Etaamb.openjustice.be
Programmawet van 30 december 2001
gepubliceerd op 31 december 2001

Programmawet

bron
ministerie van financien
numac
2001003669
pub.
31/12/2001
prom.
30/12/2001
ELI
eli/wet/2001/12/30/2001003669/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

30 DECEMBER 2001. - Programmawet (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling Artikel 1 Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II. - Sociale zaken HOOFDSTUK I. - Budgettaire fondsen sociale Maribel Art. 2 Artikel 171 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen wordt door volgende bepaling vervangen : «

Art. 171.§ 1. Er wordt een fonds opgericht dat gespijsd wordt met : 1° een aandeel gelijk aan 0,10 % van de opbrengst van de verminderingen van de werkgeversbijdragen waarop de werkgevers bedoeld bij artikel 35, § 5, eerste lid van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de wet van 30 december 1998 aanspraak kunnen maken;2° de resterende opbrengst van de verminderingen van werkgeversbijdragen waarop de werkgevers van de openbare sector, aangesloten bij de RSZ, andere dan deze van de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector aangesloten bij de RSZ, aanspraak kunnen maken. Het in het eerste lid bedoelde fonds vormt een begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. § 2. In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt de rubriek 23 - Tewerkstelling en Arbeid aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds 23-8 Fonds gespijsd met de opbrengst van de verminderingen van werkgeversbijdragen waarop sommige werkgevers van de openbare sector aangesloten bij de RSZ aanspraak kunnen maken.

Aard van de toegewezen ontvangsten : Aandeel gelijk aan 0,10 % van de verminderingen van de werkgeversbijdragen waarop de werkgevers van de private en van de openbare sector aangesloten bij de RSZ en bij de RSZ-PPO aanspraak kunnen maken in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.

Resterende opbrengst van de vermindering van de werkgeversbijdragen toegekend aan de werkgevers behorend tot de openbare sector aangesloten bij de RSZ anderen dan deze van de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector aangesloten bij de RSZ, in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.

Aard van de toegestane uitgaven : Kosten voor de aanwerving, in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, van bijkomend personeel door de werkgevers uit de openbare sector aangesloten bij de RSZ anderen dan deze van de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector aangesloten bij de RSZ;

Beheerskosten alsook de kosten met betrekking tot statutair en/of contractueel personeel ingezet voor de opdrachten van het organiek begrotingsfonds alsook met de opdrachten van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector. » Art. 3 Artikel 184 van dezelfde wet wordt vervangen door volgende bepaling : « In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt de rubriek 26 - Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds 26-6 Fonds voor de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Aard van de toegewezen ontvangsten : De resterende opbrengst van de vermindering van de werkgeversbijdragen toegekend aan de werkgevers behorend tot de sector van de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.

Aandeel van 1,20 % van de opbrengst van de vermindering van werkgeversbijdragen waarop de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen aangesloten bij de RSZ-PPO aanspraak kunnen maken.

Aard van de toegestane uitgaven : Kosten voortspruitend uit de aanwerving van bijkomend personeel door de werkgevers van de sector van de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector;

Beheerskosten alsook de kosten met betrekking tot statutair en/of contractueel personeel ingezet voor de opdrachten van het organiek begrotingsfonds alsook met de opdrachten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu ten aanzien van de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen, in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector. » Art. 4 § 1. Er wordt een terugvorderingsfonds voor de private non-profitsector, bedoeld in artikel 35, § 5, derde lid, 2°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, opgericht, dat een begrotingsfonds vormt in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. § 2. In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt de rubriek 23 - Tewerkstelling en Arbeid, aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds 23-10 Terugvorderingfonds voor de private non-profit- sector, bedoeld in artikel 35, derde lid, 2° van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Aard van de toegewezen ontvangsten : Opbrengst van de aan werkgevers van de private non-profit sector ten onrechte toegekende verminderingen van werkgeversbijdragen op grond van artikel 35, § 5, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;

Terugbetaling door de sectorale Fondsen Sociale Maribel van de private non-profitsector van bijdrageverminderingen toegekend krachtens artikel 35, § 5, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Aard van de toegestane uitgaven : Kosten voor de aanwerving, in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, van bijkomend personeel door de werkgevers uit de non-profitsector;

Kosten voor de uitvoering van opleidingsprojecten, uitbetaling van opleidingsvergoedingen inbegrepen, goedgekeurd door de ministers bevoegd in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector. » Art. 5 § 1. Er wordt een terugvorderingsfonds voor de openbare non-profitsector, bedoeld in artikel 71, 3°, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, opgericht, dat een begrotingsfonds vormt in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. § 2. In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt de rubriek 23 - Tewerkstelling en Arbeid, aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds 23-11 Terugvorderingsfonds voor de openbare non-profitsector, bedoeld in artikel 71,3°, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.

Aard van de toegewezen ontvangsten : Opbrengst van de aan werkgevers van de openbare non-profitsector aangesloten bij de RSZ ten onrechte toegekende verminderingen van werkgeversbijdragen op grond van artikel 35, § 5, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;

Terugbetaling door de sectorale Fondsen Sociale Maribel van de openbare non-profitsector van bijdrageverminderingen toegekend krachtens artikel 35, § 5, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Aard van de toegestane uitgaven : Kosten voor de aanwerving, in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, van bijkomend personeel door de werkgevers uit de non-profitsector;

Kosten voor de uitvoering van opleidingsprojecten, uitbetaling van opleidingsvergoedingen inbegrepen, goedgekeurd door de Ministers bevoegd in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector. » HOOFDSTUK II. - Personeels- en administratiekosten Art. 6 Artikel 35, § 5, derde lid, 1°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de wet van 26 maart 1999, wordt met de volgende bepaling aangevuld : « Op de opbrengst die aan ieder sectoraal fonds toekomt, wordt 0,10 % van deze opbrengst door de RSZ gestort aan het sectoraal fonds opgericht krachtens artikel 71, 2°, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, in de schoot van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid. Bovendien wordt ieder sectoraal fonds gemachtigd om 1,20 % van het aan het Fonds toekomende bedrag aan te wenden ter dekking van administratie- en personeelskosten van het Fonds of van de vereniging van fondsen waartoe het behoort. » Art. 7 In artikel 71 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) In 1°, wordt het eerste lid aangevuld als volgt : « 0,10 % van het bedrag van de opbrengst wordt door de RSZ gestort aan het sectoraal fonds bedoeld in artikel 71, 2°, eerste lid, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.». b) In 1°, tweede lid, vervallen de woorden : « , na aftrek van de administratieve kosten, »;c) In 1°, wordt het tweede lid bovendien aangevuld met volgende bepaling : « 1,20 % van het bedrag van de opbrengst bepaald met toepassing van het eerste lid wordt aangewend ter dekking van de administratiekosten en van de kosten van het statutair en/of contractueel personeel ingezet voor de opdrachten waarmee het sectoraal fonds en het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu door de reglementering wordt belast.Het bedrag van het aandeel gestort aan het Fonds in uitvoering van artikel 1, § 6, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen wordt eveneens voor voornoemde kosten aangewend. ». d) In 2°, tweede lid, vervallen de woorden : « , na aftrek van de administratieve kosten, »;e) In 2°, wordt het tweede lid bovendien aangevuld als volgt : « 1,30 % van het bedrag van de opbrengst bepaald met toepassing van het eerste lid wordt aangewend ter dekking van de administratiekosten en van de kosten van het statutair en/of contractueel personeel van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid ingezet voor de opdrachten waarmee het sectoraal fonds en het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid door de reglementering wordt belast.Worden eveneens aangewend voor de financiering van de administratiekosten en van de kosten van het statutair en/of contractueel personeel van het ministerie de bedragen die door de RSZ aan het Fonds gestort worden en die afgenomen werden op de bedragen toegekend aan de verschillende sectorale fondsen alsook het bedrag gestort aan het Fonds door de RSZ-PPO met toepassing van artikel 1, § 6, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen. » Art. 8 In artikel 1, § 6, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Op het globale bedrag van de in het eerste lid bedoelde verminderingen van werkgeversbijdragen, neemt de Rijksdienst een bedrag af dat gelijk is aan 1,30 % van dat globale bedrag. De Rijksdienst stort een bedrag gelijk aan 0,10 % van het globale bedrag van de verminderingen aan het sectoraal fonds bedoeld in artikel 71, 2°, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.

De Rijksdienst stort aan het sectoraal fonds bedoeld in artikel 71,1°, van voornoemde wet van 26 maart 1999, een bedrag gelijk aan 1,20 % van het globale bedrag van de bijdrageverminderingen waarop de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen aangesloten bij die Rijksdienst aanspraak zouden kunnen maken indien zij van de voordelen bedoeld in het eerste lid hadden genoten.

Bovendien wendt de Rijksdienst het saldo van het bedrag dat hij in uitvoering van deze bepaling heeft afgenomen aan ter dekking van de administratiekosten en van de kosten van statutair en/of contractueel personeel, voortspruitend uit de toepassing van de reglementering met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector behorend tot zijn bevoegdheden. » Art. 9 In artikel 1, § 7, 1°, tweede lid van dezelfde wet, vervallen de woorden « , na aftrek van de administratieve kosten, ». HOOFDSTUK III. - Financiering van de dotaties Art. 10 Artikel 35, § 5, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de wetten van 30 december 1988, 26 juli 1996, 26 maart 1999 en 24 december 1999, wordt aangevuld met de volgende leden : « De sectorale fondsen bedoeld in het derde lid van deze paragraaf alsook deze bedoeld in artikel 71, 1° en 2° van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen en in artikel 1, § 7, 1° van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, zijn ertoe gehouden uiterlijk op 31 maart van het jaar, volgend op dit tijdens welk de overschrijding van de thesaurie vastgesteld wordt, aan het terugvorderingfonds bevoegd voor hun sectoren de middelen te storten waarover zij beschikken en die een twaalfde van de opbrengst overschrijden die hun werd toegekend voor het afgelopen jaar. De door ieder fonds te verrichten storting uiterlijk op 31 maart 2002, moet ten minste 95 % van de beschikbare niet-recurrente middelen vertegenwoordigen waarover het fonds op 31 december 2001 beschikte.

In afwijking op de bepalingen van het vorig lid, wordt de door ieder fonds uiterlijk 31 maart 2002 te verrichten storting verminderd ten belope van het bedrag dat met toepassing van de bepalingen van artikel 11 van de programmawet van 30 december 2001 ten laste van het Fonds wordt gelegd.

Voor de bedragen die de sectorale fondsen moeten storten is rente van rechtswege verschuldigd.

Uiterlijk op 31 maart van ieder jaar, moeten de sectorale fondsen aan de ministers bevoegd voor Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Volksgezondheid een afschrijft overzenden van hun jaarrekening met betrekking tot het afgelopen jaar alsook hun kastoestand op 31 december van het afgelopen jaar; die documenten moeten door een revisor, lid van het Instituut voor de Bedrijfsrevisoren, of door de rekenplichtige voor echt verklaard zijn. ».

Art. 11 Voor het jaar 2002 wordt de opbrengst van de vermindering van de werkgeversbijdragen verschuldigd krachtens artikel 35, § 5, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers die ter beschikking van de sectorale fondsen wordt gesteld, verminderd a rato van 49 578 705 EUR. Deze vermindering van het bedrag gestort door het Globaal Beheer van de Sociale Zekerheid aan de sectorale fondsen bedoeld in artikel 35, § 5, derde lid, 1°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers alsook aan deze bedoeld in artikel 71, 1° en 2° van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, wordt doorgevoerd naar aanleiding van de stortingen met betrekking tot het tweede semester 2002.

Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalt de Koning het bedrag van de vermindering toegepast ten aanzien van ieder sectoraal fonds. Dit bedrag is evenredig aan de beschikbare niet-recurrente middelen waarover ieder fonds op 31 december 2001 beschikt.

De deelname van het fonds bedoeld in artikel 1, § 7, 1°, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen aan de vermindering van de opbrengst van de vermindering van de werkgeversbijdragen zoals bepaald in dit artikel neemt de vorm aan van een storting a rato van het bedrag bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad aan de sectorale fondsen bedoeld in artikel 35, § 5, derde lid, 1°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers alsook aan deze bedoeld in artikel 71, 1° en 2° van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.

Art. 12 Artikel 71, 3°, vijfde lid, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen wordt opgeheven.

Art. 13 Artikel 1, § 7, 2°, vijfde lid van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999, wordt opgeheven. HOOFDSTUK IV. - Sociaal statuut der zelfstandigen Afdeling I. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli

1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen Art. 14 In artikel 3, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, gewijzigd bij de wetten van 24 december 1976 en 30 maart 1994, worden de woorden « artikel 30, 2° of 3° » vervangen door de woorden « artikel 30, 2° ».

Art. 15 In hetzelfde besluit wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidende : « De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regelen waaronder de echtgenoot of echtgenote van de onderworpene zich vrijwillig kunnen onderwerpen aan de regeling voor verplichte ziekte en invaliditeitsverzekering, sector der uitkeringen.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regelen en voorwaarden voor de onderwerping van de echtgenoot of echtgenote van de onderworpene aan de andere regelingen ingesteld door dit besluit. » Art. 16 Artikel 7, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij de wet van 6 februari 1976 en de wet van 14 december 1989 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 november 1996, wordt opgeheven.

Art. 17 Artikel 17, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij de wet van 25 januari 1999, wordt aangevuld als volgt : « Ze kunnen eveneens volledige of gedeeltelijke vrijstelling vragen van de bijdragen verschuldigd met toepassing van artikel 11, § 4, voor zover deze bijdragen niet verschuldigd zijn in de hoedanigheid van bij artikel 12, § 2, bedoelde onderworpene. » Art. 18 In artikel 21, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 13 juni 1985, worden volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : « 2° achttien leden onder wie drie de landbouwers en vijftien de andere zelfstandigen vertegenwoordigen;»; b) de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt : « 4° twee leden die de gezinsorganisaties vertegenwoordigen;». Afdeling II. - Wijziging aan het koninklijk besluit nr. 72 van 10

november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen Art. 19 Artikel 52bis, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, laatst gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt vervangen als volgt : « De meewerkende echtgenoten bedoeld in artikel 6bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, die zich vrijwillig hebben onderworpen aan de regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector der uitkeringen, worden eveneens toegelaten, onder de door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde voorwaarden, een verzekeringscontract te sluiten teneinde hetzij een rustpensioen, hetzij een rustpensioen en een overlevingspensioen ten voordele van de overlevende echtgenoot te vormen. » HOOFDSTUK V Responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid Art. 20 In artikel 21, § 3, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, worden de woorden « met inbegrip van de wijzigingen bedoeld in § 2 » vervangen door de woorden « met inbegrip van de wijzigingen bedoeld in § 2, tweede lid ». HOOFDSTUK VI. - Pensioenen Afdeling I. - Aanpassing van de wet van 28 april 1958 betreffende het

pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden Art. 21 Artikel 12bis, § 1, vijfde lid, van de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, ingevoegd bij de wet van 29 december 1990 en gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991, wordt vervangen als volgt : « Indien de in het vorige lid bepaalde termijn niet werd nageleefd, is de macht of instelling van rechtswege aan de Openbare Schatkist verwijlinteresten verschuldigd op de niet gestorte bedragen. Deze interesten, waarvan de rentevoet gelijk is aan de wettelijke rentevoet, verhoogd met 2 pct., beginnen te lopen vanaf de eerste werkdag die volgt op de dag waarop de bedragen bij de Openbare Schatkist hadden moeten toekomen. Indien de macht of instelling het bewijs levert dat de niet-storting van de bijdrage binnen de bepaalde termijn aan uitzonderlijke omstandigheden is toe te schrijven, kan de minister van Pensioenen een vrijstelling voor het betalen van bovenvermelde verwijlinteresten verlenen. De aanvraag tot vrijstelling moet bij de minister van Pensioenen toekomen binnen de maand die volgt op de dag waarop de macht of instelling door de administratie der Pensioenen op de hoogte werd gebracht van het feit dat er niet voldaan werd aan bovenvermelde verplichting. De opbrengst van deze intresten is bestemd voor het organieke fonds van de Begroting van pensioenen, genaamd het « Fonds voor Overlevingspensioenen ». » Afdeling II. - Oprichting van een organiek fonds, genaamd het Fonds

voor het Evenwicht van de Pensioenstelsels, in de zin van artikel 45 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit Art. 22 § 1. Er wordt een Fonds voor het Evenwicht van de Pensioenstelsels opgericht, dat een begrotingsfonds vormt in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. § 2. In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen wordt de rubriek 21 - Pensioenen, aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds : 21.3 Fonds voor het Evenwicht van de Pensioenstelsels.

