uiterlijk op 31 juli van het dienstjaar vereffend.

De diverse sommen van de specifieke dotatie worden tegen 31 december van het dienstjaar vereffend, onverminderd de mogelijkheid voor de regering om voorschotten uit te betalen.

Het aandeel uit het Bijzonder fonds voor maatschappelijk welzijn dat respectievelijk aan de Franse en de Duitstalige Gemeenschap toekomt wordt hen uitbetaald uiterlijk op 30 september van het dienstjaar.

Als het globale bedrag van de voorschotten die aan een gemeente gestort worden, hoger is dan het aandeel dat haar in die omslag toekomt, wordt het verschil toegerekend op de specifieke dotatie die zij moet krijgen.

Indien die toerekening ontoereikend is, wordt het saldo door de N.V. Dexia bank teruggevorderd door het bedrag in mindering te brengen van de rekening die op naam van de gemeente geopend is.

De eventuele vergissingen in de omslag van de algemene dotatie van de gemeenten wordt door de minister bevoegd voor het toezicht rechtgezet.

Indien de Staat de storting van de tranches van dotatie ten gunste van het Gewest binnen de vereiste termijn heeft verricht, worden de gemeenten ten laste van de gewestbegroting nalatigheidsinteresten verschuldigd op de voorschotten en saldo's die niet uitbetaald zouden zijn zoals bepaald in artikel L1332-29, eerste tot en met vierde lid.

Die intresten worden berekend volgens het percentage die de N.V. Dexia bank toepast op de thesaurievoorschotten die ze de gemeenten verleent.

Boek IV. - Binnengemeentelijke territoriale organen TITEL I. - Organisatie van de binnengemeentelijke territoriale organen HOOFDSTUK I.. - Algemene bepalingen Elk districtsbestuur omvat een raad, districtsraad genoemd, een bureau en een voorzitter.

HOOFDSTUK II. - De districtsraden Afdeling 1. - Wijze van aanduiding en statuut van de

districtsraadsleden § 1. In gemeenten met meer dan 100 000 inwoners kunnen, op initiatief van de gemeenteraad, binnengemeentelijke territoriale organen worden opgericht. De leden van de districtsraden worden voor zes jaar gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers die in de bevolkingsregisters van de gemeente zijn ingeschreven als wonende in de betrokken gebiedsomschrijving. De verkiezingen worden georganiseerd op dezelfde dag als de gemeenteraadsverkiezingen. De verkiezing wordt geregeld bij de bepalingen opgenomen in titels II en III van boek I van deel IV van dit Wetboek. § 2. Het aantal voor de districtsraden te verkiezen leden wordt bepaald op twee derde van het aantal zetels bepaald in artikel L1122-3 toegepast op de overeenkomstige gebiedsomschrijvingen. Het resultaat van deze deling wordt afgerond naar het hoger oneven getal. Artikel L1121-3 is van overeenkomstige toepassing. § 3. De bepalingen van de artikelen L1122-1, L1121-2, L1122-2, L1122-4, L1122-5, L1122-6, L1122-7, § 1, L1122-8, L1123-10, L1122-9, L1125-1, L1125-3, L1125-5, L1125-6, L1125-7, L1126-1 en L1126-2 betreffende de gemeenteraden en hun leden zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraden en hun leden, evenwel met dien verstande dat : 1° in artikel L1122-5, tweede, vierde en zesde lid, artikel L1122-6, eerste en tweede lid, artikel L1125-5, tweede lid, artikel L1125-6 en artikel L1125-7, tweede en vijfde lid, de woorden « het college van burgemeester en schepenen » of « het college » vervangen worden door de woorden « het bureau van de districtsraad »;2° in artikel L1126-1 de woorden « de burgemeester » vervangen worden door de woorden « de voorzitter van de districtraad ». § 4. Er bestaat een onverenigbaarheid tussen het mandaat van gemeenteraadslid en lid van de districtsraad. De tot gemeenteraadslid verkozen kandidaat kan het mandaat van districtsraadslid niet opnemen. Afdeling 2. - Vergaderingen, besprekingen en beslissingen van de

districtsraden § 1. De bepalingen van de artikelen L1122-10 tot en met L1122-28 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraden, met dien verstande dat de woorden « de gemeenteraadsleden of de gemeenteraad » vervangen moeten worden door de woorden « de leden van de districtsraden of de districtsraad », de woorden « het college van burgemeester en schepenen » door de woorden « het bureau » en de woorden « de burgemeester » door de woorden « de voorzitter ». § 2. De rechten die de districtsraadsleden genieten krachtens artikel L1122-10 betreffen enkel het bestuur en de instellingen van het district.

De inzage ter plaatse in de beslissingen van de districtsraad kan niet worden geweigerd aan de gemeenteraadsleden en aan de inwoners van het district noch aan de daartoe gemachtigd ambtenaar, ofwel door de provinciegouverneur of het provinciecollege, ofwel door de burgemeester of het college van burgemeester en schepenen. Afdeling 3. - Bevoegdheden

§ 1. 1° De gemeenteraad kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover hij beschikt en die hij nader bepaalt, overdragen aan de districtsraden. 2° De gemeenteraad kan bevoegdheden die hem door andere overheden zijn opgedragen, overdragen aan de districtsraden voor zover de regel die de gemeenteraad deze bevoegdheid toewees, de raad daartoe machtigt.3° Wanneer een hogere overheid de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan de gemeenteraad, kan de raad deze opdracht overdragen aan de districtsraden voor zover de regel die de gemeenteraad deze opdracht toewees, de raad daartoe machtigt. § 2. 1° Het college van burgemeester en schepenen kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover het beschikt en die het nader bepaalt, overdragen aan de bureaus van de districtsraden. 2° Het college van burgemeester en schepenen kan bevoegdheden die het door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de bureaus van de districtsraden voor zover de regel die het college deze bevoegdheid toewees, het college daartoe machtigt.3° Wanneer een andere overheid of de gemeenteraad de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan het college van burgemeester en schepenen, kan het college deze opdracht overdragen aan de bureaus van de districtsraden voor zover de regel die het college deze opdracht toewees, het college daartoe machtigt. § 3. 1° De burgemeester kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover hij beschikt en die hij nader bepaalt, overdragen aan de voorzitters van de districten. 2° De burgemeester kan bevoegdheden die hem door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de voorzitters van de districten voor zover de regel die de burgemeester deze bevoegdheid toewees, hem daartoe machtigt.3° Wanneer een andere overheid, de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan de burgemeester, kan de burgemeester deze opdracht overdragen aan de voorzitters van de districten voor zover de regel die de burgemeester deze opdracht toewees, hem daartoe machtigt. § 4. Aangelegenheden betreffende de personeelsformatie van de gemeente, de tuchtregeling, de gemeentebegrotingen, de gemeenterekeningen en de gemeentebelastingen kunnen niet in aanmerking komen voor die bevoegdheidsoverdracht. § 5. In afwijking van § 3, kunnen de bevoegdheden van de burgemeester inzake politieaangelegenheden niet in aanmerking komen voor bevoegdheidsoverdracht aan de voorzitters van de districten. § 6. Bij de toewijzing van de bevoegdheden moeten alle districten op een gelijke wijze behandeld worden. De gemeentelijke overheden zorgen ervoor dat het personeel en de financiële middelen die de districten op grond van de artikelen L1451-1 en L1451-2, ter beschikking gesteld worden, in overeenstemming zijn met de bevoegdheden die hen toevertrouwd worden.

Indien naar het oordeel van de gemeenteraad een stedelijk belang in het district voorzieningen vordert waaromtrent de districtsraad op grond van artikel L1412-4 bevoegd is, verleent deze aan de uitvoering daarvan medewerking zoals door de gemeenteraad in zijn desbetreffende besluit is bepaald.

De districtsraad neemt daartoe alle uitvoeringsbesluiten.

Tot de in het eerste lid bedoelde medewerking is de districtsraad gehouden onmiddellijk nadat hem het besluit van de gemeenteraad is medegedeeld.

Wordt door de districtsraad de medewerking geweigerd, dan start een overlegprocedure waarin een reglement voorziet dat door de gemeenteraad wordt opgesteld. Eindigt deze overlegprocedure niet met een consensus, dan kunnen burgemeester en schepenen voorzien in de uitvoering van de beslissing van de gemeenteraad door het gebruik van de daartoe op de begroting van het district ingeschreven kredieten.

Dit geschiedt eerst nadat de districtsraad zijn weigering aan het gemeentebestuur kenbaar heeft gemaakt. Het daartoe strekkende besluit wordt genomen in de eerste vergadering van de districtsraad volgend op de mededeling van het besluit van de gemeenteraad. Het niet-verlenen van antwoord vanwege de districtsraad in de eerste vergadering volgend op de mededeling van het besluit van de gemeenteraad wordt beschouwd als een weigering.

Bij hoogdringendheid die uitdrukkelijk gemotiveerd wordt of in geval van dwingende en onvoorziene omstandigheden, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste tot en met het vierde lid, het college van burgemeester en schepenen de uitvoering van de nodige voorzieningen opdragen, ook al behoren deze tot de bevoegdheid van een districtsraad.

De artikelen L1122-31, L1122-32, L1122-34 en L1122-35 zijn eveneens van toepassing op de districtsraden met dien verstande dat : 1° ook de gemeenteraad met toepassing van artikel L1122-31 een voorafgaand onderzoek kan voorschrijven;2° reglementen en verordeningen eveneens niet strijdig mogen zijn met de besluiten van het schepencollege en de gemeenteraad.De politieverordeningen moeten bovendien goedgekeurd worden door de gemeenteraad vooraleer zij van toepassing kunnen zijn; 3° in de tekst het woord "gemeenteraad" moet verstaan worden als "districtsraad" en het woord "gemeente" als "district ». Benevens de beslissingsbevoegdheden waarover de districtsraad beschikt op grond van deze titel, heeft de districtsraad ook een algemene adviesbevoegdheid voor alle aangelegenheden die betrekking hebben op het district.

De districtsraad heeft het recht om mits naleving van het door de gemeenteraad aangenomen huishoudelijk reglement punten toe te voegen aan de agenda van de gemeenteraad, voor zover die betrekking hebben op die zaken van gemeentelijk belang die tot zijn bevoegdheid behoren. HOOFDSTUK III. - Het bureau en de voorzitter Afdeling 1- Wijze van aanduiding en statuut van de leden van het

bureau en van de voorzitter § 1. De districtsraden kiezen uit hun midden een voorzitter en de leden van het bureau. Een lid van het college van burgemeester en schepenen zit de installatievergadering voor tot wanneer het bureau wordt verkozen. De verkiezing gebeurt door goedkeuring van een lijst van kandidaten. De verkozenen van de raad kunnen dergelijke lijsten voordragen. Dit dient te gebeuren door een gedagtekende akte van voordracht neer te leggen in de handen van de voorzitter van de raad, uiterlijk drie dagen voor de vergadering waar het bureau wordt verkozen. Om ontvankelijk te zijn, moeten op een voordrachtlijst zoveel kandidaten voorkomen als er leden deel uitmaken van het bureau van de districtsraad. De akte van voordracht moet ondertekend zijn door een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen en door de kandidaten die op de voordrachtlijst voor het bureau voorkomen. Ook ingeval op de voordrachtlijst kandidaten voorkomen die verkozen werden op verschillende lijsten, moet de voordrachtlijst telkens ondertekend zijn door de meerderheid van de verkozenen van elke lijst waarvan zich een verkozene als kandidaat op de voordrachtlijst voor het districtsbureau bevindt. Ingeval de lijst waarop het kandidaat-bureaulid voorkwam slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van het voorgaande, de handtekening van één onder hen. Behoudens ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraadslid door een voorgedragen kandidaat kunnen er, tot op de samenkomst van de districtsraad ter verkiezing van het bureau, nieuwe lijsten worden ingediend bij de voorzitter van de vergadering. Deze lijsten moeten aan de bovenvermelde voorwaarden beantwoorden.

De eerste op de voordrachtlijst vermelde kandidaat wordt bij verkiezing automatisch voorzitter van de districtsraad. De rangorde van de leden van het bureau stemt overeen met de rangorde waarin de lijst werd opgemaakt.

De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid. Wanneer er slechts één lijst werd voorgedragen, geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen lijst de meerderheid heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee lijsten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij herstemming dan is de lijst die de jongste kandidaat bevat, verkozen.

Deze installatievergadering wordt samengeroepen door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente, ten laatste op 31 januari van het jaar waarin het mandaat van de nieuw verkozen districtsraad ingaat. § 2. Bij een tussentijdse vacature voor het lidmaatschap van het bureau of het voorzitterschap tengevolge van ontslag of overlijden, gaat de raad binnen drie maanden over tot de opvolging.

De verkozenen voor de raad kunnen daartoe kandidaten voordragen.

Hiervoor dient per mandaat een gedagtekende akte van voordracht te worden neergelegd in de handen van de voorzitter van de raad, uiterlijk drie dagen voor de vergadering waar de verkiezing op de agenda staat.

Om ontvankelijk te zijn, moeten de akten van voordracht ondertekend zijn door ten minste een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen en door de voorgedragen kandidaat. Ingeval de lijst waarop het kandidaat-bureaulid of de kandidaat-voorzitter voorkomt, slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van het voorgaande, de handtekening van één onder hen. Behoudens ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van voordracht ondertekenen voor hetzelfde mandaat.

De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid door zoveel afzonderlijke stemmingen als er tijdens de vergadering van de raad mandaten te begeven zijn.

Wanneer voor een te begeven mandaat slechts één kandidaat werd voorgedragen geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen kandidaat de meerderheid heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij de herstemming, dan is de oudste in jaren verkozen. § 3. Het aantal leden van het bureau, met inbegrip van de voorzitter, wordt bepaald op twee derde van het aantal te verkiezen leden, met een maximum van vijf; bij breuk wordt afgerond naar het hoger aantal.

Artikel L1121-3 is van overeenkomstige toepassing. § 4. De bepalingen van de artikelen L1123-1, L1123-7, L1121-2, L1123-3, L1123-4, L1123-10, L1123-11, L1123-15, L1123-16, L1123-18, L1123-5, L1123-13, L1125-2, L1125-4, L1126-1, L1126-2 en L1123-14 zijn voor zover zij respectievelijk de burgemeester en de schepenen betreffen ook van toepassing respectievelijk op de voorzitter en op de leden van het bureau met dien verstande dat : 1° in artikel L1123-11, tweede tot vierde lid, het bureau in de plaats treedt van het college van burgemeester en schepenen, het bureau van het college en de wijze van vervanging ingeval van verhindering, bedoeld in het laatste lid, die is welke bepaald wordt in § 2 van dit artikel;2° de wedde van de leden van het bureau en van de voorzitter wordt bepaald door de regering, daarbij kan rekening gehouden worden met de omvang van de bevoegdheden die aan de districten toegewezen worden, alsook met het inwonersaantal van het district;3° de in artikel L1123-13 voor het ontslag van een schepen opgenomen regeling zowel geldt voor de voorzitter als voor de leden van het bureau;het ontslag wordt ingediend bij de districtsraad; 4° in artikel L1126-1, derde lid, het lid van het schepencollege dat de installatievergadering voorzit in de plaats treedt van de burgemeester, voor wat de eedafneming van de leden van het bureau betreft, en in artikel L1126-1, vierde lid, het lid van het schepencollege dat de installatievergadering voorzit in de plaats treedt van de provinciegouverneur, voor wat de eedafneming van de voorzitter betreft;5° de in artikel L1123-14 voor de schorsing en de afzetting van de schepenen opgenomen bepalingen gelden zowel voor de voorzitter als voor de leden van het bureau. Afdeling 2. - Vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van het

bureau De bepalingen van de artikelen L1123-19 tot L1123-22 zijn van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van het bureau, met dien verstande dat de voorzitter optreedt in de plaats van de burgemeester en dat het college van burgemeester en schepenen wordt vervangen door het bureau. Afdeling 3. - Bevoegdheden

§ 1. Het bureau van de districtsraad is belast met : 1° het beheer van de inrichtingen die door het district werden opgericht;2° de leiding van de werken van het district. § 2. Het schepencollege kan de bureaus van de districten belasten met : 1° het beheer van gemeentelijke inrichtingen die in het district gelegen zijn;2° de vaststelling van de rooilijnen, met inachtname van de bepalingen van artikel L1123-23, 6°;3° het beheer van eigendommen van de gemeente die in het district gelegen zijn;4° het doen onderhouden van buurtwegen en waterlopen, met inachtname van de bepalingen van artikel L1123-23, 10°. § 3. Artikel L1123-25 is van overeenkomstige toepassing op het bureau van de districtsraad, met dien verstande dat de voorzitter optreedt in de plaats van de burgemeester en dat het college van burgemeester en schepenen wordt vervangen door het bureau.

De voorzitters van de districtsraden kunnen door het college van burgemeester en schepenen voor overleg worden samengeroepen telkens als de toestand dit vereist. Zulk overleg is alleszins verplicht jaarlijks voor het opmaken van de gemeentebegroting evenals voor de vaststelling van de personeelsformatie die ter beschikking wordt gesteld van de districtsraden. Met het oog op dit overleg vormen de voorzitters gezamenlijk de conferentie van de voorzitters. HOOFDSTUK IV. - De secretaris § 1. Er is in elk districtsbestuur een secretaris. § 2. De districtssecretaris wordt door de gemeenteraad aangewezen op de wijze bepaald in artikel L1124-2. § 3. De bepalingen van de artikelen L1126-3, L1124-3, L1124-4, § 1, L1124-5, L1124-19, L1132-1, L1132-2, L1132-3 en L1132-5 zijn van overeenkomstige toepassing op de secretaris met dien verstande dat : 1° in deze bepalingen de gemeenteraad moet worden vervangen door de districtsraad, het college van burgemeester en schepenen door het bureau van de districtsraad en de burgemeester door de voorzitter ;2° het door de gemeenteraad goedgekeurd, administratief en geldelijk statuut ook van toepassing is op de secretaris;3° de gemeentelijke organen bevoegd blijven in tuchtaangelegenheden jegens de secretaris waarbij echter voorafgaandelijk advies aan het bureau van de districtsraad moet worden gevraagd. Titel II. - De handelingen van de districtoverheden HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling De handelingen van de districtsraden, van het bureau en van de voorzitter mogen niet in strijd zijn met de Grondwet, de wetten en de besluiten van de federale overheid, de decreten, de ordonnanties, de reglementen en de besluiten van de gewesten en gemeenschappen noch met de besluiten van de provinciale overheden, noch met de besluiten van de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen.

HOOFDSTUK II. - Opmaken en bekendmaking van de akten Het opmaken en de bekendmaking van de akten van de districtsraden en van hun bureaus geschiedt op dezelfde wijze als bepaald voor de akten van de gemeenteraden en colleges doch de organen van het district treden hier in de plaats van de gemeenteraad en van het college.

De reglementen en verordeningen van de districtsraad worden door de voorzitter bekendgemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel L1133- 1. Zij zijn verbindend overeenkomstig het bepaalde in artikel L1133-2.

Titel III. - Volksraadpleging ENIG HOOFDSTUK De artikelen L1141-1 tot en met L1141-12 betreffende de gemeentelijke volksraadpleging zijn van toepassing voor de districtsraden, voor zover het over aangelegenheden van gemeentelijk belang gaat die tot hun bevoegdheid behoren. In deze artikelen treden de districtsraad en het bureau op in de plaats van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen.

Titel IV. - Bestuur van de districten ENIG HOOFDSTUK Elke districtsraad doet een voorstel voor de samenstelling van een eigen personeelsformatie die rekening houdt met de eigen behoeften en die als zodanig deel uitmaakt van de door de gemeenteraad voor de gehele gemeente vastgestelde personeelsformatie. De districtsraad doet voorstellen doch de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid blijft bij het gemeentebestuur.

Na goedkeuring van de personeelsformatie door de gemeenteraad wordt het personeel voor de districten ter beschikking gesteld door het college van burgemeester en schepenen.

Deze personeelsleden, die tewerkgesteld zijn in de districtsbesturen, blijven deel uitmaken van het gemeentelijk personeelsbestand en zij hebben het recht om binnen de gestelde voorwaarden mee te dingen voor andere ambten. Het toezicht zoals bepaald in artikel L1123-23, 9°, van de nieuwe gemeentewet ten aanzien van het aan het district geaffecteerde personeel, wordt uitgeoefend door het bureau van de districtsraad.

De gemeentelijke organen blijven bevoegd in tuchtaangelegenheden. Het tuchtdossier dient, behalve indien het de districtsecretaris in persoon betreft, een advies van laatstgenoemde bevatten. Het advies dient uiterlijk vijftien dagen nadat de gemeentesecretaris erom verzocht heeft, te worden uitgebracht. De tuchtprocedure kan verdergezet worden bij ontstentenis van het advies of indien het advies niet binnen de bepaalde termijn.

Titel V. - De financiën van de districten ENIG HOOFDSTUK De gemeenteraad bepaalt de criteria op grond waarvan jaarlijks een algemene dotatie en/of specifieke dotaties uit de gemeentebegroting worden verstrekt aan de districten.

De districtsraden moeten steeds vooraf advies uitbrengen over de manier waarop de financiering van de districten moet gebeuren De bepalingen betreffende de begrotingen en de rekeningen van de gemeenten zijn van toepassing op de begrotingen en de rekeningen van de districten; in het bijzonder : - gebeuren de vastleggingen en de betalingsopdrachten binnen de goedgekeurde begroting van het district door het bureau van het district; - staat de plaatselijke ontvanger in verband met bevoegdheden van de districtsraad of het bureau van de districtsraad onder het gezag van het bureau van de districtsraad; - is artikel L1122-26, § 2, van overeenkomstige toepassing op de goedkeuring van de begroting en de jaarrekening van de districtsraad, met dien verstande dat de gemeenteraad moet vervangen worden door de districtsraad; - is artikel L1124-41 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de ontvanger ook door het bureau van de districtsraad kan worden gehoord over al de aangelegenheden die een financiële of budgettaire weerslag hebben met betrekking tot het bestuur van het district; - zijn de artikelen L1312-1 en L1312-2 van overeenkomstige toepassing op de rekeningen en de begrotingen van de districten, met dien verstande dat de gemeenteraad moet worden vervangen door de betreffende districtsraden waarbij de maand oktober in artikel L1312-2 moet worden vervangen door de maand september; - is artikel L1313-1 van overeenkomstige toepassing op de begrotingen en de rekeningen van de districten waarbij de neerlegging op het districtshuis gebeurt en waarbij het bureau van het district voor de aanplakking zorgt; - is artikel L1314-1 over het begrotingsevenwicht van overeenkomstige toepassing op de begrotingen van de districten.

Boek V. - De intercommunales Titel I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied Dit boek is van toepassing op de intercommunales waarvan het rechtsgebied binnen de grenzen van het Waalse Gewest ligt.

HOOFDSTUK II. - Aard en oprichting van de intercommunales Verscheidene gemeenten kunnen gezamenlijk, onder de bij dit boek bedoelde voorwaarden, verenigingen met welbepaalde doeleinden van gemeentelijk belang oprichten.

Deze verenigingen worden hierna intercommunales genoemd.

Elke andere publiek- of privaatrechtelijke persoon mag eveneens deel uitmaken van de intercommunales.

Onverminderd de bestaande aansluitingen wordt iedere deelneming van het Waalse Gewest in een intercommunale bij decreet toegelaten en vastgesteld.

De intercommunales nemen de rechtsvorm aan ofwel van naamloze vennootschap, ofwel van coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, ofwel van vereniging zonder winstoogmerk.

De wetten betreffende de handelsvennootschappen en de verenigingen zonder winstoogmerk zijn, al naar gelang het geval, van toepassing op de intercommunales, voor zover de statuten er niet van afwijken wegens de bijzondere aard van de vereniging.

In geen geval mogen de intercommunales die de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk hebben aangenomen, nijverheids- of handelszaken drijven of trachten een stoffelijk voordeel aan hun leden te verschaffen. § 1. Ongeacht hun doel vervullen de intercommunales openbare taken en zijn als zodanig publiekrechtelijke rechtspersonen.

Zij hebben geen handelskarakter. § 2. Als dusdanig mogen de intercommunales in eigen naam tot onteigeningen ten algemenen nutte overgaan, leningen aangaan, giften aanvaarden en toelagen van de openbare overheden ontvangen. Iedere inbreng en iedere verwerving moeten voor de verwezenlijking van het maatschappelijk doel van de intercommunale worden aangewend. § 3. In alle akten, facturen, aankondigingen, bekendmakingen en andere stukken uitgaande van de intercommunales moet de naam of de firma van de vennootschap onmiddellijk vóór of na het woord "intercommunale" leesbaar worden vermeld. § 4. Ongeacht de aard van de intercommunale is haar openbaar karakter doorslaggevend in de betrekkingen met haar vennoten, haar ambtenaren en iedere derde, alsmede in iedere interne of externe mededeling.

In al die gevallen zal de intercommunale gebruik maken van haar eigen naam en, eventueel, van haar letterwoord. § 5. Het personeel van de intercommunale is onderworpen aan een statutair en/of contractueel stelsel.

De statuten van de intercommunale nemen de bijzondere bepalingen over die bij dit boek zijn opgelegd en, al naar gelang het geval, bij de wetgeving betreffende de handelsvennootschappen of de verenigingen zonder winstoogmerk, en vermelden ten minste : 1. haar naam;2. haar doel of haar doeleinden;3. de activiteitensector(en);4. haar rechtsvorm;5. haar maatschappelijke zetel;6. haar duur;7. de nauwkeurige aanwijzing van de vennoten, van hun inbrengen en van hun verbintenissen;8. de samenstelling en de bevoegdheden van haar bestuurs- en controleorganen, de wijze van aanstelling en afzetting van hun leden, evenals de mogelijkheid voor dezen, met uitzondering van de afgevaardigden in de algemene vergaderingen, om volmacht te geven aan een ander lid van hetzelfde orgaan dat zal worden aangewezen binnen de categorie waartoe de volmachtgever behoort;9. in voorkomend geval, de objectieve evenwichtscriteria om het stemrecht van de gemeentevennoten binnen de algemene vergadering vast te stellen en om een billijke vertegenwoordiging te waarborgen binnen de raad van bestuur, het college van commissarissen en het comité van toezicht van de gemeentevennoten;10. de wijze waarop aan de vennoten mededeling gedaan wordt van de jaarrekening, het verslag van het college van commissarissen en van de commissaris-revisor, het bijzonder verslag over het verwerven van participaties, het jaarverslag over het beheer van de intercommunale, het beleidsplan voor het volgende boekjaar, alsmede alle andere documenten die bestemd zijn voor de algemene vergadering;11. de besteding van de eventuele winsten;12. de wijze waarop de thesaurie wordt beheerd;13. de wijze van uittreden van een vennoot;14. de wijze van vereffening, de wijze waarop de vereffenaars worden aangesteld en de omschrijving dezer bevoegdheden en, onverminderd artikel L1541-2, de bestemming van de goederen en het lot van het personeel in geval van ontbinding. Bij de oprichting van de intercommunale wordt aan iedere medeoprichter een financieel plan bezorgd waarin het bedrag van het maatschappelijk kapitaal wordt gerechtvaardigd. Het wordt op de maatschappelijke zetel van de intercommunale bijgehouden.

De maatschappelijke zetel van de intercommunale is gevestigd in één van de aangesloten gemeenten, in lokalen die aan de intercommunale of aan één van de aangesloten publiekrechtelijke personen toebehoren.

De duur van de intercommunale mag dertig jaar niet overschrijden.

De intercommunale mag evenwel verlengd worden met één of meer termijnen waarvan geen enkele dertig jaar mag overschrijden. Over iedere verlenging moet minstens één jaar vóór het verstrijken van de lopende statutaire duur door de algemene vergadering beslist worden.

De verlenging is aangenomen voor zover de betrokken gemeenteraden en, in voorkomend geval, provincieraden erover hebben beraadslaagd en besloten, en voor zover deze verlengingsaanvraag de meerderheid verkrijgt die vereist is voor de goedkeuring van de statutaire wijzigingen.

Geen enkele vennoot mag evenwel worden gebonden door een termijn die verder reikt dan hetgeen was besloten vóór het ingaan van de verlenging.

De intercommunale mag geen verbintenissen aangaan voor een termijn die haar duur overschrijdt, waardoor het voor een vennoot moeilijker of bezwarender zou zijn om gebruik te maken van het recht om niet mee te doen aan de verlenging.

De vennoten zijn niet hoofdelijk aansprakelijk. Ze zijn gehouden tot nakoming van de maatschappelijke verbintenissen ten belope van hun inschrijvingen. § 1. De statuten kunnen voorzien in de mogelijkheid voor een gemeente om uit de intercommunale te treden vóór het verstrijken van haar duur. § 2. Elke vennoot mag hoe dan ook onder de volgende voorwaarden uit de intercommunale treden : 1. na vijftien jaar te rekenen, volgens het geval, vanaf het begin van de lopende statutaire termijn of vanaf zijn aansluiting met de instemming van tweederde van de stemmen van de andere vennoten, voor zover de positieve stemmen de meerderheid omvatten van de stemmen uitgebracht door de vertegenwoordigers van de aangesloten gemeenten, en onder voorbehoud dat degene die uittreedt de schade vergoedt die zijn uittreding, naar schatting van deskundigen, aan de intercommunale en aan de andere vennoten berokkent;2. indien dezelfde activiteit van gemeentelijk belang in de zin van artikel L1512-1, in dezelfde gemeente aan verschillende intercommunales, bedrijven of instellingen van openbaar nut wordt toevertrouwd, mag de gemeente beslissen die activiteit, voor haar gehele grondgebied, toe te vertrouwen aan één enkele intercommunale, aan één enkel bedrijf of aan één enkele belanghebbende gewestelijke instelling van openbaar nut.Indien de in het vorige lid bedoelde gevallen zich niettegenstaande iedere andersluidende statutaire bepaling voordoen, is de stemming niet vereist. Alleen de onder punt 1° bedoelde voorwaarden betreffende de vergoeding van de eventuele schade zijn van toepassing;3. eenzijdig, wanneer de intercommunale haar maatschappelijk doel verzuimt te verwezenlijken binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf haar oprichting. De publiekrechtelijke personen die bij de intercommunale zijn aangesloten, kunnen zich alleen afzonderlijk en elk tot beloop van een bepaalde som verbinden.

Over iedere wijziging van de statuten die voor de gemeenten, of in voorkomend geval, voor de provincies, bijkomende verplichtingen of een vermindering van hun rechten meebrengt, moet in de gemeenteraden, en in voorkomend geval, in de provincieraden worden beraadslaagd en besloten.

Titel II. - Organen van de intercommunale HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Iedere intercommunale omvat drie organen : een algemene vergadering, een raad van bestuur en een college van commissarissen.

Welke de verhouding ook zij van de inbreng van de verschillende partijen in de samenstelling van het maatschappelijk kapitaal, beschikken de gemeenten steeds over de meerderheid van de stemmen en over het voorzitterschap in de verschillende bestuurs- en controleorganen van de intercommunale.

De beslissingen van alle organen van de intercommunale zijn slechts geldig indien zij, behalve de meerderheid van de uitgebrachte stemmen, ook de meerderheid van de in die organen aanwezige of vertegenwoordigde gemeentevennoten hebben verkregen.

De statuten kunnen voorzien in bepalingen die de belangen van de minoritaire vennoten veilig stellen, met inachtneming van de in het voorgaande lid en in artikel L1521-2 bedoelde regels inzake stemming en voorrang.

HOOFDSTUK II. - Algemene vergadering De afgevaardigden van de aangesloten gemeenten in de algemene vergadering worden, naar evenredigheid van de samenstelling van de raad, door de gemeenteraad van elke gemeente aangewezen onder de raadsleden, de burgemeester en schepenen van de gemeente. Het aantal afgevaardigden van iedere gemeente is vastgesteld op vijf, onder wie ten minste drie de meerderheid van de gemeenteraad vertegenwoordigen.

In geval van provinciale deelneming geldt hetzelfde, mutatis mutandis, voor de vertegenwoordiging in de algemene vergadering van de aangesloten provincie(s).

Iedere gemeente beschikt in de algemene vergadering over een stemrecht dat bepaald wordt op grond van de in artikel L1512-5, 9°, bedoelde statutaire criteria of, bij gebreke hiervan, van het aantal aandelen dat zij in handen heeft.

Een door de gemeenteraad genomen beslissing wordt meteen door de afgevaardigden van de betrokken gemeente en, in voorkomend geval, van de betrokken provincie aan de algemene vergadering meegedeeld.

Wat betreft de goedkeuring van de jaarrekening en de stemming van de aan de bestuurders, commissarissen en commissarissen-revisoren te verlenen kwijting, brengen ze evenwel verslag uit over de stemmenverhouding binnen hun raad.

Indien de gemeenteraad en, in voorkomend geval, de provincieraad niet beslissen, beschikt iedere afgevaardigde over een stemrecht dat overeenkomt met één vijfde van de aandelen die toegewezen zijn aan de gemeentevennoot of, in voorkomend geval, aan de provincievennoot die hij vertegenwoordigt. § 2. Iedere statutaire wijziging vereist, net zoals iedere beslissing betreffende de uitsluiting van vennoten, een tweederdenmeerderheid van de stemmen uitgebracht door de op de algemene vergadering aanwezige afgevaardigden, met inbegrip van een tweederdenmeerderheid van de stemmen uitgebracht door de afgevaardigden van de gemeentevennoten. § 1. Jaarlijks moeten, na bijeenroeping door de raad van bestuur, ten minste twee algemene vergaderingen op de bij de statuten bepaalde wijze worden gehouden.

Overigens moet de algemene vergadering in buitengewone zitting worden bijeengeroepen op verzoek van één derde van de leden van de raad van bestuur of van het college van commissarissen of van de commissaris-revisor, of van vennoten die minstens één vijfde van het kapitaal vertegenwoordigen.

De oproepingen voor iedere algemene vergadering vermelden de agenda en omvatten alle desbetreffende stukken. Ze worden minstens dertig dagen vóór de datum van de zitting aan alle vennoten toegezonden.

De betrokken leden van de gemeente- of provincieraden mogen als waarnemers aan de zittingen deelnemen, behalve als het om personenaangelegenheden gaat. In dit laatste geval beveelt de voorzitter onmiddellijk de behandeling in besloten vergadering en wordt de zitting pas opnieuw openbaar na bespreking van de aangelegenheid.

De wijze waarop de leden van de raden van de aangesloten gemeenten of, in voorkomend geval, provincies, kennis kunnen nemen van de beslissingen van de raad van bestuur en van het college van commissarissen, wordt bepaald in een specifiek reglement dat door de algemene vergadering is vastgesteld. § 2. De eerste algemene vergadering van het boekjaar wordt in de loop van het eerste halfjaar gehouden, uiterlijk op 30 juni. Op haar agenda staat noodzakelijkerwijs de goedkeuring van de jaarrekening van het afgesloten boekjaar, waarin een beknopte boekhouding per activiteitensector voorkomt.

Ze hoort het jaarverslag en het bijzonder verslag van de raad van bestuur bedoeld in artikel L1531-1, alsmede de verslagen van het college van commissarissen en van de commissaris-revisor. Ze keurt de balans goed.

Na goedkeuring van de balans beslist de algemene vergadering bij afzonderlijke stemming over de aan de bestuurders en commissarissen te verlenen kwijting. Deze kwijting is alleen dan rechtsgeldig wanneer de ware toestand van de vennootschap niet wordt verborgen door enige weglating of onjuiste opgave in de balans, en wat de extra statutaire verrichtingen betreft, wanneer deze bepaaldelijk zijn aangegeven in de oproeping. § 3. De tweede algemene vergadering van het boekjaar wordt in de loop van het tweede halfjaar gehouden, uiterlijk op 31 december.

Op haar agenda staat noodzakelijkerwijs de goedkeuring van een beleidsplan waarin iedere activiteitensector wordt bepaald en waarin financiële ramingen voor het volgende boekjaar worden opgenomen.

Dit plan wordt eerst door de raad van bestuur opgemaakt en aan de aangesloten gemeenten en, in voorkomend geval, aan de aangesloten provincies gestuurd.

Niettegenstaande iedere andersluidende statutaire bepaling is alleen de algemene vergadering bevoegd voor : 1. de goedkeuring van de jaarrekening en de aan de bestuurders, commissarissen en c ommissarissen-revisoren te verlenen kwijting;2. de goedkeuring van het jaarlijkse beleidsplan;3. de benoeming en de afzetting van de bestuurders, commissarissen en commissarissen-revisoren;4. de vaststelling van de functievergoedingen en het presentiegeld toegekend aan de bestuurders, commissarissen en eventueel aan de leden van de beperkte bestuursorganen, alsmede de bezoldigingen van de commissaris-revisor;5. de benoeming van de vereffenaars, de vaststelling van hun bevoegdheden en bezoldigingen;6. de uittreding en de uitsluiting van vennoten; 7. de statutaire wijzigingen, behalve indien ze de raad van bestuur machtiging verleent om de bijlagen m.b.t. de vennotenlijst en de technische en exploitatievoorwaarden aan te passen; 8. in voorkomend geval, de aanwijzing van de leden van het comité van toezicht. HOOFDSTUK III. - Raad van bestuur § 1. De algemene vergadering benoemt de leden van de raad van bestuur. § 2. De bestuurders die de aangesloten gemeenten en, in voorkomend geval, de aangesloten provincies vertegenwoordigen, worden aangewezen naar evenredigheid van het geheel van de gemeenteraden van de aangesloten gemeenten en, in voorkomend geval, van het geheel van de provincieraden van de aangesloten provincies overeenkomstig de artikelen 167 en 168 van het Algemeen Kieswetboek. De evenredigheid wordt berekend met inachtneming van de statutaire evenwichtscriteria bedoeld in artikel L1512-5, 9°, alsook van de facultatieve persoonlijke verklaringen van lijstverbinding of hergroepering.

Tot de aan de aangesloten gemeenten en, in voorkomend geval, de aangesloten provincies voorbehouden ambten van bestuurder kunnen alleen gemeenteraadsleden en, in voorkomend geval, provincieraadsleden worden benoemd.

Deze paragraaf is mutatis mutandis van toepassing op de bestuurders die de aangesloten OCMW's vertegenwoordigen. § 3. Bij de toetreding van een nieuwe vennoot wordt de samenstelling van de raad van bestuur desnoods op de eerstvolgende algemene vergadering herzien. § 4. In de raad van bestuur kunnen één of meer personeelsafgevaardigden met raadgevende stem zetelen.

Elk jaar maken de bestuurders een inventaris op, alsmede een jaarrekening per activiteitensector en een geconsolideerde jaarrekening. De jaarrekening bestaat uit de balans, de resultatenrekening en de toelichting die een geheel vormen.

Deze stukken worden opgemaakt overeenkomstig de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen en overeenkomstig de besluiten ter uitvoering ervan.

De bestuurders stellen bovendien een verslag op waarin ze rekenschap geven van hun beleid.

Dat verslag bevat een commentaar op de jaarrekening waarbij een getrouw overzicht wordt gegeven van de gang van zaken en van de positie van de vennootschap. Het jaarverslag moet ook informatie bevatten omtrent de gebeurtenissen die na het einde van het boekjaar hebben plaatsgevonden.

De bestuurders bepalen het beleidsplan bedoeld in artikel L1522-3, § 3, alsmede het bijzonder verslag over de participaties, waarvan sprake in artikel L1531-1.

Om de commissarissen in staat te stellen de in artikel L1522-3, § 2, bedoelde verslagen op te maken, bezorgt de raad van bestuur van de intercommunale hen de stukken en het jaarverslag minstens veertig dagen vóór de gewone algemene vergadering. HOOFDSTUK IV. - College van commissarissen Het college van commissarissen is belast met het toezicht op de intercommunale.

Zijn leden worden door de algemene vergadering benoemd. Het bevat minstens één lid van het Instituut der Bedrijfsrevisoren; een bijkomende commissaris, lid van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, kan aangewezen worden op voordracht van afgevaardigden die minstens één vierde van de aandelen die in handen van de aangesloten gemeenten zijn, bezitten.

De commissarissen die geen lid zijn van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, worden door de algemene vergadering benoemd naar evenredigheid van het geheel van de aangesloten gemeenteraden en, in voorkomend geval, van het geheel van de provincieraden van de aangesloten provincies, overeenkomstig artikel L1523-1, § 2, en overeenkomstig de artikelen 167 en 168 van het Algemeen Kieswetboek.

Tot de aan de aangesloten gemeenten en, in voorkomend geval, de aangesloten provincies voorbehouden ambten van commissaris kunnen evenwel alleen gemeenteraadsleden, en in voorkomend geval, provincieraadsleden worden benoemd.

HOOFDSTUK V. - Verbodsbepalingen en onverenigbaarheden Niemand kan binnen de intercommunale één van de aangesloten administratieve overheden vertegenwoordigen als hij lid is van één van de organen van de vennootschap die het beheer of de concessie heeft van de activiteit waarvoor de intercommunale opgericht is. § 1. Het is elke bestuurder van een intercommunale verboden : 1. tegenwoordig te zijn bij een beraadslaging over zaken waarbij hij een rechtstreeks belang heeft of waarbij zijn bloed- en aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben;2. rechtstreeks of onrechtstreeks deel te nemen aan overeenkomsten afgesloten met de intercommunale;3. als advocaat, notaris of zaakwaarnemer op te treden in rechtsgedingen tegen de intercommunale.Het is hem verboden, in dezelfde hoedanigheid, ten behoeve van de intercommunale te pleiten, raad te geven of op te treden in enige betwisting.

Het in het eerste lid, 1°, bedoelde verbod strekt niet verder dan de bloed- en aanverwanten tot in de tweede graad, zo het gaat om voordrachten van kandidaten, benoemingen, afzettingen en schorsingen. § 2. Een gemeente- of provincieraadslid mag niet meer dan drie opeenvolgende uitvoerende mandaten vervullen binnen de intercommunales waarbij zijn gemeente of zijn provincie is aangesloten. Onder uitvoerend mandaat wordt verstaan ieder mandaat waarbij aan de bekleder volmacht wordt gegeven om te beslissen of ieder mandaat dat binnen een beperkt bestuursorgaan wordt vervuld. § 3. Niemand kan worden benoemd tot de aan de aangesloten administratieve overheden voorbehouden ambten van bestuurder en commissaris als hij een mandaat vervult in de bestuurs- en controleorganen van een privaatrechtelijke vereniging met als oogmerk een gelijkaardige activiteit die, wat hem betreft, een rechtstreeks en doorlopend belangengeschil kan veroorzaken. § 4. Het mandaat van commissaris-revisor kan niet aan een lid van de aangesloten gemeente- en provincieraden worden toevertrouwd. § 5. Een gemeenteraadslid, een schepen of de burgemeester van een aangesloten gemeente mag geen bestuurder van een intercommunale zijn indien hij er een personeelslid van is. HOOFDSTUK VI. - Werkwijze Elk lid van een gemeenteraad en, in voorkomend geval, van een provincieraad, dat in deze hoedanigheid een mandaat in een intercommunale uitoefent, wordt verondersteld van rechtswege ontslag te nemen zodra het ophoudt van deze gemeenteraad en, in voorkomend geval, provincieraad deel uit te maken.

Alle mandaten in de verschillende organen van de intercommunale vervallen onmiddellijk na de eerste algemene vergadering die volgt op de hernieuwing van de gemeenteraden en, in voorkomend geval, provincieraden.

De raad van bestuur kan zijn bevoegdheden op eigen verantwoordelijkheid gedeeltelijk overdragen aan één of verscheidene beperkte bestuursorganen.

De beperkte bestuursorganen gaan van de raad van bestuur uit. Ze mogen slechts uit bestuurders samengesteld zijn. Ze zijn onderworpen aan de artikelen L1521-2 en L1521-3, eerste lid.

In geval van met redenen omklede dringende noodzakelijkheid kan het beperkte bestuursorgaan iedere beslissing nemen die nodig is om de belangen van de intercommunale veilig te stellen, zelfs indien deze beslissing verder strekt dan het haar krachtens het eerste lid overgedragen dagelijks bestuur. De raad van bestuur bevestigt deze beslissing op zijn eerstvolgende vergadering. § 1. De algemene vergadering kan per daadwerkelijk bijgewoonde vergadering presentiegeld toekennen aan de leden van de raad van bestuur en van het college van commissarissen, met uitzondering van de commissaris(sen)-revisor(en).

Ze kan per daadwerkelijk bijgewoonde vergadering evenveel presentiegeld toekennen aan de leden van het beperkte bestuursorgaan als aan de leden van de raad van bestuur.

De leden die op dezelfde dag verscheidene vergaderingen van hetzelfde orgaan van dezelfde intercommunale bijwonen, krijgen slechts één keer presentiegeld. § 2. In plaats van presentiegeld kan de algemene vergadering een functievergoeding toekennen aan de bestuurders die een uitvoerende opdracht of een opdracht van dagelijks bestuur vervullen.

Ze kan eveneens een functievergoeding toekennen aan de voorzitter van het college van commissarissen. § 1. Wanneer een provincievennoot buiten bevoorrechte aandelen een inbreng doet die de helft van het kapitaal van de intercommunale overschrijdt, kunnen de statuten, in afwijking van artikel L1521-2, bepalen dat : 1. de meerderheid van de stemmen in de bestuurs- en controleorganen aan de provincie toekomt. In dit geval en onverminderd de toepassing van artikel L1521-3 zijn de beslissingen van de algemene vergadering, van de raad van bestuur, van het college van commissarissen en van de beperkte bestuursorganen slechts rechtsgeldig indien zij de meerderheid van de stemmen van de in deze organen aanwezige of vertegenwoordigde provincievennoten hebben verkregen; 2. het voorzitterschap van de raad van bestuur en van het college van commissarissen wordt toevertrouwd aan een lid van de provincieraad.In dit geval kunnen de eventuele mandaten van ondervoorzitter niet aan de vertegenwoordigers van deze provincievennoot worden toevertrouwd. § 2. Wanneer de provincievennoot de goede afloop waarborgt van meer dan de helft van de door de intercommunale opgenomen leningen en voor zover het totaalbedrag van deze leningen minstens gelijk is aan de helft van haar kapitaal, kunnen de statuten, in afwijking van artikel L1521-2, bepalen dat het voorzitterschap van de raad van bestuur aan een lid van de provincieraad wordt toevertrouwd. In dit geval kunnen de eventuele mandaten van ondervoorzitter niet aan de vertegenwoordigers van deze provincievennoot worden toevertrouwd. § 1. Indien het Waalse Gewest een inbreng verricht die de helft van het kapitaal van de intercommunale overschrijdt, kunnen de statuten in afwijking van artikel L1521-2 en, in voorkomend geval, van artikel L1526-4 bepalen : dat de meerderheid der stemmen in de beheers- en controleorganen aan het Waalse Gewest toebehoort. In dat geval worden de beslissingen van de algemene vergadering, van de raad van bestuur, van het college der commissarissen en de beperkte beheersorganen enkel rechtsgeldig getroffen als ze de meerderheid der stemmen van de vertegenwoordigers van het Waalse Gewest, aanwezig of in die organen vertegenwoordigd, behaald hebben; dat het voorzitterschap van de raad van bestuur en van het college der commissarissen toevertrouwd wordt aan een vertegenwoordiger van het Waalse Gewest. In die veronderstelling kunnen de eventuele mandaten van ondervoorzitters enkel toegewezen worden aan vertegenwoordigers van gemeentelijke of provinciale vennoten; dat het Waalse Gewest te allen tijde de intercommunale kennis kan geven van de vervanging van één zijner leden in diens verschillende organen. § 2. Wat betreft de situaties bedoeld in paragraaf 1, worden de beslissingen van de beheersorganen onderworpen aan de controle van twee commissarissen van de Waalse Regering, die door hem benoemd en ontslagen worden, op volgende wijze : de commissarissen van de Regering wonen de vergaderingen van de beheersorganen met raadgevende stem bij. Zij kunnen te allen tijde en ter plaatse inzage krijgen in de boeken, de briefwisseling, de processen-verbaal en in het algemeen in alle stukken en boekhoudkundige stukken van de intercommunale. Zij kunnen van alle bestuurders, personeelsleden en beambten iedere uitleg of inlichting eisen en kunnen alle verificaties verrichten die hen nodig lijken in de uitvoering van hun mandaat. Zij kunnen daarnaast elk vraagstuk dat verband houdt met de inachtneming van de regelgeving, de statuten en de verplichtingen van de intercommunale laten agenderen voor de vergadering van de raad van bestuur; elke regeringscommissaris beschikt over een termijn van vier volle dagen om zijn beroep in te dienen tegen de uitvoering van elke beslissing die hij tegenstrijdig met de wet, het decreet, de statuten of het openbaar belang acht.

Het beroep is opschortend. Die termijn gaat in vanaf de dag van de vergadering waarop de beslissing getroffen is, voor zover de regeringscommissaris regelmatig daarvoor is opgeroepen en in het tegenovergestelde geval, vanaf de dag waarop hij daarvan kennis heeft gekregen; de commissarissen oefenen hun beroep bij de regering uit. Als de Waalse regering zich niet binnen een termijn van dertig dagen na het beroep heeft uitgesproken, wordt de beslissing definitief. Van de vernietiging van de beslissing wordt door de regering aan de intercommunale kennis gegeven.

Titel III. - Participaties ENIG HOOFDSTUK De intercommunales kunnen participaties in het kapitaal van iedere vennootschap nemen wanneer ze van dien aard zijn dat ze tot de verwezenlijking van hun maatschappelijk doel bijdragen.

Over iedere participatie in het kapitaal wordt door de raad van bestuur beslist; een bijzonder verslag over deze beslissingen wordt overeenkomstig artikel L1522-3, § 2, aan de algemene vergadering voorgelegd.

Wanneer de participatie in een vennootschap echter minstens gelijk is aan één tiende van haar kapitaal of aan één vijfde van de eigen middelen van de intercommunale, beslist de algemene vergadering over de participatie bij gewone meerderheid van de stemmen, met inbegrip van de gewone meerderheid van de door de afgevaardigden van de gemeentevennoten uitgebrachte stemmen.

In geval van participatie in het kapitaal van een vennootschap wordt binnen de intercommunale een comité van toezicht opgericht, dat belast is met de opvolging van de participaties van de intercommunale in het kapitaal van vennootschappen.

Bij het voorleggen van het bijzonder verslag bedoeld in artikel L1531-1 geeft het comité jaarlijks rekenschap van zijn opdracht voor de algemene vergadering, en voor de gemeenteraden als ze er om verzoeken.

Het comité bestaat uit vijf leden, die door de algemene vergadering benoemd worden naar evenredigheid van het geheel van de gemeenteraden van de aangesloten gemeenten, overeenkomstig artikel L1523-1, § 2.

TITEL IV. - Ontbinding en vereffening ENIG HOOFDSTUK De algemene vergadering mag de ontbinding, vóór het verstrijken van de in de statuten bepaalde termijn, slechts uitspreken met een tweederde meerderheid van de stemmen uitgebracht door de afgevaardigden van de gemeentevennoten, na beraadslaging van de gemeenteraden van de aangesloten gemeenten.

Bovendien mag de algemene vergadering, in geval van toepassing van artikel L1526-4, de ontbinding van de vennootschap slechts uitspreken met een tweederde meerderheid van de stemmen uitgebracht door de afgevaardigden van de provincievennoot(vennoten), na beraadslaging daarover door de aangesloten provincieraad(raden).

In geval van voortijdige ontbinding of bij niet-verlenging van of bij uittreding uit de intercommunale is iedere gemeente of vereniging die de eerder aan de intercommunale geheel of ten dele toevertrouwde activiteit zal blijven uitoefenen, gehouden, naar schatting van deskundigen, de installaties of inrichtingen over te nemen die op haar grondgebied zijn gelegen en die uitsluitend bestemd zijn voor de verwezenlijking van het maatschappelijk doel wat haar betreft, evenals het personeel van de intercommunale behorend tot de overgenomen activiteit, overeenkomstig tussen de partijen nader te bepalen regels.

De bezittingen zullen evenwel kosteloos aan de gemeente toekomen in zoverre zij door haar of dank zij subsidies van andere openbare besturen werden gefinancierd of zodra deze bezittingen, die op het gemeentelijk grondgebied gelegen zijn en door de intercommunale ten behoeve van de gemeente aangewend worden, volledig afgelost zijn. Over de bestemming van de gemeenschappelijk gebruikte installaties en inrichtingen evenals over de eraan verbonden lasten moet echter tussen de partijen een overeenkomst worden gesloten.

De gemeente die uittreedt, is, niettegenstaande iedere andersluidende statutaire bepaling, gerechtigd haar aandeel in de intercommunale te ontvangen, zoals blijkt uit de balans van het maatschappelijk jaar waarin de uittreding zich werkelijk voordoet.

De overname van de activiteit van de intercommunale door een gemeente of een andere vereniging gaat slechts in vanaf het ogenblik dat alle aan de intercommunale verschuldigde bedragen effectief aan deze laatste zijn betaald.

Ondertussen wordt de activiteit door haar verdergezet.

Titel V. - Diverse bepalingen ENIG HOOFDSTUK § 1. De boekhouding van de intercommunale wordt gevoerd volgens de wetgeving op de boekhouding van de ondernemingen.

Onder verwijzing naar de artikelen 92, 94, 95, 96, 143, 608, 616, 624 en 874 van het Wetboek van vennootschappen worden de jaarrekening, het verslag van het college van commissarissen en dat van de commissaris-revisor, het bijzonder verslag over de participaties, het beleidsplan betreffende het volgende boekjaar alsmede het jaarverslag van de intercommunale en van de verenigingen of vennootschappen waarin ze deelneemt, jaarlijks toegezonden aan alle leden van de gemeente- en provincieraden van de aangesloten gemeenten en provincies, alsook aan de vennoten, opdat in iedere raad of in een daartoe binnen de raad opgerichte bijzondere commissie een debat zou plaatsvinden. § 2. Iedere intercommunale dient te beschikken over een eigen thesaurie die op de in de statuten vastgestelde wijze beheerd wordt.

De raad van bestuur, die de verantwoordelijke voor het beheer van de betalingen en inningen aanwijst, bepaalt de wijze waarop de financiële controle wordt uitgeoefend.

De intercommunales kunnen onderling en samen met de gemeenten overeenkomsten voor bepaalde tijd sluiten met betrekking tot leveringen en diensten die tot de verwezenlijking van hun maatschappelijk doel bijdragen.

De gemeenten kunnen onderling overeenkomsten van onbepaalde duur sluiten betreffende welbepaalde leveringen en diensten van gemeentelijk belang.

Voor gewestelijke aangelegenheden kan het Waalse Gewest de intercommunales aan de fiscaliteit onderwerpen.

Titel VI. - Openbaarheid van bestuur ENIG HOOFDSTUK Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° bestuursdocument : alle informatie, in welke vorm ook, waarover de intercommunale beschikt;2° document van persoonlijk aard : het bestuursdocument dat een beoordeling of een waardeoordeel bevat van een met naam genoemd of gemakkelijk identificeerbaar natuurlijk persoon of de beschrijving van een gedrag waarvan het ruchtbaar maken kennelijk nadeel aan die persoon kan berokkenen. Met het oog op een duidelijke en objectieve voorlichting van het publiek over het optreden van de intercommunale : 1° wijst de raad van bestuur een personeelslid van de intercommunale aan dat belast wordt met de conceptie en de realisatie van het informatiebeleid voor alle diensten van de intercommunale, alsmede met de coördinatie van de publicatie bedoeld in het 2°;2° publiceert de intercommunale een document met de beschrijving van de bevoegdheden en de interne organisatie van alle diensten;dat document wordt ter beschikking gesteld van eenieder die erom vraagt; 3° vermeldt elke briefwisseling uitgaande van één van deze diensten de naam, de hoedanigheid, het adres, en in voorkomend geval, het e-mail adres en het telefoonnummer van degene die meer inlichtingen kan verstrekken over het dossier;4° vermeldt elk document waarmee een beslissing of een administratieve handeling met individuele strekking uitgaande van één van deze diensten ter kennis wordt gebracht van eenieder die erom verzoekt, de eventuele beroepsmogelijkheden, de instanties bij wie het beroep moet worden ingesteld en de geldende vormen en termijnen;bij ontstentenis neemt de verjaringstermijn voor het indienen van het beroep geen aanvang.

Voor de afgifte van het in artikel L1561-1, 1°, bedoelde document, kan een vergoeding worden gevraagd waarvan het bedrag door de raad van bestuur wordt vastgesteld. De raad van bestuur bepaalt het bedrag van de vergoeding.

De vergoeding die eventueel wordt gevraagd, mag in geen geval meer bedragen dan de kostprijs.

Het recht op het raadplegen van een bestuursdocument van een Erreur! Signet non défini.ntercommunale en op het ontvangen van een afschrift van het document bestaat erin dat eenieder, volgens de voorwaarden bepaald in deze titel, elk bestuursdocument ter plaatse kan inzien, daaromtrent uitleg kan krijgen en mededeling in afschrift ervan kan ontvangen.

Voor documenten van persoonlijke aard is vereist dat de verzoeker van een belang doet blijken.

Inzage, uitleg of mededeling in afschrift van een bestuursdocument geschiedt op aanvraag. De vraag vermeldt duidelijk de betrokken aangelegenheid en, waar mogelijk, de betrokken bestuursdocumenten en wordt schriftelijk gericht aan de raad van bestuur van de intercommunale, ook wanneer deze het document in een archief heeft neergelegd.

Wanneer de vraag om inzage, uitleg of mededeling in afschrift is gericht aan een intercommunale die het bestuursdocument niet onder zich heeft, stelt deze de verzoeker daarvan onverwijld in kennis en deelt hem de benaming en het adres mede van de administratieve overheid die naar haar informatie het document onder zich heeft.

De intercommunale houdt een register bij van de schriftelijke aanvragen, volgens datum van ontvangst.

Onverminderd de andere bij de wet of het decreet bepaalde uitzonderingen op gronden die te maken hebben met de uitoefening van de bevoegdheden van de federale overheid, de Gemeenschap of het Gewest, mag de intercommunale een aanvraag om inzage, uitleg of mededeling in afschrift van een bestuursdocument afwijzen in de mate dat de aanvraag : 1° een bestuursdocument betreft waarvan de openbaarmaking, om reden dat het document niet af of onvolledig is, tot misvatting aanleiding kan geven;2° kennelijk te vaag geformuleerd is;3° een advies of een mening betreft die uit vrije wil en vertrouwelijk is meegedeeld;4° kennelijk onredelijk of herhaald is;5° de veiligheid van de bevolking kennelijk in het gedrang kan brengen. De raad van bestuur van de intercommunale kan een vraag om openbaarheid afwijzen wanneer hij vaststelt dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van het financieel of commercieel belang van de intercommunale.

De intercommunale wijst een vraag om inzage, uitleg of mededeling in afschrift van een bestuursdocument af, wanneer de openbaarmaking van het document afbreuk doet : 1° aan de persoonlijke levenssfeer, tenzij de betrokken persoon met de inzage, de uitleg of de mededeling in afschrift heeft ingestemd;2° aan een bij wet of decreet ingestelde geheimhoudingsverplichting;3° het uit de aard van de zaak vertrouwelijk karakter van de ondernemings- of fabricagegegevens die aan de intercommunale zijn medegedeeld. Wanneer met toepassing van de vorige leden een bestuursdocument slechts voor een deel aan de openbaarheid moet of mag worden onttrokken, wordt de inzage, de uitleg of de mededeling in afschrift tot het overige deel beperkt.

De intercommunale die niet onmiddellijk op een aanvraag om openbaarheid kan ingaan of ze afwijst, geeft binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de aanvraag kennis van de redenen van het uitstel of de afwijzing. In geval van uitstel kan de termijn nooit met meer dan vijftien dagen worden verlengd.

Bij ontstentenis van een kennisgeving binnen de voorgeschreven termijn, wordt de aanvraag geacht te zijn afgewezen.

Wanneer een persoon aantoont dat een bestuursdocument van een intercommunale onjuiste of onvolledige gegevens bevat die hem betreffen, is die overheid ertoe gehouden de nodige verbeteringen aan te brengen zonder dat het de betrokkene iets kost. De verbetering geschiedt op schriftelijke aanvraag van de betrokkene, onverminderd de toepassing van een door of krachtens de wet of het decreet voorgeschreven procedure.

De intercommunale die niet onmiddellijk op een aanvraag om verbetering kan ingaan of ze afwijst, geeft binnen zestig dagen na ontvangst van de aanvraag aan de verzoeker kennis van de redenen van het uitstel of de afwijzing. In geval van uitstel kan de termijn niet met meer dan dertig dagen worden verlengd.

Bij ontstentenis van kennisgeving binnen de gestelde termijn, wordt de aanvraag geacht te zijn afgewezen.

Wanneer de vraag is gericht aan een intercommunale die niet bevoegd is om de verbeteringen aan te brengen, stelt deze de verzoeker daarvan onverwijld in kennis en deelt hem de benaming en het adres mee van de overheid die naar haar informatie daartoe bevoegd is. § 1. Wanneer de verzoeker moeilijkheden ondervindt om de raadpleging of de verbetering van een bestuursdocument te verkrijgen op grond van deze titel, kan hij een verzoek tot heroverweging richten aan de betrokken intercommunale. Terzelfder tijd verzoekt hij de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten, bedoeld in artikel 8 van het decreet van 30 maart 1995 betreffende de openbaarheid van bestuur in het Waalse Gewest, een advies uit te brengen.

De Commissie brengt haar advies ter kennis van de verzoeker en van de betrokken intercommunale binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het verzoek. Bij ontstentenis van kennisgeving binnen de voorgeschreven termijn wordt aan het advies voorbijgegaan.

De intercommunale brengt binnen vijftien dagen na ontvangst van het advies of na verloop van de termijn waarbinnen kennis moest worden gegeven van het advies, haar beslissing tot inwilliging of afwijzing van het verzoek tot heroverweging ter kennis van de verzoeker en van de Commissie. Bij ontstentenis van kennisgeving binnen de voorgeschreven termijn, wordt de intercommunale geacht een beslissing tot afwijzing te hebben genomen.

Tegen deze beslissing kan de verzoeker beroep instellen overeenkomstig de wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 12 januari 1973. Het beroep bij de Raad van State is in voorkomend geval vergezeld van het advies van de Commissie. § 2. De Commissie kan ook door de betrokken intercommunale worden geraadpleegd. § 3. De Commissie kan op eigen initiatief adviezen uitbrengen omtrent de algemene toepassing van deze titel. Zij kan aan de Waalse Gewestraad en aan de Waalse Regering voorstellen voorleggen inzake de toepassing en de eventuele herziening van dit decreet.

Wanneer de vraag om openbaarheid betrekking heeft op een bestuursdocument waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is opgenomen, is de toestemming van de maker of van de persoon aan wie de rechten van deze zijn overgegaan niet vereist om ter plaatse inzage van het document te verlenen of uitleg erover te verstrekken.

Een mededeling in afschrift van een auteursrechtelijk beschermd werk is niet toegestaan dan met voorafgaande toestemming van de maker of van de persoon aan wie de rechten van deze zijn overgegaan.

In ieder geval wijst de overheid op het auteursrechtelijk beschermd karakter van het betrokken werk.

De met toepassing van deze titel verkregen bestuursdocumenten mogen niet verspreid, noch gebruikt worden voor commerciële doeleinden.

Iedere persoon die krachtens dit decreet een document heeft verkregen en die het verspreidt of laat verspreiden of gebruikt of laat gebruiken voor commerciële doeleinden wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en met een geldboete van 26 tot 100 euro of met een één van deze straffen.

De bepalingen van deze titel zijn mede van toepassing op de bestuursdocumenten die door een intercommunale in een archief zijn neergelegd.

De raden van bestuur en de personeelsleden van de intercommunale zijn ertoe gehouden hun medewerking te verlenen aan de toepassing van dit decreet.

Voor de afgifte van een afschrift van een bestuursdocument kan een vergoeding worden gevraagd waarvan het bedrag wordt vastgesteld door de raad van bestuur van de intercommunale.

De vergoeding die eventueel wordt gevraagd voor het afschrift, mag in geen geval meer bedragen dan de kostprijs.

Dit decreet doet geen afbreuk aan de wets- of decreetsbepalingen die in een ruimere openbaarheid van bestuur voorzien.

DEEL II : DE BOVENGEMEENTELIJKE AARD Boek I : de agglomeraties en de federaties van gemeenten Titel I : Organisatie van de agglomeraties en federaties van gemeenten HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling 1 : Afbakeningen

Er zijn twee agglomeraties : 1° de Charleroise agglomeratie;2° de Luikse agglomeratie. Het grondgebied van elke agglomeratie wordt bij decreet bepaald.

Voor de afbakening van het grondgebied van de agglomeraties wordt vooraf het advies van alle daarbij betrokken gemeenten door de Regering ingewonnen. De raden van deze gemeenten brengen hun advies uit binnen een termijn van drie maanden, te rekenen van de dag waarop de Regering het voorstel betreffende de afbakening van het grondgebied van de agglomeratie aan de gemeenten heeft toegezonden. Indien het advies niet binnen die termijn is gegeven, wordt het geacht gunstig te zijn.

Dit boek is niet van toepassing op de gemeente Komen-Waasten.

Op eensluidend advies van de raden van de betrokken agglomeraties en federaties kan de Regering veranderingen of correcties aanbrengen in de grenzen van de agglomeraties en federaties van gemeenten.

Wanneer ze bedoelde adviezen heeft bekomen, raadpleegt de Regering bovendien de gemeente waarvan het grondgebied geheel of gedeeltelijk in aanmerking komt.

Het besluit heeft slechts uitwerking na bij decreet te zijn bekrachtigd. Afdeling 2 - Oprichting

§ 1. Elke gemeente van het Gewest die geen deel uitmaakt van een agglomeratie kan deel uitmaken van een federatie van gemeenten, hierna genoemd " federatie ". § 2. Elke federatie waarvan gemeenten deel uitmaken die het dichtst bij een agglomeratie gelegen zijn, wordt " randfederatie " genoemd.

De oprichting van een randfederatie en de vaststelling van haar gebied geschiedt bij decreet.

De Regering wint vooraf het advies van alle daarbij betrokken gemeenten in. De raden van deze gemeenten brengen hun advies uit binnen een termijn van drie maanden, te rekenen van de dag waarop de regering het desbetreffend voorstel aan de gemeenten heeft toegezonden. Indien het advies niet binnen die termijn is gegeven, wordt het geacht gunstig te zijn. § 3. Elke andere federatie wordt door de Regering opgericht.

Te dien einde maken de provinciecolleges, op initiatief van de Regering, de lijst op van de gemeenten die in aanmerking komen om de kern van de op te richten federaties te vormen.

De Regering zendt afschrift van deze lijsten aan al de gemeenten van de provincie en nodigt elke gemeenteraad uit een gemotiveerd advies te geven.

In zijn advies spreekt de gemeenteraad zich uit over : 1° een samenvoeging van de gemeente met één of meer nabijgelegen gemeenten welke hij aanduidt;2° een toetreding van de gemeente tot een federatie waarvan hij de kerngemeente aanduidt. Wanneer de betrokken overheden binnen drie maanden nadat hun werd kennis gegeven van het voorstel, geen advies hebben uitgebracht, worden zij geacht een gunstig advies te hebben gegeven.

De Regering bepaalt bij besluit het gebied waarop iedere federatie zich uitstrekt.

