Etaamb.openjustice.be
Wet van 29 december 2010
gepubliceerd op 31 december 2010

Wet houdende diverse bepalingen (1)

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2010021133
pub.
31/12/2010
prom.
29/12/2010
ELI
eli/wet/2010/12/29/2010021133/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

29 DECEMBER 2010. - Wet houdende diverse bepalingen (I) (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL 2. - Ambtenarenzaken ENIG HOOFDSTUK. - Wijziging van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken

Art. 2.Artikel 1, 3°, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken wordt aangevuld met de woorden « - het Fonds voor de medische ongevallen. »

Art. 3.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 12 april 2010.

TITEL 3. - Justitie ENIG HOOFDSTUK. - Wijziging van de wet van 10 juli 2006 betreffende de elektronische procesvoering

Art. 4.In artikel 39, tweede lid, van de wet van 10 juli 2006 betreffende de elektronische procesvoering, vervangen bij de wet van 24 juli 2008, worden de woorden « op 1 januari 2011 » vervangen door de woorden « op 1 januari 2013 ».

Art. 5.Artikel 4 treedt in werking op 1 januari 2011.

TITEL 4. - Landsverdediging HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen

Art. 6.In hoofdstuk V van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen, gewijzigd bij de wet van 10 januari 2010, wordt een artikel 13ter ingevoegd, luidende : «

Artikel 13ter.§ 1. De militair die ter beschikking wordt gesteld van een buitenlandse regering, van een openbare dienst die afhangt van de federale overheid, van de gewesten of de gemeenschappen alsook de instellingen die ervan afhangen, van de provincies, van de gemeenten, van de agglomeraties, de federaties en verenigingen van gemeenten alsook de instellingen die ervan afhangen, of die wegens officiële opdracht bij een instelling van internationaal publiek recht wordt gedetacheerd, wordt niet meer door Defensie bezoldigd gedurende de periode van de terbeschikkingstelling of van de officiële opdracht.

Gedurende deze periode geniet de militair in principe van de geldelijke voordelen toegekend door de instelling waarbij hij ter beschikking wordt gesteld of gedetacheerd wordt.

De Koning, of de overheid die Hij aanwijst, kan evenwel in bijzondere gevallen, om de geldelijke rechten van de militair te beschermen, van het in het eerste lid bedoelde principe afwijken en betrokkene het recht op de militaire geldelijke voordelen laten behouden die Hij bepaalt.

De militair tekent deze beslissing voor kennisname. § 2. De militair die, in het kader van de uitvoering van een opdracht niet bedoeld in § 1, vergoedingen ontvangt van zowel Defensie als van een andere instelling, dient maandelijks, na vervallen termijn, aan Defensie terug te storten, naargelang het geval : 1° ofwel een bedrag gelijk aan het bedrag van de vergoedingen toegekend door deze instelling, indien deze vergoedingen lager zijn dan de vergoedingen toegekend door Defensie;2° ofwel een bedrag gelijk aan het bedrag van de vergoedingen toegekend door Defensie, indien deze vergoedingen lager zijn dan, of gelijk zijn aan, de vergoedingen toegekend door deze instelling. Vóór het begin van de opdracht, dient de militair ingelicht te worden over de in het eerste lid bepaalde rechten en plichten. De militair mag bovendien Defensie toelaten rechtstreeks op zijn vergoedingen de sommen in te houden, die hij dient terug te storten aan Defensie in toepassing van het eerste lid. » HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht

Art. 7.In artikel 272 van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht worden de woorden « 1 juli 2011 » vervangen door de woorden « 1 juli 2012 ». HOOFDSTUK 3. - Slotbepaling

Art. 8.Artikel 6 treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

TITEL 5. - Telecommunicatie, Economie en Administratieve Vereenvoudiging HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet

Art. 9.In artikel 3, § 2, vijfde lid, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, vervangen bij de wet van 13 juni 2010, worden de woorden « 11bis, § 2, tweede lid, 5°, 21, 27bis, 28 tot 33 » vervangen door de woorden « 21, 27bis, 28 en 29, 30, §§ 1, 2, 4 en 5, 31 tot 33 ».

Art. 10.In artikel 11bis, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, 3°, wordt opgeheven;2° in paragraaf 3 worden de woorden « in § 1, tweede lid » vervangen door de woorden « in § 2, tweede lid ».

Art. 11.Artikel 20bis, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 maart 2003, wordt opgeheven.

Art. 12.Artikel 22 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 24 maart 2003 en 13 juni 2010, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4. Uiterlijk 2 maanden voor het verstrijken van die nulstellingstermijn verwittigt de kredietgever de consument hiervan door middel van ieder nuttig communicatiemiddel. »

Art. 13.In artikel 30, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 13 juni 2010, worden de woorden « de artikelen 14, § 3, 7° en 21 » vervangen door de woorden « de artikelen 14, § 2, 8°, § 3, 7° en 21 ».

Art. 14.In artikel 87, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 maart 2003, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : « 2° de kredietgever de bepalingen bedoeld in artikel 22 niet heeft nageleefd of miskend. »

Art. 15.In artikel 101 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 11 februari 1994, 11 december 1998, 10 augustus 2001, 22 december 2002, 24 maart 2003, 24 augustus 2005 en 13 juni 2010, wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd luidende : « § 1/1. Met een geldboete van 26 tot 100.000 euro worden gestraft degene die als kredietgever de bepalingen van artikel 22, § § 1, 2 of 3 overtreedt. » HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 13 juni 2010 tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet

Art. 16.Artikel 73, laatste lid, van de wet van 13 juni 2010 tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen

Art. 17.In artikel 20, § 2, van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen, gewijzigd bij de wetten van 19 april 2002, 22 december 2003, 13 december 2005, 5 augustus 2006, 27 december 2006 en 23 december 2009, wordt het zesde lid aangevuld met de volgende woorden : « en is verschuldigd vanaf het begrotingsjaar 2010. » HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek in verband met de erelonen en kosten ten laste van het Fonds ter bestrijding van de overmatige schuldenlast

Art. 18.In artikel 1675/19, § 2, zesde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 23 december 2009, wordt de zin « Het bedrag van de honoraria van de schuldbemiddelaar mag niet hoger liggen dan 1.200 euro tenzij mits een bijzondere gemotiveerde beslissing van de rechter. » vervangen als volgt : « Het bedrag van de honoraria en de kosten van de schuldbemiddelaar mag per dossier niet hoger liggen dan 1.200 euro, tenzij de rechter er anders over beslist middels een bijzondere gemotiveerde beslissing. ». HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische regulering en de prijzen

Art. 19.Artikel 5 van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische regulering en de prijzen, gewijzigd door de besluitwet van 7 mei 1945, wordt vervolledigd als volgt : « g) de inbreuken op artikel 70 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen(I), en op de besluiten genomen in uitvoering van dit artikel. » HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van de wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten

Art. 20.Artikel 13, § 3, van de wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten wordt aangevuld met een lid, luidende : « Wanneer het raamcontract betrekking heeft op de opening van een rekening zoals bedoeld in artikel 1, 25°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet en de mogelijkheid bestaat dat de consument een overschrijding wordt toegestaan in de zin van artikel 1°, 12°quater, van voornoemde wet, dan vermeldt het raamcontract de informatie omtrent de debetrentevoet bedoeld in artikel 11bis, § 2, 5°, van voornoemde wet. De betalingsdienstaanbieder verstrekt in elk geval, op papier of op een andere duurzame drager, die informatie regelmatig, ongeacht of er een daadwerkelijke overschrijding plaats vindt of niet. »

Art. 21.In artikel 80 van dezelfde wet worden de woorden « behalve de bepalingen van de artikelen 7, 8, 9, 13°, » vervangen door de woorden « behalve de artikelen 7, 8, 9, 13, §§ 1 tot 3, laatste lid, eerste zin, ». HOOFDSTUK 7. - Administratieve Vereenvoudiging, Justitie en Buitenlandse Zaken Afdeling 1. - Wijziging van het Burgerlijk Wetboek

Art. 22.In artikel 972, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 16 december 1922 en 6 mei 2009, worden de woorden « opgemaakt overeenkomstig artikel 13, § 2, » vervangen door de woorden « op papier opgemaakt overeenkomstig artikel 13 ». Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 10 juli 1931 betreffende de

bevoegdheid der diplomatieke en consulaire agenten in notariële zaken

Art. 23.In artikel 5, 2°, van de wet van 10 juli 1931 betreffende de bevoegdheid der diplomatieke en consulaire agenten in notariële zaken, worden de woorden « vreemde vrouw » vervangen door de woorden « niet-Belg ». Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 6 mei 2009 houdende diverse

bepalingen

Art. 24.In artikel 26 van de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Met uitzondering van artikel 18, treedt dit hoofdstuk in werking op een door de Koning te bepalen datum. » TITEL 6. - Financiën HOOFDSTUK 1. - Inkomstenbelastingen Afdeling 1. - Wijziging met betrekking tot de personenbelasting

Art. 25.In artikel 171 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatst gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt de bepaling opgenomen onder 6°, vierde streepje, vervangen als volgt : « - de in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar. »

Art. 26.Artikel 25 is van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2010 worden betaald of toegekend. Afdeling 2. - Wijzigingen met betrekking tot de aangifte in de

inkomstenbelastingen

Art. 27.In artikel 306 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wet van 5 juli 1994, worden de woorden « voorstel van aanslag » telkens vervangen door de woorden « voorstel van vereenvoudigde aangifte ».

Art. 28.In artikel 339, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 5 juli 1994, worden de woorden « voorstel van aanslag » vervangen door de woorden « voorstel van vereenvoudigde aangifte ».

Art. 29.In artikel 346, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 juli 1994, worden de woorden « voorstel van aanslag » telkens vervangen door de woorden « voorstel van vereenvoudigde aangifte ».

Art. 30.In artikel 353, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 5 juli 1994, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « voorstel van aanslag » vervangen door de woorden « voorstel van vereenvoudigde aangifte ».

Art. 31.De artikelen 27 tot 30 treden in werking vanaf aanslagjaar 2011. HOOFDSTUK 2. - Diverse wijzigingen inzake douane en accijnzen Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 3 april 1997 betreffende het

fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak

Art. 32.Artikel 1bis van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, ingevoegd bij de wet van 9 juni 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 1bis.In deze wet en in de ter uitvoering ervan getroffen maatregelen, wordt verstaan onder : -marktdeelnemer : de fabrikant of invoerder van tabaksfabrikaten gevestigd in België of de vertegenwoordiger-verdeler inzake tabaksfabrikaten die optreedt voor rekening van de fabrikant of invoerder die niet gevestigd is in België; - fiscaal kenteken : het fiscaal bandje en de fiscale sluitzegel die naargelang het geval worden geleverd door de Belgische of Luxemburgse Staat om te worden aangebracht op tabaksfabrikaten. »

Art. 33.In artikel 2, § 2, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 20 juli 2006, worden de woorden « 1 januari » vervangen door de woorden « 1 februari ».

Art. 34.In artikel 3, § 7, van dezelfde wet worden de woorden « en bijzondere accijns » opgeheven.

Art. 35.In de Franse tekst van artikel 9 en artikel 10 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 9 juli 2004, worden de woorden « opérateur » vervangen door de woorden « opérateur économique ».

Art. 36.Artikel 10bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 9 juli 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 10bis.Onder voorbehoud van de bepalingen inzake uitstel van betaling, moet het bedrag aan accijns en btw dat de fiscale kentekens blijkens de op de kentekens aangebrachte gegevens vertegenwoordigen, worden betaald bij de uitslag tot verbruik van de tabaksfabrikaten. »

Art. 37.Artikel 10ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 9 juli 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 10ter.De fiscale kentekens worden geleverd aan de marktdeelnemers middels het stellen van een zekerheid.

De Koning bepaalt de hoogte van deze zekerheid. »

Art. 38.Artikel 11 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 9 juli 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 11.Vrijstelling van de accijns kan worden bekomen voor tabaksfabrikaten : a) die worden gedenatureerd en gebruikt voor industriële of tuinbouwkundige doeleinden;b) die onder ambtelijk toezicht worden vernietigd;c) die uitsluitend zijn bestemd voor wetenschappelijke proefnemingen en voor tests in verband met de kwaliteit van de tabaksfabrikaten;d) die door de producent opnieuw worden be- of verwerkt. De Koning bepaalt de voorwaarden en de formaliteiten waaraan de vrijstellingen zijn onderworpen. »

Art. 39.In artikel 12, § 1, a), van dezelfde wet wordt het woord « belasting » vervangen door het woord « accijns ».

Art. 40.In artikel 13, eerste lid en vierde lid, 1°, van dezelfde wet, gewijzigd bij koninklijke besluit van 20 juli 2000 en bij wet van 21 december 2009, worden de woorden « en bijzondere accijns » opgeheven.

Art. 41.In artikel 16 van dezelfde wet worden de woorden « en de eventuele bijzondere accijns » opgeheven.

Art. 42.Artikel 17 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 17.De bepalingen van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen zijn eveneens van toepassing op de accijns bepaald door deze wet. »

Art. 43.De artikelen 32 tot 42 treden in werking op 1 januari 2011. Afdeling 2. - Wijziging van de programmawet van 27 december 2004

Art. 44.In artikel 419 van de programmawet van 27 december 2004, gewijzigd bij de wetten van 8 juni 2008, 21 december 2009 en 23 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder e), i) wordt vervangen door : « e) gasolie van de GN-codes 2710 19 41, 2710 19 45 en 2710 19 49 met een zwavelgehalte van meer dan 10 mg/kg : i) gebruikt als motorbrandstof : - accijns : 198,3148 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 194,7063 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 14,8736 euro per 1 000 liter bij 15 °C; »; 2° de bepaling onder f), i) wordt vervangen door : « f) gasolie van de GN-code 2710 19 41 met een zwavelgehalte van niet meer dan 10 mg/kg : i) gebruikt als motorbrandstof : * onvermengd : - accijns : 198,3148 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 179,7063 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 14,8736 euro per 1 000 liter bij 15 °C; ** aangevuld met ten minste 5 pct. vol FAME van de GN-code 3824 90 99 die voldoet aan de NBN-EN-norm 14214 : - accijns : 198,3148 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 160,0616 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 14,8736 euro per 1 000 liter bij 15 °C; ». Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 10 juni 2006 betreffende de

biobrandstoffen

Art. 45.Artikel 4 van de wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen, wordt aangevuld met een zesde paragraaf, luidend als volgt : « § 6. De Koning bepaalt de procedure betreffende de controle en de validatie van de jaarlijkse verslagen waarvan sprake in artikel 5, g) en j).