Aard van de toegewezen ontvangsten : 1° de solidariteitsafhouding op de wettelijke pensioenen, andere dan deze verricht door de Rijksdienst voor Pensioenen, met toepassing van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen; Aard van de gemachtigde uitgaven : 1° rustpensioenen ten laste van de Staatskas, 2° terugbetalingen van ten onrechte ontvangen afhoudingen die gestort werden met toepassing van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, 3° de werkingskosten van de in artikel 9bis van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid bedoelde pensioengegevensbank, met toepassing van artikel 68quinquies, § 5, van bovenvermelde wet van 30 maart 1994.» Afdeling III. - Fonds voor overlevingspensioenen

Art. 23 In de tweede kolom van de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen wordt, met betrekking tot het fonds « 21.1 Fonds voor Overlevingspensioenen » een 11° ingevoegd, luidend als volgt : « 11° de responsabiliseringsbijdrage inzake rustpensioenen ten laste van de machten, bedoeld in artikel 7, § 1 van de bijzondere wet van 27 april 1994 tot instelling van een responsabiliseringsbijdrage ten laste van sommige werkgevers van de openbare sector. » Afdeling IV

Terugbetaling van de lasten van de indexering van de renten Art. 24 Het repartitiestelsel betaalt aan het kapitalisatiestelsel de lasten terug die voortvloeien uit de indexering van de renten die dit laatste voor zijn rekening heeft genomen in 1996 en 1997, vermeerderd met de intresten berekend op basis van de technische rentevoet van 4 % beoogd in artikel 12 van het koninklijk besluit van 13 september 1971 houdende uitvoering van de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood.

De aldus terugbetaalde bedragen worden aangewend voor het opnieuw samenstellen van de wiskundige reserves van het kapitalisatiestelsel dat onder hoofdstuk I valt van de voornoemde wet van 28 mei 1971 en het actuarieel evenwicht hiervan te waarborgen tot zijn volledige uitdoving, en behoren niet tot de beheerswinst die het kapitalisatiestelsel jaarlijks moet overdragen naar het repartitiestelsel krachtens artikel 10 van voornoemde wet van 28 mei 1971.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum van inwerkingtreding van dit artikel, alsmede de modaliteiten van terugbetaling. HOOFDSTUK VII. - Gezinsbijslag Art. 25 Artikel 56, § 3, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, opgeheven bij de wet van 22 december 1989, wordt hersteld in de volgende lezing : « § 3. Voor de toepassing van de §§ 1 en 2, wordt het voortijdig pensioen wegens gezondheidsredenen beschouwd als een arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 %. » Art. 26 In artikel 57, eerste lid, 2°, van dezelfde samengeordende wetten, vervangen bij de wet van 27 maart 1951, worden de woorden « , met uitzondering van een voortijdig pensioen wegens gezondheidsredenen, » ingevoegd tussen de woorden « pensioen » en « geniet ».

Art. 27 In artikel 120 van dezelfde samengeordende wetten, gewijzigd bij de wet van 27 maart 1951, de koninklijke besluiten van 25 oktober 1960, 10 december 1964, 24 februari 1983 en de wet van 30 december 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De rechtsvorderingen waarover de personen beschikken, aan wie de kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie verschuldigd zijn of moeten uitbetaald worden, moeten binnen de drie jaar worden ingesteld.» 2° Het vierde lid wordt vervangen als volgt : « Buiten de oorzaken vermeld in het Burgerlijk Wetboek, wordt de verjaring gestuit door een aanvraag of een klacht, bij gewone brief, fax of elektronische post verzonden naar de kinderbijslaginstelling die bevoegd is voor de toekenning van de gezinsbijslag, of door de neerlegging van een dergelijke aanvraag of klacht bij deze instelling.Naargelang van het geval, gebeurt de stuiting op de datum van het aangetekend schrijven, waarvoor de postdatum als bewijs geldt, of, bij gebreke eraan, op de datum van het ontvangstbewijs dat door de bevoegde kinderbijslaginstelling wordt afgeleverd aan de persoon die deze bijslag aanvraagt of opeist. » 3° Het volgende lid wordt tussen het vierde en het vijfde lid ingevoegd : « In afwijking van het vierde lid geldt, naargelang van het geval, als datum voor de aanvraag of klacht die werd toegezonden aan de bevoegde kinderbijslaginstelling en die werd ingediend bij een onbevoegde Belgische instelling van sociale zekerheid, de datum van het aangetekend schrijven, waarvoor de postdatum geldt als bewijs, of, bij gebreke eraan, de ontvangstdatum die de laatst genoemde instelling aan de bevoegde kinderbijslaginstelling meedeelt.» 4° In het zesde lid dat het zevende lid wordt, worden de woorden « de compensatiekassen en de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers » vervangen door de woorden « de kinderbijslaginstellingen ». Art. 28 In artikel 7 van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, vervangen door de wet van 29 december 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De aanvraag om kinderbijslag en kraamgeld moet ingediend worden bij de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers bij gewone brief, fax, elektronische post of eenvoudigweg door neerlegging.De aanvraag heeft als datum deze van het aangetekend schrijven, waarvoor de postdatum als bewijs geldt, of, bij gebreke eraan, deze vastgesteld door het ontvangstbewijs dat door de Rijksdienst wordt afgeleverd aan de aanvrager. » 2° Het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid heeft de aanvraag die werd toegezonden aan de Rijksdienst en die werd ingediend bij een onbevoegde Belgische instelling van sociale zekerheid, als datum deze van het aangetekend schrijven, waarvoor de postdatum geldt als bewijs, of, bij gebreke eraan, de ontvangstdatum die de laatst genoemde instelling aan de Rijksdienst meedeelt.» HOOFDSTUK VIII. - Jaarlijkse vakantie Art. 29 In Artikel 17 van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 30 In dezelfde wetten wordt een Hoofdstuk VI bis ingevoegd, luidende : « Hoofdstuk VIbis. - De verjaring betreffende de vakantiegelden van de arbeiders en leerling-arbeiders.

Art. 46bis.- De vordering met het oog op de uitbetaling van het vakantiegeld van een arbeider of een leerling-arbeider verjaart na vijf jaar, vanaf het einde van het vakantiedienstjaar waarop dat vakantiegeld betrekking heeft.

De vordering met het oog op de terugvordering van het vakantiegeld of van het gedeelte van het bedrag ervan dat ten onrechte aan een arbeider of leerling-arbeider toegekend werd, verjaart na vijf jaar vanaf het einde van het vakantiedienstjaar waarop dat vakantiegeld betrekking heeft.

Er mag niet afgezien worden van het voordeel van de in de vorige leden bedoelde verjaringen. Een aangetekende brief volstaat om een bij dit artikel bepaalde verjaring te stuiten. De stuiting kan hernieuwd worden. Een stuiting die jegens de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie of een bijzonder vakantiefonds verricht wordt geldt voor alle vakantiefondsen. » Art. 31 In artikel 60 van dezelfde wetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 oktober 1978, worden de woorden « door verloop van drie jaar » vervangen door de woorden « door verloop van vijf jaar ». HOOFDSTUK IX. - Alternatieve financiering Art. 32 In artikel 66 van de programmawet van 2 januari 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, worden de woorden « 178 231,8 miljoen Belgische frank » vervangen door de woorden « 4 418 251 duizend EUR »;2° in § 1 wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd : « Met ingang van 1 januari 2002 wordt het minimum bedrag vermeld in voorafgaand lid verhoogd met 25 384 duizend EUR.Dit laatste bedrag wordt ook jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen. »; 3° in § 2, 1° worden de woorden « 1 376,3 miljoen Belgische frank » vervangen door de woorden « 40 902 duizend EUR »;4° § 2, eerste lid, wordt aangevuld als volgt : « 4° een bedrag van 25 384 duizend EUR ter financiering van het betaald educatief verlof »;5° in § 2, eerste lid, 3° worden de woorden « § 1, derde lid » vervangen door de woorden « § 1, vierde lid »;6° § 3, 2° wordt vervangen als volgt : « 44 621 duizend EUR voor het jaar 2002, 66 931 duizend EUR voor de jaren 2003 tot 2008 en 69 410 duizend EUR voor het jaar 2009 ». HOOFDSTUK X Geneeskundige verzorging en uitkeringen Afdeling I

Wijziging van de programmawet van 24 december 1993 Art. 33 § 1. De tabel die voorkomt in artikel 43, § 2, tweede lid, van de programmawet van 24 december 1993, wordt vervangen door de volgende tabel : Belastbaar inkomen Referentiebedrag van 0 tot 13 400,00 EUR 446,00 EUR van 13 400,01 tot 20 600,00 EUR 644,00 EUR van 20 600,01 tot 27 800,00 EUR 991,00 EUR van 27 800,01 tot 34 700,00 EUR 1 388,00 EUR van 34 700,01 tot 49 600,00 EUR 1 784,00 EUR vanaf 49 600,01 EUR 2 478,00 EUR Bovenstaande bedragen worden voor de eerste maal in aanmerking genomen in het kader van de toepassing van de sociale vrijstelling van het remgeld met betrekking tot het jaar 2001. § 2. De in § 1 vermelde bedragen met betrekking tot het belastbaar inkomen worden jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk. De aanpassing is van toepassing per aanslagjaar.

De aanpassing gebeurt met behulp van de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar van de inkomsten te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat.

Bij de berekening van de coëfficiënt worden de volgende afrondingen toegepast : 1° het gemiddelde van de indexcijfers wordt afgerond tot het hogere of lagere honderdste van een punt naargelang het cijfer van het duizendste van een punt al dan niet 5 bereikt;2° de coëfficiënt wordt afgerond tot het hogere of lagere tienduizendste naargelang het cijfer van het honderd duizendste al dan niet 5 bereikt. Na de toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen afgerond tot het hogere of lagere honderdste naargelang het cijfer van het duizendste al dan niet 5 bereikt.

De aanpassing aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk geschiedt voor de eerste maal voor de inkomsten van het jaar 2002 (aanslagjaar 2003). Afdeling II. - Wijziging van de wet betreffende de verplichte

verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Art. 34 Artikel 16, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt aangevuld als volgt : « 13° stelt, ter uitvoering van artikel 202, § 2, de voorlopige uitgaven van de verzekering voor geneeskundige verzorging vast. » Art. 35 In dezelfde wet wordt een artikel 36quater ingevoegd, luidende : «

Art. 36quater.- De Koning bepaalt, op gezamenlijke voordracht van de ministers die respectievelijk Sociale Zaken en Volksgezondheid onder hun bevoegdheid hebben, en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden overeenkomstig dewelke de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen een financiële tegemoetkoming verleent in de werking van de huisartsenkringen erkend overeenkomstig de normen vastgesteld op basis van artikel 9 van het koninklijk besluit nr 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen.

Het bedoelde besluit wordt genomen op voorstel van de Nationale commissie geneesheren-ziekenfondsen. De ministers kunnen de termijn bepalen waarbinnen de Commissie een voorstel kan doen. Indien dat voorstel niet binnen de termijn wordt gedaan of indien de ministers zich er niet bij kunnen aansluiten, kunnen zij een eigen voorstel aan de Commissie voorleggen. De Commissie geeft dan advies over dat voorstel binnen de door de ministers bepaalde termijn. » Art. 36 Artikel 37, § 19, eerste lid, 3°, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 april 1997, wordt aangevuld als volgt : « worden eveneens bedoeld, de rechthebbenden op de inkomensgarantie voor ouderen ingesteld bij de wet van 22 maart 2001, alsmede hun personen ten laste ».

Art. 37 In dezelfde gecoördineerde wet wordt een artikel 37quater ingevoegd, luidende : De Koning kan bij een in besluit vasgesteld na overleg in de Ministerraad een procedure uitwerken waarbij de in artikel 37, §§ 1 en 12 bedoelde tegemoetkomingen en de in artikel 44, § 1 bedoelde honoraria in hoofde van een individuele verstrekker worden verminderd indien wordt vastgesteld dat deze verstrekker op significante wijze het evaluatie-instrument, dat mede dient om de tegemoetkoming vanwege de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voor één of meerdere rechthebbenden vast te stellen, verkeerd toepast.

Daartoe bepaalt de Koning (a) op basis van welke elementen kan beslist worden tot de vermindering;(b) wat moet worden verstaan onder « op significante wijze het evaluatie-instrument verkeerd toepassen »;(c) welke de vermindering is van de tegemoetkomingen en van de honoraria;(d) welke de termijn is van deze vermindering en hoe deze wordt bepaald;(e) wie belast wordt met de uitvoering ervan. Daarbij moet rekening worden gehouden met de financiële weerslag die volgt uit een verkeerde inschatting van de zorgafhankelijkheid en/of zorgbehoevendheid en met een multiplicator die er voor moet zorgen dat de vermindering van de tegemoetkomingen en honoraria groter is dan het berekende of geschatte financiële voordeel dat voortvloeit uit de verkeerde toepassing van het evaluatie-instrument.

Deze vermindering van de tegemoetkomingen en van de honoraria mag op geen enkele wijze door de betrokken zorgverlener worden teruggevorderd van de rechthebbenden.

Art. 38 Artikel 40, § 4, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 1997, wordt aangevuld met het volgende lid : « De globale begrotingsdoelstelling kan door de Algemene Raad, onverminderd de toepassing van artikel 16 § 3, op voorstel van de minister worden aangepast, om rekening te houden met de in artikel 59 en 69 bedoelde algebraïsche verschillen alsmede met wijzigingen in de verzekeringstegemoetkoming met toepassing van artikel 64bis. » Art. 39 In artikel 56, § 2, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001 wordt het tweede lid vervangen als volgt : « De uitgaven die met de betrokken overeenkomsten gepaard gaan worden aangerekend op de begroting voor administratiekosten van het Instituut en integraal ten laste genomen door de tak geneeskundige verzorging. » Art. 40 In artikel 59 van dezelfde wet, wordt een zevende lid toegevoegd luidende : « Hoger vermelde algebraïsche verschillen die betrekking hebben op de jaren vanaf 2001 worden niet afzonderlijk verekend voor de niet in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden en voor de in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden indien de algebraïsche verschillen een verschillende teken hebben en beide verschillen minder dan 2 percent afwijken van de globale budgetten van de financiële middelen; in dat geval wordt de netto-verrekening doorgevoerd in de component met het grootste nominaal verschil. » Art. 41 In artikel 69 van dezelfde wet wordt het eerste lid aangevuld als volgt : « De globalisering van de verrekening van de algebraïsche verschillen is onderworpen aan dezelfde regels als deze bedoeld in artikel 59. » Art. 42 In artikel 165 van dezelfde wet, wordt een lid toegevoegd, luidend als volgt : « De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen dat voor de in artikel 34, 5°, bedoelde verstrekkingen de basis waarop de verzekeringstegemoetkoming door de erkende teriferingsdiensten wordt berekend die de verzekeringsinstellingen verschuldigd zijn aan de apothekers met een voor het publiek toegankelijke officina en aan de geneesheren die een vergunning hebben om een geneesmiddelendepot te houden, verminderd wordt met maximaal 15 % van het bedrag van het persoonlijk aandeel dat voor rekening van de rechthebbende wordt gelaten, zoals bedoeld in artikel 37, § 2 en § 4. » Art. 43 In artikel 202 van dezelfde gecoördineerde wet, waarvan de huidige tekst § 1 wordt, wordt een § 2 ingevoegd, luidende : « § 2. De voorlopige uitgaven van de verzekering voor geneeskundige verzorging, vastgesteld door de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut, worden aan de Algemene Raad voorgelegd binnen de vier maanden na het einde van het dienstjaar.

Indien de voorlopige uitgaven de begrotingsdoelstelling overschrijden, stort het Instituut aan iedere verzekeringsinstelling een voorschot op de definitieve afsluiting van de rekeningen voor het einde van de maand volgend op de goedkeuring door de Algemene Raad van de voorlopige uitgaven van de verzekering.