Dit besluit heeft slechts uitwerking na bij decreet te zijn bekrachtigd. § 1. Agglomeraties en federaties zijn aan het bij dit boek ingericht stelsel onderworpen. § 2. Agglomeraties en federaties bezitten rechtspersoonlijkheid. Afdeling 3 : Bevoegdheden

§ 1. De agglomeraties en federaties van gemeenten moedigen de coördinatie van de gemeentelijke activiteiten aan. § 2. Aan de agglomeratie of aan de federatie wordt de bevoegdheid van de gemeenten in de volgende aangelegenheden overgedragen : 1° het ophalen en het verwerken van vuilnis;2° het bezoldigd vervoer van personen. § 3. Met de toestemming of op verzoek van minstens de helft van de gemeenten die tot de agglomeratie of de federatie behoren, en voor zover deze gemeenten tweederde van de bevolking vertegenwoordigen, kan de agglomeratie of federatie het volgende regelen : 1° de luchthavens;2° het vaststellen van de plaats waar publieke markten die voor de agglomeratie, de federatie of de streek van belang zijn, gehouden worden;3° de slachthuizen;4° de openbare parkings;5° de bevordering, het onthaal en de informatie betreffende het toerisme;6° het kamperen, daarin begrepen de caravaning;7° de lijkverbranding en de columbariums;8° de inrichting van diensten voor technische hulp aan de samenstellende gemeenten die tot de agglomeratie of federatie behoren. § 4. De agglomeratie of federatie oefent bovendien de bevoegdheden uit : 1° van het Gewest of van de provincie, die hun in het kader van de decentralisatie of deconcentratie worden toegekend;2° die de agglomeratieraad of de federatieraad aanvaardt uit te oefenen op verzoek van één of meer gemeenten van hun gebied. De in artikel L2111-5, § 2, 1°, bedoelde bevoegdheid wordt overgedragen aan de agglomeratie of aan de federatie vanaf 1 januari van het jaar volgend op het jaar van de installatie van hun raad.

Als de termijn tussen deze twee data korter is dan drie maanden, wordt de overdracht uitgesteld tot 1 januari van het daaropvolgende jaar. HOOFDSTUK II. - Organen van de agglomeraties en federaties Afdeling 1 : Algemene bepalingen

In elke agglomeratie en in elke federatie is er een raad alsmede een uitvoerend college, hierna " het college " genoemd.

Onverminderd de toepassing van de bijzondere bepalingen van dit boek, zijn de bepalingen van Boek I van Deel I van dit Wetboek betreffende de werking van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen, mutatis mutandis, van toepassing op de werking van de raad en van het college van de agglomeraties en van de federatie.

De voorzitter leidt de werkzaamheden van de raad en van het college.

Hij zorgt voor het voorafgaand onderzoek van de zaken die aan de raad en aan het college worden voorgelegd.

Hij is belast met de uitvoering van de beslissingen van de raad en van het college wanneer hij daartoe opdracht heeft gekregen van het orgaan dat de beslissing genomen heeft.

Hij kan evenwel, onder zijn verantwoordelijkheid, zijn bevoegdheden geheel of gedeeltelijk aan een lid van het college opdragen. Afdeling 2 : De Raad

Onderafdeling 1 : Samenstelling De Regering bepaalt het aantal leden van de raden rekening houdend met het bevolkingscijfer. Het aantal leden mag echter niet minder dan 15 en niet meer dan 83 bedragen.

De raad wordt om de vijf jaar volledig hernieuwd. De ambtstermijn van de raadsleden gaat in op de eerste dag van de derde maand volgend op de verkiezingen; de ambtstermijn van de leden die bij buitengewone verkiezing gekozen werden, gaat in de dag waarop hun verkiezing geldig verklaard wordt. De raadsleden zijn herkiesbaar. § 1. Het provinciecollege doet uitspraak over de geldigheid van de verkiezingen van de agglomeratie- en federatieraden, en over de geloofsbrieven van de gekozen raadsleden of opvolgers. § 2. Mutatis mutandis zijn op de agglomeraties en federaties van toepassing : 1° de artikelen L1122-6 en L1123-11.2° de artikelen L4125-1, eerste lid, L4126-7 en L4126-8;3° de artikelen L1126-1 en L1126-2. § 3. Van de raad mogen geen deel uitmaken : 1° de provinciegouverneurs, de provinciale gedeputeerden van de provinciale raad en de provinciale griffiers;2° de arrondissementscommissarissen;3° de werkende en plaatsvervangende leden van de rechterlijke orde, de werkende en plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken, rechters in sociale zaken en rechters in handelszaken, alsook de officieren der parketten;4° de leden van de Raad van State, van het auditoraat, van het coördinatiebureau en van de griffie, alsook de leden van het administratief personeel;5° de militairen in actieve dienst, behalve de wederopgeroepen reserveofficieren en de dienstplichtigen;6° de personeelsleden en de personen die een bezoldiging ontvangen van de agglomeratie of de federatie of die van een aan haar toezicht onderworpen openbare instelling afhangen;7° de leden van het landelijk politiekorps, van de rijkswacht, evenals de bijzondere wachters;8° de personeelsleden van de gemeenten die deel uitmaken van de agglomeratie of van de federatie. Met het oog op de samenstelling van de eerste raad van elke agglomeratie neemt de gouverneur de eed af van de oudste onder de gekozen raadsleden en installeert hem.

Met het oog op de samenstelling van de eerste raad van elke federatie neemt de gouverneur of de gemachtigde arrondissementscommissaris de eed af van de oudste onder de gekozen raadsleden en installeert hem.

Met het oog op de samenstelling van de eerste Nederlandse en de eerste Franse commissie voor de cultuur, neemt de gouverneur de eed af van de oudste onder de gekozen commissarissen en installeert hem.

De oudste in jaren neemt vervolgens de eed af van de andere raadsleden of commissarissen.

Onderafdeling 2 : Bevoegdheden § 1. De raad regelt alles wat, krachtens dit boek, tot de bevoegdheid van de agglomeratie of van de federatie behoort. § 2. Hij beraadslaagt over elk onderwerp dat hem door de hogere overheid wordt voorgelegd. § 3. De raad bepaalt de reglementen van inwendig bestuur van de agglomeratie of van de federatie. Die reglementen mogen niet strijdig zijn met de wetten, de decreten en de algemene en provinciale verordeningen. § 4. De raad kan politiestraffen stellen op de overtreding van zijn verordeningen en besluiten. In dit geval wordt een uitgifte van de beslissing gezonden aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en van de politierechtbanken die voor het grondgebied van de agglomeratie of federatie bevoegd zijn, binnen vijf dagen volgend op de kennisgeving van de goedkeuring van die beslissing door de toezichthoudende overheid. § 5. De raad bepaalt de wedde van de voorzitter en van de leden van het college binnen de perken van de door de Regering vastgestelde algemene bepalingen.

Verzuimt de raad een beslissing te treffen, dan stelt de toezichthoudende overheid deze wedde vast en beveelt van ambtswege het uittrekken van de nodige kredieten op de begroting van de agglomeratie of van de federatie.

De voorzitter en de leden van het college mogen buiten die wedde geen bijkomende bezoldiging of verdienste om welke reden of onder welke benaming ook, ten laste van de agglomeratie of van de federatie genieten. De kosten die zij gemaakt hebben ter uitvoering van opdrachten die hen zijn toevertrouwd, worden terugbetaald.

Wanneer een lid van het college de voorzitter of wanneer een raadslid een lid van het college gedurende één maand of langer vervangt, wordt hem de aan dit ambt verbonden wedde toegekend voor de gehele tijd dat hij het mandaat waarneemt.

Het ter vervanging aangewezen lid van het college kan niet terzelfdertijd de wedde van voorzitter en van lid van het college ontvangen. Evenmin kan het ter vervanging aangewezen raadslid tegelijkertijd de wedde van lid van het college en het presentiegeld van raadslid ontvangen.

Wanneer een raadslid een lid van het college vervangt zonder dat hem de aan deze functie verbonden wedde wordt toegekend, kan hij, voor iedere vergadering van het college die hij bijwoont, het presentiegeld ontvangen dat aan de raadsleden wordt toegekend. Afdeling 3 : het college

Het college bestaat uit een voorzitter en leden door de raad uit zijn midden aangewezen voor een duur van vijf jaar.

Het aantal leden, daaronder begrepen de voorzitter, wordt naar verhouding van het aantal raadsleden, bij besluit vastgesteld. Dit aantal mag echter niet minder dan drie, noch meer dan negen bedragen.

Het lid van het college verliest die hoedanigheid wanneer hij geen deel meer uitmaakt van de raad. § 1. Na de installatie van zijn leden vergadert de raad onder het voorzitterschap van de oudste in jaren en verkiest hij de voorzitter van het college bij geheime stemming en met volstrekte meerderheid van stemmen. § 2. Indien na twee stemmingen, geen kandidaat de volstrekte meerderheid behaald heeft, wordt herstemd tussen de twee kandidaten die het grootste aantal stemmen behaalden bij de tweede stemming. Bij staking van stemmen bij de herstemming, is de oudste in jaren gekozen. § 3. De verkiezing van de voorzitter wordt door de Regering bekrachtigd. § 1. De andere leden van het college worden aangewezen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. § 2. Het agglomeratie- of federatiebureau bepaalt onmiddellijk na de afkondiging van de verkiezingsuitslag voor de raad, het aantal leden van het college dat, met uitzondering van de voorzitter, respectievelijk aan elke lijst toekomt.

Te dien einde past het bureau artikel 167 van het Kieswetboek toe, waarbij als stemcijfer in aanmerking wordt genomen het aantal in de raad op elke lijst verkozen kandidaten.

Wanneer een zetel met evenveel recht aan verscheidene lijsten toekomt, wordt artikel 168 van het Kieswetboek toegepast. In dit geval moet het in artikel L4143-9 van deze wet bepaalde stemcijfer in aanmerking worden genomen.

Van de verdeling van de zetels wordt melding gemaakt in het proces-verbaal bedoeld in artikel L4143-11. § 3. Na de verkiezing van de voorzitter overeenkomstig artikel L2112-10, overhandigen de op elke kandidatenlijst verkozen raadsleden aan de voorzitter een lijst met de namen van de leden die zij in volgorde uit hun midden aanwijzen, om deel uit te maken van het college, tot beloop van het aantal vastgesteld met toepassing van § 2; elk van die lijsten is slechts geldig indien ze medeondertekend is door de meerderheid van de op dezelfde kandidatenlijst verkozen raadsleden.

De voorzitter verifieert of deze voorwaarden vervuld zijn, nodigt de voorgedragen leden uit om de bij artikel L2112-6, § 2, 3°, voorgeschreven eed af te leggen en verklaart vervolgens het college zonder verdere formaliteit geïnstalleerd. § 4. De rangorde van de leden van het college wordt bepaald door de volgorde van het overeenstemmende quotiënt, berekend overeenkomstig § 2.

Artikel L2112-14, § 3, is van toepassing ingeval de gekozen voorzitter afstand doet of ingeval het ambt van voorzitter vacant is.

Is de voorzitter geschorst dan wordt zijn ambt uitgeoefend door het lid van het college dat het eerste in rang is.

In andere gevallen waarin de voorzitter tijdelijk in de onmogelijkheid is zijn ambt uit te oefenen, wordt die onmogelijkheid door het college vastgesteld. Het eerste lid is van toepassing, tenzij de raad een tijdelijke voorzitter verkiest volgens de procedure bepaald bij artikel L2112-10.

De in het derde lid bedoelde verkiezing wordt aan de Reging ter bekrachtiging voorgelegd.

De Regering kan de voorzitter en de leden van het college wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid schorsen of afzetten. De betrokkene wordt vooraf gehoord door de Regering of zijn gemachtigde.

De schorsing mag drie maanden niet overschrijden.

Bij afzetting kunnen de voorzitter of het lid van het college eerst na verloop van twee jaar worden herkozen en in geen geval vóór de eerstvolgende hernieuwing van de raad. § 1. De onverenigbaarheden die toepasselijk zijn op de schepenen zijn toepasselijk op de leden van het college. Bovendien mogen burgemeesters of schepenen van een gemeente van de agglomeratie of van de federatie geen deel uitmaken van het college. § 2. Doet een aangewezen lid afstand of is een mandaat in het college vacant, dan voorzien de raadsleden die voorheen de desbetreffende zetel hebben toegewezen, in de vervanging door een nieuwe aanwijzing; de opvolger beëindigt het mandaat van zijn voorganger.

Bij ontstentenis of verhindering van een lid van het college wordt zijn ambt waargenomen door het raadslid dat de eerste plaats bekleedt op de ranglijst, en zo vervolgens, behoudens de onverenigbaarheden vermeld in § 1. § 3. De uittredende voorzitter of het uittredend lid van het college dat tot raadslid wordt herkozen en de voorzitter of het lid die/dat ontslagnemend is, zetten de uitoefening van hun ambt voort tot in hun vervanging is voorzien.

De voorzitter en het lid van het college die niet tot raadslid zijn herkozen, zetten de uitoefening van hun ambt voort tot de aanstelling van de nieuwe raad. § 4. De als burgemeester of schepenen van een gemeente die tot de agglomeratie of federatie behoort gepresteerde diensten, komen in aanmerking voor de vaststelling en de berekening van het rust- en overlevingspensioen van de voorzitter en van de leden van het college.

In het raam van de aan de agglomeratie of aan de federatie van gemeenten toevertrouwde bevoegdheden is het college belast met : 1° de uitvoering van de beslissingen van de raad;2° de uitvoering van de wetten, decreten en algemene en provinciale besluiten;3° het opmaken van het ontwerp van begroting van ontvangsten en uitgaven;4° het beheer van de inkomsten, de afgifte van bevelschriften tot betaling van de uitgaven en het toezicht op de boekhouding;5° het beheer van het vermogen en van de inrichtingen alsmede de vrijwaring van de rechten van de agglomeratie of federatie;6° de leiding van de algemene diensten van de agglomeratie of federatie alsmede van hun bedrijven;7° de leiding van de werken;8° de leiding van en het toezicht op het personeel;9° de afgifte van vergunningen en machtigingen;10° het optreden in rechte, hetzij als eiser, hetzij als verweerder. De machtiging van de raad is evenwel vereist voor het optreden in rechte als eiser met uitzondering van de vorderingen in kort geding en de bezitsvorderingen, alsmede de handelingen tot bewaring van rechten of tot stuiting van verjaring en van verval. HOOFDSTUK III. - Handelingen van de overheden van de federaties en agglomeraties van gemeenten In de bij de §§ 2, 3 en 4 van artikel L2111-5 bedoelde aangelegenheden bezitten de agglomeraties en de federaties beslissingsbevoegdheid die volgens de bepalingen van dit boek uitgeoefend wordt door bun bevoegde organen.

Deze organen oefenen de bevoegdheden die hun zijn verleend, uit door middel van besluiten en verordeningen.

Voor elk ander probleem dat de agglomeratie of de federatie aanbelangt, is het deze toegelaten aanbevelingen tot de gemeentelijke overheid te richten.

Binnen de in de aanbeveling vastgestelde termijn laat de overheid tot wie zij gericht is, weten welk gevolg zij daaraan heeft verleend. § 1. De verordeningen en besluiten van de gemeenten mogen niet strijdig zijn met de verordeningen en besluiten van de agglomeraties en van de federaties. § 2. De verordeningen en besluiten van de raad en van het college worden bekendgemaakt.

De Regering bepaalt de nadere regelen van deze bekendmaking.

De verordeningen en besluiten zijn verbindend de vijfde dag na de bekendmaking, behalve wanneer de verordening of het besluit een kortere tijd bepaalt. § 3. De verordeningen en alle andere akten van de raad of van het college, de bekendmakingen, de openbare akten en de briefwisseling worden ondertekend door de voorzitter of door degene die hem vervangt en medeondertekend door de secretaris.

De ondertekening van briefwisseling mag, met de machtiging van het college, worden opgedragen aan een of meer van zijn leden.

De gemeentelijke besluiten en verordeningen inzake aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de agglomeratie en van de federatie worden gebracht, blijven van toepassing in de betrokken gemeente tot de dag, waarop en in de mate dat de agglomeratie of de federatie gebruik heeft gemaakt van haar reglementaire macht ter zake.

Titel II : Administratie van de agglomeraties en federaties van gemeenten HOOFDSTUK I. - Het personeel § 1. In elke agglomeratie of federatie zijn er personeelsleden, waaronder een secretaris en een ontvanger die door de raad worden benoemd.

In de agglomeraties en federaties met 80 000 inwoners of meer mag er een adjunct-secretaris bestaan. § 2. Inzake benoemingen in betrekkingen van het kader kunnen de rechten verleend bij de wet van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947, de wetten betreffende het personeel in Afrika, gecoördineerd op 21 mei 1964, het koninklijk besluit nr. 3 van 18 april 1967 ter bevordering van een gemakkelijke werving of indienstneming, in overheidsdienst, van personen ontslagen wegens gehele of gedeeltelijke sluiting van steenkolenmijnen, gewijzigd bij de wet van 4 juni 1970, alsmede bij de wet van 26 maart 1968 waarbij de aanwerving in openbare dienst wordt vergemakkelijkt van personen die bij de technische coöperatie met de ontwikkelingslanden diensten hebben gepresteerd, niet worden ingeroepen tegen de personeelsleden van openbare diensten die zijn overgedragen aan de agglomeratie of de federatie. § 3. Voor de eerste benoeming tot de graden van secretaris, adjunct-secretaris en ontvanger hebben de vastbenoemde gemeentesecretarissen, adjunct-secretarissen en -ontvangers van de gemeenten die deel uitmaken van de agglomeratie of de federatie, een recht van voorrang om in een gelijkwaardige graad benoemd te worden, indien zij aan de door de raad vastgestelde benoemingsvoorwaarden beantwoorden. § 4. Alvorens in dienst te treden leggen de personeelsleden in handen van de voorzitter de eed af overeenkomstig de desbetreffende wetsbepalingen. Van de eedaflegging wordt proces-verbaal opgemaakt.

Het personeelslid dat de eed niet heeft afgelegd binnen vijftien dagen nadat hij daartoe werd uitgenodigd, wordt geacht ontslagnemend te zijn.

De personeelsleden van de gemeentelijke instellingen en diensten betrokken bij de overdracht van bevoegdheden aan de agglomeratie of federatie, worden door deze ambtshalve overgenomen.

Zij worden met hun graad of met een gelijkwaardige graad en in hun hoedanigheid overgeplaatst.

Zij behouden ten minste de bezoldiging en de geldelijke anciënniteit die zij hadden of zouden bekomen hebben indien zij in hun dienst van herkomst het ambt dat zij bij hun overplaatsing bekleedden, verder hadden uitgeoefend.

De Regering bepaalt de algemene regelen tot vaststelling van de administratieve anciënniteit van deze personeelsleden. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder deze personeelsleden terug in hun gemeente van herkomst kunnen worden opgenomen. Te dien einde kan hij afwijken van de in artikel L2121-1, § 2, bedoelde wetten en het aldaar bedoeld besluit.

Op verzoek van de gemeenteraad of van de agglomeratie- of federatieraad doet de regering uitspraak over elke betwisting betreffende de gevolgen van de overname van personeelsleden.

Uiterlijk twaalf maanden na de oprichting van de agglomeratie of van de federatie stellen de betrokken gemeenten de personeelsformatie vast, rekening houdend met de bevoegdheidswijzigingen die effectief hebben plaatsgevonden.

Die personeelsformatie wordt binnen het jaar, na elke overdracht van bevoegdheid herzien. HOOFDSTUK II. - Administratie van de goederen § 1. De Regering kan de agglomeraties en federaties machtigen om over te gaan tot onteigeningen ten algemenen nutte.

De overeenkomsten inzake afstand in der minne, de kwijtingen en andere handelingen in verband met het verkrijgen van onroerende goederen, kunnen zonder kosten worden gesloten door toedoen van de voorzitter handelend in naam van de agglomeraties of federaties. § 2. De agglomeratie of federatie oefent, in plaats van de gemeenten, het openbaar domeinrecht uit over de roerende en onroerende goederen die onmisbaar zijn voor het uitoefenen van de haar opgedragen bevoegdheden. Behoren die goederen toe aan een gemeente, dan gaat de eigendom ervan ambtshalve over op de agglomeratie of de federatie.

De gemeente en de agglomeratie of de federatie plegen overleg omtrent het onmisbare van de overdracht en de desbetreffende voorwaarden met inachtneming van de investeringen en van de schuldenlast aangegaan met het oog op die investeringen.

Komen de agglomeratie of federatie en de gemeente niet overeen, dan wordt het geschil door de Regering beslecht, na advies van een commissie waarvan de samenstelling door hem wordt bepaald. De Regering bepaalt de procedure aan de hand van de algemene beginselen die voor iedere rechtsprocedure gelden. HOOFDSTUK III. - Administratie van bepaalde diensten § 1. De aanvragen, reclamaties of verzoekschriften die onder de bevoegdheid vallen van een agglomeratie of van een federatie van gemeenten worden ingediend, hetzij bij de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager of bezwaarindiener zijn woonplaats of zetel heeft, hetzij bij de burgemeester van de gemeente waar de raad, de hoofdzetel van de agglomeratie of van de federatie is gevestigd, naar gelang de woonplaats of de zetel van de aanvrager of bezwaarindiener al dan niet in een gemeente van deze agglomeratie of van deze federatie is gevestigd.

De burgemeester zendt, zonder verwijl, de aanvraag, de reclamatie of het verzoekschrift aan het college van de agglomeratie of van de federatie. § 2. De akten, getuigschriften, machtigingen, vergunningen, formulieren en alle bescheiden die door de diensten van de agglomeratie of van de federatie van gemeenten zijn opgesteld, worden aan de natuurlijke en de rechtspersoon afgegeven door : de burgemeester van de gemeente van de agglomeratie of van de federatie waar de woonplaats of de zetel van deze personen gevestigd is; de burgemeester van de gemeente waar de hoofdzetel van de agglomeratie of van de federatie gelegen is, indien de woonplaats of de zetel van deze personen buiten de agglomeratie of de federatie gevestigd is.

De diensten van de agglomeratie en van de federatie zenden, zonder verwijl, de akten, getuigschriften, machtigingen, vergunningen, formulieren en andere bescheiden, bedoeld in het eerste lid, aan de bevoegde burgemeester.

De Regering kan, op voorstel van de raad, de instellingen of diensten aanduiden die in agglomeratie-bedrijven of federatie-bedrijven kunnen worden ingericht.

Zij bepaalt het statuut van deze bedrijven.

De agglomeratie of de federatie treedt in de plaats van de gemeenten die haar grondgebied samenstellen in de verenigingen van gemeenten waarvan het doel aangelegenheden omvat betreffende welke de bevoegdheid haar krachtens artikel L2111-5 werkelijk is overgedragen.

Zij treedt in de rechten, verplichtingen en lasten van de gemeenten die zij in de vereniging opvolgt.

Titel III : Financiën van de agglomeraties en federaties van gemeenten ENIG HOOFDSTUK § 1. Aan de goedkeuring van de Regering worden onderworpen de raadsbeslissingen inzake invoering, wijziging of afschaffing van de belastingen of van de desbetreffende verorderingen.

De Regering kan aan de provinciegouverneurs zijn bevoegdheid inzake goedkeuring van de federatiebelastingen toevertrouwen. § 2. De kohieren van de belastingen van de agglomeratie en van de federatie bedoeld in § 1, 1° en 2°, van de wet van 26 juli 1971 mogen slechts invorderbaar worden verklaard nadat de gouverneur voor wat de agglomeratie aangaat en het provinciecollege voor wat de federaties aangaat, ze uitvoerbaar heeft gemaakt.

De Regering bepaalt de nadere regelen inzake invordering, beroep en vervolging met betrekking tot die belastingen. § 3. De agglomeratie en de federatie kunnen onder de in § 1, bedoelde voorwaarden retributies heffen. § 4. De wettelijke bepalingen betreffende de voorrechten inzake rechtstreekse belastingen ten bate van de Staat worden toepasselijk gemaakt op de rechtstreekse belastingen van de agglomeraties en de federaties van gemeenten.

Wanneer een agglomeratie of federatie de in artikel L2111-5 bedoelde bevoegdheden uitoefent, heft de Regering vanaf het daarop volgende belastingsjaar de verordeningen betreffende de verhaalbelastingen van de gemeenten die van de agglomeratie of federatie deel uitmaken op, rekening houdend met de verlichting van de door die gemeenten gedragen lasten en met de toepassing van artikel L2131-5. § 1. De agglomeratie en de federatie kunnen toelagen, schenkingen en legaten ontvangen.

De raadsbeslissingen betreffende de aanvaarding van schenkingen en legaten zijn, wanneer de waarde ervan 24789,35 euro overschrijdt, aan de goedkeuring van de Regering onderworpen. § 2. De agglomeratie en de federatie kunnen leningen opnemen of uitschrijven.

De desbetreffende raadsbeslissingen zijn aan de goedkeuring van de Regering onderworpen.

De raad kan evenwel de leningsvoorwaarden regelen of het college met de regeling ervan belasten, zonder nieuwe goedkeuring, tenzij de Regering die regeling uitdrukkelijk tot zich heeft getrokken.

Totdat ten behoeve van de agglomeraties, de federaties en de gemeenten in de oprichting van een Fonds van de plaatselijke besturen is voorzien, wordt ieder jaar op de gewestbegroting een bijzonder krediet uitgetrokken.

Het bedrag van dit krediet, dat op de algemene inkomsten van de Schatkist wordt genomen, wordt jaarlijks bepaald.

Het wordt verdeeld volgens normen die jaarlijks door de Regering worden vastgesteld.

De agglomeratie- of federatieraad kan, na raadpleging door het college van de betrokken gemeenteraden, aan de gemeenten een bijdrage vragen in de uitgaven, die voor de agglomeratie of federatie voortvloeien uit de bevoegdheden welke krachtens artikel L2111-5, § 3, 2°, worden uitgeoefend.

Het advies van de gemeenteraad moet binnen zestig dagen te rekenen van de ontvangst van de vraag worden verstrekt; wordt geen advies uitgebracht dan wordt het advies geacht gunstig te zijn.

De beslissing van de raad van de agglomeratie of federatie wordt aan de Regering ter goedkeuring voorgelegd.

Weigert een gemeenteraad op de gemeentebegroting de te haren laste gelegde bijdrage uit te trekken, dan wordt zij door de Regering ambtshalve uitgetrokken. § 1. Ieder jaar stelt de raad, op de voordracht van het college, de begroting van ontvangsten en uitgaven van het volgende jaar vast en sluit de rekeningen van het afgelopen jaar.

Al de ontvangsten en uitgaven van de agglomeratie of van de federatie worden in de begroting en in de rekeningen ingeschreven. § 2. De Regering bepaalt bij besluit naar analogie van de provincie- en gemeentewet, de budgettaire procedure, de verplichte uitgaven van de agglomeraties en van de federaties, alsmede de procedure betreffende uitgaven waarbij tegelijk de agglomeratie of de federatie en één of meer gemeenten betrokken zijn. § 3. De Regering bepaalt onder dezelfde voorwaarden, het stelsel van de rekeningen van de agglomeraties en federaties.

De rekeningen zijn respectievelijk onderworpen aan de goedkeuring van de Regering en van het provinciecollege; artikel L3151-1, § 4, is ter zake niet van toepassing.

Voor boeking op de respectieve rekeningen van de agglomeraties en van de federaties van gemeenten mogen rechtstreeks aan de naamloze vennootschap « Dexia Bank » gestort worden : 1° het bedrag der aandelen in de verdelingsfondsen te hunnen behoeve opgericht;2° de opbrengst der door de Rijksdiensten voor hun rekening geïnde belastingen;3° de bijdragen, de dotaties, de tegemoetkomingen in hun uitgaven en over 't algemeen, alle sommen welke hun om niet door het Rijk, het Gewest, de provincies en de gemeenten worden verleend. De naamloze vennootschap « Dexia Bank » is ertoe gemachtigd het bedrag der schulden door de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de commissies tegenover haar aangegaan ambtshalve in mindering te brengen op het tegoed der rekeningen welke zij te hunnen behoeve heeft geopend.

Titel IV : het overleg ENIG HOOFDSTUK § 1. Er bestaat voor elke agglomeratie en haar randfederaties een overlegorgaan, " overlegcomité " genoemd. § 2. Het overlegcomité is samengesteld uit vier afgevaardigden van de agglomeratie en twee afgevaardigden van elke van de in § 1 bedoelde federaties. Het college van de agglomeratie en dit van de betrokken federaties duiden onder hun leden de afgevaardigden aan. § 3. Het overlegcomité wordt om beurten en voor zes maanden door een afgevaardigde van de betrokken instellingen voorgezeten. Het wordt voor de eerste maal bijeengeroepen en geïnstalleerd op initiatief van de gouverneur van de provincie waartoe de agglomeratie behoort. § 4. Het overlegcomité kan tot de agglomeratie en de betrokken federaties adviezen, aanbevelingen en voorstellen van overeenkomst richten omtrent problemen met technisch karakter die tot de bevoegdheid van de agglomeratie en de betrokken federaties behoren en die meer dan één van deze instellingen betreffen.

Boek II : De provincies Titel I : Organisatie van de provincies HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen De Regering kan Boek II van het tweede deel van dit Wetboek wijzigen om het in overeenstemming te brengen met de toekomstige decretale bepalingen die het impliciet zouden wijzigen.

HOOFDSTUK II - Provinciale organen Afdeling 1 : Algemene bepalingen

Er is in iedere provincie een provincieraad, een provinciecollege en een gouverneur.

Er is in iedere provincie een provinciegriffier.

In elke provincie wordt een betrekking van provincieontvanger ingesteld.

Voor één of meer administratieve arrondissementen kan er een commissaris van de Gewestregering zijn, die de titel van arrondissementscommissaris draagt. Afdeling 2 : De provincieraad

Onderafdeling 1 : Aanwijzing en statuut van de provincieraadsleden De provincieraad bestaat uit : - 47 leden in provincies beneden 25 0.000 inwoners; - 56 leden in provincies van 250.000 tot 500.000 inwoners; - 65 leden in provincies van 500.000 tot 750.000 inwoners; - 75 leden in provincies van 750.000 tot 1.000.000 inwoners; - 84 leden in provincies van 1.000.000 inwoners en meer.

Het aantal raadsleden wordt bij elke algehele hernieuwing van de provincieraden door de Regering in overeenstemming gebracht met het bevolkingscijfer. Het inwoneraantal per provincie dat in aanmerking wordt genomen, is het aantal personen dat ingeschreven is in het Rijksregister van de natuurlijke personen die op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de algehele hernieuwing, hun hoofdverblijfplaats hadden in de gemeenten van de desbetreffende provincie.

Die bevolkingscijfers per gemeente en per provincie worden in het Belgisch Staatsblad bekend gemaakt door toedoen van de regering.

De bevolkingscijfers die vastgesteld zijn op de wijze bepaald in het tweede lid worden ten laatste op 1 mei van het jaar waarin de algehele hernieuwing van de provincieraden plaatsvindt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De provincieraad wordt rechtstreeks gekozen door de kiescolleges. De verkiezingen geschieden per district; de grenzen van de districten zijn dezelfde als die van de kieskantons, bedoeld in artikel 88 van het Kieswetboek. Een district kan evenwel twee of meer kieskantons omvatten.

Ieder district telt zoveel keren een raadslid als de provinciale deler in zijn bevolkingscijfer begrepen is; deze deler wordt verkregen door het bevolkingscijfer van de provincie te delen door het totaal van de toe te kennen zetels; de overblijvende zetels worden toegewezen aan de districten met het grootste nog niet vertegenwoordigde bevolkingsoverschot.

Groepering van de kieskantons en aanwijzing van de districtshoofdplaatsen geschiedt overeenkomstig de bij dit decreet gevoegde tabel. De verdeling van de raadsleden over de kiesdistricten wordt bij elke algehele hernieuwing van de provincieraden door de Regering in overeenstemming gebracht met de bevolking op basis van de bevolkingscijfers die worden vastgesteld overeenkomstig artikel L2212-5, tweede lid.

De provincieraadsleden ontvangen geen wedde. Met uitzondering van de leden van het provinciecollege, ontvangen de provincieraadsleden presentiegelden als zij deelnemen aan de vergaderingen van de provincieraad en aan de vergaderingen van de commissies.

Het bedrag van het presentiegeld is gekoppeld aan het indexcijfer overeenkomstig de regels bepaald bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Het wordt bepaald op 125 euro en wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01 van 1 januari 1990.

De provincieraadsleden die hun woonplaats hebben op ten minste vijf kilometer van de plaats van de vergadering, ontvangen bovendien een vergoeding wegens reiskosten gelijk aan de prijs van de reis van hun woonplaats naar de zetel van de provincieraad op de lijnen van de openbare vervoerdiensten. Als zij van hun eigen rijtuig gebruik maken, wordt die vergoeding berekend volgens de regeling die van toepassing is voor de personeelsleden van het Waalse Gewest.

Het presentiegeld en de vergoeding voor reiskosten worden bepaald volgens de dagen aanwezigheid zoals deze is vastgesteld in de te dien einde gehouden registers.

De provincieraad kan evenwel beslissen het presentiegeld aan een provincieraadslid te ontnemen als hij niet aanwezig was op minstens de helft van de betrokken zitting.

Aan ieder raadslid mag per dag slechts één presentiegeld en één vergoeding voor reiskosten worden toegekend.

Het bedrag van de vergoeding voor reiskosten wordt door de provincieraad vastgesteld. Dit bedrag, alsook het bedrag van het presentiegeld, zijn ten laste van de provincie.

Het raadslid dat wegens een handicap niet zelfstandig zijn mandaat kan vervullen, kan zich voor de uitoefening van dat mandaat laten bijstaan door een vertrouwenspersoon gekozen uit de provincieraadskiezers die aan de verkiesbaarheidsvereisten voor het mandaat van provincieraadslid voldoen, en die geen lid is van het personeel van de provincie, noch van de vennootschappen of verenigingen waarvan de provincie lid is of waarin zij vertegenwoordigd is.

Voor de toepassing van het eerste lid bepaalt de Regering de criteria tot vaststelling van de hoedanigheid van een raadslid met een handicap.

Bij het verlenen van de bijstand krijgt de vertrouwenspersoon dezelfde middelen ter beschikking en heeft hij dezelfde verplichtingen als het raadslid. Hij heeft geen recht op presentiegeld, doch wel op een vergoeding voor reiskosten, zoals bepaald in artikel L2212-7.

Het provincieraadslid dat verhinderd is wegens de vervulling van zijn actieve militaire diensttijd of van zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde, wordt, op zijn schriftelijk verzoek gericht aan de voorzitter van de provincieraad, gedurende die periode vervangen.

Het provincieraadslid dat ouderschapsverlof wenst te nemen wegens de geboorte of de adoptie van een kind, wordt, op zijn schriftelijk verzoek gericht aan de voorzitter van de provincieraad, vervangen, ten vroegste vanaf de zevende week vóór de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie, tot het einde van de achtste week na de dag van de geboorte of de adoptie. Op zijn schriftelijk verzoek wordt de onderbreking van de uitoefening van het mandaat na de achtste week verlengd met een periode gelijk aan die gedurende welke het lid zijn mandaat verder heeft uitgeoefend tijdens de periode van zeven weken die de dag van de geboorte of de adoptie voorafgaan.

Het provincieraadslid dat verhinderd is wegens de vervulling van zijn actieve militaire diensttijd of van zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde, of wegens ouderschapsverlof en om zijn vervanging verzoekt, wordt vervangen door de opvolger van zijn lijst die als eerste gerangschikt is overeenkomstig artikel L4153-21, § 2, na onderzoek van diens geloofsbrieven door de provincieraad.

Het eerste en het tweede lid zijn echter slechts toepasselijk vanaf de eerste vergadering van de provincieraad na die waarop het raadslid dat verhinderd is, geïnstalleerd is.

Onderafdeling 2 : Vergaderingen van de raad en de wijze waarop hij beraadslaagt De provincieraad vergadert in de hoofdplaats van de provincie, tenzij hij wegens een buitengewone gebeurtenis door zijn voorzitter in een andere stad van de provincie wordt bijeengeroepen.

De provincieraad vergadert telkens als de aangelegenheden die onder zijn bevoegdheid vallen het vereisen en ten minste éénmaal per maand.

Deze verplichting is niet van toepassing op de maanden juli en augustus.

De raad wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen.

Op verzoek van een derde van de raadsleden is de voorzitter gehouden de raad op de aangeduide dag en het aangeduide uur met de voorgestelde agenda bijeen te roepen.

De voorzitter is tevens gehouden de raad op verzoek van het provinciecollege bijeen te roepen op de aangeduide dag en het aangeduide uur met de voorgestelde agenda.

De raad kan geen besluit nemen indien niet de meerderheid van de leden aanwezig is.

De raad kan echter, indien hij tweemaal bijeengeroepen is zonder dat het vereiste aantal leden is opgekomen, na een derde en laatste oproeping, ongeacht het aantal aanwezige leden een beslissing nemen over de onderwerpen die voor de derde maal op de agenda voorkomen.

De tweede en de derde oproeping moeten geschieden overeenkomstig de voorschriften van artikel L2212-22, en er moet vermeld worden of de oproeping voor de tweede of de derde maal geschiedt; bovendien moeten de eerste twee leden van dit artikel in de derde oproeping woordelijk worden overgenomen.

Na elke algehele hernieuwing van de provincieraad vergaderen de nieuw gekozen raadsleden van rechtswege zonder oproeping, onder voorzitterschap van het lid dat de meeste anciënniteit als provincieraadslid bezit of, bij gelijke anciënniteit, de oudste van hen, bijgestaan door de jongste twee leden als secretaris op de tweede vrijdag die volgt op de dag van de verkiezingen om 14.00 uur.

Indien de tweede vrijdag bedoeld in het eerste lid evenwel een feestdag is, wordt de vergadering van de nieuwe provincieraad uitgesteld tot de daaropvolgende maandag.

Na het onderzoek van de geloofsbrieven en de eedaflegging benoemt de raad een voorzitter, één of meer ondervoorzitters en stelt hij zijn bureau samen.

De provincieraad bepaalt in zijn reglement, met inachtneming van dit boek, de wijze waarop hij zijn bevoegdheden uitoefent.

De provincieraadsleden die op eenzelfde lijst verkozen zijn of op lijsten die zich onderling hebben verenigd om een fractie te vormen, vormen een fractie.

De provincieraad bepaalt de wijze waarop de fracties binnen de vergadering worden erkend.

De provincieraad richt in zijn midden commissies op die hem van advies dienen over het geheel of een deel van de aangelegenheden die tot zijn bevoegdheid behoren, alsmede op de op de agenda geplaatste voorstellen van beraadslagingen en besluiten.

De raad richt minstens een commissie op die belast is met de begroting en de rekeningen.

Eén of meer commissies zijn belast met het nagaan van de goede uitvoering van de in hoofdstuk III van Titel II van Boek II van Deel II van dit Wetboek bedoelde beheersplannen en -overeenkomsten en moeten daarover verslag uitbrengen aan de raad.

De raad bepaalt in zijn huishoudelijk reglement de regelen houdende de samenstelling en de werking van deze commissies. De samenstelling ervan geschiedt volgens het principe van de evenredige vertegenwoordiging.

De commissies kunnen steeds deskundigen en belanghebbenden horen. § 1. De vergaderingen van de provincieraad zijn openbaar. § 2. Behalve wat betreft de vergaderingen met betrekking tot de begroting, kan de provincieraad, in het belang van de openbare orde en op grond van ernstige bezwaren tegen de openbaarheid, met een tweederde meerderheid van de aanwezige leden, beslissen dat de vergadering niet openbaar is. § 3. De vergadering is niet openbaar wanneer het om personen gaat.

Zodra een dergelijk punt aan de orde is, beveelt de voorzitter terstond de behandeling in besloten vergadering. § 4. Uitgezonderd in tuchtzaken kan de besloten vergadering eerst plaatsvinden na de openbare vergadering. § 5. Wanneer tijdens de openbare vergadering blijkt dat de behandeling van een punt moet worden voortgezet in besloten vergadering, kan de openbare vergadering, enkel met dit doel, worden onderbroken.

Onverminderd het vierde lid stemmen de leden van de provincieraad mondeling of bij zitten en opstaan.

De stemming geschiedt evenwel altijd mondeling en bij naamafroeping over elk besluit in zijn geheel. Dat is ook zo telkens als een derde van de aanwezige leden daarom verzoekt.

Het huishoudelijk reglement kan een regeling invoeren die gelijkwaardig is aan een mondelinge stemming of een stemming bij zitten en opstaan. De elektronisch uitgebrachte stemming wordt geacht gelijk te staan met de mondelinge stemming bij naamafroeping. De stemming bij handopsteking wordt geacht gelijk te staan met de stemming bij zitten en opstaan.

Alleen de voordrachten van kandidaten, de benoemingen tot ambten, de terbeschikkingstellingen, de preventieve schorsingen in het belang van de dienst en de tuchtstraffen geschieden bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid van stemmen.

In geval van mondelinge stemming stemt de voorzitter het laatst.

De provincieraad heeft het recht ieder voorstel te splitsen en te wijzigen. Ieder raadslid heeft het initiatiefrecht. De leden van het provinciecollege mogen deze mogelijkheid niet individueel gebruiken.

Het huishoudelijk reglement regelt de modaliteiten m.b.t. het overwegen van het door één of meer raadsleden ingediende voorstel alsmede de verwijzing, in voorkomend geval, naar een commissie of het provinciecollege met het oog op de in artikel L2212-48, derde lid, bedoelde voorafgaande behandeling.

Het besluit betreffende het overwegen moet strikt met redenen omkleed zijn ten opzichte van het provinciaal belang zoals bepaald in artikel L2112-32.

Elk besluit wordt bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen.

Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen. § 1. De vergadering wordt door de voorzitter geopend en gesloten. § 2. Tenzij het huishoudelijk reglement anders bepaalt, wordt bij het openen van elke vergadering voorlezing gedaan van de notulen van de vorige vergadering.

In elk geval worden de notulen ten minste zeven volle dagen vóór de dag van de vergadering ter inzage van de leden van de raad gelegd. In spoedeisende gevallen worden de notulen samen met de agenda ter inzage gelegd.

Elk lid heeft het recht om tijdens de vergadering bezwaren tegen de redactie in te brengen.

Worden de bezwaren gegrond bevonden, dan wordt de griffier ermee belast, staande de vergadering of uiterlijk op de eerstvolgende vergadering, een nieuwe redactie voor te leggen die in overeenstemming is met het besluit van de raad.

Indien geen bezwaren worden ingebracht vóór het einde van de vergadering, zijn de notulen goedgekeurd en worden zij overgeschreven zoals in artikel L2212-60, eerste lid, bepaald is.

Telkens als de raad het gewenst acht, worden de notulen geheel of gedeeltelijk staande de vergadering opgemaakt en door de aanwezige leden ondertekend. § 3. De notulen vermelden : - het openings- en sluitingsuur van de zitting; - de agenda; - de tekst van de in § 2 bedoelde voorlezing; - de lijst van de provincieraadsleden die bij het openen van de vergadering aanwezig zijn, alsmede de lijst van alle naamafroepingen die eventueel tijdens de zitting worden verricht; - de tekst van de aangenomen besluiten; - de tijdens de zitting ingediende voorstellen; - het resultaat van de stemmingen en, in geval van naamafroeping of geheime stemming, respectievelijk de lijst van hoofdelijke stemming of de lijst van de stemmers; - de vermelding van de tussenkomsten op naam; - de tekst van de tussenkomsten die door de raadsleden worden medegedeeld aan de voorzitter.

De raad kan de andere punten die in de notulen van de zitting moeten worden opgenomen, in zijn huishoudelijk reglement beperkend bepalen.

Ieder lid mag in de notulen doen vermelden dat hij tegen het aangenomen besluit gestemd heeft; hij kan echter niet eisen dat de redenen van zijn stemming erin opgenomen worden.

Uiterlijk zeven volle dagen na de vergadering van de provincieraad wordt een beknopt verslag van de beraadslagingen en besluiten, met inbegrip van de uitslag van de stemmingen, opgesteld en aan de raadsleden toegezonden.

Bij naamstemmingen wordt de stemhouding van de onderscheiden raadsleden vermeld.

Het huishoudelijk reglement bepaalt de nadere regels voor het opstellen van dat verslag. § 1. De oproeping geschiedt schriftelijk en aan huis ten minste zeven volle dagen vóór de dag van de vergadering; zij vermeldt de agenda en de voorstellen van beslissing.

Deze termijn wordt evenwel tot drie volle dagen teruggebracht voor de toepassing van artikel L2212-12, derde lid.

In spoedeisende gevallen kan de in het eerste lid bedoelde termijn van oproeping worden ingekort zonder evenwel korter te zijn dan een vrije dag vóór de dag van de vergadering.

De agendapunten moeten voldoende duidelijk omschreven zijn. § 2. Voor elk agendapunt worden alle stukken die erop betrekking hebben, op de griffie van de provincie ter inzage gelegd van de leden van de provincieraad, vanaf het verzenden van de agenda.

Het huishoudelijk reglement kan voorschrijven dat de griffier of de door hem aangewezen ambtenaren aan de raadsleden die erom verzoeken, technische inlichtingen verstrekken over de in het dossier voorkomende stukken; in dat geval worden in het huishoudelijk reglement tevens de regels bepaald voor het verstrekken van die technische inlichtingen. § 3. Een punt dat niet op de agenda voorkomt, mag niet in bespreking worden gebracht, behalve in spoedeisende gevallen wanneer het geringste uitstel ernstige schade zou kunnen berokkenen.

Tot spoedbehandeling kan niet worden besloten dan door ten minste twee derde van de aanwezige leden; de naam van die leden wordt in de notulen vermeld. § 4. Elk voorstel dat niet op de agenda voorkomt, moet uiterlijk vijf volle dagen vóór de vergadering overhandigd worden aan de voorzitter van de raad; het moet vergezeld zijn van een verklarende nota of van elk document dat de raad kan voorlichten. De voorzitter deelt de aanvullende agendapunten onverwijld mee aan de leden van de raad.

Van de mogelijkheid vermeld in het vorige lid kan geen gebruik worden gemaakt door een lid van het provinciecollege. Het provinciecollege beschikt echter wel over deze mogelijkheid.

Plaats, dag, tijdstip en agenda van de vergadering van de provincieraad worden, enerzijds, ter kennis gebracht van het publiek door officiële aanplakking op de plaats waar de provincieraad zitting houdt, en ter informatie in de gemeentehuizen en, anderzijds, via de website van de provincie binnen dezelfde termijnen als die vermeld in artikel L2212-22 met betrekking tot de bijeenroeping van de provincieraad.

De pers en de belangstellende inwoners van de provincie worden op hun verzoek en uiterlijk binnen drie dagen na de toezending aan de provincieraadsleden, op de hoogte gesteld van de agenda van de provincieraad, eventueel tegen betaling van een vergoeding die niet meer mag bedragen dan de kostprijs. Deze termijn is niet van toepassing op de punten die aan de agenda worden toegevoegd na het verzenden van de oproeping overeenkomstig artikel L2212-22, § 4.

Het huishoudelijk reglement kan nog andere wijzen van bekendmaking voorschrijven.

Het toezicht op de orde in de raad wordt namens de vergadering uitgeoefend door de voorzitter die de nodige bevelen geeft om die te laten handhaven.

Geen buitenstaander mag de zaal betreden waar de provincieraadsleden vergaderd zijn, met uitzondering van het personeel dat nodig is om de verschillende diensten van de raad te verlenen of mits bijzondere toestemming van de voorzitter.

Zolang de vergadering duurt, moeten de personen, die in het publiek toegelaten zijn, in stilte gezeten blijven.

Wie de orde verstoort of die teken van goed- of afkeuring in het publiek geeft, wordt onmiddellijk verwijderd.

De voorzitter kan bovendien proces-verbaal opmaken tegen de overtreder en hem verwijzen naar de politierechtbank, die hem kan veroordelen tot een geldboete van 0,02 tot 0,50 euro, onverminderd andere vervolgingen indien het feit daartoe grond oplevert. § 1. De leden van de provincieraad mogen het woord niet nemen dan na het aan de voorzitter te hebben gevraagd en van hem te hebben gekregen.

De spreker mag slechts het woord richten tot de voorzitter of tot de raad.

Niemand kan worden onderbroken behalve voor een verwijzing naar het reglement. Wijkt een spreker van het onderwerp af, dan mag alleen de voorzitter hem terugroepen tot het punt van bespreking.

Is een spreker reeds tweemaal tijdens een zelfde redevoering tot het punt van bespreking teruggeroepen, en gaat hij voort er van af te wijken, dan ontneemt de voorzitter hem het woord over dit onderwerp voor de verdere duur van de vergadering.

Persoonlijke beledigingen, scheldwoorden, aantijgingen van kwade bedoelingen, zijn op straffe van terechtwijzing verboden.

De voorzitter kan beslissen dat woorden tot vestiging van persoonlijke beledigingen, scheldwoorden of aantijgingen van kwade bedoelingen niet in de notulen worden opgenomen, noch in het beknopte verslag, noch in andere verslagen waarin het huishoudelijk reglement voorziet. § 2. Indien een raadslid de orde verstoort, roept de voorzitter hem tot de orde.

In geval van recidive roept de voorzitter opnieuw tot de orde met opname in de notulen. Deze sanctie heeft het ontnemen van het woord of het verlies van het recht om het woord tot het te nemen einde van de bespreking, als gevolg.

Voor de verkiezingen en de voordrachten van kandidaten wordt de voorzitter bijgestaan door de vier jongste provincieraadsleden, die de taak van stemopnemer vervullen.

De voorzitter moet een naamafroeping en vervolgens, voor de leden die niet tegenwoordig waren, een tweede naamafroeping verrichten. Als deze laatste geëindigd is, vraagt de voorzitter aan de vergadering of er onder de tegenwoordige leden nog zijn die niet gestemd hebben; zij die zich onmiddellijk aanmelden, mogen stemmen. Als die verrichtingen geëindigd zijn, wordt de stemming gesloten verklaard.

Vóór de stemopneming worden de stembiljetten geteld. Zijn er meer of minder dan er stemmers zijn, dan wordt dat in de notulen vermeld.

Wanneer uit de stemopneming blijkt dat dit verschil de door een kandidaat behaalde meerderheid twijfelachtig maakt, doet de voorzitter herstemmen over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben verkregen.

Bij de stemopneming neemt een van de stemopnemers achtereenvolgens ieder stembiljet, vouwt het open en overhandigt het aan de voorzitter, die het luidop afleest en het aan een andere stemopnemer doorgeeft. De uitslag van iedere stemming wordt onmiddellijk afgekondigd.

De ongeldige stembiljetten komen niet in aanmerking voor het vaststellen van de meerderheid.

Stembiljetten, waarop meer dan een naam voorkomt, zijn geldig, maar alleen de eerste naam komt in aanmerking.

Als geen kandidaat de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft verkregen bij de eerste stemming, wordt herstemd over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben verkregen. Bij gelijk stemmental is de oudste kandidaat verkozen.

Na de stemopneming worden de stembiljetten waarover geen betwisting is ontstaan, ten overstaan van de vergadering vernietigd.

De verkiezing en de voordrachten van kandidaten kunnen ook geschieden door middel van een door de Regering goedgekeurd elektronisch systeem, dat de geheime stemming waarborgt.

De leden van de provincieraad vertegenwoordigen de provincie en niet enkel het district dat hen heeft gekozen.

Onderafdeling 3 : Recht op informatie Iedereen mag schriftelijk uitleg vragen over de beraadslagingen en besluiten van de provincieraad of van het provinciecollege.

De raad mag beslissen of op deze vraag mondeling zal worden geantwoord bij een volgende openbare vergadering. § 1. De inwoners van de provincie mogen het college bij een openbare vergadering van de raad rechtstreeks interpelleren. § 2. In de zin van dit artikel is inwoner elke persoon die de volle leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en die op het grondgebied van de provincie woonachtig is of verblijft alsmede elke rechtspersoon waarvan de bedrijfszetel op het grondgebied van de provincie is gelegen en die vertegenwoordigd is door een natuurlijke persoon die de volle leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en die op het grondgebied van de provincie woonachtig is of verblijft. § 3. De volledige tekst van de voorgestelde interpellatie moet schriftelijk bij de voorzitter van de raad ingediend worden.

Om ontvankelijk te zijn moet de ingediende interpellatie de volgende voorwaarden vervullen : 1° slechts door één enkele persoon worden ingediend;2° in de vorm van een vraag geformuleerd worden en niet leiden tot een mondelinge tussenkomst van meer dan 10 minuten;3° uitsluitend betrekking hebben op aangelegenheden van provinciaal belang in de zin van artikel L2212-32;de vragen waarvoor een ander bestuursniveau bevoegd is, worden, in voorkomend geval, door de voorzitter van de raad aan de vergadering of aan de betrokken executieve overgemaakt zodat er volgens de ad hoc procedures daarop kan worden geantwoord; 4° een algemene draagwijdte hebben;de vragen betreffende gevallen van particulier belang worden, in voorkomend geval, behandeld in het kader van artikel L2212-28 of worden verzonden naar één van de commissies van de raad; 5° niet strijdig zijn met de vrijheden en fundamentele rechten;6° niet betrekking hebben op een persoonlijke vraag;7° niet uitsluitend strekken tot het verkrijgen van statistische gegevens;8° geen vragen zijn die strekken tot het verkrijgen van documentatie;9° geen vragen zijn waarmee alleen beoogd is adviezen op juridisch gebied in te winnen. Het bureau beslist over de ontvankelijkheid van de interpellatie. De beslissing tot niet-ontvankelijkheid is bijzonder met redenen omkleed. § 4. De interpellant stelt zijn vraag in de openbare vergadering op verzoek van de voorzitter van de raad met inachtneming van de regels m.b.t. het nemen van het woord binnen de vergadering en binnen de in § 3 toegestane tijd.

Er wordt door het college geantwoord overeenkomstig de beslissing tot organisatie van de werken die bepaald is door het bureau.

De interpellant beschikt over 2 minuten om te repliceren voor de definitieve afsluiting van het agendapunt. § 5. De interpellaties, vragen en antwoorden bedoeld in dit artikel worden bekendgemaakt in het provinciaal bulletin en worden on-line geplaatst op de website van de provincie. § 1. De provincieraad kan één of meer overlegorganen oprichten die hem niet-verbindende adviezen uitbrengen en waarvan hij de samenstelling, de opdrachten en de werkingsregels regelt. De overlegorganen worden minstens één keer om de drie jaar volledig hernieuwd. § 2. Telkens als binnen een overlegorgaan één of meer mandaten van gewoon of plaatsvervangend lid ten gevolge van een voorstellingsprocedure moeten worden toegekend, draagt elke instantie belast met het voordragen van de kandidaturen voor elk mandaat de kandidatuur voor van minstens een man en een vrouw.

Wanneer de in het eerste lid bedoelde verplichting niet vervuld is, verzendt de voor de benoemingen bevoegde overheid de kandidaturen naar de instantie belast met het voordragen van de kandidaturen. Zolang de opgelegde verplichting niet vervuld is, blijft het toe te kennen mandaat vacant.

Wanneer het onmogelijk is de in het eerste lid bedoelde verplichting te vervullen, kan ervan worden afgeweken mits een bijzondere motivatie opgenomen in het voorstellingsdocument en bedoeld in de benoemingsakte. § 3. Maximum twee derde van de leden van een overlegorgaan zijn van hetzelfde geslacht. Wanneer de in het eerste lid bedoelde verplichting niet vervuld is, zijn de adviezen van het overlegorgaan niet geldig behalve als de provinciale gedeputeerde(n) onder wie het betrokken orgaan of de overheid(heden) belast met de benoemingen ressorteren, de onmogelijkheid om de in het eerste lid bedoelde verplichting te vervullen mededelen aan het provinciecollege en motiveren.

De motivatie wordt door het provinciecollege als aangepast beschouwd tenzij dit laatste anders heeft bepaald binnen twee maanden na de in het tweede lid bedoelde mededeling.

In het geval van een op te richten overlegorgaan wordt de in het tweede lid bedoelde mededeling verricht vóór de benoeming van de leden van het betrokken orgaan.

De provincieraad bepaalt de procedure betreffende de in het tweede lid bedoelde mededeling. Wanneer een overlegorgaan de in het tweede en het derde lid bedoelde procedure heeft gebruikt, wordt er gewag van gemaakt in de adviezen van dit overlegorgaan. §.4. Binnen het jaar waarin de provincieraad wordt hernieuwd, legt het bureau een evaluatierapport m.b.t. de werking of de activiteiten van het(de) overlegorgaan(overlegorganen) aan de provincieraad voor. § 5. De provincieraad stelt te hunner beschikking de voor de vervulling van hun opdracht nodige middelen.

Voor wat betreft de aangelegenheden van provinciaal belang zoals bedoeld in artikel L2212-32, § 1, of de door het Gewest opgedragen aangelegenheden en die behoren tot de bevoegdheden van de gewesten, kan de provincieraad participatieve raden oprichten en dit per subgebied naar gelang van een door hem bepaalde onderverdeling die het gehele provinciegebied dekt.

De participatieve raden zijn belast met het samenvatten van de door de bevolking uitgedrukte prioritaire behoeften in de ene of de andere aangelegenheid waarvoor de provincie bevoegd is, zodat ze kunnen worden opgenomen in de grote jaarlijkse begrotingsopties.

De participatieve raden worden geraadpleegd vóór het debat en de stemming van de begroting door de provincieraad.

De provincieraad bepaalt de opdrachten en de regels m.b.t. de oproeping, de organisatie en de werking van de participatieve raden die hij opricht. In ieder geval staat elke participatieve raad open voor het geheel van de personen die in zijn ambtsgebied woonachtig zijn en die minstens 16 jaar oud zijn.

Onderafdeling 4 : Bevoegdheden van de provincieraad § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van Titel XIV van het decreet tot organisatie van de Waalse provincies, van artikel 2 van het decreet van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies in de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet alsmede van de andere bijzondere wettelijke of decretale bepalingen, regelt de provincieraad alles wat van provinciaal belang is met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. § 2. De raad oefent zijn bevoegdheden uit op complementaire en niet-concurrerende wijze met het Gewest en de gemeenten. § 3. Niettegenstaande § 1 beraadslaagt en besluit hij over elk ander onderwerp dat hem door de federale, gemeenschappelijke of gewestelijke overheid wordt voorgelegd. § 4. De provincieraad benoemt, schorst en ontslaat alle personeelsleden van het provinciaal bestuur. Hij kan de benoeming, de schorsing en het ontslag van de personeelsleden tot en met de graad van directeur aan het provinciecollege opdragen. § 5. De provincieraad bepaalt de personeelsformatie voor de personeelsleden van het provinciale bestuur en bepaalt hun administratieve en geldelijke statuten. § 1. Geen akte, geen stuk betreffende het bestuur van de provincie mag aan het onderzoek van de leden van de raad worden onttrokken, ook niet indien die akte of dat stuk betrekking heeft op een aan de gouverneur of het provinciecollege toegewezen opdracht.

Een register van inkomende en uitgaande stukken wordt bijgehouden in de diensten en instellingen van de provincie.

Aan de provincieraadsleden wordt een afschrift van de akten en stukken bedoeld in het eerste lid afgegeven wanneer zij daarom verzoeken bij de griffier van de provincie.

De provincieraadsleden ontvangen op hun verzoek een afschrift van de agenda's en van de notulen van de vergaderingen van het provinciecollege binnen 15 dagen na die vergaderingen.

Het huishoudelijk reglement van de raad voorziet in de modaliteiten voor de uitoefening van het inzagerecht en in de voorwaarden waaronder een afschrift van de akten en stukken kan worden verkregen.

Voor het verkrijgen van een afschrift van de akten of stukken kan een vergoeding aangerekend worden die overeenstemt met de kostprijs, zonder dat de personeelskosten op enigerlei wijze in rekening mogen worden gebracht. § 2. De provincieraadsleden kunnen inzage nemen van de begroting, de rekeningen en de beraadslagingen van de bestuursorganen van de intercommunales, vzw's en verenigingen die een beheersplan of -contract zoals bedoeld in hoofstuk III van Titel II van Boek II van het tweede deel van dit Boek met de provincie hebben. De modaliteiten ervan worden bepaald in het beheersplan of -contract. § 1. De provincieraadsleden mogen alle inrichtingen en diensten bezoeken die de provincie opricht en beheert.

Het huishoudelijk reglement van de raad bepaalt op welke wijze en op welk tijdstip het inzage- en bezoekrecht kunnen worden uitgeoefend. § 2. De provincieraadsleden kunnen de intercommunales, vzw's en verenigingen die een beheersplan of -contract zoals bedoeld in hoofdstuk III van titel II van Boek II van Deel II van dit Wetboek met de provincie hebben, bezoeken. De modaliteiten van deze bezoeken worden bepaald in het beheersplan of -contract. § 1. De provincieraadsleden hebben het recht vragen te stellen aan het provinciecollege over de aangelegenheden die het bestuur van de provincie betreffen.

Behoudens uitzonderingen die de wet of het decreet bepaalt en zonder op enige wijze afbreuk te doen aan de aan het provinciecollege toegekende bevoegdheden, hebben de provincieraadsleden het recht om door het provinciecollege geïnformeerd te worden over de wijze waarop dit laatste zijn bevoegdheden uitoefent. § 2. Om de provincieraadsleden de kans te bieden mondelinge vragen over actuele onderwerpen te stellen, wordt aan het begin van elke vergadering een uur daaraan besteed. Voorts hebben de provincieraadsleden ook het recht schriftelijke vragen te stellen waarop geantwoord moet worden binnen een termijn van twintig werkdagen. De in deze paragraaf bedoelde vragen en antwoorden moeten verschijnen in het provinciaal Bulletin en on-line geplaatst worden op de website van de provincie uiterlijk binnen drie maanden na de zending van het antwoord aan de vraagsteller.

Het huishoudelijk reglement bepaalt de nadere regels voor de toepassing van dit artikel.

Het vraagrecht van de provincieraadsleden, zoals bedoeld in artikel L2212-35, kan geen betrekking hebben op dossiers van administratief toezicht ten aanzien van gemeenten, inrichtingen van de temporaliën van de erediensten en van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

De raad kan aan een of meer van zijn leden opdracht geven om ter plaatse de inlichtingen in te winnen die hij binnen de kring van zijn bevoegdheid nodig heeft.

Hij kan zich met de gestelde overheden en met de openbare ambtenaren in verbinding stellen om die inlichtingen te verkrijgen.

Indien ondergeschikte bestuursoverheden, niettegenstaande twee achtereenvolgende, uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen, verzuimen de gevraagde inlichtingen te verstrekken, kan de raad aan een of meer van zijn leden opdracht geven om op de persoonlijke kosten van die overheden de inlichtingen ter plaatse in te winnen.

In de in artikel L2212-32 bedoelde aangelegenheden kan de raad provinciale reglementen van inwendig bestuur maken.

Die reglementen mogen geen betrekking hebben op onderwerpen die reeds zijn geregeld bij wetten, decreten of bij verordeningen van algemeen bestuur.

Zij zijn van rechtswege opgeheven, indien in het vervolg dezelfde onderwerpen bij wetten, decreten of bij verordeningen van algemeen bestuur worden geregeld.

Ze worden bekendgemaakt in de vorm bepaald bij de artikelen L2213-2 en L2213-3. Afdeling 3 : Het provinciecollege

Onderafdeling 1 : Aanwijzing en statuut van de leden van het provinciecollege De provincieraad kiest uit zijn midden een provinciecollege. § 1. Het provinciecollege bestaat uit zes leden die door de provincieraad uit zijn midden worden verkozen en die provinciaal gedeputeerden worden genoemd, alsmede uit de provinciegouverneur die de vergaderingen ervan als Regeringscommissaris bijwoont.

Het provinciecollege bestaat uit personen van beide geslachten.

Ten minste één van de provinciaal gedeputeerden wordt in ieder gerechtelijk arrondissement door de raad gekozen onder de raadsleden die in het gebied gekozen zijn of aldaar hun woonplaats hebben. Voor de toepassing van deze bepaling worden de gerechtelijke arrondissementen van Verviers en Eupen beschouwd als één enkel arrondissement. § 2. Naar aanleiding van de hernieuwing van de provincieraad kunnen de verkozenen in de raad kandidaten voordragen met het oog op de verkiezing van de provinciaal gedeputeerden. Hiervoor moet per mandaat een gedagtekende akte van voordracht worden neergelegd in handen van de voorzitter van de provincieraad, uiterlijk drie dagen vóór de installatievergadering van de raad.

Om ontvankelijk te zijn, moeten de akten van voordracht ten minste ondertekend zijn door een meerderheid van hen die op dezelfde lijst zijn verkozen als de voorgedragen kandidaat. Ingeval de lijst waarop de kandidaat voorkomt slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van wat voorafgaat, de handtekening van één onder hen.

Behoudens in geval van overlijden of afstand van het mandaat van provincieraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van voordracht ondertekenen voor hetzelfde mandaat.

Wanneer geen enkele voordracht van kandidaten geschied is overeenkomstig het hierboven vermelde lid of wanneer de schriftelijk voorgedragen kandidaturen niet volstaan om het provinciecollege volledig samen te stellen, kunnen ter zitting kandidaten mondeling worden voorgedragen, met uitsluiting van de schriftelijk voorgedragen kandidaten die niet verkozen zijn.

De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid, door zoveel afzonderlijke stemmingen als er provinciale gedeputeerden verkozen moeten worden. De rang van de leden van het provinciecollege wordt bepaald door de volgorde van de stemmingen.

Wanneer voor een te begeven mandaat slechts één kandidaat is voorgedragen, geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen kandidaat de meerderheid heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij de herstemming, dan is het lid dat de meeste anciënniteit heeft als lid van het provinciecollege verkozen. § 3. De provinciaal gedeputeerden leggen de eed af in handen van de voorzitter van de provincieraad, staande de vergadering. § 4. De ontslagnemende provinciaal gedeputeerden en de provinciaal gedeputeerden die aftreden bij een algehele hernieuwing en het college dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een motie zoals bedoeld in artikel L2212-44 handelen de lopende zaken van de provincie af totdat de geloofsbrieven van hun opvolgers zijn onderzocht en hun installatie heeft plaatsgehad.

De provinciaal gedeputeerden zijn verantwoordelijk voor de provincieraad. Onverminderd artikel L2212-44 worden ze gekozen voor een termijn van zes jaar.

Elke provinciaal gedeputeerde die zonder toestemming van de deputatie een maand onafgebroken uit de vergadering afwezig blijft, wordt geacht ontslag te nemen.

Dat ontslag gaat pas in na goedkeuring ervan door de provincieraad.

In geval van vervanging heeft de nieuw gekozen provinciaal gedeputeerde zitting totdat de ambtstermijn van zijn voorganger is verstreken, tenzij het lid vroeger ophoudt deel uit te maken van de provincieraad. § 1. Het provinciecollege zoals elk van zijn leden is verantwoordelijk voor de provincieraad.

De provincieraad kan elk ogenblik een motie van wantrouwen aannemen tegen het provinciecollege of tegen één of meer van zijn leden.

Deze motie is ontvankelijk indien zij een opvolger aan het provinciecollege, aan één of meer van zijn leden volgens het geval voordraagt.

Over de motie van wantrouwen kan slechts gestemd worden na verloop van minimum drie dagen na het indienen ervan bij de provincieraad. Zij wordt slechts aangenomen indien de meerderheid van de provincieraadsleden stemmen.

De aanneming van de motie leidt tot het ontslag van het college of van het/de betwiste lid/leden en tot de installatie van het nieuwe college of van zijn nieuw(e) lid(leden). § 2. Het provinciecollege kan op elk ogenblik de vertrouwenskwestie in de vorm van een motie stellen.

Over deze motie kan slechts gestemd worden na verloop van minimum drie dagen na het indienen ervan bij de provincieraad. Zij wordt slechts aangenomen indien de meerderheid van de provincieraadsleden stemmen.