Wat de validatie van de bedoelde jaarlijkse verslagen betreft, kan Hij er inzonderheid in voorzien dat, in geval van tekortkomingen, de validatie gepaard kan gaan met een vermindering van het jaarlijkse volume dat in de erkenning werd toegekend, die overeenkomt met het percentage van de vastgestelde tekortkomingen. » HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen

Art. 46.Artikel 92 van de wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, wordt vervangen als volgt : «

Art. 92.De artikelen 87 en 88 treden in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt.

Artikel 89 heeft uitwerking met ingang van 30 december 2005.

Artikel 90 heeft uitwerking met ingang van 28 november 2003. »

Art. 47.Artikel 46 heeft uitwerking met ingang van 10 januari 2010. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 12 mei 2010 tot machtiging van de minister van Financiën om leningen aan de Helleense Republiek toe te staan

Art. 48.In artikel 2 van de wet van 12 mei 2010 tot machtiging van de minister van Financiën om leningen aan de Helleense Republiek toe te staan, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « 1.074.000.000 euro » vervangen door de woorden « 2.860.942.462,10 euro »; 2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 49.Artikel 48 treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen en van de wet van 31 juli 2009 tot wijziging van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen en van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten

Art. 50.In artikel 11, § 3, eerste lid, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, gewijzigd bij de wet van 22 februari 2006, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : « 2° de houders van een getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs die zijn geslaagd voor een examen dat wordt georganiseerd door of krachtens een decreet, door een representatieve beroepsorganisatie, een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, een verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon of een kredietinstelling, en dat bedoeld is om te controleren of de betrokkenen over de vermelde beroepskennis beschikken. Het hier bedoelde examen dient door de CBFA te worden erkend. De CBFA kan, bij reglement, de nadere regels vaststellen waaraan de georganiseerde examens moeten voldoen. De betrokkene dient ook een praktische ervaring aan te tonen waarvan de duur door de Koning wordt bepaald, maar die niet meer mag bedragen dan twee jaar.

Voor herverzekeringstussenpersonen wordt de duur van de praktische ervaring vastgesteld op vijf jaar. »

Art. 51.Artikel 3, a), van de wet van 31 juli 2009 tot wijziging van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen en van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten, wordt opgeheven.

Art. 52.In artikel 13 van dezelfde wet, wordt het woord « a), » opgeheven.

Art. 53.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van artikel 50. HOOFDSTUK 6. - Regie der Gebouwen Het verlenen van een Staatswaarborg onder de vorm van een borgstelling

Art. 54.De Minister van Financiën wordt ertoe gemachtigd om bij een of meer overeenkomsten en tegen de voorwaarden die hij bepaalt bij overeenkomst, een Staatswaarborg onder de vorm van een borgstelling te verlenen voor de nakoming door de Regie der Gebouwen van al haar betalingsverplichtingen in het kader van de volgende overheidsopdrachten : - DBFM Ontwerp, bouw, financiering en onderhoud van een nieuwe gevangenis voor de regio Antwerpen (bulletin der aanbestedingen van 24 juni 2009, nr. 011184); - DBFM Ontwerp, bouw, financiering en onderhoud van een nieuwe gevangenis voor de regio Charleroi (bulletin der aanbestedingen van 24 juni 2009, nr. 011177); - DBFM Ontwerp, bouw, financiering en onderhoud van een nieuwe gevangenis voor de regio Dendermonde (bulletin der aanbestedingen van 24 juni 2009, nr. 011192); - DBFM Ontwerp, bouw, financiering en onderhoud van een nieuwe gevangenis voor de regio Mons (bulletin der aanbestedingen van 24 juni 2009, nr. 011178).

De Staatswaarborg kan ten vroegste ingaan op 1 januari 2011. HOOFDSTUK 7. - Omzetting van Richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft Afdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 55.Dit hoofdstuk voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Rchtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft. Afdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 22 maart 1993 op het statuut

van en het toezicht op de kredietinstellingen

Art. 56.In artikel 110 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, gewijzigd bij de wetten van 23 december 1994, 17 december 1998 en 19 november 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt vervangen als volgt : « Het Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten en het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen nemen het beheer en de verrichtingen van de depositobeschermingsregelingen waar.»; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De instanties die een Belgische depositobeschermingsregeling beheren, voeren geregeld tests uit op hun regelingen.»

Art. 57.In artikel 110bis 2 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 23 december 1994 en gewijzigd bij de wetten van 17 december 1998, 25 februari 2003 en 23 december 2009 en de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 14 november 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De autoriteit belast met het prudentiële toezicht informeert de instanties die een Belgische depositobeschermingsregeling beheren ingeval zij problemen op het spoor komt die waarschijnlijk tot de interventie van deze depositogarantieregelingen zullen leiden.

Behalve in de gevallen waarin het faillissement is uitgesproken, neemt de autoriteit belast met het prudentiële toezicht de beslissing waarmee het in gebreke blijven van een kredietinstelling naar Belgisch recht wordt vastgesteld. Deze vaststelling geschiedt uiterlijk vijf werkdagen nadat voor het eerst is vastgesteld dat een kredietinstelling heeft nagelaten een verschuldigd en betaalbaar deposito terug te betalen.

De instanties die een Belgische depositogarantieregeling beheren betalen de deposito's terug binnen een termijn van twintig werkdagen te rekenen vanaf het in gebreke blijven van de kredietinstelling. De autoriteit belast met het prudentiële toezicht kan deze termijn verlengen. Er mag, ten hoogste, één verlenging worden toegestaan die niet langer mag zijn dan tien werkdagen. Zij mag enkel worden toegestaan in zeer uitzonderlijke omstandigheden en specifieke gevallen waarin kredietinstellingen in gebreke blijven.

De in gebreke gebleven kredietinstelling of, als deze failliet is, de curator deelt aan de in het eerste lid bedoelde instanties de gegevens mee die zij nodig hebben om de deposito's te betalen. De Koning kan de nadere regels bepalen voor de uitwisseling van de gegevens tussen de kredietinstelling of curator, enerzijds, en de instanties, anderzijds.

Indien er twijfels rijzen over de juistheid van de gegevens die de in het eerste lid bedoelde instanties in uitvoering van het vierde lid hebben ontvangen, kijkt de kredietinstelling of de curator deze op hun verzoek na en deelt hen, desgevallend, de verbeterde gegevens mee. »; 2° paragraaf 2, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin : « De Koning kan het voormelde maximum bedrag van de tegemoetkoming door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen aanpassen ten einde het in overeenstemming te brengen met het voornoemde artikel 6, eerste lid.»

Art. 58.In artikel 110ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 23 december 1994 en gewijzigd bij de wetten van 17 december 1998 en 19 november 2004, wordt paragraaf 1 vervangen als volgt : « § 1. Het Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten en het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen nemen de nodige maatregelen en schikkingen om de bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, in staat te stellen deel te nemen aan de depositobeschermingsregelingen voor kredietinstellingen die zij instellen of beheren, met de bedoeling, binnen de grenzen van deze regelingen, de waarborgen verstrekt door de regeling waaraan de instelling in haar Staat deelneemt, aan te vullen.

Indien het bijkantoor dat de mogelijkheid van het eerste lid heeft benut, zijn verplichtingen niet nakomt tegenover de depositobeschermingsregeling waaraan het deelneemt, wenden het Fonds en het Bijzonder Fonds zich in samenwerking met de autoriteit belast met het prudentiële toezicht tot de autoriteit die de vergunning heeft verleend aan de kredietinstelling waarvan het bijkantoor afhangt.

Indien de toestand niet binnen twaalf maanden wordt verholpen, kunnen het Fonds en het Bijzonder Fonds, op eensluidend advies van deze autoriteit, het bijkantoor uitsluiten na afloop van een opzeggingstermijn van twaalf maanden. De termijndeposito's van voor de uitsluiting blijven tot hun vervaldag gedekt door de beschermingsregeling. De andere deposito's van voor de uitsluiting blijven nog twaalf maanden gedekt. De deposanten worden door het bijkantoor of, zoniet, door de autoriteit belast met het prudentiële toezicht op de hoogte gebracht van het verval van de dekking. » Afdeling 3. - Wijzigingen van de wet van 6 april 1995 inzake het

statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen

Art. 59.In artikel 112 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, vervangen bij de wet van 17 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 20 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt vervangen als volgt : « Het Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten alsook, voor wat betreft de terugbetaling van de gelddeposito's bedoeld in artikel 113, § 2, tweede lid, het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen, nemen het beheer en de verrichtingen van de beschermingsregelingen voor beleggers waar.»; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De instanties die een Belgische beschermingsregeling voor beleggers beheren, voeren geregeld tests uit op hun regelingen, voor wat betreft de terugbetaling van de gelddeposito's bedoeld in artikel 113, § 2, tweede lid.»

Art. 60.In artikel 113 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 17 december 1998, 20 juli 2004 en 23 december 2009 en het koninklijk besluit van 14 november 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De autoriteit belast met het prudentiële toezicht informeert de instanties die een Belgische beschermingsregeling voor beleggers beheren ingeval zij problemen op het spoor komt die waarschijnlijk tot de interventie van deze regelingen zullen leiden.

Behalve in de gevallen waarin het faillissement is uitgesproken, neemt de autoriteit belast met het prudentiële toezicht de beslissing waarmee het in gebreke blijven van een beleggingsonderneming naar Belgisch recht of een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht wordt vastgesteld. Deze vaststelling geschiedt uiterlijk vijf werkdagen nadat voor het eerst is vastgesteld dat een beleggingsonderneming of een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging heeft nagelaten een verschuldigd en betaalbaar gelddeposito bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, terug te betalen. Het in gebreke blijven van kredietinstellingen naar Belgisch recht wordt vastgesteld met toepassing van artikel 110bis 2 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.

Het Fonds zorgt voor de in artikel 112 bedoelde terugbetaling of schadeloosstelling binnen drie maanden nadat de vordering van de belegger in aanmerking is genomen en het bedrag van die vordering is vastgesteld. De autoriteit belast met het prudentiële toezicht kan deze termijn verlengen met ten hoogste drie maanden. Die verlenging mag alleen worden toegestaan in zeer uitzonderlijke omstandigheden en specifieke gevallen waarin een kredietinstelling of een beleggingsonderneming of een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging in gebreke blijft.

In afwijking van het derde lid betalen het Fonds en het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen de gelddeposito's bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, terug binnen een termijn van twintig werkdagen te rekenen vanaf het in gebreke blijven van de kredietinstelling, de beleggingsonderneming of de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging. De autoriteit belast met het prudentiële toezicht kan deze termijn verlengen. Er mag, ten hoogste, één verlenging worden toegestaan die niet langer mag zijn dan tien werkdagen. Zij mag enkel worden toegestaan in zeer uitzonderlijke omstandigheden en specifieke gevallen waarin kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging in gebreke blijven.

De in gebreke gebleven kredietinstelling, de beleggingsonderneming, de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging of, als deze failliet zijn, de curator deelt aan de in het eerste lid bedoelde instanties de gegevens mee die zij nodig hebben om de deposito's te betalen. De Koning kan de nadere regels bepalen voor de uitwisseling van de gegevens tussen de kredietinstelling, de beleggingsonderneming, de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging of de curator, enerzijds, en de instanties, anderzijds.

Indien er twijfels rijzen over de juistheid van de gegevens die de in het eerste lid bedoelde instanties in uitvoering van het vijfde lid hebben ontvangen, kijken de kredietinstelling, de beleggingsonderneming, de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging of de curator deze op hun verzoek na en deelt hen, desgevallend, de verbeterde gegevens mee. »; 2° paragraaf 2, tweede lid, wordt aangevuld met de volgende zin : « De Koning kan het voormelde maximum bedrag van de tegemoetkoming door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen aanpassen ten einde het in overeenstemming te brengen met het voornoemde artikel 6, eerste lid.»

Art. 61.Artikel 114 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 17 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 20 juli 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 114.Het Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten en het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen nemen de nodige maatregelen en treffen de nodige voorzieningen om de bijkantoren van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, in staat te stellen deel te nemen aan de beschermingsregelingen voor beleggers die zij instellen of beheren, met de bedoeling, binnen de grenzen van deze regelingen, de waarborgen verstrekt door de regeling waaraan de instelling in haar Staat deelneemt, aan te vullen.

Indien het bijkantoor dat de mogelijkheid van het eerste lid heeft benut, zijn verplichtingen niet nakomt tegenover de beschermingsregeling voor beleggers waaraan het deelneemt, wenden het Fonds en het Bijzonder Fonds zich in samenwerking met de autoriteit belast met het prudentiële toezicht tot de autoriteit die de vergunning heeft verleend aan de kredietinstelling of aan de beleggingsonderneming of aan de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging waaronder het bijkantoor ressorteert.

Indien de toestand niet binnen twaalf maanden wordt verholpen, kunnen het Fonds en het Bijzonder Fonds, op eensluidend advies van deze autoriteit, het bijkantoor uitsluiten na afloop van een opzeggingstermijn van twaalf maanden. De termijnverbintenissen van voor de uitsluiting blijven gedekt door de beschermingsregeling tot ze vervallen. De andere tegoeden die voor de uitsluiting werden gehouden, blijven nog twaalf maanden gedekt. De beleggers worden door het bijkantoor of, zo niet, door de autoriteit belast met het prudentiële toezicht op de hoogte gebracht van het verval van de dekking. » Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 17 december 1998 tot oprichting

van een Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten en tot reorganisatie van de beschermingsregelingen voor deposito's en financiële instrumenten

Art. 62.In artikel 13 van de wet van 17 december 1998 tot oprichting van een Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten en tot reorganisatie van de beschermingsregelingen voor deposito's en financiële instrumenten wordt het tweede lid vervangen door de volgende bepaling : « Op het verbod van het eerste lid wordt een uitzondering gemaakt voor het bezorgen van gegevens aan de autoriteit belast met het prudentiële toezicht, aan het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen en aan de instellingen die beschermingsregelingen voor deposito's of financiële instrumenten van andere Staten beheren, in het kader van de noodzakelijke samenwerking met deze instellingen. » Afdeling 5. - Wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het

toezicht op de financiële sector en de financiële diensten

Art. 63.Artikel 75, § 1, 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, gewijzigd bij de wetten van 20 juli 2006 en 21 december 2009 en bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt vervangen als volgt : « 6° aan de Belgische instellingen of aan instellingen van andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte die een beschermingsregeling voor deposito's, beleggers of levensverzekeringen beheren; ». Afdeling 6. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 14 november

2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten

Art. 64.In het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, bekrachtigd door artikel 199 van de programmawet van 22 december 2008, wordt een artikel 2/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 2/1.De in de linkse kolom vermelde artikelen van de Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels, zoals gewijzigd door de Richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 wat dekking en uitbetalingstermijn betreft, worden omgezet door de in de rechtse kolom vermelde artikelen van dit besluit :

- Art. 1, 1),

- Art. 5, eerste lid, 1° en 2°,

- Art. 1er, 1),

- Art. 5, alinéa 1er, 1° et 2°,

- Art. 1, 3),

- Art. 6, vijfde en zesde lid,

- Art. 1er, 3),

- Art. 6, alinéas 5 et 6,

- Art. 1, 4),

- Art. 4, § 1, 1°,

- Art. 1er, 4),

- Art. 4, § 1er, 1°,

- Art. 1, 5),

- Art. 4, § 1, 3°,

- Art. 1er, 5),

- Art. 4, § 1er, 3°,

- Art. 3, paragraaf 1, eerste lid,

- Art. 4, § 1, 1°,

- Art. 3, paragraphe 1er, alinéa 1er,

- Art. 4, § 1er, 1°,

- Art. 4, paragraaf 2, eerste lid,

- Art. 4, § 1, 3°,

- Art. 4, paragraphe 2, alinéa 1er,

- Art. 4, § 1er, 3°,

- Art. 5,

- Art. 4, § 1, 1°,

- Art. 5,

- Art. 4, § 1er, 1°,

- Art. 7, paragraaf 1bis,

- Art. 6, eerste lid,

- Art. 7, paragraphe 1er bis,

- Art. 6, alinéa 1er,

- Art. 7, paragraaf 7,

- Art. 6, eerste lid,

- Art. 7, paragraphe 7,

- Art. 6, alinéa 1er,

- Art. 9, paragraaf 3,

- Art. 6, achtste lid

- Art. 9, paragraphe 3,

- Art. 6, alinéa 8,

- Art. 10, paragraaf 1, eerste lid,

- Art. 6, zevende lid,

- Art. 10, paragraphe 1er, alinéa 1er,

- Art. 6, alinéa 7,

- Art. 10, paragraaf 1, tweede lid,

- Art. 6, zevende lid,

- Art. 10, paragraphe 1er, alinéa 2,

- Art. 6, alinéa 7,

- Art. 11,

- Art. 9, § 1,

- Art. 11,

- Art. 9, § 1er,

- Art. 14, paragraaf 1, eerste lid.

