Etaamb.openjustice.be
Wet van 28 april 2010
gepubliceerd op 10 mei 2010

Wet houdende diverse bepalingen

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2010201991
pub.
10/05/2010
prom.
28/04/2010
ELI
eli/wet/2010/04/28/2010201991/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

28 APRIL 2010. - Wet houdende diverse bepalingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL 2. - Mobiliteit HOOFDSTUK 1. - Ombudsdiensten voor het lucht- en spoorvervoer van personen Afdeling 1. - Ombudsdienst voor luchtvaartpassagiers en omwonenden van

de luchthaven Brussel-Nationaal Onderafdeling 1. - Definities

Art. 2.In deze afdeling wordt de benaming "Ombudsdienst voor luchtvaartpassagiers en omwonenden van de luchthaven Brussel-Nationaal" afgekort tot "Ombudsdienst".

In deze afdeling wordt bovendien verstaan onder : - "passagier" : de persoon die aan boord gaat of voornemens is aan boord te gaan van een vlucht van een luchtvaartmaatschappij, of die van boord gaat of die op doorreis is met een vlucht van een luchtvaartmaatschappij; - "luchtvaartmaatschappij" : een onderneming die overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1008/2008, in het bezit is van een geldige exploitatievergunning of een equivalent daarvan, die een vlucht uitvoert of voornemens is een vlucht uit te voeren van of naar een in België gelegen luchthaven of openbaar vliegveld, in het raam van een met een passagier gesloten overeenkomst of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft gesloten met die passagier; - "gebruiker" : een passagier die gebruik maakt van de infrastructuur van de luchthaven Brussel-Nationaal; - "exploitant" : exploitant van de luchthaveninfrastructuur van Brussel-Nationaal.

Onderafdeling 2. - Bevoegdheden

Art. 3.§ 1. Er wordt een Ombudsdienst opgericht, die bevoegd is voor aangelegenheden betreffende : - de dienstverlening van luchtvaartmaatschappijen; - de dienstverlening van de exploitant; - de inzameling en verspreiding van informatie met betrekking tot de vliegroutes die worden gevolgd en de hinder die wordt veroorzaakt door vliegtuigen die opstijgen van en landen op de luchthaven Brussel-Nationaal.

Klachten over luchtveiligheid, luchtvaartbeveiliging en/of openbare veiligheid vallen niet onder de bevoegdheden van de Ombudsdienst. § 2. De Ombudsdienst heeft niet tot opdracht de activiteit van de exploitant en de luchtvaartmaatschappijen te controleren, noch om zich gezagshalve uit te spreken over de adequaatheid van hun gedrag met de rechtsnormen. Hij treedt niet op als overheid belast met de toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91.

De Ombudsdienst is belast met : 1° het onderzoeken van alle klachten van particulieren in hun hoedanigheid van passagier, omwonende of gebruiker, met uitzondering van klachten waarvoor een andere door of krachtens de wet aangestelde ombudsman bevoegd is;2° het bemiddelen in geschillen tussen, enerzijds, de luchtvaartmaatschappijen en hun passagiers en, anderzijds, de betrokken passagiers en gebruikers en de exploitant om tot een bevredigende schikking te komen;3° het richten van een aanbeveling aan de luchtvaartmaatschappijen of de exploitant indien geen bevredigende schikking kan worden bereikt;4° het voorlichten van de betrokken passagiers, omwonenden en andere gebruikers, die zich schriftelijk of mondeling tot hem richten, over hun rechten en belangen;5° het inzamelen, analyseren, registreren en verspreiden, voor de omwonenden van de luchthaven Brussel-Nationaal, van alle pertinente informatie over de gevolgde vliegroutes die gevolgd worden en de hinder die wordt veroorzaakt door de vliegtuigen die opstijgen van en landen op de luchthaven Brussel-Nationaal;6° het uitbrengen van adviezen in het raam van zijn opdrachten, op verzoek van de minister bevoegd voor vervoer, of op eigen initiatief;7° het bijhouden van documentatie met betrekking tot geluidsoverlast en met betrekking tot de vliegroutes van vliegtuigen die opstijgen van en landen op de luchthaven Brussel-Nationaal. Een kopie van de in het tweede lid, 3°, bedoelde aanbeveling wordt gestuurd aan de klager en aan de directeur-generaal luchtvaart van de FOD Mobiliteit en Vervoer of zijn afgevaardigde.

Art. 4.De indiening door een passagier of een gebruiker van een beroep met hetzelfde onderwerp bij een administratieve of gerechtelijke overheid is onverenigbaar met de voortzetting van de bemiddeling, die in dit geval eindigt.

De Koning bepaalt de procedureregels van de klachtenbehandeling.

De Ombudsdienst moet de behandeling voor een klacht weigeren : 1° wanneer die kennelijk ongegrond is, omdat ze hetzij uit de lucht gegrepen, hetzij uitsluitend kwetsend of eerrovend is;2° wanneer deze in wezen dezelfde is als een eerder door de Ombudsdienst afgewezen klacht en ten opzichte van deze geen nieuwe elementen aanbrengt.3° wanneer de klager kennelijk geen enkele stap heeft ondernomen bij de luchtvaartmaatschappij of bij de exploitant om te trachten eerst zelf genoegdoening te verkrijgen, behalve als het gaat om verzoeken betreffende de opdrachten waarmee de Ombudsdienst krachtens artikel 3, § 2, 5° en 7°, belast is. De Ombudsdienst kan de behandeling van een klacht weigeren. 1° wanneer de identiteit van de klager onbekend is;2° wanneer de klacht betrekking heeft op feiten die zich meer dan één jaar voor het indienen van de klacht hebben voorgedaan.

Art. 5.De Ombudsdienst kan in het raam van een bij hem ingediende klacht ter plaatse inzage nemen of zich een afschrift doen overleggen van boeken, briefwisseling, notulen en, in het algemeen, alle documenten en geschriften van de betrokken luchtvaartmaatschappij of exploitant die rechtstreeks betrekking hebben op het voorwerp van de klacht, met uitzondering van de stukken die onder het briefgeheim vallen. Hij mag van de beheersorganen en het personeel van de betrokken luchtvaartmaatschappijen of de betrokken exploitant alle uitleg of informatie eisen en alle verificaties uitvoeren die nodig zijn voor het onderzoek.

De aldus verkregen informatie wordt vertrouwelijk behandeld wanneer de verspreiding ervan de luchtvaartmaatschappij of de exploitant op algemeen vlak kan schaden.

Art. 6.Binnen de grenzen van hun bevoegdheden ontvangen de ombudsmannen instructies van geen enkele instantie. Zij vervullen hun opdrachten geheel onafhankelijk.

Art. 7.Als het verzoek om bemiddeling van een passagier of een gebruiker ontvankelijk wordt verklaard, wordt elke procedure tegen hem en met hetzelfde onderwerp geschorst door de luchtvaartmaatschappij of de exploitant die ze heeft ingesteld. De schorsing loopt vanaf de inschakeling van de ombudsman tot het einde van zijn opdracht, zonder dat deze termijn vier maanden mag overschrijden.

De bemiddeling schorst de door de overheidsinstantie of andere derden ingestelde procedures tegen de exploitant of de luchtvaartmaatschappij niet.

Art. 8.§ 1. De Ombudsdienst stelt jaarlijks een verslag op betreffende zijn activiteiten. Het verslag bespreekt in het bijzonder de verschillende klachten of soorten van klachten en het eraan gegeven gevolg, zonder evenwel de identiteit van de klager rechtstreeks of onrechtstreeks vrij te geven. § 2. Het verslag van de Ombudsdienst wordt toegestuurd aan de Dienst Regulering van het spoorwegvervoer en van de exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal, alsook aan de minister bevoegd voor vervoer. § 3. De Ombudsdienst stuurt het verslag naar de Wetgevende Kamers en stelt het ter beschikking van het publiek.

Onderafdeling 3. - Samenstelling

Art. 9.§ 1. De Ombudsdienst bestaat uit twee ombudsmannen van wie de ene behoort tot de Nederlandse taalrol en de andere tot de Franse taalrol.

De Ombudsdienst treedt op als college. Niettemin mogen de ombudsmannen elkaar delegaties verlenen via een collegiale beslissing goedgekeurd door de minister bevoegd voor vervoer.

Wanneer slechts één van de twee leden van de Ombudsdienst benoemd is, is dat lid gemachtigd de bevoegdheden waarin deze afdeling voorziet, alleen uit te oefenen.

Hetzelfde geldt wanneer een van de leden van de Ombudsdienst zich in de onmogelijkheid bevindt zijn ambt uit te oefenen. § 2. De ombudsmannen worden door de Koning benoemd bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar.

De Koning bepaalt de procedure voor de selectie van de kandidaten voor een nieuw mandaat of voor de hernieuwing van hun mandaat. § 3. De Koning stelt het administratief en geldelijk statuut van de ombudsmannen vast. § 4. Om tot ombudsman te kunnen worden benoemd, mag de kandidaat gedurende een periode van drie jaar vóór zijn benoeming geen mandaat of functie bij een luchtvaartmaatschappij of bij de exploitant hebben uitgeoefend. § 5. De ombudsmannen kunnen slechts om wettige reden worden ontslagen door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. § 6. De Koning bepaalt de menselijke en materiële middelen die ter beschikking van de Ombudsdienst moeten worden gesteld.

Teneinde de administratiekosten te dekken die nodig zijn voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, bepaalt de Koning het tarief, alsook de termijn voor de betaling en de wijze van betaling van de retributies die ten laste van de sector moeten worden geheven. Afdeling 2. - Ombudsdienst voor treinreizigers

Onderafdeling 1. - Definities

Art. 10.In deze afdeling wordt de benaming "Ombudsdienst voor treinreizigers" afgekort tot "Ombudsdienst".

In deze afdeling wordt bovendien verstaan onder : - "spoorwegonderneming" : een onderneming voor spoorvervoer van personen in de zin van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur, met uitzondering van het goederenvervoer; - "spoorwegbeheerders" : elke instelling of onderneming belast met de inrichting, het onderhoud en het beheer van de spoorweginfrastructuur, met inbegrip van de perrons in de stations en de stopplaatsen, de toegangen tot de perrons en de mededelingen aan de reizigers door middel van monitors in de stations en op de perrons en door middel van affiches met de treinregeling, alsook elke instelling of onderneming belast met de inrichting, het onderhoud en het beheer van de stations en stopplaatsen, met inbegrip van de stations en stopplaatsen waarvoor deze instelling of onderneming het dagelijkse beheer heeft uitbesteed; - "reiziger" : de persoon die aan boord gaat of voornemens is aan boord te gaan van een trein; - "gebruiker" : de natuurlijke persoon die voor privédoeleinden gebruik maakt van de spoorweginstallaties toegankelijk voor het publiek.