Indien het vertrouwen geweigerd wordt, is het provinciecollege van rechtswege ontslagnemend. § 3. Indien het provinciecollege of één of meer van zijn leden ontslagnemend zijn, wordt zo spoedig mogelijk in hun vervanging voorzien. Zolang het niet vervangen is, handelt het ontslagnemend provinciecollege de lopende zaken af. § 1. De provinciaal gedeputeerden genieten een wedde waarvan het bedrag gelijk is aan dat van de parlementaire vergoeding voor het mandaat van senator. § 2. Zij ontvangen een forfaitaire vergoeding die alle kosten dekt verbonden aan de uitoefening van hun ambt.

Het bedrag van die vergoeding is gelijk aan de forfaitaire vergoeding die voor de in het raam van het mandaat van senator gemaakte kosten wordt toegekend.

De provinciaal gedeputeerden die buiten de provinciehoofdplaats verblijven, ontvangen evenwel een reiskostenvergoeding overeenkomstig de door de provincieraad vastgestelde regels. § 3. Het bedrag van de vergoedingen, wedden of presentiegelden, ontvangen als bezoldiging voor de door de provinciaal gedeputeerde naast zijn mandaat als provinciaal gedeputeerde uitgeoefende activiteiten, mag de helft van het bedrag van de in § 1 vastgestelde wedden niet overschrijden.

Voor de berekening van het bedrag komen in aanmerking de vergoedingen, wedden of presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, openbare functie of openbaar ambt van politieke aard.

Zo het in het eerste lid vastgesteld plafond wordt overschreden, wordt het bedrag van de in het tweede lid bedoelde vergoedingen, wedden of presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, openbare functie of openbaar ambt van politieke aard, verminderd tot het passend beloop.

Nemen de in het eerste en tweede lid vermelde activiteiten een aanvang of een einde tijdens de duur van het mandaat, dan brengt de betrokken provinciaal gedeputeerde de voorzitter van de provincieraad daarvan op de hoogte. § 4. De provincieraad stelt het bedrag van de wedde en van de forfaitaire vergoeding, bedoeld in § 1 en § 2, eerste lid, vast.

Bovendien stelt de raad het bedrag vast van de vergoeding waarin § 2, derde lid, voorziet.

De raad regelt de wijze waarop de in § 3 omschreven regels worden toegepast. § 5. Elke provinciaal gedeputeerde kan worden bijgestaan door een secretariaat. De provincieraad regelt de samenstelling en de financiering van de secretariaten, alsook de wijze van aanwerving, het administratief statuut, de bezoldiging en de eventuele vergoedingen van de secretariaatsmedewerkers.

Onderafdeling 2 : vergaderingen en beraadslagingen en besluiten van het provinciecollege Het provinciecollege wordt voorgezeten door één van de provinciaal gedeputeerden die bij zijn verkiezing door provincieraad is aangewezen.

In geval van verhindering worden zijn functies door de provinciaal gedeputeerde waargenomen die de eerste is in de orde van de stemmingen, tenzij de voorzitter een andere provinciaal gedeputeerde gemachtigd heeft om hem te vervangen.

De gouverneur woont de vergaderingen van het college als Regeringscommissaris bij zonder raadgevende stem en is niet stemgerechtigd.

Het provinciecollege legt haar huishoudelijk reglement ter goedkeuring van de provincieraad voor.

Met het oog op de voorbereiding van zijn beraadslagingen en besluiten verdeelt het provinciecollege onder zijn verkozen leden de aangelegenheden die tot zijn bevoegdheid behoren. Het stelt de raad in kennis van die verdeling.

Het provinciecollege kan beraadslagen en besluiten wanneer de meerderheid van de provinciale gedeputeerden aanwezig is. Indien voor enige zaak het vereiste aantal leden om te beraadslagen en te besluiten niet tegenwoordig is, kunnen de aanwezige leden zich een of twee provincieraadsleden toevoegen om dat aantal te bereiken. De raadsleden worden opgeroepen in de volgorde van de aanwezigheidstabel.

Deze tabel wordt opgesteld op basis van de volgorde van dienstanciënniteit van de raadsleden te rekenen vanaf de dag van hun eerste indiensttreding en, in geval van gelijkheid, door het aantal behaalde stemmen bij de meeste recente verkiezingen. De onverenigbaarheden die van toepassing zijn op de provinciaal gedeputeerden, zijn eveneens van toepassing op de provincieraadsleden die opgeroepen worden om met toepassing van dit artikel aan het provinciecollege te worden toegevoegd. In geval van een dergelijke onverenigbaarheid kunnen zij, per brief gericht aan de voorzitter van dit college, daarvan afzien, hetzij voor een bepaald punt, hetzij op meer algemene wijze om aan de bestendige deputatie te worden toegevoegd.

Elk besluit wordt genomen bij volstrekte meerderheid van de aanwezige provinciaal gedeputeerden. Bij gelijkheid van stemmen is een voorstel verworpen.

Het provinciecollege kan de verslaggever aanwijzen die het dossier inleidt en de voorstellen formuleert.

Van de beraadslagingen en besluiten worden notulen opgemaakt. Zij vermelden de naam van de leden die de vergadering hebben bijgewoond.

De beslissing is met redenen omkleed.

Elke beslissing van het provinciecollege moet de naam van de verslaggever en van de aanwezige leden vermelden.

De vormen in de vorige leden voorgeschreven moeten worden in acht genomen op straffe van nietigheid.

Onderafdeling 3 : Bevoegdheden van het provinciecollege Binnen drie maanden na zijn verkiezing legt het provinciecollege aan de provincieraad een algemeen beleidsprogramma voor de duur van zijn mandaat voor, dat minstens de belangrijkste beleidsplannen alsmede een begrotingsonderdeel met de grote lijnen terzake bevat.

Dit beleidsprogramma bevat ook de lijnen voorgesteld door het provinciecollege voor de sluiting van het partnerschap bedoeld in hoofdstuk III van titel III van Boek III van het tweede deel van dit Wetboek.

Dit beleidsprogramma wordt na goedkeuring door de provincieraad opgenomen in het provinciaal Bulletin en on-line geplaatst op de website van de provincie.

Het provinciecollege geeft advies over alle zaken die hem te dien einde krachtens de wet of door de regering worden onderworpen.

Het beslist over alle zaken die tot het dagelijks bestuur der provincie behoren, met inachtneming van artikel L2212-32, en over de uitvoering van de wetten en decreten waarvoor zijn medewerking vereist is of die hem te dien einde door de regering worden toegezonden; het beslist eveneens over de zaken die de gouverneur haar verzoekt te behandelen.

Het provinciecollege draagt zorg voor het voorafgaand onderzoek van de zaken van provinciaal belang die aan de raad of aan hemzelf worden onderworpen.

Het voert zijn eigen en de door de raad genomen beslissingen uit; het kan een van zijn leden daarmee belasten. Het kan eveneens een of meer van zijn leden belasten met het onderzoek van een zaak.

Voor het onderzoek van de zaken kan het provinciecollege de medewerking vorderen van het provinciaal personeel.

Het provinciecollege is verantwoordelijk voor de organisatie van het archief van het provinciebestuur.

Het provinciecollege kan een of meer van zijn leden met een opdracht belasten, wanneer het belang van de dienst het vordert. Afdeling 4 : De Gouverneur

De gouverneur is de commissaris van de Regering in de provincie.

Overeenkomstig artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1°, vierde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, zoals gewijzigd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, worden de gouverneurs benoemd en afgezet door de Regering op eensluidend advies van de federale Raad van ministers.

In het kader van zijn functie als Regeringscommissaris, woont de gouverneur of degene die hem in zijn ambt vervangt, de beraadslagingen van de provincieraad bij; hij krijgt het woord wanneer hij het vraagt; de raadsleden mogen antwoorden op deze tussenkomst; hij kan de raad verzoeken zodanige zaken te behandelen als hij passend vindt en de raad is gehouden erover te beslissen.

De raad kan zijn aanwezigheid vorderen.

De Regering kan de gouverneur in de provincie belasten met de tenuitvoerlegging van de decreten en van de besluiten, en met de uitvoeringsmaatregelen ervan.

De gouverneur verblijft in de provincie.

De Regering zorgt ervoor dat de gouverneurs over de voor de vervulling van hun gewestelijke opdrachten nodige middelen en personeel beschikken.

De Regering regelt de overheveling van het personeel van de diensten van de gouverneur naar het personeel van de provincie benoemd overeenkomstig artikel L2212-32, § 4.

De gouverneur wordt bijgestaan door een secretariaat. De Regering bepaalt de samenstelling van deze secretariaten, alsook het stelsel die erop van toepassing is, en de vergoedingen waarop de leden ervan aanspraak kunnen maken.

Als Regeringscommissaris doet de gouverneur ten minste eens in het jaar de verificatie van de provinciale kas; hij kan de verificatie van de openbare kassen doen zo dikwijls hij het nodig oordeelt op of verzoek van de Regering. Afdeling 5 : De Griffier en de ontvanger

Onderafdeling 1 : De Griffier § 1. De provinciegriffier wordt benoemd door de provincieraad. Hij wordt benoemd op grond van een door de provincie georganiseerd vergelijkend examen. De kandidaten moeten de in § 3 bedoelde voorwaarden vervullen. § 2. De provinciegriffier is gehouden in de provincie zijn woonplaats te hebben. § 3. Om tot provinciegriffier te worden benoemd, moeten de kandidaten de volgende voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn;2° burgerlijke en politieke rechten genieten;3° van onberispelijk gedrag zijn;4° voldoen aan de wetten op de militaire dienst en aan de wetten op de gewetensbezwaren;5° houder zijn van één van de volgende diploma's : - doctor of licentiaat in de rechten; - licentiaat in de administratieve wetenschappen; - licentiaat in het notariaat; - licentiaat in de politieke wetenschappen; - licentiaat in de economische wetenschappen; - licentiaat in de handelswetenschappen.

Deze benoeming vindt plaats binnen zes maanden na de vacature van de betrekking.

De wedde van de provinciegriffier wordt bepaald door de provincieraad binnen de minimale en maximale grenzen van de weddeschaal die van toepassing is op de gemeentesecretaris van de gemeenten ingedeeld in de hogere categorie overeenkomstig artikel L1124-6.

De provincieraad bepaalt de vergoedingen en toelagen waarvan de griffier geniet net als de andere provinciale ambtenaren.

De provincieraad kan één van de in het statuut van de provinciale personeelsleden bedoelde tuchtstraffen opleggen aan de provinciegriffier. In geval van tekortkomingen betreffende zijn toezicht op de werken van het Rijkspersoneel en van de personeelsleden van het Gewest aangesteld voor de diensten van de gouverneur, kan hij slechts op voorstel van de provinciegouverneur het voorwerp uitmaken van een tuchtprocedure.

In geval van gewettigde afwezigheid kan de provinciegriffier, onder zijn eigen verantwoordelijkheid, binnen drie dagen in zijn vervanging voorzien en te dien einde, voor een periode van maximum dertig dagen, een door het provinciecollege erkende plaatsvervanger aanstellen. Die maatregel kan voor een zelfde afwezigheid tweemaal worden verlengd.

In alle andere gevallen kan de provincieraad een waarnemende provinciegriffier aanwijzen. In spoedgevallen wordt de aanwijzing uitgevoerd door het provinciecollege en bevestigd door de provincieraad bij zijn eerstvolgende vergadering.

De waarnemende provinciegriffier moet voldoen aan de voorwaarden vereist voor het uitoefenen van het ambt van provinciegriffier. Hij oefent alle bevoegdheden uit van de provinciegriffier.

De provinciegriffier woont de vergaderingen bij van de provincieraad en van het provinciecollege; hij is in het bijzonder belast met het opmaken van de notulen en het overschrijven van de beraadslagingen en besluiten; daartoe houdt hij afzonderlijke registers voor de raad en voor het college, zonder enig wit vak of enige tussenregel; die registers worden door de voorzitter per blad genummerd en geparafeerd.

De reglementen van orde en inwendige dienst bepalen welke beraadslagingen en besluiten moeten worden overgeschreven.

De aldus overgeschreven akten, evenals de minuten van alle beraadslagingen en besluiten, worden binnen een maand getekend door de griffier, hetzij samen met de voorzitter van de raad of van het provinciecollege naargelang het om een vergadering van de raad dan wel van het provinciecollege gaat, hetzij samen met alle leden van het college die eraan hebben deelgenomen, overeenkomstig hetgeen door het reglement bepaald is.

De afschriften worden niet afgegeven dan ondertekend door de griffier en voorzien van het provinciezegel, waarvan hij de bewaarder is.

De griffier is belast met de bewaring van het archief; hij is gehouden aan de leden van de provincieraad en van het provinciecollege ter plaatse inzage te geven van alle stukken die hem worden gevraagd, en zo nodig afschriften daarvan uit te reiken.

Hij zendt aan ieder provincieraadslid een exemplaar van al hetgeen in naam van de provincieraad en van het provinciecollege gedrukt wordt.

Hij is gehouden aan elke belanghebbende ter plaatse inzage te geven van de akten van de raad of van het provinciecollege en van de in het archief berustende stukken.

De provinciegriffier staat aan het hoofd van het gehele personeel, dat bij het provinciebestuur is tewerkgesteld.

Hij leidt de werkzaamheden van de diensten, overeenkomstig de richtlijnen van de gouverneur voor de personeelsleden aangesteld voor de diensten van de gouverneur en van het provinciecollege voor het provinciepersoneel.

Onderafdeling 2 : De ontvanger § 1. De provincieontvanger wordt benoemd door de provincieraad. Hij wordt benoemd na een vergelijkend examen dat door de provincie uitgeschreven wordt.

De kandidaten moeten de in § 2 bepaalde voorwaarden vervullen. § 2. Om tot provincieontvanger te worden benoemd, moeten de kandidaten de volgende voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn;2° burgerlijke en politieke rechten genieten;3° van onberispelijk gedrag zijn;4° voldoen aan de wetten op de militaire dienst en aan de wetten op de gewetensbezwaren;5° houder zijn van een diploma waarmee ze de betrekkingen van niveau A van het gewestelijke bestuur kunnen bekleden, of voor de personeelsleden van de provincie, het niveau A te hebben bereikt door aanwerving of verhoging in graad. Deze benoeming vindt plaats binnen zes maanden na de vacature van de betrekking. § 3. De provincieontvanger staat onder het gezag van het provinciecollege. § 4. De provincieraad kan één van de in het statuut van de provinciaal personeelsleden bedoelde tuchtstraffen opleggen aan de provincieontvanger. § 1. In geval van gewettigde afwezigheid kan de provincieontvanger, onder zijn eigen verantwoordelijkheid, binnen drie dagen in zijn vervanging voorzien en te dien einde, voor een periode van maximum dertig dagen, een door het provinciecollege erkende plaatsvervanger aanstellen. Die maatregel kan voor een zelfde afwezigheid tweemaal worden verlengd. § 2. In alle andere gevallen kan de provincieraad een waarnemende provincieontvanger aanwijzen. De provincieraad is daartoe verplicht wanneer de afwezigheid een termijn van drie maanden overschrijdt. § 3. De waarnemende provincieontvanger moet voldoen aan de voorwaarden vereist voor het uitoefenen van het ambt van provincieontvanger. Hij oefent alle bevoegdheden uit van de provincieontvanger. § 4. Bij zijn ambtsaanvaarding en zijn ambtsneerlegging wordt een eindrekening opgemaakt en worden de kas en de boeken overgedragen, onder toezicht van het provinciecollege.

De provincieontvanger is verplicht, tot waarborg van zijn beheer, een zekerheid in geld, in effecten of in de vorm van een of meer hypotheken te stellen.

De Regering bepaalt het minimum- en het maximumbedrag van de zekerheid.

De provincieraad stelt, binnen de grenzen aangegeven in het tweede lid, en ten laatste op de vergadering tijdens welke de provincieontvanger de eed aflegt, het bedrag vast van de zekerheid welke deze moet stellen, alsmede de termijn waarover hij daartoe beschikt.

De zekerheid wordt bij de Deposito- en Consignatiekas gedeponeerd; de intrest die zij opbrengt, komt aan de ontvanger toe.

De ontvanger mag de zekerheidsstelling vervangen door een hoofdelijke borgstelling van een door de Regering erkende vereniging zonder winstoogmerk. De erkenning en de statuten van de vereniging worden bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De vereniging kan de kas en de boekhouding van de ontvanger voor wie zij zich borg heeft gesteld, controleren. Deze controle wordt uitgevoerd in de vorm en onder de voorwaarden die werden overeengekomen tussen de vereniging, de ontvanger en de provincieraad.

De vereniging maakt elk jaar haar rekeningen, vergezeld van een activiteitenverslag, over aan alle provincieraden tegenover wie zij zich garant heeft gesteld.

De ontvanger mag de zekerheidsstelling tevens vervangen door een bankwaarborg of een verzekering, die beantwoordt aan de door de regering bepaalde voorwaarden.

Wanneer de door de provincieraad bepaalde zekerheid wegens het toenemen van de jaarlijkse ontvangsten of om enige andere reden ontoereikend wordt geacht, moet de provincieontvanger binnen een bepaalde tijd een aanvullende zekerheid stellen, ten aanzien waarvan dezelfde regels gelden als voor de eerste zekerheid.

Het provinciecollege zorgt dat de zekerheid werkelijk gesteld wordt en te bekwamer tijd hernieuwd wordt.

De provincieontvanger die zijn zekerheid of zijn aanvullende zekerheid niet binnen de voorgeschreven termijn stelt en dit verzuim niet voldoende verantwoordt, wordt geacht ontslag te nemen en wordt vervangen.

Alle kosten betreffende de vestiging van de zekerheid vallen ten laste van de provincieontvanger.

Is er een tekort in de provinciekas, dan heeft de provincie een voorrecht op de zekerheid van de provincieontvanger, wanneer de zekerheid in geld gesteld is.

De provincieontvanger is belast met : a) de boekhouding van de provincie en het opmaken van de jaarrekeningen;b) de betaling van de uitgaven tegen regelmatige bevelschriften, alleen en onder zijn verantwoordelijkheid;c) het beheer van de op naam van de provincie geopende rekeningen en de bedieningen van de algemene kasmiddelen van de provincie;d) de belegging van de thesauriemiddelen;e) de controle en de centralisatie van de vastleggingen verricht door de raad, het college of de door hen aangewezen personeelsleden;f) de controle van de bijzondere ontvangers;g) de inning en de dwanginvordering van de provinciale taksen zoals bepaald in titel III van Boek II van Deel III van dit Wetboek;h) het verlenen van financieel advies bij het opmaken van de begroting en het financieel meerjarenplan.Deze adviezen worden geacht gunstig te zijn als zij niet worden medegedeeld aan het provinciecollege binnen een termijn die dit laatste bij de aanvraag heeft bepaald en die niet korter mag zijn dan 4 werkdagen.

Indien de ontvanger weigert het bedrag van regelmatige bevelschriften te betalen of de betaling uitstelt, wordt de betaling vervolgd, nadat de provincieraad, die de ontvanger kan oproepen en hem vooraf hoort indien hij zich aanmeldt, de bevelschriften uitvoerbaar heeft verklaard.

De wedde van de provincieontvanger wordt bepaald door de provincieraad overeenkomstig de weddeschaal die van toepassing is op de gemeentesecretarissen van de gemeenten van 80001 tot 150000 inwoners, zoals bedoeld in artikel L1124-6.

De diensten die de provincieontvanger vóór zijn benoeming in deze hoedanigheid heeft verleend in een federaal, gewestelijk of gemeentelijk bestuur, worden volledig in aanmerking genomen voor de berekening van zijn wedde die ten laste van de provincie is.

Het is de provincieontvanger verboden handel te drijven, zelfs door een tussenpersoon.

De provincieraad legt een tuchtstraf op aan de provincieontvanger die deze verbodsbepaling overtreedt.

Er wordt een eindrekening gemaakt wanneer de provincieontvanger zijn ambt neerlegt.

Wanneer de provincieraad één of meer bijzondere ontvangers aanstelt voor het innen van bepaalde ontvangsten, bepaalt hij de door hen te stellen zekerheid; hun ontvangsten worden op gezette tijden gestort op de algemene rekening van de provincie overeenkomstig artikel L2231-5.

De ambtenaren aangesteld voor de bewaking, de bewaring of het gebruik van waren of materieel aan de provincie toebehorend, zijn verantwoordelijk voor die waren of dat materieel, en worden, wat de zekerheidstelling betreft, gelijkgesteld met de bijzondere ontvangers of met de rekenplichtigen der geldmiddelen.

Van het meubilair der provincie wordt een inventaris opgemaakt.

Daaronder zijn begrepen de machines, de apparaten en het materieel die niet zijn toevertrouwd aan de bewaking van de in het tweede lid bedoelde rekenplichtigen.

De inventarissen van het meubilair, opgemaakt voor iedere instelling of dienst, worden om het jaar en bij elke wisseling van verantwoordelijke ambtenaar vergeleken. Afdeling 6 : De arrondissementscommissarissen

De arrondissementscommissaris staat de gouverneur van de provincie waaronder het of de arrondissementen ressorteren, en van wie alle andere opdrachten door de Regering worden bepaald, bij.

Voor de gevallen waarin er geen arrondissementscommissaris is in de provincie, worden deze opdrachten uitgeoefend door de gouverneur van de provincie. Afdeling 7 : Onverenigbaarheden en belangenconflicten

Het is elk raadslid verboden : 1° tegenwoordig te zijn bij een beraadslaging of besluit over zaken waarbij hij een rechtstreeks belang heeft, hetzij persoonlijk, hetzij als gelastigde, voor of na zijn verkiezing, of waarbij zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad of wettelijk samenwonende een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben;2° rechtstreeks of onrechtstreeks deel te nemen aan enige dienst, heffing van rechten, levering of aanbesteding ten behoeve van de provincie;3° als advocaat, notaris of zaakwaarnemer werkzaam te zijn in rechtsgedingen die tegen de provincie zijn ingesteld;het is hem verboden in dezelfde hoedanigheid ten behoeve van de provincie te pleiten, raad te geven of op te treden in enige betwiste zaak; 4° op te treden als raadsman van een personeelslid in tuchtzaken of in geval van schorsing bij ordemaatregel;5° op te treden als afgevaardigde of deskundige van een vakbond in een onderhandelings- of overlegcomité van de provincie. De bovenstaande bepalingen zijn mede van toepassing op de griffier, de ontvanger en de leden van het provinciecollege, alsook op de vertrouwenspersoon bedoeld in artikel L2212-8.

De voorzitter, de ondervoorzitter(s) en de leden van het bureau van de provincieraad alsmede de voorzitters van de overeenkomstig artikel L2212-14 opgerichte commissies kunnen geen lid zijn van het provinciecollege.

Het ambt van provinciaal gedeputeerde kan niet worden gecumuleerd met meer dan één bezoldigd uitvoerend mandaat.

Als bezoldigd uitvoerende mandaten in de zin van vorig lid worden beschouwd : 1° elk mandaat in een openbare of particuliere instelling, uitgeoefend als vertegenwoordiger van het Rijk, van een gemeenschap, van een gewest, van een provincie of van een gemeente, voor zover dat mandaat meer bevoegdheid verleent dan het loutere lidmaatschap van de algemene vergadering of van de raad van bestuur van die instelling en ongeacht het daaraan verbonden inkomen;2° elk mandaat in een openbare of particuliere instelling, uitgeoefend als vertegenwoordiger van het Rijk, van een gemeenschap, van een gewest, van een provincie of van een gemeente, voor zover dat mandaat een maandelijks belastbaar bruto-inkomen oplevert van minstens 500 euro aan de spilindex 138,01 van 1 januari 1990.Dat bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.

Advocaten die provinciaal gedeputeerde zijn, mogen niet als raadsman optreden in zaken die aan de uitspraak van het college onderworpen zijn of waarvoor zij machtiging heeft gegeven om in rechte op te treden.

Zij mogen niet mede beraadslagen en besluiten over zaken waaromtrent zij geraadpleegd werden vóór hun verkiezing tot lid van het provinciecollege.

De provinciaal gedeputeerde die door de regering benoemd wordt tot een bezoldigde bediening en deze aanneemt, houdt onmiddellijk op in die hoedanigheid zitting te hebben en kan eerst weer zijn ambt bekleden krachtens een nieuwe verkiezing.

De provinciaal gedeputeerden mogen rechtstreeks noch onrechtstreeks deelnemen aan enige dienst, heffing van rechten, levering of aanbesteding van openbare werken voor rekening van de provincie, van de Staat, van de gemeenschappen en de gewesten of van een gemeente in de provincie.

Het is de gouverneur verboden rechtstreeks of onrechtstreeks deel te nemen aan enige levering, aanbesteding of aanneming in de provincie gedaan of te doen voor rekening van een overheid of van een openbaar bestuur. § 1. Provinciegouverneur, provinciegriffier of arrondissementscommissaris kunnen niet zijn : 1° de titularissen van een ambt in de rechterlijke orde;2° de bedienaren van de erediensten en vrijzinnige afgevaardigden;3° de personen bezoldigd door de Staat, de Gemeenschappen, de provincie of de gemeente, voor andere functies dan die van gouverneur of griffier;4° de met een onderwijsambt belaste personen, die door de Staat, de gemeenschappen, de provincie of de gemeente bezoldigd worden met uitzondering van de gewone en buitengewone hoogleraren en de docenten aan de Rijksuniversiteiten; 5° de burgemeesters, de schepenen, de gemeenteraadsleden, de voorzitters en raadsleden van de O.C.M.W., de gemeentesecretarissen en -ontvangers en de ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; 6° de advocaten en de notarissen. § 2. Het ambt van provinciegouverneur, van provinciegriffier en van arrondissementscommissaris is onverenigbaar met enig ander ambt dat rechtstreeks onder het gezag staat van de gouverneur, van de provincieraad of van de bestendige deputatie. § 3. Er mag geen echtverbintenis en geen bloed- of aanverwantschap tot en met de vierde graad bestaan tussen de provinciegouverneur, de provinciegriffier en de arrondissementscommissarissen, noch tussen een van de twee eerstgenoemden en een lid van het provinciecollege; ze mogen ook niet wettelijk samenwonenden zijn.

Aanverwantschap tot stand gekomen tijdens de duur van het ambt, maakt hieraan geen einde. Dit geldt niet voor het geval van huwelijk of van het wettelijk samenwonen. Afdeling 8 : De eed

De provincieraadsleden, de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel L2212-8 en de leden van het provinciecollege leggen alvorens hun ambt te aanvaarden, de volgende eed af : « Ik zweer getrouwheid aan de Regering, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk ". De provincieraadsleden en de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel L2212-8 leggen in openbare vergadering deze eed af in handen van de voorzitter van de provincieraad; de provinciaal gedeputeerden leggen deze eed af in handen van de voorzitter van de provincieraad overeenkomstig artikel L2212-40, § 3.

De voormelde ambtenaren die, na twee achtereenvolgende oproepingen tot het afleggen van de eed te hebben ontvangen, zich zonder wettige reden daarvan onthouden, worden geacht ontslag te hebben genomen.

Alvorens zijn ambt te aanvaarden, legt de provincieontvanger de volgende eed af in de handen van de voorzitter van de provincieraad : « Ik zweer trouw aan de Regering, gehoorzaamheid aan de grondwet en aan de wetten van het Belgische volk ».

Hij legt de eed af in handen van de voorzitter van de provincieraad.

De ontvanger die zonder gegronde reden geen eed aflegt nadat hij erom is verzocht bij ter post aangetekende brief, wordt geacht af te zien van zijn benoeming.

Alvorens het ambt te aanvaarden, legt de provinciegriffier de volgende eed af : « Ik zweer trouw aan de Regering, gehoorzaamheid aan de grondwet en aan de wetten van het Belgische volk ». Hij legt de eed af in handen van de voorzitter van de raad tijdens een openbare vergadering van de provincieraad.

De griffier die zonder gegronde reden geen eed aflegt nadat hij erom bij de eerstvolgende vergadering van de provincieraad bij ter post aangetekende brief is verzocht, wordt geacht af te zien van zijn benoeming. HOOFDSTUK III. - Akten van de provinciale overheden Afdeling 1 : Opstelling van de akten

De briefwisseling en de akten van de provincie worden ondertekend door de voorzitter van het provinciecollege en medeondertekend door de provinciegriffier.

De voorzitter van het college kan de ondertekening van bepaalde stukken schriftelijk opdragen aan een of meer leden van het provinciecollege. Die opdracht kan te allen tijde door de voorzitter van het college worden herroepen.

De provinciaal gedeputeerde aan wie de opdracht is gegeven, moet boven zijn handtekening, naam en functie melding maken van die opdracht.

Het provinciecollege kan de provinciegriffier machtigen de medeondertekening van bepaalde stukken op te dragen aan een of meer ambtenaren van de provincie.

Deze opdracht geschiedt schriftelijk; de provincieraad wordt daarvan op de hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering.

De ambtenaar aan wie de opdracht is gegeven, moet boven zijn handtekening, naam en functie melding maken van die opdracht, op alle stukken die hij ondertekent. Afdeling 2 : Bekendmaking van de akten

De reglementen en de verordeningen van de provincieraad of van het provinciecollege worden in hun naam bekendgemaakt, door hun voorzitter ondertekend en door de provinciegriffier medeondertekend.

Die reglementen en verordeningen worden in het provinciaal Bulletin van de provincie bekendgemaakt en on-line geplaatst op de website van de provincie.

De reglementen en verordeningen, door de voorzitter ondertekend en door de provinciegriffier medeondertekend, en zo nodig voorzien van de goedkeuring van de Regering, worden gezonden aan de overheid wie de zaak aangaat.

Zij worden verbindend de achtste dag na die van de opneming in het provinciaal Bulletin en van de plaatsing on-line op de website van de provincie, tenzij het reglement of de verordening een kortere termijn bepaalt.

Behalve de opneming in het provinciaal Bulletin en de plaatsing on-line op de website van de provincie, kan de provincieraad of het provinciaal Bulletin een bijzondere wijze van bekendmaking voorschrijven.

HOOFDSTUK IV : Volksraadpleging De provincieraad kan, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de inwoners van de provincie, beslissen de inwoners te raadplegen over de aangelegenheden van provinciaal belang.

Het initiatief dat uitgaat van de inwoners van de provincie, moet worden gesteund door ten minste 10 % van de inwoners.

Elk verzoek tot het houden van een raadpleging op initiatief van de inwoners van de provincie moet bij aangetekende brief worden gericht aan het college.

Bij het verzoek worden een gemotiveerde nota gevoegd en de stukken die de provincieraad kunnen voorlichten.

Het verzoek is alleen dan ontvankelijk als het wordt ingediend door middel van een formulier afgegeven door de provincie en als het, buiten de naam van de provincie en de tekst van artikel 196 van het Strafwetboek, de volgende vermeldingen bevat : 1° de vraag of vragen waarop de voorgenomen raadpleging betrekking heeft;2° de naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van eenieder die het verzoekschrift heeft ondertekend;3° de naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van de personen die het initiatief nemen tot de raadpleging. Onmiddellijk na ontvangst van het verzoek onderzoekt het provinciecollege of het verzoek gesteund is door een voldoende aantal geldige handtekeningen.

Naar aanleiding van dat onderzoek schrapt het college : 1° de dubbele handtekeningen;2° de handtekeningen van de personen die niet voldoen aan de in artikel L2214-5, § 1, opgesomde voorwaarden;3° de handtekeningen van de personen ten aanzien van wie de verschafte gegevens ontoereikend zijn om de toetsing van hun identiteit mogelijk te maken. De controle wordt beëindigd wanneer het aantal geldige handtekeningen is bereikt. In dat geval organiseert de provincieraad een volksraadpleging. § 1. Om te verzoeken om of deel te nemen aan een volksraadpleging moet men : 1° in het bevolkingsregister van een gemeente van de provincie ingeschreven of vermeld zijn;2° de volle leeftijd van zestien jaar hebben bereikt;3° niet het voorwerp uitmaken van een veroordeling of beslissing die voor een provincieraadskiezer de uitsluiting of opschorting van het kiesrecht meebrengt; § 2. Om te verzoeken om een volksraadpleging moeten de voorwaarden vermeld in § 1 vervuld zijn op de datum waarop het verzoekschrift werd ingediend.

Om deel te nemen aan een volksraadpleging moeten de voorwaarden vermeld in § 1, 2° en 3°, vervuld zijn op de dag van de raadpleging, en de voorwaarde vermeld in § 1, 1°, op de datum waarop de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging wordt afgesloten.

De deelnemers die na de datum waarop de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging wordt afgesloten, het voorwerp zijn van een veroordeling of een beslissing die voor een provincieraadskiezer ofwel de uitsluiting van het kiesrecht, ofwel de schorsing van dat recht op de dag van de raadpleging meebrengt, worden van de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging geschrapt. § 3. Artikel L4151-3, § 1 is van toepassing op alle categorieën van personen die voldoen aan de in § 1 bepaalde voorwaarden.

Voor niet-Belgische onderdanen en voor Belgische onderdanen jonger dan achttien jaar worden de kennisgevingen door de parketten van de hoven en rechtbanken gedaan wanneer de veroordeling of de internering, waartegen met geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden opgekomen, zou geleid hebben tot de uitsluiting van het kiesrecht of opschorting van dit recht als ze ten laste van een provincieraadskiezer werd uitgesproken.

In geval van kennisgeving nadat de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging is opgemaakt, wordt de betrokkene van deze lijst geschrapt. § 4. Op de dertigste dag voor de raadpleging maakt het college van burgemeester en schepenen een lijst op van deelnemers aan de volksraadpleging.

Op die lijst worden vermeld : 1° de personen die op vermelde datum in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven of vermeld zijn en de andere in § 1 bedoelde deelnemingsvoorwaarden vervullen;2° de deelnemers die tussen deze datum en de datum van de raadpleging de leeftijd van zestien jaar bereiken;3° de personen voor wie de schorsing van het kiesrecht een einde neemt of zou nemen uiterlijk op de dag die is vastgesteld voor de raadpleging. Voor elke persoon, die voldoet aan de deelnemingsvoorwaarden, vermeldt de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging de naam, de voornamen, de geboortedatum, het geslacht en de hoofdverblijfplaats. De lijst wordt volgens een doorlopende nummering en eventueel per wijk van de gemeente opgemaakt, ofwel in alfabetische volgorde van de deelnemers, ofwel geografisch volgens de straten. § 5. De deelname aan de volksraadpleging is niet verplicht.

Elke deelnemer heeft recht op een stem.

De stemming is geheim.

De volksraadpleging kan enkel op een zondag plaatsvinden. De deelnemers worden tot de stemming toegelaten van 8 tot 13 uur. Zij die zich voor 13 uur in het stemlokaal bevinden worden nog tot de stemming toegelaten. § 6. Tot stemopneming wordt slechts overgegaan indien ten minste 10% van de inwoners van de provincie aan de raadpleging hebben deelgenomen. § 7. De bepalingen van artikel 147 bis van het kieswetboek zijn van toepassing op de provinciale volksraadpleging, met dien verstande dat de worden kiezer' en kiezers' steeds worden vervangen door respectievelijk de woorden deelnemer' en deelnemers', en de woorden verkiezing' en verkiezingen' door het woord volksraadpleging'.

Onder aangelegenheden van provinciaal belang, zoals bedoeld in artikel L2214-1, worden verstaan de aangelegenheden geregeld bij artikel L2212-32.

Persoonlijke aangelegenheden en aangelegenheden betreffende de rekeningen, de begrotingen, de provinciebelastingen en -retributies kunnen niet het onderwerp van een raadpleging zijn.

Geen raadpleging kan worden georganiseerd in een periode van zestien maanden vóór de gewone vergadering van de kiezers voor de hernieuwing van de provincieraden. Bovendien kan geen raadpleging worden georganiseerd in een periode van veertig dagen vóór de rechtstreekse verkiezing van de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat, de Raden en het Europees Parlement.

De inwoners van de provincie kunnen slechts eenmaal om de zes maanden worden geraadpleegd, met een maximum van zes raadplegingen per zittingsperiode. Gedurende het tijdvak tussen twee hernieuwingen van de provincieraad kan slechts één volksraadpleging over hetzelfde onderwerp worden gehouden.

Een verzoek tot het houden van een raadpleging wordt op de agenda van de eerstvolgende vergadering van het college en van de provincieraad ingeschreven.

Tot de inschrijving wordt overgegaan nadat de controle, bedoeld in artikel L2214-4, is afgesloten.

Het provinciecollege is verplicht tot inschrijving op de agenda van de provincieraad over te gaan, tenzij de provincieraad klaarblijkelijk in generlei opzicht bevoegd is om over het verzoek te beslissen.

Indien hieromtrent twijfel bestaat, beslist de provincieraad.

Elke beslissing over het houden van een volksraadpleging wordt uitdrukkelijk gemotiveerd.

Het voorgaande lid is tevens van toepassing op elke beslissing die rechtstreeks betrekking heeft op een aangelegenheid die het onderwerp is geweest van een raadpleging.

Ten minste één maand vóór de dag van de raadpleging stelt het provinciebestuur aan de inwoners een brochure ter beschikking waarin het onderwerp van de raadpleging op een objectieve manier wordt uiteengezet. Deze brochure bevat bovendien de gemotiveerde nota, bedoeld in artikel L2214-2, tweede lid, alsmede de vraag of vragen waarover de inwoners zullen worden geraadpleegd.

De vragen moeten op zulk danige manier geformuleerd zijn dat met ja of neen kan worden geantwoord.

De Regering bepaalt de nadere procedureregels voor het houden van een provinciale volksraadpleging, naar analogie van de procedure bedoeld in Titel V van Boek I van Deel IV voor de verkiezing van de provincieraadsleden.

De Regering bepaalt de wijze waarop de uitslag van de raadpleging aan de bevolking bekendgemaakt wordt.

Titel II : Bestuur van de provincie HOOFDSTUK I. - Het personeel van de provincie De provincieraad bepaalt het bedrag der wedden van de personeelsleden van de provincie.

HOOFDSTUK II. - Bestuur van de goederen van de provincie Afdeling 1 : Contracten

De raad verleent machtiging tot het aangaan van leningen, tot het verkrijgen, vervreemden en ruilen van goederen van de provincie en tot het treffen van dadingen aangaande die goederen.

Hij kan het provinciecollege belasten met de voorwaarden tot het aangaan van leningen.

De provincieraad kiest de wijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen of diensten worden geplaatst en stelt de voorwaarden vast.

Voor de opdrachten die betrekking hebben op het dagelijks bestuur van de provincie, kan hij die bevoegdheden overdragen aan het provinciecollege, binnen de perken van de daartoe op de gewone begroting uitgetrokken kredieten en, indien het bedrag van de opdracht in de buitengewone begroting niet hoger is het bedrag bepaald in artikel 120, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, op de buitengewone begroting uitgetrokken kredieten.

In gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit niet te voorziene omstandigheden, kan het provinciecollege, op eigen initiatief, de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden van de raad uitoefenen.

Zijn besluit wordt medegedeeld aan de provincieraad, die er tijdens zijn volgende zitting akte van neemt.

Het provinciecollege stelt de procedure in en gunt de opdracht. Het kan in de overeenkomst iedere wijziging aanbrengen die het bij de uitvoering nodig acht, voor zover hieruit geen bijkomende uitgaven van meer dan 10 % voortvloeien. Afdeling 2 : Werken betreffende verscheidene provincies of

verscheidene gemeenten Over de uitvoering van werken van onderhoud of van herstelling waarbij verscheidene provincies betrokken zijn, wordt beraadslaagd en besloten door elke provincieraad; bij betwisting beslist de Regering.

HOOFDSTUK III. - Bestuur van bepaalde provinciale diensten Afdeling 1 : De provinciebedrijven, de autonome provinciebedrijven en

de tegemoetkomingen van de provincie in de intercommunales, vzw's en andere verenigingen Onderafdeling 1 : Provinciebedrijven § 1. In de aangelegenheden die overeenkomstig artikel L2212-32 tot de bevoegdheid van de provincie behoren, kunnen de provinciale inrichtingen en diensten worden georganiseerd als provinciebedrijven en buiten de algemene diensten van de provincie beheerd, indien de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° de noodzaak van deze organisatie maakt het voorwerp uit van een bijzondere motivatie gegrond op het bestaan van een specifieke behoefte van openbaar belang waarop niet kan worden ingespeeld door de algemene diensten of de inrichtingen van de provincie en die het voorwerp uitmaakt van een precieze beschrijving;2° het bedrijf heeft uitsluitend betrekking op de provinciale bevoegdheden zoals bedoeld in artikel L2212-32. § 2. De provincieraad bepaalt een beheersplan voor het provinciebedrijf, waarin de aard en de opdrachten worden bepaald van openbare diensten die het zal moeten uitoefenen, alsmede de wijzers voor de evaluatie van de uitvoering van zijn opdrachten worden uitgelegd.

Dit plan geldt voor drie jaar en kan verlengd worden.

Elk jaar maakt het provinciecollege een verslag op over de evaluatie van de uitvoering van het beheersplan.

Op grond van dit verslag controleert de provincieraad de uitvoering van de verplichtingen voortvloeiend uit het beheersplan.

De provinciebedrijven worden beheerd volgens industriële en commerciële methoden.

Het boekjaar van de provinciebedrijven valt samen met het kalenderjaar.

De rekening van de provinciebedrijven omvat de balans, de exploitatierekening en de winst- en verliesrekening, op 31 december van ieder jaar afgesloten.

De nettowinsten van de provinciebedrijven worden jaarlijks in de provinciekas gestort.

De ontvangsten en uitgaven van de provinciebedrijven kunnen door een bijzonder rekenplichtige gedaan worden.

Deze rekenplichtige wordt, wat de zekerheidstelling betreft, gelijkgesteld met de bijzondere ontvangers bedoeld in artikel L2212-72.

Onderafdeling 2 : Autonome provinciebedrijven § 1. In de aangelegenheden die overeenkomstig artikel L2212-32 tot de bevoegdheid van de provincie behoren, kan de provincieraad de inrichtingen en diensten van industriële of commerciële aard organiseren als autonome provinciebedrijven met rechtspersoonlijkheid, indien de volgende voorwaarden worden vervuld : 1° de noodzaak van deze organisatie maakt het voorwerp uit van een bijzondere motivatie gegrond op het bestaan van een specifieke behoefte van openbaar belang waarop niet kan worden ingespeeld door een dienst, een inrichting van de provincie of een provinciebedrijf, en die het voorwerp uitmaakt van een precieze beschrijving;2° het autonome provinciebedrijf heeft uitsluitend betrekking op de provinciale bevoegdheden zoals bedoeld in artikel L2212-32. § 2. De Regering bepaalt de activiteiten van commerciële of industriële aard waarvoor de provincieraad een autonoom provinciebedrijf kan oprichten. § 1. De autonome provinciebedrijven worden beheerd door een raad van bestuur en een directiecomité. § 2. De raad van bestuur is gemachtigd alle nuttige of noodzakelijke handelingen te verrichten om de doelstellingen van het autonome provinciebedrijf te verwezenlijken.

De raad van bestuur controleert het bestuur van het directiecomité.

Het directiecomité brengt regelmatig verslag uit aan de raad van bestuur.

De provincieraad wijst de leden van de raad van bestuur van het autonome provinciebedrijf aan. Hun aantal mag niet groter zijn dan een vijfde van het aantal provincieraadsleden. De bestuurders die de provincie vertegenwoordigen worden aangewezen naar evenredigheid van de provincieraad overeenkomstig de artikelen 167 en 168 van het Kieswetboek zonder inachtneming van de fractie(s) die de beginselen van de democratie niet in acht neemt(nemen), zoals, onder anderen, verwoord door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd of welke andere genocide ook.

Elke fractie die niet bedoeld is in het derde lid wordt binnen de grenzen van de beschikbare mandaten vertegenwoordigd.

De raad van bestuur kiest een voorzitter uit zijn leden die door de provincieraad worden aangewezen.

Bij staking van stemmen in de raad van bestuur is de stem van de voorzitter beslissend. § 3. Het directiecomité is belast met het dagelijks bestuur, met de vertegenwoordiging met betrekking tot dat bestuur en met de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur. Het is samengesteld uit een afgevaardigd bestuurder en vier bestuursdirecteurs die alle door de raad van bestuur uit zijn midden, en bij meerderheid onder de door de provincieraad aangewezen leden, worden aangesteld.

Het directiecomité wordt voorgezeten door de afgevaardigd bestuurder.

Bij staking van stemmen in het directiecomité is zijn stem beslissend.

Het toezicht op de financiële toestand en op de jaarrekeningen van de autonome provinciebedrijven wordt opgedragen aan een college van drie commissarissen die door de provincieraad worden gekozen buiten de raad van bestuur van het provinciebedrijf en onder wie ten minste één lid is van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Met uitzondering van deze laatste zijn de leden van het college van commissarissen allen lid van de provincieraad.

De provincieraadsleden wier mandaat een einde neemt, worden geacht van rechtswege ontslagnemend te zijn uit het autonome provinciebedrijf.

Alle mandaten in de verschillende organen van de autonome provinciebedrijven worden beëindigd op de eerste vergadering van de raad van bestuur die volgt op de installatie van de provincieraad. § 1. De autonome provinciebedrijven beslissen vrij, binnen de grenzen van hun doel, over de verwerving, de aanwending en de vervreemding van hun lichamelijke en onlichamelijke goederen, over de vestiging of de opheffing van de zakelijke rechten op die goederen, alsook over de uitvoering van dergelijke beslissingen en over hun financiering. § 2. Zij kunnen rechtstreeks of onrechtstreeks participeren in publiek- of privaatrechtelijke ondernemingen, verenigingen en instellingen, hierna genoemd de filialen, waarvan het maatschappelijk doel overeenstemt met hun doel.

Deze beslissingen maken het voorwerp uit van een bijzonder punt in het jaarlijkse evaluatierapport dat aan de provincieraad is gericht.

Ongeacht de grootte van de inbreng van de verschillende partijen in het maatschappelijk kapitaal moet het autonome provinciebedrijf over de meerderheid van stemmen beschikken en het voorzitterschap waarnemen in de organen van de filialen.

De mandaten voorbehouden aan het bedrijf in de verschillende beheers- en controleorganen worden uit zijn midden door de provincieraad toegekend naar evenredigheid van deze laatste en overeenkomstig de artikelen 167 en 168 van het Kieswetboek. De houders van deze mandaten stellen de notulen van alle vergaderingen van de verschillende instanties alsmede de begrotingen en de jaarlijkse rekeningen ter beschikking van de provincieraden.

De leden van de provincieraad die als bestuurder of commissaris zitting hebben in de organen van een autonoom provinciebedrijf, mogen geen enkel bezoldigd mandaat van bestuurder of commissaris vervullen, noch enige bezoldigde activiteit uitoefenen in een privaat- of publiekrechtelijk vennootschap, vereniging en instantie, waarin het bedrijf een participatie heeft. § 1. De provincieraad sluit met het autonome provinciebedrijf een beheerscontract waarin de aard en de opdrachten van openbare diensten die het zal moeten uitoefenen, alsmede de wijzers voor de evaluatie van de uitvoering van zijn opdrachten, worden uitgelegd.

Dit contract geldt voor drie jaar en kan verlengd worden. § 2. De raad van bestuur stelt jaarlijks een ondernemingsplan op dat het in § 1 bedoelde beheerscontract uitvoert. Bij de opmaking van het beheerscontract maakt de raad van bestuur tevens een verslag op over de evaluatie van de uitvoering van het ondernemingsplan van het vorige dienstjaar alsmede de uitvoeringsstaat van het beheersplan.

Het ondernemingsplan en het activiteitsverslag behoeven de goedkeuring van de provincieraad. De afgevaardigde raadsleden maken een verslag op over de in § 2, tweede lid, bedoelde evaluatie. § 3. De provincieraad kan te allen tijde aan de raad van bestuur verslag vragen over de activiteiten van het autonoom provinciebedrijf of over sommige ervan.

De artikelen 63, 130 tot 144, 165 tot 167, 517 tot 530, 538, 540 en 561 tot 567 van het Wetboek der vennootschappen zijn van toepassing op de autonome provinciebedrijven, tenzij dit decreet er uitdrukkelijk van afwijkt.

De wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen is van toepassing op de autonome provinciebedrijven.

Onderafdeling 3 : Tegemoetkomingen van de provincie in de kosten van de intercommunales, vzw's en andere verenigingen In de aangelegenheden die overeenkomstig artikel L2212-32 tot de bevoegdheid van de provincie behoren, kan de provincie een intercommunale oprichten of in de kosten ervan tegemoetkomen alleen maar als de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° de noodzaak van deze oprichting of tegemoetkoming maakt het voorwerp uit van een bijzondere motivatie gegrond op het bestaan van een specifieke behoefte van openbaar belang waarop niet kan worden ingespeeld door de algemene diensten of de inrichtingen van de provincie en die het voorwerp uitmaakt van een precieze beschrijving;2° het/de bepaalde voorwerp/en van gemeentelijk belang dat/die het maatschappelijk doel van de intercommunale vormt/vormen overeenkomstig artikel L1512-1, eerste lid, heeft/hebben uitsluitend betrekking op de provinciale bevoegdheden zoals bedoeld in artikel L2212-32. § 1. In de aangelegenheden die overeenkomstig artikel L2212-32 tot de bevoegdheid van de provincie behoren, kan de provincie een vzw of een andere vereniging oprichten of in de kosten ervan tegemoetkomen alleen maar als de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° de noodzaak van deze oprichting of tegemoetkoming maakt het voorwerp uit van een bijzondere motivatie gegrond op het bestaan van een specifieke behoefte van openbaar belang waarop niet kan worden ingespeeld door de algemene diensten of de inrichtingen van de provincie en die het voorwerp uitmaakt van een precieze beschrijving;2° het maatschappelijk doel van de vzw of van de intercommunale heeft uitsluitend betrekking op de provinciale bevoegdheden zoals bedoeld in artikel L2212-32. § 2. De provincieraad sluit met de vzw of de vereniging een beheerscontract waarin de aard en de omvang van de opdrachten van openbare diensten die het zal moeten uitoefenen, alsmede de wijzers voor de evaluatie van de uitvoering van zijn opdrachten, worden uitgelegd.

Dit plan geldt voor drie jaar en kan verlengd worden.

Het provinciecollege maakt jaarlijks een verslag op over de evaluatie van de uitvoering van het beheersplan.

Op grond van dit verslag controleert de provincieraad de uitvoering van de verplichtingen voortvloeiend uit het beheersplan.

De provincieraad wijst zijn vertegenwoordigers binnen de raad van bestuur van de vzw. Hun aantal mag niet groter zijn dan een vijfde van het aantal provincieraadsleden.

De bestuurders die de provincie vertegenwoordigen worden aangewezen naar evenredigheid van de provincieraad overeenkomstig de artikelen 167 en 168 van het Kieswetboek zonder inachtneming van de fractie(s) die de beginselen van de democratie niet in acht neemt(nemen), zoals, onder anderen, verwoord door Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd of welke andere genocide ook.

Elke fractie die niet bedoeld is in het eerste lid wordt binnen de grenzen van de beschikbare manden vertegenwoordigd.

Bij staking van stemmen in de raad van bestuur is de stem van de voorzitter beslissend.

Onverminderd de artikelen L2223-12 en L2223-13 is de verplichting m.b.t het beheerscontract en zijn jaarlijkse evaluatieverslag minstens van toepassing in alle gevallen waarin de provincie in de zin van titel III van Boek III van Deel III van dit Wetboek een intercommunale, een vzw of een andere vereniging subsidieert voor een hulp gelijk aan minimum 50.000 euro per jaar. Afdeling 2 : Provinciale inrichtingen

De raad beslist over het oprichten en het verbeteren van inrichtingen van provinciaal belang. HOOFDSTUK IV. - Aansprakelijkheid en rechtsvorderingen Afdeling 1 : Burgerlijke aansprakelijkheid van de provincies

De provinciaal gedeputeerde waartegen een vordering tot schadevergoeding is ingesteld voor het burgerlijk gerecht of het strafgerecht, kan het Gewest of de provincie in het geding betrekken.

Het Gewest of de provincie kan vrijwillig tussenkomen.

Behalve in geval van herhaling, is de provincie burgerrechtelijk aansprakelijk voor het betalen van de geldboeten waartoe de leden van het provinciecollege veroordeeld zijn wegens een misdrijf dat ze begaan bij de normale uitoefening van hun ambt.

De regresvordering van de provincie ten aanzien van de veroordeelde provinciaal gedeputeerde is beperkt tot de gevallen van bedrog, zware schuld of lichte schuld die bij dit lid gewoonlijk voorkomt.

De provincie moet een verzekering afsluiten om de burgerlijke aansprakelijkheid, met inbegrip van de rechtsbijstand, te dekken die persoonlijk ten laste komt van de leden van het provinciecollege bij de normale uitoefening van hun ambt, behalve bij recidive.

De Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van deze bepaling. Afdeling 2 : Rechtsvorderingen

De raad verleent machtiging tot het voeren van rechtsgedingen als eiser of als verweerder betreffende de goederen van de provincie, onverminderd de bepalingen van de artikelen L2212-48 en L2224- 5.

Het provinciecollege kan als verweerder in rechte optreden bij elke tegen de provincie ingestelde rechtsvordering; het kan rechtsvorderingen betreffende roerende goederen en bezitsvorderingen instellen, alsmede alle handelingen verrichten tot bewaring van recht; het benoemt de raadslieden van de provincie en de gemachtigden die haar voor de rechtbanken zullen vertegenwoordigen. De rechtsgedingen van de provincie als eiser of als verweerder waartoe door het provinciecollege is besloten, worden in zijn naam gevoerd door zijn voorzitter.

Titel III : Financiën van de provincies HOOFDSTUK I : Begroting en rekeningen Afdeling 1 : Algemene bepalingen

§ 1. De Regering bepaalt de begrotings-, de financiële en de boekhoudkundige voorschriften van de provincies volgens de principes van de dubbele boekhouding, alsook de nadere regels voor de uitoefening van de taken van de provincieontvanger en van de rekenplichtigen en ontvangers bedoeld in artikel L2212-72.

Behoudens andersluidende uitdrukkelijke bepalingen bedoeld in dit boek beschikt de provincieontvanger over een termijn van vier dagen na ontvangst van het document of dossier dat een advies of een visum behoeft, wanneer hij een advies moet uitbrengen of overgaan tot het visum van een vastlegging.

Bij gebrek aan verzending door de provincieontvanger van het aangevraagde advies of visum, wordt het geacht gunstig te zijn na het verstrijken van de termijn van vier dagen.

Elk negatief advies of elke weigering van het visum moet met redenen omkleed zijn en medegedeeld aan de overheid die erom verzoekt vóór het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn van vier dagen.

Overschrijving van een uitgave van de ene afdeling naar de andere of van het ene artikel van de begroting naar het ander mag alleen geschieden met machtiging van de provincieraad.

Het provinciecollege wijst, zo dikwijls het het geraden acht en ten minste eens in het jaar, een of meer van zijn leden aan om de staat van ontvangsten en uitgaven der provincie na te zien.

Het provinciecollege belast één van zijn leden met de verificatie, minstens één keer per jaar, van de provinciekas; hij kan de openbare kassen controleren telkens als het college het nuttig acht.

De algemene ontvangsten en uitgaven van de provincies worden gedaan door bemiddeling van één of verschillende financiële instellingen die voldoen, naargelang van het geval, aan de voorschriften van de artikelen 7, 65 en 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.

De instellingen bedoeld bij het eerste lid zijn gemachtigd het bedrag van de opeisbaar geworden schulden, door de provincie tegenover hen aangegaan, ambtshalve in mindering te brengen van het tegoed op de rekeningen die zij op naam van de provincie geopend hebben.

Wanneer andere provinciale uitgaven dan die welke ambtshalve worden verrekend, betaald worden door bemiddeling van een financiële instelling bedoeld in het eerste lid, geldt de kennisgeving van debitering, die voorkomt op de strook van de betalingsopdrachten door de provincie aan de evengenoemde instelling afgegeven, als kwitantie.

Deze kennisgeving wordt door een financiële instelling bedoeld in het eerste lid gedagtekend door middel van een stempel.

Vóór het einde van iedere maand zorgt de Regering voor het overmaken van de gelden die de ambtenaren van het gewestelijk bestuur gedurende de vorige maand hebben geïnd voor rekening van de provincie.

De toelagen en andere bijdragen van de Staat, de Gemeenschap of het Gewest worden door de bevoegde besturen overgemaakt zodra zij toegekend zijn.

Het reglement op de belegging van de provinciale gelden wordt vastgesteld door de Regering. Afdeling 2 : Aanneming van de begroting en regeling van de rekeningen

Ieder jaar legt het provinciecollege, tijdens een vergadering die wordt gehouden in de maand oktober, aan de provincieraad het ontwerp voor van begroting voor het volgende dienstjaar, de rekeningen over het vorige dienstjaar alsook een algemene beleidsnota na raadpleging van de adviserende en/of participatieve raden.

De beleidsnota bevat minstens de beleidsprioriteiten en -doelstellingen, de begrotingsmiddelen en de termijn waarbinnen deze prioriteiten en doelstellingen gerealiseerd moeten worden.

De lijst van de gemeentebedrijven, intercommunales, vzw's en verenigingen waaraan de provincie deelneemt en in het beheer waarvan zij vertegenwoordigd is of die ze subsidieert voor een hulp gelijk aan minimum 50.000 euro per jaar, alsmede de evaluatierapporten van de in hoofdstuk III van titel II van Boek II van Deel II van dit Wetboek bedoelde beheersplannen en -contracten betreffende het vorige dienstjaar worden gevoegd bij het begrotingsontwerp.

De lopende inventaris van de rechterlijke geschillen wordt gevoegd bij het begrotingsproject. De in het eerste lid bedoelde documenten worden bezorgd aan alle provincieraadsleden minstens 7 volle dagen vóór de vergadering gedurende welke ze zullen worden onderzocht.

De in het eerste lid bedoelde beleidsnota wordt bekendgemaakt in het provinciaal Bulletin en on-line geplaatst op de website van de provincie.

Naar aanleiding van de bespreking van de begrotingen en de rekeningen, bespreekt de provincieraad op grondige wijze de in artikel L2231-6 bedoelde nota. Hij bespreekt eveneens het beleid van de gemeentebedrijven, intercommunales, vzw's en verenigingen die een beheersplan of -contract zoals bedoeld in hoofdstuk III van titel II van Boek II van Deel II van dit Wetboek hebben, alsmede de evaluatierapporten van de uitvoering van de plannen of contracten van het vorige dienstjaar.

Naar aanleiding daarvan kan de raad één of meer leden van de beheersorganen van de in het vorige lid bedoelde gemeentebedrijven, intercommunales, vzw's en verenigingen horen.

Ieder jaar stelt de provincieraad de rekeningen van de provincie over het vorige dienstjaar vast. De jaarrekeningen omvatten de begrotingsrekening, de resultatenrekening en de balans.

Bovendien stemt hij ieder jaar de begroting van de uitgaven voor het volgende dienstjaar en de middelen om daarin te voorzien en dit ten laatste op 31 oktober.

Alle ontvangsten en uitgaven van de provincie moeten op de begroting en in de rekeningen gebracht worden. Afdeling 3 : Openbaarheid van de begroting en van de rekeningen

De rekeningen, kort samengevat volgens de aard van ontvangsten en uitgaven, worden binnen de maand volgend op die tijdens welke zij werden afgesloten, in het provinciaal Bulletin opgenomen en in het archief van het bestuur van het Waalse Gewest neergelegd. Hetzelfde moet geschieden met de begrotingen binnen een maand na hun goedkeuring.

De rekeningen liggen op de griffie van de provincie voor eenieder ter inzage gedurende een maand te rekenen van de dag waarop zij zijn vastgesteld.

Die neerlegging wordt ter algemene kennis gebracht door middel van het provinciaal Bulletin en van minstens een blad uit de provincie alsmede via een informatie verkrijgbaar op de website van de provincie. HOOFDSTUK II. - Lasten en uitgaven De provincieraad is verplicht elk jaar op de begroting van uitgaven te brengen alle uitgaven die door de wetten en decreten aan de provincie zijn opgelegd en inzonderheid de volgende : 1° De wedden van de griffier en van de leden van het provinciecollege alsook hun reiskostenvergoedingen;2° De uitgaven betreffende de kathedrale kerken, de bischopshuizen en de bischoppelijke seminaries overeenkomstig de decreten van 18 germinal jaar X en 30 december 1809, alsmede die betreffende de islamitische en orthodoxe erediensten zoals bedoeld in artikel 19 bis van de wet van 4 maart 1870;3° de huur, de belastingen, het onderhoud van de gebouwen van de provincie of in gebruik bij de provincie;4° De vaststaande en opeisbare schulden van de provincie, alsmede de schulden die zij moet voldoen ten gevolge van tegen haar uitgesproken rechterlijke veroordelingen;5° De drukkosten van de begroting en van de samengevatte rekeningen van ontvangsten en uitgaven der provincie;6° De kosten van de raadsvergaderingen en de aan de raadsleden toegekende presentiegelden en vergoedingen voor reiskosten, alsmede de vergoeding toegekend aan de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel L2212-8;7° De hulpgelden, aan de gemeenten te verlenen voor de grove herstellingen aan de gemeentegebouwen;8° De gelden bestemd om toevallige of onvoorziene uitgaven van de provincie te bestrijden;9° de delen van de huur en van het onderhoud van de gebouwen waarin de diensten van de gouverneur zijn gelegen alsmede van het onderhoud en van de hernieuwing van het meubilair en van de werkingskosten die betrekking hebben op de uitoefening van de bevoegdheden van provinciaal belang. Ten laste van het Gewest komen inzonderheid : 1° De wedde en de reiskosten van de gouverneur.De kosten van de reizen die de gouverneur maakt in opdracht van de provincie zijn evenwel ten laste van de provincie; 2° De wedden en de kantoorkosten van de gewestelijke personeelsleden die werken voor de diensten van de gouverneur;3° de delen van de huur en van het onderhoud van de gebouwen waarin de diensten van de gouverneur zijn gelegen alsmede van het onderhoud en van de hernieuwing van het meubilair en van de werkingskosten die betrekking hebben op de uitoefening van de bevoegdheden van provinciaal belang;4° De wedden van de arrondissementscommissarissen. Over de gelden van de provincie kan alleen beschikt worden door middel van bevelschriften tot betaling verleend door het provinciecollege.

De bevelschriften die tijdens een zitting van het provinciecollege verleend werden, worden ondertekend door diegene die deze zitting voorgezeten heeft en diegene die er het secretariaat van heeft waargenomen;

In afwijking van de voorgaande bepalingen is het geoorloofd : - alle personeelsuitgaven, ongeacht het bedrag ervan, alsmede de werkingsuitgaven en de investeringsuitgaven van de buitengewone dienst die niet boven 5 0.000 euro uitgaan, te betalen uit kredieten geopend overeenkomstig artikel 15, eerste lid, 1°, van de wet van 29 oktober 1846 betreffende de organisatie van het Rekenhof; - alle van hand tot hand betaalbare bezoldigingen, ongeacht het bedrag ervan, alsmede de uitgaven voor werken, leveringen en vervoer van ten hoogste 2500 euro, te betalen uit geldvoorschotten verleend overeenkomstig artikel 15, eerste lid, 2°, van dezelfde wet. Die voorschotten mogen niet meer dan 37.485 euro per rekenplichtige bedragen. Die grens mag evenwel worden overschreden tot beloop van het bedrag dat nodig is om de betaling van de bezoldigingen van hand tot hand te waarborgen.

De verantwoordingsstukken betreffende de uitgaven, te betalen door middel van een kredietopening of een geldvoorschot, worden, vóór de betaling, voorzien van de goedkeuring van het provinciecollege of van de overheid of de ambtenaar daartoe door dit college gemachtigd.

Geen bevelschrift kan worden uitbetaald dan binnen de grenzen van de kredieten die op de begroting van de provincie uitgetrokken zijn. Het algemeen reglement op de controle van de vastleggingen van de provincieuitgaven wordt door de regering vastgesteld. HOOFDSTUK III - Ontvangsten Afdeling 1 : Algemene bepaling

Voor de vestiging en de invordering van de provinciale belastingen wordt overgegaan overeenkomstig titel II van Boek III van Deel III. Afdeling 2 : Financiering en partnerschap van de provincies

Onderafdeling 1 : Algemene bepalingen Een jaarlijkse financiering, "provinciefonds" genoemd, wordt ingericht ten laste van de begroting van het Waalse Gewest.

Het provinciefonds is bestemd voor de financiering van de provincies Waals-Brabant, Henegouwen, Luik, Luxemburg en Namen, overeenkomstig de bepalingen van voorliggend decreet. Het wordt aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen dat berekend wordt van juli tot juli, uitgaande van het indexcijfer van juli 200 1. Tachtig procent van het door het provinciefonds toegekende bedrag worden gebruikt voor de algemene financiering van de provincies en vormen daarvoor een ontvangst zonder bepaalde bestemming.

Onderafdeling 2 : Verdeling van het provinciefonds Het bedrag van het provinciefonds wordt zodanig verdeeld dat het aandeel voor elke provincie wordt vastgesteld op : 1° negen, drieënnegentig procent voor Waals-Brabant;2° negenendertig, vijfendertig procent voor Henegouwen;3° vijfentwintig, tweeëndertig procent voor Luik;4° negen, achtenveertig procent voor Luxemburg;5° vijftien, tweeënnegentig procent voor Namen. Twintig procent van het in artikel L2233-3 bedoelde aandeel zijn bestemd voor de financiering van een partnerschap met het Gewest.

Het partnerschap wordt geregeld door een overeenkomst tussen het Gewest en de provincie, waarin deze zich ertoe verbindt acties uit te voeren in gewestelijke aangelegenheden, in het kader waaromtrent de twee partijen zijn overeengekomen. De provincie verbindt zich ertoe dit aandeel te gebruiken op een gecoördineerde wijze die niet concurrerend is met de gewestelijke acties.

De partnerschapsovereenkomst heeft een duur van drie jaar die ingaat op 1 januari van het eerste of vierde jaar dat volgt op de verkiezing van de provincieraad.

De overeenkomst bepaalt : 1° de doelstellingen toegewezen aan de partijen, met inbegrip van de tussendoelstellingen verbonden met de in artikelen L2233-6 tot L2233-8 bedoelde evaluaties;2° de termijnen voor de uitvoering van die doelstellingen;3° de middelen die moeten gebruikt worden om die doelstellingen te bereiken;4° de evaluatiecriteria betreffende de uitvoering van de overeenkomst. Onderafdeling 3 : De partnerschapsovereenkomst In het begin van elke driejarige periode deelt elke Waalse provincie aan de Regering een lijst van acties mee die ze van plan is te voeren gedurende die periode in samenwerking met het Waalse Gewest. De partnerschapsovereenkomst wordt aangegaan door de Regering en de betrokken provincie uiterlijk op 31 maart van het eerste jaar van de driejarige periode. Indien de overeenkomst niet wordt aangegaan tegen bedoelde datum, is de Regering bevoegd om de subsidiëring verbonden met dit partnerschap te verminderen met één negende per maand vertraging.

De partnerschapsovereenkomst is onderworpen aan een tussenevaluatie na afloop van elk van de eerste twee boekjaren van de driejarige periode en aan een slotevaluatie na afloop van die periode.

De slotevaluatie betreft het geheel van de driejarige periode en is bestemd om na te gaan of de betrokken provincie de overeenkomst volledig heeft uitgevoerd.

Die evaluaties worden uitgevoerd na afloop van het te evalueren boekjaar tussen 1 januari en 31 maart van het volgende boekjaar.

De jaarlijkse evaluatie van de uitvoering van het partnerschap wordt verricht volgens een procedure op tegenspraak tussen de provincie en de Regering.

De partnerschapsovereenkomst kan worden herzien naar aanleiding van een tussenevaluatie op aanvraag van de Regering of van de partnerprovincie. De herziening wordt vastgesteld volgens de procedure waarbij de overeenkomst wordt aangegaan.