-

Art. 13.»

- Art. 14, paragraphe 1er, alinéa 1er.

-

Art. 13.»


Art. 65.In artikel 4, § 1, 3°, van hetzelfde besluit, worden de woorden « Europese Unie » vervangen door de woorden « Europese Economische Ruimte ».

Art. 66.In artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 23 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin : « De Koning mag dit bedrag aanpassen, ten einde het in overeenstemming te brengen met het bedrag dat de Europese Commissie aan de inflatie in de Europese Unie heeft aangepast.»; 2° in het vijfde lid worden de woorden « De grens van 100.000 EUR » vervangen door de woorden « De in het eerste lid bedoelde grens »; 3° in het zesde lid, 1°, worden de woorden « of een verzoek tot gerechtelijke reorganisatie heeft ingediend of gerechtelijk is ontbonden » opgeheven.

Art. 67.In hetzelfde besluit wordt een artikel 9/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 9/1.Tenzij wanneer zij worden opgeroepen om in rechte of voor een parlementaire onderzoekscommissie te getuigen, mogen de ambtenaren van de Deposito- en Consignatiekas belast met het beheer van het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen en een ieder die betrokken is bij het beheer van of het toezicht op het beheer van dit Bijzonder Beschermingsfonds, aan geen enkele persoon noch autoriteit de vertrouwelijke gegevens meedelen waarover zij op grond van hun functie beschikken voor de werking van dit Bijzonder Beschermingsfonds.

Op het verbod van het eerste lid wordt een uitzondering gemaakt voor het bezorgen van gegevens aan de autoriteit belast met het prudentiële toezicht, aan het Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten en aan de instellingen die beschermingsregelingen voor deposito's of levensverzekeringen van andere Staten beheren, in het kader van de noodzakelijke samenwerking met deze instellingen.

Overtredingen van dit artikel worden bestraft met de straffen bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek.

De voorschriften van Boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op elke overtreding van dit artikel. » Afdeling 7. - Inwerkingtreding

Art. 68.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2011, met uitzondering van artikel 66, 3°, dat uitwerking heeft met ingang van 24 juni 2010.

TITEL 7. - Binnenlandse Zaken HOOFDSTUK 1. - Identificatie- en registratieverplichting bij de aankoop van oude metalen en edele metalen

Art. 69.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° oude metalen : alle gebruikte en gerecupereerde metalen stukken;2° edele metalen : alle werken uit goud, uit zilver of uit platina uitsluitend of gedeeltelijk dienend tot sieraad, op zichzelf of door samenvoeging met andere voorwerpen, met uitzondering van de munten, of bestemd voor de handel in of de fabricage van juwelen, uurwerken, goud- en zilversmeedwerk, daarin begrepen eretekens, medailles en insignes uit deze edele metalen, en dit, welke ook hun graad van afwerking zij.

Art. 70.§ 1. De natuurlijke en rechtspersonen actief in de recuperatie, het hergebruik en de handel in oude metalen of edele metalen, dienen, wanneer ze dergelijke metalen aankopen bij natuurlijke personen, over te gaan tot identificatie en registratie van de persoon die zich met de bedoelde metalen aanbiedt indien deze aankopen in contanten worden betaald. § 2. Elke persoon die zich met de bedoelde metalen aanbiedt dient een verklaring te ondertekenen waarin hij verklaart of hij al dan niet in hoedanigheid van btw-plichtige levert. In voorkomend geval dient hij tevens zijn btw-identificatienummer op te geven. § 3. De identificatie gebeurt op basis van de naam, voornaam en geboortedatum van de persoon die zich met de bedoelde metalen aanbiedt. De Koning bepaalt de modaliteiten waarop de identificatie en registratie van deze gegevens geschieden. § 4. De identificatiegegevens worden gedurende een termijn van zeven jaar bewaard na de aankoop. Zij worden op elk verzoek ter beschikking gesteld van de ambtenaren, aangehaald in artikel 6, § 1, van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische regulering en de prijzen. »

Art. 71.De inbreuken op artikel 70 en op zijn uitvoeringsbesluiten, worden onderzocht, vastgesteld, vervolgd en gesanctioneerd conform de bepalingen van de hoofdstukken II en III van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische regulering en de prijzen. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming en van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid

Art. 72.In de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, wordt een artikel 12/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 12/1.De Koning bepaalt de voorwaarden volgens dewelke subsidies toegekend worden, aan de erkende provinciale opleidingscentra voor de openbare hulpdiensten voor de opleidingen die zij organiseren voor de leden van de openbare hulpdiensten.

Hij bepaalt ze op basis van de aanwezigheid van de leerlingen op de cursussen, hun deelname aan de examens, het respecteren van de formele regels voor het indienen van de aanvraag van subsidies en het sluiten van een overeenkomst met de FOD Binnenlandse Zaken.

De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld door de Koning op basis van de aard van de opleiding, het aantal uren en de kostprijs van de opleiding. »

Art. 73.In de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid wordt een titel XIIIbis die artikel 175/1 bevat, ingevoegd, luidende : « Titel XIIIbis. Provinciale opleidingscentra voor de openbare hulpdiensten

Art. 175/1.De Koning bepaalt de voorwaarden volgens dewelke subsidies toegekend worden, aan de erkende provinciale opleidingscentra voor de openbare hulpdiensten voor de opleidingen die zij organiseren voor de leden van de openbare hulpdiensten.

Hij bepaalt ze op basis van de aanwezigheid van de leerlingen op de cursussen, hun deelname aan de examens, het respecteren van de formele regels voor het indienen van de aanvraag van subsidies en het sluiten van een overeenkomst met de FOD Binnenlandse Zaken.

De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld door de Koning op basis van de aard van de opleiding, het aantal uren en de kostprijs van de opleiding. »

Art. 74.Artikel 72 heeft uitwerking met ingang van 15 mei 2003, behalve betreffende de geschillenprocedures die aangevat werden vóór de inwerkingtreding van deze wet.

De Koning bepaalt de datum waarop artikel 73 in werking treedt. HOOFDSTUK 3. - Geïntegreerde Politie Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet op het politieambt

Art. 75.In artikel 52 van de wet op het politieambt, gewijzigd bij de wetten van 7 december 1998 en 15 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, worden de woorden « daad die minstens één dag afwezigheid om gezondheidsredenen heeft veroorzaakt » vervangen door de woorden « schadelijk feit »;2° in § 3 wordt vóór het eerste lid een lid toegevoegd, luidende : « § 3.De rechtshulp kan naar gelang van het geval door de gemeente, de meergemeentezone of door de Staat worden geweigerd wanneer de politieambtenaar een louter morele schadevergoeding nastreeft. De politieambtenaar aan wie de rechtshulp aldus wordt geweigerd, kan, op zijn vraag, zijn standpunt uiteenzetten binnen de tien dagen volgend op de weigeringsbeslissing. De beslissing wordt vervolgens bevestigd of gewijzigd. »; 3° in § 4, eerste lid, worden de woorden « , tweede en derde lid, » ingevoegd tussen de woorden « overeenkomstig § 3 » en de woorden « en uit de rechterlijke beslissing blijkt »;4° § 5 wordt aangevuld met twee leden, luidende : « De Koning bepaalt de nadere regels van de tenlasteneming van de rechtshulp voor politieambtenaren die door een andere dienst worden aangewend. De Koning bepaalt tevens in welke gevallen politieambtenaren door een andere dienst worden aangewend zoals bedoeld in het vierde lid. ».

Art. 76.In artikel 53 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 7 december 1998 en 15 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « of ingevolge » ingevoegd tussen de woorden « voor de zaakschade die hij, in » en de woorden « zijn functies »;2° het artikel wordt aangevuld met een § 7, luidende : « § 7.De Koning bepaalt de nadere regels van de tenlasteneming van de zaakschade voor politieambtenaren die door een andere dienst worden aangewend.

De Koning bepaalt tevens in welke gevallen politieambtenaren door een andere dienst worden aangewend zoals bedoeld in het eerste lid. » Afdeling 2. - Overplaatsing van militairen naar het operationeel kader

van de federale politie

Art. 77.Voor maximum honderd militairen die, krachtens de wet van 16 juli 2005 houdende de overplaatsing van sommige militairen naar een openbare werkgever, naar het operationeel kader van de federale politie overgeplaatst worden, na een terbeschikkingstelling die in de loop van 2011 begonnen is, neemt het ministerie van Landsverdediging, tussen de dag van de overplaatsing en het einde van de periode van vijf jaar die op de dag van de terbeschikkingstelling begint, 66,6 % van de aan de militair verschuldigde wedde ten laste, zoals vastgesteld op het ogenblik van de overplaatsing en die vervolgens geen andere wijzigingen ondergaat dan degene die voortvloeien uit de toepassing van de koppeling aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der federale overheidsdiensten.

Onder verschuldigde wedde wordt verstaan de beschermingswedde die door de Koning bepaald wordt, maar ook het vakantiegeld, de herstructureringspremie en de eindejaarstoelage, verhoogd met de patronale bijdragen bepaald bij toepassing van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Telkens de wedde van de overgeplaatste militair niet volledig is verschuldigd, wordt de beschermingswedde in dezelfde mate verminderd.

TITEL 8. - Leefmilieu en duurzame ontwikkeling HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de rubriek 25-1 van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen

Art. 78.In rubriek 25-1 van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, zoals ingevoegd bij artikel 436 van de programmawet (I) van 24 december 2002 en gewijzigd bij artikel 238 van de programmawet van 27 december 2004 en de wetten van 27 december 2006, 9 september 2008 en 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° onder de titel « Aard van de toegewezen ontvangsten », wordt het eerste lid als volgt vervangen : « Een door de Koning bepaald deel van de opbrengst van de federale bijdrage bedoeld in artikel 21bis, § 1, vierde lid, 4°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, vastgesteld door de Koning in uitvoering van artikel 21ter van dezelfde wet, met een maximum vanaf 1 januari 2010 van 3,6 miljoen euro op jaarbasis.»; 2° onder de titel « Aard van de toegewezen ontvangsten », wordt de rubriek aangevuld met een lid, luidende : « Een bijkomende eenmalige overdracht in 2010 van 700.000 euro van de opbrengst van de federale bijdrage bedoeld in artikel 21bis, § 1, vierde lid, 4°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, vastgesteld door de Koning in uitvoering van artikel 21ter van dezelfde wet. » HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid

Art. 79.Dit hoofdstuk heeft tot doel de gedeeltelijke omzetting in Belgisch recht van de Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht.

Art. 80.In artikel 2, eerste lid, van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid wordt een 3°bis ingevoegd, luidende : « 3°bis illegaal op de markt brengen : het binnenbrengen, de invoer of het bezit met het oog op de verkoop of het ter beschikking stellen aan derden, het te koop aanbieden, de verkoop, het huuraanbod, de verhuring, of de afstand onder bezwarende titel of gratis van een product, met overtreding van de in deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, alsook van de in de verordeningen van de Europese Unie, opgenomen in bijlage I, vastgelegde technische voorschriften en/of bepalingen; ».

Art. 81.In artikel 4 van dezelfde wet worden de woorden « overeenkomstig de bepalingen van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten, alsook van de verordeningen van de Europese Unie, opgenomen in bijlage I » ingevoegd tussen de woorden « op de markt worden gebracht » en de woorden « , moeten zodanig ontworpen zijn ».

Art. 82.In artikel 17 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 28 maart 2003, 27 december 2004, 20 juli 2005, 1 maart 2007, 11 mei 2007 en 10 september 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een paragraaf 2quater wordt ingevoegd, luidende : « § 2quater.De in paragrafen 1 en 2 bepaalde sancties worden op een gevangenisstraf van tien dagen tot tien jaar en een geldboete van 1.000 euro tot 7.000.000 euro of op slechts een van deze straffen gebracht wanneer : 1° een product waarop de akten van de Europese Unie vermeld in de bijlagen VI en VII betrekking hebben, illegaal op de markt wordt gebracht en, opzettelijk in hoofde van degene die het illegaal op de markt gebracht heeft, zorgt voor een lozing, een uitstoot of anderszins brengen van een hoeveelheid materie in de lucht, het water of de grond, waardoor bij gebruik ervan de dood van of ernstig letsel aan personen wordt of kan worden veroorzaakt;2° een product waarop de akten vermeld in bijlage VII betrekking hebben, illegaal op de markt wordt gebracht en, opzettelijk in hoofde van degene die het illegaal op de markt gebracht heeft, zorgt voor een lozing, een uitstoot of anderszins brengen van een hoeveelheid materie in de lucht, het water of de grond, waardoor aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, water of grond of aan dieren of planten wordt of kan worden veroorzaakt wanneer het op de markt gebracht wordt.»; 2° een paragraaf 2quinquies wordt ingevoegd, luidende : « § 2quinquies.De in paragrafen 1 en 2 bepaalde sancties worden op een gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en een geldboete van 250 euro tot 5.000.000 euro of op slechts een van deze straffen gebracht wanneer : 1° een product waarop de akten vermeld in de bijlagen VI en VII betrekking hebben, illegaal op de markt wordt gebracht en, uit grove nalatigheid in hoofde van degene die het illegaal op de markt gebracht heeft, zorgt voor een lozing, een uitstoot of anderszins brengen van een hoeveelheid materie in de lucht, het water of de grond, waardoor bij gebruik ervan de dood van of ernstig letsel aan personen wordt of kan worden veroorzaakt;2° een product waarop de akten van de Europese Unie vermeld in bijlage VII betrekking hebben, illegaal op de markt wordt gebracht en, uit grove nalatigheid in hoofde van degene die het illegaal op de markt gebracht heeft, zorgt voor een lozing, een uitstoot of anderszins brengen van een hoeveelheid materie in de lucht, het water of de grond, waardoor aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, water of grond of aan dieren of planten wordt of kan worden veroorzaakt wanneer het op de markt gebracht wordt.»; 3° paragraaf 4, eerste lid, wordt aangevuld met de bepalingen onder 6° en 7°, luidende : « 6° het herstel van de toegebrachte schade aan het milieu of het voorkomen van het risico op schade die kan worden toegebracht aan het milieu;7° de uitvoering van alle andere maatregelen om de menselijke gezondheid of het milieu te beschermen tegen de schade die wordt of kan worden toegebracht.»