Onderafdeling 2. - Bevoegdheden

Art. 11.§ 1. Er wordt een Ombudsdienst opgericht, die bevoegd is voor aangelegenheden betreffende de vervoer- en infrastructuurdiensten die reizigers en gebruikers benutten, met uitzondering van klachten waarvoor een andere door of krachtens de wet aangestelde ombudsman bevoegd is. § 2. De Ombudsdienst heeft niet tot opdracht de activiteit van de spoorwegondernemingen en -beheerders te controleren, noch zich gezagshalve uit te spreken over de overeenstemming van hun gedrag met de rechtsnormen. Hij treedt niet op als autoriteit belast met de handhaving van Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer.

De ombudsdienst is belast met : 1° het onderzoeken van alle klachten van reizigers en gebruikers met betrekking tot de dienstverlening van de spoorwegondernemingen of de spoorwegbeheerders;2° het bemiddelen in geschillen tussen enerzijds de spoorwegondernemingen of de spoorwegbeheerders en anderzijds hun reizigers of gebruikers om tot een bevredigende schikking te komen;3° het richten van een aanbeveling tot de spoorwegondernemingen of de spoorwegbeheerders, indien geen bevredigende schikking kan worden bereikt;4° het voorlichten van reizigers of gebruikers die zich schriftelijk of mondeling tot hem richten, over hun rechten en belangen;5° het uitbrengen van adviezen in het kader van zijn opdrachten, op verzoek van de minister bevoegd voor vervoer. Een kopie van de in het tweede lid, 3°, bedoelde aanbeveling wordt verstuurd aan de klager en aan de directeur-generaal Vervoer te land van de FOD Mobiliteit en Vervoer of zijn afgevaardigde.

Art. 12.De indiening door een reiziger of een gebruiker van een beroep met hetzelfde onderwerp bij een administratieve of gerechtelijke overheid is onverenigbaar met de voortzetting van de bemiddeling, die in dit geval eindigt.

De Koning bepaalt de procedureregels voor de klachtenbehandeling.

De Ombudsdienst moet de behandeling van een klacht weigeren : 1° wanneer die kennelijk ongegrond is, omdat ze hetzij uit de lucht gegrepen, hetzij uitsluitend kwetsend of eerrovend is;2° wanneer de klager kennelijk geen enkele stap heeft ondernomen bij de spoorwegonderneming of bij de spoorwegbeheerder om te trachten eerst zelf genoegdoening te verkrijgen;3° wanneer deze in wezen dezelfde is als een eerder door de Ombudsdienst afgewezen klacht en geen nieuwe feiten aanbrengt in vergeljking met deze. De Ombudsdienst kan de behandeling van een klacht weigeren : 1° wanneer de identiteit van de klager onbekend is;2° wanneer die betrekking heeft op feiten die zich meer dan één jaar voor het indienen van de klacht hebben voorgedaan.

Art. 13.De Ombudsdienst kan in het kader van een bij hem ingediende klacht ter plaatse inzage nemen of zich een afschrift doen overleggen van boeken, briefwisseling, notulen en, in het algemeen, alle documenten en geschriften van de betrokken spoorwegonderneming of spoorwegbeheerder die rechtstreeks betrekking hebben op het voorwerp van de klacht, met uitzondering van de stukken die onder het briefgeheim vallen. Hij mag van de beheersorganen en/of het personeel van de betrokken onderneming alle uitleg of informatie eisen en bij hen alle verificaties uitvoeren die nodig zijn voor het onderzoek.

De aldus verkregen informatie wordt vertrouwelijk behandeld wanneer de verspreiding ervan de onderneming of de beheerder op algemeen vlak kan schaden.

Art. 14.Binnen de grenzen van hun bevoegdheden ontvangen de ombudsmannen instructies van geen enkele instantie. Zij vervullen hun opdrachten geheel onafhankelijk.

Art. 15.Als de klacht van de reiziger of de gebruiker ontvankelijk wordt verklaard, wordt elke procedure tegen hem en met hetzelfde onderwerp geschorst door de spoorwegonderneming of de spoorwegbeheerder die ze heeft ingesteld. De schorsing loopt vanaf de inschakeling van de ombudsman tot het einde van zijn opdracht, zonder dat deze termijn vier maanden mag overschrijden.

De bemiddeling schorst de procedure niet die door de overheid of andere derden zijn ingesteld tegen de exploitant.

Art. 16.§ 1. De Ombudsdienst stelt jaarlijks een verslag op betreffende zijn activiteiten. Het verslag bespreekt in het bijzonder de verschillende klachten of soorten van klachten en het eraan gegeven gevolg, zonder evenwel de identiteit van de klager rechtstreeks of onrechtstreeks vrij te geven. § 2. Het verslag van de Ombudsdienst wordt toegestuurd aan de Dienst Regulering van het spoorwegvervoer en van de exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal en aan de minister bevoegd voor vervoer. § 3. De Ombudsdienst stuurt het verslag naar de Wetgevende Kamers en stelt het ter beschikking van het publiek.

Onderafdeling 3. - Samenstelling

Art. 17.§ 1. De Ombudsdienst bestaat uit twee ombudsmannen van wie de ene behoort tot de Nederlandse taalrol en de andere tot de Franse taalrol.

De Ombudsdienst treedt op als college. Niettemin mogen de ombudsmannen elkaar delegaties verlenen via een collegiale beslissing goedgekeurd door de minister bevoegd voor vervoer.

Wanneer slechts één van de twee leden van de Ombudsdienst benoemd is, is dat lid gemachtigd de bevoegdheden waarin deze afdeling voorziet, alleen uit te oefenen.

Hetzelfde geldt wanneer een van de leden van de Ombudsdienst zich in de onmogelijkheid bevindt zijn ambt uit te oefenen. § 2. De ombudsmannen worden voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar door de Koning benoemd, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

De Koning bepaalt de procedure voor de selectie van de kandidaten in geval van een nieuw mandaat of in geval van vernieuwing van hun mandaat. § 3. De Koning stelt het administratief en geldelijk statuut van de ombudsmannen vast. § 4. Om tot ombudsman te worden benoemd, mag de kandidaat gedurende een periode van drie jaar vóór zijn benoeming geen mandaat of functie bij een spoorwegonderneming of bij een spoorwegbeheerder hebben uitgeoefend. § 5. De ombudsmannen kunnen slechts om wettige reden worden ontslagen door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. § 6. De Koning bepaalt de menselijke en materiële middelen die ter beschikking van de Ombudsdienst moeten worden gesteld.

Teneinde de administratiekosten te dekken die nodig zijn voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, bepaalt de Koning het tarief, alsook de termijn van betaling en de wijze van betaling van de retributies die ten laste van de sector moeten worden aangerekend.

Onderafdeling 4. - Overgangsbepalingen

Art. 18.De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de overgangsperiode bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Elk ter uitvoering van het eerste lid genomen besluit dat niet door de wet wordt bekrachtigd binnen de vierentwintig maanden na de inwerkingtreding ervan wordt geacht nooit uitwerking te hebben gehad.

Onderafdeling 5. - Slotbepalingen

Art. 19.In artikel 43 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, gewijzigd bij de wet van 21 december 2006, worden de woorden "met uitzondering van Belgacom en DE POST" vervangen door de woorden "met uitzondering van Belgacom, DE POST, NMBS-Holding, Infrabel en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen".

Art. 20.Artikel 19 treedt in werking op 30 juni 2011.

De Koning kan een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid. HOOFDSTUK 2. - Mobiliteit en verkeersveiligheid Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 19 juli 1991 betreffende de

bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen

Art. 21.In artikel 6 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, vervangen bij de wet van 25 maart 2003 en gewijzigd bij de wetten van 5 augustus 2003, 9 juli 2004, 15 mei 2007 en 24 juli 2008, wordt een § 2/1 ingevoegd, luidend als volgt : « § 2/1. De gegevens bedoeld in § 2, tweede lid, 1°, 2°, 3°, 5° en 10°, kunnen eveneens worden gebruikt voor de identificatie en authentificatie van de aanvrager van het rijbewijs of van het als zodanig geldend bewijs, bedoeld in de wet betreffende de politie over het wegverkeer. ».

Art. 22.In artikel 6bis, § 1, 1°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 maart 2003 en gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007, worden de woorden "het elektronische beeld van de handtekening van de houder" ingevoegd tussen de woorden "de foto van de houder horend bij die van de laatste kaart" en de woorden "de gevraagde taal voor de uitgifte van de kaart en het volgnummer van de kaart;". Afdeling 2. - Wijziging van de wetten betreffende de politie

over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968

Art. 23.In artikel 1 van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, gewijzigd bij de wetten van 5 augustus 2003 en 20 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid wordt de tweede zin opgeheven;2° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « Op voorstel van de minister bevoegd voor het wegverkeer, bepaalt de Koning het bedrag van die vergoedingen.De vergoedingen voor de inschrijving van voertuigen worden bepaald bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. »

Art. 24.De Koning bepaalt de datum waarop deze afdeling in werking treedt.

TITEL 3. - Energie ENIG HOOFDSTUK. - Commissie van advies voor de niet-verspreiding van kernwapens

Art. 25.In artikel 1 van de wet van 9 februari 1981 houdende de voorwaarden voor export van kernmaterialen en kernuitrustingen, alsmede van technologische kerngegevens worden de woorden "aan niet-kernwapenstaten" geschrapt.

Art. 26.In artikel 3 van dezelfde wet wordt een bepaling onder 4 toegevoegd, luidende : « 4. de voorwaarden waaronder de overdracht van andere dan in het artikel 2 bepaalde materialen, uitrustingen en technologische gegevens aan de in artikel 1 bedoelde machtiging onderworpen is, omdat zij in verband kan gebracht worden met de ontwikkeling, de aanmaak of het gebruik van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen. » TITEL 4. - Ambtenarenzaken ENIG HOOFDSTUK. - Wijziging van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken

Art. 27.Artikel 1, 3°, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken wordt aangevuld met de woorden "- het eHealth-platform".

Art. 28.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 23 oktober 2008.