Na de evaluatie op tegenspraak beslist de Regering op gemotiveerde wijze of en in welke mate elke provincie haar partnerschapsovereenkomst heeft uitgevoerd.

Indien de beslissing van de Regering wordt betwist, vindt een laatste overleg plaats tussen de Regering en de betrokken provincie. Na dit laatste overleg wordt de beslissing van de Regering bevestigd of herzien.

Het gedeelte van twintig procent van het provinciefonds wordt aan elke provincie uitbetaald uiterlijk op 31 december van elk boekjaar, volgens de conclusies van de jaarlijkse evaluatie van het vorige boekjaar.

Onderafdeling 4 : Uitvoering en uitbetaling Het bedrag van het fonds wordt uitbetaald aan de provincies ten belope van tachtig procent in drie driemaandelijkse gedeelten.

Die voorschotten worden gestort in de loop van de maanden februari, mei en augustus en bedragen respectievelijk dertig procent, dertig procent en twintig procent van de aandelen toegekend aan de provincies overeenkomstig artikel L2233-3.

Het saldo van twintig procent wordt uiterlijk op 31 december van het boekjaar uitbetaald volgens de uitvoering van de partnerschapsovereenkomst in de loop van het vorige boekjaar.

De provincies komen in aanmerking voor nalatigheidsinteresten, ten laste van de begroting van het Gewest, op de voorschotten en saldo's die niet zouden uitbetaald zijn, zoals voorgeschreven in artikelen L2233-5 tot L2233-10.

De in het eerste lid bedoelde interesten worden berekend tegen de wettelijke rentevoet.

Voor de eerste uitvoering van voorliggend decreet loopt de partnerschapsovereenkomst af in 2003.

Wat betreft de jaren 2002 en 2003 wordt het saldo van twintig procent uiterlijk op 31 december van het boekjaar uitbetaald, op voorwaarde dat de partnerschapsovereenkomst betreffende het jaar 2003 niet later dan 31 oktober 2002 wordt gesloten.

Het partnerschap, zoals ingericht bij dit hoofdstuk, kan betrekking hebben op de aangelegenheden waarvoor het Gewest bevoegd is, overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet.

De Regering bepaalt de uitvoeringsmaatregelen betreffende de partnerschapsovereenkomst.

DEEL III : BEPALINGEN DIE GEMEEN ZIJN AAN DE GEMEENTEN EN AAN DE BOVENGEMEENTELIJKE AARD Boek I. - Toezicht Titel I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijvingen § 1. Dit boek, met uitzondering van titel V, regelt het gewone administratieve toezicht : 1° over de gemeenten van het Waalse Gewest, met uitzondering van de gemeenten van het Duitstalige taalgebied en de stad Komen-Waasten;2° over de provincies van het Waalse Gewest;3° over de intercommunales waarvan het ambtsgebied de grenzen van het Waalse Gewest niet overschrijdt;4° over de ééngemeente- en meergemeentenpolitiezones in het Waalse Gewest, met uitzondering van de politiezone van Komen-Waasten. § 2. Titel V van dit boek regelt het administratieve toezicht over de agglomeraties en federaties van gemeenten van het Waalse Gewest met uitzondering van de agglomeratie of de federatie van gemeenten bestaande uit de gemeente Komen-Waasten.

In de zin van dit boek wordt verstaan onder : 1° het bestuur : het Directoraat-generaal Plaatselijke Besturen van het Ministerie van het Waalse Gewest;2° de akte : de administratieve beslissing die onder het toezicht valt en die in extenso vermeld wordt;3° de bewijsstukken : alle documenten en bijlagen waarmee de administratieve akten bewezen kunnen worden;4° de toezichthoudende overheid : de Regering, het provinciecollege, de Gouverneur;5° de zoneoverheid : de gemeenteraad en het college van burgemeester en schepenen voor de ééngemeentezones en de politieraad en de politieraad en het politiecollege voor de meergemeentenzones. HOOFDSTUK II. - De behandeling van de akte die aan de toezichthoudende overheid voorgelegd wordt Binnen een termijn van drie dagen vanaf de ontvangst van de akte wordt die, samen met de nodige bewijsstukken door de toezichthoudende overheid gericht aan het bestuur.

Het bestuur moet die behandelen voor rekening van de toezichthoudende overheid. Het kan, op eigen initiatief of op aanvraag van de toezichthoudende overheid, zowel ter plaatse als per brief, alle inlichtingen en elementen laten verzamelen die nodig zijn om de akte te behandelen.

Na de behandeling maakt het bestuur een samenvattend verslag op. Dit verslag bevat de inlichtingen en elementen verzameld tijdens de behandeling, alsook het advies van het bestuur.

HOOFDSTUK III. - De berekening van de termijnen Het begin van de termijn is de dag waarop de akte, samen met de bewijsstukken, door de toezichthoudende overheid ontvangen wordt.

De dag van de ontvangst is niet inbegrepen in de termijn.

De vervaldag wordt meegerekend in de termijn. Als die dag echter een zaterdag, zondag of feestdag is, valt de vervaldag op de eerst volgende weekdag.

In de zin van dit decreet worden de volgende dagen gelijkgesteld met een feestdag : 1 januari, Paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, Pinkstermaandag, 21 juli, 15 augustus, 27 september, 1, 2, 11 en 15 november, 25 en 26 december, alsook de bij decreet of bij besluit van de Regering vastgestelde dagen.

HOOFDSTUK IV. - De motivering Elk beroep is met redenen omkleed.

Elke beslissing van de toezichthoudende overheid is uitdrukkelijk met redenen omkleed.

HOOFDSTUK V. - De kennisgeving en de bekendmaking van de toezichtbeslissingen Kennis wordt gegeven aan de betrokken overheid en, in voorkomend geval, aan de belanghebbenden, van elke beslissing van de toezichthoudende overheid.

De kennisgeving mag op straffe van nietigheid niet gestuurd worden na de vervaldag van de termijn.

In de gevallen bedoeld in artikel L3133-4 mag die op straffe van nietigheid niet gestuurd worden vóór het verstrijken van de in dit artikel bedoelde termijn.

Behalve in de gevallen bedoeld in artikel L3132-1, § 4, wordt de beslissing van de toezichthoudende overheid, wanneer zij de termijn verlengt, bij uittreksel bekendgemaakt, naargelang het geval, in het Belgisch Staatsblad of in het Provinciaal Bulletin.

HOOFDSTUK VI - Het ter plaatse sturen van een bijzondere commissaris De toezichthoudende overheid mag, bij besluit, een bijzondere commissaris aanwijzen wanneer de gemeente, de provincie of de intercommunale verzuimt de aangevraagde inlichtingen en elementen te verstrekken of de voorschriften van de wetten, decreten, besluiten, regelingen of statuten, of van een in kracht van gewijsde getreden rechterlijke beslissing uit te voeren. De bijzondere commissaris is bevoegd om alle maatregelen te treffen in plaats van de in gebreke gebleven overheid, binnen de grenzen van het mandaat toegekend door het besluit waarbij hij wordt aangewezen.

De Regering mag, bij besluit, een bijzondere commissaris aanwijzen wanneer de ééngemeente- en meergemeentenpolitiezone verzuimt de aangevraagde inlichtingen en elementen te verstrekken of de voorschriften van de wetten, decreten, besluiten, regelingen of statuten, of van een in kracht van gewijsde getreden rechterlijke beslissing uit te voeren.

Voordat een bijzondere commissaris ter plaatse wordt gestuurd, moet de toezichthoudende overheid : 1° bij aangetekende brief een met redenen omklede waarschuwing aan de bedoelde overheid richten, waarin uiteengezet wordt wat van haar verlangd wordt of welke maatregelen ze verzuimt te treffen;2° die overheid in dezelfde waarschuwing een bepaalde en redelijke termijn opleggen om de aan haar gerichte aanvraag te beantwoorden, haar houding te verantwoorden, haar standpunt te bevestigen of de voorgeschreven maatregelen te treffen. De kosten, lonen of wedden betreffende de vervulling van zijn opdracht zijn ten laste van de personen die in gebreke gebleven zijn in de uitoefening van hun functie of mandaat. Die kosten worden ingevorderd, zoals inzake belastingen op de inkomsten, door de ontvanger van de directe belastingen nadat de toezichthoudende overheid het bevelschrift uitvoerbaar heeft verklaard.

HOOFDSTUK VII - Het jaarverslag De Regering richt het Waals Parlement een jaarverslag betreffende de uitoefening van het toezicht, uiterlijk op 31 maart volgend op het boekjaar waarop het betrekking heeft.

Het jaarverslag bevat statistische gegevens betreffende de uitoefening van het toezicht door de verschillende overheden, alsook een overzicht van de rechtspraak in de loop van het boekjaar.

TITEL II. - Algemeen vernietigingstoezicht op de gemeenten, de provincies, de intercommunales en de ééngemeente- en meergemeentenpolitiezones HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied Alle andere akten dan die bedoeld in de artikelen L3131-1 en L3141-1 vallen onder het algemene vernietigingstoezicht.

HOOFDSTUK II - De procedure § 1. De Regering kan van de gemeente, de provincie of de intercommunale eisen dat de akten, waarvan zij de lijst bepaalt, samen met hun bewijsstukken worden overgemaakt.

De Regering kan van de ééngemeente- of meergemeentenpolititezone eisen dat de akten, waarvan zij de lijst bepaalt, samen met hun bewijsstukken worden overgemaakt. § 2. Ze kan de akte geheel of gedeeltelijk vernietigen, waarbij een gemeentelijke, provinciale of intercommunale overheid de wet schendt of het algemeen en gewestelijk belang schaadt.

Ze kan de akte geheel of gedeeltelijk vernietigen, waarbij een ééngemeente- of meergemeentenpolitiezone de wet schendt of het algemeen en gewestelijk belang schaadt.

De akte wordt als zodanig beschouwd als die de beginselen van behoorlijk bestuur schendt of als die tegenstrijdig is met het belang van elke hogere overheid. § 3. Bij gebrek aan beslissing binnen een termijn van dertig dagen vanaf de ontvangst van de akte, kan die niet meer vernietigd worden. HOOFDSTUK III - Het beroep van de gouverneur betreffende de akten van de provinciale overheden De gouverneur is verplicht zijn beroep in te dienen bij de Regering tegen de akte waarbij een provinciale overheid, die in deze hoedanigheid handelt, de wet schendt.

Het beroep van de gouverneur moet binnen tien dagen vanaf de ontvangst van de akte worden ingediend en betekend aan de provinciale overheid en aan de belanghebbenden.

De Regering mag, binnen dertig dagen vanaf de ontvangst van het beroep van de gouverneur, bovenvermelde provinciale akte geheel of gedeeltelijk vernietigen wegens schending van de wet.

Bij gebrek aan beslissing binnen de vastgestelde termijn, wordt het beroep beschouwd als afgewezen.

Titel III - Bijzonder goedkeuringstoezicht op de gemeenten, de provincies en de intercommunales HOOFDSTUK I - Toepassingsgebied § 1. De akten van gemeentelijke overheden betreffende de volgende voorwerpen worden ter goedkeuring aan het provinciecollege voorgelegd : 1. de gemeentelijke begroting, de begroting van de gemeentebedrijven, de budgettaire wijzigingen en de overdrachten van uitgavenkredieten;2. de personeelsformatie en de administratieve en geldelijke statuten van de gemeentelijke ambtenaren, met uitzondering van de bepalingen betreffende het gesubsidieerde onderwijzend personeel en de pensioenregeling van de gemeentelijke ambtenaren;3. de regelingen betreffende de gemeentelijke belastingen;4. de herschikking van de aangegane leningen;5. de leningswaarborgen;6. de jaarrekeningen van de gemeente en van de gemeentebedrijven;7. het beroep op gemeentelijke bedrijven, de oprichting van autonome gemeentebedrijven en de overdracht van het beheer aan een publiek- of privaatrechtelijke vereniging of vennootschap;8. de deelneming aan een publiek- of privaatrechtelijke vereniging of vennootschap die de gemeentelijke financiën kan verbinden. § 2. De akten van de provinciale overheden betreffende de volgende voorwerpen worden ter goedkeuring aan de Regering voorgelegd : 1. de provinciale begroting, de begroting van de provinciale bedrijven, de budgettaire wijzigingen en de overdrachten van uitgavenkredieten;2. de personeelsformatie en de administratieve en geldelijke statuten van de provinciale ambtenaren, met uitzondering van de bepalingen betreffende het gesubsidieerde onderwijzend personeel en de pensioenregeling van de provinciale ambtenaren;3. de regelingen betreffende de provinciale belastingen;4. de herschikking van de aangegane leningen;5. de leningswaarborgen;6. het beroep op provinciale bedrijven, de oprichting van autonome provinciebedrijven en de overdracht van het beheer aan een publiek- of privaatrechtelijke vereniging of vennootschap;7. de deelneming aan een publiek- of privaatrechtelijke vereniging of vennootschap die de provinciale financiën kan verbinden. § 3. De akten van de organen van de intercommunales betreffende de volgende voorwerpen worden ter goedkeuring aan de Regering voorgelegd : 1. de statuten van de intercommunale en hun wijzigingen;2. de jaarrekeningen;3. de samenstelling van de raad van bestuur en van zijn eventuele beperkte organen alsook van het college van commissarissen;4. de algemene bepalingen betreffende het personeel;5. de herschikkingen van de aangegane leningen;6. de leningswaarborgen. § 4. Wat betreft de akten bedoeld in § 1, 1° tot 5°, in § 2, 1° tot 5° en in § 3, 1°, 4° tot 6°, mag de goedkeuring geweigerd worden als zij de wet schenden of het algemeen en gewestelijk belang schaden.

De akten worden als zodanig beschouwd als ze de beginselen van behoorlijk bestuur schenden of als ze tegenstrijdig zijn met het belang van elke hogere overheid.

Wat betreft de akten bedoeld in § 1, 6° tot 8°, in § 2, 6° en 7°, en in § 3, 2° en 3°, mag de goedkeuring alleen wegens schending van de wet geweigerd worden. HOOFDSTUK II - De procedure § 1. De in artikel L3131-1, § 1, bedoelde akten worden, samen met hun bewijsstukken, binnen vijftien dagen vanaf hun goedkeuring aan het provinciecollege overgemaakt.

De in artikel L3131-1, § 1, 1° tot 3° bedoelde akten worden gelijktijdig aan het provinciecollege en aan de Regering overgemaakt. § 2. De in artikel L3131-1, §§ 2 en 3 bedoelde akten worden, samen met hun bewijsstukken, overgemaakt aan de Regering binnen vijftien dagen vanaf hun goedkeuring. § 3. Het provinciecollege of de Regering, naargelang het geval, mag geheel of gedeelte van de akte die hun goedkeuring behoeft, al dan niet goedkeuren.

Wat betreft de akten bedoeld in artikel L3131-1, § 1, 1°, en § 2, 1°, mogen de toezichthoudende overheden ontvangstenvooruitzichten en uitgavenposten inschrijven; ze mogen die verminderen, verhogen of afschaffen en materiële vergissingen verbeteren. § 4. Het provinciecollege of de Regering, naargelang het geval, neemt zijn/haar beslissing binnen dertig dagen vanaf de ontvangst van de akte en van haar bewijsstukken.

Het provinciecollege of de Regering, naargelang het geval, mag de termijn verlengen die hem/haar gesteld is om zijn/haar bevoegdheid uit te oefenen met een maximale duur die gelijk is aan de helft van die termijn.

Bij gebrek aan beslissing binnen de gestelde termijn is de akte uitvoerbaar onder voorbehoud van de toepassing van hoofdstuk III. HOOFDSTUK III. - Bijzondere regels betreffende de akten van de gemeentelijke overheden Afdeling 1. - Het beroep van de gouverneur

§ 1. De gouverneur moet een beroep indienen bij de Regering wanneer : 1° het provinciecollege de wet schendt door één van de in artikel L3131-1, § 1 bedoelde beslissingen al dan niet goed te keuren binnen 10 dagen vanaf de bekendmaking van dit besluit;2° het provinciecollege zich niet heeft uitgesproken over één van de beslissingen die de wet schendt, op de vervaldag van de in artikel L3132-1, § 4 bedoelde termijn, binnen tien dagen na die vervaldag. Kennis van dit beroep wordt door de Regering gegeven aan het provinciecollege en aan de gemeente binnen de in het eerste lid vastgestelde termijn. § 2. Het beroep van de gouverneur schorst de beslissing die de goedkeuring behoeft. § 3. De Regering mag geheel of gedeelte van de akte al dan niet goedkeuren binnen dertig dagen vanaf de ontvangst van het beroep.

Bij gebrek aan beslissing in de gestelde termijn wordt het beroep beschouwd als afgewezen. Afdeling 2. - Het beroep van de gemeentelijke overheid

§ 1. De gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarvan de akte het voorwerp is geweest van een besluit waarbij die werd geweigerd of gedeeltelijk goedgekeurd, mag een beroep indienen bij de Regering binnen tien dagen vanaf de ontvangst van het besluit van het provinciecollege. Kennis van het beroep wordt uiterlijk op de laatste dag van de beroepstermijn gegeven aan het provinciecollege en, in voorkomend geval, aan de belanghebbenden. § 2. De Regering mag geheel of gedeelte van de akte al dan niet goedkeuren binnen dertig dagen vanaf de ontvangst van het beroep.

Bij gebrek aan beslissing in de gestelde termijn wordt het beroep beschouwd als afgewezen. Afdeling 3. - Het beroep van het gemeentelijk personeel

Elk personeelslid dat het voorwerp is geweest van een beslissing waarbij hij werd afgezet of van ambtswege ontslagen werd en die de toezichthoudende overheid niet heeft vernietigd, mag daar een beroep tegen indienen bij de Regering. Het personeelslid dat het voorwerp is van een beslissing waarbij hij wordt afgezet of van ambtswege ontslagen wordt, wordt onmiddellijk in kennis gesteld van de datum waarop kennis van die gemeentelijke beslissing gegeven wordt aan de toezichthoudende overheid, alsook van het gebrek aan vernietiging, door die overheid, van de beslissing. Het beroep moet uitgeoefend worden binnen dertig dagen na het einde van de vernietigingstermijn.

Het personeelslid geeft de toezichthoudende overheid, alsook de gemeentelijke overheid, uiterlijk op de laatste dag van de beroepstermijn, kennis van zijn beroep. Afdeling 4. - Het recht van de regering om de zaak aan zich te trekken

Wat betreft de in artikel L3131-1, § 1, 1° tot 3°, bedoelde akten, mag de Regering zich het recht voorbehouden de eindbeslissing te nemen en stelt de bestendige deputatie en de gemeentelijke overheid daarvan in kennis binnen 20 dagen vanaf de ontvangst van bovenvermelde akten.

Als de Regering zich het recht heeft voorbehouden de eindbeslissing te nemen, overeenkomstig artikel L3133-4, geeft zij kennis van haar beslissing binnen 20 dagen na het verstrijken van de termijn waarover de gemeentelijke overheid beschikt om het in de eerste afdeling bedoelde beroep in te dienen.

Titel IV - Bijzonder goedkeuringstoezicht op de ééngemeente- en meergemeentenpolitiezones HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied § 1. De akten van de zoneoverheden betreffende volgende voorwerpen vallen onder de goedkeuring van de gouverneur : 1. de zonebegroting en de budgettaire wijzigingen;2. de personeelsformatie voor het operationeel personeel en de personeelsformatie voor het administratief en logistiek personeel van de politiezone;3. de jaarrekeningen van de zones. § 2. Wat betreft de akten bedoeld in § 1, 1° en 2°, mag de goedkeuring geweigerd worden als die de wet schenden of het algemeen en gewestelijk belang schaden.

De akten worden als zodanig beschouwd als de beginselen van behoorlijk bestuur schenden of als ze strijdig zijn met het belang van elke hogere overheid.

Wat betreft de akten bedoeld in § 1, 3°, mag de goedkeuring alleen wegens schending van de wet geweigerd worden. HOOFDSTUK II - De procedure § 1. De in artikel L3141-1, § 1, bedoelde akten worden, samen met hun bewijsstukken, binnen vijftien dagen vanaf hun goedkeuring aan de gouverneur of aan de regering overgemaakt.

De in artikel L3141-1, § 1, 1° en 2° bedoelde akten worden gelijktijdig aan de gouverneur en aan de Regering overgemaakt. § 2. De gouverneur mag, naargelang het geval, geheel of gedeelte van de akte die zijn goedkeuring behoeft, al dan niet goedkeuren. § 3. Wat betreft de akten bedoeld in artikel L3141-1, § 1, 1° en 2°, neemt de gouverneur zijn beslissing binnen dertig dagen vanaf de ontvangst van de akte en van haar bewijsstukken. § 4. Wat betreft de akten bedoeld in artikel L3141-1, § 1, 3°, neemt de gouverneur zijn beslissing binnen tweehonderd dagen vanaf de ontvangst van de akte en van haar bewijsstukken. § 5. Wat betreft de §§ 3 en 4 en bij gebrek aan beslissing binnen de gestelde termijn is de akte uitvoerbaar. HOOFDSTUK III - Bijzondere regels betreffende de akten van de zoneoverheden Afdeling 1 - Het beroep van de zoneoverheid

§ 1. De gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen van de ééngemeentezone of de politieraad of het politiecollege van de meergemeentenzone, waarvan de akte het voorwerp is geweest van een besluit waarbij die werd geweigerd of gedeeltelijk goedgekeurd, mag een beroep indienen bij de Regering binnen tien dagen vanaf de ontvangst van het besluit van de gouverneur. § 2. De Regering mag geheel of gedeelte van de akte al dan niet goedkeuren binnen dertig dagen vanaf de ontvangst van het beroep.

Bij gebrek aan beslissing in de gestelde termijn wordt het beroep beschouwd als afgewezen. Afdeling 2. - Het recht van de regering om de zaak aan zich te trekken

Wat betreft de in artikel L3141-1, § 1, 1° en 2°, bedoelde akten, mag de Regering zich het recht voorbehouden de eindbeslissing te nemen en stelt de gouverneur en de zoneoverheid daarvan in kennis binnen 20 dagen vanaf de ontvangst van bovenvermelde akten.

Als de Regering zich het recht heeft voorbehouden de eindbeslissing te nemen, overeenkomstig artikel L3143-2, geeft zij kennis van haar beslissing binnen 20 dagen na het verstrijken van de termijn waarover de zoneoverheid beschikt om het in de eerste afdeling bedoelde beroep in te dienen.

Titel V. - Administratief toezicht op de agglomeraties en federaties van gemeenten ENIG HOOFDSTUK § 1. Alleen de Regering oefent het administratief toezicht uit op de agglomeraties alsmede op de gemeenten die de agglomeraties vormen.

Deze bevoegdheid wordt uitgeoefend voor de aangelegenheden waarvoor in dit toezicht ten aanzien van de gemeenten wordt voorzien. § 2. Het provinciecollege oefent het administratief toezicht uit op de federaties alsmede op de gemeenten die deze federaties vormen. § 3. Een afschrift van alle beraadslagingen en besluiten van de raad wordt binnen een termijn van vijftien werkdagen overgemaakt aan de Regering of het provinciecollege volgens het geval. § 4. De aan de goedkeuring onderworpen beslissingen zijn van rechtswege uitvoerbaar indien de toezichtsoverheid er haar goedkeuring niet aan onthouden heeft binnen veertig dagen na hun ontvangst door de Regering of het provinciecollege naar gelang het geval.

Deze termijn kan verlengd worden bij een met redenen omklede beslissing van de toezichtsoverheid die een nieuwe termijn, waarbinnen ze beslist, bepaalt.

Elke niet-goedkeuring is met redenen omkleed. § 5. De Regering bepaalt de modaliteiten betreffende de uitoefening van het administratief toezicht.

Boek II. - Openbaarheid van het bestuur Titel I. - Algemene bepaling ENIG HOOFDSTUK Dit boek regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Dit boek doet geen afbreuk aan de wetsbepalingen die in een ruimere openbaarheid van bestuur voorzien.

Dit boek is van toepassing op de provinciale en gemeentelijke administratieve overheden.

Voor de toepassing van dit boek wordt verstaan onder : 1° administratieve overheid : een administratieve overheid als bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State 2° bestuursdocument : alle informatie, in welke vorm ook, waarover een administratieve overheid beschikt;3° document van persoonlijke aard : bestuursdocument dat een beoordeling of een waardeoordeel bevat van een met naam genoemd of gemakkelijk identificeerbaar natuurlijk persoon of de beschrijving van een gedrag waarvan het ruchtbaar maken aan die persoon kennelijk nadeel kan berokkenen.4° richtlijn 90/313/EEG : de richtlijn 90/313/EEG van de Raad, van 7 juni 1990, inzake de vrije toegang tot milieu-informatie;5° bestuursdocument inzake milieu : alle beschikbare informatie in geschreven, visuele, auditieve of geautomatiseerde vorm betreffende de toestand van water, lucht, bodem, fauna, flora, akkers en natuurgebieden, betreffende activiteiten (met inbegrip van activiteiten die hinder veroorzaken, zoals lawaai) en maatregelen die hierop een ongunstig effect hebben of waarschijnlijk zullen hebben, en betreffende beschermende activiteiten en maatregelen ter zake, met inbegrip van bestuursrechtelijke maatregelen en milieubeheersprogramma's. Titel II - Actieve openbaarheid ENIG HOOFDSTUK Met het oog op een duidelijke en objectieve voorlichting van het publiek over het optreden van de provinciale en gemeentelijke administratieve overheden : 1° wijst de provincie- of gemeenteraad een ambtenaar aan die belast wordt met de conceptie en de realisatie van het informatiebeleid voor alle administratieve overheden die ressorteren onder de provincie of de gemeente, alsmede met de coördinatie van de publicatie bedoeld in het 2°;2° publiceert de provincie of de gemeente een document met de beschrijving van de bevoegdheden en de interne organisatie van alle administratieve overheden die eronder ressorteren;dit document wordt ter beschikking gesteld van eenieder die erom vraagt; 3° vermeldt elke briefwisseling uitgaande van een provinciale of gemeentelijke administratieve overheid de naam, de hoedanigheid, het adres en het telefoonnummer van degene die meer inlichtingen kan verstrekken over het dossier;4° vermeldt elk document waarmee een beslissing of een administratieve handeling met individuele strekking uitgaande van een provinciale of gemeentelijke administratieve overheid ter kennis wordt gebracht van een bestuurde, de eventuele beroepsmogelijkheden, de instanties bij wie het beroep moet worden ingesteld en de geldende vormen en termijnen;bij ontstentenis neemt de verjaringstermijn voor het indienen van het beroep geen aanvang.

Voor de afgifte van het in artikel L3221-1, 2°, bedoelde document, kan een vergoeding worden gevraagd waarvan het bedrag wordt vastgesteld door de provincie- of gemeenteraad.

De vergoeding die eventueel wordt gevraagd, mag in geen geval meer bedragen dan de kostprijs.

Titel III. - Passieve openbaarheid ENIG HOOFDSTUK Het recht op het raadplegen van een bestuursdocument van een provinciale of gemeentelijke administratieve overheid en op het ontvangen van een afschrift van het document bestaat erin dat eenieder, volgens de voorwaarden bepaald in dit boek, elk bestuursdocument ter plaatse kan inzien, daaromtrent uitleg kan krijgen en mededeling in afschrift ervan kan ontvangen.

Voor documenten van persoonlijke aard is vereist dat de verzoeker van een belang doet blijken.

Inzage, uitleg of mededeling in afschrift van een bestuursdocument geschiedt op aanvraag. De vraag vermeldt duidelijk de betrokken aangelegenheid en, waar mogelijk, de betrokken bestuursdocumenten en wordt schriftelijk gericht aan de bevoegde provinciale of gemeentelijke administratieve overheid, ook wanneer deze het document in een archief heeft neergelegd.

Wanneer de vraag om inzage, uitleg of mededeling in afschrift is gericht aan een provinciale of gemeentelijke administratieve overheid die het bestuursdocument niet onder zich heeft, stelt deze de verzoeker daarvan onverwijld in kennis en deelt hem de benaming en het adres mede van de administratieve overheid die naar haar informatie het document onder zich heeft.

De provinciale en gemeentelijke administratieve overheden houden een register bij van de schriftelijke aanvragen, volgens datum van ontvangst.

Onverminderd de andere bij de wet of het decreet bepaalde uitzonderingen op gronden die te maken hebben met de uitoefening van de bevoegdheden van de federale overheid, de Gemeenschap of het Gewest, mag een provinciale of gemeentelijke administratieve overheid een aanvraag om inzage, uitleg of mededeling in afschrift van een bestuursdocument afwijzen in de mate dat de aanvraag : 1° een bestuursdocument betreft waarvan de openbaarmaking, om reden dat het document niet af of onvolledig is, tot misvatting aanleiding kan geven;2° een advies of een mening betreft die uit vrije wil en vertrouwelijk aan de overheid is meegedeeld;3° kennelijk onredelijk is;4° kennelijk te vaag geformuleerd is. Wanneer met toepassing van het vorige lid een bestuursdocument slechts voor een deel aan de openbaarheid moet of mag worden onttrokken, wordt de inzage, de uitleg of de mededeling in afschrift tot het overige deel beperkt.

De provinciale of gemeentelijke overheid die niet onmiddellijk op een aanvraag om openbaarheid kan ingaan of ze afwijst, geeft binnen de termijn van dertig dagen na ontvangst van de aanvraag kennis van de redenen van het uitstel of de afwijzing. In geval van uitstel kan de termijn nooit met meer dan vijftien dagen worden verlengd.

Bij ontstentenis van een kennisgeving binnen de voorgeschreven termijn, wordt de aanvraag geacht te zijn afgewezen.

In afwijking van het derde en vierde lid en krachtens artikel 3, § 4, van de richtlijn 90/313/EEG, geeft de provinciale of gemeentelijke administratieve overheid waarbij een aanvraag tot openbaarheid betreffende bestuursdocumenten inzake milieu die zij bezit, aanhangig gemaakt wordt, een uitdrukkelijk antwoord binnen een niet verlengbare termijn van zestig dagen vanaf de ontvangst van de aanvraag. In geval van afwijzing deelt de provinciale of gemeentelijke administratieve overheid de redenen voor haar beslissing mee aan de aanvrager, uiterlijk bij het verstrijken van die termijn. De redenen moeten in elk geval samen met de beslissing tot afwijzing meegedeeld worden.

Wanneer een persoon aantoont dat een bestuursdocument van een provinciale of gemeentelijke administratieve overheid onjuiste of onvolledige gegevens bevat die hem betreffen, is die overheid ertoe gehouden de nodige verbeteringen aan te brengen zonder dat het de betrokkene iets kost. De verbetering geschiedt op schriftelijke aanvraag van de betrokkene, onverminderd de toepassing van een door of krachtens de wet voorgeschreven procedure.

De provinciale of gemeentelijke administratieve overheid die niet onmiddellijk op een aanvraag om verbetering kan ingaan of ze afwijst, geeft binnen zestig dagen na ontvangst van de aanvraag aan de verzoeker kennis van de redenen van het uitstel of de afwijzing. In geval van uitstel kan de termijn niet met meer dan dertig dagen worden verlengd.

Bij ontstentenis van kennisgeving binnen de gestelde termijn, wordt de aanvraag geacht te zijn afgewezen.

Wanneer de vraag is gericht aan een provinciale of gemeentelijke administratieve overheid die niet bevoegd is om de verbeteringen aan te brengen, stelt deze de verzoeker daarvan onverwijld in kennis en deelt hem de benaming en het adres mee van de overheid die naar haar informatie daartoe bevoegd is. § 1. Wanneer de verzoeker moeilijkheden ondervindt om de raadpleging of de verbetering van een bestuursdocument te verkrijgen op grond van dit boek, met inbegrip van het geval van uitdrukkelijke beslissing tot afwijzing bedoeld in artikel L3231-3, vijfde lid, kan hij een verzoek tot heroverweging richten tot de betrokken provinciale of gemeentelijke administratieve overheid. Terzelfder tijd verzoekt hij de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten, opgericht bij de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur, een advies uit te brengen.

De Commissie brengt haar advies ter kennis van de verzoeker en van de betrokken provinciale of gemeentelijke administratieve overheid binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het verzoek. Bij ontstentenis van kennisgeving binnen de voorgeschreven termijn wordt aan het advies voorbijgegaan.

De provinciale of gemeentelijke administratieve overheid brengt binnen 15 dagen na ontvangst van het advies of na verloop van de termijn waarbinnen kennis moest worden gegeven van het advies, haar beslissing tot inwilliging of afwijzing van het verzoek tot heroverweging ter kennis van de verzoeker. Bij ontstentenis van kennisgeving binnen de voorgeschreven termijn, wordt de overheid geacht een beslissing tot afwijzing te hebben genomen.

Tegen deze beslissing kan de verzoeker beroep instellen overeenkomstig de wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 12 januari 1973. Het beroep bij de Raad van State is in voorkomend geval vergezeld van het advies van de Commissie. § 2. De Commissie kan ook door een provinciale of een gemeentelijke administratieve overheid worden geraadpleegd. § 3. De Commissie kan op eigen initiatief adviezen uitbrengen omtrent de algemene toepassing van dit boek. Zij kan aan de wetgevende macht voorstellen voorleggen inzake de toepassing en de eventuele herziening van dit boek.

Wanneer de vraag om openbaarheid betrekking heeft op een bestuursdocument van een provinciale of gemeentelijke administratieve overheid waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is opgenomen, is de toestemming van de maker of van de persoon aan wie de rechten van deze zijn overgegaan niet vereist om ter plaatse inzage van het document te verlenen of uitleg erover te verstrekken.

Een mededeling in afschrift van een auteursrechtelijk beschermd werk is niet toegestaan dan met voorafgaande toestemming van de maker of van de persoon aan wie de rechten van deze zijn overgegaan.

In ieder geval wijst de overheid op het auteursrechtelijk beschermd karakter van het betrokken werk.

De met toepassing van dit boek verkregen bestuursdocumenten mogen niet verspreid, noch gebruikt worden voor commerciële doeleinden.

De bepalingen van dit boek zijn mede van toepassing op de bestuursdocumenten die door een provinciale of gemeentelijke administratieve overheid in een archief zijn neergelegd.

De provinciegriffiers en de colleges van burgemeester en schepenen zijn ertoe gehouden hun medewerking te verlenen aan de toepassing van deze wet.

Voor de afgifte van een afschrift van een bestuursdocument kan een vergoeding worden gevraagd waarvan het bedrag wordt vastgesteld door de provincie- of gemeenteraad.

De vergoeding die eventueel wordt gevraagd voor het afschrift, mag in geen geval meer bedragen dan de kostprijs.

Boek III. - Financiën van de provincies en de gemeenten Titel I. - Beheersplan HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied De volgende gemeenten en provincies moeten een beheersplan opmaken : 1° de gemeenten die saneringsleningen, leningen voor buitengewone hulp of thesaurieleningen hebben verkregen en die de terugbetaling niet hebben verricht volgens de termen bepaald door de Waalse Regering;2° de gemeenten en de provincies die om de toekenning van een thesaurielening aanvragen. De Regering kan bepaalde gemeenten en provincies vrijstellen van de verplichting om een beheersplan op te maken, met name wanneer ze onderworpen zijn aan een saneringsplan en als ze een begroting in evenwicht ten opzichte van het eigen boekjaar voorleggen.

De Regering kan aan elke gemeente of elke provincie die overeenkomstig artikel 2, § 2, van het decreet van 23 maart 1995 houdende oprichting van een Gewestelijk Hulpcentrum voor gemeenten dat moet zorgen voor de opvolging en de controle op de beheersplannen van de gemeenten en provincies en dat het financiële evenwicht van de gemeenten en provincies van het Waalse Gewest moet helpen handhaven, een langlopende lening voor buitengewone hulp met gewestelijke tegemoetkoming heeft verkregen, opleggen dat ze een beheersplan opmaakt wanneer het tekort van het eigen boekjaar hoger is dan een derde van het op 31 december van het vorige jaar aangenomen globale overschot eventueel vermeerderd met het vroeger opgerichte gewoon reservefonds zonder specifieke bestemming.

HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen Het beheersplan bepaalt de begrotingsenveloppen per functie. Het legt de grote lijnen van de ontwikkeling van de uitgaven wat betreft elke economische functionele groep voor. Dit beheersplan moet gebiedend een financieel evenwicht van de totale begroting van de betrokken gemeente of provincie halen rekening houdende met het resultaat van de vroegere boekjaren. Het beheersplan dekt een periode van minstens vijf boekjaren. Het bepaalt de grote lijnen van het financieel beleid van de betrokken gemeente zowel voor de uitgaven en de ontvangsten als voor de gewone en buitengewone diensten.

Het beheersplan wordt goedgekeurd door de gemeenteraad of door de provincieraad en in voorkomend geval voorgelegd aan de goedkeuring van de Regering.

De Regering bepaalt de regels die de opstelling van een beheersplan regelen. Ze controleert de toepassing ervan en zorgt voor de opvolging ervan.

Het beheersplan wordt indien nodig aangepast bij de uitwerking van de begroting van de gemeente of van de provincie.

De beslissingen waardoor de gemeenteraad of de provincieraad in voorkomend geval een beheersplan opstelt of wijzigt, worden voorgelegd aan de goedkeuring van de Regering.

Elk besluit dat door de Regering krachtens artikel L3312-6 wordt genomen, moet genomen worden binnen vijftig dagen na ontvangst door de Regering van de aan de goedkeuring onderworpen akte.

Deze termijn mag verlengd worden met maximum vijfentwintig dagen.

De dag van ontvangst van de akte, die het uitgangspunt van de termijn is, is niet inbegrepen. De vervaldatum is inbegrepen in de termijn.

Wanneer deze dag een zaterdag, een zondag of een feestdag is, wordt de vervaldag uitgesteld tot de volgende werkdag. Onder feestdag in de zin van dit decreet wordt verstaan : 1 januari, Paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartdag, Pinkstermaandag, 21 juli, 15 augustus, 1 november, 2 november, 11 november, 15 november, 25 december en 26 december alsmede de bij decreet of besluit van de Regering bepaalde dagen.

Elke akte van de toezichtoverheid genomen door de Regering krachtens de artikelen L3312-6 en L3312-7 moet medegedeeld worden aan de gemeente of aan de provincie.

De mededeling geschiedt schriftelijk.

De toezending van dit geschrift moet op straffe van nietigheid van de akte uiterlijk op de vervaldatum van de termijn geschieden.

HOOFDSTUK III. - Bijzondere bepalingen voor de gemeenten bedoeld in artikel L3311-1 Het beheersplan bepaalt de inspanningen inzake fiscaliteit en minimale percentages.

Het plan bepaalt de oriëntaties inzake personeelbeheer zowel wat betreft de personeelsformatie als het administratief en geldelijk statuut.

Het beheersplan kan de voorwaarden bepalen die bepaalde overdrachtsuitgaven moeten voldoen. De rechtvaardiging van alle overdrachtsuitgaven moet gevoegd worden bij het beheersplan.

Titel II - Vestiging en invordering van de provincie- en gemeentebelastingen.

ENIG HOOFDSTUK Deze titel regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Deze titel is van toepassing op de door de provincies en de gemeenten gevestigde belastingen.

Zij is echter niet van toepassing op de aanvullende belastingen op de belastingen van de federale overheid.

De belastingen worden ingevorderd bij wege van kohieren of contant geïnd tegen afgifte van een betalingsbewijs.

De kohierbelasting moet worden betaald binnen twee maanden na de verzending van het aanslagbiljet.

Wanneer de contante inning niet kan worden uitgevoerd, wordt de belasting ingekohierd en is ze onmiddellijk eisbaar. § 1. De kohieren worden vastgesteld en uitvoerbaar verklaard ten laatste op 30 juni van het jaar dat volgt op het dienstjaar door : - het college van burgemeester en schepenen, voor de gemeentebelastingen; - de gouverneur of de persoon die hem in zijn ambt vervangt, voor de provinciebelastingen.

Het kohier wordt tegen ontvangstbewijs overgezonden aan de met de invordering belaste ontvanger die onverwijld instaat voor de verzending van de aanslagbiljetten. Deze verzending gebeurt zonder kosten voor de belastingplichtige. § 2. De rechten vastgesteld in de kohieren worden boekhoudkundig verbonden aan de ontvangsten van het dienstjaar waarin zij uitvoerbaar werden verklaard. § 3. De kohieren bevatten : 1° de naam van de gemeente of van de provincie die de belasting heeft gevestigd;2° de naam, voornamen of maatschappelijke benaming en het adres van de belastingplichtige;3° de datum van het reglement krachtens welke de belasting is verschuldigd;4° de benaming, de grondslag, het tarief, de berekening en het bedrag van de belasting, evenals het dienstjaar waarop zij betrekking heeft;5° het nummer van het artikel;6° de datum van uitvoerbaarverklaring;7° de verzendingsdatum;8° de uiterste betalingsdatum;9° de termijn waarbinnen de belastingplichtige bezwaar kan indienen, de benaming en het adres van de instantie die bevoegd is om deze te ontvangen. Het aanslagbiljet bevat de verzendingsdatum en de gegevens vermeld in artikel L3321, § 3.

Als bijlage wordt een beknopte samenvatting toegevoegd van het reglement krachtens welke de belasting is verschuldigd.

Indien de belastingverordening voorziet in de verplichting van aangifte, wordt, bij gebrek aan aangifte binnen de in de verordening gestelde termijn, of in geval van onjuiste, onvolledige of onnauwkeurige aangifte vanwege de belastingplichtige, de belasting ambtshalve ingekohierd.

Vooraleer wordt overgegaan tot de ambtshalve vaststelling van de belastingaanslag, betekent de overheid die krachtens artikel L3321-4 bevoegd is om het kohier vast te stellen, aan de belastingplichtige, per aangetekend schrijven, de motieven om gebruik te maken van deze procedure, de elementen waarop de aanslag is gebaseerd evenals de wijze van bepaling van deze elementen en het bedrag van de belasting.

De belastingplichtige beschikt over een termijn van dertig dagen volgend op de datum van verzending van de betekening om zijn opmerkingen schriftelijk voor te dragen.

De ambtshalve vaststelling van de belastingaanslag kan slechts geldig worden ingekohierd gedurende een periode van drie jaar volgend op 1 januari van het dienstjaar. Deze termijn wordt met twee jaar verlengd bij overtreding van de belastingverordening met het oogmerk te bedriegen of met de bedoeling schade te berokkenen.

De belastingverordening kan bepalen dat de ambtshalve ingekohierde belastingen worden verhoogd met het bedrag dat zij vastlegt en dat het dubbel van de verschuldigde belasting niet mag overschrijden. Het bedrag van deze verhoging wordt ook ingekohierd.

De overtredingen vermeld in artikel L3321-6, eerste lid, worden vastgesteld door de beëdigde, daartoe speciaal aangewezen ambtenaren.

Deze ambtenaren worden aangewezen door de overheid die, overeenkomstig artikel L3321-4, bevoegd is om de belastingkohieren vast te stellen.

De door hen opgestelde processen-verbaal hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.

Iedere belastingplichtige moet, op verzoek van het bestuur en zonder verplaatsing, alle boeken en bescheiden voorleggen die noodzakelijk zijn voor de vestiging van de belasting.

De belastingplichtigen moeten eveneens de vrije toegang verlenen tot de al dan niet bebouwde onroerende goederen, die een belastbaar element kunnen vormen of bevatten of waar een belastbare activiteit wordt uitgeoefend, aan de ambtenaren die overeenkomstig artikel L3321-7 worden aangesteld en voorzien zijn van hun aanstellingsbrief, en dit om de grondslag van de belasting vast te stellen en te controleren.

Tot gebouwen of bewoonde lokalen hebben deze ambtenaren evenwel alleen toegang tussen vijf uur 's morgens en negen uur 's avonds, en mits machtiging van de politierechter.

De belastingplichtige kan een bezwaar tegen een provincie- of gemeentebelasting indienen respectievelijk bij de gouverneur of bij het college van burgemeester en schepenen, die als bestuursoverheid handelen.

De Regering bepaalt de op dit bezwaar toepasselijke procedure.

Tegen de beslissing genomen door de in artikel L3321-9 bedoelde overheden kan beroep ingesteld worden bij de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied waarin de belasting gevestigd werd.

Bij ontstentenis van beslissing wordt het bezwaar geacht gegrond te zijn. De artikelen 1385decies en 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.

Tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg kan verzet of beroep ingesteld worden.

Tegen het arrest van het hof van beroep kan voorziening in cassatie ingesteld worden.

De vormen, de termijnen evenals de rechtspleging die toepasselijk zijn op de in artikel L3321-10 bedoelde beroepen worden geregeld zoals inzake Rijksinkomstenbelastingen en gelden voor alle betrokken partijen.

Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van deze titel, zijn de bepalingen van titel VII, hoofdstukken 1, 3, 4, (7) tot 10 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen en de artikelen 126 tot 175 van het uitvoeringsbesluit van dit Wetboek van toepassing op de provincie- en gemeentebelastingen voor zover zij met name niet de belastingen op de inkomsten betreffen.

De vervolgingen, de voorrechten en de wettelijke hypotheek voor de invordering van de provinciebelastingen die door het Bestuur der Douane en Accijnzen moeten worden geïnd, worden echter zoals inzake accijnzen uitgeoefend.

Titel III. - Toekenning en controle van de toelagen die door de gemeenten en provincies worden verleend ENIG HOOFDSTUK Deze titel is van toepassing op elke toelage verleend door : 1° de provincies, de gemeenten, de instellingen van provinciaal of gemeentelijk belang die rechtspersoonlijkheid bezitten, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de commissies voor de cultuur, de verenigingen van provincies en de verenigingen van gemeenten;2° de rechtstreeks of onrechtstreeks door een van de in 1° bedoelde verstrekkers gesubsidieerde rechtspersonen of natuurlijke personen. Onder toelage in de zin van deze titel dient te worden verstaan elke tegemoetkoming, elk voordeel of elke hulp, ongeacht de vorm of de benaming ervan, met inbegrip van de zonder interest verleende terugvorderbare voorschotten, toegekend ter bevordering van voor het algemeen belang dienstige activiteiten, maar met uitsluiting van de prijzen die aan geleerden en kunstenaars voor hun werken worden verleend.

Ieder trekker van een toelage verleend door een van de in artikel L3331-1 bedoelde verstrekkers moet de toelage gebruiken voor het doel waarvoor zij is toegekend en moet, tenzij hij er door of krachtens de wet van vrijgesteld is, het gebruik ervan rechtvaardigen.

Behoudens in de gevallen dat een wettelijke of reglementaire bepaling daarin voorziet, moet elke beslissing tot verlening van een toelage de aard, de omvang en de aanwendingsvoorwaarden ervan bepalen en tevens vermelden welke verantwoording van de toelagetrekker wordt geëist alsook, in voorkomend geval, de termijnen waarbinnen die verantwoording dient te worden overgelegd. § 1. Onverminderd artikel L3331-4, moet ieder rechtspersoon die, zelfs onrechtstreeks, een toelage heeft gekregen van een van de in artikel L3331-1, 1°, bedoelde verstrekkers, elk jaar zijn balans en rekeningen alsook een verslag inzake beheer en financiële toestand aan de verstrekker bezorgen. § 2. Ieder rechtspersoon die een toelage aanvraagt bij een van de in artikel L3331-1, 1°, bedoelde verstrekkers, moet zijn balans en rekeningen alsook een verslag inzake beheer en financiële toestand bij zijn aanvraag voegen. § 3. Dit artikel is niet toepasselijk op de toelagen die luidens een wettelijke bepaling verplicht ten laste zijn van de begroting van een in artikel L3331-1, 1°, bedoelde verstrekker.

Ieder verstrekker heeft het recht om ter plaatse de aanwending van de verleende toelage te doen controleren.

Wanneer de trekker van een toelage deze heeft ontvangen van een natuurlijke of een rechtspersoon, die ze zelf heeft ontvangen van een van de in artikel L3331-1, 1°, bedoelde verstrekkers, hebben dezen het recht om de in het eerste lid vermelde controle uit te oefenen.

Onverminderd de ontbindende bepalingen waaraan de toelage is onderworpen, is de toelagetrekker gehouden de toelagen terug te betalen in de volgende gevallen : 1° als hij de toelage niet aanwendt voor het doel waarvoor zij hem werd toegekend;2° als hij een van de in artikel L3331-4 en L3331-5 bedoelde verantwoordingen niet verstrekt;3° als hij zich verzet tegen de uitoefening van de controle bedoeld in artikel L3331-6. In het geval bedoeld in het eerste lid, 2° moet de toelagetrekker evenwel slechts het deel van de toelage dat niet is verantwoord terugbetalen.

De publiekrechtelijke rechtspersonen die bevoegd zijn tot het heffen van directe belastingen, kunnen de terugvorderbare toelagen bij dwangbevel verhalen. Het dwangbevel wordt uitgegeven door de rekenplichtige die met de terugvordering is belast. Het wordt uitvoerbaar verklaard door de administratieve overheid die bevoegd is om het kohier van de respectieve directe belastingen van die publiekrechtelijke rechtspersonen uitvoerbaar te verklaren.

De toekenning van toelagen wordt opgeschort zolang de toelagetrekker voor voorheen ontvangen toelagen de in de artikelen L3331-4 en L3331-5 bedoelde verantwoordingen niet verstrekt of zolang hij zich verzet tegen de uitoefening van de in artikel L3331-6 bedoelde controle.

Wordt een toelage per tranches uitgekeerd, dan wordt elke tranche voor de toepassing van dit artikel als een afzonderlijke bijlage beschouwd.

Deze titel is niet van toepassing op de toelagen met een waarde lager dan 1239,47 euro verleend door de, in artikel L3331-1, 1°, bedoelde verstrekkers, behalve dat dezen het recht hebben om aan de trekkers van die toelagen de door deze wet voorgeschreven verplichtingen geheel of gedeeltelijk op te leggen onverminderd de verplichtingen volgend uit die bepalingen van de artikelen L3331-3 en L3331-7, eerste lid 1°, die in elk geval dwingend zijn.

Voor de toelagen met een waarde tussen 1239,47 euro en 24 789,35 euro, kunnen de in artikel L3331-1, 1°, bedoelde verstrekkers de trekker geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de door deze wet voorgeschreven verplichtingen zonder dat deze laatste evenwel ontslagen kan worden van de verplichtingen volgend uit de bepalingen van de artikels L3331-3 en L3331-7, eerste lid, 1°.

Titel IV. - Subsidies voor sommige investeringen van openbaar nut ENIG HOOFDSTUK Deze titel is van toepassing op de toekenning, door het Waalse Gewest, van subsidies ter aanmoediging van sommige investeringen van openbaar nut, behalve als de toekenning van dergelijke subsidies bepaaldelijk geregeld wordt bij andere decreten of besluiten.

Voor subsidies van het Gewest met het oog op investeringen van openbaar nut komen volgende personen, aanvragers genaamd, in aanmerking : 1° de provincies;2° de gemeenten;3° de verenigingen van gemeenten;4° de kerkfabrieken en andere rechtspersonen die onroerende goeden, noodzakelijk voor de beoefening van de erkende erediensten, beheren;5° de rechtspersonen die de goeden, noodzakelijk voor de beoefening van de lekenmoraal, beheren;6° elke publiekrechtelijke persoon, aanvaard door de regering. De investeringen bepaald in artikel 3341-1 dienen door de aanvragers te worden opgenomen in een driejarenprogramma.

Afwijkend kan de investering die niet in een driejarenprogramma is opgenomen en die niet kon worden voorzien bij uitwerking daarvan, voor subsidiëring in aanmerking komen indien noodzakelijk gemaakt door overmacht of toeval.

De regering bepaalt : 1° de aard, de bestemming of het gebruik van investeringen die voor subsidiëring in aanmerking kunnen komen;2° de bijzondere voorwaarden voor toekenning van subsidies, de procedure voor de indiening van de aanvragen en de lijst van de te verstrekken documenten;3° het over een periode van drie jaar geldende subsidiepercentage. Het driejarenprogramma wordt door de regering goedgekeurd.

In de beslissing tot algehele of gedeeltelijke goedkeuring worden meer bepaald de technische en bedrijfswaarde van de investeringen en de financiële draagkracht van de aanvrager en het Gewest in overweging genomen.

De regering beslist binnen een termijn van dertig werkdagen na ontvangst van het programma. Hij kan bij met redenen omklede beslissing waarvan aan de aanvrager kennis wordt gegeven voor verstrijken van de termijn, die termijn één enkele keer verlengen met een nieuwe termijn van hoogstens dertig werkdagen.

Indien er geen kennisgeving door de regering plaatsgevonden heeft binnen de vijftien werkdagen volgend op het verstrijken van de termijn bedoeld in het tweede lid, wordt het programma geacht goedgekeurd te zijn.

De aanvrager legt de regering elk investeringontwerp dat in het goedgekeurde driejarenprogramma opgenomen is, ter goedkeuring voor.

In de gevallen waarin de provincie noch projectontwerper noch opdrachtgever is, leggen de aanvragers bedoeld in artikel L3341-2, 2° en 4°, de technische aspecten van de ontwerpen vooraf ter advies voor aan het provinciecollege. Dat advies wordt aan het ministerie van het Waalse Gewest overgemaakt binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen van de ontvangst van het ontwerp.

Aan die procedure worden de ontwerpen van werken betreffende de productie, de toevoer en de distributie van water niet onderworpen.

De aanvraag omvat : 1° de beraadslaging waarbij de aanvrager de wijze van gunning van de opdracht kiest en er de voorwaarden voor vaststelt, alsook de beraadslaging waarbij de projectontwerper wordt aangewezen;2° het bijzondere bestek en de uitvoeringsplannen;3° de kostenraming van de werken. De termijn voor de goedkeuring van het ontwerper door de regering bedraagt negentig dagen te rekenen van het bericht van ontvangst van het ontwerper door het ministerie van het Waalse Gewest of door het provinciecollege in het geval bedoeld in het tweede lid.

Als die termijn eenmaal verstreken is, wordt het ontwerper geacht goedgekeurd te zijn. § 1. De kennisgeving van de goedkeuring van het ontwerp, door de regering aan de aanvrager gedaan, geld als vaste subsidiëringsbelofte. § 2. Een subjectief recht voor de subsidie wordt niet in voldoende mate gegeven door : 1° het feit dat men zich schikt naar de voorwaarden, bepaald bij wet, decreet, begroting of de verordeningen;2° de goedkeuring van het driejarenprogramma;3° de goedkeuring van het ontwerp. § 3. De kennisgeving van de goedkeuring van het ontwerp verleent een subjectief recht aan de betaling van de subsidie indien alle vastgestelde voorwaarden vervuld zijn en de kredieten of vastleggingsmachtigingen bepaald bij wet of begroting beschikbaar zijn. § 1. Binnen de vier maanden te rekenen van de kennisgeving van de vaste belofte bedoeld in artikel L3341-7 maakt de aanvrager het volledige dossier betreffende de toewijzing van de opdracht aan de regering over. De vaste belofte vervalt bij verstrijken van de termijn, eventueel verlengd door de regering. § 2. De regering kan de beslissingen tot toewijzing van opdrachten tot aanneming van werken, leveringen of diensten betreffende de goedgekeurde ontwerpen waarbij de aanvrager de wet schendt of het algemeen belang schaadt, vernietigen.

De vernietigingstermijn bedraagt veertig dagen te rekenen van de ontvangst van de beslissing door de regering.

De beslissingen waarbij de aanvrager de opdrachten tot aanneming van werken, leveringen of diensten toewijst, zijn pas uitvoerbaar vanaf de dag waarop ze niet meer vernietigd kunnen worden. § 3. De regering kan bij besluit de termijn verlengen die hem is toegewezen om een beslissing tot toewijzing van een openbare opdracht verlengen met een maximumduur gelijk aan de helft van die termijn. § 4. Elk besluit tot vernietiging van de regering dient er de motieven van aangegeven in de tekst zelf en er dient daarvan kennis te worden gegeven aan de aanvrager uiterlijk de dag waarop de termijn vervalt, op straffe van nietigheid. § 1. De regering geeft kennis aan de aanvrager van het gecorrigeerde subsidiebedrag, op grond van de goedgekeurde offerte. § 2. De regering kan de toekenning van de subsidies uitbreiden naar werken tot uitbreiding van ondernemingen die onvoorzienbaar waren op het tijdstip van de uitwerking van het aanvankelijke ontwerp en die nodig zijn voor de goede uitvoering van de werken.

In dat laatste geval mag de bijkomende subsidie de 10 p.c. van de aanvankelijke subsidie niet te boven gaan. § 3. De investeringen die de actieve inrichting van openbare ruimten als voorwerp hebben, kunnen tegen 100 p.c. gesubsidieerd worden in het kader van pilootprojecten waarin sociale clausules betreffende de opleiding en de intregratie van werkzoekenden opgenomen worden. § 4. De investeringen die als voorwerp hebben, de verhoogde impact van de gesubsidieerde werken op de arbeidsmarkt, de economische ontwikkeling, de bestrijding van de sociale uitsluiting en de verbetering van de leefomgeving kunnen tegen 100 p.c. gesubsidieerd worden in het kader van pilootprojecten waarin sociale clausules betreffende de opleiding en de intregratie van werkzoekenden opgenomen worden. § 5. Bij gebreke van opname van sociale clausules voor de uitvoering van de werken bedoeld in de paragrafen 3 en 4 mag de subsidiëring een cijfer van 80% niet te boven gaan. § 6. Een jaarverslag betreffende de toepassing van de paragrafen 3 tot en met 5 wordt gevoegd bij het verantwoordingsprogramma van de jaarbegroting.

Bij verstrijken van de periode gedekt door het driejarenprogramma vervallen de subsidie-aanvragen waarvoor de kennisgeving bedoeld in artikel L3341-7 niet is gedaan.

Voorschotten op het bedrag van de subsidies kunnen tegen de door de regering vastgestelde voorwaarden toegekend worden.

Voor de uitvoering van deze titel gelden de bepalingen van het eerste boek van het derde deel van dit Wetboek niet.

Het provinciecollege zorgt voor de controle op de afwikkeling van de werven en de aanwending van de toegekende subsidie waarvoor een technisch advies voor de ontwerpen van werken zijn opgesteld overeenkomstig artikel L3341-6, tweede lid.

VIERDE DEEL : VERKIEZINGEN Eerste boek : Verkiezing van de organen Titel één : Gemeenschappelijke bepaling ENIG HOOFDSTUK De bepalingen van dit boek gelden onverminderd de federale bepalingen die betrekking hebben op de nationaliteitsvoorwaarden om het stemrecht uit te oefenen.

Titel II. - Verkiezing van de gemeentelijke organen HOOFDSTUK I. - Kiezerslijst § 1. Om gemeenteraadskiezer te zijn, moet men : 1° Belg zijn;2° de volle leeftijd van achttien jaar hebben bereikt;3° in de bevolkingsregisters van de gemeente ingeschreven zijn;4° zich niet bevinden in één van de gevallen van uitsluiting of schorsing bepaald bij het Kieswetboek. § 2. De voorwaarden vermeld in § 1, 2° en 4°, moeten vervuld zijn op de dag van de verkiezing; die vermeld in § 1, 1° en 3°, moeten dat zijn op de datum waarop de kiezerslijst wordt afgesloten. § 3. De kiezers die tussen de datum waarop de kiezerslijst wordt afgesloten en de dag van de verkiezing de Belgische nationaliteit verloren hebben, worden van de kiezerslijst geschrapt.

De kiezers die na de datum waarop de kiezerslijst wordt afgesloten, het voorwerp zijn van een veroordeling of een beslissing die voor hen ofwel de uitsluiting van het kiesrecht, ofwel de schorsing van dat recht op de datum van de verkiezing meebrengt, worden eveneens van de kiezerslijst geschrapt. § 4. Aan deze lijst worden tot de dag voor de verkiezing, de personen toegevoegd die ten gevolge van een arrest van het Hof van beroep of een beslissing van het college van burgemeester en schepenen weer als gemeenteraadskiezer opgenomen moeten worden.

De stemming vindt plaats in de gemeente waar de kiezer op de kiezerslijsten ingeschreven is. § 1. Op 1 augustus van het jaar tijdens hetwelk de gewone hernieuwing van de gemeenteraden plaatsheeft, maakt het college van burgemeester en schepenen een lijst van de gemeenteraadskiezers op.

Op die lijst worden vermeld : de personen die op vermelde datum in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven zijn en de andere in de artikelen L4121-1, § 1, en 1bis van de gemeentekieswet bedoelde kiesbevoegdheidsvoorwaarden vervullen; de gemeenteraadskiezers die tussen 1 augustus en de datum van de verkiezingen de leeftijd van achttien jaar bereiken; de personen voor wie de schorsing van het kiesrecht een einde neemt vóór de datum van de verkiezingen.

Voor elke persoon die voldoet aan de kiesbevoegdheidsvoorwaarden, vermeldt de kiezerslijst de naam, de voornamen, de geboortedatum, het geslacht en de hoofdverblijfplaats. Voor de kiezers die in deze hoedanigheid erkend zijn krachtens artikel 1bis van de gemeentekieswet wordt hun nationaliteit vermeld op de kiezerslijst. Bovendien staat naast hun naam de letter " C ". De lijst wordt met een doorlopende nummering opgesteld, in voorkomend geval per deelgemeente of in de geografische volgorde in functie van de straten. § 2. De artikelen 13, 16 en 18 tot 39 van het Kieswetboek zijn van toepassing, mits in artikel 18 en 19 de verwijzing naar artikel 10, § 2, van dat Wetboek vervangen wordt door een verwijzing naar § 1, derde lid, van dit artikel. § 1. Het gemeentebestuur is verplicht, zodra de kiezerslijst opgemaakt is, exemplaren of afschriften ervan af te geven aan de personen die in naam van een politieke partij optreden, die daartoe uiterlijk op 1 augustus van het jaar waarin de gewone verkiezing plaatsheeft of, in geval van buitengewone verkiezing, vermeld in de artikelen L4122-1, tweede en derde lid, en L4126-6, tweede lid, binnen acht dagen na hetzij de beslissing van de gemeenteraad of na bekendmaking van het regeringsbesluit tot oproeping van de kiezers hetzij na ongeldig-verklaring van de verkiezing, bij aangetekend schrijven een aanvraag richten aan de burgemeester en die er zich schriftelijk toe verbinden een kandidatenlijst voor de verkiezingen in de gemeente voor te dragen.

Elke politieke partij kan kosteloos twee exemplaren of afschriften van deze lijst krijgen voor zover ze een kandidatenlijst voor de verkiezingen in de gemeente indient.

De afgifte aan de in het eerste lid vermelde personen van bijkomende exemplaren of afschriften geschiedt tegen betaling van de kostprijs, die door het college van burgemeester en schepenen wordt bepaald.

Indien een politieke partij geen kandidatenlijst voordraagt, kan zij van de kiezerslijst geen gebruik meer maken, ook niet voor verkiezingsdoeleinden, op straffe van de in artikel 197bis van het Kieswetboek vastgestelde strafsancties. § 2. Ieder persoon die als kandidaat voorkomt op een voordracht ingediend met het oog op de verkiezing, kan tegen betaling van de kostprijs exemplaren of afschriften van de kiezerslijst krijgen, voor zover hij ernaar gevraagd heeft volgens de nadere regelen bepaald in § 1, eerste lid.

Het gemeentebestuur onderzoekt, op het ogenblik van de afgifte, of de belanghebbende als kandidaat bij de verkiezing is voorgedragen.

Indien de aanvrager later van de kandidatenlijst wordt geschrapt, mag hij van de kiezerslijst geen gebruik meer maken, ook niet voor verkiezingsdoeleinden, op straffe van de in artikel 197bis van het Kieswetboek vastgestelde strafsancties. § 3. Het gemeentebestuur mag geen exemplaren of afschriften van de kiezerslijst afgeven aan andere personen dan die welke ze overeenkomstig § 1, eerste lid, of § 2, eerste lid, aangevraagd hebben. De personen die deze exemplaren of afschriften hebben ontvangen, mogen ze op hun beurt niet meedelen aan derden.

De exemplaren of afschriften van de kiezerslijst die worden afgegeven met toepassing van de §§ 1 en 2, mogen slechts voor verkiezingsdoeleinden gebruikt worden, inbegrepen buiten de periode die tussen de datum van afgifte van de lijst en de datum van de verkiezing valt.

Uiterlijk op 31 augustus zendt het gemeentebestuur twee exemplaren van de lijst der gemeenteraadskiezers aan de provinciegouverneur of aan de door hem aangewezen ambtenaar.

In de gevallen van buitengewone verkiezing vermeld in artikel L4122-1, tweede en derde lid, en L4126-6, tweede lid, maakt het college van burgemeester en schepenen de kiezerslijst op, hetzij op de datum van de beslissing van de gemeenteraad of van het regeringsbesluit tot oproeping van de kiezers, hetzij op de datum waarop de beslissing tot annulering van de verkiezing aan de gemeenteraad wordt betekend. HOOFDSTUK II. - Verdeling van de kiezers en kiesbureaus De gewone vergadering van de kiezers voor de hernieuwing van de gemeenteraden heeft van rechtswege plaats om de zes jaar, op de tweede zondag van oktober.

De kiezers kunnen, krachtens een gemeenteraadsbesluit of een regeringsbesluit, ook in buitengewone vergadering worden bijeengeroepen om te voorzien in de opengevallen plaatsen. Deze vergadering heeft altijd plaats op een zondag, binnen vijftig dagen na de beslissing of het regeringsbesluit.

De bepalingen van het voorgaande lid zijn van toepassing op de verkiezingen bedoeld in de artikelen L1112-1 en L1112- 2.

Wanneer er niet meer dan achthonderd kiezers zijn, vergaderen zij in één enkele stemafdeling. Zijn er meer, dan worden zij door het college van burgemeester en schepenen ingedeeld in stemafdelingen van ten hoogste achthonderd en ten minste honderdvijftig kiezers.

Het college wijst voor elke stemafdeling een afzonderlijk stemlokaal aan.

Er kunnen meerdere stemafdelingen bijeengeroepen worden in zalen die deel uitmaken van éénzelfde gebouw.

Wanneer de stemming anders gebeurt dan aan de hand van een stembiljet, kan de regering het aantal kiezers per stemafdeling verhogen, zonder dat het aantal ervan echter hoger ligt dan tweeduizend.

Ten minste vijfendertig dagen vóór de verkiezing zendt het college van burgemeester en schepenen tegen ontvangstbewijs of in een ter post aangetekende omslag twee voor echt verklaarde uittreksels uit de lijst der kiezers, opgemaakt per stemafdeling, aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, of, indien in de gemeente geen rechtbank is gevestigd, aan de vrederechter van het kanton.

Ten minste zevenentwintig dagen vóór de verkiezing zendt de vrederechter die uittreksels in een ter post aangetekende omslag door aan de voorzitter van het hoofdstembureau, die hij voor elke gemeente van het kanton heeft aangewezen overeenkomstig artikel L4122-5.

Tot op de dag van de verkiezing zendt het college van burgemeester en schepen aan de voorzitter van elke stemafdeling de beslissingen die inschrijving op of schrapping van de lijst der kiezers, verlies of schorsing van het stemrecht ten gevolge hebben en de kiezers van zijn afdeling betreffen.

In de gemeenten die hoofdplaats zijn van een gerechtelijk arrondissement, wordt het hoofdbureau voorgezeten door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of, bij zijn ontstentenis, door de magistraat die hem vervangt.

In de gemeenten die hoofdplaats zijn van een gerechtelijk kanton, wordt het hoofdbureau voorgezeten door de vrederechter of, bij zijn ontstentenis, door één van zijn plaatsvervangers naar dienstouderdom.