Art. 83.In dezelfde wet wordt een bijlage VI en een bijlage VII ingevoegd waarvan de tekst is opgenomen in de bijlage van deze wet. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 30 juli 2010 tot wijziging van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling

Art. 84.In artikel 24 van de wet van 30 juli 2010 tot wijziging van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De Koning stelt het volgende Plan uiterlijk vast op 31 december 2011 op basis van het ontwerp van federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2009-2012 voorbereid door de Commissie.Het federaal Plan inzake duurzame ontwikkeling 2004-2008, vastgesteld bij koninklijk besluit van 28 oktober 2004, blijft geldig tot de vaststelling van het volgend plan. » 2° in het tweede lid wordt het woord « twaalf » vervangen door het woord « vierentwintig ». TITEL 9. - Mobiliteit HOOFDSTUK 1. - Milieu en Mobiliteit - Wijzigingen van de wet van 18 februari 1969 en van de wet van 21 juni 1985 met het oog op de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht Afdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 85.Dit hoofdstuk voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht. Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 18 februari 1969 betreffende de

maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg

Art. 86.In artikel 2, § 1, van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg worden tussen het eerste en het tweede lid drie leden ingevoegd, luidende : « Hij die een productnorm, genomen in toepassing van artikel 1 van deze wet en aangenomen in uitvoering van de communautaire wetgeving vermeld in bijlage bij de Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van tien dagen tot tien jaar en een geldboete van duizend euro tot zeven miljoen euro, of met een van die straffen alleen, indien die wederrechtelijke handeling of nalatigheid begaan wordt met het oogmerk het lozen, uitstoten of storten van een hoeveelheid materie in de lucht, de grond of het water te veroorzaken, waardoor de dood van of ernstige letsels aan personen, dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water of aan dieren of planten wordt of kan worden veroorzaakt.

Hij die opzettelijk aanzet tot het plegen van de inbreuk bepaald in het vorige lid wordt gestraft met dezelfde straffen.

Hij die een productnorm, genomen in toepassing van artikel 1 van deze wet en aangenomen in uitvoering van de communautaire wetgeving vermeld in bijlage bij de Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en een geldboete van tweehonderd vijftig euro tot vijf miljoen euro, of met een van die straffen alleen, indien die wederrechtelijke handeling of nalatigheid begaan wordt met grove nalatigheid die het lozen, uitstoten of storten van een hoeveelheid materie in de lucht, de grond of het water veroorzaakt, waardoor de dood van of ernstige letsels aan personen, dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water of aan dieren of planten wordt of kan worden veroorzaakt. » Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 21 juni 1985 betreffende de

technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen

Art. 87.In artikel 4, § 1, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, worden tussen het eerste en het tweede lid drie leden ingevoegd, luidende : « Hij die een productnorm betreffende voertuigen voor vervoer te land, hun onderdelen en toebehoren daar inbegrepen deze inzake veiligheid, door of uit kracht van deze wet en aangenomen in uitvoering van de communautaire wetgeving vermeld in bijlage van de Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van tien dagen tot tien jaar en een geldboete van duizend euro tot zeven miljoen euro, of met een van die straffen alleen, indien die wederrechtelijke handeling of nalatigheid begaan wordt met het oogmerk het lozen, uitstoten of storten van een hoeveelheid materie in de lucht, de grond of het water te veroorzaken, waardoor de dood van of ernstige letsels aan personen, dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water of aan dieren of planten wordt of kan worden veroorzaakt.

Hij die opzettelijk aanzet tot het plegen van de inbreuk bepaald in het vorige lid wordt gestraft met dezelfde straffen.

Hij die een productnorm betreffende voertuigen voor vervoer te land, hun onderdelen en toebehoren daar inbegrepen deze inzake veiligheid, door of uit kracht van deze wet en aangenomen in uitvoering van de communautaire wetgeving vermeld in bijlage van de Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en een geldboete van tweehonderd vijftig euro tot vijf miljoen euro, of met een van die straffen alleen, indien die wederrechtelijke handeling of nalatigheid begaan wordt met grove nalatigheid die het lozen, uitstoten of storten van een hoeveelheid materie in de lucht, de grond of het water veroorzaakt, waardoor de dood van of ernstige letsels aan personen, dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water of aan dieren of planten wordt of kan worden veroorzaakt. » HOOFDSTUK 2. - Binnenvaart - Wijzigingen van de wet van 8 juli 1976 betreffende de vergunning voor de exploitatie van binnenvaartuigen en betreffende de financiering van het Instituut voor het transport langs de binnenwateren

Art. 88.In artikel 2 van de wet van 8 juli 1976 betreffende de vergunning voor de exploitatie van binnenvaartuigen en betreffende de financiering van het Instituut voor het transport langs de binnenwateren, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 mei 1993, worden de woorden « de Dienst voor Regeling der Binnenvaart » vervangen door de woorden « de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer ».

Art. 89.Artikel 3 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 1998, wordt vervangen als volgt : «

Art. 3.De afgifte van de vergunning is onderworpen aan de betaling van een jaarlijks recht waarvan het bedrag wordt vastgesteld aan de hand van de tonnenmaat van het vaartuig en het motorvermogen in kilowatt, zoals die blijken uit de meetbrief.

Het recht wordt berekend op basis van een bedrag van 0,11 euro per ton en 0,29 euro per kilowatt. De Koning kan deze bedragen aanpassen in functie van de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen.

De Koning bepaalt de nadere regels voor het heffen van het recht. »

Art. 90.In artikel 4 van dezelfde wet wordt de zin « Hiertoe wordt het bedrag ervan door de Dienst voor Regeling der Binnenvaart aan het Instituut overgedragen » vervangen als volgt : « Hiertoe wordt het bedrag van deze rechten op een rekening van dit Instituut gestort. »

Art. 91.Artikel 5 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Art 5. § 1. De inbreuken op deze wet en haar uitvoeringsbesluiten worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zeven dagen en een geldboete van ten hoogste vijfentwintig euro, of met slechts één van beide straffen, onverminderd de eventuele schadevergoeding.

De bepalingen van het eerste Boek van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn op deze inbreuken van toepassing. § 2. Onverminderd artikel 56 van het Strafwetboek mag de straf, in geval van herhaling binnen twee jaar na de veroordeling, echter niet lager zijn dan het dubbel van de straf die vroeger voor dezelfde inbreuk uitgesproken werd. »

Art. 92.Artikel 6 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 6.§ 1. Bij het vaststellen van een van de in artikel 5, § 1, bedoelde inbreuken kan, indien het feit geen schade aan derden heeft veroorzaakt, en indien er instemming is van de overtreder, een som geïnd worden, hetzij onmiddellijk, hetzij binnen een door de Koning bepaalde termijn.

De Koning bepaalt het bedrag van deze som, dat niet hoger mag zijn dan het maximum van de geldboete die op die inbreuk staat, vermeerderd met de opdeciemen, alsook de nadere regels inzake inning. § 2. Door betaling vervalt de strafvordering, tenzij het openbaar ministerie binnen een maand, te rekenen vanaf de dag van de betaling, de betrokkene in kennis stelt van zijn voornemen de strafvordering in te stellen.

De kennisgeving geschiedt bij een aangetekende zending; zij wordt geacht te zijn gedaan de eerste werkdag na de dag van afgifte. § 3. Indien de overtreder geen woonplaats of vaste verblijfplaats in België heeft en de voorgestelde som niet onmiddellijk betaalt, moet hij aan de in artikel 7 van deze wet bedoelde ambtenaren een som in consignatie geven bestemd om de eventuele geldboete te dekken.

De Koning bepaalt het bedrag van de som die in consignatie moet worden gegeven en de nadere regels inzake inning.

Het door de overtreder bestuurde vaartuig wordt op zijn kosten en risico ingehouden tot deze som betaald is en het bewijs geleverd wordt dat de eventuele bewaringskosten van het vaartuig betaald zijn.

Wanneer na een periode van zesennegentig uren vanaf de vaststelling van de inbreuk, deze som niet is betaald, kan het openbaar ministerie de inbeslagname van het vaartuig bevelen.

Een bericht van inbeslagneming wordt binnen de twee werkdagen aan de eigenaars van het vaartuig gezonden.

Het risico en de kosten voor het vaartuig blijven tijdens de duur van het beslag ten laste van de overtreder.

Het beslag wordt opgeheven nadat het bewijs wordt geleverd dat de som die in consignatie moet worden gegeven en de eventuele bewaringskosten van het vaartuig betaald werden. § 4. Indien de strafvordering tot veroordeling van de betrokkene leidt, zijn de volgende bepalingen van toepassing : 1° de geïnde of in consignatie gegeven som wordt toegerekend op de aan de Staat verschuldigde gerechtskosten, boeten en wettelijke bijdragen; het eventuele overschot wordt terugbetaald; 2° indien het vaartuig in beslag genomen is, wordt bij vonnis bevolen dat de administratie bevoegd voor het beheer van de Domeinen het voertuig moet verkopen bij niet-betaling van de geldboete en de gerechtskosten evenals de wettelijk voorziene bijdragen binnen een termijn van veertig dagen vanaf de uitspraak van het vonnis;deze beslissing is uitvoerbaar niettegenstaande elk rechtsmiddel.

De opbrengst van de verkoop van het vaartuig behoort van rechtswege toe aan de Staat voor het gedeelte van de uitgesproken geldboeten, gerechtskosten, kosten van sleep en bewaring van het vaartuig en wettelijk voorziene bijdragen. Het overschot wordt terugbetaald aan de eigenaar van het verkochte vaartuig. § 5. In geval van vrijspraak wordt de geïnde of in consignatie gegeven som of het in beslag genomen vaartuig teruggegeven; de eventuele bewaringskosten met inbegrip van sleepkosten van het vaartuig vallen ten laste van de Staat. § 6. In geval van voorwaardelijke veroordeling dan wel opschorting van de uitspraak wordt de geïnde of in consignatie gegeven som teruggegeven onder aftrek van de gerechtskosten; het in beslag genomen vaartuig wordt teruggegeven nadat het bewijs geleverd is dat de eventuele aan de Staat verschuldigde bewaringskosten met inbegrip van sleepkosten en gerechtskosten van het vaartuig betaald zijn. § 7. De in consignatie gegeven som of het in beslag genomen vaartuig worden teruggegeven wanneer het openbaar ministerie beslist geen vervolging in te stellen of wanneer de strafvordering vervallen of verjaard is. »

Art. 93.Artikel 7 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 7.§ 1. Onverminderd de bepalingen van het tweede lid, stelt de Koning de categorieën van ambtenaren vast die belast zijn met de opsporing en de vaststelling van de inbreuken op deze wet en op haar uitvoeringsbesluiten.

De ambtenaren, die tot een in het eerste lid bedoelde categorie behoren, zijn belast met de uitvoering van artikel 6 voor zover zij daartoe individueel zijn gemachtigd door de procureur-generaal bij het Hof van Beroep van het rechtsgebied waar deze ambtenaren hun standplaats hebben.

De Koning kan de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie verlenen aan daartoe individueel aangewezen ambtenaren die tot één van de categorieën uit het eerste lid behoren.

De ambtenaren die tot een in het eerste lid bedoelde categorie behoren, stellen de inbreuken vast bij processen-verbaal, die bewijskracht hebben tot bewijs van het tegendeel. Een afschrift ervan wordt binnen vijftien dagen na de vaststelling van de inbreuk gezonden aan de overtreder. § 2. De bevoegde ambtenaren hebben toegang tot de lokalen, terreinen, vaartuigen en hebben het recht de beroepsboeken en -documenten in te zien van de ondernemingen die onderworpen zijn aan deze wet.

Tot de bewoonde lokalen hebben zij evenwel enkel toegang wanneer zij met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie zijn bekleed en wanneer de rechter in de politierechtbank daartoe vooraf toestemming heeft verleend; de bezoeken in de bewoonde lokalen moeten tussen vijf en eenentwintig uur en door minstens twee ambtenaren gezamenlijk geschieden.

Zij mogen deze beroepsboeken en -documenten nazien en ter plaatse afschrift nemen of een uittreksel vragen en allerlei nodige uitleg hierover eisen. » HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 5 mei 1936 op de binnenbevrachting

Art. 94.In artikel 15 van de wet van 5 mei 1936 op de binnenbevrachting, gewijzigd bij de wet van 21 oktober 1997 en de wet van 6 mei 2009, worden de woorden « de overligdagen » vervangen door de woorden « het overliggeld ».

Art. 95.In artikel 16 van dezelfde wet wordt het tweede lid vervangen als volgt : « De Koning bepaalt de compensaties van toepassing in geval geladen of gelost wordt buiten de normale werkuren, evenals de delen van een dag waarvoor dit geldt. »

Art. 96.Artikel 17 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « De ligtijd wordt uitgedrukt in volle dagen of in delen van een dag. ».