Dit voorschot is gelijk aan het verschil tussen het bedrag van de begrotingsdoelstelling en het bedrag van de voorlopige uitgaven, verminderd voor het jaar 2000 met 20 pct. van dit verschil beperkt tot 2 pct. van de begrotingsdoelstelling en, voor de volgende jaren, met 25 pct. van dit verschil beperkt tot 2 pct. van de begrotingsdoelstelling.

Dit voorschot wordt tussen de verzekeringsinstellingen verdeeld overeenkomstig § 1, tweede lid.

In afwijking van het eerste lid, moeten de voorlopige uitgaven van het jaar 2000 aan de Algemene Raad niet binnen de vier maanden na het einde van het dienstjaar voorgelegd worden. » Art. 44 De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Technisch geneeskundige raad bedoeld in artikel 27 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de periode van 1 januari 2002 tot 30 april 2002 wijzigingen aanbrengen in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen bedoeld in artikel 35, § 1, van voornoemde wet zonder rekening te houden met de procedurevoorschriften bedoeld in artikel 35, § 2, van voornoemde wet, voor zover op 31 december 2001 door de Nationale Commissie Geneesheren ziekenfondsen bedoeld in artikel 50 van voornoemde wet aan de minister geen voorstellen van de Technisch geneeskundige raad werden medegedeeld welke leiden tot een besparing op jaarbasis voor een bedrag van 40 miljoen euro. HOOFDSTUK XI. - Wijziging van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten Art. 45 In artikel 13, § 1, 1° van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, laatst gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, worden de woorden « de inkomensgarantie voor ouderen » ingevoegd tussen de woorden « rust- en overlevingspensioenen » en de woorden « en het gewaarborgd inkomen voor bejaarden ». HOOFDSTUK XII. - Terugbetaling Maribel bis en ter Art. 46 Artikel 37bis, § 4, vijfde lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, ingevoegd bij de wet van 24 december 1999, wordt vervangen door de volgende leden : « De bovenvermelde bedragen worden gelijkgesteld met de socialezekerheidsbijdragen wat de aanwijzing van de bevoegde rechter in geval van geschil betreft, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instellingen belast met de inning en de invordering van de bijdragen.

Een som overeenstemmend met 40,17 % van de tot 31 december 2001 in uitvoering van de §§ 1 tot 4 terugbetaalde bedragen, moet betaald worden op de thesaurierekening. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de inningsmodaliteiten alsmede het bedrag van de administratieve sancties vastleggen in geval van niet-betaling, binnen de vastgestelde termijn, van de hiervoren vermelde som.

De werkgever kan kiezen tussen een éénmalige terugbetaling van het totaal bedrag vóór 31 december 2002 en een jaarlijkse terugbetaling in drie schijven, aanvangend in 2002. Elke schijf vertegenwoordigt één derde van het totaal bedrag verhoogd met een verwijlintrest waarvan de rentevoet wordt bepaald door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en die loopt vanaf 1 januari 2003 tot op het ogenblik waarop de betaling van de schijf is verschuldigd.

De aldus terugbetaalde bedragen zijn geen aftrekbare beroepslasten in de zin van artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

De terugbetalingen die zullen verricht worden vanaf 1 januari 2002 zijn geen aftrekbare beroepslasten in de zin van artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. » TITEL III. - Volksgezondheid HOOFDSTUK I. - Het wetenschappelijk instituut volksgezondheid Louis Pasteur Art. 47 § 1. De Koning kan de regels inzake goede laboratoriumpraktijken vaststellen. De Koning kan tevens de voorwaarden en de modaliteiten vaststellen waaronder de laboratoria de studies over de eigenschappen van chemische stoffen kunnen uitvoeren. § 2. Het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur heeft tot taak het toezicht uit te oefenen op de naleving van deze regels alsook op de uitvoering van deze regels bij proeven op scheikundige stoffen.Te dien einde heeft het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur binnen dit kader als opdracht : - het toekennen van certificaten die verklaren dat de goede laboratoriumpraktijken nageleefd worden, alsook eventueel de schorsing of intrekking van deze certificaten; - het coördineren en controleren van de coherente en transparante toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken; - het verzekeren van het verzamelen, verspreiden en publiceren van inlichtingen met betrekking tot de activiteiten op dit gebied; - het verzekeren dat alle belanghebbende partijen worden betrokken bij de activiteiten inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken; - het bevorderen en coördineren van alle inspanningen die leiden tot akkoorden van wederzijdse erkenning op internationaal vlak; - het verstrekken van adviezen handelend over alle aspecten betreffende de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken. § 3. De Koning kan voor elk optreden van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur met het oog op de toepassing van de bepalingen opgenomen in de §§ 1 en 2 of van de besluiten tot uitvoering ervan de retributies vaststellen ten laste van de laboratoria die studies over de eigenschappen van chemische stoffen uitvoeren. De koning kan tevens de modaliteiten tot betaling ervan vaststellen.

De bedragen die voortkomen uit deze retributies zijn bestemd voor de financiering van de opdrachten die voor het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur uit de bepalingen opgenomen in de §§ 1 en 2 voortvloeien.

De Koning stelt de regels vast inzake het financieel beheer van de inkomsten en uitgaven van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur met betrekking tot het toezicht op de conformiteit met de beginselen van goede laboratoriumpraktijken. § 4. Onverminderd de bevoegdheid van de officieren van de gerechtelijke politie, oefenen de ambtenaren of beambten van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur toezicht uit op de toepassing van de bepalingen opgenomen in de §§ 1, 2 en 3 en van de ter uitvoering ervan getroffen besluiten.

Te dien einde hebben zij toegang tot alle laboratoria waar studies over de eigenschappen van chemische stoffen worden uitgevoerd. § 5. Artikel 195, § 1, 2° van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen en het artikel 222, eerste lid, 2°, van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen worden opgeheven. HOOFDSTUK II. - Algemene farmaceutische inspectie Art. 48 Artikel 5, § 1, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, vervangen bij de wet van 20 oktober 1998, wordt aangevuld als volgt : « en aan deze bedoeld in artikel 4 van de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde. » Art. 49 In artikel 6, § 2, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 en gewijzigd bij de wetvan 12 augustus 2000, worden tussen de woorden « in psychiatrische verzorgingstehuizen » en de woorden « en in beschutte woningen » de woorden « in asielzoekerscentra, in gespecialiseerde centra voor drugsverslaafden » ingevoegd.

Art. 50 Artikel 14, § 2, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « § 2. De officieren van gerechtelijke politie en de ambtenaren of beambten, daartoe door de Koning aangewezen, hebben toegang tot alle plaatsen bestemd voor de verkoop of de aflevering van geneesmiddelen, enkelvoudige of samengestelde substanties, voorwerpen of apparaten bedoeld in de artikelen 1 en 1bis van deze wet, gedurende de uren dat zij voor het publiek toegankelijk zijn.

Gedurende dezelfde uren hebben zij ook toegang tot de depots die bij de in het vorig lid bedoelde plaatsen aansluiten, zelfs wanneer die depots voor het publiek niet toegankelijk zijn.Zij mogen te allen tijde de lokalen betreden welke dienen voor het vervaardigen, bereiden, bewaren of opslaan van geneesmiddelen, enkelvoudige of samengestelde substanties, voorwerpen of apparaten bedoeld in de artikelen 1 en 1bis van deze wet. » HOOFDSTUK III Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen Art. 51 In artikel 6, § 3, § 4, eerste lid, en § 5, eerste en vierde lid, en in artikel 8, eerste, tweede en vierde lid van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen, bekrachtigd bij de wet van 19 juli 2001 worden de woorden « dierengezondheid of plantenbescherming » ingevoegd na het woord « volksgezondheid ». HOOFDSTUK IV Wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel Art. 52 Artikel 7 van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, opgeheven bij de wet van 13 juli 1981, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 7.- Ter financiering van het laboratoriumonderzoek voor het opsporen bij slachtdieren van een door de Koning aangewezen overdraagbare ziekte, kan, bij één of meerdere operator(en) die Hij aanwijst een recht worden geïnd waarvan het bedrag, alsmede de wijze van berekening, inning en koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen door Hem, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, worden bepaald. Hij bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, tevens de nadere regels inzake betaling en doorrekening van het recht, alsmede de nadere regels inzake het verstrekken van een bankgarantie of een waarborg en de gevolgen van het niet of laattijdig betalen van het recht.

Uitgezonderd voor wat de particuliere slachtingen betreft, kan het recht niet worden doorgerekend naar de kweker van het dier.

De bepalingen van artikel 6, zesde tot achtste lid zijn van toepassing bij niet betaling van de rechten bedoeld in dit artikel.

Het koninklijk besluit genomen in uitvoering van dit artikel is van rechtswege opgeheven met terugwerkende kracht tot op de dag van zijn inwerkingtreding wanneer het door de wetgever niet werd bekrachtigd binnen het jaar volgend op dat van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. » HOOFDSTUK V Wijziging van het koninklijk besluit van 28 september 1999 betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring Art. 53 Artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 september 1999 betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring wordt aangevuld met een § 5 luidend als volgt : « § 5. De minister kan, voor soorten gevogelte waarvan het geslacht gewicht lager is dan 1 kg die hij aanduidt, bepalen dat de bedragen bedoeld in de §§ 1, 1° en 2, 1° van dit artikel verschuldigd zijn volgens een door hem vast te stellen aantal eenheden. » HOOFDSTUK VI. - Financiering van de BSE-testen 2001 Art. 54 Voor het jaar 2001 worden de kosten van de snelle test voor het opsporen van boviene spongiforme encefalopathie, uitgevoerd op ter slachting aangeboden runderen waarvoor de test verplicht is opgelegd, aangerekend op de begroting van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

Het bepaalde in vorig lid is niet van toepassing op de snelle tests uitgevoerd op ter slachting aangeboden runderen die minder dan 30 dagen op het Belgisch grondgebied hebben verbleven en die afkomstig zijn uit Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Spanje, Nederland en Portugal. De kosten verbonden aan de uitvoering van deze snelle tests bedragen 148,74 EUR per rund, BTW inbegrepen voor de periode van 1 januari 2001 tot 30 juni 2001 en 99,16 EUR per rund, BTW inbegrepen voor de periode van 1 juli 2001 tot 31 december 2001. Zij blijven ten laste van de eigenaar van de dieren.

Het bedrag bedoeld in het tweede lid wordt door de exploitant van het slachthuis geïnd en maandelijks gestort op PCR. nr. 679-2005938-75 met vermelding BSE, ten gunste van de thesaurierekening 87021221C van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

TITEL IV. - Werkgelegenheid HOOFDSTUK I. - Inhouding op de brugpensioenen Art. 55 In artikel 50 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, 3°, wordt het bedrag « 300 000 BEF » vervangen door het bedrag « 7436,81 EUR »;2° in § 1 wordt het tweede lid vervangen door de volgende leden : « Deze inhouding samen met de inhouding van 3,5 pct.bedoeld in het koninklijk besluit nr. 33 van 30 maart 1982 betreffende een inhouding op invaliditeitsuitkeringen en brugpensioenen, mag niet tot gevolg hebben dat het bedrag van de vermelde sociale uitkeringen wordt verminderd tot een bedrag lager dan 938,50 EUR per maand, verhoogd met 191,94 EUR voor de rechthebbenden met gezinslast.

De bedragen vermeld in het vorige lid zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100). Deze bedragen worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

De verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de dag bepaald in artikel 6, 3°, van voornoemde wet. De nieuwe bedragen worden bekomen door de basisbedragen te vermenigvuldigen met een multiplicator gelijk aan 1,0200n, waarbij n overeenstemt met de rang van de bereikte spilindex, zonder dat een intermediaire afronding geschiedt. De spilindex volgend op deze vermeld in het vorige lid wordt als rang 1 beschouwd. De multiplicator wordt uitgedrukt in eenheden, gevolgd door 4 cijfers. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het ten minste 5 bereikt.

Wanneer het overeenkomstig de vorige leden berekende bedrag een gedeelte van een cent bevat, wordt het tot de hogere of lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.

De overeenkomstig de vorige leden bekomen basisbedragen worden verhoogd door vermenigvuldiging met de coëfficiënten die werden vastgesteld door de Nationale Arbeidsraad met het oog op de herwaardering van het begrensde bruto maandloon en van de aanvullende vergoedingen. Voor het jaar 2002 geschiedt dit door vermenigvuldiging met 1,010 maal 1,012 maal de coëfficiënt vastgesteld voor 2002. Op 1 januari van elk daaropvolgend jaar wordt deze reeks vervolledigd door vermenigvuldiging met de nieuwe coëfficiënt geldend voor de brugpensioenen die sinds ten minste één jaar zijn aangevangen.

Wanneer het overeenkomstig het vorige lid berekende bedrag een gedeelte van een cent bevat, wordt het tot de hogere of lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.

In geval van halftijds brugpensioen worden de overeenkomstig de vorige leden bekomen bedragen gehalveerd en afgerond overeenkomstig het vorige lid. »; 3° in § 3 worden de woorden « en tweede lid » geschrapt. Art. 56 In artikel 67 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, 3°, wordt het bedrag « 300 000 BEF » vervangen door het bedrag « 7436,81 EUR »;2° in § 1 wordt het tweede lid vervangen door de volgende leden : « Deze inhouding mag niet tot gevolg hebben dat het bedrag van de vermelde sociale uitkeringen wordt verminderd tot een bedrag lager dan 938,50 EUR per maand, verhoogd met 191,94 EUR voor de rechthebbenden met gezinslast. De bedragen vermeld in het vorige lid zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100). Deze bedragen worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

De verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de dag bepaald in artikel 6, 3°, van voornoemde wet. De nieuwe bedragen worden bekomen door de basisbedragen te vermenigvuldigen met een multiplicator gelijk aan 1,0200n, waarbij n overeenstemt met de rang van de bereikte spilindex, zonder dat een intermediaire afronding geschiedt. De spilindex volgend op deze vermeld in het vorige lid wordt als rang 1 beschouwd. De multiplicator wordt uitgedrukt in eenheden, gevolgd door 4 cijfers. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het minstens 5 bereikt.

Wanneer het overeenkomstig de vorige leden berekende bedrag een gedeelte van een cent bevat, wordt het tot de hogere of lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.

De overeenkomstig de vorige leden bekomen basisbedragen worden verhoogd door vermenigvuldiging met de coëfficiënten die werden vastgesteld door de Nationale Arbeidsraad met het oog op de herwaardering van het begrensde brutomaandloon en van de aanvullende vergoedingen. Voor het jaar 2002 geschiedt dit door vermenigvuldiging met 1,010 maal 1,012 maal de coëfficiënt vastgesteld voor 2002. Op 1 januari van elk daaropvolgend jaar wordt deze reeks vervolledigd door vermenigvuldiging met de nieuwe coëfficiënt geldend voor de brugpensioenen die sinds ten minste één jaar zijn aangevangen.

Wanneer het overeenkomstig het vorige lid berekende bedrag een gedeelte van een cent bevat, wordt het tot de hogere of lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.

In geval van halftijds brugpensioen worden de overeenkomstig de vorige leden bekomen bedragen gehalveerd en afgerond overeenkomstig het vorige lid. »; 3° in § 3 worden de woorden « en tweede lid » geschrapt. HOOFDSTUK II. - Plus-1-2-3-plan Art. 57 Artikel 118, § 1, 7°, van de programmawet van 30 december 1988, ingevoegd bij de wet van 30 december 1992, wordt vervangen als volgt : « 7° een werkzoekende die tijdens een inschakelingsparcours bedoeld in hoofdstuk II van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers of binnen de 3 maanden na het beëindigen van dit inschakelingsparcours in dienst wordt genomen. » Art. 58 De bepalingen van artikel 118, § 1, 7°, van dezelfde programmawet, zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op de personen die in dienst genomen zijn vóór 1 januari 2002.