TITEL 5. - Asiel en migratie ENIG HOOFDSTUK. - Omzetting van artikel 4, §§ 4 en 5, van de Europese Richtlijn 2004/83/EG

Art. 29.In de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt een artikel 57/7bis ingevoegd, luidende : «

Art. 57/7bis.De Commissaris-generaal beschouwt het feit dat een asielzoeker reeds werd vervolgd, reeds ernstige schade heeft ondergaan, of reeds rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of met dergelijke schade, als een duidelijke aanwijzing dat de vrees voor vervolging gegrond is en het risico op ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen en dat ze niet op zich een gegronde vrees voor vervolging uitmaken. »

Art. 30.In dezelfde wet wordt een artikel 57/7ter ingevoegd, luidende : «

Art. 57/7ter.De Commissaris-generaal kan, wanneer de asielzoeker een aantal van zijn verklaringen niet aantoont met stukken of andere bewijzen, de asielaanvraag geloofwaardig achten wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : a) de asielzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven;b) alle relevante elementen waarover de asielzoeker beschikt, zijn voorgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere bewijskrachtige elementen;c) de verklaringen van de asielzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met de algemene en specifieke informatie die gekend en relevant is voor zijn aanvraag;d) de asielzoeker heeft zijn aanvraag tot internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, of hij heeft goede redenen kunnen aanvoeren waarom hij nagelaten heeft dit te doen;e) vast is komen te staan dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.» TITEL 6. - Maatschappelijke integratie HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Art. 31.In artikel 5, § 2, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, gewijzigd bij de wet van 7 mei 1999, worden de woorden "die zich vluchteling verklaard heeft of die aangevraagd heeft om als vluchteling te worden erkend of aan de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde persoon" vervangen door de woorden "een asielaanvraag heeft ingediend overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen";2° in het eerste lid, a), worden de woorden "bepaald krachtens artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen" vervangen door de woorden "die voor hem werd aangewezen als verplichte plaats van inschrijving". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen

Art. 32.In afdeling I van Hoofdstuk I, onder Titel I van Boek III wordt een nieuw artikel 15/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 15/1.De begunstigde van de opvang is ertoe gehouden elke nuttige inlichting nopens zijn toestand te geven, alsmede het Agentschap of de partner op de hoogte te brengen van elk nieuw gegeven dat een weerslag kan hebben op de hulp die hem wordt verleend. »

Art. 33.In artikel 31, § 3, tweede lid, van dezelfde wet, wordt het woord "bepaalt" vervangen door het woord "kan".

Op het einde van datzelfde lid wordt het woord "bepalen" toegevoegd.

Art. 34.In dezelfde wet wordt na artikel 35 een hoofdstuk I/1 ingevoegd, onder Titel I van Boek III, luidende : « HOOFDSTUK I/ 1. - Gevolgen van het uitoefenen van een professionele activiteit »

Art. 35.In dezelfde wet wordt een artikel 35/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 35/1.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels volgens dewelke de opvang, in de zin van artikel 3, tweede lid, wordt toegekend aan de asielzoeker wanneer deze over professionele inkomsten beschikt.

De Koning bepaalt te dien einde enerzijds de voorwaarden en de nadere regels voor de terugbetaling van de materiële hulp, desgevallend door het genot van bepaalde rechten van Hoofdstuk I van Titel I van Boek III te beperken, en anderzijds, onverminderd de eventuele toepassing van de artikelen 11 tot 13 op de geviseerde asielzoekers, de voorwaarden en de nadere regels voor de wijziging of de opheffing van de verplichte plaats van inschrijving.

De voorwaarden en nadere regels bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van de bepaling van het respectievelijke toepassingsgebied van elk van de in het tweede lid bedoelde situaties, zijn gebonden aan de professionele situatie van de asielzoeker en kunnen onder meer afhangen van het type arbeidscontract, alsook van het bedrag van de ontvangen professionele inkomsten. »

Art. 36.In artikel 36, tweede lid, van dezelfde wet, worden de woorden "gewaarborgd is" vervangen door de woorden "gewaarborgd blijft".

Art. 37.In artikel 46, tweede lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen de woorden "voorleggen" en "aan" de woorden ", in één van de landstalen of in het Engels," ingevoegd;2° na de woorden "door het Agentschap erkende persoon", worden de woorden ", indien de begunstigde gehuisvest is in een opvangstructuur beheerd door een partner" ingevoegd.

Art. 38.In artikel 47, § 1, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt aangevuld met de woorden ", per gewone post binnen een termijn van vijf werkdagen te rekenen vanaf de datum van de consultatie waarop de medische beslissing werd meegedeeld aan de begunstigde van de opvang."; 2° in het vijfde lid wordt het woord "indiening" vervangen door het woord "ontvangst";3° in het vijfde lid worden voor het woord "arts" de woorden "door het Agentschap aangeduide" ingevoegd.

Art. 39.Artikel 56 van dezelfde wet wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3. Het Agentschap staat in voor de beleidsvoorbereiding, -conceptie en -uitvoering. » TITEL 7. - Economie en telecommunicatie HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 15 mei 2007 betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten

Art. 40.In artikel 13 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De procureur des Konings beveelt evenwel de vernietiging van de in beslag genomen goederen wanneer dit in het belang van de openbare veiligheid is vereist of indien de bewaring of de opslag ervan een gevaar kan betekenen voor de openbare orde of problematisch kan zijn door de aard of hoeveelheid ervan of door de manier waarop ze zijn opgeslagen, indien geen derde die beweert recht op deze goederen te hebben, binnen een termijn van één maand te rekenen van de datum van het beslag, enige terugvordering heeft geformuleerd. Voor de toepassing van dit lid, geldt een termijn van vijftien dagen voor de vernietiging van de bederfbare goederen of goederen die een beperkte houdbaarheid hebben.

De eigenaar of de houder van de goederen die in beslag werden genomen, of de houder van het intellectuele eigendomsrecht waarop een inbreuk wordt aangevoerd, kunnen op vordering van de procureur des Konings worden verzocht de goederen zelf te vernietigen.

Vanaf het moment dat de overeenkomstig artikel 17 aangewezen ambtenaren het dossier voor vervolging aan het parket overmaken, beveelt de procureur des Konings de vernietiging van de goederen die aan de Schatkist werden afgestaan, indien geen derde die beweert recht te hebben op deze goederen binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de datum van afstand, enige terugvordering heeft geformuleerd.

Voor de toepassing van dit lid, geldt een termijn van vijftien dagen voor de vernietiging van de bederfbare goederen of goederen die een beperkte houdbaarheid hebben.

De kosten voor de vernietiging van de goederen die met toepassing van de eerste drie leden worden bevolen, worden door de eigenaar van de goederen gedragen. Indien deze onbekend of onvermogend is, zijn de houder van de goederen, de geadresseerde van de goederen en de houder van het recht hoofdelijk gehouden tot het dragen van de kosten. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, de modaliteiten vaststellen voor de procedure van terugvordering van de kosten.

De procureur des Konings kan, in afwijking van het eerste lid, inzoverre de houder van het recht hierdoor geen schade lijdt, besluiten een andere bestemming te geven aan de goederen, en de vervreemdingsprocedure bedoeld in artikel 28octies, § 1, 1°, van het Wetboek van strafvordering bevelen. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, de modaliteiten vaststellen voor de toepasbaarheid van deze vervreemdingsprocedure. Deze procedure kan geen aanleiding geven tot kosten voor de Schatkist.

Telkens als vernietiging of vervreemding moet plaats hebben, wordt vooraf een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de te vernietigen of de te vervreemden voorwerpen opgemaakt, en wordt een monster daarvan genomen. »; 2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4.De kosten voor de bewaring van de in beslaggenomen goederen worden door de eigenaar van de goederen gedragen. Indien deze onbekend of onvermogend is, zijn de houder van de goederen, de geadresseerde van de goederen en de houder van het recht hoofdelijk gehouden tot het dragen van de kosten. De Koning kan de modaliteiten vaststellen voor de procedure van terugvordering van de kosten.

De eigenaar of de houder van de goederen die in beslag werden genomen, de houder van het intellectuele eigendomsrecht waarop een inbreuk wordt aangevoerd of iedere derde die beweert recht op deze goederen te hebben in toepassing van paragraaf 3, eerste lid, kunnen op vordering van de procureur des Konings tot gerechtelijke bewaarder van deze goederen worden aangesteld. »; 3° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende : « § 5.Tijdens het onderzoek en voor de toepassing van de paragrafen 3 en 4, beschikt de onderzoeksrechter over dezelfde bevoegdheden als de procureur des Konings. »

Art. 41.In dezelfde wet wordt een artikel 13/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 13/1.De ambtenaren die krachtens artikel 17 hiertoe uitdrukkelijk worden aangewezen kunnen evenwel de vernietiging bevelen van de goederen die aan de Schatkist werden afgestaan indien geen derde die beweert recht te hebben op deze goederen binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de datum van afstand, enige terugvordering heeft geformuleerd. Voor de toepassing van dit lid, geldt een termijn van vijftien dagen voor de vernietiging van de bederfbare goederen of goederen die een beperkte houdbaarheid hebben.

De eigenaar of de houder van de aan de Schatkist afgestane goederen, of de houder van het intellectuele eigendomsrecht waarop een inbreuk wordt aangevoerd, kunnen door deze ambtenaren worden verzocht de goederen zelf te vernietigen.

De kosten voor de bewaring en vernietiging van de goederen die aan de Schatkist werden afgestaan, worden gedragen door de persoon die er eigenaar van is op het moment van de afstand. Indien deze onbekend of onvermogend is, zijn de houder van de goederen, de geadresseerde van de goederen en de houder van het recht hoofdelijk gehouden tot het dragen van de kosten. De Koning kan de modaliteiten vaststellen voor de procedure van terugvordering van de kosten.

De bevoegde ambtenaar kan, in afwijking van het eerste lid, inzoverre de houder van het recht hierdoor geen schade lijdt, besluiten een andere bestemming te geven aan de goederen. In dat geval maakt hij de goederen over aan de Administratie van het kadaster, de registratie en de domeinen, en belast hij deze met de vervreemding van deze goederen.

De Koning kan de modaliteiten vaststellen voor de toepasbaarheid van deze vervreemdingsprocedure. Deze procedure kan geen aanleiding geven tot kosten voor de schatkist.

Wanneer de goederen worden vernietigd of vervreemd, wordt vooraf een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de te vernietigen of de te vervreemden voorwerpen opgemaakt, en wordt een monster daarvan genomen. »

Art. 42.In artikel 16, derde lid, 2°, van dezelfde wet worden de woorden "en de mogelijke wijzen waarop," ingevoegd tussen de woorden "de termijn waarbinnen," en de woorden "zij dienen te worden stopgezet".

Art. 43.In artikel 18, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden "hiertoe aangestelde" die voor de woorden "ambtenaren van de Administratie der douane en accijnzen" voorkomen, opgeheven.

Art. 44.In artikel 19, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 1°, derde lid, worden de woorden "acht en achttien uur" vervangen door de woorden "vijf en eenentwintig uur";2° in het 3°, eerste lid, worden de woorden "kosten en" opgeheven. HOOFDSTUK 2. - Commissie tot regeling der prijzen

Art. 45.Artikel 206 van de programmawet van 30 december 1988 wordt opgeheven.

