Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 28 april 2015

Uittreksel uit arrest nr. 22/2015 van 19 februari 2015 Rolnummers : 5836 en 5837 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 240 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op tw Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2015201729
pub.
28/04/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 22/2015 van 19 februari 2015 Rolnummers : 5836 en 5837 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 240 van de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnissen van 8 januari 2014 respectievelijk in zake Patrick De Pauw en inzake Jacques Spreutels, beiden tegen de Belgische Staat en de provincie Vlaams-Brabant, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 6 februari 2014, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 240 Wet geïntegreerde politie art. 10 en 11 van de Grondwet indien deze op die wijze geïnterpreteerd wordt dat verzoeker niet het geldelijk statuut van een commissaris van politie toegekend krijgt, inclusief alle sociale voordelen toegekend in het kader van de Wet geïntegreerde politie ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 5836 en 5837 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1. Het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 240 van de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (hierna : wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten) dat bepaalt : « De brigadecommissarissen die op de dag van het in werking treden van deze wet in dienst zijn, kunnen hun betrekking blijven uitoefenen met het behoud van hun statuut. Hun opdrachten zijn deze van de verbindingsambtenaren bedoeld in artikel 134 van de provinciewet.

Overeenkomstig artikel 69, 3°, van dezelfde wet, staat de provincieraad verder in voor de kredieten, nodig om de financiële last te dekken verbonden aan hun betrekking.

De brigadecommissarissen kunnen zich evenwel ook, overeenkomstig de door de Koning vastgestelde voorwaarden, kandidaat stellen voor een benoeming of een aanwijzing in een betrekking bij de politiediensten. [...] ».

B.2. De in het geding zijnde bepaling maakt deel uit van de overgangsbepalingen van de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten, die voorziet in de oprichting van een lokale politie (titel II, artikelen 9 en volgende) en van een federale politie (titel III, artikelen 92 en volgende). De lokale en de federale politie zijn beide samengesteld uit een operationeel kader dat politieambtenaren omvat en uit een administratief en logistiek kader dat bestaat uit personeelsleden zonder bevoegdheid inzake bestuurlijke of gerechtelijke politie (artikelen 116 tot 118). Artikel 119 van de wet bepaalt : « Het statuut is voor alle politieambtenaren gelijk, ongeacht of zij tot de federale politie of tot de lokale politie behoren. Hetzelfde geldt, per categorie, voor de agenten van politie en het personeel van het administratief en logistiek kader ».

De artikelen 235 en 241 van de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten voorzien in de overgang van de leden van de gemeentepolitie en van ermee gelijkgestelde ambtenaren naar de lokale politie, en van de leden van de rijkswacht en van de gerechtelijke politie en ermee gelijkgestelde ambtenaren naar de federale politie. De artikelen 236 en 242 bepalen dat dat personeel onderworpen is aan de bepalingen die het statuut of de rechtspositie vastleggen die zullen gelden voor het personeel van de lokale politie en de federale politie, tenzij de betrokkenen verkiezen onderworpen te blijven aan de wetten en reglementen die op hen van toepassing waren vóór de hervorming.

B.3. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten is met betrekking tot de in het geding zijnde bepaling gesteld : « Wijzigingen aan de Provinciewet Art. 220 en 224 Deze artikelen moeten worden samengelezen met artike1 205, waardoor titel IV van de nieuwe gemeentewet wordt opgeheven en met artikel 240 dat een overgangsmaatregel voorziet voor de brigadecommissarissen.

Door het opheffen van de titel over de gemeentepolitie in de nieuwe gemeentewet, worden ook de artikelen 206 tot 209 van de nieuwe gemeentewet en dus de functie van de brigadecommissaris opgeheven.

De brigadecommissarissen die vandaag in dienst zijn bij de provinciegouverneurs zijn vaak de gespecialiseerde medewerkers van de gouverneurs geworden voor veiligheidsaangelegenheden, zoals het verlenen van vergunningen in het kader van de wapenwet, het erkennen van bijzondere wachters, het mee uitwerken van projecten voor verkeersveiligheid, en andere.

Daarnaast blijven zij, maar in veel beperktere mate dan vroeger, instaan voor het begeleiden, ondersteunen en inspecteren van de landelijke politiekorpsen.

Met het opheffen van de landelijke politie en derhalve het opheffen van het ambt van brigadecommissaris, en met het oprichten van korpsen van minstens 50 à 60 mensen, valt de laatste opdracht (begeleiden, ondersteunen en inspecteren van kleine korpsen) weg.