Art. 59 Artikel 6, § 1, 7°, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, wordt vervangen als volgt : « 7° een werkzoekende die tijdens een inschakelingsparcours bedoeld in hoofdstuk II van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers of binnen de 3 maanden na het beëindigen van dit inschakelingsparcours in dienst wordt genomen. » Art. 60 De bepalingen van artikel 6, § 1, 7°, van hetzelfde koninklijk besluit, zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op de personen die in dienst genomen zijn vóór 1 januari 2002. HOOFDSTUK III. - Werkhervatting door oudere werklozen Art. 61 In artikel 7, § 1, derde lid van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt een punt p) toegevoegd, luidend als volgt : « p) met behulp van de instellingen opgericht krachtens punt i), onder de voorwaarden en de modaliteiten die door de Koning worden vastgesteld, ten laste van de werkloosheidsverzekering, de uitbetaling verzekeren van de werkhervattingstoeslag voor bepaalde categorieën van oudere werklozen die wedertewerkgesteld worden, met het oog op de bevordering van hun herintegratie op de arbeidsmarkt. Deze toeslag wordt voor de toepassing van de fiscale wetgeving beschouwd als een werkloosheidsuitkering. Zij wordt voor de toepassing van dit artikel en zijn uitvoeringsbesluiten beschouwd als een werkloosheidsuitkering behoudens indien de Koning daarvan afwijkt. De periode die gedekt is door deze werkhervattingstoeslag, wordt voor de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen en voor de berekening van het rustpensioen niet beschouwd als een periode waarvoor een werkloosheidsuitkering werd betaald. » HOOFDSTUK IV. - Pool van de Zeelieden ter Koopvaardij Art. 62 In artikel 3 van de wet van 25 februari 1964 houdende inrichting van een Pool van de zeelieden ter Koopvaardij worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt opgeheven;2° het laatste lid wordt opgeheven. Art. 63 In artikel 3bis van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 26 maart 1999, worden in de voorlaatste zin de woorden « In afwijking van artikel 3, eerste lid » geschrapt.

Art. 64 In artikel 6 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Alleen de personen die voorheen, gedurende een door de Koning bepaalde periode, aan boord van een schip gevaren of gewerkt hebben en op dat ogenblik ingeschreven waren in de Pool van de Zeelieden, kunnen op de toekenning van die wachtgelden aanspraak maken.»; 2° het zesde lid wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de Pool toezicht uitoefent op de gerechtigden op wachtgelden.» Art. 65 In artikel 9, tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij de wet van 10 oktober 1967, worden de woorden « een maand » vervangen door de woorden « drie maanden ».

Art. 66 In artikel 11 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 2° vervallen de woorden « zijn controlekaart ten onrechte laat afstempelen, »;2° in het 4° worden de woorden « personeel » vervangen door de woorden « EU-onderdanen ». HOOFDSTUK V. - Competentiebilan Art. 67 In artikel 109, § 1, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, wordt punt 7°bis ingevoegd luidend als volgt : « 7°bis. De voorbereiding en het afleggen van de examens georganiseerd door de gefedereerde overheden in het kader van een systeem van herkenning, erkenning of certificering van verworven competenties, volgens de toepassingsmodaliteiten vastgesteld door de Koning. » HOOFDSTUK VI. - Startbanen Art. 68 Artikel 45 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, gewijzigd bij de wet van 2 januari 2001, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 45.- § 1. De nieuwe werknemer kan voor een nieuwe startbaanovereenkomst zoals bedoeld in artikel 27, 1°, in aanmerking komen, in zoverre de duur van de startbaanovereenkomst of startbaanovereenkomsten die hij krachtens artikel 27, 1°, voorheen heeft gesloten, een termijn van twaalf maanden niet overschrijdt.

De duur van de nieuwe startbaanovereenkomst is gelijk aan de periode van twaalf maanden verminderd met de periode van uitvoering van de voorheen gesloten startbaanovereenkomst of startbaanovereenkomsten. § 2. De nieuwe werknemer kan voor een nieuwe startbaanovereenkomst zoals bedoeld in artikel 27, 2°, in aanmerking komen, in zoverre de duur van de startbaanovereenkomst of startbaanovereenkomsten die hij krachtens artikel 27, 2°, voorheen heeft gesloten, een termijn van vierentwintig maanden niet overschrijdt.

De duur van de nieuwe startbaanovereenkomst is gelijk aan de periode van vierentwintig maanden verminderd met de periode van uitvoering van de voorheen gesloten startbaanovereenkomst of startbaanovereenkomsten. § 3. De nieuwe werknemer kan voor een nieuwe startbaanovereenkomst zoals bedoeld in artikel 27, 3°, in aanmerking komen, in zoverre de duur van de startbaanovereenkomst of startbaanovereenkomsten die hij krachtens artikel 27, 3°, voorheen heeft gesloten, een termijn van vierentwintig maanden niet overschrijdt.

De duur van de nieuwe startbaanovereenkomst is gelijk aan de periode van vierentwintig maanden verminderd met de periode van uitvoering van de voorheen gesloten startbaanovereenkomst of startbaanovereenkomsten. § 4. In het geval bedoeld in artikel 27, derde lid, geniet de nieuwe werknemer een nieuwe startbaanovereenkomst zoals bedoeld in artikel 27, 1°, zodat zijn werkgever hem tewerkstelt gedurende een periode van twaalf maanden. § 5. De periode van vierentwintig maanden zoals bedoeld in §§ 2 en 3 mag evenwel naar zesendertig maanden gebracht worden in het geval bedoeld in artikel 27, laatste lid, voor zover de nieuwe startbaanovereenkomst afgesloten is om dezelfde opleiding van 36 maanden te kunnen vervolledigen. » HOOFDSTUK VII. - Elektronische aangifte van de mededelingen bedoeld bij de artikelen 49, 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten Art. 69 Artikel 49, vierde, vijfde en zesde lid van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gewijzigd bij de wet van 26 juni 1992, wordt vervangen door de volgende leden : « Uiterlijk de eerste werkdag na de dag van de technische stoornis deelt de werkgever bij een ter post aangetekende brief aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is of op elektronische wijze, waarvan de nadere regelen worden vastgesteld door de Koning, het volgende mee : 1° de datum en de aard van de technische stoornis;2° de datum van het begin van de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Binnen zes dagen na de dag van de technische stoornis deelt de werkgever bij een ter post aangetekende brief aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is of op elektronische wijze waarvan de nadere regelen worden vastgelegd door de Koning een lijst mee met de naam, de voornamen en het adres van de werklieden van wie de arbeidsovereenkomst in haar uitvoering is geschorst.

De directeur van het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is betekent, binnen de door de Koning vastgestelde voorwaarden en nadere regelen, zijn weigering tot erkenning van de ingeroepen omstandigheden die een technische stoornis vormen in de zin van deze wet. » Art. 70 Artikel 50, derde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 26 maart 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De werkgever is verplicht de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, krachtens dit artikel, in elke kalendermaand onmiddellijk mede te delen aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De Koning bepaalt de nadere regelen betreffende deze mededeling, die op elektronische wijze plaats kan vinden alsmede de nadere regelen betreffende het bewijs van het slechte weder. » Art. 71 In artikel 51 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, gewijzigd door de wet van 26 juli 1992 en de wet van 26 maart 1999 en door het koninklijk besluit van 31 december 1983, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1.Op advies van het paritair comité of van de Nationale Arbeidsraad, kan de Koning de voorwaarden bepalen waaronder bij gebrek aan werk wegens economische oorzaken, de uitvoering van de overeenkomst geheel wordt geschorst of een regeling van gedeeltelijke arbeid wordt ingevoerd.

Het koninklijk besluit vermeldt : 1° de wijze waarop en de termijn waarbinnen de nieuwe arbeidsregeling wordt ter kennis gebracht;2° de duur van de nieuwe regeling;3° het maximum aantal werkloosheidsdagen. Mededeling van de aanplakking of van de individuele kennisgeving moet de dag zelf van de aanplakking of van de individuele kennisgeving door de werkgever worden gezonden bij een ter post aangetekende brief aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is of op elektronische wijze waarvan de nadere regelen worden vastgelegd door de Koning.

De Koning kan, na advies van het Beheerscomité van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers en de Nationale Arbeidsraad, de minimale termijn bepalen waarbinnen de nieuwe arbeidsregeling wordt ter kennis gebracht.

De in het tweede lid, 1°, bedoelde kennisgeving en de in het derde lid bedoelde mededeling vermelden : 1° de datum waarop de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of de regeling van gedeeltelijke arbeid zal ingaan en de datum waarop die schorsing of die regeling een einde zal nemen;2° de data waarop de werklieden werkloos zullen zijn. De in het derde lid bedoelde mededeling vermeldt daarenboven : 1° de economische redenen die de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of het instellen van een regeling van gedeeltelijke arbeid rechtvaardigen;2° hetzij de naam, de voornamen en het adres van de werkloos gestelde werklieden, hetzij de afdeling(en) van de onderneming waar de arbeid wordt geschorst.»; 2° in § 2, wordt het vijfde lid vervangen als volgt : « Mededeling van de aanplakking of van de individuele kennisgeving wordt de dag zelf van de aanplakking of van de individuele kennisgeving door de werkgever gezonden bij een ter post aangetekende brief aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is of op elektronische wijze waarvan de nadere regelen worden vastgesteld door de Koning.»; 3° in § 2, wordt het zesde lid vervangen als volgt : « In deze mededeling vermeldt de werkgever daarenboven de economische redenen die de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of het instellen van een regeling van gedeeltelijke arbeid rechtvaardigen.»; 4° in § 5bis wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Deze wijzigingen kunnen eveneens worden meegedeeld op elektronische wijze, waarvan de nadere regelen worden vastgesteld door de Koning.»; 5° in § 6, tweede lid worden de woorden « § 2, laatste lid » vervangen door de woorden « § 2, vijfde lid ». HOOFDSTUK VIII. - Afschaffing van de vervangingsplicht in het kader van de loopbaanonderbreking Art. 72 In artikel 100 van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende de sociale bepalingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986, en de wetten van 21 december 1994 en 26 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden, « Behalve in geval van een beroep op artikel 100bis of ingeval het een werknemer betreft van een kleine en middelgrote onderneming die minder dan 10 werknemers tewerkstelde op 30 juni van het voorgaand burgerlijk jaar, dient de werknemer vervangen te worden door een vergoede volledig werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week.» opgeheven; 2° het vierde lid wordt opgeheven. Art. 73 In artikel 102 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986, en de wetten van 21 december 1994 en 26 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « Behalve in geval van een beroep op artikel 102bis of in geval het een werknemer betreft van een kleine en middelgrote onderneming die minder dan 10 werknemers tewerkstelde op 30 juni van het voorgaand burgerlijk jaar, dient de werknemer vervangen te worden door een vergoede volledig werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week.De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit afwijken van de vervangingsplicht ten aanzien van de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met 1/5, 1/4 of 1/3 van het normaal aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking en kan nadere regels bepalen voor de vervanging van die werknemers. » opgeheven; 2° het derde lid wordt opgeheven. Art. 74 Artikel 105, § 3, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001, wordt opgeheven.

Art. 75 Artikel 106bis van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr 424 van 1 augustus 1986, wordt opgeheven.

TITEL V. - Financiën HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen Art. 76 Artikel 114 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, ingevoegd door de wet van 22 mei 2001, wordt aangevuld als volgt : « met aftrek, in de twee gevallen, van de belasting bedoeld in artikel 112, eerste lid. » Art. 77 Artikel 116 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, ingevoegd door de wet van 22 mei 2001, wordt aangevuld als volgt : « behalve in de gevallen bedoeld in de artikelen 11, § 3, 15, § 2 of 19, § 3, van genoemde wet ».

Art. 78 Artikel 36, § 2, van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen wordt vervangen als volgt : « § 2. 66 % van het totaal bedrag van de opbrengst van de aanvullende belasting bedoeld in artikel 112, tweede lid, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen wordt toegekend aan de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. » HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 19 juli 1930 tot oprichting van de Regie van Telegraaf en Telefoon Art. 79 Artikel 25 van de wet van 19 juli 1930 tot oprichting van de Regie van Telegraaf en Telefoon, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 november 1967, de wet van 21 maart 1991 en het koninklijk besluit van 19 augustus 1992, wordt opgeheven.

TITEL VI. - Energie HOOFDSTUK I. - Wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt Art. 80 In artikel 2 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, worden onderstaande definities 3°bis en 3°ter na 3° opgenomen : « 3°bis « kwalitatieve warmtekrachtkoppeling » : gecombineerde productie van elektriciteit en warmte en ontworpen in functie van de warmtebehoeften van de klant en die leidt tot energiebesparingen in vergelijking met de afzonderlijke productie van dezelfde hoeveelheid warmte en elektriciteit in moderne referentieinstallaties bepaald op basis van de criteria van elk Gewest; 3°ter « tarieven voor hulpelektriciteit » : de tarieven voor hulpelektriciteit zijn deze die verband houden met de levering van elektriciteit in geval van defect van productie-eenheden; ».

Art. 81 Artikel 8, derde lid, 4°, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « hierbij inbegrepen eenheden van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling met een vermogen van minder dan 20 MW en die aangesloten zijn op het transmissienet of op het distributienet; » Art. 82 Artikel 12, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « De tarieven voor hulpelektriciteit voor eenheden van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling met een vermogen van minder dan 20 MW en die aangesloten zijn op het transmissienet of op het distributienet maken deel uit van de tarieven van de ondersteunende diensten. Deze tarieven hangen hoofdzakelijk af van de elektriciteitsconsumptie nodig voor de hulpbehoeften en voor het onderhoud van de eenheden van warmtekrachtkoppeling. » Art. 83 In dezelfde wet wordt een artikel 36bis ingevoegd, luidende : «

Art. 36bis.- Na advies van de Commissie voor de regulering van de Elektriciteit en het Gas, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nodige maatregelen treffen ter omzetting van de bepalingen die voortvloeien uit de richtlijn 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, in zoverre ze van toepassing zijn op het indicatieve programma van de productiemiddelen voor elektriciteit bedoeld in art. 3 en het plan voor ontwikkeling van het transmissienet bedoeld in art. 13. Het advies van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State wordt gepubliceerd samen met het betreffende besluit. Dit besluit houdt op uitwerking te hebben indien het binnen de vijftien maanden na zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad niet bij wet is bekrachtigd. » Art. 84 In artikel 15/13 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, ingevoegd bij de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten, wordt een § 3 toegevoegd, luidende als volgt : « § 3. Na advies van de Commissie voor de regulering van de Elektriciteit en het Gas, kan de Koning, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nodige maatregelen treffen ter omzetting van de bepalingen die voortvloeien uit de richtlijn 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, in zoverre ze van toepassing zijn op het indicatieve plan van bevoorrading in aardgas bedoeld in § 1.

Het advies van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State wordt gepubliceerd samen met het betreffende besluit. Dit besluit houdt op uitwerking te hebben indien het binnen de vijftien maanden na zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad niet bij wet is bekrachtigd. » HOOFDSTUK II Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling Art. 85 Artikel 14 van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling wordt vervangen als volgt : «

Art. 14.- De Raad beschikt over een permanent secretariaat, dat naast personeel met een administratieve opleiding eveneens personeel met een wetenschappelijke opleiding omvat. Het secretariaat staat onder het gezag van het bureau. Het personeel van het secretariaat wordt aangeworven door het bureau.

Bovendien kan de regering mits de Raad hiermee instemt, statutair of contractueel personeel van de Staat ter beschikking stellen van de Raad, ten einde het secretariaat van de Raad te versterken en de samenwerking tussen de Raad en de federale overheidsdiensten te bevorderen. » Art. 86 In afwijking van artikel 7 van dezelfde wet wordt het tweede federaal rapport inzake duurzame ontwikkeling ten laatste tegen 31 december 2002 opgesteld. HOOFDSTUK III De Nationale Instelling voor radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen Art. 87 § 1. De artikelen 87 tot 94 van deze wet hebben tot doel het tarief en de betalingswijze vast te stellen van de bijdrage bedoeld in artikel 179, § 2, 11°, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980. § 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : - de Instelling : de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen, afgekort NIRAS, ingesteld bij artikel 179, § 2, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980; - algemeen reglement op de bescherming tegen ioniserende stralingen : het koninklijk besluit van 28 februari 1963 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking en van de werknemers tegen het gevaar van de ioniserende stralingen en, vanaf 1 september 2001, het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen; - inventaris : de inventaris die met toepassing van artikel 179, § 2, 2°, van de voornoemde wet van 8 augustus 1980 door de Instelling wordt opgemaakt en bijgehouden; - bijdrageplichtigen : de uitbaters, de houders of, bij ontstentenis, de eigenaars van de installaties, de terreinen, de stoffen en de materialen, die de in artikel 179, § 2, 11°, van de voornoemde wet van 8 augustus 1980 bedoelde bijdrage verschuldigd zijn; - Vast technisch comité : het comité bedoeld bij artikel 13, § 4, van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen; - de minister : de minister die bevoegd is voor de Energie.