In de andere gemeenten wordt de voorzitter van het hoofdbureau door de vrederechter van het kanton uit de gemeenteraadskiezers benoemd, in de volgorde bepaald bij artikel 95, § 4, derde lid, van het Kieswetboek, met dit voorbehoud dat onder het punt 9° " van de gemeente " gelezen moet worden in plaats van " van het arrondissement ".

In de gevallen vermeld in het eerste en het tweede lid, wijst de voorzitter van het hoofdbureau een plaatsvervanger aan om hem op de dag van de stemming te vervangen, wanneer hij gehouden is zich naar een andere gemeente te begeven om er te stemmen.

De voorzitters van de stembureaus worden door de voorzitter van het hoofdbureau uit de gemeenteraadskiezers benoemd, in de volgorde bepaald bij artikel 95, § 4, derde lid, van het Kieswetboek, met dit voorbehoud dat in het 9° " van de gemeente " gelezen moet worden in plaats van " van het arrondissement ".

Uiterlijk de dertigste dag vóór de verkiezing maakt de voorzitter van het hoofdbureau de lijst van de voorzitters van de stembureaus op en stuurt een afschrift aan de betrokkenen.

Hij voorziet ten spoedigste in de vervanging van degenen die hem binnen drie dagen na ontvangst van het bericht een wettige reden van verhindering hebben doen kennen.

Ten minste veertien dagen vóór de verkiezing doet de voorzitter van het stembureau de kiezerslijsten van zijn afdeling toekomen.

Elk stembureau of het enig stembureau bedoeld bij artikel L4122-2 bestaat uit een voorzitter, eventueel een plaatsvervangende voorzitter, vier bijzitters, vier plaatsvervangende bijzitters en een secretaris.

Kandidaten mogen er geen deel van uitmaken. § 1. De voorzitter van het hoofdbureau wijst uit de gemeenteraadskiezers de bijzitters aan die deel uitmaken van zijn bureau.

Het hoofdbureau of, indien het kiescollege niet méér dan één stemafdeling uitmaakt, het enige stembureau, moet ten minste zevenentwintig dagen vóór de verkiezing samengesteld zijn. § 2. De bijzitters voor de stembureaus worden aangewezen overeenkomstig artikel 95, § 9, van het Kieswetboek.

Voor die bureaus worden de bijzitters ten minste twaalf dagen vóór de verkiezing aangewezen. De voorzitter van elk stembureau geeft aan de voorzitter van het hoofdbureau dadelijk kennis van de gedane aanwijzingen.

Binnen achtenveertig uren na de aanwijzing van de bijzitters en plaatsvervangende bijzitters geeft de voorzitter van elk stembureau hun daarvan kennis bij ongesloten aangetekende brief en verzoekt hen tevens hun ambt op de gestelde dagen te komen waarnemen; in geval van verhindering moeten zij de voorzitter daarvan bericht geven binnen achtenveertig uren na de kennisgeving.

De voorzitter voorziet in hun vervanging volgens de orde in het vorige artikel vastgesteld.

Met een geldboete van vijftig tot tweehonderd euro wordt gestraft de voorzitter, de bijzitter of de plaatsvervangende bijzitter die binnen de bepaalde tijd de reden van zijn verhindering niet opgeeft, of die, na het ambt te hebben aanvaard, zonder wettige reden nalaat het te vervullen.

De secretaris wordt benoemd door de voorzitter van het stembureau.

Een lijst die de samenstelling van de stembureaus aangeeft, wordt aan de gemeentesecretarie gezonden om er voor ieder ter inzage te worden gelegd.

De voorzitter van het hoofdbureau verstrekt afschriften van de lijst met de leden van de kiesbureaus van de gemeente aan ieder die ten minste vijftien dagen vóór de verkiezing erom verzocht heeft; de prijs van een exemplaar van deze lijst mag niet hoger zijn dan 2,48 euro.

Indien de bijzitters en de plaatsvervangende bijzitters niet aanwezig zijn op het uur dat voor het begin van de stemming is bepaald, vult de voorzitter het stembureau ambtshalve aan met aanwezige kiezers die aan de gestelde vereisten voldoen.

Elk bezwaar tegen een dergelijke aanwijzing moet door de getuigen worden ingebracht voor het begin van de verrichtingen. Het stembureau doet onverwijld uitspraak, zonder mogelijkheid van beroep.

Ingeval de voorzitter van de stemafdeling bij het begin of tijdens het verloop van de verrichtingen verhinderd of afwezig is, zorgt het stembureau voor de nodige aanvulling. Daarvan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal.

De voorzitters van de stembureaus en de bijzitters van het hoofdstembureau leggen de volgende eed af : « Je jure de recenser fidèlement les suffrages et de garder le secret des votes (Ik zweer dat ik de stemmen getrouw zal opnemen en het geheim van de stemming zal bewaren)".

Of : « Ich schwöre die Stimmen gewissenhaft zu zählen und das Stimmengeheimnis zu bewahren ".

De bijzitters van de afdelingsstembureaus, de secretarissen, alsmede de getuigen van de kandidaten, leggen de volgende eed af : « Ik zweer dat ik het geheim van de stemming zal bewaren (Je jure de garder le secret des votes )".

Of : « Ich schwöre das Stimmgeheimnis zu bewahren ".

De eed wordt voor het begin van de verrichtingen door de bijzitters, de secretaris en de getuigen afgelegd in handen van de voorzitter, vervolgens door deze ten overstaan van het samengestelde bureau.

De voorzitter of de bijzitter, die gedurende de verrichtingen benoemd wordt ter vervanging van een verhinderd lid, legt de eed af voordat hij zijn ambt aanvaardt.

Van deze eedafleggingen wordt in het proces-verbaal melding gemaakt.

De leden van de stembureaus ontvangen presentiegeld. Het bedrag wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Het mag niet hoger zijn dan het bedrag dat bepaald is krachtens artikel 130, eerste lid, 2° van het Kieswetboek, noch lager zijn dan de helft van dat bedrag.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt het hoofdbureau gelijkgeschakeld met het kieskringhoofdbureau.

Ten minste vijftien dagen voor de verkiezing zendt het college van burgemeester en schepenen een oproepingsbrief aan elke kiezer, aan de verblijfplaats die hij op dat ogenblik heeft. Kan een oproepingsbrief aan de kiezer niet worden bezorgd, dan wordt hij op de gemeentesecretarie neergelegd, waar de kiezer hem kan afhalen tot op de dag van de stemming, 's middags.

De oproepingsbrief vermeldt de dag waarop en het lokaal waar de kiezer moet stemmen, het aantal te kiezen raadsleden alsook de uren van opening en sluiting der stemming. Hij herinnert eveneens aan het bepaalde in artikel L4123-3, § 2, laatste lid.

De oproepingsbrieven, overeenkomstig het model dat bij regeringsbesluit te bepalen is, vermelden de naam, de voornamen, het geslacht en de hoofdverblijfplaats van de kiezer en, in voorkomend geval, de naam van zijn echtgeno(o)t(e), alsook het nummer waaronder hij op de kiezerslijst staat.

Een bericht van oproeping wordt ten minste twintig dagen vóór de stemming in de gemeente ter openbare kennis gebracht op de gebruikelijke wijze en de gewone uren van bekendmaking. Het aanplakbiljet behelst de vermeldingen voorgeschreven in het tweede lid, en herinnert eraan dat de kiezer die zijn oproepingsbrief niet heeft ontvangen, hem op de gemeentesecretarie kan afhalen tot op de dag van de stemming, 's middags. HOOFDSTUK III. - Kiesverrichtingen Afdeling 1. - Kandidaatstellingen en stembiljetten

De voordrachten van kandidaten worden aan de voorzitter van het hoofdstembureau ter hand gesteld op zaterdag, de negenentwintigste, of op zondag, de achtentwintigste dag vóór de stemming, tussen 13 en 16 uur.

De aanwijzingen van getuigen worden door de voorzitter van het hoofdstembureau in ontvangst genomen op dinsdag, de vijfde dag vóór de stemming tussen 14 en 16 uur.

Ten minste drieëndertig dagen vóór de verkiezing maakt de voorzitter van het hoofdstembureau, onder vermelding van de hierboven bepaalde dagen en uren, bekend op welke plaats hij de voordrachten van kandidaten en de aanwijzingen van getuigen in ontvangst zal nemen.

Wanneer de zevenentwintigste dag vóór de verkiezing een wettelijke feestdag is, worden alle kiesverrichtingen welke op deze dag moeten plaatshebben en de in het eerste tot derde lid bedoelde dagen, achtenveertig uren vervroegd.

Na de loting bedoeld in artikel L4153-15 stelt de regering de voorzitters van de hoofdbureaus in kennis van de aldus toegekende gemeenschappelijke volgnummers, van de aan de verschillende nummers voorbehouden letterwoorden alsmede de namen, de voornamen en de adressen van de personen en hun plaatsvervangers, die door de politieke formaties zijn aangewezen op het vlak van het administratief arrondissement, en die alleen bevoegd zijn tot het echt verklaren van de kandidatenlijsten.

De voordrachten van kandidaten die zich op een beschermd letterwoord en een gemeenschappelijk volgnummer beroepen, met toepassing van artikel L4153-15, moeten vergezeld gaan van het attest van de op het vlak van het administratief arrondissement door de politieke formatie aangewezen persoon of zijn plaatsvervanger; indien een dergelijk attest niet kan worden voorgelegd, moet de voorzitter van het hoofdbureau voor de gemeenteraadsverkiezing ambtshalve het gebruik van het beschermd letterwoord en het gemeenschappelijk volgnummer voor de provincieraadsverkiezing weigeren. § 1. De voordrachten van kandidaten moeten ondertekend worden hetzij door ten minste twee aftredende gemeenteraadsleden, hetzij : in de gemeenten van 20 000 inwoners en meer, door ten minste 100 gemeenteraadskiezers; in die van 10 000 tot 20 000 inwoners, door ten minste 50 gemeenteraadskiezers; in die van 5 000 tot 10 000 inwoners, door ten minste 30 gemeenteraadskiezers; in die van 2 000 tot 5 000 inwoners, door ten minste 20 gemeenteraadskiezers; in die van 500 tot 2 000 inwoners, door ten minste 10 gemeenteraadskiezers; in die van minder dan 500 inwoners, door ten minste 5 gemeenteraadskiezers.

Het bevolkingscijfer is datgene dat vastgesteld wordt overeenkomstig artikel L1121-3, eerste lid.

De voordracht wordt aan de voorzitter van het hoofdstembureau tegen ontvangbewijs overhandigd door één van de drie ondertekenaars daartoe door de kandidaten in hun verklaring van bewilliging aangewezen of door één van de twee kandidaten daartoe door de aftredende gemeenteraadsleden aangewezen.

De voordrachtsakte vermeldt de naam, de voornamen, de geboortedatum, het geslacht, het beroep en de hoofdverblijfplaats van de kandidaten en, in voorkomend geval, van de kiezers die hen voordragen.

Ze vermeldt eveneens het letterwoord, waarin is voorzien bij artikel L4153-13 en dat bovenaan de kandidatenlijst op het stembiljet moet staan. De identiteit van de vrouwelijke kandidaat die gehuwd of weduwe is, mag voorafgegaan worden door de naam van haar echtgenoot of overleden echtgenoot.

Het gebruiken van de letterwoorden die op de lijsten voor de provincieraadsverkiezing voorkomen en waarvan het gebruik ontzegd is, kan door de regering verboden worden voor de gemeenteraadsverkiezingen.

Wanneer de ondertekenaars op de lijst van de kiezers van de gemeente als kiezer voorkomen, mag het bureau hun hoedanigheid van kiezer niet betwisten.

De voorgedragen kandidaten bewilligen in hun kandidaatstelling door een gedagtekende en ondertekende schriftelijke verklaring, die aan de voorzitter van het hoofdstembureau tegen ontvangbewijs wordt overhandigd binnen de tijd bepaald in artikel L4123-1, eerste lid. Zij kunnen, in hun verklaring van bewilliging, beslissen geen gebruik te maken van het gemeenschappelijk volgnummer aan de verenigde lijsten toegekend op grond van artikel L4153-15, § 2, niettegenstaande ze toch het letterwoord ervan gebruiken.

De niet-Belgische kandidaten van de Europese Unie voegen bij de akte van bewilliging van hun kandidaatstelling een individuele geschreven en ondertekende verklaring waarin ze hun nationaliteit en het adres van hun hoofdverblijfplaats vermelden en waarin ze verklaren : 1° dat zij in een lokale basisoverheid van een andere Lid-Staat van de Europese Unie geen ambt of mandaat uitoefenen dat gelijkwaardig is aan dat van gemeenteraadslid, schepen of burgemeester ;2° dat zij in een andere Lid-Staat van de Europese Unie geen functies uitoefenen die gelijkwaardig zijn met die welke worden bedoeld in artikel L1125-1, eerste lid, 1° tot en met 8°;3° dat zij op de datum van de verkiezing niet ontheven of geschorst zijn van het verkiesbaarheidsrecht in hun staat van herkomst. In geval van twijfel over de verkiesbaarheid van de kandidaat, meer bepaald na kennisname van zijn verklaring, kan de voorzitter van het hoofdbureau eisen dat deze kandidaat een attest van de bevoegde overheden van zijn staat van herkomst indient waarin verklaard wordt dat hij, op de datum van de verkiezing, niet ontheven of geschorst is van het verkiesbaarheidsrecht in deze staat, of dat deze overheden daarvan niets bekend is.

De bewilligende kandidaten wier namen voorkomen op eenzelfde voordracht, worden geacht een enkele lijst te vormen.

Zij kunnen in hun verklaring van bewilliging een getuige en een plaatsvervangend getuige aanwijzen om de vergaderingen van het hoofdstembureau voorgeschreven bij de artikelen L4123-8, L4123-10 en L4123-12, bij te wonen; indien bepaalde kandidaten in afzonderlijke verklaringen van bewilliging verschillende personen hebben aangewezen, komen alleen in aanmerking de aanwijzingen ondertekend door de eerste kandidaat in de volgorde van de voordracht.

Dezen hebben het recht hun opmerkingen in de processen-verbaal te doen opnemen. § 2. In hun verklaring van bewilliging verbinden de kandidaten zich ertoe de wetsbepalingen inzake beperking en controle van de verkiezingsuitgaven na te leven en deze uitgaven aan te geven. Zij verbinden er zich bovendien toe de herkomst van de geldmiddelen aan te geven en daarbij de identiteit van de natuurlijke personen die giften van 125 EUR en meer hebben gedaan, te registreren.

De lijstaanvoerder moet bovendien binnen dertig dagen na de datum van de verkiezingen de uitgaven voor de verkiezingspropaganda van de lijst aangeven. Hij verbindt er zich tevens toe de herkomst van de geldmiddelen aan te geven en daarbij de identiteit van de natuurlijke personen die giften van 125 EUR en meer hebben gedaan, te registreren.

De hoofdgetuige van de lijst of de daartoe door de lijst gemandateerde persoon verzamelt de aangiften van de verkiezingsuitgaven van elke kandidaat en van de lijst en dient ze in binnen dertig dagen na de datum van de verkiezingen bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg binnen wiens rechtsgebied de gemeente gelegen is.

De verklaring van bewilliging en de aangifte worden gesteld op daartoe bestemde formulieren en worden door de aanvragers ondertekend.

Die formulieren worden door de regering ter beschikking gesteld en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

De aangiften worden vanaf de eenendertigste dag na de datum van de verkiezingen ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg gedurende vijftien dagen ter inzage gelegd van alle kiesgerechtigden van de betrokken kieskring, op vertoon van hun oproepingsbrief voor de verkiezingen. § 3. Op eenzelfde lijst mogen niet meer kandidaten voorkomen dan er raadsleden te kiezen zijn.

Op een lijst mag het aantal kandidaten van hetzelfde geslacht niet meer bedragen dan twee derde van het totaal aantal bij de verkiezing te begeven zetels.

Indien het aldus bekomen resultaat decimalen bevat, worden die naar boven of naar beneden afgerond naargelang ze al dan niet 0,50 bereiken.

De bepalingen van de twee voorgaande leden zijn enkel van toepassing bij een volledige hernieuwing van de gemeenteraden.

De aangiften van de verkiezingsuitgaven, ingediend overeenkomstig artikel L4123-3, worden bewaard op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg tot de honderdeenentwintigste dag na de datum van de verkiezingen.

Indien een klacht als bedoeld bij artikel 12 van de wet van 7 juli 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de provincieraden en de gemeenteraden en de districtsraden en voor de rechtstreekse verkiezing van de raden voor maatschappelijk welzijn, of een bezwaar als bedoeld bij artikel L4126-1, § 1, tweede lid, wordt ingediend binnen honderdtwintig dagen na de datum van de verkiezingen, wordt de aangifte van de verkiezingsuitgaven van de kandidaat die het voorwerp is van de klacht, op hun verzoek overgezonden aan de betrokken procureur des Konings of aan het provinciecollege.

Indien geen enkele klacht als bedoeld bij artikel 12 van dezelfde wet van 7 juli 1994, noch een bezwaar als bedoeld bij artikel L4126-1, § 1, tweede lid, wordt ingediend binnen de in het vorige lid bepaalde termijn, kunnen de betrokken documenten door de kandidaten worden afgehaald.

De voordracht wijst de volgorde aan waarin de kandidaten worden voorgedragen.

Een kiezer mag niet meer dan één voordracht voor dezelfde verkiezing ondertekenen. De kiezer die dit verbod overtreedt is strafbaar met de straffen bepaald bij artikel 202 van het Kieswetboek.

Wanneer in gemeenten beneden 5 000 inwoners gewone verkiezingen voor de hernieuwing van de gemeenteraad of buitengewone verkiezingen voor de gezamenlijke mandaten van raadslid worden gehouden, mag de voordracht van kandidaten, behalve de lijst bedoeld in artikel L4123-3, ook een lijst van drie kandidaat-opvolgers omvatten, voor het geval dat de verkiezing zonder stemming zou eindigen.

De voordracht van deze kandidaat-opvolgers wijst de volgorde aan waarin zij worden voorgedragen; zij moet, op straffe van nietigheid, voorkomen in dezelfde akte als de voordracht van de kandidaat-raadsleden en de kandidaten van beide categorieën moeten daarin afzonderlijk worden gerangschikt, met nauwkeurige aanduiding van elke categorie.

Een kandidaat mag niet tegelijk als kandidaat-raadslid en als kandidaat-opvolger worden voorgedragen. Bij overtreding van die bepaling wordt de naam van de kandidaat geschrapt van de lijst der kandidaat-opvolgers.

Vijf dagen vóór de verkiezing kunnen de kandidaten zoveel getuigen en zoveel plaatsvervangende getuigen aanwijzen als er stembureaus en stemopnemingsbureaus zijn.

Niemand mag als getuige worden aangewezen, indien hij geen gemeenteraadskiezer is in het administratief arrondissement.

De kandidaten beslissen voor iedere getuige in welk stembureau of stemopnemingsbureau hij tijdens de hele duur van de verrichtingen zijn opdracht zal vervullen. Zij geven hiervan zelf kennis aan de door hen aangewezen getuigen. Deze kennisgeving wordt medeondertekend door de voorzitter van het hoofdstembureau.

De getuigen die kiezer zijn in een andere gemeente moeten van hun hoedanigheid van gemeenteraadskiezer doen blijken door overlegging, hetzij van de oproepingsbrief voor de verkiezingen in hun gemeente, hetzij van een uittreksel uit de kiezerslijst.

De kandidaten kunnen als getuige of als plaatsvervangend getuige worden aangewezen.

Kandidaten die te samen zijn voorgedragen, mogen slechts één getuige en één plaatsvervangend getuige per stembureau aanwijzen.

Indien meer dan één getuige voor eenzelfde stembureau en voor eenzelfde lijst is voorgedragen, weert het hoofdstembureau de boventallige getuigen door middel van lotingen, waarbij dezen eventueel voor andere stembureaus worden aangewezen. De voorzitter van het hoofdstembureau geeft hun daarvan dadelijk bericht. De lotingen geschieden onmiddellijk na het verstrijken van de termijn die voor het in ontvangst nemen van de getuigenaanwijzingen is gesteld, ongeacht het aantal aanwezige leden.

De getuigen hebben het recht de omslagen waarvan sprake in de artikelen L4123-24, L4123-29 en L4123-35 te verzegelen en hun opmerkingen in het proces-verbaal te doen opnemen. § 1. Artikel 119 van het Kieswetboek is van toepassing op de gemeenteraadsverkiezingen met dien verstande dat : - het woord "twintigste" vervangen wordt door het woord "zevenentwintigste"; - het woord "arrondissementshoofdbureau » vervangen wordt door het woord "hoofdbureau". § 2. Met uitzondering van de leeftijdsvereiste, die moet vervuld zijn op de datum van de verkiezing, moet aan de verkiesbaarheidsvereisten voldaan zijn vanaf de dag waarop de lijst van de gemeenteraadskiezers wordt opgemaakt met toepassing van de artikelen L4121-4, L4121-6 of L4126-6, tweede lid.

Het hoofdbureau wijst de kandidaten af die niet de hoedanigheid van kiezer bezitten. Het wijst ook de niet-Belgische kandidaten van de Europese Unie af die bij hun akte van bewilliging niet de verklaring en, in voorkomend geval, evenmin het bewijs gevoegd hebben die bedoeld zijn in artikel 4123-3, § 1, achtste en negende lid.

Het hoofdbureau wijst eveneens de lijsten af die niet hebben voldaan aan de bepalingen van artikel L4123-3, twaalfde lid. § 3. De artikelen 120 tot 125quater van het Kieswetboek zijn van toepassing op de gemeenteraadsverkiezingen, met dien verstande dat : 1° Het woord " negentiende " in het eerste lid van artikel 121 vervangen wordt door het woord " zesentwintigste ".2° Het woord " zeventiende " in het eerste lid van de artikelen 123 en 124 vervangen wordt door het woord " vierentwintigste ".3° In artikel 123, de verwijzing naar artikel 117bis, die voorkomt in hetzelfde derde lid, 6°, vervangen wordt door een verwijzing naar artikel L4123-3, § 3, vierde lid.4° Het woord " zestiende " in het eerste lid van artikel 125bis vervangen wordt door het woord " drieëntwintigste ".5° Het woord " dertiende " in het voorlaatste lid van artikel 125 en in het eerste lid van artikel 125ter vervangen wordt door het woord " twintigste ".6° In elk van deze artikelen het woord " arrondissementshoofdbureau " vervangen wordt door het woord " hoofdbureau ". Een kandidaat mag niet voorkomen op meer dan één lijst voor een zelfde verkiezing.

De bewilligende kandidaat die deze verbodsbepaling overtreedt, is strafbaar met de straffen bepaald in artikel 202 van het Kieswetboek.

Zijn naam wordt geschrapt van alle lijsten waarop hij voorkomt.

Zijn er niet meer kandidaat-raadsleden overeenkomstig artikel L4123-3 voorgedragen dan er mandaten toe te kennen zijn, dan worden zij zonder meer door het hoofdstembureau gekozen verklaard.

Bovendien worden in voorkomend geval de kandidaat-opvolgers die overeenkomstig artikel L4123-6 zijn voorgedragen, door het bureau, eerste, tweede en derde opvolger verklaard in de volgorde van de voordracht.

Het proces-verbaal van de verkiezing, staande de vergadering opgemaakt en door de leden van het bureau ondertekend, wordt onmiddellijk aan het provinciecollege gezonden, tegelijk met de voordrachten; uittreksels uit het proces-verbaal worden aan de gekozenen gezonden en in de gemeente door aanplakking bekendgemaakt.

Zijn er meer kandidaat-raadsleden regelmatig overeenkomstig artikel L4123-3 voorgedragen dan er mandaten toe te kennen zijn, dan verklaart het hoofdstembureau van gener waarde de kandidaatstellingen voor de opvolging die overeenkomstig artikel L4123-6 zijn geschied.

De lijst van de kandidaat-raadsleden wordt onverwijld aangeplakt.

Het aanplakbiljet vermeldt met vette letter in zwarte inkt de naam van de kandidaten, in dezelfde vorm als hieronder voor het stembiljet wordt bepaald, alsmede hun voornamen, hun beroep en hun woonplaats. De bij dit Wetboek gevoegde onderrichtingen (model I) worden daarop ook overgenomen.

Vanaf de negentiende dag vóór de stemming deelt de voorzitter van het hoofdstembureau de officiële kandidatenlijst mee aan de kandidaten en aan de kiezers die hen hebben voorgedragen, indien zij het vragen.

Onmiddellijk na het afsluiten van de kandidatenlijst maakt het hoofdstembureau het stembiljet op overeenkomstig het bij dit Wetboek gevoegde model II en met inachtneming van de volgende voorschriften : De kandidatenlijsten worden op het stembiljet naast elkaar geplaatst.

Boven de naam en de voornaam van elke alleenstaande kandidaat en boven elke kandidatenlijst staan een stemvak en een volgnummer in Arabische cijfers van ten minste 1 centimeter hoogte en 4 millimeter breedte, alsmede het letterwoord, overeenkomstig artikel L4123-3, vijfde lid, vermeld in de voordracht van kandidaten; het letterwoord wordt gedrukt in hoofdletters van 5 millimeter hoogte en horizontaal geplaatst.

Naast de naam en de voornaam van iedere kandidaat, behalve naast die van alleenstaande kandidaten, staat een kleiner stemvak.

De stemvakken zijn zwart, met in het midden een stipje van dezelfde kleur als het papier en van 4 mm diameter.

De namen en voornamen van de kandidaten worden in de volgorde van de voordracht vermeld in de kolom bestemd voor de lijst waartoe zij behoren.

De lijsten worden op het stembiljet gerangschikt in de volgorde van de nummers. De verenigde lijsten krijgen het gemeenschappelijk volgnummer vermeld in artikel L4153-15, § 2, en geen andere lijst mag één van die nummers krijgen, zelfs niet indien in de gemeente geen verenigde lijst wordt voorgedragen.

De volgende nummers worden aan de andere lijsten toegekend bij opeenvolgende lotingen. Een eerste loting geschiedt onder de volledige lijsten, een tweede onder de onvolledige.

Het bureau kan zo nodig beslissen dat twee of meer onvolledige lijsten in een zelfde kolom worden ondergebracht; indien daartoe reden is, bepaalt het bij speciale lotingen de plaats van de kolommen en de nummers van de lijsten die in deze kolommen moeten worden opgenomen.

Voor de toepassing van de vorige bepalingen worden alleenstaande kandidaten geacht een onvolledige lijst te vormen.

In geval van beroep verdaagt het hoofdstembureau de verrichtingen bepaald in de artikelen L4123-10, L4123-11 en L4123-12, en het vergadert de twintigste dag vóór de verkiezing, te 18 uur, om tot die verrichtingen te kunnen overgaan zodra het in kennis is gesteld van de beslissingen van het hof van beroep.

Zodra het hoofdstembureau de tekst en de inrichting van de stembiljetten heeft vastgesteld, laat de voorzitter van dit bureau de biljetten met zwarte inkt op stempapier drukken of vermenigvuldigen.

Dit is wit van kleur. Het is verboden enig ander stembiljet te bezigen.

In ieder geval moeten de stembiljetten die voor een zelfde stemming gebezigd worden, volkomen gelijk zijn.

De afmetingen van de stembiljetten worden bij regeringsbesluit bepaald op basis van het aantal te kiezen leden.

Daags vóór de stemming zendt de voorzitter van het hoofdstembureau de voor de verkiezing nodige stembiljetten in verzegelde omslag aan de voorzitter van elke stemafdeling; op de omslag worden vermeld het adres en het aantal ingesloten stembiljetten. De omslag mag niet worden ontzegeld en geopend dan in aanwezigheid van het regelmatig samengestelde stembureau.

De stembiljetten worden onmiddellijk nageteld en de uitslag wordt in het proces-verbaal opgetekend.

De voorzitter van het hoofdstembureau zendt terzelfdertijd aan de voorzitter van elk stemopnemingsbureau het formulier dat bij heeft laten opmaken overeenkomstig de voorschriften van artikel L4123-35 en dat de voorzitters van de stemopnemingsbureaus na de stemopneming moeten invullen. Afdeling 2 - Inrichting van de stemlokalen en stemming

Het stemlokaal en de stemhokjes worden ingericht volgens het model III, dat bij het Kieswetboek gevoegd is.

Het provinciecollege kan evenwel de afmetingen en de schikking wijzigen volgens de vereisten van de lokalen.

Er is ten minste één stemhokje per honderdvijftig kiezers.

De lijst der kiezers van het kiescollege of van de stemafdeling wordt in het wachtlokaal opgehangen, evenals de bij dit Wetboek gevoegde onderrichtingen (model I) en de tekst van de artikelen 110 en 111 van het Kieswetboek en van titel V van dat Wetboek. De onderrichtingen (model I) worden bovendien buiten aan elk stembureau aangeplakt.

Een exemplaar van het Kieswetboek en van de bepalingen van deze titel wordt in het wachtlokaal ter inzage gelegd voor de kiezers; een tweede exemplaar in het gedeelte van het lokaal waar de stemming plaatsheeft, ter inzage gelegd voor de leden van het stembureau.

De voorschriften met betrekking tot de handhaving van de orde, vervat in de artikelen 108, 109, 110, 111 en 114 van het Kieswetboek, zijn mede van toepassing op de gemeenteraadsverkiezingen.

Artikel 142 van het Kieswetboek is van toepassing op de gemeenteraadsverkiezingen.

De kiezer ontvangt een stembiljet uit de handen van de voorzitter.

Dit biljet, na rechthoekig in vier te zijn dichtgevouwen zodanig dat de stemvakken bovenaan op de lijst zich aan de binnenzijde bevinden, wordt open voor de voorzitter gelegd die het in dezelfde vouwen weer toevouwt; het wordt aan de keerzijde gemerkt met een stempel dragende de naam van de gemeente waar de stemming plaatsheeft en de datum van de verkiezing. Het bureau wijst ten minste vijf plaatsen aan waar de stempel mag worden aangebracht; daarna wordt de plaats door het lot bepaald. Deze loting wordt, op verzoek van een der leden van het stembureau of van een getuige, eens of meermaals herhaald gedurende de verrichtingen. Oordeelt het stembureau een dergelijk voorstel niet dadelijk te kunnen aannemen, dan kan het lid van het stembureau of de getuige eisen dat de redenen van de weigering in het proces-verbaal worden opgenomen.

De kiezer begeeft zich onmiddellijk naar een van de stemhokjes; hij brengt er zijn stem uit, toont aan de voorzitter het behoorlijk opnieuw in vier gevouwen stembiljet met het stempel aan de buitenzijde en steekt het in de stembus, nadat de voorzitter of een door hem aangesteld bijzitter de oproepingsbrief heeft gemerkt met de in het tweede lid bedoelde stempel. Het is de kiezer verboden zijn stembiljet bij het verlaten van het stemhokje op zodanige wijze open te vouwen dat de door hem uitgebrachte stem bekend wordt. Doet hij zulks, dan neemt de voorzitter het open gevouwen biljet terug, dat onmiddellijk onbruikbaar wordt gemaakt, en hij verplicht de kiezer opnieuw te stemmen.

Een kiezer die wegens een lichaamsgebrek niet in staat is om zich alleen naar het stemhokje te begeven of om zelf zijn stem uit te brengen, mag zich met toestemming van de voorzitter door iemand laten geleiden of bijstaan. Beider naam wordt in het proces-verbaal vermeld.

Betwist een bijzitter of een getuige de echtheid of de ernst van het aangevoerde lichaamsgebrek, dan beslist het stembureau en zijn met redenen omklede beslissing wordt in het proces-verbaal opgenomen.

Bij de gewone hernieuwing van de gemeente- en provincieraden worden de verkiezingsuitgaven verdeeld overeenkomstig artikel L4152-13.

In geval van een verkiezing bedoeld bij artikel L4122-1, tweede lid, zijn alle verkiezingsuitgaven, behalve die voor het stempapier dat door het Gewest wordt geleverd, ten laste van de gemeente, met name : 1° het in artikel L4122-14 vermelde presentiegeld, alsmede de reisvergoeding waarop de leden van de kiesbureaus aanspraak kunnen maken, onder de voorwaarden bepaald door de regering;2° de verzekeringspremies om de lichamelijke schade te dekken die voortvloeien uit ongevallen die de leden van de kiesbureaus zijn overkomen in de uitoefening van hun ambt. De regering bepaalt de regels volgens welke deze risico's worden gedekt. § 1. De kiezer mag zoveel stemmen uitbrengen als er zetels toe te kennen zijn.

Wil de kiezer zijn stem geven aan een van de voorgedragen lijsten en kan hij zich verenigen met de volgorde waarin de kandidaten op die lijst voorkomen, dan brengt bij zijn stem uit in het sternvak bovenaan op die lijst.

Wil hij deze orde wijzigen, dan brengt hij een of meer naamstemmen uit in het stemvak naast de naam van de kandidaat of kandidaten van die lijst aan wie bij de voorkeur wenst te geven. § 2. Het stemmerk, zelfs op onvolmaakte wijze aangebracht, is geldig, tenzij het voornemen om het stembiljet herkenbaar te maken duidelijk blijkt.

De kiezer die door onoplettendheid het hem overhandigde stembiljet beschadigt, kan aan de voorzitter een ander vragen, tegen teruggave van het eerste, dat onmiddellijk onbruikbaar gemaakt wordt.

De voorzitter schrijft op de stembiljetten die met toepassing van het tweede lid en van artikel L4123-20, derde lid, zijn teruggenomen, de vermelding "Teruggenomen stembiljet" en parafeert ze.

Wanneer de stemming gesloten is, maakt het stembureau aan de hand van de lijsten, door de voorzitter of een bijzitter en door de secretaris gehouden, een staat op van de kiezers die op de kiezerslijsten van de stemafdeling voorkomen en niet aan de verkiezing hebben deelgenomen.

Deze staat, ondertekend door alle leden van het stembureau, wordt door de voorzitter van het bureau binnen drie dagen toegezonden aan de vrederechter van het kanton.

De voorzitter vermeldt op de staat de gemaakte opmerkingen en voegt er de verantwoordingsstukken bij, die de afwezigen hem hebben doen geworden.

Hij voegt daarbij een opgave van de kiezers die met toepassing van artikel 142 van het Kieswetboek tot de stemming worden toegelaten, ofschoon zij op de kiezerslijsten van de stemafdeling niet waren inschreven.

Het stembureau stelt vast en vermeldt in het proces-verbaal hoeveel kiezers aan de stemming hebben deelgenomen, hoeveel stembiljetten teruggenomen zijn met toepassing van de artikelen L4123-20, derde lid, en L4123-22, § 2, tweede lid, en hoeveel biljetten ongebruikt gebleven zijn.

De teruggenomen en de niet-gebruikte stembiljetten worden in afzonderlijke, te verzegelen omslagen gesloten.

De kiezerslijsten die gediend hebben voor het aantekenen van de namen, worden in een derde te verzegelen omslag gesloten, na behoorlijk ondertekend te zijn door de leden van het stembureau die de aantekening gedaan hebben, en door de voorzitter.

Op elke omslag wordt de inhoud vermeld, evenals de naam van de gemeente, de dag van de verkiezing en het nummer van het stembureau.

De bepalingen van artikel 147bis van het Kieswetboek zijn van toepassing op de gemeenteraadsverkiezingen. Afdeling 3. - Stemopneming

In gemeenten waar het kiescollege niet meer dan één stemafdeling uitmaakt, gaat het enige stembureau, na het einde van de voormelde verrichtingen, over tot het opnemen van de stemmen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen L4123-32 en volgende.

In gemeenten waar het kiescollege twee of drie stemafdelingen omvat, doet het hoofdstembureau de stemopneming voor de verschillende afdelingen overeenkomstig dezelfde bepalingen.

In gemeenten waar meer dan drie stemafdelingen zijn, is het hoofdstembureau niet met de stemopneming belast.

De stemopnemingsbureaus bestaan uit een voorzitter, een secretaris benoemd overeenkomstig de bepalingen van artikel L4122-10, alsmede uit : 1° twee bijzitters en twee plaatsvervangende bijzitters wanneer het aantal te verkiezen raadsleden minder dan negentien bedraagt;2° drie bijzitters en drie plaatsvervangende bijzitters wanneer dat aantal negentien tot zevenentwintig bedraagt;3° vier bijzitters en vier plaatsvervangende bijzitters wanneer dat aantal meer dan zevenentwintig bedraagt. De voorzitters en de bijzitters van de stemopnemingsbureaus worden aangewezen in de volgorde bepaald bij artikel 95, § 4, van het Kieswetboek, door de voorzitter van het hoofdstembureau, die de betrokkenen dadelijk van hun aanwijzing in kennis stelt.

De leden van de stemopnemingsbureaus leggen de bij artikel L4122-13, eerste lid, voorgeschreven eed af.

De bepalingen van de artikelen 149, eerste lid, 150, 151 en 152, eerste, tweede en vierde lid, van het Kieswethoek zijn mede van toepassing op de gemeenteraadsverkiezingen met dien verstande dat in de artikelen 150 en 151, alsmede in artikel 161, achtste lid, waarnaar artikel 151 verwijst, het woord " kantonhoofdbureau " vervangen wordt door " hoofdstembureau ".

Wanneer het kiescollege meer dan één stemafdeling omvat, worden de stembussen waarin de stembiljetten zich bevinden, aanstonds na het sluiten van de stemming verzegeld met de zegels van de voorzitter en van een bijzitter. Ook de getuigen mogen er hun zegel op zetten. De verzegeling bedekt inzonderheid de sleuf van de stembus.

Indien de stemopneming moet geschieden in een ander lokaal dan waar de stemming heeft plaatsgehad, worden de stembussen en de sleutels ervan overgebracht door de voorzitter, vergezeld van de getuigen.

Bij elke stembus wordt een nota gevoegd waarop het aantal stembulletins wordt vermeld dat er volgens het proces-verbaal in neergelegd is.

In de stembureaus die geen stemopneming te doen hebben, wordt het proces-verbaal gesloten, nadat erin is vermeld dat de voorzitter zich belast heeft met het bewaren en in voorkomend geval met het overbrengen van de stembus naar het stemopnemingsbureau.

Dit proces-verbaal, ondertekend door de leden van het stembureau en de getuigen, wordt in een te verzegelen omslag gesloten. Deze omslag en de omslagen bedoeld in artikel L4123-24 worden samen in een te verzegelen pak gesloten, dat de voorzitter van het stembureau binnen vierentwintig uren doet toekomen aan de voorzitter van het kiescollege.

Zodra het stemopnemingsbureau in het bezit is van de stembussen die het moet onderzoeken, wijst de voorzitter, bij loting voor elke kandidatenlijst, behoudens onderlinge overeenstemming van de getuigen, uit de aanwezige getuigen van de stembureaus waarvan hem de stembussen zijn overhandigd, degene aan die bij de stemopneming aanwezig moet zijn. De niet-aangewezen getuigen gaan onmiddellijk weg en van een en ander wordt in het proces-verbaal melding gemaakt.

Het stemopnemingsbureau begint met de stemopneming zodra het alle voor hem bestemde omslagen ontvangen heeft.

In de bureaus die met de stemopneming belast zijn, opent de voorzitter, in aanwezigheid van de leden van het bureau en van de getuigen, de stembussen en telt de stembiljetten die zij bevatten, zonder ze open te vouwen. Hij kan een of twee bijzitters gelasten tegelijk met hem deze telling te doen.

Het aantal in elke stembus gevonden stembiljetten wordt vermeld in het proces-verbaal. § 1. De voorzitter en een van de leden mengen alle door het bureau op te nemen stembiljetten dooreen, vouwen ze open en delen ze in de volgende categorieën in : 1° stembiljetten met geldige stemmen voor de eerste lijst of voor kandidaten van deze lijst;2° hetzelfde voor de tweede lijst en in voorkomend geval voor de volgende lijsten;3° twijfelachtige stembiljetten;4° blanco of ongeldige stembiljetten. Na deze eerste indeling worden de stembiljetten van elk van de categorieën voor de verschillende lijsten verder verdeeld in twee categorieën : stembiljetten waarop bovenaan op een lijst is gestemd; stembiljetten waarop naast de naam van één of meer kandidaten is gestemd.

Stembiljetten waarop zowel bovenaan op een lijst als naast de naam van één of meer kandidaten is gestemd, worden in de tweede ondercategorie geplaatst. § 2. Wanneer de indeling van de stembiljetten beëindigd is, worden deze zonder verandering van de indeling onderzocht door de andere leden van het bureau en de getuigen, die hun opmerkingen en bezwaren aan het bureau voorleggen.

De bezwaren, het advies van de getuigen en de beslissing van het bureau worden in het proces-verbaal opgenomen.

De twijfelachtige stembiljetten en die waartegen bezwaren zijn ingebracht, worden volgens de beslissing van het bureau gevoegd bij de categorie waartoe zij behoren.

De stembiljetten van elke categorie worden achtereenvolgens door twee leden van het bureau geteld.

De ongeldig verklaarde en de betwiste, niet echter de blanco stembiljetten, worden door twee leden van het bureau en door een van, de getuigen geparafeerd. § 3. Alle stembiljetten, ingedeeld zoals hierboven is bepaald, worden in afzonderlijke omslagen gesloten.

Het bureau stelt vervolgens vast het gezamenlijk aantal geldige stembiljetten, het aantal blanco of ongeldige stembiljetten, en voor elke lijst het aantal volledige lijststembiljetten, namelijk bovenaan op de lijst ingevuld, het aantal onvolledige stembiljetten, namelijk waarop alleen gestemd is voor een of meer kandidaten van de lijst, het aantal naamstemmen behaald door elke kandidaat.

Al die getallen worden in het proces-verbaal vermeld.

Ongeldig zijn : 1° alle andere stembiljetten dan die welke volgens het decreet mogen worden gebruikt;2° de stembiljetten waarop meer dan één lijststem voorkomt of waarop stemmen voor kandidaten van verschillende lijsten voorkomen;3° de stembiljetten waarop een kiezer een stem heeft uitgebracht bovenaan op een lijst en tegelijk één of meer stemmen naast de naam van een of meer kandidaten van een of meer andere lijsten;4° de stembiljetten waarop geen stem tot uitdrukking is gebracht;5° de stembiljetten waarvan de vorm en de afmetingen veranderd zijn, die binnenin een papier of enig voorwerp bevatten of die de kiezer herkenbaar maken door een teken, een doorhaling of een bij het decreet niet geoorloofd merk. Niet ongeldig zijn de stembiljetten waarop de kiezer tegelijk bovenaan op een lijst en naast de naam van een of meer kandidaten van dezelfde lijst gestemd heeft. In dat geval wordt de stem bovenaan op de lijst als niet-bestaande beschouwd.

Het proces-verbaal van de verrichtingen wordt staande de vergadering opgemaakt en door de leden van het bureau en de getuigen ondertekend.

Wanneer het kiescollege uit meer dan drie stemafdelingen bestaat, worden de uitslagen van de stemopneming in het proces-verbaal vermeld in de volgorde en naar de aanwijzingen van een modeltabel, op te maken door de voorzitter van het hoofdstembureau.

Deze tabel vermeldt het aantal in elke stembus gevonden stembiljetten, het aantal blanco of ongeldige stembiljetten, het aantal geldige stembiljetten; zij vermeldt vervolgens voor elke lijst, gerangschikt naar haar volgnummer, de overeenkomstig artikel L4123-33 vastgestelde uitslagen van de stemopneming.

De uitslag, vastgesteld in de tabel bedoeld in het tweede en derde lid, wordt door het bureau in het openbaar afgekondigd.

Een dubbel van deze tabel wordt in een omslag geplaatst, die na verzegeling onmiddellijk naar het hoofdbureau overgebracht wordt door de voorzitter.

De omslag draagt als opschrift de naam van de gemeente, het nummer van het stemopnemingsbureau, de datum van de verkiezing en de vermelding : « Uitslag van de opneming der stembiljetten, ontvangen in de bureaus nrs... ".

Dit opschrift moet insgelijks voorkomen bovenaan op het stuk dat in de omslag gesloten wordt.

Het proces-verbaal, waarbij het pak met de betwiste stembiljetten gevoegd is, wordt gesloten in een te verzegelen omslag, waarvan het opschrift de inhoud aangeeft.

Deze omslag en de omslagen bedoeld in de artikelen L4123-24 en L4123-33 worden samen in een te verzegelen pak gesloten, dat de voorzitter binnen vierentwintig uren doet toekomen aan de voorzitter van het kiescollege.

Nadat het hoofdstembureau de tabellen bedoeld in artikel L4123-35, tweede en derde lid, ontvangen heeft, gaat het onmiddellijk over tot de algemene telling van de stemmen, in aanwezigheid van de leden van het bureau en van de getuigen. Indien het bureau niet vóór negen uur 's avonds in het bezit is van de uitslagen der stemopneming van alle stemafdelingen van het kiescollege, wordt de telling of de voortzetting ervan uitgesteld tot de volgende ochtend te negen uur. De voorzitter van het hoofdstembureau zorgt voor de bewaring van de tabellen.

Op aanvraag van de voorzitter van het hoofdstembureau stelt het college van burgemeester en schepenen rekenaars ter beschikking van het hoofdstembureau, die werken onder toezicht van het bureau. De aan deze rekenaars toe te kennen vergoeding wordt vastgesteld door het college van burgemeester en schepenen.

De verkiezing geschiedt door een enkele stemming.

Is er niet meer dan één gemeenteraadslid te verkiezen, dan wordt de kandidaat die de meeste stemmen heeft verkregen, gekozen verklaard.

Bij gelijk stemmenaantal is de oudste gekozen.

Het stemcijfer van iedere lijst wordt bepaald door de optelling van het getal der stembiljetten waarop een geldige stem is uitgebracht bovenaan op die lijst of op één of meer kandidaten van die lijst.

Alleenstaande kandidaten worden geacht ieder een afzonderlijke lijst te vormen.

Het hoofdstembureau deelt het stemcijfer van iedere lijst achtereenvolgens door 1, 1 1/2, 2, 2 1/2, 3, 3 1/2, 4, 4 1/2, enz. en rangschikt de quotiënten in de volgorde van hun belangrijkheid, totdat er voor alle lijsten samen zoveel quotiënten worden bereikt als er leden te kiezen zijn.

De verdeling over de lijsten geschiedt door aan iedere lijst zoveel zetels toe te kennen als haar stemcijfer quotiënten heeft opgeleverd, gelijk aan of hoger dan het laatst gerangschikte quotiënt, behoudens toepassing van artikel 168 van het Kieswetboek.

Indien een lijst meer zetels verkrijgt dan zij kandidaten telt, worden de niet-toegekende zetels gevoegd bij die welke aan de overige lijsten toekomen; de verdeling over deze lijsten geschiedt door voortzetting van de in het eerste lid omschreven bewerking, zodat voor ieder nieuw quotiënt een zetel wordt toegekend aan de lijst waartoe het behoort.

Indien het aantal kandidaten van een lijst gelijk is aan het aantal zetels dat die lijst toekomt, zijn alle kandidaten van die lijst verkozen.

Indien de eerste van die getallen hoger is dan de tweede, worden de zetels toegewezen aan de kandidaten in afnemende orde van het aantal stemmen die zij gekregen hebben. Bij gelijk stemmenaantal geldt de volgorde van inschrijving op het stembiljet. Voorafgaandelijk aan hun aanwijzing gaat het hoofdbureau, nadat het de verkozenen heeft aangewezen, over tot een nieuwe individuele toekenning aan de niet-gekozen kandidaten, van de helft van het aantal stemmen die gunstig zijn voor de volgorde van voordracht.

Die helft wordt bereikt door het product voortvloeiend uit de vermenigvuldiging van het aantal stembiljetten met hoofdstem, bedoeld in artikel L4123-33, § 1, tweede lid, 1°, met het aantal door die lijst verkregen zetels, door twee te delen.

De toekenning bedoeld in het vorige lid geschiedt op devolutieve wijze. De toe te kennen stembiljetten worden aan de naamstemmen toegevoegd die de eerste kandidaat van de lijst gekregen heeft, ten belope van wat nodig is om het voor elke lijst specifieke verkiesbaarheidscijfer te behalen. Het overschot, indien bestaand, wordt op gelijke wijze toegekend aan de tweede kandidaat, dan aan de derde enz totdat de helft van het aantal voor de voordrachtsorde gunstige stemmen, zoals bepaald in vorig lid, uitgeput is.

Het voor elke lijst specifieke verkiesbaarheidscijfer wordt verkregen door het product voortvloeiend uit de vermenigvuldiging van het stemcijfer van lijst, zoals bepaald in artikel L4123-38, met het aantal aan die lijst toegekende zetels te delen door het aantal aan de lijst toegekende zetels, plus één.

Indien het aantal kandidaten van een lijst lager is dan het aantal zetels die haar toekomen, zijn alle kandidaten verkozen en worden de overige zetels overeenkomstig artikel L4123-39, derde lid, toegekend.

De eventuele decimalen van het quotiënt dat men enerzijds verkrijgt door de berekening bedoeld in artikel L4123-40, tweede lid, door te voeren en anderzijds door de berekening bedoeld in artikel L4123-40, vierde lid, door te voeren, worden naar de hogere eenheid afgerond, ongeacht of ze 0,50 bereiken.

Op elke lijst waarvan één of meerdere kandidaten verkozen zijn overeenkomstig artikel L4123-40 worden de niet-verkozen kandidaten die het grootste aantal stemmen behaald hebben of bij gelijkheid van stemmen, in de orde van inschrijving op het stemtbiljet, eerste, tweede, derde opvolger enz. verklaard.

Voorafgaandelijk aan hun aanwijzing gaat het hoofdbureau, nadat het de verkozenen heeft aangewezen, over tot een nieuwe individuele toekenning aan de niet-gekozen kandidaten, van de helft van het aantal stemmen die gunstig zijn voor de volgorde van voordracht, zoals bepaald is in artikel L4123-40, tweede lid, waarbij die toekenning op dezelfde manier gebeurt als voor de aanwijzing van de verkozenen, maar beginnende bij de eerste niet-gekozen kandidaat, in de volgorde van inschrijving op het stembiljet.

De uitslag van de algemene telling van de stemmen en de namen van de kandidaten die tot gemeenteraadslid of opvolger gekozen zijn, worden in het openbaar afgekondigd.

Onmiddellijk na die afkondiging zendt de voorzitter van het hoofdstembureau aan de regering een staat waarin voor ieder van de voorgedragen lijsten het stemcijfer en het aantal verkregen zetels worden vermeld.

Het proces-verbaal van de verkiezing, staande de vergadering opgemaakt en ondertekend door de leden van het hoofdstembureau en door de getuigen, de processen-verbaal van de verschillende bureaus, de stembiljetten en de andere stukken, bedoeld in het laatste lid van de artikelen L4123-29 en L4123-35, alsmede de akten van voordracht en van bewilliging der kandidaten en van aanwijzing der getuigen, worden binnen drie dagen door de voorzitter van het hoofdstembureau aan de provinciegouverneur toegezonden.

Op het pak dat deze stukken bevat, worden de datum van de verkiezing en de naam van de gemeente vermeld.

Een dubbel van het proces-verbaal van het hoofdstembureau, door de leden voor eensluidend verklaard, wordt op de gemeentesecretarie voor eenieder ter inzage gelegd.

Uittreksels uit dat proces-verbaal worden aan de gekozenen gericht.

De provinciegouverneur houdt ter beschikking van de onderscheiden vrederechters die bevoegd zijn voor de toepassing van titel VI van het Kieswetboek, de niet-ontzegelde omslagen met de kiezerslijsten waarop aantekening is gehouden van de opgekomen kiezers.

De omslagen met de stembiljetten, behalve die met de niet-gebruikte, mogen alleen worden geopend door het provinciecollege, aan wie alle stukken van de verkiezing worden bezorgd.

De stembiljetten worden vernietigd nadat de verkiezing definitief geldig of ongeldig verklaard is. HOOFDSTUK IV. - Stemplicht en straffen Deelneming aan de stemming is verplicht.

De bepalingen van de artikelen 207 tot 210 van het Kieswetboek betreffende de sanctie op de stemplicht zijn mede van toepassing op de gemeenteraadsverkiezingen.

De bepalingen van artikel 210 van dat Wetboek, voor zover zij de herhaling van een niet gewettigd verzuim van de stemplicht betreffen, vinden alleen toepassing wanneer de verkiezingen van dezelfde aard zijn.

De bepalingen van titel V (Straffen) van het Kieswetboek zijn mede van toepassing op de gemeenteraadsverkiezingen.

De bepalingen van artikel 202 van dat wetboek zijn van toepassing op ieder die op dezelfde dag achtereenvolgens in twee of meer stemafdelingen van dezelfde gemeente of in verschillende gemeenten stemt, ook al is hij ingeschreven op de kiezerslijsten van die verschillende gemeenten of stemafdelingen.

HOOFDSTUK V. - Verkiesbaarheid Om tot gemeenteraadslid verkozen te kunnen worden en blijven, moet men kiezer zijn en de in artikel L4121-1 of artikel 1bis van de gemeentekieswet bedoelde kiesbevoegdheidsvoorwaarden behouden.

Niet verkiesbaar zijn : 1° zij die door veroordeling ontzet zijn uit het recht om gekozen te worden;2° de onderdanen van de andere Lid-Staten van de Europese Unie die, ten gevolge van een individuele burgerrechtelijke of een strafrechtelijke beslissing in hun Staat van herkomst ontheven zijn van het recht om gekozen te worden krachtens het recht van die Staat;3° zij die, onverminderd de toepassing van de bepalingen vermeld in 1° en 2°, veroordeeld zijn, zelfs met uitstel, wegens één van de in de artikelen 240, 241, 243 en 245 tot 248 van het Strafwetboek omschreven misdrijven, gepleegd in de uitoefening van een gemeenteambt;deze onverkiesbaarheid eindigt twaalf jaar na de veroordeling.

HOOFDSTUK VI. - Organieke bepalingen § 1. Alleen de kandidaten zijn gerechtigd bij het provinciecollege tegen de verkiezing bezwaar in te brengen.

Elk bezwaar moet, op straffe van verval, schriftelijk worden ingediend binnen veertig dagen te rekenen van de dagtekening van het proces-verbaal en de identiteit en de woonplaats van de bezwaarde vermelden.

Het wordt overhandigd aan de provinciegriffier of ter post aangetekend verzonden.

De ambtenaar aan wie het bezwaarschrift wordt overhandigd is verplicht een ontvangstbewijs af te geven.

Het is op straffe van gevangenis van één maand tot twee jaar verboden dit ontvangstbewijs te antidateren. § 2. Een bezwaar dat steunt op een overtreding van de artikelen 3, §§ 1 en 2, of 7 van de wet van 7 juli 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de provincieraden en de gemeenteraden en de districtsraden en voor de rechtstreekse verkiezing van de raden voor maatschappelijk welzijn of van artikel L4123-3, § 2, moet eveneens bij het provinciecollege ingediend worden, binnen de in § 1 bepaalde termijn. § 3. Een ieder die een bezwaar heeft ingediend dat ongegrond blijkt en waarvan vaststaat dat het ingediend met het oogmerk om te schaden wordt gestraft met een geldboete van 50 tot 500 euro.

Een nieuwe termijn van vijftien dagen wordt geopend met ingang van de uitspraak van de definitieve veroordeling gesteund op een klacht, ingediend op grond van artikel 12 van 7 juli 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de provincieraden en de gemeenteraden en de districtsraden en voor de rechtstreekse verkiezing van de raden voor maatschappelijk welzijn. § 1. De verkiezingen kunnen zowel door het provinciecollege als door de Raad van State alleen ongeldig worden verklaard op grond van onregelmatigheden die de zetelverdeling tussen de onderscheiden lijsten kunnen beïnvloeden. § 2. Een verkozen kandidaat kan zowel door het provinciecollege als door de Raad van State van zijn mandaat vervallen worden verklaard, indien hij de bepalingen van de artikelen 3, § 2, of 7 van de wet van 7 juli 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de provincieraden en de gemeenteraden en voor de rechtstreekse verkiezing van de raden voor maatschappelijk welzijn of van artikel L4123-3, § 2, niet naleeft.

Een lijstaanvoerder van een gemeentelijst kan zowel door het provinciecollege als door de Raad van State van zijn mandaat vervallen worden verklaard, indien hij de bepalingen van de artikelen 3, § 1, of 7 van dezelfde wet van 7 juli 1994 of van artikel L4123-3, § 2, niet naleeft. § 3. Het gemeenteraadslid dat van zijn mandaat vervallen is verklaard door het provinciecollege of door de Raad van State, wordt in de gemeenteraad vervangen door de eerste opvolger van de lijst waarop hij werd verkozen. § 1. Het provinciecollege doet uitspraak over de bezwaren.

De uiteenzetting van de zaak door een lid van het provinciecollege en de uitspraak van de beslissing geschieden in openbare vergadering. De beslissing is met redenen omkleed en vermeldt de naam van de verslaggever en de namen van de aanwezige leden, alles op straffe van nietigheid.

De stembiljetten mogen alleen worden onderzocht wanneer de krachtens artikel L4123-3 aangewezen getuigen tegenwoordig of althans behoorlijk opgeroepen zijn; de omslagen die de stembiljetten bevatten, worden opnieuw vergezeld in hun bijzijn en door hun toedoen.

Het provinciecollege doet uitspraak binnen dertig dagen na de indiening van het bezwaar.

Indien binnen deze termijn geen uitspraak is gedaan, wordt het bezwaar als verworpen beschouwd en is de uitslag van de verkiezing, zoals hij door het hoofdstembureau is afgekondigd, definitief, onverminderd de toepassing van artikel L4126-1, § 3. § 2. Het provinciecollege kan de verkiezing alleen ongeldig verklaren op grond van een bezwaar.

Bij ontstentenis van bezwaren gaat het provinciecollege alleen de juistheid na van de zetelverdeling tussen de lijsten en van de rangorde waarin de raadsleden en de opvolgers gekozen zijn verklaard.

Zij wijzigt, in voorkomend geval, ambtshalve de zetelverdeling en de rangorde.

Onverminderd de toepassing van artikel L4126-1, § 3, is de uitslag van de verkiezing, zoals bij door het hoofdstembureau is afgekondigd, definitief vijfenzeventig dagen na de dag van de verkiezingen. § 3. Wanneer het een beslissing neemt met toepassing van de paragrafen 1 en 2, doet het provinciecollege uitspraak als administratief rechtscollege, ongeacht of bij haar bezwaar is ingediend of niet.

Van de beslissing van het provinciecollege of het uitblijven van enige beslissing binnen de voorgeschreven termijn wordt door de provinciegriffier binnen drie dagen kennis gegeven aan de gemeenteraad en, bij een ter post aangetekende brief, aan de bezwaarden.

Bovendien wordt : 1° indien de verkiezing ongeldig verklaard is, van de beslissing van het provinciecollege op dezelfde wijze kennis gegeven aan de twee aftredende raadsleden bedoeld in artikel L4123-3, § 1, eerste lid, of aan de drie ondertekenaars, bedoeld in artikel L4123-3, § 1, derde lid;2° van de beslissing waarbij het provinciecollege, al dan niet uitspraak doende op een bezwaar, de zetelverdeling tussen de lijsten, de rangorde van de gekozen raadsleden of die van de opvolgers wijzigt, op dezelfde wijze kennis gegeven aan de gekozen raadsleden, die hun hoedanigheid van gekozene verliezen, en aan de gekozen opvolgers, die hun rang van eerste of tweede opvolger verliezen. Van de beslissing van het provinciecollege waarbij de verkiezingen worden vernietigd of de zetelverdeling wordt gewijzigd, wordt tegelijkertijd aan de Eerste voorzitter van de Raad van State een voor eensluidend verklaard afschrift van de uitspraak, van het administratief dossier en van de procedurestukken toegestuurd.

Degenen aan wie kennis moet worden gegeven van de beslissing van het provinciecollege kunnen binnen acht dagen na de kennisgeving beroep instellen bij de Raad van State. De Raad van State doet uitspraak binnen een termijn van zestig dagen. Het beroep bij de Raad van State is niet opschortend, behoudens wanneer het beroep gericht is tegen een beslissing van het provinciecollege die een vernietiging van de verkiezingen of een wijziging in de zetelverdeling inhoudt. Wanneer vóór de uitspraak van de Raad van State de regering de burgemeester van de betreffende gemeente benoemt, heeft deze benoeming uitwerking vanaf de betekening van het arrest van de Raad van State dat de verkiezingen niet vernietigt of de zetelverdeling niet wijzigt.

Het arrest van de Raad van State wordt door toedoen van de griffier onmiddellijk ter kennis gebracht van de provinciegouverneur en van de gemeenteraad.

Bij gehele of gedeeltelijke ongeldigverklaring van de verkiezing maakt het college van burgemeester en schepenen de lijst van de gemeenteraadskiezers op, op de dag van de kennisgeving van die beslissing aan de gemeenteraad; het roept de kiezers op voor nieuwe verkiezingen te houden binnen vijftig dagen na die kennisgeving. § 1. Bij gebrek aan opvolgers wordt in één of meer vacatures in de gemeenteraad voorzien. De verkiezing geschiedt volgens de bepalingen van artikel L4123-37 en volgende. § 2. Indien bij de verkiezing van het te vervangen raadslid kandidaten van dezelfde lijst ingevolge artikel L4123-42 tot opvolger zijn gekozen, treedt degene die volgens dat artikel de eerste opvolger is, in functie, na onderzoek van zijn geloofsbrieven door de gemeenteraad.

Worden er bezwaren ingebracht tegen de beslissing van de raad of tegen zijn weigering om de opvolger aan te stellen als gemeenteraadslid, dan doet het provinciecollege uitspraak overeenkomstig artikel L4126-3, § 1, tweede lid.

Het provinciecollege moet uitspraak doen binnen dertig dagen, te rekenen van de dag waarop het bezwaarschrift ter griffie van de provincie is toegekomen.

Deze beslissing wordt ter kennis gebracht van de betrokken opvolger en in voorkomend geval van degenen die bij het provinciecollege bezwaren hebben ingediend.

Zij kunnen bij de Raad van State beroep instellen binnen acht dagen na de kennisgeving.

De gouverneur kan zodanig beroep instellen binnen acht dagen na de beslissing. § 3. Het nieuwe raadslid voleindigt het mandaat van zijn voorganger.

Ook hij die benoemd of gekozen is ter vervanging van de burgemeester of van een schepen, voleindigt diens mandaat, behoudens het in artikel L1123-1 en 1123-7 bepaalde.

Binnen acht dagen nadat kennis is gegeven van de beslissingen van het provinciecollege, kunnen de betrokkenen ter griffie van de provincie inzage nemen van het dossier.

Het aantal schepenen en gemeenteraadsleden wordt voor iedere gemeente bepaald door de rangschikkingstabel der gemeenten die van kracht is op het tijdstip van de verkiezingen, behoudens de wijzigingen door bijzondere wetten daarin aangebracht.

Titel III. - Verkiezingen van de binnengemeentelijke territoriale organen HOOFDSTUK I. - Kiezerslijst De bepalingen van de artikelen L4121-1 en 1bis van de gemeentekieswet zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezing voor de districtsraden, met dien verstande dat men ingeschreven moet zijn in het bevolkingsregister van de gemeente, als woonachtig in het desbetreffende district om kiezer te kunnen zijn voor de verkiezingen van de districtsraad.

De stemming vindt plaats in het district waar de kiezer op de kiezerslijst is ingeschreven.

In de gemeenten waar verkiezingen voor districtsraden plaatsvinden wordt de in artikel L4121-3 bedoelde lijst opgedeeld volgens de districten. Een exemplaar van deze lijst wordt onmiddellijk na opmaking overgezonden aan het bureau van het district.

De bepalingen van artikel L4121-4 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezing voor de districtsraden, met dien verstande dat telkens " gemeentebestuur " moet worden vervangen door " bestuur van het district ", " artikel L4122-1, tweede en derde lid en artikel L4126-6 " door " artikel L4136-2 en L4136-3 ", " burgemeester " door " voorzitter van het district ", " gemeente " door " district ", en " college van burgemeester en schepenen " door " bureau van het district ".

HOOFDSTUK II - Verdeling van kiezers en kiesbureaus De gewone vergadering van de kiezers voor de hernieuwing van de districtsraden heeft plaats tegelijkertijd met die waarvan sprake is in artikel L4122-1, eerste lid.

Bij de verkiezingen bepaald in artikel L4132-1 is de verdeling van de kiesafdelingen en de stembureaus identiek met de verdeling bepaald wat betreft de gemeenteraadsverkiezingen.

Bij afzonderlijke verkiezing van een districtsraad of districtsraadsleden zijn de bepalingen van artikel L4122-2 van toepassing, met dien verstande dat « het college van burgemeester en schepenen » vervangen dient te worden door « de districtsraad ».

Ten minste vijfendertig dagen vóór de verkiezing zendt het college van burgemeester en schepenen tegen ontvangstbericht of in een ter post aangetekende omslag twee bijkomende voor echt verklaarde uittreksels uit de lijst der kiezers, opgemaakt per district en per stemafdeling, aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

Ten minste zevenentwintig dagen vóór de verkiezing zendt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg die uittreksels in een ter post aangetekende omslag door aan de voorzitter van het hoofdstembureau, die hij voor elk district heeft aangewezen overeenkomstig artikel L4132- 4.

Er is een hoofdbureau in elk district voor wat betreft de districtsraadsverkiezingen.

De voorzitter van elk hoofdbureau voor de districtsraadsverkiezingen worden door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg uit de gemeenteraadskiezers benoemd, in de volgorde bepaald bij artikel 95, § 4, derde lid, van het Kieswetboek.

Bij de verkiezingen bedoeld in artikel L4132-1 doen de stembureaus voor de gemeenteraadsverkiezingen eveneens dienst als sstembureau voor de districtsraadsverkiezingen.

Bij gescheiden verkiezing van een districtsraad of districtsraadsleden zijn de artikelen van L4122-5 tot en met L4122-15 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat overal het woord « gemeente » vervangen dient te worden door het woord « district », de woorden « gemeenteraadskiezers » door de woorden « districtsraadskiezers », de woorden « gemeenteraad » door de woorden « districtsraad » en de woorden « college van het burgemeester en schepenen » door de woorden « districtsraadsbureau ». HOOFDSTUK III. - Kiesverrichtingen Afdeling één. - Voordracht en stembiljetten

De bepalingen van artikel L4123-1 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen.

De bepalingen van artikel L4123-12 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen.

De bepalingen van artikel 4123-3 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen, met dien verstande dat overal de woorden « gemeenten » vervangen dienen te worden door de woorden « districten », de woorden « gemeenteraadsleden » door de woorden « districtsraadsleden » en de woorden « gemeenteraadsverkiezingen » door de woorden « districtsraadsverkiezingen ».

De bepalingen van artikel 4123-4 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen, met dien verstande dat overal de woorden « gemeenteraad » vervangen dienen te worden door de woorden « districtsraad ».

De bepalingen van artikel L4123-5 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen.

De bepalingen van artikel L4123-7 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen. § 1. De bepalingen van artikel L4123-8, § 1, zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen. § 2. De bepalingen van artikel L4123-8, § 2, zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen, met dien verstande dat overal het woord « gemeente » vervangen dient te worden door het woord « district » en de woorden « gemeenteraadsverkiezingen » door de woorden « districtsraadsverkiezingen ». § 3. De bepalingen van artikel L4123-8, § 3, zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen.

De bepalingen van artikel L4123-9 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen.

De bepalingen van artikel L4123-10, L4123-11, L4123-12, L4123-13 en L4123-15 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen, met dien verstande dat overal het woord « gemeente » vervangen dient te worden door het woord « district ».

De bepalingen van artikel L4123-14 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen, met dien verstande dat de kleur van de stembiljetten, die niet wit is, door de regering bepaald wordt. Afdeling 2. - Organisatie van de stembureaus en stemming

De bepalingen van de artikelen L4123-16 en L4123-20 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen.