TITEL 8. - Binnenlandse zaken HOOFDSTUK 1. - Veiligheid en preventie Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 10 april 1990 betreffende de

private en bijzondere veiligheid

Art. 46.In artikel 1 van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, eerste lid, wordt aangevuld met de bepaling onder 8°, luidende : "8° begeleiding van uitzonderlijke voertuigen met het oog op de verkeersveiligheid."; 2° in paragraaf 2, vervangen bij de wet van 9 juni 1999, worden de woorden " § 1, eerste lid, 1° tot 4°, 6° of 7°" vervangen door de woorden " § 1, eerste lid, 1° tot 4°, 6° tot 8°";3° paragraaf 4 wordt aangevuld met de woorden "of om brand, gaslekken of ontploffingen te voorkomen of vast te stellen".

Art. 47.In artikel 2, § 5, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, worden de woorden "een eerste vergunning," vervangen door de woorden "een vergunning onder voorwaarden".

Art. 48.In artikel 4, § 4, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, worden de woorden "een eerste vergunning," vervangen door de woorden "een vergunning onder voorwaarden".

Art. 49.In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzingen aangebracht : 1° in het eerste lid, vervangen bij de wet van 7 mei 2004, worden de woorden "die zitting hebben in de raad van bestuur van een onderneming, een instelling of een onderneming die activiteiten uitoefent als bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5°" vervangen door de woorden "die zitting hebben in de raad van bestuur van een onderneming of een instelling";2° het eerste lid wordt aangevuld met de bepaling onder 12°, luidende : « 12° in de afgelopen drie jaar niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing van de minister van Binnenlandse Zaken waarbij werd vastgesteld dat zij aan de voorwaarden, bedoeld onder 8°, niet voldeden.»; 3° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De onder 12° vermelde voorwaarde geldt niet indien, na de beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken, de gerechtelijke overheid de feiten, waarop de beslissing is gebaseerd, niet bewezen verklaart of indien de belanghebbende nieuwe elementen aanbrengt ten opzichte van deze waarop de beslissing is gebaseerd.»

Art. 50.In artikel 6 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 1°, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : « Personen die de activiteit uitoefenen bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 8°, mogen niet vervallen zijn of mogen gedurende de laatste drie jaar niet vervallen geweest zijn van het recht om een motorvoertuig te besturen en moeten voldaan hebben aan de examens en onderzoeken die eventueel krachtens artikel 38 van de wet 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, werden opgelegd.»; 2° het eerste lid wordt aangevuld met de bepaling onder 11°, luidende : « 11° in de afgelopen drie jaar niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken waarbij werd vastgesteld dat zij aan de voorwaarden, bedoeld onder 8°, niet voldeden.»; 3° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De onder 11° vermelde voorwaarde geldt niet indien de gerechtelijke overheid, na de beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken, de feiten, waarop de beslissing is gebaseerd, niet bewezen verklaart of indien de belanghebbende nieuwe elementen aanbrengt ten opzichte van deze waarop de beslissing is gebaseerd.»

Art. 51.In artikel 8 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende : « De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt de activiteiten, bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, waarbij werkkledij verplicht moet worden gedragen.»; 2° in paragraaf 2, zesde lid, 1°, vervangen bij de wet van 7 mei 2004, wordt het woord "7°" vervangen door het woord "8°".

Art. 52.In artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 juni 2001 en 7 mei 2004, worden de paragrafen 1 en 2 vervangen als volgt : « § 1. De Koning bepaalt de instanties die voorafgaandelijk aan de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 1, moeten worden op de hoogte gebracht. § 2. De Minister van Binnenlandse Zaken kan bepalen dat de meldingen, bedoeld in of krachtens § 1, op een elektronische wijze aan de administratie van de FOD Binnenlandse Zaken worden overgemaakt, die op haar beurt de instantie van bestemming op de hoogte stelt. »

Art. 53.Artikel 12 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De voorwaarden voor de installatie, het onderhoud en het gebruik van de in artikel 1, § 4, bedoelde alarmsystemen en alarmcentrales en hun componenten worden voor wat betreft de systemen en centrales bestemd om : 1° misdrijven tegen personen of goederen te voorkomen of vast te stellen, door de Koning bepaald; 2° brand, gaslekken of ontploffingen te voorkomen of vast te stellen, na overleg in de Ministerraad, door de Koning bepaald."

Art. 54.In artikel 16 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 7 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De personen die het voorwerp uitmaken van een controle verlenen daartoe hun medewerking.Ze geven ten allen tijde aan de personen, bedoeld in het eerste lid, toegang tot de onderneming, de dienst of de instelling of de plaatsen waar de in artikel 1 bedoelde activiteiten worden uitgeoefend. Ze geven inzage van alle stukken die daartoe noodzakelijk zijn. Zij leggen hun identiteitsdocumenten voor op vraag van de personen belast met de controle. »; 2° in het zesde lid, 2°, worden de woorden "voor zover de vastgestelde overtreding betrekking heeft op de artikelen 8, § 2, tweede tot vijfde lid, 10 of 11 of" opgeheven.

Art. 55.Artikel 18 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 56.In artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997, 27 december 2004 en 2 september 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden ", de misdrijven bedoeld in artikel 18 uitgezonderd" opgeheven;2° in paragraaf 1, eerste lid, 2° worden de woorden "de helft" vervangen door de woorden "30 %";3° in paragraaf 1, eerste lid, 3°, in de bepaling onder het tweede streepje, worden de woorden "artikel 11, § 1," ingevoegd tussen de woorden "artikel 9, § 4," en de woorden "of artikel 15";4° in paragraaf 1, eerste lid, 3°, in de bepaling onder het derde streepje, worden de woorden "artikel 10, artikel 11, uitgezonderd § 1, artikel 16, tweede lid," ingevoegd tussen de woorden "uitgezonderd § 3," en de woorden "of een van de artikelen";5° in paragraaf 1, tweede lid, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt : « 1° met de helft vermeerderd indien binnen de drie jaar, nadat door de overtreder een minnelijke schikking werd aanvaard, zoals bedoeld in het eerste lid, 2°, een inbreuk op dezelfde bepaling, als deze die aanleiding gaf tot de minnelijke schikking, wordt vastgesteld;»; 6° in paragraaf 1, tweede lid, 2°, worden de woorden "een minnelijke schikking werd aanvaard of" opgeheven;7° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende : « De bevoegde ambtenaar, bedoeld in § 2, eerste lid, kan, wanneer er verzachtende omstandigheden zijn, een administratieve geldboete onder de in het eerste lid, 3°, vermelde minimumbedragen opleggen, zonder dat de geldboete lager mag zijn dan 70 % van deze minimumbedragen.»; 8° in paragraaf 2 wordt het tweede lid opgeheven;9° in paragraaf 5 wordt tussen het zevende en het achtste lid een lid ingevoegd, luidende : « De rechtbank kan, wanneer verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, het bedrag van een opgelegde administratieve geldboete onder de in artikel 19, § 1, eerste lid, 3°, vermelde minimumbedragen verminderen, zonder dat de geldboete lager mag zijn dan 70 % van deze minimumbedragen.»

Art. 57.Artikel 21 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 9 juni 1999, wordt vervangen als volgt : «

Art. 21.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de lijst vaststellen van de beroepen of activiteiten die niet als een activiteit bedoeld in artikel 1 worden beschouwd omdat de functie en de bevoegdheden van de beoefenaars ervan geregeld zijn door een wet die voorziet in de nodige beschermingsregels ten aanzien van de personen die het voorwerp uitmaken van deze activiteiten.

De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit artikel. »

Art. 58.Artikel 22 van dezelfde wet wordt aangevuld met de paragrafen 10 en 11, luidende : « § 10. Ondernemingen en diensten die binnen een termijn van twee maanden na de datum van inwerkingtreding van artikel 1, § 1, eerste lid, 8°, de in de artikel 2, § 1, bedoelde vergunning hebben aangevraagd voor het uitoefenen van de activiteiten bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 8°, conform de regels door de Koning bepaald, kunnen deze activiteiten gedurende de periode voorafgaand aan de betekening van de beslissing omtrent hun aanvraag verder zetten, ook zonder dat de vergunning is verkregen.

De personen in dienst bij de ondernemingen en interne diensten, kunnen, zonder aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, of in artikel 6, eerste lid, 5°, te hebben voldaan, de bewakingsactiviteit bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 8°, van de wet uitoefenen tot maximum achttien maanden na de betekening van de vergunning, bedoeld in het eerste lid. § 11. Ondernemingen die op datum van de inwerkingtreding van deze paragraaf, alarmsystemen uitsluitend bestemd voor het voorkomen of vaststellen van brand, gaslekken of ontploffingen installeren, onderhouden of herstellen, en de daartoe in artikel 4, § 1, bedoelde erkenning hebben aangevraagd binnen de twee maanden na de datum van inwerkingtreding van deze paragraaf, kunnen deze activiteiten gedurende de periode voorafgaand aan de betekening van de beslissing omtrent hun aanvraag verderzetten, ook zonder dat de erkenning is verkregen.

De personen in dienst bij een onderneming, kunnen, zonder aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, of in artikel 6, eerste lid, 5°, te hebben voldaan, de activiteit bedoeld in het eerste lid uitoefenen tot maximum achttien maanden na de betekening van de erkenning, bedoeld in het eerste lid.". Afdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 19 juli 1991 tot regeling van

het beroep van privédetective

Art. 59.Artikel 2 van de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privédetective, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2. De Minister van Binnenlandse Zaken kan de bevoegdheid bedoeld in § 1 overdragen aan een agent die hij hiertoe machtigt, behalve voor beslissingen over een vergunning onder voorwaarden, de weigering van een vergunning of de weigering van de vernieuwing van een vergunning. »

Art. 60.In artikel 4, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden "of door een agent die hij heeft aangewezen" ingevoegd tussen de woorden "Minister van Binnenlandse Zaken" en de woorden ", enkel als hoofdberoep". HOOFDSTUK 2. - Civiele veiligheid - Wijzigingen van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid

Art. 61.Artikel 206 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, wordt vervangen als volgt : «