Art. 88 Vallen onder de verplichting tot het opmaken en bijhouden van een inventaris : 1° de nucleaire installaties van de klassen I, II en III, vergund op basis van het algemeen reglement op de bescherming tegen ioniserende stralingen, en de radioactieve stoffen en materialen die zij bevatten;2° andere besmette terreinen, terreinen waar radioactieve stoffen zijn opgeslagen, besmette en/of geactiveerde installaties en hun radioactieve stoffen en materialen in hoeveelheden of concentraties die niet mogen verwaarloosd worden om redenen van stralingsbescherming.De installaties en terreinen die onder de inventaris vallen kunnen in uitbating zijn, buiten gebruik zijn gesteld of respectievelijk in ontmanteling of in sanering zijn.

Art. 89 De opbrengst van de bijdrage, bedoeld in artikel 179, § 2, 11°, van de voornoemde wet van 8 augustus 1980, wordt uitsluitend bestemd voor het dekken van het geheel van de kosten, die gepaard gaan met het opmaken en het bijhouden van de inventaris.

Art. 90 § 1. Het jaarlijks te betalen bedrag van de bijdrage bedoeld in artikel 179, § 2, 11°, van de voornoemde wet van 8 augustus 1980, is vastgesteld op : 1° 49578,70 EUR per kernreactor bestemd voor de elektriciteitsproductie;2° 24789,35 EUR per tijdelijke opslaginstallatie van bestraalde splijtstof buiten de bekkens van de kernreactoren;3° 74368,06 EUR per opwerkingsfabriek van bestraalde splijtstof;4° 49578,70 EUR per site waarop zich vergunde inrichtingen bevinden waarvan de activiteiten hoofdzakelijk bestaan uit de verwerking, de conditionering en/of de tijdelijke opslag van radioactief afval;5° 24789,35 EUR per kernreactor bestemd voor het onderzoek, behalve als de reactor deel uitmaakt van de installaties van een erkende onderwijsinstelling bedoeld in punt 10.In dit laatste geval is het jaarlijks te betalen bedrag beperkt tot 4957,87 EUR; 6° 24789,35 EUR per onderzoekscentrum dat geen erkende onderwijsinstelling is en dat verschillende installaties en/of terreinen uitbaat of bezit waar radioactieve stoffen aangewend worden;7° 14873,61 EUR per fabriek die kernbrandstof vervaardigt;8° 12394,68 EUR per inrichting waar radioactieve stoffen geproduceerd worden uit bestraalde splijtstoffen en waar zij voor de verkoop geconditioneerd worden;9° 4957,87 EUR per installatie waarin één of meerdere deeltjesversnellers worden uitgebaat met een energie G 11 MeV;10° 2478,94 EUR voor de installaties van een erkende onderwijsinstelling waar gebruik wordt gemaakt van radioactieve stoffen of materialen voor het uitvoeren van onderzoeksactiviteiten in het nucleair domein;11° 619,73 EUR voor elke nucleaire installatie en elk terrein dat nucleaire stoffen bevat, die behoren tot de klasse II bedoeld in het algemeen reglement op de bescherming tegen de ioniserende stralingen, maar die niet behoren tot de punten 1° tot 10°;12° 123,95 EUR voor elke nucleaire installatie en elk terrein dat nucleaire stoffen bevat, die behoren tot de klasse III bedoeld in het algemeen reglement op de bescherming tegen ioniserende stralingen, maar die niet behoren tot de punten 1° tot 11°;13° 12394,68 EUR per nucleaire installatie en per terrein dat radioactieve stoffen bevat en die niet zijn opgenomen in de punten 1° tot 12°, als de sanerings- en ontmantelingskostprijs door de Instelling geraamd wordt op 24789352,48 EUR of meer;de bijdrage is 2478,94 EUR als de sanerings- en ontmantelingskostprijs door de Instelling geraamd wordt op meer dan 2478935,25 EUR maar minder dan 24789352,48 EUR; de bijdrage is 1239,47 EUR als de sanerings- en ontmantelingskostprijs door de Instelling geraamd wordt op 2478935,25 EUR of minder. § 2. De onderdelen van het artikel die in de eerste rij en de eerste en vierde kolom van de volgende rijen van onderstaande tabel worden vermeld, hebben betrekking op deze wet. Voor de bedragen die in euro worden vermeld in de tweede kolom van de tabel gelden vanaf 27 juli 2000 tot 31 december 2001 de bedragen in Belgische frank vermeld in de derde kolom.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 3. Voor de installaties die uitsluitend over een vergunning beschikken voor bliksemafleiders dient er geen bijdrage betaald te worden. § 4. Als meerdere nucleaire installaties en/of terreinen die radioactieve stoffen bevatten tot de verantwoordelijkheid behoren van eenzelfde uitbater, houder of eigenaar, zijn de volgende regels van toepassing : 1° als één of meerdere van die installaties behoren tot de klasse I, moet de uitbater, houder of eigenaar volgende bedragen betalen : - het bedrag vermeld in § 1 voor elk van de installaties van de klasse I; - een bedrag voor alle andere installaties en terreinen samen, namelijk het hoogste bedrag vermeld in § 1 voor de betrokken installaties en terreinen; 2° als geen van die installaties behoort tot de klasse I, moet de uitbater, houder of eigenaar slechts één bedrag betalen, namelijk het hoogste bedrag vermeld in § 1 voor de betrokken installaties en terreinen. § 5. De bedragen vastgelegd in § 1 zijn van toepassing voor het jaar 2000. Deze bedragen worden jaarlijks aan de index gekoppeld volgens de volgende formule : Mn = M1 x In/104,61 In deze formule hebben de symbolen de volgende betekenis : M1 : bedrag op 1 januari 2000; Mn : bedrag op 1 januari van het jaar n;

In : index van de consumptieprijzen van toepassing op 1 januari van het jaar n.

Art. 91 § 1. Vanaf het jaar 2001 richt de Instelling in de loop van het eerste kwartaal van ieder jaar een betalingsbevel aan elke bijdrageplichtige, dat het te betalen bedrag van de bijdrage vermeldt. De Instelling voegt er een uittreksel bij uit de inventaris, bevattende tenminste de volgende inlichtingen van het te saneren goed waarop de betaling betrekking heeft : de verwijzing naar één van de categorieën vermeld in artikel 90, het bewijs van de inventarisplicht en de berekeningswijze van het vastgestelde bedrag. Het jaarlijks te betalen bedrag van de bijdrage is verschuldigd op het in het betalingsbevel vermelde rekeningnummer van de Instelling binnen de twee maanden vanaf de ontvangstdatum, behalve wanneer artikel 92 van toepassing is. In dit laatste geval gebeurt de betaling binnen de maand na de beslissing van de Minister. Vervallen en niet voldane betalingsbevelen worden van rechtswege vermeerderd met de wettelijke intresten. § 2. Voor de jaren 2000 en 2001 worden de betalingsbevelen, die de Instelling in de jaren 2000 en 2001 aan elke bijdrageplichtige heeft gericht op basis van artikel 5 van het koninklijk besluit van 31 mei 2000 houdende vaststelling van de bijdragen voor de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen voor het opstellen en bijhouden van een inventaris van alle nucleaire installaties en alle terreinen die radioactieve stoffen bevatten, geacht betalingsbevelen in de zin van § 1 van dit artikel te zijn. § 3. De bijdragen die op basis van deze wet verschuldigd zijn voor de jaren 2000 en 2001 worden gecompenseerd met de bijdragen die reeds zijn betaald op basis van het koninklijk besluit van 31 mei 2000 houdende vaststelling van de bijdragen voor de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen voor het opstellen en bijhouden van een inventaris van alle nucleaire installaties en alle terreinen die radioactieve stoffen bevatten maar die onverschuldigd worden door de intrekking van voornoemd koninklijk besluit op basis van artikel 94, § 1.

Art. 92 De bijdrageplichtige kan bij de Minister, binnen de 30 dagen na ontvangst van het betalingsbevel, bij aangetekend schrijven, beroep aantekenen tegen de gevorderde bijdrage, indien hij van oordeel is dat de vordering niet rechtsgeldig is, dat de installatie, het terrein, de stoffen of de materialen niet onder de inventaris vallen of dat het aangerekende bedrag niet correct is. De minister neemt een beslissing binnen de 90 dagen na de datum van verzending van het beroep.

Art. 93 De Instelling stelt ieder jaar een overzicht op van de bedragen ontvangen in het voorgaande jaar en van de uitgaven verbonden met het opmaken en het bijhouden van de inventaris, alsook een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden. Zij houdt met dit doel een aangepaste boekhouding bij. Zij stelt ter informatie een technisch verslag en een financiële afrekening op ter bestemming van het Vast technisch comité.

Aan de hand van deze inlichtingen evalueert de Instelling de bedragen vastgesteld in artikel 90 en formuleert zo nodig aanbevelingen tot aanpassing ervan aan de Minister. Ten laatste op 30 juni van elk jaar maakt de Instelling het overzicht, de beschrijving van de uitgevoerde werken en haar evaluatie over aan de Minister, die deze meedeelt aan de Ministerraad.

Art. 94 § 1. Het koninklijk besluit van 31 mei 2000 houdende vaststelling van de bijdragen voor de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen voor het opstellen en bijhouden van een inventaris van alle nucleaire installaties en alle terreinen die radioactieve stoffen bevatten, wordt opgeheven. § 2. Artikel 179, § 2, 11°, derde lid, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, wordt opgeheven.

TITEL VII. - Landsverdediging Art. 95 Het Koninklijk Museum voor het Leger en de Krijgsgeschiedenis, wetenschappelijke instelling van de Staat, afhankelijk van de minister van Landsverdediging, vormt een Staatsdienst met afzonderlijk beheer zoals bepaald in artikel 140 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit gecoördineerd op 17 juli 1991.

TITEL VIII. - Ambtenarenzaken Art. 96 § 1. In de federale overheidsdiensten wordt de leiding, onder de verantwoordelijkheid van betrokken minister, uitgeoefend door de houders van een managementfunctie aangeduid overeenkomstig de reglementaire bepalingen betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten. § 2. De graden van rang 17 en 16 worden afgeschaft bij de ambtshalve overheveling van hun titularissen naar een federale overheidsdienst.

Deze titularissen behouden hun graad ten persoonlijke titel.

De titularissen van de afgeschafte graden van rang 17 en 16 die niet aangesteld worden in een managementfunctie, worden niet meer geïntegreerd in de hiërarchische structuur. Ze worden aangeduid als opdrachthouder door de minister voor wat betreft de rang 17 en door de voorzitter van het directiecomité voor wat betreft de rang 16.

De opdracht wordt bepaald wat de titularis van de afgeschafte graad van rang 17 betreft na overleg door de minister en wat de titularis van de afgeschafte graad van rang 16, na overleg door de voorzitter van het directiecomité.

Zij behouden het voordeel van hun weddenschaal verbonden aan hun afgeschafte graad.

Art. 97 In artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 april 1997 en de wet van 22 maart 1999 worden de volgende wijzigingen aangebracht : A. § 1, tweede lid, 1°, wordt vervangen als volgt : « 1° de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten en de diensten die ervan afhangen; »;

B. § 1, tweede lid, wordt aangevuld als volgt : « 4° de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling. »;

C. artikel 1 wordt aangevuld als volgt : « § 4.Dit hoofdstuk is van toepassing op de besturen en andere diensten van de federale ministeries zolang zij niet vervangen zijn door de in § 1, tweede lid, 1° beoogde overheidsdiensten. » Art. 98 Artikel 22 van dezelfde wet, vervangen door de wet van 26 maart 2001, wordt opgeheven.

Art. 99 In artikel 5 van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector worden de woorden « worden verplicht » vervangen door de woorden « kunnen worden ».

Art. 100 In artikel 9, § 1, van dezelfde wet worden de woorden « wordt verplicht » vervangen door de woorden « kan worden ».

Art. 101 In artikel 10quater, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 3 december 1997, worden de woorden « wordt verplicht » vervangen door de woorden « kan worden ».

Art. 102 De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer : 1° de opslag en het beheer van gegevens functioneel opdelen tussen de federale ministeries, de federale overheidsdiensten, de federale wetenschappelijke instellingen, de federale instellingen van openbaar nut en de federale sociale parastatalen;.

Onder gegevens wordt verstaan de gegevens die de federale openbare diensten, vermeld in het vorig lid, nodig hebben voor de uitvoering van een opdracht die hun is opgelegd door of krachtens een wet; 2° de federale openbare diensten, vermeld in 1°, verplichten om deze gegevens in te zamelen, bij voorkeur langs elektronische weg, bij de andere federale openbare diensten, vermeld in 1°, waar deze gegevens beschikbaar zijn;3° de federale openbare diensten, vermeld in 1°, verplichten om gegevens waarover zij beschikken, mee te delen, bij voorkeur langs elektronische weg, aan andere federale openbare diensten, vermeld in 1°, die deze gegevens nodig hebben voor de uitvoering van een opdracht die hen is opgelegd door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie;4° aan federale openbare diensten, vermeld in 1°, het gebruik toestaan of opleggen van eenvormige identificatiesleutels;5° de modaliteiten bepalen waarop de inzameling en de mededeling van de gegevens bedoeld in 2° en 3° plaatsvindt. De Koning kan, bij een besluit vasgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer, wetsbepalingen aanpassen die betrekking hebben op de wijze van inzameling en mededeling van gegevens om deze in overeenstemming te brengen met de regels en modaliteiten die Hij heeft vastgelegd in uitvoering van het eerste lid.

Art. 103 Er wordt een staatsdienst met afzonderlijk beheer, zoals bepaald in artikel 140 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991 opgericht, met de naam Fed +, die behoort tot de federale overheidsdienst Personeel en Organisatie en belast is met het ontwikkelen van culturele, promotionele, ontspannende, vormende en sportieve initiatieven ten behoeve van de federale ambtenaren.

De nadere bepalingen worden vastgelegd door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

TITEL IX. - Binnenlandse zaken HOOFDSTUK I. - Wijziging van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen Art. 104 In artikel 6, § 2, 3°, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, gewijzigd door de wetten van 22 december 1989, 22 mei 1990 en 29 april 1996, worden de woorden « artikel 12 » vervangen door de woorden « de artikelen 10bis en 12 ». HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus Art. 105 Artikel 30, derde lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, wordt vervangen als volgt : « In de meergemeentenzone wordt de bijzondere rekenplichtige op voorstel van het politiecollege aangewezen door de politieraad onder de gemeenteontvangers en de ontvangers van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een van de gemeenten die deel uitmaken van de politiezone of van een andere politiezone.

De politieraad kan evenwel een beroep doen op een gewestelijke ontvanger of op een personeelslid van een al dan niet tot de politiezone behorende gemeente of openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat voldoet aan de voorwaarden om in zijn gemeente benoemd te worden tot gemeenteontvanger of ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met uitzondering, in voorkomend geval, van een leeftijdsvoorwaarde.

Eenzelfde persoon kan worden aangewezen als bijzondere rekenplichtige van meerdere politiezones.

De bijzondere rekenplichtige die geen ontvanger is, legt de eed af in handen van de voorzitter van het politiecollege in de bewoordingen bepaald in artikel 137. » Art. 106 In artikel 31 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid worden de woorden « die geen ontvanger is van een gemeente of, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en die geen gewestelijk ontvanger is, » ingevoegd tussen de woorden « De bijzondere rekenplichtige » en de woorden « in de meergemeentezone » en wordt het woord « aanvullende » geschrapt;2° In het tweede lid wordt het woord « aanvullende » geschrapt;3° In het derde lid worden de woorden « in voorkomend geval », ingevoegd tussen de woorden « deze » en « moet stellen ». Art. 107 In artikel 32 van dezelfde wet wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Het politiecollege wijst, op voorstel van de bijzondere rekenplichtige die geen ontvanger is van een gemeente of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en die geen gewestelijke ontvanger is, een lid van het administratief en logistiek kader of een bijzondere rekenplichtige van een andere politiezone of een ontvanger van een gemeente of van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan om hem, onder zijn verantwoordelijkheid, in geval van gewettigde afwezigheid te vervangen voor een periode van maximum dertig dagen. Die vervanging kan voor eenzelfde afwezigheid tweemaal met ten hoogste dezelfde termijn worden verlengd. In alle andere gevallen kan de politieraad een waarnemende bijzondere ontvanger aanduiden die moet voldoen aan de voorwaarden om tot bijzondere rekenplichtige aangewezen te worden. De waarnemende bijzondere rekenplichtige oefent alle bevoegdheden van de bijzondere rekenplichtige uit. De vergoeding van de bijzondere rekenplichtige wordt aan zijn vervanger uitgekeerd. » Art. 108 Een artikel 32bis wordt ingevoegd in dezelfde wet, luidende : «

Art. 32bis.- De politieraad kan een vergoeding vaststellen voor de secretaris in de meergemeentezone bedoeld in artikel 29. Deze vergoeding kan niet hoger zijn dan het maximale bedrag dat door de Koning is bepaald voor de vergoeding van de bijzondere rekenplichtige in uitvoering van artikel 32 van de wet. » Art. 109 In dezelfde wet wordt een artikel 34bis ingevoegd, luidende : «

Art. 34bis.- Onverminderd artikel 30, zevende lid, mogen de dotaties, toelagen en bijdragen in de uitgaven van de gemeenten als politiezone en van de meergemeentenpolitiezones, hun aandeel in de bij de wet, het decreet of de ordonnantie ten voordele van de politiezones ingestelde fondsen en in het algemeen alle sommen die de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten en de provincies en de gemeenten om niet verlenen aan de politiezones rechtstreeks gestort worden op de rekeningen geopend namens de gerechtigde gemeenten of politiezones bij financiële instellingen die voldoen, naar gelang het geval, aan de voorschriften van de artikelen 7, 65 en 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.