Bij de gewone hernieuwing van de districtsraden worden de verkiezingsuitgaven verdeeld overeenkomstig artikel L4152-13.

Bij afzonderlijke verkiezing van een districtsraad of districtsraadsleden vallen de kosten van die verkiezingen ten laste van het district.

De bepalingen van de artikelen L4123-22 tot en met L4123-25 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen. Afdeling 3. - Stemopneming

De bepalingen van de artikelen L4123-26 tot en met L4123-38 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen, met dien verstande dat overal het woord « gemeente » vervangen dient te worden door het woord « district » en de woorden « gemeenteraadsverkiezingen » door de woorden « districtsraadsverkiezingen ».

Het hoofdstembureau deelt het stemcijfer van iedere lijst achtereenvolgens door 1, 2, 3, 4, enz. en rangschikt de quotiënten in de volgorde van hun belangrijkheid, totdat er voor alle lijsten samen zoveel quotiënten worden bereikt als er leden te kiezen zijn.

De verdeling over de lijsten geschiedt door aan iedere lijst zoveel zetels toe te kennen als haar stemcijfer quotiënten heeft opgeleverd, gelijk aan of hoger dan het laatst gerangschikte quotiënt, behoudens toepassing van artikel 168 van het Kieswetboek.

Indien een lijst meer zetels verkrijgt dan zij kandidaten telt, worden de niet toegekende zetels gevoegd bij die welke aan de overige lijsten toekomen; de verdeling over deze lijsten geschiedt door voortzetting van de in het eerste lid omschreven bewerking, zodat voor ieder nieuw quotiënt een zetel wordt toegekend aan de lijst waartoe het behoort.

De bepalingen van de artikelen L4123-40 tot en met L4123-45 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen, met dien verstande dat overal de woorden « gemeenteraadsleden » door de woorden « districtsraadsleden » vervangen dienen te worden. HOOFDSTUK IV. - Stemplicht en sancties De bepalingen van de artikelen L4124-1 tot en met L4124-2 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen, met dien verstande dat overal de woorden « verkiezingen van de gemeenteraadsleden » vervangen dienen te worden door de woorden « verkiezingen van de districtsraadsleden » en het woord « gemeente » door het woord « district ».

HOOFDSTUK V. - Verkiesbaarheid De bepalingen van artikel L4125-1 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen, met dien verstande dat overal het woord « gemeenteraadslid » vervangen dient te worden door het woord « districtsraadslid ».

HOOFDSTUK VI. - Organieke bepalingen De bepalingen van de artikelen L4126-1 tot en met L4126-5 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen, met dien verstande dat overal het woord « gemeenteraadslid » vervangen dient te worden door het woord « districtsraadslid » en de woorden « gemeentelijke lijst » door het woord « districtslijst », en « gemeenteraadslid » door het woord « districtsraadslid ».

De bepalingen van artikel L4126-6 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen, met dien verstande dat overal het woord « gemeenteraad » vervangen dient te worden door het woord « districtsraad » en de woorden « het college van burgemeester en schepenen » door de woorden « bureau van de districtsraad », en de woorden « gemeenteraadskiezers » door de woorden « districtsraadskiezers ».

De bepalingen van de artikelen L4126-7 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraadsverkiezingen, met dien verstande dat overal het woord « gemeenteraad » vervangen dient te worden door het woord « districtsraad » en de woorden « burgemeester of schepen » door de woorden « voorzitter of lid van de districtsraad » en dat bovendien rekening dient te worden gehouden met de bepalingen van de artikelen L4133-14 en volgende.

Bij de eerste verkiezingen van de districtsraad worden de bepalingen van deze titel die betrekking hebben op de voorzitter van de districtsraad toegepast door de burgemeester, de bepalingen die betrekking hebben op het bureau van de districtsraad door het college van de burgemeester en schepenen en de bepalingen die betrekking hebben op de ontslagnemende leden van de districtsraad door de uittredende gemeenteraadsleden.

Titel IV. - Verkiezing van de organen van de federaties en agglomeraties van gemeenten HOOFDSTUK I. - Kiezerslijst Kiezer voor de agglomeratie- of federatieraad zijn de Belgen die volle achttien jaar oud zijn, in de bevolkingsregisters van een gemeente van de agglomeratie of van de federatie zijn ingeschreven en niet verkeren in één der gevallen van uitsluiting of van schorsing bedoeld in de artikelen 6 tot 9bis van het Kieswetboek.

De lijst der Belgische kiezers opgemaakt voor de verkiezing van het Europees Parlement geldt als kiezerslijst voor de verkiezing van de agglomeratie- of federatieraad.

De leden van de agglomeratie- of de federatieraad worden rechtstreeks gekozen door een kiescollege dat bestaat uit het geheel van de kiezers van de gemeenten die deel uitmaken van de agglomeratie of van de federatie.

De verkiezing voor de volledige hernieuwing van de agglomeratie- of federatieraad heeft plaats op dezelfde datum als die voor de verkiezing van het Europees Parlement.

De vergadering van de kiezers van de federatie- ogf agglomeratieraad kan eveneens op buitengewone wijze bijeengeroepen worden krachtens een besluit van de agglomeratie- of de federatieraad of een regeringsbesluit waarbij in de opengevallen plaatsen dient te worden voorzien. Zij vindt altijd op zondag plaats.

HOOFDSTUK II. - Kiescolleges en kiesbureaus § 1. De kiezers voor de agglomeratie- of federatieraad worden per kieskantons in stemafdelingen ingedeeld overeenkomstig de artikelen 90, eerste lid, en 91 van het Kieswetboek.

De gemeenten van de agglomeratie of van de federatie worden daartoe gegroepeerd in kieskantons waarvan de regering de samenstelling en de hoofdplaats bepaalt. § 2. De stemverrichtingen zijn gemeenschappelijk voor beide verkiezingen. Ieder stembureau beschikt over twee stembussen, onderscheidenlijk voor de stembiljetten voor de agglomeratie- of federatieraad en voor het Europees Parlement.

Het stempapier voor de agglomeratieraads- of federatieraadsverkiezingen is van een andere kleur dan het stempapier voor de verkiezing van het Europees Parlement.

De omslagen waarin stembiljetten of stukken voor de agglomeratieraads- of federatieraadsverkiezingen moeten worden gesloten, zijn van dezelfde speciale kleur als die biljetten.

Wanneer de stemopneming niet in het stemlokaal, maar in een ander lokaal van dezelfde gemeente moet geschieden, worden de stembiljetten van de ene en van de andere verkiezing ofwel in een harmonika-omslag gesloten ofwel in de respectieve stembussen gelaten. De omslagen of stembussen worden behoorlijk verzegeld alvorens naar het stemopnemingsbureau te worden vervoerd.

Wanneer de stemopneming moet geschieden in een andere gemeente dan die waar de stemming heeft plaatsgehad, is het gebruik van de harmonika-omslagen verplicht.

Het proces-verbaal van de stemverrichtingen wordt opgemaakt in twee exemplaren, het ene bestemd voor het stemopnemingsbureau van de agglomeratieraads- of federatieraadsverkiezingen en het andere voor het stemopnemingsbureau voor de verkiezing van het Europees Parlement.

De bijlagen die beide verkiezingen betreffen, worden gevoegd bij het exemplaar bestemd voor het stemopnemingsbureau voor de verkiezing van het Europees Parlement. § 3. De stemopneming voor de twee verkiezingen wordt verricht door afzonderlijke stemopnemingsbureaus, samengesteld overeenkomstig artikel 95, § 8, van het Kieswetboek. § 1. Er wordt een agglomeratie- of federatiebureau samengesteld.

Het agglomeratiebureau wordt voorgezeten door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

Het federatiebureau wordt voorgezeten door : de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, indien de hoofdplaats van de federatie een arrondissementshoofdplaats is; de vrederechter, indien de hoofdplaats van de federatie een kantonhoofdplaats is; de vrederechter, of zijn plaatsvervanger naar rangorde van dienstjaren van het kanton waarin de hoofdplaats van de federatie gelegen is, in de andere gevallen.

Het agglomeratie- of federatiebureau bestaat, buiten de voorzitter, uit vier bijzitters en vier plaatsvervangende bijzitters, door de voorzitter aangewezen uit de kiezers van de gemeente waar het bureau zitting houdt en een niet-stemgerechtigde secretaris, door de voorzitter benoemd. Kandidaten mogen geen deel uitmaken van het bureau.

Artikel 104 van het Kieswetboek is van toepassing op het agglomeratie- of federatiebureau.

Het bureau moet ten minste zevenentwintig dagen voor de verkiezing samengesteld zijn.

Het agglomeratie- of federatiebureau houdt zich uitsluitend bezig met de aan de stemming en de aan de algemene telling van de stemmen voorafgaande verrichtingen.

De voorzitter van dit bureau houdt toezicht over de gezamenlijke verrichtingen in de agglomeratie of federatie en schrijft zo nodig de spoedmaatregelen voor die de omstandigheden mochten vereisen. § 2. Als de hoofdplaats van de agglomeratie of van de federatie eveneens de zetel van een kiesbureau voor de verkiezing van het Europees Parlement is, wijst de voorzitter van dit laatste bureau de magistraat die hem bij verhindering in zijn gerechtelijk ambt moet vervangen, aan om het voorzitterschap van het agglomeratie- of federatiebureau waar te nemen.

De twee bureaus werken afzonderlijk voor de ene en de andere verkiezing.

De artikelen 92, 93, 95, 96, 100, 102, 103 en 104 van het Kieswetboek zijn van toepassing op de agglomeratieraads- of federatieraadsverkiezingen.

Voor deze toepassing moet echter : 1) in artikel 92, laatste lid, in de plaats van de woorden " sedert het opmaken van de lijst der kiezers, in het kiezersregister zijn aangebracht " worden gelezen " sedert het opmaken van de lijst der kiezers voor de agglomeratie- of federatieraad, in deze lijst zijn aangebracht ";2) in artikel 95, § 3, in de plaats van de woorden " de voorzitter van het arrondissementshoofdbureau " worden gelezen " de voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau ";3) in artikel 95, § 4, tweede lid, 9°, in de plaats van de woorden " uit de kiezers van het arrondissement " worden gelezen " uit de kiezers van de agglomeratie of van de federatie ";4) in artikel 95, § 12, eerste lid, tweede volzin, en § 13, eerste volzin, in de plaats van de woorden " Elk jaar, in de loop van de tweede maand vóór die waarin de gewone verkiezing plaats moet hebben ter uitvoering van artikel 105 " worden gelezen " Het jaar van gewone verkiezing van de agglomeratie- of federatieraad, in de loop van de tweede maand vóór die waarin de verkiezing plaats moet hebben ter uitvoering van artikel 11, eerste lid, of in het geval bedoeld in artikel 11, tweede lid, zodra de datum van de stemming is vastgesteld ";5) in artikel 96, tweede lid, tweede volzin, in de plaats van de woorden " van het arrondissementshoofdbureau " worden gelezen " van het agglomeratie- of federatiebureau ";6) in artikel 100, in de plaats van de woorden " uit de kiezers van het arrondissement " worden gelezen " uit de kiezers van de agglomeratie of van de federatie ";7) in artikel 104, eerste lid, de woorden "van de arrondissementshoofdbureaus" worden geschrapt. De bedragen van het presentiegeld en van de reisvergoedingen van de leden van de kiesbureaus worden door de regering vastgesteld.

Ze worden gedragen door de gemeenten die deel uitmaken van de agglomeratie of federatie, pro rata van het aantal ingeschreven kiezers bij elk van deze gemeenten, wat de bureaus betreft die specifiek voor de agglomeratieraads- of federatieraadsverkiezingen werken, en door de Staat wat de bureaus betreft, waarvan de verrichtingen gemeenschappelijk zijn voor de twee verkiezingen.

Ten minste vijf dagen vóór de verkiezing zendt het college van burgemeester en schepenen van elk van de gemeenten van de agglomeratie of van de federatie een oproepingsbrief aan elke kiezer aan de woonplaats die hij op dat tijdstip heeft. Kan een oproepingsbrief aan de kiezer niet worden bezorgd dan wordt hij op de gemeentesecretarie neergelegd, waar de kiezer hem kan afhalen tot op de dag van de stemming 's middags.

De oproepingsbrieven vermelden de dag waarop en het lokaal waar de kiezer moet stemmen, het aantal te kiezen raadsleden en de uren van opening en sluiting der stemming.

Die brieven moeten conform zijn met een bij regeringsbesluit te bepalen model; ze bevatten de naam, de voornamen, het beroep, de woonplaats, de plaats en datum van geboorte van de kiezer. De bij dit Wetboek gevoegde onderrichtingen voor de kiezer (model IB) worden in die brief woordelijk overgenomen.

Bovendien wordt de oproeping ten minste tien dagen tevoren in elke gemeente van de agglomeratie of van de federatie ter openbare kennis gebracht op de gebruikelijke wijze en de gewone uren van bekendmaking.

Het aanplakbiljet behelst de vermeldingen voorgeschreven in het tweede lid van dit artikel, en herinnert eraan dat de kiezer die zijn oproepingsbrief niet heeft ontvangen, hem op de gemeentesecretarie kan afhalen tot op de dag van de stemming 's middags. HOOFDSTUK III. - Kiesverrichtingen Afdeling 1. - Kandidaturen en stembiljetten

De voordrachten van kandidaten worden aan de voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau ter hand gesteld op zaterdag, de negenentwintigste of op zondag, de achtentwintigste dag voor de stemming, tussen 13 en 16 uur.

De aanwijzingen van getuigen worden door de voorzitter van het kantonhoofdbureau in ontvangst genomen op dinsdag, de vijfde dag vóór de stemming, tussen 14 en 16 uur. Artikel 131 van het Kieswetboek is op die aanwijzingen van toepassing, met dien verstande dat de kandidaten afzonderlijk getuigen voor elk stem- en stemopnemingsbureau kunnen aanwijzen.

Ten minste drieëndertig dagen vóór de verkiezing : 1) maakt de voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau onder vermelding van de hierboven bepaalde dagen en uren, bekend op welke plaats hij de voordrachten van kandidaten in ontvangst zal nemen;2) maakt de voorzitter van het kantonhoofdbureau, onder vermelding van de hierboven bepaalde dagen en uren, bekend op welke plaats hij de aanwijzingen van getuigen voor de stem- en stemopnemingsbureaus in ontvangst zal nemen. Wanneer de zevenentwintigste dag vóór de verkiezing een wettelijke feestdag is, worden alle kiesverrichtingen welke op deze dag moeten plaatshebben en die welke eraan voorafgaan, achtenveertig uur vervroegd.

De op volledig eentalige lijsten voorgedragen kandidaten voor de agglomeratieraads- of federatieraadsverkiezingen kunnen in de verklaring van bewilliging in hun kandidaatstelling vragen dat aan hun lijst hetzelfde letterwoord en hetzelfde volgnummer als aan de op nationaal niveau aan de lijsten voorgedragen voor de verkiezingen van het Europees Parlement worden toegekend.

De voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau geeft uiterlijk de zevenentwintigste dag vóór de stemming vóór 15 uur hiervan kennis aan de voorzitters van de college-hoofdbureaus voor de verkiezing van het Europees Parlement. Die voorzitters brengen dit op hun beurt, per telegram of bode, ter kennis van de indieners van de kandidatenlijsten voor de verkiezing van het Europees Parlement.

Om ingewilligd te kunnen worden moet het verzoek de instemming hebben van ten minste twee van de eerste drie kandidaten titularis, voorkomende op de lijst waarvan het letterwoord en het volgnummer zijn aangevraagd. Deze instemming wordt uitgedrukt in een door die kandidaten ondertekende verklaring die de zevenentwintigste dag vóór de stemming, tussen 13 en 15 uur, of de vijfentwintigste dag, tussen 14 en 16 uur, aan de voorzitter van het collegehoofdbureau voor de verkiezing van het Europees Parlement wordt overhandigd. Nadat de aanvraag voor regelmatig werd erkend, moeten de lijsten voor de agglomeratieraads- of federatieraadsverkiezingen het aangevraagde letterwoord en volgnummer bekomen.

De voorzitters van de collegehoofdbureaus voor de verkiezing van het Europees Parlement geven per telegram of bode ten laatste de vierentwintigste dag vóór de stemming vóór 16 uur, aan de voorzitter bij het agglomeratie- of federatiebureau, kennis van de regelmatig bewilligde verzoeken, van de aan de desbetreffende lijsten toe te kennen letterwoorden en volgnummers, zomede van het hoogste nummer dat op nationaal niveau voor de verkiezing van het Europees Parlement is toegewezen.

De nummering van de lijsten voor de agglomeratieraads- of federatieraadsverkiezingen geschiedt slechts na ontvangst van die kennisgeving en de loting voor de nog niet van een volgnummer voorziene lijsten heeft plaats onder de nummers welke onmiddellijk hoger zijn dan het hoogste nummer, dat overeenkomstig artikel L4143-6, op nationaal niveau voor de verkiezing van het Europees Parlement is toegewezen. § 1. De voordrachten van kandidaten moeten ondertekend worden hetzij door tenminste twee aftredende agglomeratieraads- of federatieraadsleden, hetzij door een aantal agglomeratieraads- of federatieraadskiezers dat tenminste gelijk is aan vijf maal het aantal te kiezen raadsleden. Die kiezers voegen bij de akte van voordracht een uittreksel uit de kiezerslijst waarop zij ingeschreven zijn.

De voordracht wordt aan de voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau tegen ontvangbewijs overhandigd door één van de drie kiezers ondertekenaars daartoe door de kandidaten in hun verklaring van bewilliging aangewezen of door een van de twee kandidaten daartoe door de aftredende agglomeratieraads- of federatieraadsleden aangewezen.

Zij vermeldt de naam, de voornaam, de geboortedatum, het beroep, de woonplaats, het volledig adres van de kandidaten en van de kiezers die hen voordragen, zomede het bij artikel 116, vierde lid, van het Kieswetboek, bedoelde letterwoord dat op het stembiljet boven de kandidatenlijst moet worden geplaatst. De identiteit van de vrouwelijke kandidaat die gehuwd of weduwe is, mag voorafgegaan worden door de naam van haar echtgenoot of overleden echtgenoot.

Wanneer de ondertekenaars op de lijst van de kiezers van een gemeente van de agglomeratie of federatie als kiezer voorkomen, mag het bureau hun hoedanigheid van kiezer niet betwisten.

De voorgedragen kandidaten bewilligen in hun kandidaatstelling door een gedagtekende en ondertekende schriftelijke verklaring, die aan de voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd binnen de termijn bepaald in artikel L4143-1, eerste lid.

De bewilligde kandidaten wier namen voorkomen op een zelfde voordracht, worden geacht een enkele lijst te vormen.

Zij kunnen in de verklaring van bewilliging : 1) een getuige en een plaatsvervangend getuige aanwijzen voor het bijwonen van de vergaderingen van het agglomeratie- of federatiebureau bedoeld in de artikelen 119 en 124 van het Kieswetboek, zoals zij zijn aangepast bij artikel L4143-4, alsmede in de artikelen L4143-5, § 1, L4143-6, § 1, en L4143-11, § 3;2) een getuige en een plaatsvervangend getuige voor ieder kantonhoofdbureau aanwijzen voor het bijwonen van de vergaderingen bedoeld in artikel 150 van het Kieswetboek en van de door dit bureau na de stemming uit te voeren verrichtingen. Indien bepaalde kandidaten in afzonderlijke verklaringen van bewilliging verschillende personen als getuige hebben aangewezen, komen alleen in aanmerking de aanwijzingen ondertekend door de eerste kandidaat in de volgorde van de voordracht.

De overeenkomstig de voorgaande twee leden aangewezen getuigen mogen geen kandidaat zijn.

Zij hebben het recht hun opmerkingen in de processen-verbaal te doen opnemen.

Op een zelfde lijst mogen niet meer kandidaten voorkomen dan er agglomeratieraads- of federatieraadsleden te kiezen zijn. § 2. De voordracht wijst de volgorde aan waarin de kandidaten worden voorgedragen.

Een kiezer mag niet meer dan één voordracht voor dezelfde verkiezing ondertekenen. De kiezer die dit verbod overtreedt is strafbaar met de straffen bepaald bij artikel 202 van het Kieswetboek. § 3. Een kandidaat mag niet voorkomen op meer dan één lijst voor een zelfde verkiezing.

De bewilligende kandidaat die het in het vorige lid gestelde verbod overtreedt, is strafbaar met de straffen bepaald bij artikel 202 van het Kieswetboek. Zijn naam wordt geschrapt van alle lijsten waarop hij voorkomt. § 1. Artikel 119 van het Kieswetboek is van toepassing op de agglomeratieraads- of federatieraadsverkiezingen met dien verstande dat het woord "twintigste" vervangen wordt door het woord "zevenentwintigste". § 2. Met uitzondering van de leeftijdsvereiste, die moet vervuld zijn op de datum van de verkiezing, moet aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldaan zijn vanaf de dag waarop de lijst van de agglomeratieraads- of federatieraadskiezers wordt opgemaakt.

Het agglomeratie- of federatiebureau moet de kandidaten afwijzen die niet de hoedanigheid van Belg bezitten of niet in het bevolkingsregister van een gemeente van de agglomeratie of federatie zijn ingeschreven vanaf de dag bedoeld in voorgaand lid, evenals degenen die op de dag van de verkiezing de volle leeftijd van éénentwintig jaar niet bereikt zullen zijn hebben of van het kiesrecht uitgesloten dan wel in de uitoefening ervan geschorst zullen zijn. § 3. De artikelen 120 tot 125quater van het Kieswetboek zijn van toepassing op de agglomeratieraads- of federatieraadsverkiezingen met dien verstande dat : 1) het woord " negentiende " in het eerste lid van artikel 121 wordt vervangen door het woord " zesentwintigste ";2) het woord " zeventiende " in het eerste lid van de artikelen 123 en 124 wordt vervangen door het woord " vierentwintigste ";3) het woord " zestiende " in het eerste lid van artikel 125bis wordt vervangen door het woord " drieëntwintigste ";4) het woord " dertiende " in het voorlaatste lid van artikel 125 en in het eerste lid van artikel 125ter wordt vervangen door het woord " twintigste ";5) het woord "arrondissementshoofdbureau" telkens wordt vervangen door de woorden "agglomeratie- of federatiebureau". § 1. Zijn er niet meer kandidaten regelmatig voorgedragen overeenkomstig artikel L4143-3 dan er mandaten toe te kennen zijn, dan worden zij zonder meer door het agglomeratie- of federatiebureau voor gekozen verklaard.

Het proces-verbaal van de verkiezing, staande de vergadering opgemaakt en door de leden van het bureau ondertekend, wordt onmiddellijk aan het provinciecollege gezonden, tegelijk met de akten van voordracht; uittreksels uit het proces-verbaal worden aan de gekozenen gezonden en in alle gemeenten van de agglomeratie of van de federatie door aanplakking bekendgemaakt. § 2. Zijn er meer kandidaten regelmatig voorgedragen overeenkomstig artikel L4143-3 dan er mandaten toe te kennen zijn, dan wordt de lijst van de kandidaten onverwijld aangeplakt.

Het aanplakbiljet vermeldt met vette letters in zwarte inkt de naam van de kandidaten, in dezelfde vorm als in artikel L4143-6, eerste lid, voor het stembiljet wordt bepaald, alsmede hun voornamen, hun beroep en bun woonplaats. De bij dit Wetboek gevoegde onderrichtingen (model IB) worden daarop ook overgenomen.

Vanaf de negentiende dag vóór de stemming deelt de voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau de officiële kandidatenlijst mee aan de kandidaten en aan de kiezers die hen hebben voorgedragen, indien zij het vragen. § 1. Onmiddellijk na het afsluiten van de kandidatenlijst maakt het agglomeratie- of federatiebureau het stembiljet op overeenkomstig het bij dit Wetboek gevoegde model IIB en met inachtneming van de volgende voorschriften.

De kandidatenlijsten worden op het stembiljet naast elkaar geplaatst.

Boven de naam van elke alleenstaande kandidaat en boven elke kandidatenlijst staan een stemvak en een volgnummer in Arabische cijfers van tenminste 1 centimeter hoogte en 4 millimeter breedte, alsmede het letterwoord, overeenkomstig artikel L4143-3, § 1, derde lid vermeld in de voordracht van kandidaten; het letterwoord wordt gedrukt in hoofdletters van 5 millimeter hoogte en horizontaal geplaatst.

Naast de naam van iedere kandidaat, behalve naast die van alleenstaande kandidaten, staat een kleiner stemvak.

De stemvakken zijn zwart, met in het midden een stipje van dezelfde kleur als het papier en van 4 mm diameter.

De namen van de kandidaten worden in de volgorde van de voordracht vermeld in de kolom bestemd voor de lijst waartoe zij behoren.

De lijsten worden op het stembiljet gerangschikt in de volgorde van de nummers. Aan de lijsten waarvoor, overeenkomstig artikel L4143-2 hetzelfde letterwoord en hetzelfde volgnummer als die van op nationaal niveau voor de verkiezing van het Europees Parlement voorgedragen lijsten werden gevraagd en bekomen, wordt dat nummer toegekend.

De nummers boven het hoogste nummer dat op nationaal niveau voor de verkiezing van het Europees Parlement is toegekend worden bij opeenvolgende lotingen toegewezen. Een eerste loting geschiedt onder de volledige lijsten, een tweede onder de onvolledige lijsten.

Het bureau kan zo nodig beslissen dat twee of meer onvolledige lijsten in een zelfde kolom worden ondergebracht. Indien daartoe reden is, bepaalt het bij speciale lotingen de plaats van de kolommen en de nummers van de lijsten die in deze kolommen moeten worden opgenomen.

Voor de toepassing van de vorige bepalingen worden alleenstaande kandidaten geacht een onvolledige lijst te vormen. § 2. In geval van beroep verdaagt het agglomeratie- of federatiebureau de voorschriften bepaald in artikel L4143-5 en in § 1 van dit artikel en vergadert het de twintigste dag vóór de verkiezing te 18 uur, om tot die verrichtingen over te gaan zodra het in kennis is gesteld van de beslissingen van het Hof van Beroep. § 3. Zodra het agglomeratie- of federatiebureau de tekst en de inrichting van de stembiljetten heeft vastgesteld, laat de voorzitter van dit bureau de biljetten met zwarte inkt op stempapier drukken. Het is verboden enig ander stembiljet te bezigen.

De stembiljetten die voor een zelfde stemming gebezigd worden, moeten volkomen gelijk zijn.

Het Gewest levert het papier voor de stembiljetten. De afmetingen worden bij regeringsbesluit bepaald naar verhouding van het aantal te kiezen leden en het aantal voorgedragen lijsten. § 4. Daags vóór de stemming zendt de voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau de voor de verkiezing nodige stembiljetten in verzegelde omslag aan de voorzitter van elke stemafdeling; op de omslag worden vermeld het adres en het aantal ingesloten stembiljetten. De omslag mag niet worden ontzegeld en geopend dan in aanwezigheid van het regelmatig samengestelde stembureau.

De stembiljetten worden onmiddellijk nageteld en de uitslag wordt in het proces-verbaal opgetekend.

De voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau zendt terzelfder tijd aan de voorzitter van elk stemopnemingsbureau het formulier dat hij heeft laten opmaken overeenkomstig de voorschriften van artikel L4143-11 en dat de voorzitters van de stemopnemingsbureaus na de stemopneming moeten invullen. Afdeling 2. - Inrichting van de stemlokalen en stemming

§ 1. Het stemlokaal en de stemhokjes worden ingericht volgens het model III, dat bij het Kieswetboek gevoegd is.

Het provinciecollege kan evenwel de afmetingen en de schikking ervan wijzigen volgens de vereisten van de lokalen.

Er is ten minste één stemhokje per honderdvijftig kiezers.

De verschillende benodigdheden voor het stembureau, zoals stembussen, schotten, lessenaars, potloden, enz. zijn gelijk aan de modellen, die de Regering zal vaststellen.

Alle verkiezingsuitgaven, behalve de levering van het stempapier, zijn ten laste van de gemeenten die deel uitmaken van de agglomeratie of van de federatie. § 2. De lijst der kiezers van de stemafdeling wordt in het wachtlokaal opgehangen, evenals de bij dit Wetboek gevoegde onderrichtingen model IB en de tekst van de artikelen 110 en 111 van het Kieswetboek en van titel V van dat wetboek. De onderrichtingen model IB worden bovendien buiten aan elk stembureau en binnen in elk stemhokje aangeplakt.

Een exemplaar van het Kieswetboek en van deze titel wordt in het wachtlokaal ter inzage gelegd voor de kiezers; een tweede exemplaar van dat wetboek en van deze titel wordt in het gedeelte van het lokaal waar de stemming plaatsheeft, ter inzage gelegd voor de leden van het stembureau. § 1. De kiezer mag niet meer dan één stem uitbrengen.

Kan hij zich verenigen met de volgorde waarin de kandidaten op de door hem gesteunde lijst voorkomen, dan brengt hij zijn stem uit in het stemvak bovenaan op die lijst.

Wil hij deze orde wijzigen, dan brengt hij een naamstem uit in het stemvak naast de naam van de kandidaat van zijn keuze.

Is er niet meer dan één lid te kiezen of wil de kiezer zijn stem geven aan een alleenstaande kandidaat, dan brengt hij zijn stem uit in het stemvak boven de naam van de kandidaat van zijn keuze. § 2. Op de agglomeratieraads- of federatieraadsverkiezingen zijn van toepassing; 1) de bepalingen met betrekking tot de handhaving van de orde, vervat in de artikelen 108, 109, 110, 111 en 114 van het Kieswetboek;2) de bepalingen van de artikelen 141 tot 143, 144, zevende lid, 145, 146 en 147bis van hetzelfde wetboek. § 3. Het stembureau stelt vast en vermeldt in het proces-verbaal hoeveel kiezers aan de stemming hebben deelgenomen, hoeveel stembiljetten teruggenomen zijn op grond van de artikelen 143, derde lid, en 145 van het Kieswetboek en hoeveel biljetten ongebruikt gebleven zijn.

De teruggenomen en de niet-gebruikte stembiljetten worden in afzonderlijke, te verzegelen omslagen gesloten.

De kiezerslijsten die gediend hebben voor het aantekenen van de namen, worden in een derde te verzegelen omslag gesloten, na behoorlijk ondertekend te zijn door de leden van het stembureau die de aantekeningen gedaan hebben, en door de voorzitter.

Op elke omslag wordt de inhoud vermeld, evenals de naam van de gemeente, de dag van de verkiezing en het nummer van het stembureau. Afdeling 3. - Stemopneming

§ 1. De bepalingen van de artikelen 149, eerste lid, 150 tot 152, 154 en 155 van het Kieswetboek zijn op de agglomeratieraads- of federatieraadsverkiezingen van toepassing.

Voor deze toepassing moet evenwel in artikel 151, eerste lid, de verwijzing naar artikel 161, achtste lid, worden vervangen door een verwijzing naar artikel L4143-11, § 1, zesde lid. § 2. De voorzitter en één van de leden mengen alle door het bureau op te nemen stembiljetten dooreen, vouwen ze open en delen ze in de volgende categorieën in : 1) stembiljetten met geldige stemmen voor de eerste lijst, ongeacht of zij bovenaan op de lijst of naast een kandidaat van deze lijst zijn uitgebracht;2) hetzelfde voor de tweede lijst en voor de volgende lijsten;3) twijfelachtige stembiljetten;4) blanco en ongeldige stembiljetten. Na deze eerste indeling worden de stembiljetten bedoeld onder 1) en 2) van elk van de categorieën voor de verschillende lijsten in de volgorde van de aan die lijsten toegekende nummers, verdeeld in twee ondercategorieën : 1) stembiljetten waarop bovenaan op een lijst is gestemd;2) stembiljetten waarop naast een kandidaat is gestemd. De stembiljetten waarop zowel bovenaan op een lijst als naast de naam van een kandidaat is gestemd worden in de tweede ondercategorie geplaatst.

De stembiljetten worden ingedeeld en onderzocht met inachtneming van artikel L4143-10 en van de artikelen 158 en 159, eerste, tweede en vijfde lid, van het Kieswetboek.

Alle stembiljetten, ingedeeld zoals hierboven is bepaald, worden in afzonderlijke omslagen gesloten.

Het bureau stelt vervolgens vast het gezamenlijk aantal geldige stembiljetten, het aantal blanco of ongeldige stembiljetten, en voor elke lijst het aantal bovenaan de lijst ingevulde stembiljetten, het aantal stembiljetten waarop naast de naam van een kandidaat is gestemd en het aantal naamstemmen behaald door elke kandidaat.

Al die getallen worden in het proces-verbaal vermeld.

Ongeldig zijn : 1) alle andere stembiljetten dan die welke volgens het decreet mogen worden gebruikt;2) de stembiljetten waarop meer dan één lijststem voorkomt of waarop naamstemmen op verschillende lijsten zijn uitgebracht;3) de stembiljetten waarop een kiezer een stem heeft uitgebracht bovenaan op een lijst en tegelijk een stem naast de naam van een kandidaat van een andere lijst;4) de stembiljetten waarop geen stem tot uitdrukking is gebracht;5) de stembiljetten waarvan de vorm en de afmetingen veranderd zijn, die binnenin een papier of enig voorwerp bevatten of die de kiezer herkenbaar maken door een teken, een doorhaling of een bij het decreet niet-geoorloofd merk. Niet ongeldig zijn : 1) de stembiljetten waarop de kiezer een stem heeft uitgebracht naast de naam van meer dan één kandidaat van dezelfde lijst.In dat geval wordt de kiezer geacht alleen een stem bovenaan op de lijst te hebben uitgebracht; 2) de stembiljetten waarop de kiezer bovenaan op een lijst en tevens naast de naam van één kandidaat van dezelfde lijst gestemd heeft.In dat geval wordt de stem bovenaan op de lijst als niet bestaande beschouwd; 3) de stembiljetten waarop de kiezer een stem heeft uitgebracht bovenaan op de lijst en tevens naast de naam van meer dan één kandidaat van dezelfde lijst.In dat geval worden de naamstemmen als niet bestaande beschouwd. § 1. Het proces-verbaal van de verrichtingen wordt staande de vergadering opgemaakt en door de leden van het bureau en de getuigen ondertekend.

De uitslagen van de stemopneming worden erin vermeld in de volgorde en naar de aanwijzingen van een modeltabel op te maken door de voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau.

Deze tabel vermeldt het aantal in elke stembus gevonden stembiljetten, het aantal blanco of ongeldige stembiljetten, het aantal geldige stembiljetten; zij vermeldt vervolgens voor elke lijst, gerangschikt naar haar volgnummer, de overeenkomstig artikel L4143-9, § 2, vastgestelde uitslagen van de stemopneming.

Van deze tabel wordt onmiddellijk een dubbel opgemaakt.

Dit stuk draagt als opschrift de naam van de agglomeratie of federatie, de naam van de gemeente, het nummer van het stemopnemingsbureau, de datum van de verkiezing en de vermelding : " Uitslag van de opneming der stembiljetten, ontvangen in de bureaus nrs... ".

Alvorens de verrichtingen voort te zetten, gaat de voorzitter van het stemopnemingsbureau met het proces-verbaal bij de voorzitter van het kantoorhoofdbureau en legt hem het dubbel van de tabel voor. Indien deze voorzitter vaststelt dat de tabel in orde is, zet hij er zijn paraaf op. In het tegenovergestelde geval verzoekt hij de voorzitter van het stemopnemingsbureau de tabel eerst door zijn bureau te doen aanvullen of verbeteren, en in voorkomend geval, het oorspronkelijk proces-verbaal te doen aanvullen of verbeteren.

De voorzitter van het stemopnemingsbureau zendt tegen ontvangstbewijs de geparafeerde tabel aan de voorzitter van het kantonhoofdbureau.

Het kantonhoofdbureau vermeldt, per stemopnemingsbureau, op een verzamelstaat : het aantal neergelegde stembiljetten, het aantal blanco en ongeldige stemmen, het aantal geldige stemmen en voor elke lijst, gerangschikt naar haar volgnummer, het aantal lijststemmen en het aantal naamstemmen van elke kandidaat.

Het kantonhoofdbureau totaliseert voor het gehele kanton al die rubrieken en voegt er het stemcijfer van elke lijst aan toe.

De voorzitter van het kantonhoofdbureau plaatst de dubbels van de stemopnemingstabellen en de samenvattende tabel, onder omslag, sluit die met zijn zegel en bezorgt hem tegen ontvangstbewijs en via de snelste weg aan de voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau. § 2. De voorzitter van het opnemingsbureau doet in het proces-verbaal aantekenen dat de stemopnemingstabel is overhandigd en in voorkomend geval welke verbeteringen erin zijn aangebracht.

De uitslag, vastgesteld in de tabel bedoeld in het tweede lid van § 1, wordt daarna door hem in het openbaar afgekondigd.

Het proces-verbaal, waarbij het pak met de betwiste stembiljetten is gevoegd, wordt gesloten in een te verzegelen omslag, waarvan het opschrift de inhoud aangeeft. Deze omslag en de omslagen bedoeld in de artikelen L4143-8, § 3, en L4143-9, § 2, worden samen in een te verzegelen pak gesloten, dat de voorzitter binnen vierentwintig uren doet toekomen aan de voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau. § 3. Nadat het agglomeratie- of federatiebureau de tabellen waarvan sprake in de eerste paragraaf ontvangen heeft, gaat het onmiddellijk over tot de algemene telling van de stemmen, in aanwezigheid van de leden van het bureau en van de getuigen. Indien het bureau niet voor negen uur 's avonds in het bezit is van de uitslagen der stemopneming van alle stemafdelingen van het kiescollege, wordt de telling of de voortzetting ervan uitgesteld tot de volgende ochtend te negen uur. De voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau zorgt voor de bewaring van de gezegde tabellen.

De voorzitter mag zich laten bijstaan door rekenaars om het bureau bij de telling behulpzaam te zijn; zij werken onder toezicht van het bureau. § 4. De verkiezing geschiedt door één enkele stemming.

Is er niet meer dan één agglomeratie- of federatieraadslid te verkiezen, dan wordt de kandidaat, die de meeste stemmen heeft verkregen, als gekozen verklaard.

Bij gelijk stemmenaantal is de oudste gekozen. § 1. Het stemcijfer van iedere lijst wordt bepaald door de optelling van het getal der stembiljetten waarop bovenaan op die lijst of slechts op één kandidaat daarvan op geldige wijze is gestemd.

Alleenstaande kandidaten worden geacht ieder een afzonderlijke lijst te vormen. § 2. De verdeling van de zetels over de lijsten en de aanwijzing van de kandidaten die de door hun lijst behaalde zetels zullen verkrijgen, geschiedt door het agglomeratie- of federatiebureau op de wijze als aangegeven in de artikelen 167 tot 169, 170, eerste en tweede lid, van het Kieswetboek, en L4153-21. § 1. De uitslag van de algemene telling van de stemmen en de namen van de kandidaten die tot agglomeratieraads- of federatieraadslid of opvolger gekozen zijn, worden in het openbaar afgekondigd.

Onmiddellijk na die afkondiging zendt de voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau aan de regering een staat waarin voor ieder van de voorgedragen lijsten het stemcijfer en het aantal verkregen zetels worden vermeld. § 2. Het proces-verbaal van de verkiezing, staande de vergadering opgemaakt en ondertekend door de leden van het agglomeratie- of federatiebureau en door de getuigen, de processen-verbaal van de verschillende bureaus, de stembiljetten en de andere stukken, bedoeld in artikel L4143-11, § 2, derde lid, alsmede de akten van voordracht en van bewilliging der kandidaten en van aanwijziging der getuigen, worden binnen drie dagen door de voorzitter van het agglomeratie- of federatiebureau aan de provinciegouverneur toegezonden.

Op het pak dat deze stukken bevat, worden de datum van de verkiezing en de naam van de agglomeratie of van de federatie vermeld.

Een dubbel van het proces-verbaal van het agglomeratie- of federatiebureau door de leden voor eensluidend verklaard, wordt op de secretarie van de agglomeratie of van de federatie voor eenieder ter inzage gelegd.

Aan ieder gekozene wordt een uittreksel uit dit proces-verbaal toegezonden. § 3. De provinciegouverneur houdt ter beschikking van de onderscheiden vrederechters die bevoegd zijn voor de toepassing van titel VI van het Kieswetboek, de niet-ontzegelde omslagen met de kiezerslijsten waarop aantekening is gehouden van de opgekomen kiezers.

De omslagen met de stembiljetten, behalve die met de niet-gebruikte, mogen alleen worden geopend door het provinciecollege van de provincieraad, aan wie alle stukken van de verkiezing worden bezorgd.

De stembiljetten worden vernietigd nadat de verkiezing definitief geldig of ongeldig verklaard is. HOOFDSTUK IV. - Stemplicht en straffen § 1. Deelneming aan de stemming is verplicht.

De bepalingen van de artikelen 207 tot 210 van het Kieswetboek betreffende de sanctie op de stemplicht zijn mede van toepassing op de agglomeratieraads- of federatieraadsverkiezingen.

De bepalingen van artikel 210 van dat wetboek, voor zover zij de herhaling van een niet-gewettigd verzuim van de stemplicht betreffen, vinden alleen toepassing wanneer de verkiezingen van dezelfde aard zijn. § 2. De bepalingen van Titel V - Straffen - van het Kieswetboek zijn van toepassing op de agglomeratieraads- of federatieraadsverkiezingen.

De straffen gesteld door artikel 202 van dat wetboek zijn van toepassing op ieder die stemt met overtreding van de artikelen 6 tot 9bis en 142, zesde en zevende lid, van hetzelfde wetboek, of die op dezelfde dag achtereenvolgens in twee of meer stemafdelingen van dezelfde gemeente, of in verschillende gemeenten stemt, ook al is hij ingeschreven op de kiezerslijsten van die verschillende gemeenten of stemafdelingen. HOOFDSTUK V. - Organieke bepalingen § 1. Alleen de kandidaten zijn gerechtigd bij het provinciecollege tegen de verkiezing bezwaar in te brengen.

Elk bezwaar moet, op straffe van verval, schriftelijk worden ingediend binnen tien dagen te rekenen van de dagtekening van het proces-verbaal en de identiteit en de woonplaats van de bezwaarde vermelden.

Het wordt overhandigd aan de provinciegriffier of ter post aangetekend verzonden.

De ambtenaar aan wie het bezwaarschrift wordt overhandigd, is verplicht een ontvangstbewijs af te geven.

Het is op straffe van gevangenis van één maand tot twee jaar verboden dit ontvangstbewijs te antidateren. § 2. De verkiezingen kunnen zowel door het provinciecollege als door de Raad van State alleen ongeldig worden verklaard op grond van onregelmatigheden die de zetelverdeling tussen de onderscheiden lijsten kunnen beïnvloeden. § 1. Het provinciecollege doet uitspraak over de bezwaren.

De uiteenzetting van de zaak door een lid van het provinciecollege en de uitspraak van de beslissing geschieden in openbare vergadering. De beslissing is met redenen omkleed en vermeldt de naam van de verslaggever en de namen van de aanwezige leden, alles op straffe van nietigheid.

De stembiljetten mogen alleen worden onderzocht wanneer de krachtens artikel L4143-3, § 1, zevende lid, 1), aangewezen getuigen tegenwoordig of althans behoorlijk opgeroepen zijn; de omslagen die de stembiljetten bevatten, worden opnieuw verzegeld in hun bijzijn en door hun toedoen.

Het provinciecollege doet uitspraak binnen dertig dagen na de dag van de verkiezing. Zij kan, bij een met redenen omklede beslissing genomen overeenkomstig het tweede lid van deze paragraaf, die termijn eenmaal verlengen met ten hoogste vijftien dagen.

Indien binnen deze termijn geen uitspraak is gedaan, wordt het bezwaar als verworpen beschouwd en is de uitslag van de verkiezing, zoals hij door het agglomeratie- of federatiebureau is afgekondigd, definitief. § 2. Het provinciecollege kan de verkiezing alleen ongeldig verklaren op grond van een bezwaar.

Bij ontstentenis van bezwaren gaat het provinciecollege alleen de juistheid na van de zetelverdeling onder de lijsten en van de rangorde waarin de raadsleden en de opvolgers gekozen zijn verklaard. Het wijzigt, in voorkomend geval ambtshalve de zetelverdeling en de rangorde.

Bij ontstentenis van een wijzigingsbeslissing binnen tien weken na de dag van de verkiezing is de uitslag van de verkiezing, zoals hij door het agglomeratie- of federatiebureau is afgekondigd, definitief. § 3. Van de beslissing van het provinciecollege of het uitblijven van enige beslissing binnen de voorgeschreven termijn, wordt door de provinciegriffier kennis gegeven aan de agglomeratie- of federatieraad en, bij een ter post aangetekende brief, aan de bezwaarden.

Bovendien wordt : 1) indien de verkiezing ongeldig verklaard is, van de beslissing van het provinciecollege op dezelfde wijze kennis gegeven aan de twee aftredende agglomeratieraads- of federatieraadsleden bedoeld in artikel L4143-3, § 1, eerste lid of aan de drie ondertekenaars, bedoeld in artikel L4143-3, § 1, tweede lid;2) van de beslissing waarbij het provinciecollege, al dan niet uitspraak doende op een bezwaar, de zetelverdeling onder de lijsten, de rangorde van de gekozen raadsleden of die van de opvolgers wijzigt, op dezelfde wijze kennis gegeven aan de gekozen raadsleden, die hun hoedanigheid van gekozene verliezen, en aan de gekozen opvolgers, die hun rang van eerste of tweede opvolger verliezen. Degenen aan wie kennis moet worden gegeven van de beslissing van de bestendige deputatie, kunnen binnen acht dagen na kennisgeving beroep instellen bij de Raad van State. De Raad van State doet onverwijld uitspraak over het beroep.

Het arrest van de Raad van State wordt door de griffier onmiddellijk ter kennis van de provinciegouverneur en van de agglomeratie- of federatieraad gebracht; is er geen beroep ingesteld, dan wordt de beslissing van de bestendige deputatie door de gouverneur onmiddellijk ter kennis van de agglomeratie- of federatieraad gebracht.

Bij gehele of gedeeltelijke ongeldigverklaring van de verkiezing gelast de voorzitter van het college van de agglomeratie of van de federatie de gemeenten die er deel van uitmaken, de lijst van de kiezers op te maken op de dag van de kennisgeving van die beslissing aan de raad en de kiezers overeenkomstig artikel L4142-5 op te roepen om nieuwe verkiezingen te houden binnen vijftig dagen na die kennisgeving.

Titel V. - Verkiezing van de provinciale organen HOOFDSTUK I. - Kiezerslijst § 1. Om provincieraadskiezer te zijn, moet men : 1° Belg zijn;2° de volle leeftijd van achttien jaar hebben bereikt;3° in de bevolkingsregisters van een gemeente van de provincie ingeschreven zijn;4° zich niet bevinden in één van de gevallen van uitsluiting of schorsing bepaald bij het Kieswetboek. § 2. De voorwaarden vermeld in § 1, 2° en 4°, moeten vervuld zijn op de dag van de verkiezing; die vermeld in § 1, 1° en 3°, moeten dat zijn op de datum waarop de kiezerslijst wordt afgesloten. § 3. De kiezers die tussen de datum waarop de kiezerslijst wordt afgesloten en de dag van de verkiezing, de Belgische nationaliteit verliezen of niet meer in de bevolkingsregisters van een Belgische gemeente ingeschreven zijn, worden van de kiezerslijst geschrapt.

De kiezers die na de datum waarop de kiezerslijst wordt afgesloten, het voorwerp zijn van een veroordeling of een beslissing die voor hen ofwel de uitsluiting van het kiesrecht, ofwel de schorsing van dat recht op de datum van de verkiezing meebrengt, worden eveneens van de kiezerslijst geschrapt. § 4. Uiterlijk de vijfentwintigste dag vóór de datum van de verkiezing stuurt het gemeentebestuur aan de Provinciegouverneur of aan de ambtenaar die hij aanwijst twee exemplaren van de kiezerslijst. § 5. De lijst der Belgische kiezers met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen wordt gebruikt voor de gewone vergadering van de kiescolleges met het oog op de hernieuwing van de provincieraden.

In geval van een opengevallen plaats bedoeld in artikel L4156-8, tweede lid, stelt het college van burgemeester en schepenen de kiezerslijst vast op de dag van de beslissing van de provincieraad houdende bijeenroeping van het kiescollege. § 1. Van het kiesrecht zijn voorgoed uitgesloten en tot de stemming mogen niet worden toegelaten zij die tot een criminele straf zijn veroordeeld. § 2. In de uitoefening van het kiesrecht worden geschorst en tot de stemming mogen niet worden toegelaten zolang die onbekwaamheid duurt : 1° De gerechtelijk onbekwaamverklaarden, de personen met het statuut van verlengde minderjarigheid met toepassing van de wet van 29 juni 1973, en zij die geïnterneerd zijn met toepassing van de bepalingen van de hoofdstukken I tot VI van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers, vervangen door artikel 1 van de wet van 1 juli 1964. De kiesonbekwaamheid houdt op terzelfdertijd als de gerechtelijke onbekwaamheid, de verlengde minderjarigheid of met de definitieve invrijheidsstelling van de geïnterneerde. 2° Zij die tot een correctionele hoofdgevangenisstraf van ten minste drie maanden zijn veroordeeld uit hoofde van een opzettelijk wanbedrijf of tot een militaire gevangenisstraf van ten minste drie maanden. De onbekwaamheid duurt zes jaar wanneer de straf drie maanden tot minder dan drie jaar bedraagt en twaalf jaar, wanneer de straf ten minste drie jaar bedraagt. 3° Zij die ter beschikking van de federale regering zijn gesteld met toepassing van artikel 380bis, 3°, van het Strafwetboek of met toepassing van de artikelen 22 en 23 van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door artikel 1 van de wet van 1 juli 1964. De kiesonbekwaamheid van de onder 3° bedoelde personen houdt op wanneer de terbeschikkingstelling van de federale regering een einde neemt. § 3. De personen die voorgoed van het kiesrecht zijn uitgesloten of wier kiesrecht geschorst is, worden naar rata van één steekkaart per betrokken persoon alfabetisch in een kaartenbestand ingeschreven. Het wordt doorlopend bijgehouden door het college van burgemeester en schepenen.

Dit bestand bevat voor elk van die personen uitsluitend de vermeldingen bepaald in artikel 1ter, § 1, tweede lid. De steekkaarten die zijn opgemaakt op naam van de personen wier kiesrecht geschorst is, worden vernietigd zodra de onbekwaamheid een einde neemt. Dat bestand mag niet worden samengesteld noch bijgehouden met behulp van geautomatiseerde middelen.

De inhoud ervan mag niet aan derden worden meegedeeld. § 4. Artikel 87 van het Strafwetboek is niet toepasselijk op de gevallen van onbekwaamheid die in de paragrafen 1 en 2 zijn opgesomd. § 5. Is de veroordeling uitgesproken met uitstel dan wordt de in § 2, 2°, bedoelde onbekwaamheid opgeschort tijdens de duur van het uitstel.

Is de veroordeling gedeeltelijk met uitstel uitgesproken dan wordt voor de toepassing van de bepalingen van § 2, 2°, alleen rekening gehouden met het gedeelte zonder uitstel uitgesproken.

Wordt de veroordeling uitvoerbaar dan begint de schorsing van het kiesrecht die eruit voortvloeit, op de dag van de nieuwe veroordeling of van de beslissing tot intrekking van het uitstel. § 6. Bij veroordeling tot verschillende straffen bedoeld in § 2, 2°, worden de daaruit voortvloeiende onbekwaamheden gecumuleerd zonder dat evenwel de totale duur twaalf jaar mag overschrijden.

Hetzelfde geldt bij nieuwe veroordeling tot één of meer straffen bedoeld in § 2, 2°, uitgesproken tijdens de duur van de onbekwaamheid die volgt uit een voorgaande veroordeling, zonder dat nochtans de onbekwaamheid minder dan zes jaar na de laatste veroordeling kan ophouden. § 1. De parketten van de hoven en rechtbanken zijn gehouden aan de burgemeesters van de gemeente, waar de belanghebbenden op het ogenblik van de veroordeling of internering in de bevolkingsregisters ingeschreven waren, evenals aan de belanghebbenden zelf, kennis te geven van alle veroordelingen of interneringen, waartegen met geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden opgekomen en die uitsluiting van het kiesrecht of opschorsing van dit recht ten gevolge hebben.

De kennisgeving vermeldt : 1. de naam, voornamen, geboorteplaats en -datum, en de verblijfplaats van de veroordeelde of de geïnterneerde;2. het gerecht dat de beslissing heeft gewezen en de datum van de beslissing;3. de uitsluiting van het kiesrecht of de datum waarop de opschorting van dit recht ophoudt. De parketten van de hoven en rechtbanken geven eveneens kennis van de datum waarop de internering een einde heeft genomen. de onbekwaamverklaring en de handlichting van onbekwaamverklaring.

De federale minister van Justitie bepaalt de wijze van opmaking van die berichten en de regering, de manier waarop ze door de gemeentebesturen behandeld, bewaard, en in geval van verandering van verblijfplaats, doorgezonden moeten worden. § 2. Op de datum waarop de kiezerslijst vastgesteld moet zijn, brengt het college van burgemeester en schepenen ter algemene kennis, door een bericht in de gebruikelijke vorm gesteld, dat eenieder zich tot de twaalfde dag vóór die van de verkiezing tijdens de diensturen tot de gemeentesecretarie kan wenden om na te gaan of hijzelf of een ander op de lijst staat dan wel met een juiste vermelding erop staat. Dit bericht maakt melding van de in artikel L4151-4 voorgeschreven procedure van bezwaar en beroep. § 3. Het gemeentebestuur is verplicht, zodra de kiezerslijst opgemaakt is, exemplaren of afschriften ervan af te geven aan de personen die in naam van een politieke partij optreden, daartoe uiterlijk op 1 augustus van het jaar waarin de gewone verkiezing plaats heeft of, in het geval van een buitengewone verkiezing bedoeld in artikel L4156-8, tweede en derde lid, binnen acht dagen die volgen op de beslissing van de provincieraad en die zich er schriftelijk toe verbinden een kandidatenlijst voor de provincieraad voor te dragen.

Elke politieke partij kan kosteloos twee exemplaren of afschriften van deze lijst krijgen, voor zover ze een kandidatenlijst indient in het kiesdistrict waar de gemeente ligt bij welke de aanvraag om afgifte van de lijst is ingediend overeenkomstig het eerste lid.

De afgifte aan de in het eerste lid vermelde personen van bijkomende exemplaren of afschriften geschiedt tegen betaling van de kostprijs, die door het college van burgemeester en schepenen wordt bepaald.

Indien een politieke partij geen kandidatenlijst voordraagt, kan zij van de kiezerslijst geen gebruik meer maken, ook niet voor verkiezingsdoeleinden, op straffe van de in artikel 197bis van het Kieswetboek vastgestelde strafsancties. § 4. Ieder persoon die als kandidaat voorkomt op een voordracht ingediend met het oog op de verkiezing, kan tegen betaling van de kostprijs exemplaren of afschriften van de kiezerslijst krijgen, voor zover hij ernaar gevraagd heeft volgens de nadere regelen bepaald in § 3, eerste lid.

Het gemeentebestuur onderzoekt, op het ogenblik van de afgifte, of de belanghebbende als kandidaat bij de verkiezing is voorgedragen.

Indien de aanvrager later van de kandidatenlijst wordt geschrapt, mag hij van de kiezerslijst geen gebruik meer maken, ook niet voor verkiezingsdoeleinden, op straffe van de in artikel 197bis van het Kieswetboek vastgestelde strafsancties. § 5. Het gemeentebestuur mag geen exemplaren of afschriften van de kiezerslijst afgeven aan andere personen dan die welke ze overeenkomstig § 3, eerste lid, of § 4, eerste lid, aangevraagd hebben.

De personen die deze exemplaren of afschriften hebben ontvangen, mogen ze op hun beurt niet meedelen aan derden.

De exemplaren of afschriften van de kiezerslijst die worden afgegeven met toepassing van de §§ 3 en 4, mogen slechts voor verkiezingsdoeleinden gebruikt worden, inbegrepen buiten de periode die tussen de datum van afgifte van de lijst en de datum van de verkiezing valt. § 1. Vanaf de datum waarop de kiezerslijst moet vastgesteld zijn, kan ieder die ten onrechte ingeschreven, weggelaten of van de kiezerslijst geschrapt is, of voor wie op deze lijst de voorgeschreven vermeldingen onjuist zijn, tot de twaalfde dag vóór die van de verkiezing bezwaar indienen bij het college van burgemeester en schepenen. § 2. Vanaf de datum waarop de kiezerslijst vastgesteld moet zijn, kan ieder die de kiesbevoegdheidsvoorwaarden vervult, in het kiesdistrict waarin de gemeente ligt waar hij op de kiezerslijst is ingeschreven, tot de twaalfde dag vóór die van de verkiezing bij het college van burgemeester en schepenen bezwaar indienen tegen de inschrijving, schrapping of weglating van namen van deze lijst, of tegen enige onjuistheid in de voorgeschreven vermeldingen. § 3. Het in paragrafen 1 of 2 bedoelde bezwaar wordt ingediend bij verzoekschrift en moet, samen met de bewijsstukken waarvan de verzoeker gebruik wenst te maken, tegen ontvangstbewijs neergelegd worden op de gemeentesecretarie of onder een ter post aangetekende brief worden gericht aan het college van burgemeester en schepenen.

De ambtenaar die het bezwaar ontvangt, is verplicht het op de datum van ontvangst in te schrijven in een bijzonder register en een ontvangstbewijs van het bezwaar en van de overgelegde bewijsstukken af te geven; voor ieder bezwaar een dossier aan te leggen; de overgelegde stukken te nummeren en te paraferen en ze met hun volgnummer in te schrijven op de bij ieder dossier gevoegde inventaris. § 4. Wanneer de verzoeker verklaart niet in staat te zijn te schrijven, kan het bezwaar mondeling worden ingebracht. Het wordt door de gemeentesecretaris of zijn gemachtigde ontvangen.

De ambtenaar die het ontvangt, maakt daarvan dadelijk proces-verbaal op, waarin hij vaststelt dat de betrokkene hem verklaart niet in staat te zijn te schrijven.

Het proces-verbaal neemt de door betrokkene ingeroepen middelen over.

De ambtenaar dagtekent en ondertekent het proces-verbaal en overhandigt een duplicaat aan de verschijnende persoon na het hem te hebben voorgelezen.

De ambtenaar handelt vervolgens zoals in § 3, tweede lid, is voorgeschreven. § 5. Het gemeentebestuur voegt kosteloos aan het dossier een afschrift of uittreksel toe van alle in zijn bezit zijnde officiële stukken die de verzoeker aanvoert om een wijziging van de kiezerslijst te verantwoorden.

Het gemeentebestuur voegt ambtshalve bij het dossier alle in zijn bezit zijnde officiële stukken die de door de betrokkene ingeroepen middelen, opgenomen in het overeenkomstig § 4 opgestelde proces-verbaal, kracht kunnen bijzetten. § 6. De rol van de bezwaren vermeldt de plaats, de dag en het uur van de vergadering tijdens welke de zaak of de zaken zal of zullen worden behandeld.

Deze rol wordt ten minste vierentwintig uur vóór de vergadering aangeplakt op de gemeentesecretarie, waar iedereen er inzage en afschrift van kan nemen.

Het gemeentebestuur geeft onverwijld en met alle middelen kennis aan de verzoeker alsook, in voorkomend geval, aan de betrokken partijen, van de datum waarop het bezwaar onderzocht zal worden.

Deze kennisgeving vermeldt uitdrukkelijk en woordelijk dat, zoals bepaald in § 9, tweede tot vierde lid, het beroep tegen de te nemen beslissing alleen ter zitting kan worden ingediend. § 7. Gedurende de termijn bepaald in § 6 worden het dossier van de bezwaren en het in § 8, tweede lid, bedoelde verslag op de secretarie ter beschikking gehouden van de partijen, hun advocaten of hun gemachtigden. § 8. Het college van burgemeester en schepenen doet over elk bezwaar uitspraak binnen een termijn van vier dagen te rekenen vanaf het indienen van het verzoekschrift of van het in § 4 vermeld proces-verbaal, en in elk geval voor de zevende dag voor die van de verkiezing.

Het doet uitspraak in openbare vergadering op verslag van een lid van het college en na de partijen, hun advocaten of gemachtigden te hebben gehoord, indien zij verschijnen. § 9. Voor iedere zaak wordt, onder vermelding van de naam van de verslaggever en van de aanwezige leden, een afzonderlijke en met redenen omklede beslissing genomen, die in een bijzonder register wordt ingeschreven.

De voorzitter van het college verzoekt de partijen, hun advocaten of gemachtigden, als zij dat wensen, in het in het vorige lid vermelde register een verklaring van beroep te ondertekenen.

De partijen die niet verschijnen, worden geacht de beslissing van het college te aanvaarden.

Wanneer de aanwezige of vertegenwoordigde partijen geen verklaring van beroep ondertekenen, is de beslissing van het college definitief. Van het definitieve karakter van de beslissing wordt melding gemaakt in het bijzonder register vermeld in het eerste lid, en de beslissing tot wijziging van de kiezerslijst wordt onverwijld ten uitvoer gelegd.

De beslissing van het college wordt neergelegd op de gemeentesecretarie, waar eenieder er kosteloos inzage van kan nemen.

Het beroep tegen de beslissing van het college heeft schorsende kracht ten aanzien van elke verandering in de kiezerslijst. § 1. De burgemeester zendt onverwijld aan het hof van beroep, met alle middelen, een expeditie van de beslissingen van het college waartegen beroep is ingesteld alsook alle documenten die de gedingen betreffen.

De partijen worden verzocht voor het hof te verschijnen binnen vijf dagen na ontvangst van het dossier en in elk geval vóór de dag die de verkiezing voorafgaat. Het staat hun vrij hun conclusies schriftelijk naar de kamer te sturen die is aangewezen om de zaak te onderzoeken. § 2. Indien het hof een getuigenverhoor beveelt, kan het dit aan een vrederechter opdragen. § 3. Indien het getuigenverhoor plaats heeft voor het hof, geeft de griffier aan de partijen ten minste vierentwintig uur van tevoren kennis van de vastgestelde dag en de te bewijzen feiten. § 4. De getuigen mogen vrijwillig verschijnen, zonder dat zij hun recht op getuigengeld verliezen. Zij zijn verplicht te verschijnen op enkele dagvaarding. Zij leggen de eed af zoals in correctionele zaken.

Ingeval van niet-verschijning of van valse getuigenis worden zij vervolgd en gestraft zoals in correctionele zaken.

De straffen bepaald tegen niet-verschijnende getuigen worden evenwel zonder vordering van het openbaar ministerie toegepast door het hof of door de magistraat die het getuigenverhoor afneemt. § 5. In getuigenverhoren betreffende kiesrechtzaken kan een getuige niet worden ondervraagd met toepassing van artikel 937 van het Gerechtelijk Wetboek.

Bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad van één der partijen mogen evenwel niet als getuige worden gehoord. § 6. De debatten voor het hof zijn openbaar. § 7. Bij de openbare terechtzitting geeft de voorzitter van de kamer het woord aan de partijen, die zich mogen laten vertegenwoordigen en bijstaan door een advocaat.

Na het advies van de procureur-generaal gehoord te hebben, doet het hof staande de vergadering uitspraak door middel van een arrest dat in openbare zitting wordt voorgelezen; dit arrest wordt ter griffie van het hof neergelegd, waar de partijen er kosteloos inzage van kunnen nemen.

Het beschikkend gedeelte van het arrest wordt door toedoen van het openbaar ministerie met alle middelen onverwijld ter kennis gebracht van het college van bugemeester en schepenen, dat de beslissing waartegen beroep is ingesteld heeft genomen, en van de andere partijen.

Het arrest wordt onverwijld ten uitvoer gelegd, wanneer het een wijziging van de kiezerslijst inhoudt. § 8. Over het beroep wordt zowel in afwezigheid als in aanwezigheid van de partijen uitspraak gedaan. Alle arresten van het hof worden geacht op tegenspraak te zijn gewezen; ze zijn niet vatbaar voor beroep. § 1. In het door meer dan één verzoeker ingediende verzoekschrift wordt één enkele woonplaats gekozen; bij gebreke daarvan worden de verzoekers geacht bij de eerste verzoeker woonplaats te hebben gekozen. § 2. Het getuigengeld wordt geregeld zoals in strafzaken. § 3. De partijen schieten de kosten voor.

Niet alleen de eigenlijke procedurekosten worden begroot, maar ook de kosten van de stukken die de partijen tot staving van hun eisen hebben moeten overleggen in het geding. § 4. De kosten zijn ten laste van de verliezende partij. Worden de partijen elk op enige punten in het ongelijk gesteld, dan kunnen de kosten worden gecompenseerd.

Indien de eisen van de partijen niet klaarblijkelijk ongegrond zijn, kan het hof bevelen dat de kosten geheel of gedeeltelijk ten laste van het Gewest zullen komen. § 5. De griffiers van de hoven van beroep sturen het gemeentebestuur een afschrift van de arresten. HOOFDSTUK II. - Kiescolleges en kiesbureaus § 1. Wanneer er in de gemeente niet meer dan achthonderd kiezers zijn, vormen zij een enkele stemafdeling. Zijn er meer, dan worden zij ingedeeld in stemafdelingen van ten hoogste achthonderd en ten minste honderdvijftig kiezers.

Wanneer de stemming anders gebeurt dan aan de hand van een stembiljet, kan de regering het aantal kiezers per stemafdeling verhogen, zonder dat het aantal ervan echter hoger ligt dan 2000. § 2. Met instemming van het college van burgemeester en schepenen deelt de provinciegouverneur of de door hem aangewezen ambtenaar de kiezers per kieskanton in stemafdelingen in en bepaalt de volgorde van de stemafdelingen van elk kanton, te beginnen met de hoofdplaats.

Met instemming van het college wijst hij voor elke stemafdeling een afzonderlijk stemlokaal aan. Indien het wegens het aantal stemafdelingen noodzakelijk is, kan hij er verscheidene in de lokalen van een zelfde gebouw bijeenroepen.

Zijn het college en de provinciegouverneur of de door hem aangewezen ambtenaar het niet eens over de indeling van de kiezers in stemafdelingen of over de keus van de stemlokalen, dan beslist de regering.

Tot de dag van de verkiezing zenden de gemeentebesturen rechtstreeks aan de voorzitters van de stembureaus, zodra die zijn aangewezen : 1° de lijst van de personen die, nadat de kiezerslijst is opgemaakt, ervan geschrapt moeten worden, hetzij omdat ze de Belgische nationaliteit hebben verloren, hetzij omdat ze van de bevolkingsregisters in België geschrapt zijn ten gevolge van een maatregel van ambtshalve schrapping of wegens vertrek naar het buitenland, hetzij omdat ze overleden zijn;2° de kennisgevingen die hun ter uitvoering van artikel 1ter, § 1, na het opmaken van de kiezerslijst worden medegedeeld;3° de wijzigingen die in de kiezerslijst zijn aangebracht als gevolg van de beslissingen van het college van burgemeester en schepenen bedoeld in artikel L4151-4, § 9, of van de arresten van het Hof van beroep bedoeld in artikel L4151-5, § 7. Ten minste vijftien dagen voor de verkiezing zendt de provinciegouverneur of de door hem aangewezen ambtenaar in een ter post aangetekende brief twee voor echt verklaarde uittreksels uit de lijst der kiezers, opgemaakt per stemafdeling, aan de voorzitter van het hoofdbureau van het kanton.

In de hoofdplaats van elk kiesdistrict wordt een districtshoofdbureau samengesteld.