Art. 206.§ 1. Het statutair gemeentepersoneel, in dienst bij de centra voor het eenvormig oproepstelsel, wordt vanaf een door de Koning te bepalen datum, gedurende een jaar gedetacheerd naar de FOD Binnenlandse Zaken. Tijdens deze periode blijft dit personeel gemeentepersoneel. De gemeente vordert tijdens de periode van detachering de wedde, de toelagen, de vergoedingen, de premies en de voordelen van alle aard, de kinderbijslag en werkgeversbijdrage inbegrepen, met betrekking tot het gedetacheerd personeel terug van de FOD Binnenlandse Zaken. Volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten kan de periode van detachering op verzoek van het gedetacheerde personeelslid of de FOD Binnenlandse Zaken in de loop van deze periode beëindigd worden. Na afloop van de volledige periode van detachering worden de gedetacheerde personeelsleden benoemd tot statutaire personeelsleden van de FOD Binnenlandse Zaken. De Koning bepaalt de criteria op grond waarvan de FOD Binnenlandse Zaken kan weigeren een personeelslid na een jaar te benoemen. Deze criteria worden voorafgaand aan de detachering bekendgemaakt aan dit personeelslid. § 2. Het contractuele gemeentepersoneel, in dienst bij de centra voor het eenvormig oproepstelsel, wordt vanaf een door de Koning te bepalen datum, gedurende een jaar ter beschikking gesteld van de FOD Binnenlandse Zaken. Tijdens deze periode blijft dit personeel gemeentepersoneel. De gemeente vordert tijdens de periode van terbeschikkingstelling de wedde, de toelagen, de vergoedingen, de premies en de voordelen van alle aard, de kinderbijslag en werkgeversbijdrage inbegrepen, met betrekking tot het ter beschikking gesteld personeel terug van de FOD Binnenlandse Zaken. Volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten kan de periode van terbeschikkingstelling op verzoek van het ter beschikking gestelde personeelslid of de FOD Binnenlandse Zaken voortijdig beëindigd worden. Na afloop van de volledige periode van terbeschikkingstelling wordt de ter beschikking gestelde personeelsleden een arbeidsovereenkomst met de FOD Binnenlandse Zaken aangeboden. De Koning bepaalt de criteria op grond waarvan de FOD Binnenlandse Zaken kan weigeren een personeelslid na een jaar een arbeidsovereenkomst aan te bieden. Deze criteria worden voorafgaand aan de terbeschikkingstelling bekendgemaakt aan dit personeelslid. § 3. De Koning bepaalt verder, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° de modaliteiten van de detachering bedoeld in § 1 en van de terbeschikkingstelling bedoeld in § 2;2° de modaliteiten met betrekking tot de benoeming tot statutair personeelslid van de FOD Binnenlandse Zaken bedoeld in § 1, inzonderheid de bepaling van diens graad en weddenschaal en de vrijwaring van zijn pensioenrechten;3° de datum van inwerkingtreding van artikel 207, eerste lid, voor het personeel bedoeld in dit artikel, die niet na de benoeming bedoeld in § 1 of na het afsluiten van de nieuwe arbeidsovereenkomst bedoeld in § 2 mag vallen;4° de bepalingen van toepassing op het in § § 1 en 2 bedoelde personeel, dat gebruik maakt van de in artikel 207, eerste lid, voorziene mogelijkheid. § 4. Dit artikel is niet van toepassing op de beroepsbrandweerlieden in dienst bij een gemeente en in dienst bij de centra voor het eenvormig oproepstelsel, die krachtens artikel 203 worden overgedragen naar het operationele kader van de zone waarvan de gemeente deel uitmaakt. »

Art. 62.In dezelfde wet wordt een artikel 206/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 206/1.De beroepsbrandweerlieden in dienst bij een gemeente kunnen, in afwachting van hun overdracht naar het operationele kader van de zone waarvan de gemeente deel uitmaakt, bedoeld in artikel 203, gedetacheerd en ter beschikking gesteld worden van een federale overheidsdienst of het Federaal Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid bedoeld in artikel 175.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de modaliteiten van de detachering of terbeschikkingstelling. » TITEL 9. - Middenstand HOOFDSTUK 1. - Wijziging van artikel 8 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap

Art. 63.In artikel 8 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "voor een van" vervangen door de woorden "georganiseerd in het kader van";2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt de organisatie van de examens en de voorwaarden en het inschrijvingsrecht voor de deelname aan deze examens.» HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein

Art. 64.In artikel 2bis van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de Nederlandse tekst van het tweede lid, punt 2, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Hun jaaromzet en hun jaarlijks balanstotaal mogen de 2 miljoen euro niet overschrijden;»; 2° in de Nederlandse tekst van het tweede lid, punt 3, worden de woorden "De voornaamste activiteit" vervangen door de woorden "Hun voornaamste activiteit".

Art. 65.In artikel 6 van dezelfde wet, vervangen bij de programmawet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden ", in het kader van de in artikel 7, § 1, bedoelde aanvraag tot schadevergoeding," ingevoegd tussen de woorden "verplicht" en "een attest af te leveren";2° paragraaf 3 wordt aangevuld met een nieuw lid, luidende : « Zonder afbreuk te doen aan de beoordeling ten gronde door het Participatiefonds, is de gemeente verplicht een attest af te leveren wanneer de werken tot gevolg hebben dat in het kader van de in artikel 7, § 1, bedoelde aanvraag tot verlenging : 1° hetzij geen enkele van de reglementair aangelegde openbare parkeerplaatsen benut kan worden in de straat waarin de inrichting is gelegen;2° hetzij geen enkele reglementair aangelegde openbare parkeerplaats benut kan worden binnen een straal van 100 meter rond enige toegang tot de inrichting;3° hetzij een toegangsweg tot de inrichting afgesloten wordt voor doorgaand autoverkeer in één of twee richtingen;4° hetzij de toegang tot de inrichting onmogelijk is voor voetgangers. ».

Art. 66.In artikel 7 van dezelfde wet, vervangen bij de programmawet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De zelfstandige verklaart op het in § 1 bedoeld aanvraagformulier voor de schadevergoeding dat : 1° de hinder tot gevolg heeft dat het geopend houden van de inrichting waarin hij werkt vanuit operationeel oogpunt gedurende minstens zeven kalenderdagen niet zinvol is;2° de gehinderde inrichting vanaf een door hem bepaalde datum zal worden gesloten. De zelfstandige verklaart op het in § 1 bedoeld aanvraagformulier tot verlenging van de schadevergoeding dat : 1° de hinder tot gevolg heeft dat het geopend houden van de inrichting waarin hij werkt vanuit operationeel oogpunt niet zinvol is;2° de gehinderde inrichting blijft gesloten.»; 2° paragraaf 3, tweede lid, eerste zin, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het in § 1 bedoeld aanvraagformulier moet worden ingediend ten laatste 5 werkdagen voor het aflopen van de vervaldag van elke schadevergoedingsperiode in de zin van artikel 7bis, § 2.»; 3° in paragraaf 4, derde lid, 5°, worden de woorden "artikel 6, § 2, tweede lid, en" geschrapt.

Art. 67.In artikel 7bis, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008, wordt het cijfer "15" vervangen door het woord "vijftien".

Art. 68.In artikel 8, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bji de programmawet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Nederlandse tekst van het tweede lid worden de woorden "telkens voor de 10e van de maand" vervangen door "telkens de 10e van de maand";2° de Nederlandse tekst van de tweede zin van het derde lid wordt vervangen als volgt : « Onder voorbehoud daarvan, worden voor de berekening van de inkomenscompensatievergoeding alle kalenderdagen in acht genomen gedurende dewelke de inrichting als gevolg van de hinder gesloten is. ».

Art. 69.In artikel 9 van dezelfde wet, vervangen bij de programmawet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Nederlandse tekst van paragraaf 2, tweede lid, wordt het woord "wordt" vervangen door het woord "is";2° in paragraaf 3 worden de woorden "in geval artikel 10 niet wordt nageleefd," vervangen door de woorden "in geval van inbreuken op deze wet en/of de uitvoeringsbesluiten,".

Art. 70.Artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2008, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 10.Vanaf de datum van aanvang van de sluiting van de inrichting die werd bevestigd in de ontvankelijkheidbrief van het Participatiefonds bedoeld in artikel 7, § 4, eerste en tweede lid, tot hetzij de datum van beëindiging van de sluiting van de inrichting die werd bevestigd in voormelde ontvankelijkheidbrief van het Participatiefonds, hetzij de datum bedoeld in artikel 9, § 2, tweede lid, hetzij de datum bedoeld in artikel 9, paragraaf 5, eerste lid, is de toegang tot de inrichting voor de klanten, alsmede de rechtstreekse verkoop aan de verbruiker en de thuisbezorging verboden. »

Art. 71.Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het Wetboek van Koophandel betreffende de beroepsactiviteit van zelfstandige onthaalouder

Art. 72.In de eerste Titel "Kooplieden", van het Eerste Boek "Kooplieden in het algemeen", van het Wetboek van Koophandel, wordt een artikel 2ter ingevoegd, luidende : «

Art. 2ter.Wordt echter niet als daad van koophandel aangemerkt, het opvangen van kinderen door onafhankelijke en zelfstandige onthaalouders die beantwoorden aan de voorwaarden bepaald door de bevoegde overheid inzake gezinsbeleid. » HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 13 juli 2006 betreffende de commissies en de beroepscommissies die bevoegd zijn inzake het voeren van de beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep

Art. 73.In artikel 2, eerste lid, 1°, van de wet van 13 juli 2006 betreffende de commissies en de beroepscommissies die bevoegd zijn inzake het voeren van de beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep, worden de woorden "effectieve magistraat, emeritus magistraat of" ingevoegd tussen de woorden "voorzitter," en "eremagistraat".

Art. 74.In artikel 5, eerste lid, 1°, van dezelfde wet worden de woorden "effectieve magistraten, emeriti magistraten of" ingevoegd tussen de woorden "ondervoorzitter," en "eremagistraten". HOOFDSTUK 5. - Gevolgen van het faillissement en de gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag op de aansprakelijkheid van derden voor de financiering van een nieuwe activiteit

Art. 75.In titel II, hoofdstuk VII, van de faillissementswet van 8 augustus 1997 wordt een afdeling V ingevoegd, luidende : « Afdeling V. - Gevolgen van het faillissement op de aansprakelijkheid van derden voor de financiering van een nieuwe activiteit »

Art. 76.In afdeling V, ingevoegd bij artikel 75, wordt een artikel 98bis ingevoegd, luidende : «

Art. 98bis.Het faillissement van een natuurlijke persoon of van een rechtspersoon kan op zich alleen geen grond zijn voor een aansprakelijkheidsvordering gericht tegen een kredietgever of een investeerder die krediet geeft voor of investeert in een nieuwe activiteit gevoerd door de gefailleerde of door een bestuurder, zaakvoerder of leider van de failliete vennootschap, ongeacht de vorm waarin deze nieuwe activiteit wordt uitgeoefend. »

Art. 77.In titel IV, hoofdstuk 4, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen wordt een artikel 70/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 70/1.De gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon kan op zich alleen geen grond zijn voor een aansprakelijkheidsvordering gericht tegen een kredietgever of een investeerder die krediet geeft voor of investeert in een nieuwe activiteit gevoerd door de schuldenaar of door een bestuurder, zaakvoerder of leider van de schuldenaar, ongeacht de vorm waaronder deze nieuwe activiteit wordt uitgeoefend. » TITEL 10. - Zelfstandigen HOOFDSTUK 1. - Oprichting van een stelsel van vervangende ondernemers Afdeling 1. - Over het vervangingscontract voor zelfstandigen

Art. 78.Het vervangingscontract voor zelfstandigen is de overeenkomst van bepaalde duur waarbij een zelfstandige, natuurlijke persoon of zaakvoerder van een rechtspersoon, die tijdelijk zijn beroepsactiviteit opschort, zich door een andere zelfstandige, hierna "de vervangende ondernemer" genoemd, laat vervangen om de continuïteit van zijn handelsonderneming, zijn ambachtelijke onderneming, zijn niet-commerciële onderneming van privaat recht of zijn beroepsactiviteit te verzekeren.