Art. 97.Artikel 19 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « Indien de ligtijd wordt uitgedrukt in delen van een dag wordt het hiervoor vermelde begrip dag vervangen door deel van een dag. »

Art. 98.Artikel 23 van de dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 23.De overligtijd loopt door en wordt berekend, afhankelijk van de wijze waarop de ligtijd werd bepaald, met volle dagen dan wel met delen van een dag tot op het einde van de lading of de lossing, met inbegrip van zon- en feestdagen. »

Art. 99.Artikel 26 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « Indien de ligtijd wordt uitgedrukt in delen van een dag worden de hiervoor vermelde termijnen, met inbegrip van de termijn van vijftien dagen, in verhouding toegepast en wordt het hiervoor vermelde begrip dag vervangen door deel van een dag. »

Art. 100.Dit hoofdstuk treedt in werking op de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK 4. - Wegvervoer - Uitvoering van de Verordening (EEG) nr. 3821/85 van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer

Art. 101.Ter uitvoering van de Verordening (EEG) nr. 3821/85 van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer bepaalt de Koning : 1° de prijs van de tachograafkaarten;2° de categorieën van rijbewijs die vereist zijn om een bestuurderskaart te verkrijgen;3° de termijn waarbinnen de houder van een tachograafkaart waarvan de geldigheidsduur verstreken is of die niet meer wordt gebruikt, die kaart aan de bevoegde instantie moet terugbezorgen. HOOFDSTUK 5. - Luchthavenidentificatiebadges

Art. 102.In artikel 8 van de wet van 3 mei 2005 houdende wijziging van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, gewijzigd door de wet van 30 december 2009, wordt het getal « 2010 » vervangen door het getal « 2011 ». HOOFDSTUK 6. - Wijziging van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919, betreffende de regeling der luchtvaart

Art. 103.In artikel 39, § 2, van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919, betreffende de regeling der luchtvaart, ingevoegd bij de wet van 30 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Zij hebben met het oog op de uitvoering van hun inspectietaken toegang tot alle gebouwen en installaties op de luchthaven waartoe zij aangewezen zijn.Daarbij kunnen zij tevens overgaan tot identiteitscontroles, in de gevallen en overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 34, § 1 en § 4, eerste en derde lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt. »; 2° de paragraaf wordt aangevuld met een lid, luidende : « Zij maken de processen-verbaal die zij hebben opgemaakt onverwijld over aan de bevoegde procureur des Konings.Zij zenden een kopie ervan over aan de hoofdinspecteur. » HOOFDSTUK 7. - Spoorvervoer - Wijzigingen van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen en van de programmawet van 22 december 2008

Art. 104.Dit hoofdstuk voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering.

Art. 105.Artikel 11 van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2. In afwijking van paragraaf 1 zal de leiding van de veiligheidsinstantie ten laatste 18 maanden vanaf de inwerkingtreding van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (I) geen enkele band meer hebben met de NMBS-Holding en zal niet meer kunnen genieten van de rechten en voordelen toegekend aan de statutaire personeelsleden van de NMBS-Holding krachtens de leden 1 tot 4 van paragraaf 1.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de inhoud van het begrip 'leiding' van de veiligheidsinstantie bedoeld in deze paragraaf. » TITEL 10. - Sociale Zaken ENIG HOOFDSTUK. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 - Bijdrage doelstelling evenwicht sociale zekerheid

Art. 106.In artikel, 40, § 1, zesde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoerd door artikel 42 van de programmawet van 23 december 2009, worden de woorden « 450 miljoen euro » vervangen door de woorden « 1.093 miljoen euro ».

Art. 107.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2011.

TITEL 11. - Volksgezondheid HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Afdeling 1. - Geneesmiddelen

Onderafdeling 1. - Heffingen op de omzet

Art. 108.In artikel 191, eerste lid, 15°novies, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, 21 december 2007, 8 juni 2008, 19 december 2008, 22 december 2008 en 23 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt aangevuld met de volgende zin : « Voor 2011 wordt het bedrag van die heffing vastgesteld op 6,73 pct. van de omzet die in 2011 is verwezenlijkt. »; 2° in het vijfde lid, laatste zin, wordt het woord « en » vervangen door de vermelding « , » en wordt de zin aangevuld als volgt : « en voor 1 mei 2012 voor de omzet die in 2011 is verwezenlijkt.»; 3° in het zevende lid, eerste zin, wordt het woord « en » vervangen door de vermelding « , » en worden de woorden « en de heffing op de omzet 2011 » ingevoegd tussen de woorden « omzetcijfer 2010 » en de woorden « worden via »;4° het achtste lid wordt aangevuld met de volgende zin : « Voor 2011 dienen het in het vorige lid bedoelde voorschot en saldo respectievelijk gestort te worden voor 1 juni 2011 en 1 juni 2012 op rekening van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding respectievelijk « voorschot heffing omzet 2011 » en « saldo heffing omzet 2011.»; 5° het tiende lid wordt aangevuld met de volgende zin : « Voor 2011 wordt het voornoemde voorschot bepaald op 6,73 pct.van de omzet die in het jaar 2010 is verwezenlijkt. »; 6° het laatste lid wordt aangevuld met de volgende zin : « De ontvangsten die voortvloeien uit de heffing omzet 2011 zullen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging van het boekjaar 2011 worden opgenomen.»

Art. 109.In artikel 191, eerste lid, 15°duodecies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 23 december 2009, wordt het vijfde lid aangevuld met de volgende zin : « Voor 2011 wordt het bedrag van die heffing vastgesteld op 1 pct. van de omzet die in 2011 is verwezenlijkt en het ermee samenhangende voorschot op 1 pct. van de omzet die in 2010 is verwezenlijkt. »

Art. 110.In artikel 191bis, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, gewijzigd bij de wet van 26 december 2006, vervangen bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 24 juli 2008, worden de woorden « 15°decies » vervangen door de woorden « 15°duodecies »;

Art. 111.In artikel 191ter, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, gewijzigd bij de wet van 27 december 2006 en vervangen bij de wet van 24 juli 2008, worden de woorden « 15°decies » vervangen door de woorden « 15°duodecies »;

Art. 112.In artikel 191quater, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, gewijzigd bij de wet van 27 december 2006 en vervangen bij de wet van 24 juli 2008, worden de woorden « 15°decies » vervangen door de woorden « 15°duodecies ».

Onderafdeling 2. - Goedkoper voorschrijven

Art. 113.In artikel 73, § 2, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 24 december 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 2005, de wetten van 27 december 2005, 13 december 2006, 8 juni 2008, 19 december 2008, 22 december 2008, 10 december 2009 en 23 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vijfde lid wordt vervangen als volgt : « Bij wijze van overgang, in afwachting van het besluit bedoeld in het vierde lid, zijn de percentages per geneesheer die een van de volgende specifieke beroepstitels gereserveerd voor beoefenaars van de geneeskunde hebben, met inbegrip van de tandheelkunde, de volgende : - algemeen geneeskundigen : 50 % - geneesheer specialist in inwendige geneeskunde, houder van de bijzondere beroepstitel in de klinische hematologie : 42 % - geneesheer specialist in inwendige geneeskunde, houder van de bijzondere beroepstitel in de endocrino-diabetologie : 34 % - geneesheer specialist in de acute geneeskunde : 53 % - geneesheer specialist in medische oncologie : 39 % - geneesheer specialist in de anesthesie-reanimatie : 46 % - geneesheer specialist in de cardiologie : 43 % - geneesheer specialist in de heelkunde : 45 % - geneesheer specialist in de neurochirurgie : 43 % - geneesheer specialist in de dermatovenerologie : 39 % - geneesheer specialist in de gastro-enterologie : 65 % - geneesheer specialist in de gynaecologieverloskunde : 42 % - geneesheer specialist in de geriatrie : 41 % - geneesheer specialist in de inwendige geneeskunde : 43 % - geneesheer specialist in de neurologie : 36 % - geneesheer specialist in de psychiatrie : 49 % - geneesheer specialist in de neuropsychiatrie : 42 % - geneesheer specialist in de oftalmologie : 16 % - geneesheer specialist in de orthopedische heelkunde : 43 % - geneesheer specialist in de otorhinolaryngologie : 24 % - geneesheer specialist in de pediatrie : 34 % - geneesheer specialist in de fysische geneeskunde en de revalidatie : 44 % - geneesheer specialist in de pneumologie : 29 % - geneesheer specialist in de radiotherapie : 44 % - geneesheer specialist in de reumatologie : 32 % - geneesheer specialist in de stomatologie : 70 % - geneesheer specialist in de urologie : 41 % - tandartsen : 75 % - andere geneesheren specialisten : 18 % »;2° in het zesde lid worden de woorden « in het artikel 165, 8°, van de wet » vervangen door de woorden « in artikel 165, achtste lid, »;3° het zevende lid wordt aangevuld met de volgende zinnen : « Vanaf 2011 loopt de observatieperiode van 1 januari tot 30 juni en van 1 juli tot 31 december van elk jaar.Tijdens deze observatieperiode komen de geneesheren in aanmerking die tijdens deze periode minstens 200 verpakkingen, vergoedbaar in het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging hebben voorgeschreven, afgeleverd in een voor het publiek opengestelde apotheek. Bij de tandheelkundigen bedraagt deze minimumdrempel 30 verpakkingen. »

Art. 114.Deze onderafdeling treedt in werking op 1 januari 2011.

Onderafdeling 3. - Referentieterugbetaling

Art. 115.In artikel 35ter van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 25 april 2007, 22 december 2008 en 23 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, vierde lid, wordt het woord « 30 » vervangen door het woord « 31 »;2° in paragraaf 1, vijfde lid, wordt het woord « 4 » vervangen door het woord « 6 »;3° in paragraaf 1, zesde lid, wordt het woord « 3,5 » vervangen door het woord « 5,5 »;4° in paragraaf 4, eerste lid, 1°, worden de woorden « binnen een periode van 24 maanden na de vaststelling van de nieuwe vergoedingsbasis op grond van § 1 blijkt dat er op de lijst geen enkele vergoedbare specialiteit meer voorkomt die aan de criteria voor de toepassing van § 1 voldoet en » ingevoegd tussen de woorden « wanneer » en de woorden « paragraaf »;5° in paragraaf 4, eerste lid, wordt de bepaling onder 1°/1 ingevoegd, luidende : « 1°/1 ofwel, wanneer na een periode van 24 maanden na de vaststelling van de nieuwe vergoedingsbasis op grond van paragraaf 1 blijkt dat er op de lijst geen enkele vergoedbare specialiteit meer voorkomt die aan de criteria voor de toepassing van paragraaf 1 voldoet en wanneer paragraaf 3, eerste lid, 1° of 2° werd toegepast, worden de vergoedingsbasis en de verkoopprijs aan publiek behouden op het niveau dat ze hadden tengevolge van de toepassing van paragraaf 1.Wanneer een farmaceutische specialiteit later opnieuw aanleiding kan geven tot de toepassing van paragraaf 1, worden deze specialiteiten vrijgesteld van de vermindering. ».

Onderafdeling 4. - Vermindering van de vergoedingsbasis

Art. 116.Artikel 35ter van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 25 april 2007, 22 december 2008 en 23 december 2009, wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidende : « § 6. Op 1 april 2011 : a) wordt de vergoedingsbasis van de specialiteiten waarvoor na 1 april 2009 op grond van de bepalingen onder paragraaf 1, een nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld, eventueel met toepassing van artikel 35quater, van rechtswege bijkomend verminderd met 1,43 %;b) wordt de vergoedingsbasis van de specialiteiten waarvoor op 1 mei 2009 op grond van de bepalingen onder paragraaf 1, een nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld, eventueel met toepassing van artikel 35quater, van rechtswege bijkomend verminderd met 7,34 %;c) wordt de vergoedingsbasis van de specialiteiten waarvoor na 1 april 2007 en vóór 1 april 2009 op grond van de bepalingen onder paragraaf 1, een nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld, eventueel met toepassing van artikel 35quater, van rechtswege bijkomend verminderd met 3,48 %;d) wordt de vergoedingsbasis van de specialiteiten waarvoor vóór 1 april 2007 op grond van de bepalingen van paragraaf 1, een nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld, eventueel met toepassing van artikel 35quater, van rechtswege bijkomend verminderd met 5,49 %. Deze paragraaf is niet van toepassing op de specialiteiten waarop de bepalingen van artikel 35bis, § 4, vijfde lid, zijn toegepast.

De bepalingen van deze paragraaf en de bepalingen van paragraaf 1, vijfde en zesde lid kunnen niet gelijktijdig op eenzelfde specialiteit worden toegepast. » Onderafdeling 5. - Prijsblokkering

Art. 117.Vanaf 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, mogen de prijzen van de in artikel 313, § 1, van de programmawet van 22 december 1989 bedoelde geneesmiddelen niet worden verhoogd.

Voor de prijsverhogingsaanvragen ingediend tussen 1 januari 2010 en 31 december 2011 nemen de in artikel 5, § 2, van het ministerieel besluit van 29 december 1989 betreffende de prijzen van de terugbetaalbare geneesmiddelen, bedoelde termijnen een aanvang op 1 januari 2012.

Op aanvraag van de houder van de vergunning tot commercialisatie kan de Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft, in uitzonderingsgevallen, en voor zover dit door bijzondere redenen die te maken hebben met de rentabiliteit wordt gerechtvaardigd, een afwijking van de prijsblokkering toestaan. De minister deelt zijn beslissing binnen de 90 dagen mee aan de aanvrager. Indien de bij de aanvraag gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn, laat hij de aanvrager onverwijld tot in bijzonderheden weten welke aanvullende inlichtingen vereist zijn en neemt hij zijn definitieve beslissing binnen 90 dagen na de ontvangst van deze aanvullende inlichtingen. In geval van een uitzonderlijk groot aantal aanvragen kan de termijn één keer worden verlengd met nog eens 60 dagen. De aanvrager wordt van een dergelijke verlenging in kennis gesteld voordat de oorspronkelijke termijn is verstreken. Afdeling 2. - Administratiekosten van de verzekeringsinstellingen

Art. 118.In artikel 195, § 1, 2°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 april 1997 en 18 oktober 2004 en bij de wetten van 27 december 1994, 22 februari 1998, 22 augustus 2002, 27 december 2005, 27 december 2006, 26 maart 2007, 8 juni 2008, 22 december 2008 en 23 december 2009, worden de eerste en de tweede zin van het derde lid vervangen door de volgende bepalingen : « Het bedrag van de administratiekosten van de vijf landsbonden wordt vastgelegd op 766 483 000 EUR voor 2003, 802 661 000 EUR voor 2004, 832 359 000 EUR voor 2005, 863 156 000 EUR voor 2006, 895 524 000 EUR voor 2007, 929 160 000 EUR voor 2008, 972 546 000 EUR voor 2009, 1 012 057 000 EUR voor 2010 en 1 034 651 000 EUR voor 2011. Voor de Kas voor geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen wordt dit bedrag vastgesteld op 13 195 000 EUR voor 2003, 13 818 000 EUR voor 2004, 14 329 000 EUR voor 2005, 14 859 000 EUR voor 2006, 15 416 000 EUR voor 2007, 15 995 000 EUR voor 2008, 16 690 000 EUR voor 2009, 17 368 000 EUR voor 2010 en 17 770 000 EUR voor 2011. » HOOFDSTUK 2.- Wijzigingen van de wet van 27 april 2005 betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid

Art. 119.In artikel 69 van de wet van 27 april 2005 betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, gewijzigd bij de wetten van 19 december 2008 en 23 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het zevende en achtste lid worden zes leden ingevoegd, luidende : « Op 1 april 2011, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, VII.9, VII.10 en XXII, worden de prijzen en vergoedingsbasissen van de specialiteiten van de hoofdstukken I, II en IV van bijlage I van de bijgevoegde lijst bij het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van farmaceutische specialiteiten, waarvan, op 1 januari 2011, elk werkzaam bestanddeel verschijnt in een specialiteit die meer dan twaalf jaar en minder dan vijftien jaar geleden voor het eerst vergoedbaar was, bijkomend verminderd met 2,35 pct.