Het districtshoofdbureau moet ten minste zevenentwintig dagen voor de verkiezing samengesteld zijn. Het wordt voorgezeten door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of door de magistraat die hem vervangt indien de hoofdplaats van het district eveneens hoofdplaats is van een gerechtelijk arrondissement; in de andere gevallen door de vrederechter of zijn plaatsvervanger.

Wanneer het kiesdistrict slechts een kanton omvat, houdt het districtshoofdbureau terzelfdertijd zitting als kantonhoofdbureau.

Het districtshoofdbureau bestaat, buiten de voorzitter, uit vier bijzitters en vier plaatsvervangende bijzitters, door de voorzitter aangewezen uit de kiezers van de districtshoofdplaats en een secretaris benoemd overeenkomstig de bepalingen van artikel L4152-7.

Het districtshoofdbureau houdt zich uitsluitend bezig met de aan de stemming voorafgaande verrichtingen en met de algemene telling van de stemmen.

De voorzitter houdt toezicht over het geheel van de verrichtingen in het kiesdistrict en schrijft zo nodig de spoedmaatregelen voor die de omstandigheden mochten vereisen. § 1. Elk kieskanton omvat een kantonhoofdbureau, stemopnemingsbureaus en stembureaus. § 2. Het kantonhoofdbureau is in de hoofdplaats van het kanton gevestigd en wordt voorgezeten : 1° door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of zijn plaatsvervanger indien de hoofdplaats van het kieskanton tevens hoofdplaats is van een gerechtelijk arrondissement;2° door de vrederechter indien de hoofdplaats van het kieskanton tevens hoofdplaats is van een gerechtelijk kanton;3° in al de andere gevallen door de vrederechter van het gerechtelijk kanton waarin de hoofdplaats van het kieskanton gelegen is, of zijn plaatsvervanger. § 3. De voorzitter van het kantonhoofdbureau is voornamelijk belast met het toezicht op de kiesverrichtingen in het gehele kieskanton. Hij verwittigt onmiddellijk de voorzitter van het districtshoofdbureau van elke omstandigheid die het toezicht van deze laatste vereist. Hij verzamelt de resultaten van de stemopneming in het kanton. § 4. De voorzitter van het kantonhoofdbureau wijst achtereenvolgens aan : 1° de voorzitters van de stemopnemingsbureaus;2° de voorzitters van de stembureaus;3° de bijzitters en plaatsvervangende bijzitters van de stemopnemingsbureaus. De voorzitters van de stembureaus worden uiterlijk de dertigste dag vóór die van de verkiezing aangewezen. De voorzitters, bijzitters en plaatsvervangende bijzitters van de stemopnemingsbureaus worden uiterlijk de twaalfde dag vóór die van de verkiezing aangewezen. De voorzitter van het kantonhoofdbureau betekent deze aanwijzingen onmiddellijk aan de betrokkenen en aan de gemeenteoverheid.

Deze personen worden achtereenvolgens aangewezen in de hierna vermelde volgorde : 1° de rechters of plaatsvervangende rechters, naar dienstouderdom, in de rechtbank van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbank en in de rechtbank van koophandel;2° de vrederechters of plaatsvervangende vrederechters naar dienstouderdom;3° de rechters in de politierechtbanken of hun plaatsvervangers naar dienstouderdom;4° de advocaten en de advocaten-stagiairs naar de orde van hun inschrijving op het tableau of de lijst van stagiairs;5° de notarissen;6° de bekleders van een ambt van niveau 1 die onder de Staat ressorteren en de bekleders van een gelijkwaardige graad die ressorteren onder de provincies, gemeenten, verenigingen en federaties van gemeenten of onder enige instelling van openbaar nut al dan niet bedoeld bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut;7° het onderwijzend personeel;8° de stagiairs van het parket;9° zo nodig de personen aangewezen uit de kiezers van het district. § 5. Ieder die zich, zonder geldige reden, onttrekt aan de aanwijzing voorzien in voorgaande paragraaf, of die door zijn schuld, zijn onvoorzichtigheid of zijn nalatigheid op enigerlei wijze de hem toevertrouwde opdracht in gevaar brengt, wordt gestraft met een geldboete van vijftig tot tweehonderd euro. § 6. Ingeval één van de aldus aangewezen voorzitters op het ogenblik van de verrichtingen verhinderd of afwezig is, zorgt het bureau voor de nodige aanvulling. Indien de leden van het bureau het oneens zijn over de keus, beslist de stem van het oudste lid. Hiervan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal. § 7. Het kantonhoofdbureau bestaat uit de voorzitter, vier bijzitters en vier plaatsvervangende bijzitters, door de voorzitter aangewezen uit de kiezers van de kantonhoofdplaats en een secretaris, die wordt benoemd overeenkomstig de bepalingen van artikel L4152-7. § 8. De stemopnemingsbureaus zijn in de hoofdplaats van het kieskanton gevestigd. Zij bestaan uit de voorzitter, vier bijzitters, vier plaatsvervangende bijzitters en een secretaris, die wordt benoemd overeenkomstig de bepalingen van artikel L4152-7. § 9. De stembureaus bestaan uit de voorzitter, vier bijzitters, vier plaatsvervangende bijzitters en een secretaris, die wordt benoemd overeenkomstig artikel L4152-7. De bijzitters en plaatsvervangende bijzitters worden door de voorzitter ten minste twaalf dagen vóór de verkiezing aangewezen uit de jongste kiezers van de stemafdeling die op de dag van de stemming ten minste dertig jaar oud zijn en kunnen lezen en schrijven. De voorzitter geeft dadelijk aan de voorzitter van het kantonhoofdbureau kennis van deze aanwijzing. § 10. Binnen achtenveertig uren na de aanwijzing van de bijzitters en plaatsvervangende bijzitters geeft de voorzitter van het stembureau hun daarvan kennis bij een ongesloten aangetekende brief; in geval van verhindering, moeten zij de voorzitter daarvan bericht geven binnen achtenveertig uren na de kennisgeving.

Indien het getal van degenen die aanvaarden, onvoldoende is om het stembureau samen te stellen, wordt het door de voorzitter aangevuld overeenkomstig § 9.

Met een geldboete van 50 tot 200 euro wordt gestraft de bijzitter of de plaatsvervangende bijzitter die binnen de bepaalde tijd de reden van zijn verhindering niet opgeeft, of die zonder wettige reden nalaat het hem opgedragen ambt te vervullen. § 11. De kandidaten mogen geen deel uitmaken van een bureau. § 12. Tijdens de tweede maand die voorafgaat aan die van de verkiezing maakt het college van burgemeester en schepenen twee lijsten op : 1° de eerste omvat de personen die kunnen worden bekleed met één van de functies vermeld in § 4, eerste lid.Deze lijst wordt uiterlijk de drieëndertigste dag voor de verkiezing naar de voorzitter van het kantonhoofdbureau gezonden; 2° de tweede bevat de kiezers die overeenkomstig § 9 aangewezen zouden kunnen worden, naar rata van twaalf personen per kiesafdeling.Deze lijst mag de in 1° bedoelde personen niet bevatten. De lijst wordt ten minste vijftien dagen voor de verkiezing naar de voorzitter van het kantonhoofdbureau gezonden. Deze stuurt de lijst op zijn beurt naar de voorzitters van de stembureaus die hij overeenkomstig § 4 heeft aangewezen. De personen die kunnen worden aangewezen, worden daarvan in kennis gesteld.

De lijst van de voorzitters wordt voor elk kanton opgemaakt door de magistraat die het kantonhoofdbureau voorzit. Deze magistraat doet aan de betrokkenen een uittreksel toekomen.

Hij voorziet ten spoedigste in de vervanging van degenen die hem binnen drie dagen na ontvangst van het bericht een reden van verhindering hebben doen kennen.

Ten minste veertien dagen vóór de verkiezing zendt hij de definitieve lijst aan de voorzitter van het districtshoofdbureau en ten minste tien dagen vóór de verkiezing stuurt hij aan elke voorzitter van de stemafdeling van het kanton de kiezerslijsten van zijn afdeling.

De secretaris wordt door de voorzitter van het stembureau benoemd uit de kiezers van het district. Hij is niet stemgerechtigd.

Per kieskanton wordt een lijst opgemaakt die de samenstelling van de stembureaus aangeeft. Een afschrift ervan wordt door de voorzitter van het kantonhoofdbureau gezonden aan de provinciegouverneur of de door hem aangewezen ambtenaar; de provinciegouverneur of de door hem aangewezen ambtenaar neemt de nodige maatregelen opdat een ieder er inzage van kan nemen.

De voorzitter van het kantonhoofdbureau verstrekt afschriften van de lijst aan ieder die er ten minste vijftien dagen vóór de verkiezing om verzocht heeft. De prijs van deze afschriften wordt bij regeringsbesluit bepaald. Deze mag niet hoger zijn dan 2,48 euro.

Het stembureau mag niet worden gevormd vóór kwart voor acht. Indien op dat ogenblik de bijzitters en de plaatsvervangende bijzitters niet aanwezig zijn, vult de voorzitter het stembureau ambtshalve aan met aanwezige kiezers die kunnen lezen en schrijven.

Elk bezwaar tegen dergelijke aanwijzing moet door de getuigen worden ingebracht vóór het begin van de verrichtingen. Het stembureau doet onverwijld uitspraak, zonder mogelijkheid van beroep.

De voorzitters en de bijzitters van de districtshoofdbureaus, van de kantonhoofdbureaus en van de stemopnemingsbureaus leggen de volgende eed af : « Je jure de recenser fidèlement les suffrages et de garder le secret des votes. » ("Ik zweer dat ik de stemmen getrouw zal opnemen en het geheim van de stemming zal bewaren. » ) of : « Ich schwöre die Stimmen gewissenhaft zu zahlen und das Stimmgeheimnis zu bewahren. » De voorzitters en de bijzitters van de stembureaus, alsmede de secretarissen van de verschillende kiesbureaus en de getuigen van de kandidaten leggen de volgende eed af : « Je jure de garder le secret des votes. » ("Ik zweer dat ik het geheim van de stemming zal bewaren.") of : « Ich schwöre das Stimmgeheimnis zu bewahren. » De eed wordt vóór het begin van de verrichtingen door de bijzitters, de secretaris en de getuigen afgelegd in handen van de voorzitter, vervolgens door deze ten overstaan van het samengesteld bureau. De voorzitter of de bijzitter, die gedurende de verrichtingen benoemd wordt ter vervanging van een verhinderd lid, legt de eed af voordat hij zijn ambt aanvaardt.

Van deze eedaflegging wordt in het proces-verbaal melding gemaakt.

De stemming vindt plaats in de gemeente waar de kiezer op de kiezerslijst is ingeschreven.

Ten minste vijftien dagen vóór de verkiezing doet de regering in het Belgisch Staatsblad een bericht verschijnen waarbij de dag van de stemming, de uren van opening en sluiting van de stembureaus meegedeeld worden. Dit bericht vermeldt eveneens dat voor elke kiezer bezwaar mogelijk is bij het gemeentebestuur tot twaalf dagen vóór de verkiezing.

De provinciegouverneur of de door hem aangewezen ambtenaar zorgt ervoor dat het college van burgemeester en schepenen ten minste vijftien dagen tevoren aan elke kiezer een oproepingsbrief zendt aan de verblijfplaats die hij op dat tijdstip heeft.

Tot de stemming worden toegelaten, alle personen die zijn ingeschreven op de kiezerslijst vermeld in artikel L4151-1.

De kiezer die zijn oproepingsbrief niet heeft ontvangen, kan hem op de gemeentesecretarie afhalen tot op de dag van de stemming 's middags.

Van dat recht wordt melding gemaakt in het bericht voorgeschreven in het eerste lid.

Deze oproepingsbrieven vermelden de dag waarop en het lokaal waarin de kiezer moet stemmen, de te verrichten benoemingen, de uren van opening en sluiting van het stembureau; zij herinneren aan hetgeen bij artikel L4152-13, eerste lid, 2°, en artikel L4153-1, § 5, laatste lid, wordt bepaald.

De oproepingsbrieven, overeenkomstig het model dat bij regeringsbesluit te bepalen is, vermelden de naam, de voornamen, het geslacht en de hoofdverblijfplaats van de kiezer en, in voorkomend geval, de naam van zijn echtgeno(o)t(e), alsook het nummer waaronder hij op de kiezerslijst staat.

Ten laste van het Gewest komen de verkiezingsuitgaven voor het verkiezingspapier dat hij levert. Bij de gewone vergadering van de kiescolleges overeenkomstig artikel L4156-1 komen de volgende verkiezingsuitgaven voor de helft ten laste van de provincies en voor de helft ten laste van de gemeenten : 1° het presentiegeld en de reisvergoeding waarop de leden van de kiesbureaus aanspraak kunnen maken, onder de voorwaarden bepaald door de regering;2° de reiskosten voorgelegd door de kiezers die op de dag van de verkiezing niet meer in de gemeente verblijven waar ze als kiezers zijn ingeschreven, onder de voorwaarden bepaald door de regering;3° de verzekeringspremies om de lichamelijke schade te dekken die voortvloeit uit ongevallen die de leden van de kiesbureaus zijn overkomen in de uitoefening van hun ambt;de regering bepaalt de regels volgens welke deze risico's worden gedekt.

Ten laste van de gemeenten zijn de stembussen, schotten, lessenaars, omslagen en potloden die zij leveren volgens de door de regering goedgekeurde modellen.

Alle andere verkiezingsuitgaven komen ten laste van de gemeenten.

Het bedrag van het presentiegeld mag het voor de parlementsverkiezingen bepaalde bedrag niet overschrijden, noch lager liggen dan de helft van dat bedrag. HOOFDSTUK III. - Kiesverrichtingen Afdeling één. - Kandidaatstellingen en stembiljetten

§ 1. De akten van voordracht van kandidaten moeten de zaterdag, negeentwintigste dag, of de zondag, achtentwintigste dag vóór die bepaald voor de stemming, tussen 13 en 16 uur tegen ontvangstbewijs aan de voorzitter van het districtshoofdbureau worden overhandigd.

Zij moeten ondertekend zijn hetzij door ten minste vijftig kiezers voor de provincie hetzij door ten minste drie aftredende provincieraadsleden.

Zij worden overhandigd door één van de drie ondertekenaars aangewezen door de kandidaten of door één van de twee kandidaten aangewezen door de voormelde provincieraadsleden.

De voordrachtsakte vermeldt de naam, de voornamen, de geboortedatum, het geslacht, het beroep en de hoofdverblijfplaats van de kandidaten en, in voorkomend geval, van de kiezers die hen voordragen. De identiteit van de vrouwelijke kandidaat die gehuwd of weduwe is, mag worden voorafgegaan door de naam van haar echtgenoot of overleden echtgenoot.

De voordracht mag vermelden welk letterwoord, bestaande uit ten hoogste zes letters, boven de kandidatenlijst moet komen op het stembiljet. Binnen die perken kan het de vertaling ervan in het Duits omvatten voor de gemeenten die deel uitmaken van het Duits taalgebied.

De vermelding van een letterwoord waarvan gebruik is gemaakt door een politieke formatie die vertegenwoordigd is in één van beide Kamers en waaraan bescherming is verleend, in voorkomend geval met inbegrip van het bijkomend element bedoeld in artikel 21, § 2, derde lid, van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europees Parlement, kan op gemotiveerd verzoek van de formatie door regering worden verboden.

De lijst van de letterwoorden waarvan het gebruik verboden is wordt de drieënveertigste dag vóór de verkiezing in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Op een lijst mag het aantal kandidaten van hetzelfde geslacht niet meer bedragen dan twee derde van het totaal aantal bij de verkiezing te begeven zetels.

Indien het aldus bekomen resultaat decimalen bevat, worden zij naar de hogere eenheid afgerond of weggelaten al naar gelang ze al dan niet 0,50 bereiken.

De bepalingen van de drie vorige leden zijn niet van toepassing dan bij hernieuwing van de provincieraden. § 2. Op eenzelfde lijst mogen niet meer kandidaten voorkomen dan er leden te kiezen zijn.

Niemand mag tegelijk worden voorgedragen als kandidaat op twee of meer lijsten in de provincie.

De voorzitter van het districtshoofdbureau stuurt onmiddellijk na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de lijsten een uittreksel uit alle ingediende lijsten aan de provinciegouverneur die hem uiterlijk de vierentwintigste dag vóór de stemming om zestien uur kennis geeft van de gevallen van meervoudige kandidaatstelling. § 3. De kandidaten, of twee van de eerste drie kandidaten, van de lijsten ingediend bij de districtshoofdbureaus die buiten de provinciehoofdplaats gevestigd zijn mogen, samen met de voordrachtsakte, de voorzitter van het hoofdbureau van hun district een verzoek in tweevoud overhandigen om hetzelfde volgummer te verkrijgen als zal worden toegekend aan één van de lijsten ingediend in de provinciehoofdplaats.

De voorzitter die een dergelijk verzoek ontvangt zendt onmiddellijk een exemplaar aan de voorzitter van het hoofdbureau in de provinciehoofdplaats. De kandidaten, of twee van de eerste drie kandidaten, van de in de hoofdplaats voorgedragen lijsten mogen ter plaatse tot de vijfentwintigste dag vóór de stemming, vóór zestien uur, inzage nemen van de verzoekschriften en daarop hun verklaring van bewilliging of afwijzing stellen. § 4. De kandidaten en de kiezers die de voordrachten van kandidaten hebben overhandigd mogen ter plaatse inzage nemen van alle ingediende voordrachten en schriftelijk hun opmerkingen aan het districtshoofdbureau mededelen.

Dit recht wordt uitgeoefend gedurende twee uur volgend op het verstrijken van de termijn gesteld voor het indienen van de kandidaatsvoordrachten.

Het wordt ook nog uitgeoefend de zevenentwintigste dag vóór de stemming, tussen 13 en 16 uur. § 5. De voordrachten van kandidaten zijn slechts ontvankelijk indien zij vergezeld zijn van een verklaring van bewilliging, ondertekend door ieder van deze kandidaten. Deze verklaring van bewilliging moet binnen de termijn, bedoeld in § 1, tegen ontvangstbewijs, aan de voorzitter van het districtshoofdbureau overhandigd worden.

De indiening gebeurt door dezelfde personen als die, aangewezen voor de indiening van de voordrachtsakten.

De bewilligende kandidaten wier naam voorkomt op eenzelfde voordracht worden geacht een enkele lijst te vormen.

In hun verklaring van bewilliging verbinden de kandidaten zich ertoe de wetsbepalingen inzake beperking en controle van de verkiezingsuitgaven na te leven en deze uitgaven aan te geven.

Zij verbinden zich ertoe bij de aangifte van hun uitgaven een verklaring betreffende de herkomst van de geldmiddelen te voegen en daarbij de identiteit van de natuurlijke personen die giften van 125 euro en meer hebben gedaan te registreren.

De lijstaanvoerder moet bovendien binnen dertig dagen na de datum van de verkiezingen de uitgaven van de verkiezingspropaganda van de lijst, alsmede de herkomst van de geldmiddelen aangeven en daarbij de identiteit van de natuurlijke personen die giften van 125 euro en meer hebben gedaan te registreren.

De regering stelt de tekst vast van die verklaringen, die in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

De verklaring van bewilliging en de aangifte worden gesteld op daartoe bestemde formulieren en worden door de aanvragers ondertekend.

Die formulieren worden door de regering ter beschikking gesteld en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

De aangiften worden vanaf de éénendertigste dag na de verkiezingen ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg gedurende vijftien dagen ter inzage gelegd van alle kiesgerechtigden van de betrokken kieskring, op vertoon van hun oproepingsbrief voor de verkiezingen. § 6. De kandidaten kunnen in dezelfde verklaring een getuige en een plaatsvervangende getuige aanwijzen om de vergaderingen van het districtshoofdbureau, voorgeschreven bij de artikelen L4153-1 tot en met L4153-4, en de door dit bureau na de stemming te vervullen verrichtingen bij te wonen, alsmede een getuige en een plaatsvervangende getuige voor elk kantonhoofdbureau om de vergadering, voorgeschreven bij artikel 150 van het Kieswetboek alsmede de door dit bureau na de stemming te vervullen verrichtingen, bij te wonen.

De aangiften van de verkiezingsuitgaven, ingediend overeenkomstig artikel L4153-1, § 5, worden bewaard op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg tot de honderdeenentwingtigste dag na de datum van de verkiezingen.

Indien een klacht als bedoeld bij artikel 12 van de wet van 7 juli 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de provincieraden en de gemeenteraden en voor de rechtstreekse verkiezing van de raden voor maatschappelijk welzijn of een bezwaar als bedoeld bij artikel L4156-10 wordt ingediend binnen de honderdtwintig dagen na de datum van de verkiezingen, wordt de aangifte van de verkiezingsuitgaven van de kandidaat die het voorwerp is van de klacht, en op hun verzoek overgezonden aan de procureur des Konings of aan de Controlecommissie, naargelang het geval.

Indien geen enkele klacht als bedoeld bij artikel 12 van dezelfde wet van 7 juli 1994, of geen bezwaar, als bedoeld bij artikel L4156-10 wordt ingediend binnen de in het vorige lid bepaalde termijn, kunnen de betrokken documenten door de kandidaten worden afgehaald. § 1. Het districtshoofdbureau vergadert de zevenentwintigste dag vóór de stemming om zestien uur. Het wijst de kandidaten af, die op de dag van de verkiezing de vereiste leeftijd nog niet zullen hebben bereikt of van het verkiesbaarheidsrecht uitgesloten of in de uitoefening ervan geschorst zullen zijn. Het is niet bevoegd om over de andere verkiesbaarheidsvereisten te oordelen.

Het wijst de lijsten af die niet hebben voldaan aan de bepalingen van artikel L4153-1, § 1, zevende lid.

Het wijst tenslotte de kandidaten af die de in artikel L4153-1, § 5, vierde lid, bedoelde verklaring niet bij hun verklaring van bewilliging hebben gevoegd. Vervolgens sluit het de kandidatenlijst voorlopig af. § 2. Wanneer het districtshoofdbureau de voordracht van bepaalde kandidaten onregelmatig verklaart, worden de redenen van die beslissing in het proces-verbaal opgenomen en onmiddellijk wordt een uittreksel hieruit, met de woordelijke opgave van de aangevoerde redenen, bij aangetekende brief toegezonden aan de kiezer of de kandidaat die de akte, waarop de afgewezen kandidaten voorkomen, heeft overhandigd.

Is de overhandiging door twee of meer ondertekenaars gedaan, dan wordt de brief gericht aan de indiener die als eerste in de voordrachtsakte werd aangewezen.

Wanneer de onverkiesbaarheid van een kandidaat als reden is aangevoerd wordt het uittreksel uit het proces-verbaal op dezelfde wijze ook aan die kandidaat gestuurd. § 3. Zij die de aanvaarde of afgewezen lijsten hebben ingediend of, bij hun ontstentenis, een van de erop voorkomende kandidaten, kunnen de zesentwintigste dag vóór de stemming, tussen 13 en 16 uur, op de plaats aangewezen voor het indienen van de voordrachten, bij de voorzitter van het districtshoofdbureau, tegen ontvangstbewijs een met redenen omkleed bezwaarschrift tegen de aanvaarding van bepaalde kandidaturen indienen.

De voorzitter van het districtshoofdbureau geeft aan de kiezer of aan de kandidaat die de betwiste voordracht heeft ingediend, onmiddellijk bij aangetekende brief kennis van het bezwaar, onder vermelding van de aangevoerde redenen. Is de indiening door twee of drie ondertekenaars gedaan, dan wordt de brief gericht aan de indiener die de kandidaten als eerste in de voordracht hebben aangewezen.

Wanneer de verkiesbaarheid van een kandidaat wordt betwist wordt ook hij op dezelfde wijze daarover rechtstreeks ingelicht. § 4. Indien het districtshoofdbureau bij het voorlopig afsluiten van de kandidatenlijst bepaalde kandidaten wegens onverkiesbaarheid heeft afgewezen of indien een bezwaarschrift, gegrond op de onverkiesbaarheid van een kandidaat, is ingediend, verzoekt de voorzitter van het districtshoofdbureau het gemeentebestuur van de hoofdverblijfplaats van de kandidaat bij een door de secretaris van het districtshoofdbureau gedragen schriftelijke vordering hem terstond bij ter post aangetekende expresbrief een voor eensluidend verklaard afschrift van of uittreksel uit alle stukken toe te zenden die dat bestuur in zijn bezit heeft, die omtrent de verkiesbaarheid van de kandidaat nadere aanwijzingen kunnen verschaffen.

Heeft deze kandidaat zijn verblijfplaats niet sedert ten minste vijftien dagen in de gemeente en zijn de stukken waaruit onverkiesbaarheid kan blijken nog niet bij het gemeentebestuur toegekomen, dan zendt dit de tekst van de vordering zo vlug mogelijk naar het gemeentebestuur van de vorige verblijfplaats.

De voorzitter kan, indien hij het dienstig acht, andere onderzoekingen instellen zowel over de verkiesbaarheid van de betrokken kandidaten als over de andere aangevoerde onregelmatigheden. § 5. Alle stukken die in uitvoering van dit artikel worden aangevraagd worden kosteloos afgegeven. § 6. Zij die aanvaarde of afgewezen lijsten hebben ingediend, of, bij hun ontstentenis, een van de erop voorkomende kandidaten kunnen de vierentwintigste dag vóór de stemming, tussen 14 en 16 uur, op de plaats aangewezen voor het indienen van de voordrachten, bij de voorzitter van het districtshoofdbureau tegen ontvangbewijs een memorie indienen tot betwisting van de onregelmatigheden waarmee bij het voorlopig afsluiten van de kandidatenlijst rekening is gehouden of die de dag na die afsluiting ingeroepen zijn.

Wanneer de onregelmatigheid gelegen is in onverkiesbaarheid van een kandidaat, kan deze een memorie indienen met inachtneming van dezelfde regels. § 7. De in het vorige lid bedoelde personen kunnen in voorkomend geval een verbeterings- of aanvullingsakte indienen binnen dezelfde termijn als die bepaald in § 6.

De verbeterings- of aanvullingsakte is alleen dan ontvankelijk wanneer de voordrachtsakte ofwel een of meer op deze voordrachten voorkomende kandidaten afgewezen zijn om een van de volgende redenen : 1° gemis van het vereiste aantal regelmatige handtekeningen van voordragende kiezers;2° te groot aantal kandidaten;3° gemis van regelmatige bewilliging;4° geen of onvoldoende vermelding van de naam, de voornamen, de geboortedatum, het beroep, of de hoofdverblijfplaats van de kandidaten of van de tot indiening van de akte gemachtigde kiezers;5° niet-nakoming van de regels omtrent de rangschikking van de kandidaten of de schikking van hun namen;6° niet-nakoming van de regels omtrent de evenwichtige samenstelling van de kandidatenlijsten, bedoeld in artikel L4153-1, § 1, zevende lid. Behalve in het geval bedoeld onder 6° van het voorgaande lid, mag de verbeterings- of aanvullingsakte geen naam van een nieuwe kandidaat bevatten. Zij mag in geen geval de in de afgewezen akte aangenomen volgorde van voordracht wijzigen.

Vermindering van een te groot aantal kandidaten is slechts mogelijk wanneer uit een schriftelijke verklaring van een kandidaat blijkt dat hij zijn bewilligingsakte intrekt.

De nieuwe kandidaten die worden voorgedragen overeenkomstig het tweede lid, 6°, moeten de hun aangeboden kandidatuur in een schriftelijke verklaring bewilligen.

De geldige handtekeningen van de voordragende kiezers en van de bewilligende kandidaten, alsmede de regelmatige vermeldingen in de afgewezen voordracht, blijven van kracht indien de verbeterings- of aanvullingsakte aanvaard wordt. § 1. Het districtshoofdbureau vergadert de vierentwintigste dag vóór de stemming, om zestien uur.

In voorkomend geval onderzoekt het de stukken die de voorzitter overeenkomstig de artikelen L4153-1 en L4153-3 heeft ontvangen en beslist erover na de betrokkenen te hebben gehoord indien zij het verlangen. Het verbetert, indien nodig, de kandidatenlijst.

Daarna sluit het de kandidatenlijst van zijn district definitief af. § 2. De voorzitter van het districtshoofdbureau van de provinciehoofdplaats houdt vervolgens een speciale loting om de volgnummers toe te kennen aan de lijsten die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid, bepaald bij artikel L4153-1, § 3, en die geen gemeenschappelijk volgnummer overeenkomstig artikel L4153-15, § 2, hebben verkregen.

De loting geschiedt vanaf het nummer dat onmiddellijk volgt op het laatste nummer dat werd toegekend bij loting, verricht door de regering.

Eerst wordt een volgnummer toegekend aan de volledige lijsten, vervolgens aan de onvolledige lijsten.

De voorzitter deelt onmiddellijk het resultaat van de loting via de snelste weg mede aan de voorzitters van de andere districtshoofdbureaus van de provincie. § 3. Ieder districtshoofdbureau gaat onmiddellijk over tot de loting met het oog op het toekennen van een volgnummer aan de lijsten die nog niet van een gemeenschappelijk volgnummer overeenkomstig artikel L4153-15, § 2, of § 2 van dit artikel zijn voorzien.

De loting geschiedt vanaf het nummer dat onmiddellijk volgt op het laatste nummer dat werd toegekend tijdens de loting, bedoeld in § 2 van dit artikel. § 4. Indien er meer kandidaten dan toe te kennen mandaten zijn, maakt het districtshoofdbureau onmiddellijk het stembiljet op overeenkomstig het bij dit Wetboek gevoegde model II. De kandidatenlijst wordt onverwijld aangeplakt in alle gemeenten van het district. Het aanplakbiljet vermeldt met vette letters in zwarte inkt de naam van de kandidaten in dezelfde vorm als hieronder voor het stembiljet wordt bepaald, alsmede hun voornaam, hun beroep en hun hoofdverblijfplaats.

De bij dit Wetboek gevoegde onderrichtingen voor de kiezer (model I) worden daarop ook overgenomen. Vanaf de twintigste dag vóór de stemming deelt de voorzitter van het districtshoofdbureau de officiële kandidatenlijst mee aan de kandidaten en aan de kiezers die hen hebben voorgedragen, indien zij het vragen. § 5. De bepalingen van artikel 128, §§ 1 en 4, van het Kieswetboek, met uitzondering van die betreffende de opvolgers, zijn van toepassing voor het opmaken van het stembiljet voor de provincieraadsverkiezingen.

Voor de toepassing van de vorige bepalingen worden alleenstaande kandidaten geacht een onvolledige lijst te vormen.

Er mag echter geen kleiner stemvak aangebracht worden naast de naam en voornaam van alleenstaande kandidaten.

De voorzitter van het districtshoofdbureau laat het stembiljet voor de provincie drukken op groen papier.

De afmetingen worden bij regeringsbesluit bepaald naargelang van het aantal leden dat moet worden gekozen en van het aantal voorgedragen lijsten. § 6. Wanneer een kieskanton is samengesteld uit gemeenten met verschillende taalstelsel zijn de stembiljetten eentalig in de eentalige gemeenten en tweetalig in de andere. § 1. Wanneer het districtshoofdbureau een kandidatuur verwerpt wegens onverkiesbaarheid van de kandidaat, wordt hiervan in het proces-verbaal melding gemaakt en, indien de afgewezen kandidaat aanwezig of vertegenwoordigd is, verzoekt de voorzitter de kandidaat of zijn gemachtigde desverlangd op het proces-verbaal een verklaring van beroep te ondertekenen.

Wanneer een bezwaar, gegrond op de onverkiesbaarheid van een kandidaat, afgewezen wordt, dient dezelfde procedure te worden toegepast en de indiener van het bezwaar of zijn gemachtigde wordt verzocht desverlangd een verklaring van beroep te ondertekenen.

In geval van beroep wordt de zaak, zonder dagvaarding of oproeping, voor de eerste kamer van het hof van beroep van het rechtsgebied gebracht op de twintigste dag vóór de verkiezing, te tien uur 's morgens, zelfs indien die dag een feestdag is.

Beslissingen van het hoofdbureau die geen betrekking hebben op de verkiesbaarheid van kandidaten, zijn niet vatbaar voor beroep, met uitzondering van de beslissingen op grond van artikel L4153-3, § 1, tweede lid. § 2. De drieëntwintigste dag vóór de verkiezing houdt de voorzitter van het hof van beroep zich, tussen 11 en 13 uur, in zijn kabinet ter beschikking van de voorzitters der districtshoofdbureaus van zijn rechtsgebied, om er uit hun handen te ontvangen een uitgifte van de processen-verbaal houdende de verklaringen van beroep, alsmede alle stukken betreffende de geschillen waarvan de hoofdbureaus kennis hebben gehad.

Bijgestaan door zijn griffier maakt hij van deze overhandiging akte op. § 3. De voorzitter van het hof van beroep brengt de zaak op de rol van een terechtzitting van de eerste kamer van dit hof, die moet plaats hebben op de twintigste dag vóór de verkiezing, te 10 uur 's morgens, zelfs indien die dag een feestdag is.

De eerste kamer van het hof van beroep onderzoekt de zaken van verkiesbaarheid met voorrang boven alle andere.

Ter openbare zitting doet de voorzitter voorlezing van de stukken van het dossier. Hij verleent vervolgens het woord aan de eiser in beroep en eventueel aan de verweerder; dezen mogen zich laten vertegenwoordigen en bijstaan door een raadsman.

Het hof, het advies van de procureur-generaal gehoord, beslist staande de vergadering bij een arrest, dat ter openbare terechtzitting wordt voorgelezen; dit arrest wordt niet betekend aan de betrokkene, maar neergelegd ter griffie van het hof, waar hij er kosteloos inzage van kan nemen.

Het beschikkende gedeelte van het arrest wordt door toedoen van het openbaar ministerie telegrafisch ter kennis van de voorzitter van het betrokken districtshoofdbureau gebracht ter plaatse door deze aangewezen.

Het dossier van het hof wordt, met een uitgifte van het arrest, binnen acht dagen toegezonden aan de griffier van de vergadering die belast is met het onderzoek van de geloofsbrieven der gekozenen. § 4. Tegen de arresten bedoeld in § 3 staat geen rechtsmiddel open. § 5. In geval van beroep verdaagt het districtshoofdbureau de verrichtingen, bepaald in artikel L4153-4 en vergadert de twintigste dag vóór de verkiezing om 18 uur, om tot die verrichtingen te kunnen overgaan zodra het in kennis is gesteld van de beslissingen van het hof van beroep. In dat geval geschiedt de mededeling van de lijsten vanaf de negentiende dag vóór de stemming. § 6. De kandidaten worden door het districtshoofdbureau zonder meer gekozen verklaard wanneer het aantal kandidaten het aantal toe te kennen mandaten niet overschrijdt. § 1. Bij de verkiezingen voor de hernieuwing van de provincieraden kunnen de kandidaten van een lijst, met instemming van de kiezers of de aftredende provincieraadsleden die hen hebben voorgedragen, verklaren dat zij, met het oog op de zetelverdeling, zich verbinden met de bij name aan te wijzen kandidaten van lijsten die in andere kiesdistricten van hetzelfde administratief arrondissement zijn voorgedragen. § 2. Bij toepassing van deze bepaling fungeert het in de hoofdplaats van het administratief arrondissement gevestigde hoofdbureau bovendien als centraal bureau van het arrondissement voor de verdeling van de zetels over de lijsten. De verklaringen van lijstenverbinding worden aan de voorzitter van het districtshoofdbureau, dat in de hoofdplaats van het arrondissement zitting houdt, overhandigd op donderdag, de tiende dag voor de stemming, tussen 14 en 16 uur. § 3. De verklaring van lijstenverbinding is slechts ontvankelijk, indien de kandidaten zich in hun akte van bewilliging het gebruik van het hun bij § 1 verleende recht hebben voorbehouden en indien de akte van voordracht hen daartoe machtigt. Zij moet, op straffe van nietigheid, door alle kandidaten of door twee van de eerste drie kandidaten van de lijst ondertekend zijn en de kandidaten of twee van de eerste drie kandidaten van de aangewezen lijst of lijsten moeten bij een soortgelijke verklaring en onder dezelfde voorwaarden hun instemming betuigen.

Een lijst kan zich niet verbinden met twee of meer lijsten die niet onderling verbonden zijn. § 4. De wederzijdse verklaringen van lijstenverbinding mogen bij een zelfde akte worden gedaan.

Indien een van de daarin opgenomen lijsten wordt afgewezen, blijft de verklaring gelden voor de andere lijsten van de groep.

Evenzo, wanneer een kandidaat onverkiesbaar wordt bevonden, blijft de verbindingsverklaring gelden voor de andere kandidaten van de lijst.

In de verklaringen mogen voor de gehele groep een getuige en een plaatsvervangend getuige aangewezen worden om de verrichtingen van het centraal bureau van het arrondissement bij te wonen. Die getuigen moeten, tenzij zij zelf kandidaat zijn, kiezer zijn in een van de districten van de provincie.

De getuigen die door de kandidaten die geen verklaring van lijstenverbinding hebben afgelegd in districten waar andere kandidaten zulks wel hebben gedaan, aangewezen zijn om de vergaderingen van het hoofdbureau bij te wonen tijdens de voorlopige afsluiting van de kandidatenlijsten, de definitieve afsluiting van de kandidatenlijsten en het tellen van de stemmen, zijn tevens van rechtswege aangewezen om de verrichtingen van het centraal bureau van het arrondissement bij te wonen. § 5. De voorzitters van de hoofdbureaus in districten waar een of meer kandidaten zich het recht hebben voorbehouden om een verklaring van lijstenverbinding af te leggen, zenden aan de voorzitter van het centraal bureau van het arrondissement de kandidatenlijst, zodra deze definitief is afgesloten, of brengen te zijner kennis dat de verkiezing zonder strijd is verlopen, in welk geval het voorbehoud van verklaring van lijstenverbinding vervalt. § 6. De verklaringen van lijstenverbinding moeten door ten minste een van de kandidaten aan de voorzitter van het centraal bureau van het arrondissement op het gestelde uur worden overhandigd. Er wordt een ontvangstbewijs van afgegeven.

Dat bureau maakt onmiddellijk, in bijzijn van de getuigen, indien er zijn aangewezen, de tabel op van de verbonden lijsten en stuurt aan de voorzitters van de districtscolleges afschrift van de lijsten waarop kandidaten uit hun gebied voorkomen.

Deze voorzitters laten de lijsten onmiddellijk in alle gemeenten van het kiesdistrict aanplakken. § 7. Op deze tabel wordt elke groep van verbonden lijsten aangewezen met de letters A, B, C, enzovoort, naar de orde van de indeling der lijsten op het stembiljet, zoals zij overeenkomstig artikel L4153-4, § 5, door het hoofdbureau van de arrondissementshoofdplaats is vastgesteld. Afdeling 2. - Inrichting van de stemlokalen en stemming

§ 1. De kiescolleges zijn alleen bevoegd voor de verkiezing waarvoor zij zijn opgeroepen.

De kiezers mogen zich niet doen vervangen dan op grond van artikel L4153-9. § 2. De voorzitter van het stembureau neemt de nodige maatregelen om orde en rust te handhaven in de omgeving van het gebouw waar de verkiezing plaatsheeft.

Hij is tevens belast met de handhaving van de orde in het lokaal en kan die bevoegdheid wat het wachtlokaal betreft, aan een lid van het stembureau overdragen.

Alleen de kiezers van de stemafdeling en de kandidaten worden in het wachtlokaal toegelaten.

In het gedeelte van het lokaal waar wordt gestemd, worden de kiezers niet langer toegelaten dan nodig is om hun stembiljet in te vullen en in de bus te steken.

Het is hun niet geoorloofd gewapend op te komen.

In de vergaderzaal of in de nabijheid van het stemlokaal mag geen gewapende macht worden opgesteld zonder opvordering van de voorzitter.

De burgerlijke overheid en de militaire bevelhebbers zijn gehouden zijn opvorderingen op te volgen. § 3. Hij die, zonder lid van het stembureau, kiezer van de stemafdeling of kandidaat te zijn, gedurende de kiesverrichtingen het lokaal van een der stemafdelingen betreedt, wordt op bevel van de voorzitter of zijn gemachtigde uit het lokaal verwijderd; indien hij weerstand biedt of opnieuw binnentreedt, wordt hij gestraft met een geldboete van vijftig tot vijfhonderd euro. § 4. Zij die in het stemlokaal openlijk tekens van goedkeuring of afkeuring geven of op enigerlei wijze wanorde veroorzaken, worden door de voorzitter of zijn gemachtigde tot de orde geroepen; indien zij daarmee voortgaan, kan de voorzitter of zijn gemachtigde hen doen verwijderen, met dien verstande dat hij hen opnieuw moet binnenlaten om te stemmen.

Van het bevel tot verwijdering wordt in het proces-verbaal melding gemaakt en de schuldigen worden gestraft met een geldboete van vijftig tot vijfhonderd euro. § 5. De lijst van de kiezers der stemafdeling wordt in het wachtlokaal opgehangen. Dit voorschrift geldt eveneens voor de tekst van de §§ 3 en 4, voor de onderrichtingen voor de kiezer en voor de tekst van titel V van het Kieswetboek. § 6. Op de tafel van het stembureau wordt een exemplaar van deze titel gelegd. Voor de kiezers ligt een tweede exemplaar ter inzage in het wachtlokaal. § 7. Niemand is gehouden het geheim van zijn stem bekend te maken, zelfs bij een gerechtelijk onderzoek of geschil of bij een parlementair onderzoek. § 1. Het stemlokaal en de stemhokjes worden ingericht volgens het model III dat als bijlage bij het Kieswetboek is gevoegd.

Afmetingen en schikking mogen echter worden gewijzigd volgens de vereisten van de lokalen. § 2. Er is ten minste één stemhokje per honderdvijftig kiezers. § 3. De bij dit Wetboek gevoegde onderrichtingen voor de kiezers (model I) worden in het wachtlokaal aangeplakt. § 4. De kiezers worden tot de stemming toegelaten van 8 tot 13 uur.

Kiezers die zich echter vóór 13 uur in het lokaal bevinden, worden nog tot de stemming toegelaten.

Naarmate de kiezers zich aanmelden, voorzien van hun oproepingsbrief en hun identiteitskaart, houdt de secretaris aantekening van hun naam op de afroepingslijst; de voorzitter of een door hem aangewezen bijzitter doet hetzelfde op een andere lijst van de kiezers der stemafdeling, na zich te hebben vergewist dat de opgaven van de lijst overeenstemmen met de vermeldingen van de oproepingsbrief en van de identiteitskaart.

De namen van de kiezers die niet ingeschreven zijn op de kiezerslijst van de stemafdeling maar door het stembureau tot de stemming zijn toegelaten, worden op beide lijsten ingeschreven.

De kiezer die niet voorzien is van zijn oproepingsbrief kan tot de stemming toegelaten worden, indien zijn identiteit en zijn kiesbevoegdheid door het bureau worden erkend.

De voorzitters, de secretarissen, de getuigen en de plaatsvervangende getuigen stemmen in de afdeling waar zij hun opdracht vervullen.

Hij die niet ingeschreven is op de aan de voorzitter bezorgde lijst wordt niet tot de stemming toegelaten dan na overlegging, hetzij van een beslissing van het college van burgemeester en schepenen of van een uittreksel uit een arrest van het hof van beroep waarbij zijn inschrijving wordt bevolen, hetzij van een getuigschrift van het college van burgemeester en schepenen waarbij bevestigd wordt dat de betrokkene de hoedanigheid van kiezer bezit.

Ondanks de inschrijving op de lijst mag het stembureau niet tot de stemming toelaten degenen van wie het college van burgemeester en schepenen of het hof van beroep de schrapping heeft uitgesproken bij een beslissing of een arrest waaruit een uittreksel is overgelegd; degenen die onder toepassing vallen van een der bepalingen van artikel L4152-2, §§ 1 en 2, en wier onbekwaamheid blijkt uit een stuk waarvan de wet de afgifte voorschrijft; degenen van wie bewezen is hetzij door stukken, hetzij door eigen bekentenis, dat zij op de dag van de verkiezing de stemgerechtigde leeftijd niet hebben bereikt of op dezelfde dag reeds in een andere afdeling of een andere gemeente hebben gestemd. § 5. De kiezer ontvangt een stembiljet uit de handen van de voorzitter.

Dit biljet, na rechthoekig in vieren te zijn dichtgevouwen zodanig dat de stemvakken bovenaan op de lijsten zich aan de binnenzijde bevinden, wordt open voor de voorzitter gelegd, die het in dezelfde vouwen weer toevouwt; het wordt aan de keerzijde gemerkt met een stempel dragende de naam van het kanton waar de stemming plaats heeft en de datum van de verkiezing. Het bureau wijst ten minste vijf plaatsen aan waar de stempel mag worden aangebracht; daarna wordt de plaats door het lot bepaald. Deze loting wordt, op verzoek van een der leden van het stembureau of van een getuige, eens of meermaals herhaald gedurende de verrichtingen. Oordeelt het stembureau een dergelijk voorstel niet dadelijk te kunnen aannemen, dan kan het lid van het stembureau of de getuige eisen dat de redenen van de weigering in het proces-verbaal worden opgenomen.

De kiezer begeeft zich onmiddellijk naar een van de stemhokjes; hij brengt er zijn stem uit, toont aan de voorzitter het behoorlijk opnieuw in vieren gevouwen stembiljet met de stempel aan de buitenzijde en steekt het in de stembus, nadat de voorzitter of een door hem aangesteld bijzitter de oproepingsbrief heeft gemerkt met de in het vorige lid vermelde stempel. Het is hem verboden zijn stembiljet bij het verlaten van het stemhokje op zodanige wijze open te vouwen dat de door hem uitgebrachte stem bekend wordt. Doet hij zulks, dan neemt de voorzitter het opengevouwen biljet terug, dat onmiddellijk onbruikbaar wordt gemaakt, en hij verplicht de kiezer opnieuw te stemmen.

Een kiezer die wegens een lichaamsgebrek niet in staat is om zich alleen naar het stemhokje te begeven of om zelf zijn stem uit te brengen, mag zich met toestemming van de voorzitter door iemand laten geleiden of bijstaan. Beider naam wordt in het proces-verbaal vermeld.

Betwist een bijzitter of een getuige de echtheid of de ernst van het aangevoerde lichaamsgebrek, dan beslist het stembureau en zijn met redenen omklede beslissing wordt in het proces-verbaal opgenomen. § 6. De kiezer die door onoplettendheid het hem overhandigde stembiljet beschadigt, kan aan de voorzitter een ander vragen, tegen teruggave van het eerste, dat onmiddellijk onbruikbaar gemaakt wordt.

De voorzitter schrijft op de stembiljetten die ter uitvoering van het vorige lid en van het derde lid van § 5, zijn teruggenomen, de vermelding : "Teruggenomen stembiljet" en parafeert ze. § 7. Wanneer de stemming gesloten is, maakt het stembureau aan de hand van de lijsten, door de voorzitter of een bijzitter en door de secretaris gehouden, een staat op van de kiezers die op de kiezerslijsten van de stemafdeling voorkomen en niet aan de verkiezing hebben deelgenomen. Deze staat, ondertekend door de leden van het stembureau, wordt door de voorzitter van het bureau binnen drie dagen toegezonden aan de vrederechter van het kanton. De voorzitter vermeldt op de staat de gemaakte opmerkingen en voegt er de verantwoordingsstukken bij, die de afwezigen hem hebben doen geworden.

Hij voegt daarbij een opgave van de kiezers die met toepassing van § 4 tot de stemming worden toegelaten ofschoon zij op de kiezerslijsten van de stemafdeling niet waren ingeschreven. § 8. Wanneer de stemming gesloten is, stelt het stembureau vast hoeveel stembiljetten in de stembus gestoken zijn, hoeveel er op grond van § 5, derde lid, en § 6 teruggenomen zijn en hoeveel er niet gebruikt zijn. De getallen worden in het proces-verbaal vermeld.

Wanneer de stemopneming moet geschieden in het lokaal waar de stemming heeft plaatsgehad, verzegelt de voorzitter de stembus en zorgt, met bijstand van de getuigen indien zij het verlangen, voor de bewaring ervan totdat het stemopnemingsbureau is samengesteld.

In het tegenovergestelde geval opent de voorzitter de stembus, sluit de stembiljetten in een omslag, die verzegeld wordt met de zegels van alle leden van het stembureau en vermeldt op de omslag het stembureau en het aantal biljetten, zoals dit blijkt uit de bij § 4 voorgeschreven aantekeningen en opgaven.

Hij sluit in afzonderlijke, eveneens te verzegelen omslagen de biljetten die teruggenomen zijn op grond van de §§ 5, derde lid, en 6, of die niet gebruikt zijn, alsmede het proces-verbaal van het stembureau. Op deze omslagen wordt de inhoud ervan vermeld.

Op de omslagen staat in goed zichtbare letters de naam van de provincie waarop de ingesloten stembiljetten betrekking hebben.

De voorzitter of een door hem aangewezen bijzitter, vergezeld door de getuigen, brengt al die omslagen onmiddellijk naar het stemopnemingsbureau. Er wordt hem een ontvangbewijs afgegeven.

Indien nodig, stelt het gemeentebestuur een voertuig ter beschikking van de voorzitter om de voormelde omslagen te vervoeren. § 1. De volgende kiezers kunnen een andere kiezer machtigen om in hun naam te stemmen : 1° de kiezer die wegens ziekte of gebrekkigheid niet in staat is om zich naar het stembureau te begeven of er naartoe gevoerd te worden. Deze onbekwaamheid moet blijken uit een medisch attest. Geneesheren, die als kandidaat voor de verkiezing zijn voorgedragen, mogen een dergelijk attest niet afgeven. 2° de kiezer die om beroeps- of dienstredenen : a) in het buitenland is opgehouden, alsook de kiezers leden van zijn gezin of van zijn gevolg die met hem aldaar verblijven;b) zich de dag van de stemming in het Rijk bevindt, maar in de onmogelijkheid verkeert zich in het stembureau te melden. Van de onder a) en b) bedoelde onmogelijkheid moet blijken door een attest van de militaire of burgerlijke overheid of van de werkgever onder wie de betrokkene ressorteert. 3° de kiezer, die het beroep van schipper, marktkramer of kermisreiziger uitoefent en de leden van zijn gezin die met hem samenwonen. Van de uitoefening van het beroep moet blijken door een attest van de burgemeester van de gemeente waar de betrokkene in het bevolkingsregister is ingeschreven. 4° de kiezer die de dag van de stemming ten gevolge van een rechterlijke maatregel in een toestand van vrijheidsbeneming verkeert. Deze toestand wordt bevestigd door de directie van de inrichting waar de betrokkene zich bevindt. 5° de kiezer die om redenen in verband met zijn geloofsovertuiging in de onmogelijkheid verkeert zich op het stembureau te melden. Deze onmogelijkheid moet blijken uit een attest dat is afgegeven door de religieuze overheid. 6° de student die zich, om studieredenen, in de onmogelijkheid bevindt zich in het stembureau te melden, op voorwaarde dat hij een attest overlegt van de directie van de instelling waar hij studeert;7° de kiezer die, om andere dan de hiervoor genoemde redenen, de dag van de stemming niet in zijn woonplaats is wegens een tijdelijk verblijf in het buitenland, en zich bijgevolg in de onmogelijkheid bevindt zich in het stembureau te melden, voor zover de onmogelijkheid door de burgemeester van zijn woonplaats vastgesteld is, na overlegging van de nodige bewijsstukken;de regering bepaalt het model van het attest dat door de burgemeester moet worden afgegeven.

De aanvraag moet bij de burgemeester van de woonplaats uiterlijk de vijftiende dag vóór die van de verkiezing worden ingediend. § 2. Als gemachtigde kan slechts worden aangewezen hetzij de echtgenoot, hetzij een bloed- of aanverwant tot de derde graad, op voorwaarde dat hij zelf kiezer is.

Indien de volmachtgever en de gemachtigde in dezelfde gemeente in het bevolkingsregister zijn ingeschreven, bevestigt de burgemeester van die gemeente op het volmachtformulier het familieverband.

Indien beiden niet in dezelfde gemeente zijn ingeschreven, wordt door de burgemeester van de gemeente waar de gemachtigde is ingeschreven op voorlegging van een akte van bekendheid, het familieverband bevestigd.

De akte van bekendheid wordt bij het volmachtformulier gevoegd.

In afwijking van de vorige leden zal de gemachtigde door de volmachtgever vrij worden aangewezen voor de kiezer die om redenen in verband met zijn geloofsovertuiging, in de onmogelijkheid verkeert zich op het stembureau te melden.

Iedere gemachtigde mag slechts één volmacht hebben. § 3. De volmacht wordt gesteld op een formulier waarvan het model door de regering wordt bepaald; het wordt kosteloos afgegeven op de gemeentesecretarie.

De volmacht vermeldt de verkiezingen waarvoor ze geldig is, de naam, de voornamen, de geboortedatum en het adres van de volmachtgever en van de gemachtigde.

Het volmachtformulier wordt door de volmachtgever en de gemachtigde ondertekend. § 4. Teneinde tot de stemming te worden toegelaten, overhandigt de gemachtigde aan de voorzitter van het stembureau waar de volmachtgever had moeten stemmen, de volmacht en één van de in § 1 vermelde attesten en vertoont hij hem zijn identiteitskaart en zijn oproepingsbrief waarop de voorzitter vermeldt : "heeft bij volmacht gestemd". § 5. De volmachten worden bij de in artikel L4153-8, § 7, eerste lid, bedoelde staat, aan de vrederechter van het kanton gezonden.

De kiezer mag evenveel stemmen uitbrengen als er kandidaten zijn op de lijst zijner keuze.

Indien hij instemt met de voordrachtsorde van de lijst zijner keuze, brengt hij zijn stem uitsluitend door de hoofdstem uit.

Indien hij die volgorde wil wijzigen, brengt hij één of meerdere naamstemmen uit in het vak naast de naam van degene van de lijst aan wie hij zijn voorkeurstem wil geven.

Het stemmerk, zelfs op onvolmaakte wijze aangebracht, is geldig, tenzij het voornemen om het stembiljet herkenbaar te maken duidelijk blijkt. Afdeling 3. - Stemopneming

§ 1. Ieder stemopnemingsbureau neemt de stembiljetten van verscheidene stembureaus in ontvangst. Het getal van de kiezers die ingeschreven zijn in de stembureaus waarvan de stembiljetten naar eenzelfde stemopnemingsbureau gaan, mag 2400 niet overschrijden. § 2. De voorzitter van het kantonhoofdbureau gaat, vijf dagen vóór de stemming, nadat de formaliteiten bepaald voor de aanwijzing van de getuigen zijn vervuld, bij loting over tot de aanwijzing van de stembureaus waarvan de stembiljetten door elk stemopnemingsbureau onderzocht worden.

De getuigen die aangewezen zijn om de vergadering van het kantonhoofdbureau bij te wonen, mogen aanwezig zijn. § 3. De stemopnemingsbureaus zijn gevestigd in de lokalen door de voorzitter van het kantonhoofdbureau aangewezen. Deze geeft bij ter post aangetekende brief aan de voorzitters en de bijzitters van de stemopnemingsbureaus onmiddellijk kennis van de plaats van de vergadering van het stemopnemingsbureau waar zij hun taak moeten vervullen en wijst het lokaal aan waar hij zitting zal houden om het dubbel van de stemopnemingstabel te ontvangen overeenkomstig artikel L4153-13, § 1, zesde lid.

Hij geeft onmiddellijk bij ter post aangetekende brief aan de voorzitters van de stembureaus kennis van de plaats van vergadering van het stemopnemingsbureau dat de stembiljetten van hun bureau moet ontvangen. § 4. Het stemopnemingsbureau moet ten laatste om 14 uur samengesteld zijn.

Bij verhindering of afwezigheid van één van de leden, op het ogenblik van de verrichtingen, zorgt het bureau voor de nodige aanvulling. Zijn de leden van het bureau het oneens over de keus, dan beslist de stem van het oudste lid.

Alvorens hun ambt op te nemen, leggen de leden de bij artikel L4152-10, eerste lid, voorgeschreven eed af.

Van dit alles wordt melding gemaakt in het proces-verbaal. § 1. Het stemopnemingsbureau begint met de stemopneming zodra het alle voor hem bestemde omslagen ontvangen heeft. § 2. In aanwezigheid van de leden van het stemopnemingsbureau en van de getuigen opent de voorzitter de omslagen en telt de stembiljetten die zij bevatten, zonder ze open te vouwen. Hij kan één of meer leden van het bureau gelasten tegelijk met hem deze telling te doen.

Het aantal in elke omslag gevonden stembiljetten wordt vermeld in het proces-verbaal.

De omslagen met de stembiljetten die krachtens artikel L4153-8, §§ 5, derde lid, en 6, zijn teruggenomen, en de omslagen met de ongebruikte stembiljetten worden niet geopend. § 3. De voorzitter en één van de leden mengen alle door het bureau te onderzoeken stembiljetten dooreen, vouwen ze open en delen ze in de volgende categorieën in : 1° stembiljetten met geldige stemmen voor de eerste lijst of voor kandidaten van deze lijst;2° hetzelfde voor de tweede lijst en in voorkomend geval voor de volgende lijsten;3° twijfelachtige stembiljetten;4° blanco stembiljetten of ongeldige stembiljetten. Na deze eerste indeling worden de stembiljetten van elk van de categorieën voor de verschillende lijsten verder verdeeld in twee categorieën : 1° stembiljetten waarop bovenaan op een lijst is gestemd;2° stembiljetten waarop naast de naam van een of meer kandidaten is gestemd. Stembiljetten waarop zowel bovenaan op een lijst als naast de naam van een of meer kandidaten is gestemd, worden in de tweede ondercategorie geplaatst.

Alle stembiljetten, ingedeeld zoals hierboven is bepaald, worden in afzonderlijke omslagen gesloten.

Het bureau stelt vervolgens vast het gezamenlijk aantal geldige stembiljetten, het aantal blanco of ongeldige stembiljetten en, voor elke lijst, het aantal volledige lijststembiljetten (dat wil zeggen bovenaan op de lijst ingevuld), het aantal onvolledige lijststembiljetten (dat wil zeggen waarop alleen gestemd is voor een of meer kandidaten van de lijst) evenals het aantal naamstemmen behaald door elke kandidaat.

Al die getallen worden in het proces-verbaal vermeld. § 4. Ongeldig zijn : 1° alle andere stembiljetten dan die welke volgens de wet mogen worden gebruikt;2° de stembiljetten waarop meer dan een lijststem voorkomt of waarop stemmen voor kandidaten van verschillende lijsten voorkomen;3° de stembiljetten waarop een kiezer een stem heeft uitgebracht bovenaan een lijst en tegelijk een of meer stemmen naast de naam van een of meer kandidaten van een of meer andere lijsten;4° de stembiljetten waarop geen stem tot uitdrukking is gebracht;5° de stembiljetten waarvan de vorm en de afmetingen veranderd zijn, die binnenin een papier of enig voorwerp bevatten of die de kiezer herkenbaar maken door een teken, een doorhaling of een bij decreet niet geoorloofd merk. Niet ongeldig zijn de stembiljetten waarop de kiezer tegelijk bovenaan een lijst en naast de naam van een of meer kandidaten van dezelfde lijst gestemd heeft. In dat geval wordt de stem bovenaan de lijst als niet-bestaande beschouwd. § 5. Wanneer de indeling van de stembiljetten geëindigd is, worden deze zonder verandering van de indeling, onderzocht door de andere leden van het bureau en de getuigen, die hun opmerkingen en bezwaren aan het bureau voorleggen.

De bezwaren, het advies van de getuigen en de beslissing van het bureau worden in het proces-verbaal opgenomen. § 6. De twijfelachtige stembiljetten en die waartegen bezwaren zijn ingebracht, worden volgens de beslissing van het bureau gevoegd bij de categorie waartoe zij behoren.

De stembiljetten van elke categorie worden achtereenvolgens door twee leden van het bureau geteld.

Het bureau stelt vervolgens vast het gezamenlijk aantal geldige en ongeldige stembiljetten, alsmede het aantal stemmen voor iedere kandidaat.

Al die getallen worden in het proces-verbaal opgenomen.

De ongeldig verklaarde en de betwiste, niet echter de blanco stembiljetten, worden door twee leden van het bureau en door een van de getuigen geparafeerd.

Alle stembiljetten, ingedeeld zoals hierboven is bepaald, worden in afzonderlijke omslagen gesloten. § 1. Het proces-verbaal van de verrichtingen wordt staande de vergadering opgemaakt en door de leden van het bureau en de getuigen ondertekend.

De uitslagen van de stemopneming worden erin vermeld in de volgorde en naar de aanwijzingen van een modeltabel op te maken door de voorzitter van het districtshoofdbureau.

Deze tabel vermeldt het aantal in elke stembus gevonden stembiljetten, het aantal blanco of ongeldige stembiljetten, het aantal geldige stembiljetten; zij vermeldt vervolgens voor elke lijst, gerangschikt naar haar volgnummer, het aantal lijststemmen en het aantal naamstemmen van elke kandidaat.

Van deze tabel wordt onmiddellijk een dubbel opgemaakt.

Dit stuk draagt als opschrift de naam van het district en van het kieskanton, het nummer van het stemopnemingsbureau, de datum van de verkiezing en de vermelding : "Uitslag van de opneming der stembiljetten, ontvangen in de bureaus nrs... » .

Alvorens de verrichtingen voort te zetten, gaat de voorzitter van het stemopnemingsbureau met het proces-verbaal bij de voorzitter van het kantonhoofdbureau en legt hem het dubbel van de tabel voor. Indien deze voorzitter vaststelt dat de tabel in orde is, stelt hij er zijn paraaf op. In het tegenovergestelde geval verzoekt hij de voorzitter van het stemopnemingsbureau de tabel eerst door zijn bureau te doen aanvullen of verbeteren, en in voorkomend geval, het oorspronkelijk proces-verbaal te doen aanvullen of verbeteren.

De voorzitter van het kantonhoofdbureau verzamelt de dubbels van de stemopnemingstabellen en geeft een ontvangstbewijs aan de voorzitters van de stemopnemingsbureaus.

Het kantonhoofdbureau schrijft, per opnemingsbureau over op een verzamelstaat het aantal neergelegde stembiljetten, het aantal blanco of ongeldige biljetten, het aantal geldige stemmen en voor elke lijst, gerangschikt naar haar volgnummer, het aantal lijststemmen, het totaal van de naamstemmen op elke lijst uitgebracht, alsmede voor elke kandidaat van elke lijst het totaal van de door hem verkregen naamstemmen.

Het kantonhoofdbureau totaliseert voor geheel het kanton al die rubrieken en voegt er het stemcijfer van elke lijst aan toe.

Het doet via de snelste weg aan de regering mededeling van het totaal van de neergelegde stembiljetten, het totaal van de blanco en ongeldige stemmen, het totaal van de geldige stemmen en het stemcijfer van elke lijst.

De voorzitter van het kantonhoofdbureau plaatst de dubbels van de stemopnemingstabellen en de samenvattende tabel onder omslag, sluit die met zijn zegel en zendt hem via de snelste weg aan de voorzitter van het districtshoofdbureau, die er een ontvangstbewijs van afgeeft.

Op aanvraag van de voorzitter van het kantonhoofdbureau stelt het college van burgemeester en schepenen van de hoofdplaats van het kanton hem het personeel en het materieel ter beschikking dat hij nodig heeft voor het volbrengen van zijn opdracht. Hetzelfde college bepaalt de vergoeding die door de gemeente aan de aangewezen personen zal worden betaald. § 2. De voorzitter van het stemopnemingsbureau doet in het proces-verbaal aantekenen dat de stemopnemingstabel is overhandigd en in voorkomend geval welke verbeteringen erin zijn aangebracht.

De uitslag, vastgesteld in de modeltabel bedoeld in § 1, tweede lid, wordt daarna door hem in het openbaar afgekondigd.

Het proces-verbaal, waarbij het pak met de betwiste stembiljetten is gevoegd, wordt gesloten in een te verzegelen omslag, waarvan het opschrift de inhoud aangeeft. Deze omslag en de omslagen met de processen-verbaal van de stembureaus worden samen in een te verzegelen pak gesloten, dat de voorzitter van het stemopnemingsbureau binnen vierentwintig uur doet toekomen aan de voorzitter van het districtshoofdbureau.

In aanwezigheid van het bureau en van de getuigen maakt de voorzitter van het districtshoofdbureau de pakken met de stemopnemingstabellen open en het bureau telt onmiddellijk de stemmen.

Op aanvraag van de voorzitter van het districtshoofdbureau stelt het college van burgemeester en schepenen van de hoofdplaats van het district hem het personeel en het materieel ter beschikking dat hij nodig heeft voor het volbrengen van zijn opdracht.

Hetzelfde college bepaalt de vergoeding die door de gemeente aan de aangewezen personen zal worden betaald. § 1. Elke in een van beide Kamers vertegenwoordigde politieke formatie kan een voorstel indienen tot lijstenvereniging met het oog op het verkrijgen van de bescherming van het letterwoord dat zij wil vermelden in de voordrachten van kandidaten en van een gemeenschappelijk volgnummer. De voordracht vermeldt welk letterwoord, bestaande uit ten hoogste zes letters, boven de kandidatenlijst moet komen op het stembiljet. Een zelfde letterwoord kan worden gesteld, hetzij in een enkele nationale taal, hetzij vertaald in een andere nationale taal, hetzij in een nationale taal samen met de vertaling in een andere nationale taal.

Het voorstel tot lijstenvereniging moet worden ondertekend door ten minste vijf parlementsleden die tot de politieke formatie behoren die dat letterwoord zal gebruiken. Wanneer een politieke formatie vertegenwoordigd is door minder dan vijf parlementsleden wordt het voorstel tot lijstenvereniging ondertekend door alle parlementsleden die tot deze formatie behoren. Een parlementslid mag slechts één enkel voorstel van lijstenvereniging ondertekenen.

Het voorstel tot lijstenvereniging wordt de veertigste dag vóór de verkiezing, tussen tien en twaalf uur, aan de regering of aan diens gemachtigde overhandigd door een parlementslid-ondertekenaar. Het vermeldt het letterwoord dat zal worden gebruikt door de lijsten van kandidaten die zich wensen te verenigen, alsook de naam, de voornamen en het adres van de persoon en van diens plaatsvervanger, die door de politieke formatie zijn aangewezen om in ieder administratief arrondissement te attesteren dat een kandidatenlijst door haar erkend wordt. § 2. Onmiddellijk na het indienen van de voorstellen tot lijstenvereniging houdt de regering een loting tot aanwijzing van de gemeenschappelijke volgnummers.

Bij deze loting wordt voorrang verleend aan de verenigde lijsten die reeds in één of in beide kamers zijn vertegenwoordigd.

De tabel van de lijstenverenigingen evenals het letterwoord en het gemeenschappelijk volgnummer die hen werden toegekend worden binnen vier dagen in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

De regering stelt de voorzitters van de districtshoofdbureaus, gevestigd in de provinciehoofdplaats, in kennis van de toegekende gemeenschappelijke volgnummers, van de aan de verscheidene nummers voorbehouden letterwoorden alsmede van de naam, de voornamen en het adres van de door de politieke formaties op het niveau van het administratief arrondissement aangewezen personen en van hun plaatsvervangers die alleen gemachtigd zijn de kandidatenlijsten voor echt te erkennen. § 3. De voordrachten van kandidaten die een beschermd letterwoord en een gemeenschappelijk volgnummer vorderen moeten vergezeld zijn van het getuigschrift van de door de politieke formatie op het niveau van het administratief arrondissement aangewezen persoon of van zijn plaatsvervanger; indien dergelijk getuigschrift niet wordt overgelegd, dan weigert de voorzitter van het districtshoofdbureau het gebruik van het beschermd letterwoord en van het gemeenschappelijk volgnummer door een niet erkende lijst. § 4. Ten minste drieëndertig dagen vóór de verkiezing maakt de voorzitter van het districtshoofdbureau bekend op welke plaats en op welke dagen en uren hij de voordrachten van kandidaten en de aanwijzingen van getuigen in ontvangst zal nemen.