De ondersteuning van de lokale politie wordt trouwens uitdrukkelijk voorzien als taak voor de federale politie en met name van de coördinatie- en steuneenheden.

De gouverneur en de arrondissementscommissarissen behouden nochtans een algemene bevoegdheid voor het handhaven van de openbare orde en een aantal specifieke bevoegdheden (onder meer in verband met de wapenwet, de bijzondere wachters en de jachtwetgeving). Daarvoor zal blijvend behoefte zijn aan medewerkers met concrete kennis en ervaring, opgedaan in een politiedienst, over handhaving van openbare orde, over preventief politiebeleid en over specifieke veiligheidsproblemen.

Daarom wordt voorgesteld verbindingsambtenaren uit de politiediensten bij de provinciegouverneur te detacheren.

Het aantal verbindingsambtenaren per provincie zal worden bepaald door de Koning, in functie van de noden. Het zal gaan om een beperkt aantal ambtenaren.

De brigadecommissarissen die in dienst zijn bij het in werking treden van de wet, kunnen hun ambt blijven uitoefenen, maar dan met als opdracht diegene die voortaan wordt voorzien voor de verbindingsambtenaren bij de gouverneur. Bij het bepalen van het aantal verbindingsambtenaren bij de gouverneur zal vanzelfsprekend rekening moeten worden gehouden met het aantal brigadecommissarissen dat in dienst blijft.

De voorwaarden om als verbindingsambtenaar bij de gouverneur te worden gedetacheerd, worden door de Koning vastgelegd. Zoals dat tot nu toe het geval is voor de brigadecommissarissen, kunnen de kredieten om de financiële last te dekken verbonden aan de betrekking van verbindingsambtenaar, ten laste van het provinciebestuur worden gelegd » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1676/1, pp. 111-112). « Art. 235 [later artikel 240] Dit artikel regelt de toestand van de brigadecommissarissen die in dienst zijn op de dag van de inwerkingtreding van de wet; hun opdrachten worden dan ook omgevormd tot deze die toebedeeld zijn aan de verbindingsambtenaren waarvan nu sprake is in artikel 134 van de provinciewet, gewijzigd bij artikel 223 van dit voorstel.

De mogelijkheid om zich kandidaat te stellen voor een ambt in een politiedienst wordt voor hen voorzien vermits het niet onmogelijk is dat ze verkiezen hun loopbaan verder te zetten in een volwaardig statuut van politieambtenaar » (ibid., pp. 115-116).

B.4. De verwijzende rechter vraagt of artikel 240 van de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet indien het zo wordt geïnterpreteerd dat de gewezen brigadecommissarissen die bij wege van overgangsmaatregel van die wet zijn aangewezen om de provinciegouverneurs of arrondissementscommissarissen als verbindingsambtenaren bij te staan, niet het geldelijk statuut hebben van een commissaris van politie overeenkomstig het statuut van de geïntegreerde politie.

B.5. Er is geen aanleiding om in te gaan op de excepties van de provincie Vlaams-Brabant over de pertinentie van de prejudiciële vraag nu die excepties betrekking hebben op het bodemgeschil, waarover de verwijzende rechter oordeelt.

B.6. De wijze waarop de verwijzende rechter de in het geding zijnde bepaling interpreteert, strookt met de verklaringen die de minister van Binnenlandse Zaken in antwoord op parlementaire vragen heeft gegeven : « Het is juist dat de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (WGP), de brigadecommissarissen niet uitdrukkelijk de hoedanigheid van politieambtenaren toekent. Zij biedt hun hoogstens de mogelijkheid rechtstreeks over te gaan naar het officierskader van het operationele kader van de federale politie of van een korps van de lokale politie, op voorwaarde dat zij voldoen aan de vereisten van het koninklijk besluit van 19 november 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 19/11/2001 pub. 19/12/2001 numac 2001001147 bron ministerie van binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 240 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten tot uitvoering van artikel 240 WGP (Belgisch Staatsblad van 19 december 2001).

Een strikte interpretatie van de wet leidt er mij toe te stellen dat de brigadecommissarissen die verbindingsambtenaren bij de gouverneurs geworden zijn, de hoedanigheid van politieambtenaar verloren hebben en a fortiori die van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.