Op 1 april 2011, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, VII.9, VII.10 en XXII, worden de prijzen en vergoedingsbasissen van de specialiteiten van de hoofdstukken I, II en IV van bijlage I van de bijgevoegde lijst bij het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van farmaceutische specialiteiten, waarvan, op 1 januari 2011, elk werkzaam bestanddeel verschijnt in een specialiteit die meer dan vijftien jaar geleden voor het eerst vergoedbaar was, bijkomend verminderd met 2,41 pct.

Vervolgens worden telkens op 1 januari en op 1 juli, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, VII.9, VII.10 en XXII, de prijzen en vergoedingsbasissen van de specialiteiten van de hoofdstukken I, II en IV van bijlage I van de bijgevoegde lijst bij het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van farmaceutische specialiteiten, waarvan, in de loop van het voorafgaande semester, elk werkzaam bestanddeel verschijnt in een specialiteit die meer dan twaalf jaar geleden voor het eerst vergoedbaar was, verminderd met 17 pct.

Vervolgens worden telkens op 1 januari en op 1 juli, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, VII.9, VII.10 en XXII, de prijzen en vergoedingsbasissen van de specialiteiten van de hoofdstukken I, II en IV van bijlage I van de bijgevoegde lijst bij het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van farmaceutische specialiteiten, waarvan, in de loop van het voorafgaande semester, elk werkzaam bestanddeel verschijnt in een specialiteit die meer dan vijftien jaar geleden voor het eerst vergoedbaar was, verminderd met 2,41 pct.

Op 1 april 2011 worden de prijzen en vergoedingsbasissen van de specialiteiten van de hoofdstukken I, II en IV van bijlage I van de bijgevoegde lijst bij het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van farmaceutische specialiteiten, waarvoor na 31 december 2010 overeenkomstig de bepalingen van artikel 35ter of 35quater een nieuwe prijs en vergoedingsbasis vastgesteld werd of wordt, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, VII.9, VII.10 en XXII, verminderd volgens de bepalingen van de leden 10 en 11 van dit artikel, voor zover de bepalingen van dit artikel nog niet zijn toegepast op deze specialiteiten. Indien de prijzen en vergoedingsbasissen van de specialiteiten reeds werden verminderd met respectievelijk 15 pct., conform de bepalingen van het derde lid van dit artikel, worden de prijzen en vergoedingsbasissen verminderd met respectievelijk 4,71 pct. Indien de prijzen en vergoedingsbasissen van de specialiteiten reeds werden verminderd met respectievelijk 17 pct., conform de bepalingen van het zesde lid van dit artikel, worden de prijzen en vergoedingsbasissen verminderd met respectievelijk 2,41 pct.

Vervolgens worden telkens op 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van elk jaar, de prijzen en vergoedingsbasissen van de specialiteiten van de hoofdstukken I, II en IV van bijlage I van de bijgevoegde lijst bij het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van farmaceutische specialiteiten, waarvoor na 1 april 2011 overeenkomstig de bepalingen van artikel 35ter of 35quater een nieuwe prijs en vergoedingsbasis vastgesteld werd of wordt, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, VII.9, VII.10 en XXII, verminderd volgens de bepalingen van de leden 10 en 11 van dit artikel, voor zover de bepalingen van dit artikel nog niet zijn toegepast op deze specialiteiten. »; 2° in het vroegere tiende lid, dat het zestiende lid wordt, worden de woorden « , zesde of tiende » telkens ingevoegd tussen het woord « derde » en het woord « lid »;3° in het vroegere elfde lid, dat nu het zeventiende lid wordt, worden de woorden « , zesde of tiende » ingevoegd tussen het woord « derde » en het woord « lid »;4° tussen het vroegere elfde lid en het vroegere twaalfde lid, die nu respectievelijk het zeventiende lid en het twintigste lid worden, worden twee leden ingevoegd, luidende : « De Koning kan een uitzondering bepalen voor het toepassingsgebied van het negende en elfde lid en de laatste zin van het twaalfde lid van dit artikel voor de farmaceutische specialiteiten waarvan de aanvrager heeft beduid dat op het ogenblik van de toepassing van de bepalingen van het negende of elfde lid of de laatste zin van het twaalfde lid, de prijs en de vergoedingsbasis, op het niveau buiten bedrijf, minstens 65 pct.lager is ten opzichte van de prijs en de vergoedingsbasis, op het niveau buiten bedrijf, van de eerste farmaceutische specialiteit die werd ingeschreven in de lijst van vergoedbare farmaceutische specialiteiten en die hetzelfde of dezelfde werkzame bestanddelen bevat, rekening houdend met de toedieningsvorm en de dosering.

Een uitzondering op de toepassing van het negende lid, het elfde lid en de laatste zin van het twaalfde lid van dit artikel wordt eveneens verleend aan de farmaceutische specialiteiten waarvan de totale jaarlijkse omzet van het werkzaam bestanddeel of de combinatie van werkzame bestanddelen, minder dan 1,5 miljoen euro bedraagt. Deze totale jaarlijkse omzet wordt bepaald op basis van de aangiften opgesteld volgens de bepalingen van artikel 191, 15°novies, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994. Voor de toepassingen op 1 januari en op 1 april zijn het de omzetten, aangegeven gedurende het jaar voorafgaand aan deze toepassingen, die in rekening gebracht worden. Voor de toepassingen op 1 juli en op 1 oktober zijn het de omzetten, aangegeven gedurende het jaar van deze toepassingen, die in rekening gebracht worden. »; 5° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « Een uitzondering op de toepassing van het achtste en het negende lid wordt eveneens verleend aan de farmaceutische specialiteiten waarop de bepalingen van het twaalfde lid zijn toegepast.» HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg

Art. 120.Artikel 6 van de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg wordt aangevuld met een derde lid, luidende : « Onverminderd de toepassing van de bepalingen van de wet van 16 maart 1954 betreffende de instellingen behorend tot categorie B worden de begroting en de boekhouding van het Fonds opgemaakt overeenkomstig het koninklijk besluit van 5 augustus 1986 houdende algemeen reglement op de begroting en de boekhouding van de instellingen van openbaar nut behorend tot categorie D, beoogd bij de wet van 16 maart 1954, met uitzondering van de verplichting opgelegd aan de minister van Financiën om gelijkluidend advies te verlenen binnen een termijn van twee maanden, zoals bepaald bij artikel 5 van voormeld koninklijk besluit. » HOOFDSTUK 4. - Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsprodukten Enige afdeling. - Wijziging van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen

Art. 121.In artikel 12ter van wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, ingevoegd bij de wet van 1 mei 2006, wordt het derde lid aangevuld met de volgende volzin : « Hierbij bepaalt Hij onder meer de voorwaarden tot het verkrijgen van een vergunning voor parallelinvoer, evenals de regelen inzake schorsing of intrekking van deze vergunningen om redenen van volksgezondheid. » HOOFDSTUK 5. - Sociaal akkoord - Federale gezondheidssectoren

Art. 122.Artikel 55 van de programmawet van 20 juli 2006, aangevuld door de wetten van 27 december 2006 en 22 december 2008, wordt aangevuld met drie leden, luidende : « In 2011 wordt een bedrag van 891.284 euro van het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering naar de Rijksdienst voor pensioenen getransfereerd, ten gunste van de werknemers van de publieke sector.

In 2011 wordt het bedrag van 7.964.197 euro van het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering naar het Sectoraal Spaarfonds van de federale sectoren, waarvan de maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Handelskaai 48, gevestigd is, getransfereerd, ten gunste van de werknemers van de private sector.

In 2011 wordt een bedrag van 18.190.461,02 euro van de Rijksdienst voor Pensioenen naar het Sectoraal Spaarfonds van de federale sectoren, waarvan de maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Handelskaai 48 gevestigd is, getransfereerd, ten gunste van de werknemers van de private sector. »

Art. 123.Artikel 122 treedt in werking op 1 januari 2011. HOOFDSTUK 6. - Dier, Plant en Voeding Afdeling 1. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 27

september 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1999 betreffende de verplichte bijdragen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten vastgesteld volgens de sanitaire risico's verbonden aan bedrijven waar varkens gehouden worden

Art. 124.Het koninklijk besluit van 27 september 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1999 betreffende de verplichte bijdragen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten vastgesteld volgens de sanitaire risico's verbonden aan bedrijven waar varkens gehouden worden, wordt bekrachtigd met ingang van 1 januari 2009. Afdeling 2. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 27

september 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 juli 2004 betreffende de verplichte bijdragen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, vastgesteld volgens de sanitaire risico's verbonden aan bedrijven waar runderen gehouden worden

Art. 125.Het koninklijk besluit van 27 september 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 juli 2004 betreffende de verplichte bijdragen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, vastgesteld volgens de sanitaire risico's verbonden aan bedrijven waar runderen gehouden worden, wordt bekrachtigd met ingang van 1 januari 2009. Afdeling 3. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 27

september 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 februari 2005 tot vaststelling van de verplichte bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, sector zuivel

Art. 126.Het koninklijk besluit van 27 september 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 februari 2005 tot vaststelling van de verplichte bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, sector zuivel, wordt bekrachtigd met ingang van 1 oktober 2009.

TITEL 12. - Werk HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de programmawet (I) van 24 december 2002

Art. 127.In Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 wordt een hoofdstuk 1/1 ingevoegd, luidende : « HOOFDSTUK 1/ 1. - Startlening die wordt toegekend aan de niet-werkende werkzoekende of aan de werknemer die ingeschreven is in een tewerkstellingscel. »

Art. 128.In hoofdstuk 1/1, ingevoegd bij artikel 127, wordt een artikel 310/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 310/1.Van de financiële middelen van het globaal beheer, bedoeld in artikel 22, § 2, a), van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, wordt voor het jaar 2010 een som van 1.000.000 euro aan het Participatiefonds gestort.

Deze som maakt de dotatie uit voor de startlening die wordt toegekend aan de niet-werkende werkzoekende of aan de werknemer die ingeschreven is in een tewerkstellingscel, bedoeld in artikel 33 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, die zich wil vestigen als zelfstandige of een onderneming wenst op te richten, teneinde bij te dragen tot de financiering van zijn opleiding en de begeleiding in het beheer van zijn onderneming. Deze som kadert in de opdracht bedoeld in artikel 74, eerste lid, 3°, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen.

Vanaf het jaar 2011 is het bedrag van deze jaarlijkse dotatie ten laste van het globaal beheer, bedoeld in artikel 22, § 2, a), van voornoemde wet van 29 juni 1981, gelijk aan een som van 2.000.000 euro.

De storting van deze jaarlijkse dotatie gebeurt in één enkele keer, uiterlijk tegen 30 april van het jaar voor hetwelk de dotatie bedoeld is, en ten laatste op 31 december 2010, voor het jaar 2010. »

Art. 129.In hoofdstuk 1/1, ingevoegd bij artikel 127, wordt een artikel 310/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 310/2.Artikel 310/1 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2010. » HOOFDSTUK 2.- Maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling in de sector van de champignonteelt

Art. 130.Artikel 40 van de programmawet van 27 april 2007 wordt vervangen als volgt : «

Art. 40.Met toepassing van Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-inimis steun in de landbouwproductiesector, kunnen de ondernemingen die actief zijn in de primaire champignonproductie, voor de jaren 2008, 2009 en 2010 een bedrag van ten hoogste 7.500 euro ontvangen in functie van het tewerkgestelde personeelsvolume, voor zover het niet gaat om ondernemingen in moeilijkheden in de zin van artikel 1, d), van de voornoemde verordening. Daartoe zal het forfaitaire bedrag van maximum 400.000 euro dat zowel voor 2008 als voor 2009 werd voorzien, door het Globaal beheer van de sociale zekerheid voor werknemers worden gestort aan het Waarborg- en sociaal fonds voor het tuinbouwbedrijf. De storting van dat bedrag is afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat er een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst voor minstens de periode van 1 januari 2008 tot 31 december 2010 wordt afgesloten voor deze sector en dat deze overeenkomst het reeds bestaande systeem van tewerkstellingspremies versterkt. Het saldo van het bedrag dat eventueel niet werd toegekend aan de betrokken ondernemingen, wordt teruggestort door het Waarborg- en sociaal fonds voor het tuinbouwbedrijf aan het Globaal beheer van de sociale zekerheid.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de toekenningsperiode van het forfaitaire bedrag van 400.000 euro na 2010 verlengen alsook het bedrag ervan wijzigen vanaf 2011. Hij kan bepalen welke uitvoeringsmodaliteiten het fonds moet volgen voor de storting, evenals welke bewijsstukken aan de bevoegde ministers moeten worden overlegd.».

Art. 131.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2008. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten

Art. 132.In de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten, wordt een artikel 13quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 13quinquies.§ 1. De werkgever die een gelegenheidsarbeider in de zin van artikel 8bis, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders tewerkstelt en die het « gelegenheidsformulier » bedoeld in artikel 8bis, § 4, van het voornoemde koninklijk besluit niet aflevert, dit formulier niet correct bijhoudt in de zin van artikel 4 van het ministerieel besluit van 14 oktober 2005 tot vaststelling van het model, de toekenningsvoorwaarden en de wijze van bijhouden van een gelegenheidsformulier in de tuinsector, de landbouwsector en de sector van hotelbedrijf of dit formulier niet wekelijks parafeert, kan een administratieve boete krijgen van 25 tot 250 euro. § 2. De vaststelling van de niet-naleving van paragraaf 1 gebeurt door middel van een proces-verbaal opgemaakt door de door de Koning aangewezen ambtenaren, dat bewijskracht heeft tot het tegendeel is bewezen, voor zover daarvan een kopie is bezorgd aan de werkgever, binnen een termijn van veertien dagen die ingaat op de dag die volgt op de dag van de vaststelling van de overtreding. Een exemplaar van het proces-verbaal tot vaststelling van de overtreding wordt bezorgd aan de door de Koning aangewezen ambtenaar.

Nadat hij de werkgever in staat heeft gesteld om zijn verdedigingsmiddelen aan te voeren, beslist de door de Koning aangewezen ambtenaar of er een administratieve boete dient te worden opgelegd zoals bedoeld in paragraaf 1.