Wanneer de zevenentwintigste dag vóór de verkiezing een wettelijke feestdag is, worden alle kiesverrichtingen, gepland voor deze dag alsook die welke er aan voorafgaan, met achtenveertig uur vervroegd. § 5. De bepalingen van de §§ 1 tot 4 zijn niet van toepassing in het geval bedoeld bij artikel L4156-8, tweede lid.

Indien het kiesdistrict uit één enkel kanton bestaat, wordt de omslag waarin de bij de artikelen 161 en 162 van het Kieswetboek bedoelde stemopnemingstabel gesloten is, door de voorzitter, vergezeld van de getuigen na beëindiging van de stemopneming overgebracht naar het districtshoofdbureau, dat overeenkomstig artikel 164 van het Kieswetboek onmiddellijk tot de algemene telling van de stemmen overgaat.

De verkiezing van de provincieraadsleden geschiedt door één enkele stemming.

Het stemcijfer van iedere lijst wordt bepaald door de optelling van het getal der stembiljetten waarop een geldige stem is uitgebracht bovenaan de lijst of op een of meer kandidaten van die lijst.

Alleenstaande kandidaten worden geacht ieder een afzonderlijke lijst te vormen. § 1. In de kiesdistricten waar geen gebruik is gemaakt van het bij artikel L4153-6 aan de kandidaten toegestane recht om een lijstenverbinding aan te gaan, wordt de verdeling van de zetels en de aanwijzing van de gekozenen gedaan overeenkomstig dit artikel. § 2. Het districtshoofdbureau deelt het stemcijfer van iedere lijst achtereenvolgens door 1, 2, 3, 4, 5, enzovoort, en rangschikt de quotiënten in de volgorde van hun belangrijkheid, totdat er voor alle lijsten samen zoveel quotiënten worden bereikt als er leden te kiezen zijn.

Het laatste quotiënt dient als kiesdeler.

De verdeling over de lijsten geschiedt derwijze dat aan iedere lijst een aantal zetels wordt toegekend, gelijk aan het aantal keren dat haar stemcijfer de kiesdeler bevat, behoudens toepassing van § 3.

Indien een lijst meer zetels verkrijgt dan zij kandidaten telt, worden de niet toegekende zetels gevoegd bij die welke aan de andere lijsten toekomen; de verdeling over deze lijsten geschiedt door voortzetting van de in het eerste lid omschreven bewerking, zodat voor ieder nieuw quotiënt een zetel wordt toegekend aan de lijst waartoe het behoort. § 3. Wanneer een zetel met evenveel recht aan verscheidene lijsten toekomt, wordt hij toegekend aan de lijst met het hoogste stemcijfer en bij gelijkheid van de stemcijfers, aan de lijst waarop een kandidaat voorkomt die onder de kandidaten wier verkiezing in het geding is, de meeste stemmen heeft verkregen of subsidiair, de oudste in jaren is. § 1. In de districten waar wel gebruik is gemaakt van het in artikel L4153-6 bedoelde recht bepaalt het hoofdbureau van elk district de kiesdeler door het algemeen totaal van de geldige stembiljetten te delen door het getal van de in het district toe te kennen zetels.

Het bureau deelt het stemcijfer van elke lijst door die kiesdeler, zonder de bewerking tot de decimalen voort te zetten. Het aldus tot een geheel getal vastgestelde quotiënt bepaalt het aantal zetels dat bij een eerste verdeling wordt toegekend. Voor elke lijst schrijft het bureau, tegenover het aantal zetels dat haar aldus bij de eerste verdeling is toegekend, het overschot van de deling, dit wil zeggen het aantal nog niet gebruikte stemmen.

Het proces-verbaal van deze verrichtingen wordt onmiddellijk gezonden aan de voorzitter van het centraal bureau van het arrondissement; de andere stukken worden aan de provinciegriffier gezonden overeenkomstig artikel L4153-23. § 2. Het centraal bureau van het arrondissement vergadert de volgende dag te 12 uur. Indien het werk opgeschort is ten gevolge van een vertraging in de ontvangst van één of meer processen-verbaal van de hoofdbureaus van de districten, kan de vergadering tijdelijk onderbroken worden. Zij wordt dezelfde dag of zo nodig de volgende dag hervat op het uur waarop de ontbrekende stukken worden verwacht. Het bureau stelt het stemcijfer van iedere groep vast door een optelling van de stemcijfers van de lijsten die er deel van uitmaken. De andere lijsten behouden hun stemcijfers.

Het bureau bepaalt door samentelling van de eenheden van de ingevolge § 1 vastgestelde quotiënten hoeveel zetels de verschillende lijstengroepen en de alleenstaande lijsten voor het gehele arrondissement reeds hebben verkregen en hoeveel zetels aanvullenderwijs te verdelen zijn.

Tot die aanvullende verdeling laat het alle lijstengroepen toe, behalve die welke in geen enkel district een aantal stemmen hebben verkregen dat ten minste gelijk is aan zesenzestig ten honderd van de kiesdeler, vastgesteld overeenkomstig § 1, eerste lid. Het laat eveneens tot die verdeling toe de alleenstaande lijsten die dit procent hebben bereikt.

Het bureau deelt de stemcijfers bedoeld in het eerste lid achtereenvolgens door 1, 2, 3, enzovoort, indien de lijst nog geen enkele zetel definitief heeft verkregen; door 2, 3, 4, enzovoort, indien zij slechts één zetel heeft verkregen; door 3,4, 5, enzovoort, indien zij reeds twee zetels heeft verkregen en zo vervolgens, in dien voege dat bij de eerste deling telkens gedeeld wordt door een cijfer gelijk aan het totaal van de zetels dat de groep of de lijst zou verkrijgen indien de eerste van de nog beschikbare zetels haar toegekend werd.

Het bureau rangschikt de quotiënten in de volgorde van hun belangrijkheid totdat een aantal quotiënten gelijk aan het aantal aanvullend te verdelen zetels is bereikt; elk in aanmerking komend quotiënt brengt de toekenning mee van een aanvullende zetel aan de betrokken groep of lijst. § 3. Het centraal bureau van het arrondissement wijst vervolgens de districten aan waar de verbonden lijsten de hun toekomende aanvullende zetel of zetels zullen verkrijgen.

Voor de alleenstaande lijsten is de aanwijzing volkomen duidelijk en heeft de toekenning het eerst plaats, en wel te beginnen met de lijsten die de hoogste in aanmerking komende quotiënten hebben.

Voor de verbonden lijsten geschiedt de aanwijzing als volgt.

De volgorde van de belangrijkheid van de in § 2, laatste lid, bedoelde quotiënten bepaalt de orde waarin elke groep achtereenvolgens aan de beurt komt om de nog toe te kennen zetel te bezetten.

Samen met elke groep komt aan de beurt het district waar de groep een zetel verkrijgt.

Te dien einde schrijft het centraal bureau van het arrondissement onder elkaar, in evenveel kolommen als er alleenstaande lijsten en groepen voor de verdeling aan de beurt komen, de niet-vertegenwoordigde stemoverschotten in, die in de processen-verbaal van bovenbedoelde districten zijn vermeld; het rangschikt ze in de volgorde van hun belangrijkheid en vermeldt tegenover elk overschot de naam van het district waarop het betrekking heeft.

De groep waaraan de eerste zetel bij de aanvullende toekenning van de mandaten toekomt, verkrijgt hem in het district dat bovenaan staat in de aan die groep toegewezen kolom, en zo vervolgens. Heeft het aan de beurt komende district het volle aantal zetels reeds verkregen, dan gaat de zetel die de aan de beurt komende groep toekomt, naar het district dat onmiddellijk volgt in dezelfde kolom, en in voorkomend geval naar het daarop volgende district.

Zijn alle zetels reeds toegekend in de districten waar de groep kandidaten heeft, dan kan de aanvullende zetel haar niet worden toegekend en wordt het mandaat dat nog openstaat in het district waar de groep geen kandidaten heeft, overeenkomstig het volgende lid aan een andere lijst toegekend.

Wanneer, nadat de lijsten aan de beurt gekomen zijn en de districten aangewezen zijn, bevonden wordt dat in een district een lijst meer zetels verkrijgt dan zij er kandidaten telt, voegt het centraal arrondissementsbureau de niet-toegekende zetels bij die welke aan de overige lijsten in hetzelfde district toekomen, en zet te dien einde de in § 2 omschreven bewerkingen voort; ieder nieuw quotiënt brengt toekenning mee van een zetel van de betrokken groep of lijst die een toereikend aantal kandidaten telt in het district. § 4. Indien een groep van verbonden lijsten recht heeft op meer aanvullende zetels dan zij lijsten telt, wordt de toekenning van een tweede zetel aan één van deze lijsten, de eerste in de orde aangegeven onder § 3, pas gedaan nadat de andere lijsten van de groep elk een eerste aanvullende zetel hebben verkregen. § 1. Wanneer het aantal kandidaten van een lijst gelijk is aan het aantal zetels dat aan de lijst toekomt, zijn al die kandidaten gekozen.

Is het eerste van die aantallen groter dan het tweede, dan worden de zetels toegekend aan de kandidaten in afnemende grootte van het aantal stemmen dat zij hebben behaald. Bij gelijk stemmenaantal is de volgorde van voordracht op de lijst beslissend. Alvorens de gekozenen aan te wijzen, kent het districthoofdbureau aan de kandidaten individueel de helft van het aantal stemmen toe ten gunste van de volgorde van voordracht. Deze helft wordt vastgesteld door het product van de vermenigvuldiging van het aantal stembiljetten met een lijststem, bedoeld in artikel L4153-12, § 3, tweede lid, 1°, en het aantal door die lijst behaalde zetels, te delen door twee.

De in het vorige lid bedoelde toekenning gebeurt door overdracht. De toe te kennen stembiljetten worden toegevoegd aan de naamstemmen die de eerste kandidaat van de lijst heeft behaald, voor wat nodig is om het verkiesbaarheidscijfer dat specifiek is voor elke lijst, te bereiken. Is er een overschot, dan wordt het op gelijkaardige wijze toegekend aan de tweede kandidaat, vervolgens aan de derde en zo verder, totdat de helft van het aantal gunstige stemmen voor de volgorde van voordracht, zoals die bepaald is in het vorige lid, uitgeput is.

Het verkiesbaarheidscijfer dat specifiek is voor elke lijst, wordt bereikt door het product van de vermenigvuldiging van het verkiezingscijfer van de lijst zoals het bepaald is in artikel L4153-18, en het aantal zetels dat aan die lijst toegekend is, te delen door het aantal zetels dat toekomt aan die lijst, vermeerderd met een eenheid.

Wanneer het aantal kandidaten van een lijst lager is dan dat van de aan de lijst toekomende zetels, zijn die kandidaten allemaal verkozen en worden de overblijvende zetels toegekend overeenkomstig artikel L4153-18, § 2, vierde lid. § 2. De eventuele decimalen van het quotiënt dat verkregen wordt enerzijds door de in § 1, tweede lid, bedoelde berekening uit te voeren, en anderzijds door de in § 1, vierde lid, bedoelde berekening uit te voeren, worden afgerond naar de hogere eenheid, ongeacht het feit of zij al dan niet 0,50 bereiken. § 3. Voor elke lijst waarop een of meer kandidaten gekozen zijn overeenkomstig § 1, worden de niet-gekozen kandidaten die het grootste aantal stemmen hebben behaald, of bij gelijk stemmenaantal, in de volgorde van inschrijving op het stembiljet, eerste, tweede, derde, enz. opvolger verklaard.

Voorafgaandelijk aan hun aanwijzing gaat het districthoofdbureau, nadat het de verkozenen heeft aangewezen, over tot een nieuwe individuele toekenning aan de niet-gekozen kandidaten, van de helft van het aantal stemmen die gunstig zijn voor de volgorde van voordracht, zoals bepaald is in § 1, tweede lid, waarbij die toekenning op dezelfde manier gebeurt als voor de aanwijzing van de verkozenen, maar beginnend bij de eerste niet-gekozen kandidaat, in de volgorde van inschrijving op het stembiljet. § 4. De stembiljetten, de voor het aantekenen van de namen gebruikte kiezerslijsten, die behoorlijk ondertekend moeten zijn door de leden van het stembureau die de aantekeningen gedaan hebben, en door de voorzitter, alsook de ingevolge artikel 9bis, §§ 5, derde lid, en 6, teruggenomen biljetten worden neergelegd ter griffie van de rechtbank of subsidiair van het vredegerecht van het stemopnemingsbureau; zij blijven er berusten tot de tweede dag na de geldigverklaring van de verkiezing. De provincieraden kunnen zich deze stukken doen overleggen, indien zij het nodig achten.

De niet-gebruikte biljetten worden onmiddellijk toegezonden aan de gouverneur der provincie, die het getal ervan vaststelt.

De stembiljetten worden vernietigd nadat de verkiezing definitief geldig of ongeldig verklaard is.

In voorkomend geval overhandigt de griffier aan de vrederechter desgevraagd de kiezerslijsten betreffende het gebied waarover deze bevoegd is.

Wanneer een kandidaat voor de dag van de verkiezing overlijdt, gaat het districtshoofdbureau tewerk alsof deze kandidaat niet op de lijst gestaan had waarop hij zich kandidaat gesteld had.

De overleden kandidaat mag niet verkozen verklaard worden en geen enkele van de stemmen die uitgebracht zijn ten gunste van de volgorde van voordracht wordt aan hem toegekend. Er wordt echter rekening gehouden met het aantal naamstemmen die hij behaald heeft om het kiescijfer te bepalen van de lijst waarop hij zich kandidaat gesteld had.

Wanneer een kandidaat op de dag van de stemming of daarna overlijdt, maar voor de openbare afkondiging van de verkiezingsuitslagen, gaat het bureau tewerk alsof de betrokkene nog in leven was. Indien hij verkozen is, moet de eerste opvolger van dezelfde lijst in zijn plaats zitting hebben.

De eerste opvolger van dezelfde lijst moet ook zitting hebben in de plaats van de verkozen kandidaat die na de openbare afkondiging van de verkiezingsuitslagen overlijdt.

Worden binnen vijf dagen die volgen op de datum van de verkiezing aan de provinciegriffier toegezonden wat de in 1° en 3° bedoelde stukken betreft : 1° het proces-verbaal van de verkiezing, staande de vergadering opgemaakt en ondertekend door de leden van het districtshoofdbureau en door de getuigen, indien de verkiezing zonder strijd is verlopen dan wel bij ontstentenis van lijstenverbinding;2° het in artikel L4153-20, § 1, tweede lid, bedoelde proces-verbaal, in de districten waarvan de in toepassing van artikel L4153-6 bedoelde mogelijkheid tot lijstenverbinding gebruik is gemaakt;3° de processen-verbaal van de stembureaus en van de stemopnemingsbureaus, de akten van voordracht en de betwiste biljetten. Uittreksels uit het proces-verbaal van de verkiezing worden aan de verkozenen toegezonden.

Indien hij zulks nodig acht, kan de provincieraad verzoeken om voorlegging van deze stukken alsmede van de stukken die op grond van artikel L4153-21, § 4, aan de griffie van de rechtbank of van het vredegerecht moeten worden toegezonden.

De provincieraad kan, indien hij het nodig acht, overlegging bevelen van deze stukken, alsmede van die welke ingevolge artikel 175 van het Kieswetboek aan de griffie van de rechtbank of van het vredegerecht moeten worden gezonden. HOOFDSTUK IV. - Stemplicht en sancties De bepalingen van de titels V. - Straffen. - en VI Sanctie van de stemplicht van het Kieswetboek zijn van toepassing op de provincieraadskiezers.

Het afwezig zijn van een provincieraadsverkiezing volgend op het afwezig zijn van een andere verkiezing en andersom is geen herhaling van de overtreding.

HOOFDSTUK V. - Verkiesbaarheid en onverenigbaarheden Om tot provincieraadslid verkozen te kunnen worden en om het te kunnen blijven, moet men : 1° Belg zijn;2° de volle leeftijd van achttien jaar hebben bereikt;3° in het bevolkingsregister van een gemeente van de provincie ingeschreven zijn. Niet verkiesbaar zijn : 1° zij die door veroordeling ontzet zijn van het recht om gekozen te worden;2° zij die met toepassing van artikel 6 van het Kieswetboek uitgesloten zijn van het kiesrecht;3° zij die met toepassing van artikel 7 van hetzelfde Wetboek in de uitoefening van het kiesrecht geschorst zijn. De verkiesbaarheidsvoorwaarden moeten uiterlijk op de dag van de verkiezing vervuld zijn.

Van een provincieraad kunnen geen deel uitmaken : 1° De leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers of van de Senaat;2° De provinciegouverneur, de Adjunct-gouverneur van Vlaams-Brabant, de provinciegriffier en de arrondissementscommissarissen;3° De vrederechters, de rechters in de politierechtbank, de rechters in de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank en de rechtbank van koophandel, de rechters-assessoren voor handels- en sociale zaken, de raadsheren in het hof van beroep, de raadsheren in het arbeidshof, de raadsheren-assessoren voor sociale zaken, de raadsheren in het Hof van Cassatie, de leden van de parketten en de leden van de griffie bij de hoven en rechtbanken;4° De ontvangers of rekenplichtige ambtenaren van de Staat, het Gewest, de Gemeenschap of de provincie;5° De gemeentesecretarissen en de gemeenteontvangers;6° De ambtenaren en beambten van het provinciebestuur, van de arrondissementscommissariaten en van de gemeentebesturen. Provincieraadsleden mogen door de raad waarvan zij lid zijn niet eerder dan één jaar na het einde van hun mandaat worden voorgedragen als kandidaat voor een betrekking in de rechterlijke orde.

Indien twee echtgenoten door hetzelfde kiescollege tot provincieraadslid zijn gekozen, mag alleen degene die de meeste stemmen heeft verkregen, en bij gelijk stemmenaantal, alleen de oudste zitting nemen in de raad.

Voor de toepassing van deze bepaling worden, zowel voor de een als voor de ander, alle lijststemmen welke door overdracht zijn toegekend aan de kandidaten die op de gekozene volgen na de volgorde van de lijst, beschouwd als toegekend aan de gekozene.

Worden twee echtgenoten gekozen, de een tot raadslid, de ander tot opvolger, dan geldt het verbod om zitting te nemen alleen voor de opvolger.

Tussen opvolgers die voor opengevallen plaatsen in aanmerking komen, wordt de voorrang allereerst bepaald naar tijdsorde van de vacatures.

Bij huwelijk tussen raadsleden neemt hun mandaat een einde.

Van het provinciecollege kunnen geen lid zijn : 1° de leden van de rechterlijke orde;2° de bedienaren van de erediensten;3° de ambtenaren van de provinciebesturen alsmede de ambtenaren van het Rijk, van het Gewest of van de Gemeenschap bij deze besturen;4° de leerkrachten die door, de Gemeenschap, de provincie of de gemeente bezoldigd worden, met uitzondering van het onderwijzend personeel van de Gemeenschapsuniversiteiten;5° het personeel van de gemeentebesturen en de ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Leden van een provincieraad, die hetzij echtgenoten, hetzij bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad zijn, kunnen niet tegelijk deel uitmaken van de bestendige deputatie van die raad.

Aanverwantschap, tot stand gekomen tijdens de duur van het lidmaatschap, maakt hieraan geen einde. Dit geldt niet voor het geval van huwelijk tussen leden van de bestendige deputatie.

HOOFDSTUK VI - Organieke bepalingen De gewone vergadering van de kiescolleges met het oog op de hernieuwing van de provincieraden heeft plaats op dezelfde dag als die bepaald voor de hernieuwing van de gemeenteraden.

Onverminderd de inachtneming van de bepalingen inzake de beperking en controle van de verkiezingsuitgaven voor de provincieraadsverkiezingen, doet de provincieraad uitspraak over de geldigheid van de provincieraadsverkiezingen; hij onderzoekt de geloofsbrieven van de raadsleden en opvolgers en beslist de geschillen die hieromtrent rijzen.

Onverminderd de inachtneming van de bepalingen inzake de beperking en controle van de verkiezingsuitgaven voor de provincieraadsverkiezingen, moet elk bezwaar tegen de verkiezing bij de provincieraad worden ingebracht vóór het onderzoek van de geloofsbrieven.

Bij nietigverklaring van een verkiezing moeten alle verrichtingen, de voordracht van kandidaten inbegrepen, opnieuw plaatshebben.

Wanneer evenwel bij de verkiezingen in verscheidene districten van een zelfde arrondissement de in artikel L4153-6 bedoelde lijstenverbinding heeft plaatsgehad en wanneer de gronden van nietigverklaring der verkiezing in een van de districten geen twijfel kunnen doen rijzen omtrent de nauwkeurigheid en de echtheid van de in de andere districten opgetekende uitslagen, dan kan de provincieraad de verkiezingen in deze districten geldig verklaren met betrekking tot de zetels, die bij de eerste verdeling zijn toegekend overeenkomstig artikel L4153-20, § 1, en voor de bij de tweede verdeling toegekende zetels, zijn beslissing aanhouden tot het tijdstip van het onderzoek van de geloofsbrieven na de nieuwe verkiezingen die moeten worden gehouden in het district waar de kiesverrichtingen nietig verklaard zijn.

De verklaringen tot lijstenverbinding, bij de eerste verkiezing op geldige wijze gedaan, blijven bij de nieuwe verkiezing gelden voor de lijsten waarvan de samenstelling niet veranderd is. Zij worden dus niet hernieuwd en er mogen geen nieuwe worden aanvaard.

Bij de nieuwe verkiezing wordt het centraal bureau van het arrondissement opnieuw in het bezit gesteld van de vroegere processen-verbaal, bedoeld in artikel L4153-20, § 1, derde lid, ten einde de nieuwe stemcijfers van de lijstengroepen te kunnen vaststellen, de lijsten te kunnen rangschikken in de bij paragraaf 2 van artikel L4153-20 voorgeschreven volgorde, en in het algemeen de onder die paragraaf bepaalde verrichtingen te doen zowel met betrekking tot het district waar de nieuwe verkiezing heeft plaatsgehad als tot de districten waar aanvullende zetels toe te kennen blijven.

De provincieraadsleden worden gekozen voor een termijn die eindigt op de dag vastgesteld voor de gewone en algehele hernieuwing van de provincieraden. Zij zijn herkiesbaar.

De nieuwgekozen raadsleden aanvaarden hun ambt op de bijeenkomst tijdens welke hun geloofsbrieven worden onderzocht overeenkomstig artikel L4156-2 en na de eed te hebben afgelegd.

Ontslag uit de functies van provincieraadslid wordt schriftelijk bij de provincieraad ingediend. Het wordt aan de voorzitter van de raad gericht.

Indien een plaats openvalt door optie, ontslag, overlijden of anderszins en moet worden ingenomen door een opvolger, wordt deze geïnstalleerd op de eerstvolgende vergadering van de provincieraad.

Voor de installatie verricht de raad uitsluitend wat het behoud van de verkiesbaarheidsvereisten betreft, een aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven.

Is er geen opvolger, dan kan, krachtens een beslissing van de provincieraad of krachtens een regeringsbesluit, een buitengewone verkiezing worden gehouden om te voorzien in de opengevallen plaatsen.

Die verkiezing heeft altijd plaats op een zondag. Het kiescollege vergadert binnen vijftig dagen na de beslissing of het regeringsbesluit. Deze termijn loopt niet tijdens de maanden juli en augustus.

Wanneer een provincieraadslid overlijdt of uittreedt vóór het einde van zijn ambtstermijn, heeft zijn opvolger slechts zitting tot het einde van die termijn.

Een bezwaar tegen de verkiezing van een lijstaanvoerder of van een kandidaat, dat steunt op een overtreding van de artikelen 3, §§ 1 en 2, of artikel 7 van de wet van 7 juli 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de provincieraden en de gemeenteraden en de districtsraden en voor de rechtstreekse verkiezing van de raden voor maatschappelijk welzijn of van artikel L4153-1, § 5 moet aan de Controlecommissie worden gestuurd.

Alleen kandidaten mogen het in het eerste lid bedoelde bezwaar indienen.

Op straffe van verval moet dat bezwaar uiterlijk vijfenveertig dagen na de datum van de verkiezingen schriftelijk worden ingediend bij de Controlecommissie. Het moet de identiteit en de woonplaats van de eiser vermelden.

Dat bezwaar wordt aan de griffier van de Controlecommissie overhandigd of bij een ter post aangetekende brief aan hem verstuurd.

De ambtenaar aan wie het bezwaarschrift wordt overhandigd, is verplicht een ontvangbewijs af te geven.

Het is op straffe van een gevangenisstraf van een maand tot twee jaar verboden dat ontvangbewijs te antidateren.

Een ieder die een bezwaar heeft ingediend dat ongegrond blijkt en waarvan vaststaat dat het is ingediend met het oogmerk om te schaden, wordt gestraft met een geldboete van 50 tot 500 euro.

Een nieuwe termijn van vijftien dagen wordt geopend met ingang van de uitspraak van de definitieve veroordeling gesteund op een klacht, ingediend op grond van artikel 12 van de wet van 7 juli 199 4.

Een verkozen kandidaat kan door de Controlecommissie van zijn mandaat vervallen worden verklaard indien hij de bepalingen van de artikelen 3, § 2, of 7 van de wet van 7 juli 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de provincieraden en de gemeenteraden en de districtsraden en voor de rechtstreekse verkiezing van de raden voor maatschappelijk welzijn of van artikel L4153-1, § 5 niet naleeft.

Een verkozen lijstaanvoerder van een provincielijst kan door de Controlecommissie van zijn mandaat vervallen worden verklaard indien hij de bepalingen van de artikelen 3, § 1, of 7 van de wet van 7 juli 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de provincieraden en de districtsraden en de gemeenteraden en voor de rechtstreekse verkiezing van de raden voor maatschappelijk welzijn of van artikel L4153-1, § 5 niet naleeft. § 1. De Controlecommissie doet onverwijld uitspraak over de krachtens artikel L4156-10 ingediende bezwaren.

De indiening van het bezwaarschrift schorst de installatie van het betrokken provincieraadslid niet.

De uiteenzetting van de zaak door een lid van de Controlecommissie en de uitspraak van de beslissing geschieden in openbare vergadering. De beslissing is met redenen omkleed en vermeldt de naam van de verslaggever en de namen van de aanwezige leden, alles op straffe van nietigheid. § 2. De Controlecommissie kan alleen op grond van een bezwaar een verkozen kandidaat van zijn mandaat vervallen verklaren. § 1. De griffier van de Controlecommissie brengt de gouverneur en de provincieraad en, bij een ter post aangetekende brief, de kandidaat tegen wiens verkiezing bezwaar is ingediend alsmede de eisers onmiddellijk in kennis van de beslissing van de Controlecommissie. § 2. Degenen aan wie kennis moet worden gegeven van de beslissing van de Controlecommissie, kunnen binnen acht dagen na de kennisgeving beroep instellen bij de Raad van State. De Raad van State doet onverwijld uitspraak over het beroep.

Het beroep schorst de installatie van het betrokken provincieraadslid niet. § 3. Het door de Raad van State uitgebrachte arrest wordt door toedoen van de griffier onmiddellijk ter kennis gebracht van de gouverneur en de provincieraad, alsmede van de kandidaat tegen wiens verkiezing bezwaar is ingediend.

Het provincieraadslid dat door een beslissing van de Controlecommissie of van de Raad van State van zijn mandaat vervallen wordt verklaard, wordt in de provincieraad vervangen door de eerste opvolger van de lijst waarop hij werd verkozen. HOOFDSTUK VII - Bijzondere bepalingen tot regeling van de gelijktijdige verkiezing van de provincieraden en de gemeenteraden De kiesverrichtingen worden geregeld volgens de bepalingen van deze titel, behoudens de modaliteiten vermeld bij de artikelen L4157-2 tot L4157- 5..

De kiesverrichtingen zijn gemeenschappelijk voor de provincie- en gemeenteverkiezingen.

Elk kiesbureau beschikt over twee stembussen, voorbehouden respectievelijk voor de stembiljetten voor de verkiezing van de provincieraadsleden en voor die van de gemeenteraadsleden.

De omslagen waarin de stembiljetten of stukken voor de provincieraadsverkiezingen moeten worden gesloten, zijn van dezelfde speciale kleur als die biljetten of dragen als opschrift een letter P van drie centimeter hoog.

Wanneer de stemopneming niet in het stemlokaal, maar in een ander lokaal van dezelfde gemeente moet geschieden, mogen de stembiljetten in een harmonikaomslag gesloten of in de stembus gelaten worden. De omslagen of stembussen worden behoorlijk verzegeld alvorens naar het stemopnemingsbureau te worden vervoerd.

Het proces-verbaal wordt opgemaakt in twee exemplaren, het ene bestemd voor het stemopnemingsbureau van de provincieraadsverkiezingen en het andere voor het bureau van de gemeenteraadsverkiezingen. De bijlagen die beide verkiezingen betreffen, worden gevoegd bij het exemplaar bestemd voor het bureau van de provincieraadsverkiezingen.

Niemand kan voorzitter zijn van een stembureau, tenzij hij kiezer is in het kiesdistrict.

Indien dezelfde magistraat een kantonbureau voor de provincieraadsverkiezingen en een hoofdbureau voor de gemeenteraadsverkiezingen moet voorzitten, wordt hij voor deze laatste functie vervangen door de magistraat die hem vervangt in geval hij in de uitoefening van zijn rechterlijke opdrachten is verhinderd.

In de gemeente, die hoofdplaats is van het kanton, zijn de verrichtingen van de stemopneming verschillend voor de twee verkiezingen.

Te dien einde worden alle stemopnemingsbureaus gesplitst in een bureau A en een bureau B. Het bureau A neemt de stembiljetten voor de verkiezing van de provincieraden op.

Het bureau B neemt de stembiljetten voor de verkiezing van de gemeenteraden op.

De bureaus A en B houden zitting in verschillende lokalen van hetzelfde gebouw.

De voorzitters van de stemopnemingsbureaus voor de gemeenteraadsverkiezingen bezorgen onverwijld aan het eerste stemopnemingsbureau voor de provincieraadsverkiezingen de stembiljetten betreffende deze verkiezingen die bij vergissing in hun stembussen werden gestoken. De op deze stembiljetten uitgebrachte stemmen worden door dit eerste bureau geteld.

De voorzitters van de stemopnemingsbureaus voor de provincieraadsverkiezingen bezorgen onverwijld aan het hoofdbureau van de betrokken gemeente de stembiljetten betreffende de gemeenteraadsverkiezingen die bij vergissing in hun stembussen werden gestoken. De op deze stembiljetten uitgebrachte stemmen worden geteld door het eerste stemopnemingsbureau voor de gemeenteraadsverkiezingen. HOOFDSTUK VIII - Bijzondere bepalingen tot regeling van de gelijktijdige verkiezing van de provincieraden, de gemeenteraden en de districtsraden De kiesverrichtingen worden geregeld volgens de bepalingen van deze wet, behoudens de modaliteiten vermeld bij de artikelen L4158-2 tot L4158- 5..

De kiesverrichtingen zijn gemeenschappelijk voor de provincie-, gemeente- en districtsverkiezingen.

Elk kiesbureau beschikt over drie stembussen, voorbehouden respectievelijk voor de stembiljetten voor de verkiezing van de provincieraadsleden, voor de verkiezing van de gemeenteraadsleden en voor de verkiezing van de districtsraadsleden.

De omslagen waarin de stembiljetten of stukken voor de provincieraadsverkiezingen moeten worden gesloten, zijn van dezelfde speciale kleur als die biljetten of dragen als opschrift een letter P van drie centimeter hoog.

De omslagen waarin de stembiljetten of stukken voor de districtsraadsverkiezingen moeten worden gesloten, zijn van dezelfde speciale kleur als die biljetten of dragen als opschrift een letter D van drie centimeter hoog.

Wanneer de stemopneming niet in het stemlokaal, maar in een ander lokaal van hetzelfde district moet geschieden, mogen de stembiljetten in een harmonicaomslag gesloten of in een stembus gelaten worden. De omslagen of stembussen worden behoorlijk verzegeld alvorens naar het stemopnemingsbureau te worden vervoerd.

Het proces-verbaal wordt opgemaakt in drie exemplaren, één bestemd voor het stemopnemingsbureau van de provincieraadsverkiezingen, één bestemd voor het stemopnemingsbureau van de gemeenteraadsverkiezingen en één bestemd voor het stemopnemingsbureau van de districtsraadsverkiezingen. De bijlagen die elk van deze verkiezingen betreffen worden gevoegd bij het exemplaar bestemd voor het bureau van de provincieraadsverkiezingen.

Niemand kan voorzitter zijn van een stembureau, tenzij hij kiezer is in het provinciaal kiesdistrict.

Indien dezelfde magistraat een kantonbureau voor de provincieraadsverkiezingen en een hoofdbureau voor de gemeenteraadsverkiezingen en/of een hoofdbureau voor de districtsraadsverkiezingen moet voorzitten, wordt hij voor deze laatste functie(s) vervangen door de magistra(a)t(en) die hem vervang(t)(en) ingeval hij in de uitoefening van zijn gerechtelijke opdrachten is verhinderd.

In de gemeente, die hoofdplaats is van het kanton, zijn de verrichtingen van de stemopneming verschillend voor de drie verkiezingen. Hetzelfde geldt voor het district, dat hoofddistrict is van de gemeente.

Daartoe worden alle stemopnemingsbureaus gesplitst in een bureau A, een bureau B en een bureau C. Het bureau A neemt de stembiljetten voor de verkiezing van de provincieraden op.

Het bureau B neemt de stembiljetten voor de verkiezing van de gemeenteraden op.

Het bureau C neemt de stembiljetten voor de verkiezing van de districtsraden op.

De bureaus A, B en C houden zitting in verschillende lokalen van hetzelfde gebouw.

De voorzitters van de stemopnemingsbureaus voor de gemeenteraadsverkiezingen bezorgen onverwijld aan het eerste stemopnemingsbureau voor de provincieraadsverkiezingen de stembiljetten betreffende deze verkiezingen die bij vergissing in hun stembussen werden gestoken. De op deze stembiljetten uitgebrachte stemmen worden door dit eerste bureau geteld.

De voorzitters van de stemopnemingsbureaus voor de gemeenteraadsverkiezingen bezorgen onverwijld aan het hoofdbureau van het betrokken district de stembiljetten betreffende de districtsraadsverkiezingen die bij vergissing in hun stembussen werden gestoken. De op deze stembiljetten uitgebrachte stemmen worden geteld door het eerste stemopnemingsbureau voor de districtsraadsverkiezingen.

De voorzitters van de stemopnemingsbureaus voor de provincieraadsverkiezingen bezorgen onverwijld aan het hoofdbureau van de betrokken gemeente de stembiljetten betreffende de gemeenteraadsverkiezingen die bij vergissing in hun stembussen werden gestoken. De op deze stembiljetten uitgebrachte stemmen worden geteld door het eerste stemopnemingsbureau voor de gemeenteraadsverkiezingen.

De voorzitters van de stemopnemingsbureaus voor de provincieraadsverkiezingen bezorgen onverwijld aan het hoofdbureau van het betrokken district de stembiljetten betreffende de districtsraadsverkiezingen die bij vergissing in hun stembussen werden gestoken. De op deze stembiljetten uitgebrachte stemmen worden geteld door het eerste stemopnemingsbureau voor de districtsraadsverkiezingen.

De voorzitters van de stemopnemingsbureaus voor de districtsraadsverkiezingen bezorgen onverwijld aan het eerste stemopnemingbureau voor de provincieraadsverkiezingen de stembiljetten betreffende deze verkiezingen die bij vergissing in hun stembussen werden gestoken. De op deze stembiljetten uitgebrachte stemmen worden door dit eerste bureau geteld.

De voorzitters van de stemopnemingsbureaus voor de districtsraadsverkiezingen bezorgen onverwijld aan het hoofdbureau van de gemeente de stembiljetten betreffende de gemeenteraadsverkiezingen die bij vergissing in hun stembussen werden gestoken. De op deze stembiljetten uitgebrachte stemmen worden geteld door het eerste stemopnemingsbureau voor de gemeenteraadsverkiezingen.

Boek II. - Geautomatiseerd stemsysteem bij de provincieraads-, gemeenteraads- of districtsraadsverkiezingen Titel één. - Algemene bepalingen ENIG HOOFDSTUK De regering kan bij besluit beslissen dat voor de kieskringen, de kieskantons of de gemeenten die zij aanwijst, gebruik wordt gemaakt van een geautomatiseerd stemsysteem bij de provincieraads-, gemeenteraads- en districtsraadsverkiezingen.

Wanneer de regering voor de provincieraadsverkiezingen gebruik maakt van de in het eerste lid bedoelde mogelijkheid, wordt het geautomatiseerd stemsysteem voor de gemeenteraadsverkiezingen aangewend in alle gemeenten van de aangewezen kieskantons.

Wanneer de gemeenten zelf een geautomatiseerd stemsysteem willen aanschaffen, kan het regeringsbesluit bedoeld in het eerste lid slechts worden genomen voor zover de raden van alle gemeenten van eenzelfde kieskanton daar vooraf over beraadslaagd hebben en beslist hebben een beroep te doen op eenzelfde erkende leverancier. § 1. Een geautomatiseerd stemsysteem omvat per stembureau : 1° een elektronische stembus;2° één of meer stemmachines die elk zijn uitgerust met een beeldscherm, een eenheid voor het lezen en registreren van magneetkaarten en een leespen. Bovendien beschikt elk kantonhoofdbureau, gemeentehoofdbureau of districtshoofdbureau over één of meer elektronische systemen voor de optelling van de stemmen die zijn uitgebracht in de stembureaus die van dat hoofdbureau afhangen. § 2. De systemen voor het geautomatiseerde stemmen, de elektronische systemen voor het optellen van de stemmen en de verkiezingsprogrammatuur bedoeld in artikel L4241-1 kunnen alleen worden gebruikt als zij overeenstemmen met de door de regering vastgestelde algemene goedkeuringsvoorwaarden, die in elk geval de betrouwbaarheid en de veiligheid van de systemen, alsmede het geheim van de stemming garanderen.

De regering stelt die overeenstemming vast, na advies van het orgaan dat daartoe erkend is. § 1. De stemapparatuur bedoeld in artikel L4211-2, § 1, is eigendom van de gemeente, met dien verstande dat de elektronische systemen voor het optellen van de stemmen van een kieskanton de eigendom zijn van de gemeente die de hoofdplaats van een kanton is.

Onverminderd het eerste lid is de gemeente, wanneer deze apparatuur door het Gewest wordt aangeschaft, gehouden hem gedurende een periode van tien jaar die ingaat op de datum waarop de stemapparatuur voor de eerste maal werd gebruikt, jaarlijks een som te storten, waarvan het bedrag door de regering wordt vastgesteld. Dit bedrag mag niet meer dan 0,50 EUR per verkiezing en per ingeschreven kiezer bedragen.

Ingeval van gelijktijdige verkiezingen mag het zeker niet meer dan 1,25 EUR per ingeschreven kiezer bedragen. De betaling van deze som geschiedt via voorafnemingen van ambtswege die worden verricht op de rekening die op naam van de betrokken gemeenten is geopend bij een kredietinstelling die, naar gelang van het geval, voldoet aan de vereisten van de artikelen 7, 65 of 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.

Onverminderd het eerste lid wordt de in het vorige lid bedoelde som, wanneer de apparatuur door één of meer openbare overheden die geen gemeenten zijn, wordt aangeschaft, aan die overheden betaald ten belope van de investeringen die zij elk hebben gedaan en volgens de door de regering vastgestelde nadere regelen.

Wanneer de apparatuur door de gemeente wordt aangeschaft, komt het Gewest in de investeringskosten financieel tussenbeide ten belope van twintig procent ervan volgens de normen die door de regering zijn vastgesteld in verband met het aantal stemsystemen en is de som vermeld in het tweede en het derde lid niet verschuldigd. § 2. De kosten voor onderhoud en opslag van de apparatuur zijn ten laste van de gemeente. De kosten voor bijstand op de dag van de verkiezing zijn ten laste van het Gewest.

Ten laste van het Gewest blijven evenwel de kosten van prestaties voor onderhoud en opslag gemaakt door ondernemingen ter uitvoering van overeenkomsten die de Staat heeft gesloten vóór de inwerkingtreding van de wet van 11 april 1994 tot regeling van de geautomatiseerde stemming. § 3. De gemeente is gehouden op eigen kosten alle apparatuur die buiten gebruik is zo spoedig mogelijk te laten herstellen of vervangen. In dit geval blijft de in § 1, tweede en derde lid, vermelde som verschuldigd tot het verstrijken van de termijn bepaald in het tweede lid van dezelfde paragraaf. § 4. De verkiezingsprogrammatuur, de veiligheidscodes, de individuele magneetkaarten en de geheugendragers worden bij elke verkiezing verstrekt door de regering of zijn gemachtigde.

De in de stembussen gevonden magneetkaarten en de ongebruikte magneetkaarten worden met vermelding van hun oorsprong in de lokalen van de gemeente bewaard, zolang de verkiezing niet definitief geldig of ongeldig is verklaard. De geannuleerde magneetkaarten en de kaarten die aanleiding hebben gegeven tot een ongeldig verklaarde stem, de magneetkaarten met de stemmen uitgebracht bij wijze van test door de voorzitter of de leden van het stembureau voor de opening van het bureau voor de kiezers en de geheugendragers afkomstig van de stembureaus en die welke door het hoofdbureau zijn gebruikt voor het optellen van de stemmen, met uitzondering van die welke zijn gebruikt door het gemeentehoofdbureau, worden met vermelding van hun oorsprong bewaard op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg of van het vredegerecht, zolang de verkiezing niet definitief geldig of ongeldig is verklaard.

De geheugendragers gebruikt door het gemeentehoofdbureau worden met vermelding van hun oorsprong in de lokalen van de gemeente bewaard zolang de verkiezing niet definitief geldig of ongeldig is verklaard.

De gemeente mag de stemapparatuur voor andere doeleinden gebruiken voor het beheer van de gemeente, op voorwaarde dat deze apparatuur ten minste drie dagen vóór de datum van de verkiezing weer ter beschikking en gebruiksklaar is voor die verkiezing.

De gemeenten die behoren tot de kieskringen of kieskantons bedoeld in artikel L4211-1, worden uitgesloten van de verdeling van de kosten voor het opmaken van de stembiljetten en voor de werking van de stemopnemingsbureaus alsook van de verdeling van de uitgaven die op grond van de automatisering van de stemming geen betrekking hebben op de stembureaus van de kieskring of het kieskanton. § 1. Bij de verkiezing van de provincieraden, de gemeenteraden en de districtsraden kunnen de Waalse Gewestraad en de raad van de Duitstalige Gemeenschap een gewone en een plaatsvervangend deskundige aanwijzen.

De personen bedoeld in het eerste lid vormen het college van deskundigen. § 2. Tijdens de verkiezingen zien de deskundigen toe op het gebruik en de goede werking van alle geautomatiseerde stem- en stemopnemingssystemen evenals op de procedures betreffende de aanmaak, de verspreiding en het gebruik van apparatuur, programmatuur en de elektronische informatiedragers. De deskundigen ontvangen van het Ministerie het Waalse Gewest het materiaal, alsook alle gegevens, inlichtingen en informatie die nodig zijn voor het uitoefenen van controle op de geautomatiseerde stem- en stemopnemingssystemen.

Zij kunnen in het bijzonder de betrouwbaarheid controleren van de software in de stemmachines, de correcte overschrijving van de uitgebrachte stemmen op de magneetkaart, de totalisering van de uitgebrachte stemmen EN de optische lezing van de uitgebrachte stemmen.

Zij verrichten de controle vanaf de 40e dag voor de verkiezing, op de verkiezingsdag zelf en hierna tot de indiening van het verslag bedoeld in § 3. § 3. Uiterlijk tien dagen na de sluiting van de stemming en in ieder geval voor de geldigverklaring van de verkiezingen wat de provincieraden, de gemeenteraden en de districtsraden betreft brengen zijn verslag uit bij het Waalse Parlement en de Waalse regering.

Hun verslag kan in het bijzonder aanbevelingen bevatten in verband met het materiaal en de software die werden gebruikt. § 4. De deskundigen zijn tot geheimhouding verplicht.

Elke schending van de geheimhoudingsplicht wordt bestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

Titel II - Het geautomatiseerd stemsysteem Elke stemhokje van het stembureau is uitgerust met een stemmachine. § 1. Alvorens hij zich naar het stemhokje begeeft, ontvangt de kiezer van de voorzitter van het bureau of van de bijzitter die deze aanwijst, een magneetkaart die de voorzitter of de bijzitter vooraf gebruiksklaar heeft gemaakt door middel van de elektronische stembus. § 2. Om zijn stem uit te brengen, steekt de kiezer eerst de magneetkaart in de gleuf die daartoe is voorzien in de kaartenlees- en registreereenheid van de stemmachine.

Indien verscheidene verkiezingen tegelijk plaatsvinden, stelt de regering de volgorde vast waarin de stemmen moeten worden uitgebracht. § 3. In alle gevallen verschijnen het volgnummer en het letterwoord of logo van alle kandidatenlijsten op het scherm.

De kiezer duidt met de leespen de lijst van zijn keuze aan. Door een blanco-stem kan bij ook aangeven dat hij voor geen van de voorgedragen lijsten zijn stem wil uitbrengen.

Nadat de kiezer een lijst heeft gekozen, verschijnen voor die lijst de naam en voornaam van de kandidaten op het beeldscherm.

De kiezer brengt zijn stem uit door de leespen te plaatsen : 1° in het stemvak bovenaan de lijst, indien hij zich kan verenigen met de volgorde van voordracht van de kandidaten;2° in de stemvakken naast de naam van één of meer kandidaten van dezelfde lijst. § 4. Nadat de kiezer zijn stem heeft uitgebracht overeenkomstig § 3, wordt hij verzocht die te bevestigen. Deze bevestiging sluit de stem van de kiezer af voor de beschouwde verkiezing. Zolang de stem niet is bevestigd, kan de kiezer de stemverrichting herbeginnen. § 5. In voorkomend geval wordt de kiezer vervolgens, via informatie die op het beeldscherm verschijnt, verzocht volgens dezelfde procedure te stemmen voor de volgende verkiezing.

Wanneer de kiezer voor alle verkiezingen heeft gestemd, wordt de magneetkaart teruggegeven door de stemmachine. De kiezer heeft dan de mogelijkheid op het scherm van deze machine de stemmen te visualiseren die hij heeft uitgebracht voor elke verkiezing volgens de in artikel L4221-4 bepaalde procedure. Daarna overhandigt de kiezer de kaart aan de voorzitter van het bureau of aan de door hem aangewezen bijzitter, die nagaat of de kaart enig merkteken, enig opschrift of enige beschadiging vertoont. Als dat niet zo is, verzoekt hij de kiezer de kaart in de elektronische stembus te steken, waar ze bewaard blijft nadat de informatie die ze bevat op de originele geheugendrager is opgeslagen. De registratie dient in een willekeurige volgorde te geschieden.

De magneetkaart wordt geannuleerd : 1° indien bij het in het eerste lid bedoelde controle een merkteken of opschrift op de kaart werd gemaakt dat de kiezer herkenbaar kan maken;2° indien de kiezer door een verkeerde manipulatie of door enige andere onvrijwillige beweging, de hem overhandigde kaart heeft beschadigd;3° indien de registratie van de kaart door de elektronische stembus om welke technische reden ook onmogelijk blijkt. In de in het vorige lid bedoelde gevallen wordt de kiezer verzocht opnieuw te stemmen met een andere kaart. Indien de magneetkaart bij een tweede poging opnieuw wordt geannuleerd krachtens het vorige lid, 1°, wordt de stem ongeldig verklaard.

Nadat de kiezer voor alle verkiezingen heeft gestemd en de magneetkaart is teruggegeven door de stemmachine, heeft hij de mogelijkheid op het scherm van deze machine de stemmen te visualiseren die hij uitgebracht heeft voor elke verkiezing. De visualisatie gebeurt in de volgorde waarin hij zijn stem heeft uitgebracht.

De kiezer die moeilijkheden ondervindt bij het uitbrengen van zijn stem, kan zich laten bijstaan door de voorzitter of door een door hem aangewezen ander lid van het bureau, met uitsluiting van getuigen of elke andere persoon.

Indien de voorzitter of een ander lid van het bureau de werkelijkheid van die moeilijkheden betwist, doet het bureau uitspraak en wordt zijn gemotiveerde beslissing opgenomen in het proces-verbaal. § 1. Na afloop van de stemming stelt de voorzitter van het stembureau de stembus buiten werking voor latere stemmingen. De gegevens die op de originele geheugendrager zijn opgeslagen, worden gereproduceerd op een andere geheugendrager, die geldt als kopie. § 2. In geval van gelijktijdige provincieraads- en gemeenteraadsverkiezingen worden drie geheugendragers aangelegd, een origineel exemplaar en een kopie bestemd voor het kantonhoofdbureau en een kopie bestemd voor het gemeentehoofdbureau.

De kopie die voor het kantonhoofdbureau is bestemd, geldt ook als kopie voor het gemeentehoofdbureau indien het lezen van de krachtens het vorige lid voor hem bestemde kopie problemen zou opleveren. § 3. Ingeval van gelijktijdige provincieraads-, gemeenteraads- en districtsraadsverkiezingen worden vier geheugendragers aangelegd, één origineel exemplaar, één kopie bestemd voor het kantonhoofdbureau, één kopie bestemd voor het gemeentehoofdbureau en één kopie bestemd voor het districtshoofdbureau.

Elke geheugendrager wordt in een aparte omslag gestoken met als opschrift de vermelding dat het om het originele exemplaar of de kopie gaat, de datum van de verkiezing, de identificatie van het stembureau en, naargelang van het geval van het kieskanton, van de gemeente of van het district. Elke omslag wordt vergezeld en op de achterkant ervan wordt de handtekening van de voorzitter, de leden van het bureau en de getuigen, indien zij erom vragen, aangebracht.

Het proces-verbaal van het stembureau wordt staande de vergadering opgemaakt. Per verkiezing wordt het aantal geregistreerde stemmen vermeld, dat na de stemming wordt aangegeven door de stembus, het aantal geannuleerde magneetkaarten waaronder diegene waarvoor de stemming ongeldig werd verklaard krachtens artikel L4221-3, tweede en derde lid, alsook het aantal ongebruikte magneetkaarten.

In het proces-verbaal worden in voorkomend geval eveneens de moeilijkheden en incidenten vermeld die zich tijdens de stemverrichtingen hebben voorgedaan. De geannuleerde kaarten en de kaarten die aanleiding hebben gegeven tot een ongeldig verklaarde stem enerzijds en de magneetkaarten met de stemmen uitgebracht bij wijze van test door de voorzitter of de leden van het stembureau voor de opening van het bureau voor de kiezers anderzijds worden in aparte verzegelde omslagen gestoken, die bij het proces-verbaal worden gevoegd.

De ongebruikte magneetkaarten worden in een verzegelde omslag gestoken die door de voorzitter van het stembureau wordt overhandigd aan een door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente aangewezen persoon.

De verzegelde stembussen worden onmiddellijk na de stemming overhandigd aan een door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente aangewezen verantwoordelijke. Het proces-verbaal en de bijgevoegde omslagen alsook de geheugendragers worden door de voorzitter van het stembureau onverwijld tegen ontvangstbewijs overhandigd aan de voorzitter van het kantonhoofdbureau, behalve de omslag met de kopie van de geheugendrager die bij gelijktijdige gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen voor de voorzitter van het gemeentehoofdbureau is bestemd, die tegen ontvangstbewijs aan de voorzitter van dat bureau wordt overhandigd door de voorzitter van het stembureau of een door hem aangestelde bijzitter.

In geval van een aparte gemeenteraadsverkiezing worden de voormelde documenten en omslagen volgens dezelfde procedure overhandigd aan de voorzitter van het gemeentehoofdbureau.

Ingeval van gelijktijdige districtsraads-, gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen wordt de omslag met de kopie van de geheugendrager bestemd voor de voorzitter van het districtshoofdbureau tegen ontvangstbewijs aan de voorzitter van dat bureau overhandigd door de voorzitter van het stembureau of een door hem aangestelde bijzitter.

Ingeval van aparte districtsraadsverkiezingen worden de voormelde documenten en omslagen volgens dezelfde procedure overhandigd aan de voorzitter van het districtshoofdbureau.

Titel III. - Bijzondere bepalingen voor de stemming ENIG HOOFDSTUK In de stembureaus waar gebruik wordt gemaakt van een geautomatiseerd stemsysteem : 1° wordt in afwijking van artikel L4153-8, § 2, van artikel L4123-16, derde lid, en artikel L4133-11het maximum aantal kiezers per stemhokje op 180 gebracht;2° bestaan de stembureaus waar meer dan achthonderd kiezers zijn ingeschreven, in afwijking van artikel L4152-5, § 9, van artikel L41227 en van artikel L4132-5 behalve uit de voorzitter en de secretaris, uit een adjunct-secretaris die doet blijken van beroepservaring in informatica alsook uit vijf bijzitters en vijf plaatsvervangende bijzitters;de bepalingen van de artikelen 104 en 199 van het Kieswetboek zijn van toepassing op de adjunct-secretaris; 3° kan de regering in afwijking van artikel 142, eerste en tweede lid, de openingsuren van de stembureaus verlengen. In dat geval wordt het presentiegeld van de voorzitter en de andere leden van deze bureaus met 50 pct. vermeerderd.

In het geval bedoeld in punt 3° van het eerste lid, worden de onderrichtingen voor de kiezers aangepast.

In de stembureaus waar van een geautomatiseerd stemsysteem gebruik wordt gemaakt, gaat de voorzitter vóór de opening van het bureau na of de bak van de stembus voor de magneetkaarten leeg is en verzegelt hij het openingsmechanisme ervan. Behalve de voor de betrokken verkiezing voorgeschreven documenten wordt een exemplaar van deze wet in het stembureau ter beschikking van de kiezers gelegd en een tweede exemplaar in de wachtkamer. In elk stembureau worden alle lijsten van kandidaten voor elk van de verkiezingen opgehangen op een daartoe bestemd bord. Die lijsten worden ook opgehangen in ieder stemhokje.

Titel IV - Aan de verkiezing voorafgaande verrichtingen De regering werkt de verkiezingsprogrammatuur uit die is bestemd voor de collegehoofdbureaus, de provinciehoofdbureaus, de kieskringhoofdbureaus, de districtshoofdbureaus, de kantonhoofdbureaus, de gemeentehoofdbureaus en de stembureaus. § 1. Zodra de kandidatenlijsten definitief zijn opgemaakt, of in geval van beroep, zodra het bureau kennis heeft genomen van de beslissing van het Hof van Beroep of van de Raad van State, stuurt de voorzitter van het hoofdbureau van het kiescollege, de kieskring of het district, voor zover kieskantons uit hun bevoegdheidsgebied bij de geautomatiseerde stemming zijn betrokken, of de voorzitter van het gemeentehoofdbureau van de gemeenten die tot deze kantons behoren, deze lijsten en het hun toegekende nummer aan de door de regering.

De in het eerste lid bedoelde informatiegegevens kunnen op magnetische drager worden verstuurd voor zover zij echt verklaard zijn. § 2. De stukken waarin de gezamenlijke volgnummers en letterwoorden en logo's van de voorgedragen lijsten en de kandidatenlijsten voorkomen, zoals de programmatuur ze op het beeldscherm zal doen verschijnen, worden ter goedkeuring voorgelegd aan de voorzitter van het in paragraaf 1 bedoelde hoofdbureau. Elke voorzitter valideert de documenten na in voorkomend geval de nodige verbeteringen te hebben laten aanbrengen en stuurt de gevalideerde documenten terug naar de voormelde ambtenaar.

Deze laat de geheugendragers, die voor de optelling van de stemmen zijn bestemd, opmaken door de kantonhoofdbureaus en, naargelang van het geval, door de gemeentehoofdbureaus, alsook de geheugendragers die voor de stembureaus zijn bestemd. § 3. Deze dragers, die per hoofdbureau of stembureau onder verzegelde omslag zijn geplaatst, worden ten minste drie dagen vóór de verkiezing tegen ontvangstbewijs aan de voorzitters van de hoofdbureaus overhandigd. Op elke omslag staat de identificatie van het overeenkomstige bureau vermeld. Een aparte verzegelde omslag per bureau die eveneens tegen ontvangstbewijs aan de voorzitters van de hoofdbureaus wordt overhandigd, bevat de nodige veiligheidselementen voor het gebruik van de geheugendragers.

De dag vóór de verkiezing overhandigt de voorzitter van het hoofdbureau aan elke voorzitter van het stembureau van zijn bevoegdheidsgebied, tegen ontvangstbewijs, de omslagen die hem betreffen.

In geval van gelijktijdige provincieraads- en gemeenteraadsverkiezingen worden de omslagen met de geheugendragers en die met de veiligheidselementen bestemd voor de stembureaus, door de regering aan de voorzitters van de gemeentehoofdbureaus gestuurd, die deze omslagen aan de voorzitters van de stembureaus overhandigen overeenkomstig het tweede lid.

Titel V - De verrichtingen inzake totalisatie van de stemmen ENIG HOOFDSTUK Onmiddellijk na ontvangst van de geheugendragers afkomstig van het stembureau registreert de voorzitter van het kantonhoofdbureau of van het gemeentehoofdbureau, naargelang van het geval, de oorspronkelijke drager op de geheugendrager bestemd voor het optellen van de stemmen.

Indien de registratie door middel van de originele geheugendrager onmogelijk blijkt, herbegint de voorzitter van het hoofdbureau de registratieverrichting door middel van de kopie van deze drager.

Indien deze verrichting eveneens onmogelijk blijkt, eist de voorzitter van het hoofdbureau van de betrokken gemeente de overeenkomstige elektronische stembus op; na deze te hebben ontzegeld, gaat hij over tot een volledige registratie van de magneetkaarten die ze bevat. Als de registratie van het stembureau is beëindigd, verzegelt de voorzitter de stembus opnieuw en stuurt hij ze terug naar de gemeente.

Vervolgens registreert hij de nieuwe aldus aangemaakte geheugendrager.

De afkondiging door de voorzitter van het kantonhoofdbureau of door de voorzitter van het gemeentehoofdbureau van gedeeltelijke uitslagen die de lijsten hebben behaald, kan gebeuren na de registratie van ten minste 10 bureaus en nadien van 10 bijkomende stembureaus en zo verder tot alle stembureaus zijn geregistreerd.

Indien een kanton of een gemeente meer dan dertig stembureaus telt, kan het hoofdbureau over een informaticasysteem beschikken per schijf van ten minste 30 stembureaus. De bepalingen van het eerste lid zijn per informaticasysteem van toepassing.

De uitslag van ieder bureau wordt voor de optellingsverrichtingen geregistreerd door middel van een bepaald computersysteem. Na de registratie van de uitslagen van de stembureaus door de informaticasystemen, wordt één van de systemen bestemd voor de optelling van alle stemmen van het kanton of van de gemeente, naargelang van het geval.

Wanneer de uitslagen van alle stembureaus zijn geregistreerd, drukt de voorzitter van het hoofdbureau het proces-verbaal af alsook de stemopnemingstabel, waarvan de modellen worden vastgesteld door de regering. § 1. Het proces-verbaal en de stemopnemingstabel, beide ondertekend door de voorzitter, de overige leden en de getuigen van het hoofdbureau, worden in een verzegelde omslag gesloten waarop de inhoud ervan wordt vermeld.

Deze omslag alsook de omslagen met de processen-verbaal van de stembureaus worden in één verzegeld pak samengebracht, dat de voorzitter van het hoofdbureau binnen 24 uur naargelang van het geval toestuurt aan 1° de voorzitter van het districthoofdbureau voor de verkiezing van de provincieraad;2° de provinciegouverneur, voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad en voor de verkiezing van de districtsraad. De omslagen met de geannuleerde magneetkaarten en de kaarten die aanleiding hebben gegeven tot een ongeldig verklaarde stem en de omslagen met de magneetkaarten met de stemmen uitgebracht bij wijze van test door de voorzitter of de leden van het stembureau voor de opening van het bureau voor de kiezers worden naar de door de regering gemachtigde ambtenaar gestuurd zodra de verkiezing definitief geldig of ongeldig is verklaard. § 2. De geheugendragers afkomstig van de stembureaus en die welke door het hoofdbureau zijn gebruikt voor het optellen van de stemmen worden tegen ontvangstbewijs overhandigd aan de daartoe door de regering gemachtigde ambtenaar, zodra de verkiezing definitief geldig of ongeldig is verklaard. Deze ambtenaar gaat over tot het wissen van de geheugendragers en stelt schriftelijk vast dat dit gebeurd is. § 3. De in de stembussen gevonden magneetkaarden en de ongebruikte magneetkaarten worden, zodra de verkiezing definitief geldig of ongeldig is verklaard, bewaard ofwel in een daartoe door het college van burgemeester en schepenen aangewezen lokaal ofwel bij de gemachtigd ambtenaar van de regering.

Titel VI. - Slotbepalingen ENIG HOOFDSTUK Vervalsing van geheugendragers en magneetkaarten wordt bestraft als valsheid in openbare geschriften.

Artikel 200 van het Kieswetboek is van toepassing op de bedrieglijke verandering van de stem- en optelsystemen en alsook van de geheugendragers en de magneetkaarten.

Op de kieskantons waar een geautomatiseerd stemsysteem is opgesteld, zijn niet van toepassing : de artikelen L4153-8, § 5, eerste tot en met derde lid, § 6 en § 8, L4153-11, L4153-12, L4153-13, § 1, eerste tot en met zevende lid, L4153-4, § 5, vierde en vijfde lid, en § 6, L4157-2, met uitzondering van het eerste lid, eerste volzin, en van het vijfde lid, en de artikelen L4157-4, L4157-5 en L4158-2, met uitzondering van het eerste lid, eerste volzin, en het vijfde lid, en de artikelen L4158-4 en L4158-5. § 1. Voor de toepassing van dit boek dient in de artikelen L4153-18 en L4153-21, § 1, tweede lid, het woord « stembiljet » vervangen te worden door het woord « uitgebrachte stemmen ». § 2. De artikelen 204, 205 en 206 van het Kieswetboek zijn van toepassing op de overtredingen bedoeld in artikelen L4261-1 en L4261-2.

Op de gemeentelijke kiescolleges waar een geautomatiseerd stemsysteem is opgesteld, zijn niet van toepassing : 1° de artikelen L4123-14, L4123-15, L4123-20, eerste tot en met het derde lid, L4123-22, L4123-24, eerste en tweede lid, L4123-26 tot en met L4123-36;2° de bepalingen van titel II en titel III van het eerste boek van het vierde deel voor zover ze verwijzen naar artikelen van het Kieswetboek bedoeld in artikel L4261-3, 1°, of voor zover ze betrekking hebben op de stembiljetten en de stemopnemingsbureaus. De artikelen L4133-9, L4133-10, L4133-11, L4133-13 en L4133-14 zijn niet van toepassing op de kiescolleges van de districten waar er een geautomatiseerd stemsysteem is geïnstalleerd, voor zover ze verwijzen naar de artikelen van titel II en titel III van het eerste boek van hetvierde deel opgesomd in vorig artikel.

In voorkomend geval past de regering de onderrichtingen voor de kiezer aan in verband met de verkiezingen wat betreft en gemeentelijke kieskantons en kiescolleges.

VIJFDE DEEL. - VERSCHEIDENE BEPALINGEN Boek I. - Algemene bepalingen en toepassingsgebied Enige titel ENIG HOOFDSTUK Dit Wetboek geldt voor het gehele grondgebied van het Waalse Gewest, onder voorbehoud, voor wat betreft de gemeente Komen-Waasten, van de toepassing van de specifieke regels bedoeld in artikel 6, § 1, VIII, 1°, eerste streepje, in artikel 6, § 1, VIII, 4°, a) en in artikel 7, § 1, eerste en derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Artikel L2212-36 voor wat betreft het administratieve toezicht ten opzichte van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, regelt, overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet, een aangelegenheid bedoeld in artikel 137, § 1, ervan.

De bepalingen van dit Wetboek gelden onverminderd de federale bepalingen betreffende de regeling en de bevoegdheid van de administratieve gerechten.

Boek II. - Overgangsbepalingen Enige titel ENIG HOOFDSTUK Tot aan de eerstvolgende algehele hernieuwing van de provincieraden volgend op de inwerkingtreding van het decreet tot organisatie van de Waalse provincies dient gelezen te worden : « de bestendige deputatie » in plaats van « het provinciecollege »; « de leden van de bestendige deputatie » in plaats van de « de provinciaal gedeputeerden »; « de bestendige gedeputeerde (of afgevaardigde) » in plaats van « de provinciaal gedeputeerde ».

De artikelen L2212-40, L2212-44, L2212-46 en L2212-52 hebben enkel uitwerking de dag van de algehele hernieuwing van de provincieraden volgend op de inwerkingtreding van het decreet van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies.

De artikelen L2223-9, L2223-13, § 2, en L2223-15 hebben enkel uitwerking één jaar na de inwerkingtreding van het decreet van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies.

Artikel L2223-12, 2°, geldt niet voor de participaties die de provincies verworven hebben vóór 1 januari 2004.

Bijlage II. Overeenstemmingstabellen Overeenstemmingstabel : Codificatie. - Gecodificeerde wetgevingen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Overeenstemmingstabel Gecodificeerde wetgevingen. - Codificatie DE OVEREENSTEMMINGSTABELLEN VERSCHIJNEN IN DE VOLGENDE CHRONOLOGISCHE VOLGORDE : Wet van 1 juli 1860 tot wijziging van de provinciewet en de gemeentewet wat betreft de eedaflegging Provinciekieswet van 19/10/1921 Gemeentekieswet van 04/08/1932 Wet van 20/07/1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging Wet van 26/07/1971 houdende organisatie van de agglomeraties en de federaties van gemeenten Wet van 14/11/1983 betreffende de controle op de toekenning en op de aanwending van sommige toelagen Wet van 22/12/86 betreffende de intercommunales Nieuwe Gemeentewet van 24/06/1988 Decreet van 01/12/1988 betreffende de door het Gewest toegekende subsidies Decreet van 20/07/1989 over de regels betreffende de financiering van de Waalse gemeenten Decreet van 03/06/1993 betreffende de beginselen van de beheersplannen van de gemeenten en provincies Wet van 11/04/1994 tot organisatie van de geautomatiseerde stemming Decreet van 05/12/1996 betreffende de Waalse intercommunales Wet van 24/12/1996 betreffende de vestiging en de invordering van de provincie- en gemeentebelastingen Wet van 25/06/97 tot wijziging van de provinciewet, de wet van 1 juli 1860 tot wijziging van de provinciewet en de gemeentewet wat betreft de eedaflegging Wet van 12/11/1997 betreffende de openbaarheid van bestuur in de provincies en de gemeenten Decreet van 01/04/1999 houdende organisatie van het toezicht op de gemeenten, de provincies, de intercommunales en de ééngemeente- en meergemeentenpolitiezones van het Waalse Gewest Decreet van 07/03/2001 betreffende openbaarheid van bestuur in de Waalse intercommunales Decreet van 21/03/2002 tot inrichting van het partnerschap en de algemene financiering van de Waalse provincies Decreet van 21/03/2002 tot inrichting van het partnerschap en de algemene financiering van de Waalse provincies in de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet Decreet van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies Decreet van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies in de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet Wet van 1 juli 1860 tot wijziging van de provinciewet en de gemeentewet wat betreft de eedaflegging Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^