De in het eerste lid bedoelde financiële instellingen worden gerechtigd om het bedrag van de opeisbare schulden, door de gemeente met betrekking tot de politiedienst of door de politiezone tegenover hen aangegaan, ambtshalve in mindering te brengen van het tegoed van de rekeningen die zij ten behoeve van die gemeente of van die politiezone hebben geopend. » Art. 110 Een artikel 41bis wordt ingevoegd in dezelfde wet, luidende : «

Art. 41bis.- De federale toelagen, uitgetrokken op basis van artikel 41 en voorzien op het programma 90/1 « Federale dotatie » van de begroting « Federale politie en geïntegreerde werking », mogen het voorwerp uitmaken van ordonnantiën van vaste uitgaven en mogen worden vastgelegd en vereffend door tussenkomst van de Centrale Dienst van Vaste Uitgaven. » Art. 111 In artikel 71, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « binnen de twintig dagen » tussen het woord « worden » en de woorden « voor goedkeuring » ingevoegd.

Art. 112 In artikel 85, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « binnen de twintig dagen » tussen het woord « wordt » en de woorden « een lijst » ingevoegd.

Art. 113 In artikel 87, § 4, van dezelfde wet worden de woorden « de veertig dagen » vervangen door de woorden « de termijnen bepaald in artikel 88 ».

Art. 114 In artikel 88 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « De in artikel 85 bepaalde besluiten zijn niet langer vatbaar voor schorsing of vernietiging door de overheden bedoeld in artikel 87 indien deze hun beslissing niet hebben genomen en naar de gemeenteoverheid of de overheid van de meergemeentenzone hebben verstuurd binnen een termijn van respectievelijk vijfentwintig dagen, wat de schorsing door de gouverneur betreft, en veertig dagen, wat de vernietiging door de minister van Binnenlandse Zaken betreft.Die termijnen gaan in de dag volgend op het versturen van de in artikel 85 bedoelde lijst waarop zij zijn vermeld. »; 2° in § 1, derde lid, worden de woorden « een termijn van vijfentwintig dagen » vervangen door de woorden « de termijnen bepaald in het eerste lid.»; 3° in § 2 worden de woorden « een termijn van vijfentwintig dagen » vervangen door de woorden « de termijnen bepaald in § 1, eerste lid ». Art. 115 In dezelfde wet wordt een artikel 149ter ingevoegd, luidende : «

Art. 149ter.- De basisallocaties met betrekking tot de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie worden gehergroepeerd in een afzonderlijke organisatieafdeling van de begroting van de federale politie en van de geïntegreerde werking. » Art. 116 Een artikel 246bis wordt ingevoegd in dezelfde wet, luidende : «

Art. 246bis.- De aanwijzingen bij de centrale diensten van de federale politie en bij de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie mogen tot 31 december 2002 zonder taalkaders plaatsvinden. » Art. 117 Artikel 247 van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende leden : « De Koning kan de in het eerste lid bedoelde eerste aanstellingen uitvoeren zonder dat voorafgaandelijk een organiek kader en zonder dat voorafgaandelijk taalkaders voor de federale politie en voor de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie zijn vastgesteld.

De taalpariteit wordt tot stand gebracht, enerzijds, in de groep samengesteld uit de commissaris-generaal, de inspecteur-generaal, de directeurs-generaal en de adjunct-directeurs-generaal en, anderzijds, in de groep van directeurs bij een algemene directie van de federale politie en bij de diensten van de commissaris-generaal en van de adjunct-inspecteurs-generaal. » Art. 118 Een artikel 247quater wordt ingevoegd in dezelfde wet, luidende : «

Art. 247quater.- De overgang van het personeel, bedoeld in de artikelen 128 en 235, wordt, voor wat betreft de onmiddellijke opeisbaarheid van geldelijke rechten, niet beschouwd als een verandering van werkgever. » Art. 119 In artikel 248, eerste lid, 4°, van dezelfde wet worden de woorden « artikel 39 » vervangen door de woorden « de artikelen 39 en 40 ».

Art.120 In artikel 248, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 december 2000, worden de woorden « artikelen 202 tot 206 en 208 tot 210 » vervangen door de woorden « artikelen 202 tot 210 ».

Art. 121 Een artikel 248quinquies wordt ingevoegd in dezelfde wet, luidende : «

Art. 248quinquies.- De overheid die tot aan de datum van de instelling van het lokale politiekorps, ingevolge artikel 248, de kosten heeft gedragen van de wedde en in voorkomend geval, van de toelagen en vergoedingen verschuldigd aan de korpschef van de lokale politie of van de huisvesting, kleding of uitrusting van deze politieambtenaar, is gerechtigd de bedragen van de mandaattoelage als korpschef van de lokale politie, terug te vorderen van de gemeente of de politiezone, waar de korpschef is aangewezen.

Kent die overheid aan die politiezone een toelage of een dotatie toe dan neemt zij dit bedrag vooraf van die toelage of dotatie voor het jaar 2002.

Is die overheid een gemeente van een meergemeentezone die de bedoelde kosten heeft gedragen van een korpschef afkomstig uit een gemeente van buiten de zone of van de federale politie dan is die gemeente gerechtigd de bedoelde wedde, toelagen en vergoedingen, met inbegrip van mandaatstoelage, die werden uitbetaald aan die korpschef terug te vorderen van de politiezone waar de korpschef is aangewezen. » Art. 122 Een artikel 248sexies wordt ingevoegd in dezelfde wet, luidende : «

Art. 248sexies.- In het jaar 2002 mogen in een meergemeentenzone elke maand door middel van voorlopige kredieten uitgaven gedaan worden ten belope van ten hoogste één twaalfde van het totale bedrag van de gewone dienst van de begroting zoals die door de politieraad is vastgesteld of, indien de begroting nog niet is vastgesteld, ten belope van het bedrag dat door de politieraad daartoe is bepaald, als die uitgaven door het politiecollege onontbeerlijk worden geacht voor de continuïteit van de politiedienst in de zone en tevens, onder de vorm van voorschotten, voor de betalingen van netto-wedden die verschuldigd zijn aan de personeelsleden en aan de bijzondere rekenplichtige. » Art. 123 Een artikel 248septies wordt ingevoegd in dezelfde wet, luidende : «

Art. 248septies.- Indien de personeelsleden van de territoriale brigades van de federale politie, bedoeld in artikel 235, op 1 januari 2002 nog niet zijn overgegaan naar de lokale politie of indien deze personeelsleden op welke datum ook overgaan naar de lokale politie en blijkt dat de gemeente of de politiezone in gebreke blijft of zal blijven om de wedden, toelagen en vergoedingen te betalen die aan deze personeelsleden verschuldigd zijn, dan is de uitbetalingsdienst van de federale politie gemachtigd onder de vorm van voorschotten, bedragen gelijk aan de netto-wedden aan de personeelsleden uit te betalen en de gedane uitgaven in mindering te brengen van de federale toelage die aan die politiezone verschuldigd is. Alle uitgaven aldus gedaan door de federale politie worden, ook voor alle sociale en fiscale aangelegenheden, geacht te zijn gedaan door en voor de desbetreffende politiezone. » Art. 124 Een artikel 248octies wordt ingevoegd in dezelfde wet, luidende : «

Art. 248octies.- Het personeel waarvoor de gemeente een toelage ontvangt van de federale overheid in uitvoering van een veiligheids- of preventiecontract en waarvan de arbeidsovereenkomst een einde neemt op 31 december 2001, wordt voor de toepassing van artikel 235, derde lid, geacht nog steeds in dienst te zijn op de datum van oprichting van het lokale politiekorps. » Art. 125 Een artikel 248nonies wordt ingevoegd in dezelfde wet, luidende : «

Art. 248nonies.- Voor de maand of maanden in het jaar 2002 waarin het lokale politiekorps nog niet is opgericht overeenkomstig artikel 248 neemt de minister van Binnenlandse Zaken ten voordele van de federale politie op de federale toelage voor die maand of maanden het door hem bepaalde bedrag vooraf dat rechtstreeks of onrechtstreeks nodig is voor het verder functioneren van de territoriale brigades van de federale politie.

Deze voorafgenomen bedragen kunnen voor de personeelskost, overeenkomstig artikel 248septies, worden aangewend alsmede voor de werkingskosten van de territoriale brigades van de federale politie.

Het saldo wordt slechts uitbetaald aan de politiezone nadat zij is opgericht ingevolge artikel 248. » Art. 126 Een artikel 248decies wordt ingevoegd in dezelfde wet, luidende : «

Art. 248decies.- Indien bij de instelling van het lokale politiekorps het sociaal secretariaat GPI de gegevens betreffende de personeelsleden van de gemeentepolitie niet heeft overgenomen, betaalt de bijzondere rekenplichtige, onder de vorm van voorschotten, een bedrag uit gelijk aan de netto-wedden van deze personeelsleden, gebaseerd op de laatste bekende gegevens die de gemeenten hem verstrekken. » Art. 127 Een artikel 248undecies wordt ingevoegd in dezelfde wet, luidende : «

Art. 248undecies.- Voor de maand of maanden van het jaar 2002 waarin het lokale politiekorps nog niet is ingesteld overeenkomstig artikel 248 neemt de gemeenteontvanger ten voordele van het lokale politiekorps op de gemeentelijke dotatie voor die maand of maanden het door hem bepaalde bedrag vooraf dat rechtstreeks of onrechtstreeks nodig is voor het verder functioneren van de gemeentepolitie. » Art. 128 Een artikel 248duodecies wordt ingevoegd in dezelfde wet, luidende : «

Art. 248duodecies.- Indien het lokale politiekorps nog niet is opgericht op 1 januari 2002, is de gemeenteontvanger gemachtigd om, onder de vorm van voorschotten, bedragen gelijk aan de netto-wedden en gebaseerd op de laatst bekende gegevens, uit te keren aan de personeelsleden van de gemeentepolitie, ten laste van het bedrag ingeschreven voor de gemeentelijke dotatie aan de politiezone. » Art. 129 In artikel 260, vijfde lid, van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 27 december 2000, worden de woorden « , 140 en 207 » vervangen door de woorden « en 140 ». HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 19 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten Art. 130 In de artikelen 19, 1°, a), 19, 2°, a), 20,1°, a) en 20, 2°, a) van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, wordt telkens het woord « hulpagenten-, » ingevoegd tussen de woorden « voor de leden van het » en de woorden « basis- en middenkader ». HOOFDSTUK IV. - Bijzondere bepaling Art. 131 Deel XII van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten wordt bekrachtigd.

TITEL X. - Ontwikkelingssamenwerking Wijziging van de wet van 21 december 1998 tot oprichting van de « Belgische Technische Coöperatie » in de vorm van een vennootschap van publiek recht Art. 132 Artikel 6, § 1, eerste lid, van de wet van 21 december 1998 tot oprichting van de « Belgische Technische Coöperatie » in de vorm van een vennootschap van publiek recht wordt aangevuld als volgt : « 5° de uitvoering van programma's voor de bevordering van eerlijke handel ».

Art. 133 Artikel 15, § 2, 4°, eerste streepje, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « de modaliteiten van de tussenkomst ter financiering van de BTC en de activiteiten die haar krachtens de artikelen 5 en 6 van dezelfde wet zijn toevertrouwd, evenals de grondregelen voor de tarieven en de facturatie voor de uitvoering van deze taken van openbare dienst. » Art. 134 In artikel 28, § 5, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid vervalt 2° in het vijfde lid wordt het woord « zestig » vervangen door het woord « dertig ». Art. 135 In artikel 29, § 1, eerste lid van dezelfde wet worden de woorden « financiële toestand » vervangen door de woorden « de financiële en thesaurietoestand ».

Art. 136 In artikel 30, § 3, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « vóór 30 april » vervangen door de woorden « vóór 31 mei »;2° in het tweede lid worden de woorden « vóór 31 mei » vervangen door de woorden « vóór 30 juni ». Art. 137 In artikel 31 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de eerste lid, 3°, wordt vervangen als volgt : « 3° een tussenkomst ter financiering van de BTC en de activiteiten die haar krachtens de artikelen 5 en 6 van dezelfde wet zijn toevertrouwd, volgens de modaliteiten in het beheerscontract bedoeld in artikel 15, § 2, 4° van dezelfde wet.»; 2° het laatste lid wordt vervangen als volgt : « De BTC kan leningen aangaan mits voorafgaand akkoord van de minister van Begroting, de minister van Financiën en de minister bevoegd voor de internationale samenwerking.» Art. 138 Artikel 34, § 2, van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 139 Artikel 34, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « De personeelsformatie legt de permanente personeelsbehoefte vast die de BTC in staat stelt de taken van openbare dienst, zoals toevertrouwd krachtens de artikelen 5 en 6, uit te voeren. » Art. 140 Artikel 35, § 1, tweede lid, 1°, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « 1° de tegemoetkoming aan de personeelsbehoeften die een aanvulling betekenen van het permanent kader zoals gedefinieerd in artikel 34 en erop gericht zijn het fluctuerend werkvolume op te vangen. » TITEL XI. - Justitie Art. 141 Binnen het ministerie van Justitie wordt een Staatsdienst met afzonderlijk beheer opgericht, genoemd « Regie van de gevangenisarbeid ».

Art. 142 De Regie van de gevangenisarbeid is belast met het aanbod inzake en de organisatie van de arbeid van de gedetineerden en met ondersteunende opdrachten die betrekking hebben op het functioneren van de gevangenissen.

De Koning bepaalt bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad de activiteiten die verbonden zijn aan de in het eerste lid bedoelde opdrachten.