Deze administratieve boete wordt opgelegd onder dezelfde voorwaarden en voor zover dezelfde regels als die bedoeld in de artikelen 1ter, 1quater, 2, 3, 4, tweede lid, 7, § 4, eerste lid, 8, 9 en 13, zijn nageleefd.

De Koning bepaalt de termijn en de modaliteiten voor de betaling van de administratieve boete opgelegd door de in het eerste lid bedoelde ambtenaar. »

Art. 133.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2012.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid. HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008

Art. 134.In artikel 5 van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008 wordt de volgende wijziging aangebracht : Het derde lid wordt vervangen door : « Voor de opmaak van de collectieve arbeidsovereenkomst of van de toetredingsakte dient in overeenstemming met de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 90 van 20 december 2007, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende de niet recurrente bedrijfsgebonden voordelen gebruik gemaakt van de modellen die in bijlage bij deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn opgenomen. »

Art. 135.In artikel 7 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : - in § 1 worden de woorden « wordt elk ontwerp van toetredingsakte opgesteld door de werkgever die het aan elke betrokken werknemer moet overhandigen, samen met het toekenningsplan dat als bijlage moet worden toegevoegd » vervangen door de woorden « wordt elk ontwerp van toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan opgesteld door de werkgever die het aan elke betrokken werknemer moet overhandigen. » - in § 2 worden de woorden « het ontwerp van toetredingsakte en van het plan in bijlage » vervangen door de woorden « het ontwerp van toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan » - in § 4 worden de woorden « die hem de ontvangst daarvan onmiddellijk bevestigt » geschrapt. - in § 5 wordt een tweede lid ingevoegd, luidende : « De werkgever verklaart op eer in de toetredingsakte dat er geen opmerkingen werden geformuleerd of dat er opmerkingen vastgesteld werden, maar dat de uiteenlopende standpunten verzoend werden. » - § 6 wordt vervangen als volgt : « § 6. Indien hem opmerkingen van de betrokken werknemers werden meegedeeld of indien het register opmerkingen van de betrokken werknemers bevat, deelt hij deze binnen de vier dagen mee aan de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en aan de werkgever die ze aan de betrokken werknemers meedeelt. De ambtenaar probeert de uiteenlopende standpunten binnen een termijn van dertig dagen te verzoenen. »

Art. 136.In artikel 8 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : - in § 2 worden de woorden « deze toetredingsakte, waarbij een toekenningsplan van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen als bijlage moet worden toegevoegd » vervangen door de woorden « deze toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen. » - in § 2 worden de woorden « en het ontvangstbewijs waarvan sprake in artikel 7, § 4, » geschrapt.

Art. 137.In artikel 9 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : - in § 1 worden de woorden « de toetredingsakte en het toegevoegde toekenningsplan » vervangen door de woorden « deze toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan. » - § 2 wordt vervangen door volgende paragraaf : « § 2. Het bevoegde paritair comité voert de controles uit binnen de 2 maanden na deze overdracht.

De beslissing van het paritair comité is enkel geldig wanneer zij tenminste 75 % van de stemmen door ieder partij uitgebracht, heeft bekomen.

Wanneer de beslissing van het paritair comité positief is, dan is de toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan goedgekeurd.

Wanneer de beslissing van het paritair comité negatief is, dan is de toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan niet goedgekeurd.

De motivering van deze beslissing moet de tekortkomingen van de toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan nauwkeurig aanduiden.

De beslissing van het paritair comité en desgevallend de motivering van deze beslissing, wordt meegedeeld aan de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg die onmiddellijk de werkgever en de door de minister aangeduide ambtenaar inlicht.

Het paritair comité kan, na ontvangst van een of meerdere welbepaalde dossiers, eveneens beslissen om over deze dossiers niet te beslissen.

Deze beslissing alsook de mogelijke opmerkingen van de organisaties vertegenwoordigd in het paritair comité, worden overgemaakt aan de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, die onverwijld de door de minister aangeduide ambtenaar inlicht. » - § 4 wordt vervangen door volgende paragraaf : « § 4. Wanneer het paritair comité beslist om niet te beslissen of bij gebrek aan beslissing van het paritair comité binnen de twee maanden na de overdracht van de toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan, voert de bevoegde ambtenaar de vorm- en marginale controles uit waarin voorzien is door de collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad.

Wanneer de beslissing van de door de minister aangeduide ambtenaar positief is, wordt de toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan beschouwd als zijnde goedgekeurd.

Wanneer de beslissing van de door de minister aangeduide ambtenaar negatief is wordt de toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan beschouwd als zijnde niet goedgekeurd. De motivering van deze beslissing moet de tekortkomingen van de toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan nauwkeurig aanduiden.

De beslissing van de door de minister aangeduide ambtenaar en desgevallend de motivering van deze beslissing, worden binnen de maand nadat de zaak aan deze ambtenaar werd voorgelegd aan de werkgever en het bevoegde paritair comité meegedeeld.

De werkgever kan aan punctuele tekortkomingen vermeld in de motivering van de beslissing tegemoet komen door binnen de maand, te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van de beslissing, een gecorrigeerde toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan aan de door de minister aangeduide ambtenaar toe te sturen. De door de minister aangeduide ambtenaar beschikt in dat geval over één maand na overmaking van de gecorrigeerde toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan om een definitieve beslissing te nemen die hij meedeelt aan de werkgever en het bevoegde paritair comité met desgevallend de vermelding dat er rekening werd gehouden met de punctuele wijzigingen die de werkgever aan de toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan heeft aangebracht.

Indien de door de minister aangeduide ambtenaar geen uitspraak doet binnen de termijnen die hem door dit artikel zijn toegekend, wordt zijn beslissing geacht positief te zijn. » - in § 5 worden de woorden « toetredingsakte en het toegevoegde toekenningsplan » vervangen door « toetredingsakte met inbegrip van het toekenningsplan. »

Art. 138.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 april 2011.

TITEL 13. - Pensioenen ENIG HOOFDSTUK. - Het bijhouden van een elektronische loopbaangegevensbank en een elektronisch pensioendossier voor het overheidspersoneel Afdeling 1. - Definities

Art. 139.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° pensioenregeling van de overheidssector : één van de pensioenregelingen zoals bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen;2° werkgever : de overheid of de overheidsinstelling waarvan de personeelsleden en de gewezen personeelsleden met een vaste benoeming een rustpensioen genieten ten laste van een pensioenregeling van de overheidssector. De verschillende exploitatiezetels, kantoren of regionale en centrale zetels van eenzelfde werkgever worden, ongeacht hun geografische lokalisatie, als één en dezelfde werkgever beschouwd.

De volgende overheden of overheidsinstellingen worden met een werkgever gelijkgesteld : a) de overheid of overheidsinstelling die rust- of overlevingspensioenen toekent zoals bedoeld in artikel 38, 3°, van dezelfde wet van 5 augustus 1978 voor zover de PDOS deze pensioendossiers beheert;b) de overheid of overheidsinstelling die personeelsleden in dienst heeft of in dienst heeft gehad van wie de PDOS de pensioendossiers beheert. De overheid of de overheidsinstelling waarvan de personeelsleden en de gewezen personeelsleden met een vaste benoeming een rustpensioen genieten ten laste van de werknemersregeling dat eventueel wordt aangevuld met een aanvullende verzekering is geen werkgever in de zin van dit hoofdstuk voor zover de PDOS geen beheerstaken heeft te vervullen met betrekking tot de aanvullende verzekering of voor zover deze pensioenregeling niet valt binnen het toepassingsveld van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector; 3° personeelslid : de persoon in dienst van een in 2° van dit artikel bedoelde werkgever. De persoon die rechten opbouwt op een rustpensioen zoals bedoeld in artikel 38, 3°, van dezelfde wet van 5 augustus 1978 wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een personeelslid; 4° loopbaan- en bezoldigingsgegevens : alle loopbaan- en bezoldigingsgegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling en de opvolging van de pensioenrechten in een pensioenregeling van de overheidssector, ongeacht of deze gegevens al dan niet betrekking hebben op diensten gepresteerd als vast benoemd personeelslid;5° elektronisch attest : het elektronisch attest houdende een gevalideerde éénmalige verklaring van de werkgever dat wordt aangegeven via de portaalsite van de sociale zekerheid;6° elektronisch attest « historische gegevens » : het elektronisch attest zoals bedoeld in artikel 137;7° SIGeDIS : de vereniging zonder winstoogmerk Sociale Individuele Gegevens - Données Individuelles Sociales;8° PDOS : de Pensioendienst voor de overheidssector;9° pensioeninstellingen van de overheidssector : de PDOS en elke andere instelling die een pensioen in een pensioenregeling van de overheidssector toekent;10° RSZ : de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;11° RSZPPO : de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten;12° DmfA : de aangifte zoals bedoeld in artikel 21 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;13° DmfAppl : de aangifte zoals bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 tot uitvoering van Hoofdstuk 1, afdeling 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen. Afdeling 2. - Gegevens aan te geven via DmfA/DmfAppl

Art. 140.§ 1. De werkgever die aangesloten is bij de RSZ geeft de loopbaan- en bezoldigingsgegevens van zijn personeelsleden aan de RSZ aan door middel van de DmfA binnen de termijnen bepaald in artikel 33, § 2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. § 2. De werkgever die aangesloten is bij de RSZPPO geeft de loopbaan- en bezoldigingsgegevens van zijn personeelsleden aan de RSZPPO aan door middel van de DmfAppl binnen de termijnen bepaald in artikel 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 tot uitvoering van Hoofdstuk 1, afdeling 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen. Afdeling 3. - Punctuele gegevens

Onderafdeling 1. - Gegevens met betrekking tot het diploma

Art. 141.Indien het diploma een voorwaarde is voor de aanwerving of een latere benoeming, is de werkgever gehouden een elektronisch attest « gegevens met betrekking tot het diploma » aan te geven en te valideren voor zover deze diplomagegevens niet dienen opgenomen te worden in een elektronisch attest « historische gegevens » of voor zover een vorige werkgever geen elektronisch attest dient aan te geven en te valideren voor hetzelfde diploma.

Indien het diploma een voorwaarde was voor een aanwerving of een benoeming na 31 december 2010, wordt deze verplichting nagekomen binnen de termijn van een maand na de aangifte bedoeld in artikel 140 waarbij deze aanwerving of benoeming werd aangegeven.

Onderafdeling 2. - Gegevens met betrekking tot de beëindiging van de arbeidsbetrekking

Art. 142.Wanneer de werkgever de arbeidsbetrekking definitief beëindigt na 31 december 2010, geeft hij een elektronisch attest « beëindiging arbeidsbetrekking » aan binnen de termijn van een maand nadat de arbeidsbetrekking werd beëindigd. Afdeling 4. - Historische gegevens

Onderafdeling 1. - Algemene verplichte aangifte

Art. 143.De werkgever is gehouden voor elk personeelslid in dienst op 1 januari 2011 een elektronisch attest met betrekking tot de loopbaan- en bezoldigingsgegevens voor de periode tot en met 31 december 2010 aan te geven en te valideren vóór 1 januari 2016. Deze gegevens kunnen in voorkomend geval betrekking hebben op diensten gepresteerd bij andere werkgevers. Dit attest bevat eveneens de punctuele gegevens bedoeld in afdeling 3.

Behoudens toepassing van artikel 145 is de werkgever van deze verplichting ontheven voor het personeelslid voor wie hij vóór 1 januari 2016 een pensioendossier heeft overgemaakt aan de bevoegde pensioeninstelling van de overheidssector met het oog op de toekenning van een rust- of overlevingspensioen dat ingaat vóór 1 januari 2016.

Onderafdeling 2. - Vervroegde verplichte aangifte indien de loopbaan van het personeelslid een einde neemt tussen 1 januari 2011 en 1 januari 2016

Art. 144.In afwijking van artikel 143 van deze wet, geeft de in artikel 143 bedoelde werkgever voor elk personeelslid in dienst op 1 januari 2011 dat na deze datum bij hem uit dienst treedt zonder een rustpensioen bekomen te hebben een elektronisch attest « historische gegevens » aan en valideert het binnen de termijn van een maand na de uitdiensttreding van dit personeelslid.

Art. 145.De in artikel 143 bedoelde werkgever is gehouden voor elk personeelslid in dienst op 1 januari 2011 dat een aanvraag om rustpensioen indient, of naar aanleiding van wiens overlijden een aanvraag om overlevingspensioen wordt ingediend, een elektronisch attest « historische gegevens » aan te geven en te valideren binnen de termijn van een maand nadat hij de pensioenaanvraag heeft ontvangen, tenzij een elektronisch attest werd aangegeven overeenkomstig artikel 143 of 144.

Onderafdeling 3. - Verplichte aangifte indien de loopbaan van het personeelslid werd beëindigd vóór 1 januari 2011

Art. 146.De laatste werkgever bij wie een personeelslid vóór 1 januari 2011 uit dienst is getreden zonder een rustpensioen bekomen te hebben, is gehouden een elektronisch attest « historische gegevens » aan te geven en te valideren binnen de termijn van een maand vanaf de ontvangst van een aanvraag om rustpensioen.

Art. 147.De laatste werkgever bij wie een personeelslid vóór 1 januari 2011 uit dienst is getreden zonder een rustpensioen bekomen te hebben, is gehouden een elektronisch attest « historische gegevens » aan te geven en te valideren binnen de termijn van een maand vanaf de inkennisstelling van de ontvangst van een aanvraag om overlevingspensioen.

Onderafdeling 4. - Verplichte aangifte indien een personeelslid in dienst treedt na 1 januari 2011

Art. 148.De eerste werkgever bij wie een personeelslid na 1 januari 2011 in dienst treedt is gehouden voor dit personeelslid een elektronisch attest « historische gegevens » aan te geven en te valideren binnen de termijn van een maand na het verstrijken van de termijn waarbinnen de eerste aangifte bedoeld in artikel 140 voor dit personeelslid moest worden gedaan, tenzij een elektronisch attest dient te worden aangegeven en gevalideerd overeenkomstig artikel 143 of 144.

Onderafdeling 5. - Verplichte aangifte indien een werkgever pas na 1 januari 2011 onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt

Art. 149.De werkgever die pas na 1 januari 2011 onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt, is gehouden voor elk personeelslid een elektronisch attest « historische gegevens » aan te geven en te valideren binnen een door de PDOS te bepalen termijn.

In dit geval dekken de historische gegevens de loopbaan- en bezoldigingsgegevens die betrekking hebben op de periode vóór de periode die gedekt wordt door de eerste in artikel 140 bedoelde aangifte van de werkgever en enkel voor zover deze periode nog niet werd opgenomen in een elektronisch attest bedoeld in artikelen 143, 144, of 148 of in een in artikel 140 bedoelde aangifte.