Deze hoedanigheid van politieambtenaar was immers toegekend aan de brigadecommissarissen omwille van de rol die zij hadden op het vlak van operationele coördinatie van de veldwachters, toen nog gegroepeerd in brigades, bij op het terrein uitgevoerde operaties. Aangezien deze opdracht niet meer bestaat in het nieuwe politielandschap, is de basis van het verlenen van de hoedanigheid van politieambtenaar aan de brigadecommissarissen dus weggevallen.

Ik zie dan ook geen reden voor een systematische integratie van de brigadecommissarissen in de federale politie, die hen daarna zou detacheren bij de provinciegouverneurs, teneinde hen de hoedanigheid van politieambtenaar met bevoegdheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings terug te geven.

Er bestaat aldus geen enkele wettelijke bepaling meer die de brigadecommissarissen die verbindingsambtenaren bij de provinciegouverneurs geworden zijn, toelaat het uniform te dragen of over een dienstwapen en over een legitimatiekaart van politieambtenaar te beschikken » (Vragen en antwoorden, Kamer, 2002-2003, QRVA 50-139, pp. 17552-17553). « [...] de brigadecommissarissen waren wel leden van de landelijke politie, maar maakten zij geen deel uit van een gemeentelijk politiekorps in het bijzonder. Lokale politieagenten van hen maken, hield in die omstandigheden in dat zij werden toegewezen aan een politiezone, aangezien de lokale politie, als afzonderlijke entiteit, niet bestaat. Verschillende formules van toewijzing aan een gemeentelijk politiekorps, en bij uitbreiding aan een politiezone, werden overwogen. Geen ervan bleek evenwel relevant te zijn, aangezien elke band met een korps in het bijzonder was verdwenen.

De wetgever heeft dus een tussenoplossing in aanmerking genomen. Zij kunnen hun taak van verbindingsambtenaar bij de gouverneurs blijven uitoefenen, met behoud van hun statuut, maar kunnen solliciteren naar betrekkingen van commissaris van politie. Enkel dan zal het nieuwe statuut op hen van toepassing zijn. Ik zie niet in hoe dat anders zou kunnen, aangezien zij noch lid van de lokale politie, noch lid van de federale politie zijn.

De toekenning van de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, die zij hadden omdat zij in de landelijke politiebrigades politietaken uitoefenden, verliest uiteraard elke relevantie in het nieuwe politielandschap. Ik denk niet dat daarin een discriminerende regeling moet worden gezien, hun politieroeping is sedert de hervorming voorbij. Zij was trouwens reeds gedeeltelijk voorbij met de versterking van de autonomie van de landelijke politie in 1986 » (eigen vertaling) (Parl. Hand., Kamer, 2003-2004, Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt, 7 januari 2004, vraag nr. 862 van mevr. [...] aan de minister van Binnenlandse Zaken over « de problematiek van de brigadecommissarissen », CRIV nr. 51 COM 116, pp. 1-3). « Op grond van artikel 240 WGP zijn de brigadecommissarissen inderdaad sinds 1 januari 2001 geen politieambtenaar meer. Zij kunnen evenwel hun betrekking blijven uitoefenen met het behoud van hun statuut. Het betreft meer bepaald het statuut dat op hen van toepassing was vóór 1 januari 2001. Het feit dat zij vanaf die datum niet langer politieambtenaar zijn, heeft voor hen derhalve geen onmiddellijke statutaire gevolgen. Op basis van artikel 240, tweede lid, WGP en het in uitvoering van dat artikel getroffen koninklijk besluit van 19 november 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 19/11/2001 pub. 19/12/2001 numac 2001001147 bron ministerie van binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 240 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten, kunnen de brigadecommissarissen zich steeds kandidaat stellen voor de betrekkingen voor commissaris van politie die binnen de politiediensten hetzij bij mobiliteit, hetzij bij mandaat worden begeven. Zodra zij voor een dergelijke betrekking worden aangewezen, worden zij benoemd in de graad van commissaris van politie.

De mogelijkheid om zich kandidaat te stellen voor een betrekking binnen de politiediensten is dus reeds via artikel 240 WGP wettelijk bepaald en reeds aangewend door een enkeling » (Vragen en antwoorden, Kamer, 2004-2005, QRVA 51-096, pp. 17171-17172). « Zoals reeds uiteengezet in het antwoord op de vraag nr. 540 van 10 maart 2005 van de heer [...] (Vragen en Antwoorden, Kamer, 2004-2005, nr. 96, blz. 17171), zijn de brigadecommissarissen, op grond van artikel 240 van de wet op de geïntegreerde politie, inderdaad sinds 1 januari 2001 geen politieambtenaar meer. Zij kunnen evenwel hun betrekking van verbindingsambtenaar bij de provinciegouverneur blijven uitoefenen met het behoud van hun statuut. Het betreft meer bepaald het statuut dat op hen van toepassing was vóór 1 januari 2001. Het feit dat zij vanaf die datum niet langer politieambtenaar zijn, heeft voor hen derhalve geen onmiddellijke statutaire gevolgen.