Art. 143 Opgeheven worden : 1° de wet van 30 april 1931 tot inrichting van de regie van den gevangenisarbeid;2° artikel 2 van de wet van 30 december 1922 houdende de begrooting van 's Lands Middelen voor het dienstjaar 1923, alsmede bepalingen betreffende de oorlogsschattingen aan de Belgische Natie door de bezettende macht opgelegd, de zelfstandigheid der landbouwexploitaties afhangende van de gestichten voor opvoeding en weldadigheid en van de strafkolonie geplaatst onder het gezag van het Ministerie van Justitie, de gedeeltelijke verlenging der wet van 4 maart 1919 houdende regeling der wissel- en openbare fondsenbeurzen, en het herstel in natuur. TITEL XII. - Economische zaken Wijziging en uitbreiding van de organieke wet houdende oprichting van begrotingsfondsen Art. 144 In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, aan de rubriek 32-2, Fonds tot dekking van de accreditatie- en certificatiekosten worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de tweede kolom, Aard van de toegewezen ontvangsten, worden de volgende wijzigingen aangebracht : - in de Nederlandse tekst wordt het woord « heffingen » vervangen door het woord « retributies »; - deze kolom, waarvan de bestaande tekst punt 1° zal vormen, wordt aangevuld als volgt : « 2° de ontvangsten afkomstig van de activiteiten van het accreditatiesysteem in verband met : a) het organiseren van de nationale en internationale vergelijkende programma's met betrekking tot de evaluatiecriteria die gebruikt worden voor het vaststellen van de deskundigheid van de geaccrediteerde instellingen;b) het organiseren van seminaries en voorlichtingsactiviteiten met betrekking tot de accreditatie;c) het organiseren van seminaries en vormingsactiviteiten voor auditoren;d) het verkopen van bijzondere documenten, brochures en repertoria die rechtstreeks verband houden met het doel en de werking van het accreditatiesysteem;e) het uitvoeren, na advies van de Nationale Raad voor Accreditatie en Certificatie, van elke andere taak die kan bijdragen tot de goede werking van het accreditatiesysteem;f) schenkingen en legaten ».2° in de derde kolom, Aard van de gemachtigde uitgaven, worden de volgende wijzigingen aangebracht : « - in de huidige kolom, die punt 1° zal vormen, wordt het woord « laboratoria » vervangen door het woord « organen »;»; - deze kolom wordt aangevuld als volgt : « 2° financiering van deelname aan de activiteiten met het oog op het bekomen van een wederzijdse erkenning tussen het accreditatiesysteem en gelijkaardige systemen in andere staten; 3° financiering van het organiseren van en het deelnemen aan nationale of internationale vergelijkende programma's met inbegrip van het eventueel verwerven van de noodzakelijke middelen voor die programma's, welke laatste tot doel hebben de evaluatiecriteria te ontwikkelen die gebruikt worden voor het vaststellen van de deskundigheid van de geaccrediteerde instellingen;4° financiering van het organiseren van seminaries en voorlichtingsactiviteiten met betrekking tot de accreditatie;5° financiering van het organiseren van seminaries en vormingsactiviteiten voor de auditoren;6° financiering van het uitgeven en verspreiden van documenten, brochures en repertoria die rechtstreeks verband houden met het doel en de werking van het accreditatiesysteem;7° financiering van het uitvoeren, door instanties of personen aangeduid door het accreditatiesysteem, van activiteiten die de ontwikkeling en de werking van het accreditatiesysteem bevorderen;8° financiering van de bijdragen voor het deelnemen van het accreditatiesysteem aan internationale organisaties die in rechtstreeks verband staan met de overeenkomstigheidsevaluatie.» Art. 145 In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, aan de rubriek 32-5 Fonds voor zandwinningen - Continentaal Plat van België worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste kolom, Benaming van het organiek begrotingsfonds, worden de woorden « Fonds voor zandwinningen - Continentaal Plat van België » vervangen door de woorden « Fonds voor de exploratie en de exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat van België »;2° de tweede kolom, Aard van de toegewezen ontvangsten, wordt vervangen als volgt : « de vergoedingen gestort door de belanghebbenden in verband met : a) de exploratie en exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat;b) de uitvoering van studies en deelname aan nationale en internationale onderzoeksprojecten betreffende het continu onderzoek naar de invloed van de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat op de sedimentafzettingen en op het mariene milieu;c) de organisatie van of de deelname aan nationale of internationale evenementen, werkgroepen of studiedagen;d) het onderzoek naar nieuwe exploitatiezones of naar de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat;e) de geldboeten bedoeld in artikel 10 van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en exploitatie van de niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat »;3° de derde kolom, Aard van de gemachtigde uitgaven, wordt vervangen als volgt : « 1° financiering van het continu onderzoek naar de invloed van de exploratie- en exploitatie-activiteiten van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en de ondergrond van de territoriale zee en het continentaal plat op de sedimentafzettingen en op het mariene milieu;2° financiering van controle van de naleving van de voorwaarden van de exploratie en exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en van de ondergrond van de territoriale zee en het continentaal plat;3° financiering van het organiseren van en het deelnemen aan nationale of internationale evenementen, werkgroepen, studiedagen of onderzoeksprojecten;4° financiering van het onderzoek naar nieuwe exploitatiezones of naar minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem, de ondergrond van de territoriale zee en het continentaal plat.» Art. 146 § 1. Er wordt een Fonds Kansspelen opgericht dat een begrotingsfonds vormt in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. § 2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen worden in de rubriek 32 - Economische Zaken, de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de eerste kolom, Benaming van het organiek begrotingsfonds, wordt aangevuld met de rubriek « 32-10 Fonds Kansspelen »;2° de tweede kolom, Aard van de toegewezen ontvangsten, wordt aangevuld met de rubriek 32-10 : « de vergoedingen gestort door de belanghebbenden betreffende de controles voor de modelgoedkeuring en de navolgende controles, bedoeld in artikel 53, 6°, van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers »;3° in de derde kolom, Aard van de gemachtigde uitgaven, wordt een nieuwe rubriek 32-10 ingevoegd, luidende : « 1° financiering van het uitvoeren van de in artikel 52 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers bedoelde controles, met inbegrip van de eventuele aanschaf van het nodige materieel en de nodige middelen;2° financiering van het organiseren van seminaries en voorlichtingsactiviteiten;3° financiering van het uitgeven en verspreiden van documenten, brochures en repertoria.» Art. 147 In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van de begrotingsfondsen wordt rubriek 32-3 opgeheven.

Het saldo van de ontvangsten en uitgaven van het fonds tot dekking van de uitgaven voortvloeiend uit de oprichting van de Belgische Kalibratie Organisatie wordt overgedragen aan het Fonds tot dekking van de accreditatie- en certificatiekosten, dat de activiteiten ervan overneemt.

TITEL XIII Telecommunicatie en overheidsbedrijven en participaties HOOFDSTUK I. - Telecommunicatie Art. 148 Artikel 68 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995, van 19 december 1997, van 3 juli 2000 en van 2 januari 2001, en de koninklijke besluiten van 28 oktober 1996, van 4 maart 1999 en van 21 december 1999, wordt aangevuld als volgt : « 40° Identificatie van de oproepende lijn : nummer, teken of geheel van tekens dat aan een abonnee, eindgebruiker of eindapparaat is toegewezen, waarmee deze door andere abonnees, eindgebruikers of occasionele gebruikers van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten opgeroepen kan worden; 41° Identificatie van de oproeper : elk gegeven, rechtstreeks of onrechtstreeks beschikbaar, in de netwerken en diensten van een operator of een andere verstrekker van telecommunicatiediensten, dat het oproepnummer van het eindapparaat, de naam van de abonnee en de plaats waar het eindtoestel zich bevindt op het ogenblik van de oproep bepaalt;42° Nooddienst : overheidsdienst of dienst van openbaar nut, erkend door de overheid, die bijstand of hulp levert;43° Noodnummer : verkort nummer voor de oproep naar een nooddienst;44° Noodoproep : oproep naar een noodnummer of naar het nummer van een nooddienst in het kader van de verlening van bijstand of hulp;45° Beheercentrale van noodoproepen : de plaats waar noodoproepen naar een nooddienst binnen een werkingsgebied worden beheerd, hierna « beheercentrale » genoemd;46° Werkingsgebied van een beheercentrale : geografisch gebied waarvoor de beheercentrale alle oproepen naar de nooddienst beheert, hierna « werkingsgebied » genoemd ».» Art. 149 Artikel 109, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 20 december 1995, wordt aangevuld als volgt : « Het Instituut controleert de naleving van de boekhoudkundige principes die zijn vastgesteld in het koninklijk besluit bedoeld in het vorige lid. Elk jaar wordt een overeenstemmingsverklaring gepubliceerd. » Art. 150 In artikel 109terE van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997, en gewijzigd bij de wetten van 10 juni 1998 en van 28 november 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld als volgt : « 4° wanneer de handelingen worden gesteld in het kader van de algemene opdracht inzake toezicht en controle die aan het Instituut is toegekend bij artikel 75, § 3 van deze wet.De door het Instituut gevraagde inlichtingen kunnen slechts betrekking hebben op de identiteit en het adres van een houder van een telefoonnummer, alsook op de referenties van de opgeroepen nummers en de boekhoudkundige gegevens met betrekking tot de facturatie. »; 2° het artikel wordt aangevuld als volgt : « § 5.De Koning bepaalt, na het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Instituut te hebben ingewonnen en in overleg met de betrokken operatoren en verstrekkers van telecommunicatiediensten, de technische en administratieve maatregelen die de operatoren en de andere verstrekkers van telecommunicatiediensten, in voorkomend geval gezamenlijk, in werking stellen om het identificeren van de oproeper mogelijk te maken in het kader van een noodoproep.

Deze opgelegde maatregelen komen ten laste van de betrokken operatoren en andere verstrekkers van telecommunicatiediensten.

Indien de operatoren en andere verstrekkers van telecommunicatiediensten binnen de vastgestelde termijn niet voldoen aan de hen opgelegde maatregelen, is het hen verboden de betreffende dienst te verstrekken tot de identificatie van de oproeper mogelijk is gemaakt. § 6. De Koning bepaalt, na het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Instituut te hebben ingewonnen, de technische en administratieve maatregelen van toepassing op de abonnees en de eindgebruikers van de operatoren en de andere verstrekkers van telecommunicatiediensten, om de identificatie van de oproeper mogelijk te maken in het kader van een noodoproep of teneinde een verbod op te leggen om telecommunicatiediensten aan te bieden die de maatregelen van de wet van 10 juni 1998 tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en opnemen van privécommunicatie en -telecommunicatie verhinderen en bemoeilijken.

Deze opgelegde maatregelen komen ten laste van de betrokken abonnees en eindgebruikers en mogen niet verder gaan dan nodig is om de doelstellingen vermeld in het vorige lid te bereiken.

De operatoren en andere verstrekkers van telecommunicatiediensten sluiten de abonnees of de eindgebruikers die binnen de vastgestelde termijn niet voldoen aan de hen opgelegde maatregelen af van hun netwerken en diensten waarop de opgelegde maatregelen van toepassing zijn. Deze abonnees of eindgebruikers worden hiervoor op geen enkele wijze vergoed.

Indien de operatoren en andere verstrekkers van telecommunicatiediensten binnen de voor hen vastgestelde termijn niet overgaan tot afsluiting van de abonnees of de eindgebruikers die niet voldoen aan de hen opgelegde maatregelen, is het hen verboden de betreffende dienst te verstrekken tot de identificatie van de oproeper mogelijk is gemaakt. § 7. De Koning kan het aanbieden van telecommunicatiediensten geheel of gedeeltelijk verbieden wanneer deze diensten de identificatie van de oproeper, het opsporen, lokaliseren, afluisteren, kennisnemen en opnemen van privé-telecommunicatie onder de voorwaarden bepaald door de artikelen 46bis, 88bis en 90ter tot 90decies van het Wetboek van Strafvordering, bemoeilijken of onmogelijk maken. § 8. De Koning legt de termijnen vast waarbinnen de betrokken partijen moeten voldoen aan de maatregelen die Hij oplegt overeenkomstig de §§ 5, 6 en 7. » Art. 151 Artikel 111 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 19 december 1997, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 111.- Niemand mag in het Rijk via de telecommunicatie-infrastructuur communicatie tot stand brengen of trachten tot stand te brengen die de eerbied voor de wetten, de veiligheid van de staat, de openbare orde of de goede zeden aantasten of een belediging uitmaken jegens een vreemde Staat. » Art. 152 In artikel 114 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 19 december 1997 en van 3 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld als volgt : « 3° het uitblijven van een dienstaangifte zoals bepaald in artikel 90, § 1.»; 2° in § 2 worden de woorden « 109terE, §§ 5, 6 en 7, » ingevoegd tussen de woorden « 109terD, » en « 109terF »;3° § 8 wordt aangevuld als volgt : « 3° de persoon die de bepaling van artikel 111 schendt.» Art. 153 In artikel 122, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 augustus 1993, 20 december 1995, 19 december 1997 en 3 juli 2000, worden de woorden « voor 31 december 2001 » vervangen door de woorden « voor 31 december 2003 ».

Art. 154 Artikel 125 van dezelfde wet, opgeheven door het koninklijk besluit van 28 oktober 1996, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 125.- § 1. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut : 1° de overheidsdiensten of diensten van openbaar nut, erkend door de Staat, die in het kader van de wet als nooddienst worden beschouwd;2° de nooddiensten waartoe de operatoren en de andere verstrekkers van telecommunicatiediensten toegang verlenen;3° de noodoproepen waarvan de operatoren en de andere verstrekkers van telecommunicatiediensten de kosten dragen voor de toegang tot hun netwerken en diensten, het transport over diezelfde netwerken en het gebruik van diezelfde netwerken en diensten voor de afwikkeling van deze noodoproepen. § 2. De operatoren en de andere verstrekkers van telecommunicatiediensten leveren aan de beheercentrales van de medische spoeddienst en de politiediensten voor elke aan hen gerichte noodoproep, de identificatie van de oproepende lijn. Deze verplichting is eveneens van toepassing wanneer de beheercentrales van de medische spoeddienst of de politiediensten uitgebaat worden door een organisatie die vanwege de overheid met deze opdracht is belast.

De Koning bepaalt, op voorstel van het Instituut, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de andere nooddiensten aan wier beheercentrales de operatoren en de andere verstrekkers van telecommunicatiediensten voor noodoproepen de identificatie van de oproepende lijn moeten leveren.

De operatoren en de andere verstrekkers van telecommunicatiediensten leveren de identificatie van de oproepende lijn kosteloos aan de nooddiensten. § 3. De operatoren en de andere verstrekkers van telecommunicatiediensten leveren aan de beheercentrales van de medische spoeddienst en de politiediensten voor elke noodoproep de identificatie van de oproeper van een noodoproep. Deze verplichting is eveneens van toepassing wanneer de beheercentrales van de medische spoeddienst of de politiediensten uitgebaat worden door een organisatie die vanwege de overheid met deze opdracht is belast.

De operatoren en de andere verstrekkers van telecommunicatiediensten leveren de identificatie van de oproeper kosteloos. § 4. De minister bepaalt, na advies van het Instituut, de nadere regels inzake samenwerking van de operatoren en de andere verstrekkers van telecommunicatiediensten met de nooddiensten.

Art. 155 Het koninklijk besluit van 5 september 2001 tot aanpassing van sommige bepalingen van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan richtlijn 97/66/EG betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector, wordt bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding. HOOFDSTUK II. - Regie der gebouwen Art. 156 De Regie der Gebouwen wordt ertoe gemachtigd aan het onroerend goed Paleis voor Schone Kunsten, dat in vruchtgebruik is gegeven aan de NV Paleis voor Schone Kunsten, de gewone en buitengewone onderhoudswerken uit te voeren die behoren tot haar wettelijke opdracht voor wat betreft de staatsgebouwen die noodzakelijk zijn voor de werking van de diensten van de staat. De Regie der Gebouwen zal de werken die overeenkomstig artikel 605 van het Burgerlijk Wetboek ten laste zijn van de naakte eigenaar uitvoeren op eigen initiatief en ten laste van de eigen begroting. De werken die de lasten van de naakte eigenaar overschrijden zullen door de Regie kunnen worden uitgevoerd op verzoek van de NV Paleis voor Schone Kunsten, hetzij ten laste van de begroting van de NV, hetzij wanneer de Regie der Gebouwen dergelijke werken nuttig acht voor het behoud of de vermeerdering van de waarde van het staatspatrimonium ten laste van de eigen begroting van de Regie der Gebouwen.