De vervangende ondernemer kan elke zelfstandige zijn die staat ingeschreven in het Register van de vervangende ondernemers zoals bedoeld in artikel 80.

Art. 79.De zelfstandige die zich wil laten vervangen, en de vervangende ondernemer sluiten, vóór het begin van de vervanging, een schriftelijk vervangingscontract af dat voldoet aan de voorwaarden van deze afdeling.

Het contract mag in hoofde van de vervangen zelfstandige niet langer dan een periode van dertig dagen per kalenderjaar lopen. Dit maximum aantal dagen kan worden verlengd met de volgende periodes van inactiviteit van de vervangen zelfstandige : 1° elke periode van primaire arbeidsongeschiktheid en van invaliditeit bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten;2° elke periode van moederschapsrust bedoeld in artikel 93 van voornoemd koninklijk besluit van 20 juli 1971. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de andere periodes van inactiviteit die in acht kunnen worden genomen voor de verlenging van de periode bedoeld in het tweede lid.

Voor de duur van het contract mag de vervangen zelfstandige noch zijn gewoonlijke beroepsactiviteit, noch enige andere beroepsactiviteit uitoefenen.

Naast de vermelding van de beperking in de tijd van de vervanging, vermeldt het contract, opgesteld overeenkomstig voorgaande leden, ook de verwijzing naar onderhavige wet en het door de Kruispuntbank van Ondernemingen aan de vervangende ondernemer, in het Register van de Vervangende ondernemers in de zin van de artikelen 80 en 81, toegekende ondernemingsnummer ingevoerd door de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.

De rechtshandelingen die de vervangende ondernemer stelt in naam en voor rekening van de ondernemer die zich wenst te laten vervangen worden eveneens opgesomd, zonder dat deze lijst exhaustief hoeft te zijn.

De Staat kan in geen geval aansprakelijk worden gesteld voor de uitvoering van dit vervangingscontract. Afdeling 2. - Over het register van vervangende ondernemers

Art. 80.Bij de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie wordt een "Register van vervangende ondernemers" aangelegd, hierna "het register" genoemd.

Dit register heeft als doel alle kandidaten te inventariseren die een vervangingscontract voor zelfstandigen willen afsluiten, hierna "de kandidaat-vervangend ondernemers" genoemd.

Enkel zij die ten persoonlijke titel voldoen aan de voorafgaande inschrijvingsvoorwaarden zoals vermeld in artikel 39, 3°, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen of aan elke andere door de Koning bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vastgelegde voorwaarde, kunnen in dit register worden ingeschreven.

De Koning bepaalt de gegevens die moeten worden opgenomen in dit register, onder meer inzake de bekwaamheden.

Art. 81.§ 1. De kandidaat-vervangend ondernemer dient zich te laten inschrijven in dit register door het ondernemingsloket van zijn keuze, zoals bedoeld in de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.

De Koning bepaalt de modaliteiten van inschrijving, hernieuwing en uitschrijving in het register.

De redenen van weigering van inschrijving, wijziging of schrapping in het register en de mogelijkheden van beroep zijn respectievelijk vastgelegd in de artikelen 39 en 40 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen. § 2. De Koning bepaalt, bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag van het inschrijvingsrecht in het register en de persoonlijke bijdrage van de gebruikers van het register.

De op die wijze vastgelegde bedragen kunnen door de Koning op 1 januari worden aangepast aan de schommeling van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen voor zoverre het geïndexeerde bedrag ten minste 0.50 EUR hoger ligt dan het van toepassing zijnde bedrag. Het bedrag van de verhoging wordt naar beneden afgerond tot een veelvoud van 0,50 EUR. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het percentage van het in dit artikel bedoelde inschrijvingsrecht dat door de erkende ondernemingsloketten mag worden ingehouden als vergoeding voor hun tussenkomst bij de toepassing van deze wet. Afdeling 3. - Sociaal statuut van de vervangende ondernemer

Art. 82.De vervangende ondernemers opgenomen in het register bedoeld in de artikelen 80 en 81 die een vervangingscontract hebben afgesloten in de zin van de artikelen 78 en 79, worden in het kader van de uitvoering van dit contract en tijdens de periode van de uitvoering ervan op onweerlegbare wijze vermoed deze vervangende activiteit uit te oefenen buiten het kader van een arbeidsovereenkomst of een statuut.

Wanneer de voorwaarden van huidig hoofdstuk niet vervuld zijn, is het vermoeden niet van toepassing. Afdeling 4. - Diverse bepalingen

Art. 83.De praktische gebruiksvoorwaarden van het register worden bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Art. 84.Op het ogenblik dat de uitvoering van het eerste vervangingscontract aanvangt, moet de vervangende ondernemer overeenkomstig Titel III van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen en van het koninklijk besluit van 22 juni 2009 houdende de nadere regels voor het inschrijven van niet-handelsondernemingen naar privaat recht in de Kruispuntbank van Ondernemingen, zijn ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen.

Art. 85.De vervangende ondernemer die de intentie heeft een andere activiteit uit te oefenen dan de activiteit waarvoor hij al is ingeschreven in het register, is verplicht vooraf een wijziging van zijn inschrijving in het register aan het ondernemingsloket van zijn keuze, te vragen.

Art. 86.De persoon die niet langer over de hoedanigheid van vervangende ondernemer wenst te beschikken, is verplicht zijn uitschrijving uit het register aan het ondernemingsloket van zijn keuze, te vragen.

Art. 87.Dit hoofdstuk treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum, en uiterlijk op 1 juli 2010. HOOFDSTUK 2. - Inspectie RSVZ - Wijziging van artikel 23 bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen

Art. 88.In artikel 23bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "de behoorlijk gemachtigde ambtenaren van het Rijksinstituut" vervangen door de woorden "de sociaal inspecteurs en de sociaal controleurs van het Rijksinstituut";2° na het eerste lid wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : « De sociaal inspecteurs en de sociaal controleurs van het Rijksinstituut oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.»; 3° het bestaande tweede, derde en vierde lid worden opgeheven. HOOFDSTUK 3. - Het vrij aanvullend pensioen van zelfstandigen

Art. 89.Artikel 42, 3°, van de programmawet (I) van 24 december 2002, laatst gewijzigd bij de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen, wordt aangevuld met een vierde streepje, luidende : « - de verzekeringsplichtige zelfstandige bedoeld in artikel 13, § 1, van hetzelfde besluit die geen effectieve uitkering van een rust- of overlevingspensioen geniet, vervroegd of niet, krachtens de pensioenregeling voor zelfstandigen of een andere pensioenregeling en die sociale bijdragen verschuldigd is, die minstens gelijk zijn aan de bijdragen bedoeld in artikel 12, § 1, van hetzelfde besluit; ».

Art. 90.Artikel 89 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2008.

TITEL 11. - Sociale zaken HOOFDSTUK 1. - Beroepsziekten

Art. 91.In artikel 44 van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, gewijzigd door de wetten van 29 december 1990 en 13 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden "de betrokkene" vervangen door de woorden "de begunstigde van uitkeringen ten laste van het Fonds";2° in paragraaf 2, vierde lid, worden de woorden "de getroffene of de rechthebbende" vervangen door de woorden "de begunstigde van uitkeringen ten laste van het Fonds";3° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "aan de schuldenaar" vervangen door de woorden "aan de begunstigde van uitkeringen ten laste van het Fonds";4° in paragraaf 3, tweede lid, 7°, worden de woorden "de schuldenaar" vervangen door de woorden "de begunstigde van uitkeringen ten laste van het Fonds";5° in paragraaf 3, tweede lid, 10°, worden de woorden "de schuldenaar" vervangen door de woorden "de begunstigde van uitkeringen ten laste van het Fonds";6° in paragraaf 3, vijfde lid, worden de woorden "de belanghebbende" vervangen door de woorden "de begunstigde van uitkeringen ten laste van het Fonds".

Art. 92.Artikel 56 van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt aangevuld met de bepaling onder 4°, luidende : « 4° door giften en legaten. »

Art. 93.In artikel 64bis, eerste lid, van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 22 december 2008, worden de woorden "in dit hoofdstuk voorziene uitkering" vervangen door de woorden "door deze wetten voorziene uitkering". HOOFDSTUK 2. - Gezinsbijslag

Art. 94.In artikel 1, vijfde lid, van de wet van 20 juli 1971 van de wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, ingevoegd bij de wet van 25 januari 1999 en gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, worden de woorden "een bestaansminimum ontvangt toegekend krachtens de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum." vervangen door de woorden "recht op maatschappelijke integratie heeft krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie."

Art. 95.In artikel 3, eerste lid, a), van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 6 van 11 oktober 1978, worden de woorden "een uitkering geniet toegekend krachtens de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum;" vervangen door de woorden "recht op maatschappelijke integratie heeft krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;".

Art. 96.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2002. HOOFDSTUK 3. - Rijksdienst voor ziekte- en invaliditeitsverzekering Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte

verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

Art. 97.In artikel 90 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt het derde lid, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998, vervangen als volgt : « De adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling spreekt zich tevens uit over de staat van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 101, § 1, in het tijdvak van primaire ongeschiktheid. ».

Art. 98.In artikel 94 van dezelfde wet, wordt het vierde lid, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998, vervangen als volgt : « De Geneeskundige Raad voor invaliditeit spreekt zich, overeenkomstig de bepalingen van artikel 82, tevens uit, over de staat van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 101, § 1, in het tijdvak van invaliditeit. ».

Art. 99.Artikel 101 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt vervangen als volgt : «

Art. 101.§ 1. De arbeidsongeschikt erkende gerechtigde die arbeid heeft verricht zonder de in artikel 100, § 2, bedoelde voorafgaande toelating, of zonder de voorwaarden van de toelating te respecteren, wordt onderworpen aan een geneeskundig onderzoek om na te gaan of de erkenningsvoorwaarden voor de arbeidsongeschiktheid zijn vervuld op de datum van het onderzoek. De Koning bepaalt de termijn waarbinnen dit onderzoek uitgevoerd moet worden, te rekenen vanaf de vaststelling van de niet-toegelaten activiteit of van de mededeling ervan.

In geval van een negatieve beslissing, wordt een beslissing van einde van erkenning betekend aan de betrokkene binnen de termijn bepaald door de Koning. § 2. De gerechtigde bedoeld in paragraaf 1 moet de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen terugbetalen die hij ontvangen heeft voor de dagen of de periode tijdens welke hij de niet toegelaten arbeid heeft verricht.