Op basis van artikel 240, tweede lid, van de wet op de geïntegreerde politie en het in uitvoering van dat artikel getroffen koninklijk besluit van 19 november 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 19/11/2001 pub. 19/12/2001 numac 2001001147 bron ministerie van binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 240 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten, kunnen de brigadecommissarissen zich steeds kandidaat stellen voor de betrekkingen voor commissaris van politie die binnen de politiediensten hetzij bij mobiliteit, hetzij bij mandaat worden begeven. Zodra zij voor een dergelijke betrekking worden aangewezen, worden zij benoemd in de graad van commissaris van politie. Deze mogelijkheid om zich kandidaat te stellen voor een betrekking binnen de politiediensten werd reeds met succes aangewend.

De ' Vesaliuswet ' doet geen afbreuk aan die mogelijkheid, die dus blijft bestaan » (Vragen en Antwoorden, Kamer, 2005-2006, QRVA 51-105, pp. 19331-19332).

B.7. De eisers voor de verwijzende rechter, die gewezen brigadecommissarissen zijn, klagen aan dat zij bij de politiehervorming, waarbij de landelijke politie werd afgeschaft, als verbindingsambtenaren bij de provinciegouverneur zijn aangesteld, met behoud van hun vroegere statuut, terwijl alle overige leden van de vroegere politiediensten het statuut van de geïntegreerde politie kregen.

Zij klagen ook aan dat naderhand vanuit de geïntegreerde politie personeelsleden bij de provinciegouverneurs zijn gedetacheerd als verbindingsambtenaren met dezelfde taken, maar met behoud van hun statuut van de geïntegreerde politie, terwijl de gewezen brigadecommissarissen niet de geldelijke en sociale voordelen verbonden aan dat statuut krijgen.

B.8. In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, zijn de betrokken categorieën van personen, die allen afkomstig zijn uit de politiediensten, vergelijkbaar wanneer het erop aan komt te bepalen of het verantwoord is dat de enen het statuut hebben van de geïntegreerde politie en de anderen niet.

B.9. Het aannemen van regels die ertoe strekken in een eenheidspolitie personeelsleden te integreren die afkomstig zijn van drie politiekorpsen, waarbij die korpsen, wegens de specifieke opdrachten waarvoor ze instonden, aan verschillende statuten waren onderworpen, impliceert dat aan de wetgever een voldoende beoordelingsruimte wordt gelaten, opdat een hervorming van een dergelijke omvang kan slagen.

Hoewel het niet aan het Hof staat zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de wetgever, is het daarentegen ertoe gemachtigd te onderzoeken of de wetgever maatregelen heeft genomen die redelijkerwijze zijn verantwoord ten aanzien van de door hem nagestreefde doelstellingen.

Bij dat onderzoek dient ermee rekening te worden gehouden dat het te dezen gaat om een bijzonder complexe aangelegenheid, waarbij een regel die betrekking heeft op sommige aspecten ervan en die door bepaalde categorieën van personeelsleden als discriminerend kan worden ervaren, deel uitmaakt van een algehele regeling die tot doel heeft drie politiekorpsen, die elk hun eigen kenmerken hadden, te integreren.

Hoewel sommige onderdelen van zulk een regeling, afzonderlijk beschouwd, relatief minder gunstig kunnen zijn voor bepaalde categorieën van personeelsleden, zijn zij daarom nog niet noodzakelijk zonder redelijke verantwoording indien de regeling in haar geheel wordt onderzocht. Het Hof dient rekening te houden met het feit dat een vernietiging van bepaalde onderdelen van een dergelijke regeling het algehele evenwicht ervan zou kunnen verstoren.

B.10. De wetgever vermocht bij de algehele hervorming van de politiediensten ermee rekening te houden dat brigadecommissarissen reeds de functie uitoefenden van verbindingsagent tussen de gemeentepolitie en de provinciegouverneur.