In elk geval wordt de Regie er toe gemachtigd om met eigen kredieten de studies en de werken voor de afwerking van de Foyer en de inkom Ter Arke uit te voeren. HOOFDSTUK III. - Brussels International Airport Company Art. 157 Met het oog op de verbetering van de toegang van de naamloze vennootschap van publiek recht « Brussels International Airport Company », hierna genoemd « BIAC », tot de kapitaalmarkt of de facilitatie van operaties die de versteviging van de structuur van haar kapitaal mogelijk maken, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, alle nuttige maatregelen treffen teneinde : 1° het juridisch statuut van BIAC te wijzigen, inzonderheid haar rechtsvorm, de samenstelling en de werkingsregels van haar bestuursorganen en de mechanismen van administratief toezicht;2° in het kader van de toepassing van de in punt 1° vermelde bevoegdheden : a) de individuele arbeidsverhoudingen te regelen tussen BIAC en haar statutaire personeelsleden, op zodanige wijze dat de continuïteit wordt gewaarborgd van de rechten van deze personeelsleden inzake vastheid van betrekking, bezoldiging en pensioen bepaald in de basisreglementeringen van het personeelsstatuut opgesteld overeenkomstig de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, die van kracht is vanaf de instemming ermee door de sociale partners en uiterlijk op 1 februari 2002;b) de toepassing te regelen van de wetten inzake maatschappelijke zekerheid der arbeiders op de personeelsleden bedoeld in punt a), met inbegrip van de afstemming van de verbodsbepalingen inzake het cumuleren van pensioenen die van toepassing zijn op BIAC en haar personeel op deze die van toepassing zijn in de private sector;c) te voorzien in de nodige middelen teneinde het pensioenfonds in staat te stellen zijn verplichtingen na te komen;d) een overgangsregeling uit te werken op het gebied van de collectieve arbeidsverhoudingen bij BIAC tot aan de sociale verkiezingen die in het jaar 2008 worden gehouden. Art. 158 § 1. Onverminderd de regels opgelegd door het Bestuur van de Luchtvaart inzake veiligheid, beveiliging, bescherming van het milieu en facilitatie, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de exploitatie van luchthaveninstallaties waarvan de bevoegdheid inzake uitrusting en exploitatie aan de federale Staat is toevertrouwd onderwerpen aan de toekenning van een individuele licentie en aan deze licentie exploitatievoorwaarden verbinden met het oog op de bescherming van het algemeen belang, in voorkomend geval ter vervanging van taken van openbare dienst. § 2. Het besluit genomen krachtens § 1 bepaalt : 1° de criteria voor de toekenning van een licentie, met inachtneming van § 3;2° de procedure voor de toekenning van licenties;3° de verplichtingen die door de licentiehouder moeten worden vervuld, met inachtneming van § 4;4° de gevallen in dewelke een licentie kan worden herzien of ingetrokken en de toepasselijke procedures;5° wat er met een licentie gebeurt in geval van overdracht van luchthaveninstallaties of in geval van controlewijziging, fusie of splitsing van de licentiehouder en, in voorkomend geval, de te vervullen voorwaarden en de te volgen procedure voor het behoud of de hernieuwing van de licentie in deze gevallen. § 3. De toekenning van een licentie opgesteld krachtens § 1 is onderworpen aan objectieve en transparante criteria die inzonderheid betrekking kunnen hebben op : 1° de professionele betrouwbaarheid en ervaring van de aanvrager, zijn technische en financiële capaciteit en de kwaliteit van zijn organisatie;2° de capaciteit van de aanvrager om te beantwoorden aan de noden van het Belgisch luchtverkeer en om de veiligheid van de personen en de veiligheid en de kwaliteit van de luchthaveninstallaties te waarborgen. § 4. De verplichtingen bepaald krachtens § 2, 3°, zijn er inzonderheid op gericht : 1° de kwaliteit van de diensten, de capaciteit en de ontwikkeling van de luchthaveninstallaties, de veiligheid van de personen en de luchthaveninstallaties en de bescherming van het milieu te waarborgen;2° de controle van de inkomsten die de licentiehouder per eenheid verkeer kan heffen, waar te nemen;3° te verzekeren dat de luchthavenvergoedingen geheven door de licentiehouder niet-discriminatoir en transparant zijn en vastgesteld zijn in functie van de kosten en op voldoende wijze zijn opgesplitst;4° de transparantie en de bekendmaking van de gebruiksvoorwaarden van de luchthaveninstallaties te verzekeren. § 5. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de toepassing van de krachtens dit artikel vastgestelde bepalingen waarborgen door de oplegging van burgerlijke, administratieve en strafrechtelijke sancties.

De strafrechtelijke sancties mogen een gevangenisstraf van één jaar en een geldboete van vijfhonderd euro niet overschrijden. Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van Hoofdstuk VII en artikel 85, is van toepassing op de overtredingen van de betrokken bepalingen.

De administratieve geldboeten mogen twee miljoen euro of drie procent van het omzetcijfer dat de betrokken persoon heeft gerealiseerd in het kader van de exploitatie van luchthaveninstallaties tijdens het laatste afgesloten boekjaar indien dit laatste bedrag hoger is, niet overschrijden.

Elke administratieve geldboete die aan een persoon wordt opgelegd en die definitief is geworden vooraleer de strafrechter zich definitief over dezelfde feiten of samenhangende feiten heeft uitgesproken, wordt aangerekend op het bedrag van elke strafboete die voor deze feiten ten aanzien van dezelfde persoon wordt uitgesproken.

Art. 159 De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, tegen de door Hem bepaalde voorwaarden, de Staat of de Federale Participatiemaatschappij machtigen een deel van de aandelen die zij in het kapitaal van BIAC bezitten, over te dragen door middel van één of meer operaties bij wijze van openbaar bod tot verkoop of openbaar bod tot verkoop en inschrijving op BIAC-aandelen, een private plaatsing of een onderhandse verkoop, met inbegrip van ruil of inbreng in vennootschap, in voorkomend geval zonder dat deze overdracht onderworpen is aan de artikelen 39, § 4, en 192 van voornoemde wet van 21 maart 1991.

De tegenprestatie van een overdracht bedoeld in het eerste lid anders dan bij wijze van openbaar bod, moet het voorwerp uitmaken van een billijkheidsattest afgeleverd door een kredietinstelling of een beleggingsonderneming die internationale faam geniet.

Art. 160 De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, tegen de door Hem bepaalde voorwaarden, BIAC toelaten om nieuwe aandelen, converteerbare obligaties of warrants uit te geven als gevolg van een openbaar bod tot inschrijving, in voorkomend geval zonder dat de inschrijving op deze effecten is onderworpen aan de artikelen 39, § 3, en 40, § 3, van voornoemde wet van 21 maart 1991.

Art. 161 § 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, tegen de door Hem bepaalde voorwaarden, de Staat machtigen om : 1° aan BIAC alle en niet minder dan alle onroerende goederen te verkopen waarvan de eigendom aan de Staat werd overgedragen krachtens artikel 26, § 1, 4°, van het koninklijk besluit van 2 april 1998 tot hervorming van de beheersstructuren van de luchthaven Brussel-Nationaal, alsook alle of een deel van de onroerende goederen die door de Staat werden onteigend ten behoeve van de exploitatie van deze luchthaven, met uitzondering van de onroerende goederen die nodig zijn voor de exploitatie van Belgocontrol;2° aan Belgocontrol de onroerende goederen te verkopen waarvan de eigendom aan de Staat werd overgedragen krachtens voornoemd artikel 26, § 1, 4°, alsook alle of een deel van de onroerende goederen die door de Staat werden onteigend ten behoeve van de exploitatie van voornoemde luchthaven die nodig zijn voor de exploitatie van Belgocontrol. Geen enkele verkoop die overeenkomstig het eerste lid wordt toegelaten, is onderworpen aan artikel 89 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit. § 2. De tegenprestatie van een verkoop bedoeld in § 1 moet het voorwerp uitmaken van een billijkheidsattest uitgegeven door een beëdigd landmeter-expert in onroerende goederen of door een expert in onroerende goederen die internationale faam geniet. § 3. Elke verkoop aan BIAC met toepassing van § 1 moet een ontbindende voorwaarde bevatten volgens dewelke de verkoop van rechtswege wordt ontbonden en de eigendom van de verkochte onroerende goederen opnieuw overgaat op de Staat indien de exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal niet meer door BIAC wordt verzorgd. Bovendien moet elke verkoop aan Belgocontrol een gelijkwaardige ontbindende voorwaarde bevatten indien de luchtvaartcontrole op de luchthaven Brussel-Nationaal en het Belgisch luchtruim in het algemeen niet meer door Belgocontrol zou worden waargenomen.

Art. 162 § 1. De minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort mag zich verzetten tegen de vervreemding door BIAC van de in artikel 161, § 1, 1°, van deze wetbedoelde onroerende goederen of tegen het bezwaren van deze onroerende goederen met zakelijke rechten waarvan de duur zevenentwintig jaar overschrijdt, indien deze verrichtingen de operationale leefbaarheid op lange termijn van de luchthaven Brussel-Nationaal in aanzienlijke mate hinderen of indien zij duidelijk geen verband houden met de exploitatie van luchthaveninstallaties. § 2. De in § 1 bedoelde verrichtingen dienen vooraf door BIAC ter kennis te worden gebracht aan de minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort. De minister kan zijn recht op verzet uitoefenen binnen een termijn van 60 werkdagen nadat de betrokken verrichtingen hem ter kennis werden gebracht.

De in § 1 bedoelde verrichtingen die de minister niet ter kennis werden gebracht overeenkomstig § 2, of die werden uitgevoerd vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in § 2, zijn nietig. § 3. Niettegenstaande de beperkingen bepaald in §§ 1 en 2, heeft BIAC het recht om de onroerende goederen bedoeld in § 1 te vervreemden of te bezwaren met zakelijke rechten waarvan de duur zevenentwintig jaar overschrijdt ten voordele van dochtervennootschappen in de zin van artikel 6 van het Wetboek van vennootschappen, op voorwaarde dat deze operaties een belofte van retrocessie inhouden in het geval dat de cessionaris niet langer een dochtervennootschap van BIAC zou zijn in de zin van voornoemd artikel en onderworpen zijn aan de ontbindende voorwaarde bedoeld in artikel 161, § 3 van de wet.

Dergelijke cessionaris moet de bepalingen van §§ 1 en 2 naleven.

Art. 163 § 1. De besluiten die krachtens de artikelen 157 en 158 van deze wet worden vastgesteld, kunnen de van kracht zijnde wettelijke bepalingen wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen. § 2. Vóór hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad worden de besluiten die krachtens voornoemde artikelen 157 en 158 zijn vastgesteld, medegedeeld aan de Voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat.

Art. 164 § 1. De bevoegdheden die door de artikelen 157 en 158 van deze wet aan de Koning worden opgedragen, vervallen op 30 juni 2003. § 2. De besluiten die krachtens voornoemde artikelen 157 en 158 worden vastgesteld houden op uitwerking te hebben indien zij niet bij wet zijn bekrachtigd binnen zes maanden na de datum van hun inwerkingtreding. De bekrachtiging heeft uitwerking met ingang van deze datum. § 3. Na 30 juni 2003 kunnen de besluiten die krachtens voornoemde artikelen 157 en 158 zijn vastgesteld en zijn bekrachtigd overeenkomstig § 2, alleen bij wet worden gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven.

Art. 165 § 1. In artikel 39 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart, zoals vervangen door de wet van 3 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid wordt vervangen door het volgende lid : « De bevoegdheden die door artikel 38, § 1, en §§ 3 tot 5, aan ambtenaren van de luchtvaartinspectie worden toegekend, kunnen door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, eveneens worden toegekend aan personeelsleden van de luchthaveninspecties ressorterend onder de exploitant van de luchthaven Brussel-Nationaal wat betreft : 1° de inbreuken op de reglementen bedoeld in de artikelen 176bis en 194 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven die niet strafbaar zijn gesteld;2° de inbreuken op deze wet, vastgesteld naar aanleiding van de toegangs- en veiligheidscontroles bij het aan boord gaan van een vliegtuig of bij de overgang van landzijde naar luchtzijde op de luchthaven Brussel-Nationaal;3° de vaststelling van ongevallen en de verkeersregeling aan de luchtzijde van de luchthaven Brussel-Nationaal;4° het toezicht op en het vaststellen van inbreuken op het beveiligings- en veiligheidsplan van de luchthaven Brussel-Nationaal, goedgekeurd door het Bestuur van de Luchtvaart;5° het vaststellen, binnen de voormelde luchthaven, van inbreuken op de luchtvaartwetgeving begaan door passagiers aan boord van luchtvaartuigen, ingeschreven in het Belgisch luchtvaartregister en met de luchthaven Brussel-Nationaal als bestemming. De personeelsleden van de luchthaveninspecties ressorterend onder de exploitant van de luchthaven Brussel-Nationaal staan met betrekking tot de uitoefening van de in dit lid vermelde bevoegdheden steeds onder het gezag van de ambtenaren van de luchtvaartinspectie. Zij kunnen in deze geen richtlijnen ontvangen vanwege de exploitant van de luchthaven. 2° in § 2, vervalt het woord « statutair ». § 2. Artikel 40 van voornoemde wet van 27 juni 1937, zoals gewijzigd bij de wet van 3 mei 1999, wordt opgeheven.

HOODSTUK IV. - NV Sabena Art. 166 In het vooruitzicht van een toekomstige terugbetaling van het maatschappelijk kapitaal te beslissen door de algemene vergadering van aandeelhouders van de Federale Participatiemaatschappij, gelast de Staat de Federale Participatiemaatschappij een bedrag van EUR 25 miljoen ter beschikking te stellen van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, voor de betaling van de aanvullende vergoedingen aan de betrokken gewezen werknemers van de NV Sabena, met inbegrip van deze van AMP België.

Voornoemd Fonds staat in voor de uitbetaling van de vergoedingen aan de betrokken werknemers als een extrastatutaire opdracht.

TITEL XIV. - Middenstand Art. 167 In artikel 29 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.De vrijstelling is van toepassing op de winst en op de baten van de belastbare tijdperken die samenvallen met de jaren 1998, 1999, 2000, 2001, 2002 en 2003 of, wanneer de belastingplichtigen anders dan per kalenderjaar boekhouden, met het eerste boekjaar dat wordt afgesloten respectievelijk na 31 december 1998, 1999, 2000, 2001, 2002 en 2003. » 2. § 3, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het aantal in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheden wordt vastgesteld door het gemiddeld personeelsbestand van de belastingsplichtige tijdens de jaren 1998, 1999, 2000, 2001, 2002 en 2003 respectievelijk te vergelijken met dat van de jaren 1997, 1998, 1999, 2000, 2001 en 2002.» TITEL XV. - Inwerkingtreding Art. 168 Deze wet treedt in werking op 1 januari 2002, met uitzondering van : - artikel 14 dat uitwerking heeft op 1 januari 1998; - artikel 17 dat uitwerking heeft op 16 februari 1999; - artikel 23 dat uitwerking heeft op 1 januari 1994; - artikel 24 dat in werking treedt op de datum bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad; - de artikelen 25 en 26 die uitwerking hebben op 1 november 1999; - de artikelen 36 en 45 die uitwerking hebben op 1 juni 2001; - artikel 38 dat in werking treedt op de datum bepaald door de Koning; - de artikelen 69 tot 71 die in werking treden op een door de Koning bepaalde datum tegelijkertijd met de uitvoeringsbesluiten betreffende de elektronische wijze van mededeling; - de artikelen 76,77 en 78 die uitwerking hebben op 31 december 2001; - artikel 79 dat in werking treedt op 1 januari 2003 behalve wat betreft de vrijstelling van alle belastingen of taksen ten gunste van provinciën en gemeenten die worden geheven in de vorm van opcentiemen, waarvoor het van toepassing is vanaf het aanslagjaar 2003; - de artikelen 87 tot 94 die uitwerking hebben op 27 juli 2000; - artikel 96 dat in werking treedt op de datum van de in werkingtreding van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten; - de artikelen 116 en 117 die uitwerking hebben op 4 november 2000; - de artikelen 121, 122, 123, 125, 126,127 en 128 die inwerking treden op de datum bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad; - de artikelen 120, 129 et 130 die uitwerking hebben op 1 april 2001; - de artikelen 15, 16, 95, 141, 142 en 143 die in werking treden op de datum bepaald door de Koning; - de artikelen 161 en 162 die uitwerking hebben op 24 december 2001; - artikel 166 dat uitwerking heeft op 10 december 2001.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 30 december 2001.

ALBERT Van Koningswege : Voor de Eerste Minister, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, R. DAEMS De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT Voor de Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, afwezig : De Minister van Financiën, D. REYNDERS Voor de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, afwezig : De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE Voor de Minister van Justitie, afwezig : De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, Ch. PICQUE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire stukken. - DOC 50 1503 (2001/2002) : Ontwerp van programmawet, nr. 001. - Amendementen, nrs. 002 tot 009. - Verslagen, nrs. 010 tot 013. - Tekst aangenomen door de Commissies, nr. 014. - Verslag, nr. 015. - Amendement, nr. 016. - Verslagen, nrs. 017 en 018. - Amendementen, nrs. 019 en 020. - Adviezen van de Raad van State, nrs. 021 en 022. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 023.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergaderingen van 27 en 28 november 2001, en 4 en 5 december 2001. - Aanneming. Vergadering van 18 december 2001.

Senaat.

Parlementaire stukken. - 2.989 (2001/2002) : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, nr. 001. - Verslagen, nrs. 003 tot 007.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 28 december 2001.

^