Het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen kan evenwel geheel of gedeeltelijk afzien van de terugvordering van de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, in behartigenswaardige gevallen en bij afwezigheid van een bedrieglijk opzet.

Deze beslissing houdt rekening met de evenredigheid die in acht genomen moet worden tussen de omvang van de terugvordering enerzijds, en de aard of de ernst van de tekortkoming van de gerechtigde aan zijn verplichtingen anderzijds.

In dit kader houdt het Comité met name rekening met de volgende elementen : 1° de sociale en financiële situatie van de gerechtigde, evenals elk ander persoonlijk pertinent gegeven;2° de al dan niet onderwerping van de niet toegelaten activiteiten aan de sociale zekerheid;3° de omvang van de voormelde activiteiten evenals de belangrijkheid van de betrokken inkomsten. § 3. De dagen of het tijdvak waarvoor de uitkeringen worden teruggevorderd, worden gelijkgesteld met vergoede dagen voor de vaststelling van de rechten van de gerechtigde op sociale zekerheidsprestaties, alsook van de personen die hij ten laste heeft. »

Art. 100.Artikel 102 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt opgeheven.

Art. 101.Deze afdeling treedt in werking op 31 december 2010 tenzij de Koning een vroegere datum van inwerkingtreding van deze afdeling bepaalt. Afdeling 2. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 30 maart

2009 tot wijziging, wat de beroepsherscholing betreft, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

Art. 102.Het koninklijk besluit van 30 maart 2009 tot wijziging, wat de beroepsherscholing betreft, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt bekrachtigd met ingang van 1 juli 2009. Afdeling 3. - Aanvullende pensioenen voor zelfstandigen

Art. 103.Artikel 191, eerste lid, 7°, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij wet van 24 december 1999, wordt aangevuld als volgt : « alsmede op het aanvullend pensioen bepaald in artikel 42, 1°, van de programmawet van 24 december 2002. »

Art. 104.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2010. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van artikel 26 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers

Art. 105.In artikel 26, derde lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, laatst gewijzigd bij de wet van 17 juni 2009, worden de woorden "bedoeld in artikel 15 van Titel 5, Hoofdstuk 1, Afdeling 1, van de programmawet van 17 juni 2009" vervangen door de woorden "bedoeld in artikel 19 van de programmawet van 17 juni 2009".

Art. 106.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang vanaf 1 juli 2009. HOOFDSTUK 5. - Wijziging van artikel 154 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen

Art. 107.In artikel 154, § 2, van de wet houdende sociale bepalingen van 22 februari 1998, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Vanaf het boekjaar 1997, zal de Staat jaarlijks aan de Dienst voor overzeese sociale zekerheid een subsidie storten die gelijk is aan het verschil tussen het totaal bedrag van de lasten ten laste van de drie Fondsen die hem werd toegewezen, en het bedrag van hun opbrengsten, evenwel zonder rekening te houden met de schommeling van de technische reserves. »

Art. 108.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 13 maart 1998.

TITEL 12. - Werk HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités

Art. 109.Artikel 16 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, wordt aangevuld met de bepaling onder 9., luidende : « 9. het ondernemingsnummer of de ondernemingsnummers voor overeenkomsten gesloten voor een onderneming of voor een groep van ondernemingen; de vestigingseenheidsnummers van de entiteiten waar de overeenkomst van toepassing is, in de gevallen dat de onderneming of de ondernemingen uit meerdere zelfstandige entiteiten bestaat. »

Art. 110.Artikel 37 van dezelfde wet wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : « De Koning wint het advies in van het paritair comité waarvan de werkingssfeer werd beperkt, vooraleer de betrokken paritaire subcomités te wijzigen of op te heffen. Het paritair comité deelt zijn advies mee binnen de zes maanden na de hem gedane aanvraag, zoniet mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan. »

Art. 111.Artikel 109 treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK 2. - Aanstelling van een regeringscommissaris en een plaatsvervangend regeringscommissaris bij het Fonds voor Bestaanszekerheid "Zeevissersfonds"

Art. 112.Een regeringscommissaris en een plaatsvervangend regeringscommissaris worden aangesteld bij het Fonds voor Bestaanszekerheid "Zeevissersfonds" opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 augustus 1986, gesloten in het Paritair Comité voor de zeevisserij, tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid, Zeevissersfonds genaamd, en tot vaststelling van zijn statuten. Deze regeringscommissaris oefent controle uit op het beheer en de aanwending van de federale overheidsmiddelen die de werkgevers krachtens artikel 275.4 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen aan dit fonds storten. De Koning bepaalt de opdracht, de bevoegdheid, het statuut en de werkingsmodaliteiten van de regeringscommissaris. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren

Art. 113.In artikel 7, § 1, van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, gewijzigd bij de wet van 8 juni 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "met 130 uren" vervangen door de woorden "met 180 uren";2° het laatste lid wordt vervangen als volgt : « Voor de eerste 130 uren van de in het eerste lid bedoelde overschrijding van de grenzen van de arbeidsduur dient de werkgever vooraf het akkoord van de meerderheid van de vakbondsafvaardiging te verkrijgen.Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging wordt de voorzitter van het paritair comité geïnformeerd. »; 3° de paragraaf wordt aangevuld met een zesde lid, luidende : « Voor de 50 uren die bovenop de eerste 130 uren bedoeld in het vorig lid gepresteerd worden, dienen de bepalingen van paragraaf 2, vierde tot zesde lid, te worden nageleefd.»

Art. 114.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de arbeidswet van 16 maart 1971

Art. 115.In artikel 8 van de arbeidswet van 16 maart 1971, gewijzigd bij de wet van 17 mei 1985, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « De jeugdige werknemers mogen geen ondergrondse arbeid verrichten in mijnen, groeven en graverijen. »

Art. 116.In artikel 10 van dezelfde wet worden de woorden "werkneemsters en" opgeheven.

Art. 117.Het koninklijk besluit van 24 december 1968 betreffende de vrouwenarbeid wordt opgeheven. HOOFDSTUK 5. - Wijziging van artikel 35, § 5, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers

Art. 118.In artikel 35, § 5, D, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005 en 27 december 2006, wordt het woord "maximum" ingevoegd tussen de woorden "zijn gemachtigd om" en de woorden "1.20 % van hun toegekende bedragen". HOOFDSTUK 6. - Wijziging van hoofdstuk VI van titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen(I)

Art. 119.In artikel 118 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen(I), gewijzigd bij de wetten van 23 december 2009 en 30 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2bis worden de woorden "ten vroegste op" vervangen door het woord "vanaf";2° in paragraaf 2ter worden de woorden "door sociale werkplaatsen, zoals bedoeld in het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen of" ingevoegd tussen de woorden "die waren tewerkgesteld" en de woorden "door werkgevers", worden de woorden "in artikel 1, 1° van het koninklijk besluit van 18 juli 2002," vervangen door de woorden "in artikel 1, 1° en 2° van het koninklijk besluit van 18 juli 2002," en worden de woorden "na 1 april 2010" vervangen door de woorden "vanaf 1 april 2010";3° In paragraaf 4 worden de woorden "bedoeld in § 3, eerste lid" vervangen door de woorden "bedoeld in §§ 2ter en 3".

Art. 120.In artikel 120 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 23 december 2009 en 30 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 3, worden de woorden "na 1 april 2010" vervangen door de woorden "vanaf 1 april 2010";2° in paragraaf 4 worden de woorden "zoals bedoeld in artikel 1, 1° van het koninklijk besluit van 18 juli 2002," vervangen door de woorden "zoals bedoeld in artikel 1, 1° en 2° van het koninklijk besluit van 18 juli 2002", worden de woorden "of in sociale werkplaatsen, zoals bedoeld in het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen" ingevoegd tussen de woorden "non-profitsector,", en de woorden ", en waarvan" en worden de woorden "na 1 april 2010" vervangen door de woorden "vanaf 1 april 2010";3° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidend als volgt : « § 5.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, werkgevers uit de openbare sector gelijkstellen met werkgevers uit de non-profit-sector, bedoeld in § 4. »

Art. 121.Artikel 124, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 23 december 2009 en 30 december 2009, wordt aangevuld met een derde lid, luidend als volgt : « De Koning kan, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, de percentages bedoeld in artikel 118, § 2, verlagen voor ondernemingen erkend als onderneming in moeilijkheden, bedoeld in het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het generatiepact. »

Art. 122.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 april 2010. HOOFDSTUK 7. - Wijziging van Titel 10, Hoofdstuk 13, van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (I)

Art. 123.In artikel 150, laatste streepje, van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen worden de woorden "die op het tijdstip van de mededeling door de werkgever van de intentie tot collectief ontslag, ten minste één jaar ononderbroken dienstanciënniteit bij de werkgever in herstructurering heeft," ingevoegd tussen de woorden "de werkman" en "zich".

Art. 124.Artikel 151 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 125.In artikel 152 van dezelfde wet wordt het derde lid opgeheven.

Art. 126.Artikel 153 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 153.§ 1. De werkgever wordt vrijgesteld van het betalen van zijn deel van de forfaitaire crisispremie indien aan één van de volgende voorwaarden voldaan is : 1° de werkman heeft op het tijdstip van de kennisgeving van het ontslag minder dan zes maanden anciënniteit;2° de werkman heeft op het tijdstip van de mededeling door de werkgever van de intentie tot collectief ontslag minder dan één jaar ononderbroken dienstanciënniteit bij de werkgever in herstructurering en het ontslag gebeurt in het kader van een herstructurering waarbij de werkman zich kan inschrijven in de tewerkstellingscel overeenkomstig artikel 34 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact;3° ten aanzien van de werkman werd, indien de kennisgeving van het ontslag valt in de periode van 1 januari 2010 tot 31 maart 2010, door deze werkgever in de periode van 1 oktober 2009 tot de dag vóór de kennisgeving van het ontslag, een maatregel van collectieve vermindering of individuele vermindering van de arbeidsduur toegepast zoals voorzien door titel I of titel II, hoofdstuk 2, van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis;4° ten aanzien van de werkman werd, indien de kennisgeving van het ontslag valt in de periode van 1 april 2010 tot 30 juni 2010, door deze werkgever in de periode van 1 januari 2010 tot de dag vóór de kennisgeving van het ontslag, een maatregel van collectieve vermindering of individuele vermindering van de arbeidsduur toegepast zoals voorzien door titel I of titel II, hoofdstuk 2 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis;5° ten aanzien van de werkman werd, indien de kennisgeving van het ontslag valt in de periode van 1 januari 2010 tot 31 maart 2010, de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden door deze werkgever in de periode van 1 oktober 2009 tot de dag vóór de kennisgeving van het ontslag geschorst in toepassing van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten gedurende een aantal dagen, in functie van zijn arbeidsregeling, gelijk aan vier weken zo de werkman minder dan twintig jaar anciënniteit telt in de onderneming op het tijdstip van de kennisgeving van zijn ontslag en aan acht weken zo de werkman ten minste twintig jaar anciënniteit telt in de onderneming op het tijdstip van de kennisgeving van zijn ontslag;6° ten aanzien van de werkman werd, indien de kennisgeving van het ontslag valt in de periode van 1 april 2010 tot 30 juni 2010, de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden door deze werkgever in de periode van 1 januari 2010 tot de dag vóór de kennisgeving van het ontslag geschorst in toepassing van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten gedurende een aantal dagen, in functie van zijn arbeidsregeling, gelijk aan vier weken zo de werkman minder dan twintig jaar anciënniteit telt in de onderneming op het tijdstip van de kennisgeving van zijn ontslag en aan acht weken zo de werkman ten minste twintig jaar anciënniteit telt in de onderneming op het tijdstip van de kennisgeving van zijn ontslag. Indien de werkgever aan één van de in het eerste lid bedoelde voorwaarden voldoet, wordt de forfaitaire crisispremie betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. § 2. De commissie bedoeld in artikel 14, § 3, van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis, kan, voor de ondernemingen met minder dan 10 werknemers, een afwijking voorzien op de betaling door de werkgever van de forfaitaire crisispremie bedoeld in artikel 152, eerste lid. Deze afwijking kan worden toegekend op vraag van de werkgever voor zover de betrokken onderneming economische moeilijkheden kent. De Koning bepaalt de nadere regels met betrekking tot deze afwijking bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Hij bepaalt eveneens bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat dient te worden verstaan onder "economische moeilijkheden" en Hij bepaalt de wijze van vaststelling van het bovengenoemd aantal van 10 werknemers. »