Hij vermocht legitiem te oordelen dat het aangewezen was die brigadecommissarissen, die door de provinciegouverneur werden benoemd, hun functie van verbindingsambtenaar verder te doen vervullen en bepaalde van hun andere politionele bevoegdheden af te bouwen, zoals het begeleiden, ondersteunen en inspecteren van de korpsen van de landelijke politie, die toen werd afgeschaft.

B.11. De categorie van de gewezen brigadecommissarissen die bij de algehele hervorming van de politiediensten zijn toegewezen aan de provinciegouverneurs en arrondissementscommissarissen, bij wie zij ook vóór die hervorming functioneerden als verbindingsambtenaren, kan objectief worden onderscheiden van andere categorieën van personen die uit de vroegere gerechtelijke en politionele diensten afkomstig zijn.

Het aangeklaagde verschil in behandeling op het stuk van de verloning en sociale voordelen verbonden aan de respectieve statuten houdt redelijk verband met de verschillen in functies van de verbindingsambtenaren bij de provincies en die van het personeel bij de geïntegreerde politie.

Nu er met de afschaffing van de landelijke gemeentepolitie bij de algehele politiehervorming een einde was gekomen aan de rol van de brigadecommissarissen bij het begeleiden, ondersteunen en inspecteren van de korpsen van die landelijke politie, vermocht de wetgever immers redelijkerwijze te oordelen dat de brigadecommissarissen vanwege hun overgebleven rol als verbindingsambtenaar bij de provinciegouverneur niet automatisch zouden worden opgenomen in de geïntegreerde politie, maar hun vroegere statuut konden behouden, waarbij de financiële last verbonden aan die betrekking krachtens de in het geding zijnde bepaling, in samenhang gelezen met artikel 69, 3°, van de Provinciewet, ten laste is van de provinciale begroting.

Die maatregel heeft geen onevenredige gevolgen, nu de betrokken brigadecommissarissen in ieder geval konden rekenen op de normale voortzetting van hun loopbaan op basis van het statuut zoals dat van toepassing was vóór 1 januari 2001.

Voor het geval dat zij toch de voorkeur wilden geven aan een functie bij de geïntegreerde politie heeft de wetgever uitdrukkelijk erin voorzien dat zij zich kandidaat konden stellen voor een benoeming of een aanwijzing in een betrekking bij de politiediensten, waarbij in het koninklijk besluit van 19 november 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 19/11/2001 pub. 19/12/2001 numac 2001001147 bron ministerie van binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 240 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten tot uitvoering van artikel 240 van de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten is bepaald dat zij konden solliciteren voor iedere betrekking die toegankelijk is voor een commissaris van politie die geen houder is van het directiebrevet en dat zij via de gouverneur op de hoogte worden gebracht van de vacatures voor betrekkingen die voor hen toegankelijk zijn.

Aan de wetgever kan niet worden verweten dat de gewezen brigadecommissarissen die deze mogelijkheid niet of niet met succes hebben kunnen aangrijpen, na verloop van jaren en vanwege een evolutie in het statuut van de geïntegreerde politie een verschil inzake verloning en sociale voordelen hebben zien ontstaan ten opzichte van hun vroegere ongewijzigde statuut.

B.12. Het is juist dat bij ontstentenis van voldoende brigadecommissarissen in hun functie van verbindingsambtenaar nieuwe betrekkingen van verbindingsambtenaar zijn opengesteld, waarbij de betrokken ambtenaren worden gedetacheerd uit de politiediensten, met behoud van hun statuut van de geïntegreerde politie.

Rekening houdend met de specifieke rol van de verbindingsambtenaren, die verband houdt met een reeks bijzondere politionele taken en met de taken van de provinciegouverneur inzake openbare veiligheid en politie, vermocht de wetgever (artikel 134 van de Provinciewet) de nieuwe vacatures voor verbindingsambtenaar voor te behouden aan personeel dat afkomstig was uit de politiediensten en hen voor bepaalde tijd aan te stellen bij wege van detachering, en, derhalve, met behoud van hun statuut van de geïntegreerde politie.

Dat verschil in behandeling tussen de gewezen brigadecommissarissen, die door de provinciegouverneur werden benoemd en die bij de algehele politiehervorming werden aangesteld als verbindingsambtenaar, en de nieuwe verbindingsambtenaren, die tijdelijk werden gedetacheerd uit de geïntegreerde politie, is dan ook redelijk verantwoord.

B.13. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 240 van de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 19 februari 2015.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, A. Alen

^