Art. 127.Artikel 154 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 154.§ 1. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wordt belast met het betalen, met behulp van de organismen opgericht krachtens artikel 7, § 1, derde lid, i) van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, van het gedeelte van de crisispremie bedoeld in de artikelen 152 en 153 dat ten zijnen laste is.

Dit gedeelte van de crisispremie wordt voor de toepassing van artikel 7 van de voormelde besluitwet van 28 december 1944 en zijn uitvoeringsbesluiten beschouwd als een werkloosheidsuitkering behoudens indien de Koning daarvan afwijkt.

De Koning bepaalt de nadere regels en modaliteiten voor de toekenning van het gedeelte van de crisispremie, bedoeld in het eerste lid. Hij kan voorzien in welke omstandigheden de werkman die op het tijdstip van de kennisgeving van het ontslag minder dan zes maanden anciënniteit heeft, en reeds eerder een crisispremie ontvangen heeft, niet opnieuw gerechtigd is op de premie.

De Koning kan eveneens voorzien onder welke voorwaarden en volgens welke modaliteiten de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een terugbetaling verricht aan de werkgever die aan de arbeider een bedrag heeft betaald dat door de Rijksdienst ten laste moet genomen worden.

De Koning kan tevens de nadere regels voor de terugbetaling van de door de RVA betaalde crisispremie, als de onderneming die de werknemer heeft ontslagen hem opnieuw in dienst neemt binnen een termijn van drie maanden na de datum van zijn ontslag. § 2. De bepalingen van artikel 7, § 4, van de voormelde besluitwet van 28 december 1944 zijn toepasselijk op de bepalingen van dit hoofdstuk, waarbij de controle op de toekenning van het gedeelte van de crisispremie bedoeld in § 1, eerste lid, gelijkgesteld wordt met de controle van de werkelijkheid van de werkloosheid.

Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, worden de ambtenaren van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening die aangesteld zijn overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk betreffende de toekenning van het gedeelte van de crisispremie bedoeld in § 1, eerste lid.

Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie. »

Art. 128.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2010. HOOFDSTUK 8. - Wijziging van de wet van 22 december 2009 betreffende een algemene regeling voor rookvrije gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek en ter bescherming van werknemers tegen tabaksrook

Art. 129.Artikel 15 van de wet van 22 december 2009 betreffende een algemene regeling voor rookvrije gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek en ter bescherming van werknemers tegen tabaksrook, wordt vervangen als volgt : «

Art. 15.De werkgever is verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten.

Met de straffen bedoeld in artikel 81 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, wordt gestraft de werkgever, zijn lasthebbers of aangestelden die het bepaalde in deze wet of zijn uitvoeringsbesluiten overtreedt. »

Art. 130.In dezelfde wet wordt een artikel 15/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 15/1.De ambtenaren aangewezen krachtens artikel 80 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, zijn belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze wet en dit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie. » TITEL 13. - Pensioenen en inkomensgarantie voor ouderen HOOFDSTUK 1. - Pensioenen van de privé sector Afdeling 1. - Kapitalisatie

Art. 131.Artikel 9 van de wet tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gecoördineerd op 29 juni 2007, wordt opgeheven.

Art. 132.In artikel 37, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gewijzigd bij de wetten van 25 januari 1999 en 6 mei 2009, worden de woorden "De uitgaven voortvloeiend uit de toepassing van dit besluit en uit de wetgevingen inzake rust- en overlevingspensioen voor arbeiders, bedienden, mijnwerkers en zeevarenden onder Belgische vlag, voor zover zij geen betrekking hebben op de renten, worden gedekt door" vervangen door de woorden "De uitgaven voortvloeiend uit de toepassing van dit besluit, uit de wetgevingen inzake rust- en overlevingspensioen voor arbeiders, bedienden, mijnwerkers en zeevarenden onder Belgische vlag en uit de toepassing van de wet tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gecoördineerd op 29 juni 2007, worden gedekt door".

Art. 133.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2010, met uitzondering van artikel 132, dat in werking treedt de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Afdeling 2. - Polyvalentie van de aanvraag

Art. 134.In artikel 298 van de programmawet (I) van 27 december 2006, worden de woorden "of in hoofde van zijn echtgenoot" vervangen door de woorden "of in hoofde van zijn overleden echtgenoot".

Art. 135.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 7 januari 2007. HOOFDSTUK 2. - Inkomensgarantie voor ouderen

Art. 136.In artikel 13 van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, wordt paragraaf 1 aangevuld met de woorden "en op grond van deze van de personen waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt.".

Art. 137.Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK 3. - Pensioenen van de overheidssector Afdeling 1. - Uitbetaling van de prestaties beheerd door de

Pensioendienst voor de overheidssector

Art. 138.In artikel 6 van de wet van 12 januari 2006 tot oprichting van de "Pensioendienst voor de overheidssector" worden de bepalingen onder 4° en 5° vervangen als volgt : « 4° de in 1° bedoelde prestaties uitbetalen, wanneer de voorwaarden vervuld zijn waaraan de betaling van deze prestaties onderworpen is; 5° de renten toegekend tot vergoeding van de schade voortvloeiend uit arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en van het werk en beroepsziekten ten laste van de Staatskas, uitbetalen;».

Art. 139.In artikel 9 van dezelfde wet wordt de bepaling onder 4° vervangen als volgt : « 4° de in 1° bedoelde prestaties uitbetalen, wanneer de voorwaarden vervuld zijn waaraan de betaling van deze prestaties onderworpen is. ».

Art. 140.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, aan de Rijksdienst voor Pensioenen de praktische uitvoering van de betaling van de in de artikelen 6, 4° en 5°, en 9, 4°, van de wet van 12 januari 2006 tot oprichting van de "Pensioendienst van de overheidssector" bedoelde prestaties toevertrouwen. Hij legt de voorwaarden vast die daarvoor moeten worden vervuld, alsook de modaliteiten volgens dewelke wordt vastgesteld dat aan die voorwaarden is voldaan.

Art. 141.De Koning kan de bestaande wettelijke bepalingen aanpassen om ze in overeenstemming te brengen met de in deze afdeling vervatte principes en bepaalde bevoegdheden die momenteel behoren tot de Centrale Dienst der Vaste Uitgaven van de Administratie der Thesaurie van de FOD Financiën, toevertrouwen aan de Pensioendienst voor de overheidssector of aan de Rijksdienst voor Pensioenen.

Art. 142.Deze afdeling treedt in werking op een datum bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Afdeling 2. - Pensioenen ten laste van de pool der parastatalen

Art. 143.Artikel 12 van de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, gewijzigd bij de wetten van 29 december 1990, 21 mei 1991, 22 februari 1998, 24 december 1999 en 12 januari 2006, wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidend als volgt : « § 6. De betaling van het geheel van de bijdragen bedoeld in § 2 kan, in het kader van een pensioenverzekeringscontract en bij beslissing van het organisme aangewezen krachtens artikel 1, worden toevertrouwd aan een voorzorgsinstelling. De voorzorgsinstelling neemt ten opzichte van de Pensioendienst voor de overheidssector de verplichtingen die inherent zijn aan deze betaling over.

De beslissing van het organisme om de betaling van de bijdragen toe te vertrouwen aan een voorzorgsinstelling of om het niet meer toe te vertrouwen aan een voorzorgsinstelling, moet aan de Pensioendienst voor de overheidssector worden betekend met een ter post aangetekende brief ten laatste op 30 september van het lopende jaar en heeft uitwerking met ingang van 1 januari van het burgerlijk jaar dat volgt. »

Art. 144.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009. Afdeling 3. - Organieke begrotingsfondsen

Art. 145.§ 1. Het organiek begrotingsfonds "Fonds voor Overlevingspensioenen" wordt afgeschaft. § 2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen wordt de rubriek 21-1 opgeheven.

Art. 146.§ 1. Het organiek begrotingsfonds "Rustpensioenen van het personeel van instellingen van openbaar nut" wordt afgeschaft. § 2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen wordt de rubriek 21-2 opgeheven.

Art. 147.§ 1. Het organiek begrotingsfonds "Fonds voor het Evenwicht van de Pensioenstelsels" wordt afgeschaft. § 2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen wordt de rubriek 21-3 opgeheven. § 3. Artikel 22 van de programmawet van 30 december 2001 wordt opgeheven.

Art. 148.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 18 januari 2008.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 28 april 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Werk, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET De Minister van Pensioenen, M. DAERDEN De Minister van K.M.O.'s en Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister van Ambtenarenzaken, Mevr. I. VERVOTTE De Minister voor Ondernemen, V. VAN QUICKENBORNE De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE De Staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid, M. WATHELET De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, Ph. COURARD Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK _______ Nota (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 52-2423/ (2009/2010) : 001 : Wetsontwerp. 002 tot 007 : Amendementen. 008 tot 013 : Verslagen. 014 : Tekst aangenomen door de commissies. 015 : Amendementen. 016 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal verslag : 24 en 25 maart 2010.

Stukken van de Senaat : 4-1721 - 2009/2010 : Nr. 1 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.

^