Onderafdeling 6. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 150.De artikelen 145 tot 147 zijn enkel van toepassing indien het rust- of overlevingspensioen wordt toegekend of beheerd door de PDOS en : - hetzij dit pensioen ingaat na 31 december 2012; - hetzij de pensioenaanvraag bij de PDOS toekomt na 31 december 2012, waarbij de poststempel als bewijs geldt.

Art. 151.Indien meerdere werkgevers een elektronisch attest « historische gegevens » aangeven, dan bevat het attest « historische gegevens » van elke werkgever de historische gegevens die betrekking hebben op de bij hem gepresteerde diensten en op de bij een andere werkgever gepresteerde diensten, met uitzondering van de diensten gepresteerd bij de werkgever die eveneens gehouden is een attest « historische gegevens » aan te geven.

Art. 152.§ 1. De aangifte kan uitsluitend elektronisch verricht worden volgens de voorschriften van het referentiedocument voor de volledige en gedetailleerde beschrijving van alle aangifte-elementen in het elektronisch attest. § 2. Binnen een termijn van een maand na de validatie door de werkgever van het elektronisch attest « historische gegevens » verstuurt de PDOS een overzicht van de door de werkgever verklaarde loopbaan- en bezoldigingsgegevens aan het personeelslid. § 3. Indien het personeelslid niet instemt met de verklaarde loopbaan- en bezoldigingsgegevens richt hij een aanvraag voor aanvulling of verbetering van de gegevens aan de werkgever die het elektronisch attest « historische gegevens » heeft gevalideerd. § 4. De werkgever beslist binnen een termijn van vier maanden na de ontvangst van de in paragraaf 3 bedoelde aanvraag van het personeelslid of een aanvulling of verbetering van de gegevens noodzakelijk is. § 5. Indien de werkgever meent dat geen aanvulling of verbetering van de gegevens noodzakelijk is of indien de werkgever geen beslissing neemt binnen de vier maanden na de afgifte van de in paragraaf 3 bedoelde aanvraag van het personeelslid, kan het personeelslid de betwiste loopbaan- en bezoldigingsgegevens aan de PDOS voorleggen.

De PDOS deelt binnen de vier maanden na deze voorlegging een beslissing over de loopbaan- en bezoldigingsgegevens mee aan de werkgever en het personeelslid en vult aan of verbetert desgevallend de verklaarde loopbaan- en bezoldigingsgegevens.

Art. 153.De werkgever die voor een personeelslid wiens rust- of overlevingspensioen wordt toegekend door de PDOS het attest « historische gegevens » heeft aangegeven, is niet meer gehouden een pensioendossier over te maken aan de PDOS. Afdeling 5. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 154.De loopbaan- en bezoldigingsgegevens waarvan aangifte is gedaan overeenkomstig de afdelingen 2 tot 4 zijn rechtsgeldig tot het ogenblik waarop een verbeterde aangifte wordt gedaan of tot het bewijs van het tegendeel.

Art. 155.SIGeDIS bewaart en beheert de gegevens zoals bedoeld in afdelingen 2 en 4 op elektronische wijze en stelt deze ter beschikking van de pensioeninstellingen van de overheidssector.

Met het oog op de uitvoering van dit hoofdstuk sluiten de pensioeninstellingen van de overheidssector en SIGeDIS een samenwerkingsakkoord waarin alle nodige afspraken worden vastgelegd over de doorstroming van de elektronische loopbaan- en bezoldigingsgegevens overeenkomstig de machtigingen daartoe afgeleverd door het Sectoraal comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid bedoeld in artikel 3 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.

Art. 156.De pensioeninstellingen van de overheidssector bewerken de elektronische loopbaan- en bezoldigingsgegevens tot pensioengegevens en houden een elektronisch pensioendossier bij.

Art. 157.Voor zover de PDOS de pensioendossiers van de personeelsleden van een werkgever die op 1 januari 2011 onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt niet beheert, deze werkgever stelt de PDOS in kennis van het administratief en geldelijk statuut van zijn personeel binnen de termijn van een maand na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, maar ten vroegste binnen de termijn van een maand na de bekendmaking ervan.

De werkgever die pas na 1 januari 2011 onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt, stelt de PDOS in kennis van het administratief en geldelijk statuut van zijn personeel binnen de termijn van een maand nadat hij onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt.

De werkgever is gehouden het administratief en geldelijk statuut van zijn personeel ter beschikking te stellen van de PDOS indien deze hierom verzoekt.

De werkgever stelt de PDOS in kennis van de wijzigingen in het administratief en geldelijk statuut van zijn personeel die een weerslag hebben op de pensioenrechten in de overheidssector binnen de termijn van een maand na de officiële goedkeuring van deze wijzigingen. Afdeling 6. - Toezicht

Art. 158.De werkgever bewaart een afschrift van de in artikel 140 bedoelde aangifte samen met alle verantwoordingsstukken en gegevens op basis waarvan hij deze aangifte heeft gedaan tot het verstrijken van een termijn van vijf jaar na de aangifte.

Art. 159.De werkgever bewaart alle verantwoordingsstukken en gegevens op basis waarvan hij het elektronisch attest « historische gegevens » heeft gevalideerd tot het verstrijken van een termijn van zes maanden na de pensionering van het personeelslid of tot het ogenblik waarop de PDOS hem van deze bewaarplicht ontlast.

Art. 160.Op verzoek van de ambtenaren van de PDOS verstrekken de werkgevers kosteloos alle inlichtingen, documenten of een afschrift ervan die zij nuttig achten om de toepassing van dit hoofdstuk te controleren.

Art. 161.Indien de ambtenaren van de PDOS bij het uitoefenen van het toezicht vaststellen dat een werkgever een onvolledige of onjuiste aangifte heeft gedaan, kunnen zij deze werkgever binnen een termijn van vijf jaar na zijn onvolledige of onjuiste aangifte ertoe verplichten een verbeterde aangifte te doen binnen de termijn van een maand overeenkomstig hun instructies.

Indien deze vaststelling meer dan vijf jaar na de aangifte plaats heeft, verbeteren deze ambtenaren ambtshalve de loopbaan- en bezoldigingsgegevens in het elektronisch pensioendossier. Afdeling 7. - Responsabilisering

Art. 162.Indien een pensioeninstelling van de overheidssector een te hoog pensioenbedrag uitbetaalt omdat de werkgever bij het vervullen van de in dit hoofdstuk voorgeschreven verplichtingen de pensioenwetgeving opzettelijk niet heeft nageleefd, vordert hij het gedeelte van de schuld dat hij niet kan terugvorderen van de sociaal verzekerde, terug van de werkgever. Afdeling 8. - Inwerkingtreding

Art. 163.§ 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van §§ 2 en 3, treedt dit hoofdstuk in werking op 1 januari 2011. § 2. Voor de werkgevers waarvan het pensioen van hun personeelsleden niet toegekend of beheerd wordt door de PDOS, is afdeling 4 slechts van toepassing voor zover de werkgever een overeenkomst heeft gesloten met de PDOS waarin hij zich ertoe verbindt de verplichtingen voorzien in die afdeling na te leven. § 3. Voor de werkgevers voor wie de PDOS bevoegd is om de wettelijkheid en het bedrag van het pensioen van hun personeelsleden te controleren, bepaalt de koning de inwerkingtreding van afdeling 4.

Deze datum kan in voorkomend geval verschillend zijn naargelang de betrokken werkgever.

TITEL 14. - Maatschappelijke Integratie ENIG HOOFDSTUK. - Wijziging van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Art. 164.In artikel 2, § 5, eerste lid, a), van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de wetten van 24 mei 1994, 7 mei 1999 en 9 juli 2004, worden de woorden « voor zover deze inschrijving niet het adres van de Dienst Vreemdelingenzaken of het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen betreft » ingevoegd tussen de woorden « is ingeschreven, » en het woord « of ».

TITEL 15. - Begroting HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de Federale Staat

Art. 165.In artikel 75 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, gewijzigd bij de programmawet van 23 december 2009, worden de woorden « 31 augustus » vervangen door de woorden « 31 oktober ».

Art. 166.In artikel 76 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 23 december 2009, worden de woorden « 30 september » vervangen door de woorden « 30 november ».

Art. 167.Artikel 134 van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008 en vervangen bij de programmawet van 23 december 2009, wordt vervangen als volgt : «

Art. 134.In afwijking van artikel 133, hebben de bepalingen van Titel II, van hoofdstuk I van Titel III en van Titels IV, V en VI, met uitzondering van artikel 38, uitwerking op 1 januari 2009 wat de FOD Kanselarij van de Eerste Minister, de FOD Budget en Beheerscontrole, de FOD Personeel en Organisatie, de FOD Informatie- en Communicatietechnologie en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu betreft, op 1 januari 2010 wat de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de FOD Sociale Zekerheid, de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en de FOD Maatschappelijke Integratie, Strijd tegen de Armoede en Sociale Economie betreft, en treden in werking op 1 januari 2011 wat de FOD Financiën, de FOD Mobiliteit en Vervoer en de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking betreft.

In afwijking van het eerste lid, zijn de artikelen 19, 20, 21 en 26 van Titel II en hoofdstuk I van Titel III eveneens van toepassing gedurende de begrotingsjaren 2009 tot 2011 op de andere federale en programmatorische overheidsdiensten van het algemeen bestuur.

Voor de in het vorige lid bedoelde diensten dekken, voor de begrotingsjaren 2009 tot 2011, de vereffeningskredieten de bedragen die tijdens het begrotingsjaar worden geordonnanceerd in uitvoering van de voorafgaandelijk vastgelegde verbintenissen.

In afwijking van het eerste en tweede lid is hoofdstuk 1 van Titel V eveneens van toepassing vanaf 1 januari 2010 op de andere federale en programmatorische overheidsdiensten van het algemeen bestuur.

In afwijking van het eerste lid treden de artikelen 7 en 8 van hoofdstuk 1 van Titel II op 1 januari 2015 in werking wat de verwerking van de fiscale en niet-fiscale ontvangsten door de Federale Overheidsdienst Financiën betreft. De Koning kan, voor de categorieën van fiscale en niet-fiscale ontvangsten die Hij bepaalt, de inwerkingtreding op een vroegere datum vastleggen. ».

Art. 168.Artikel 135 van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008 en vervangen bij de programmawet van 23 december 2009, wordt als volgt vervangen : « Art 135. In afwijking van artikel 66 mogen vanaf 1 januari 2009 aan de rekenplichtigen van de FOD Kanselarij van de Eerste Minister, FOD Budget en Beheerscontrole, FOD Personeel en Organisatie, FOD Informatie- en Communicatietechnologie, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, vanaf 1 januari 2010 aan de rekenplichtigen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, FOD Sociale Zekerheid, FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en de POD Maatschappelijke Integratie, Strijd tegen de Armoede en Sociale Economie, en vanaf 1 januari 2011 aan de rekenplichtigen van de FOD Financiën, FOD Mobiliteit en Vervoer en de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, voorschotten worden toegekend om de betaling van sommige uitgaven mogelijk te maken. De maximumbedragen van die voorschotten en van de betrokken uitgaven, alsook de aard van deze laatste worden in de bijzondere departementale wetsbepalingen vastgesteld. ». HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 22 mei 2003 tot wijziging van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof

Art. 169.Artikel 11 van de wet van 22 mei 2003 tot wijziging van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof, vervangen bij de programmawet van 23 december 2009, wordt als volgt vervangen : «

Art. 11.Deze wet treedt in werking op 1 januari 2012. ».

Art. 170.Artikel 12 van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008 en gewijzigd bij de programmawet van 23 december 2009, wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3. In afwijking van artikel 11 treden de bepalingen van artikel 2 in werking op 1 januari 2011 voor de FOD Financiën, de FOD Mobiliteit en Vervoer en de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. » HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof

Art. 171.Artikel 22 van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008 en gewijzigd bij de programmawet van 23 december 2009, wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3. Artikel 5, vierde lid, en de artikelen 14 en 15 zijn niet meer van toepassing op de FOD Financiën, FOD Mobiliteit en Vervoer en FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vanaf 1 januari 2011. » HOOFDSTUK 4. - De controle van de vastleggingen

Art. 172.Artikel 15 van de programmawet van 22 december 2008, vervangen bij de programmawet van 23 december 2009, wordt vervangen als volgt : «

Art. 15.De artikelen van dit hoofdstuk zijn enkel van toepassing op de FOD Kanselarij van de Eerste Minister, FOD Budget en Beheerscontrole, FOD Personeel en Organisatie, FOD Informatie- en Communicatietechnologie, FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, FOD Sociale Zekerheid, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, POD Maatschappelijke Integratie, Strijd tegen de Armoede en Sociale Economie, FOD Financiën, FOD Mobiliteit en Vervoer en de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. » HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtreding

Art. 173.Deze titel treedt in werking op 1 januari 2011, met uitzondering van de artikelen 165 tot 168 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2009.

TITEL 16. - Energie HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze centrales

Art. 174.In artikel 14, paragraaf 8, van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze centrales, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008 en gewijzigd bij de programmawet van 23 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een lid wordt ingevoegd tussen het vierde en vijfde lid, luidende : « Het globaal bedrag van de repartitiebijdrage voor het jaar 2010 is vastgesteld op 250 miljoen euro.Dit bedrag zal worden aangewend voor het budget van de Rijksmiddelenbegroting. »; 2° na het achtste lid, dat het negende lid wordt, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende : « Voor het jaar 2010 draagt de kernprovisievennootschap de repartitiebijdrage bedoeld in het vijfde lid over volgens dezelfde modaliteiten als deze voorzien bij het zevende lid.In afwijking van de bepalingen van het zevende lid wordt de repartitiebijdrage bedoeld in het vijfde lid overgedragen op bankrekening 679-2003169-22 ter attentie van de FOD Financiën. »

Art. 175.In artikel 22bis, paragraaf 1, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008 en gewijzigd bij de programmawet van 23 december 2009, worden de woorden « eerste tot zesde lid » vervangen door de woorden « eerste tot zevende lid ». HOOFDSTUK 2. - Bekrachtiging van diverse koninklijke besluiten genomen krachtens de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen

Art. 176.Het koninklijk besluit van 9 maart 2010 tot vaststelling van de bedragen die bestemd zijn voor de financiering van de werkingskosten van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas voor het jaar 2010 wordt bekrachtigd.

Deze bepaling heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2010.

Art. 177.Het koninklijk besluit van 9 maart 2010 tot vaststelling van de bedragen voor 2010 van de fondsen die bestemd zijn voor de financiering van de werkelijke kostprijs ingevolge de toepassing van maximumprijzen voor de levering van elektriciteit en aardgas aan beschermde residentiële afnemers wordt bekrachtigd.

Deze bepaling heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2010. HOOFDSTUK 3. - Fonds op middellange termijn - Wijzigingen van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980

Art. 178.Artikel 179, § 2, 2°, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 wordt aangevuld met de volgende zin : « De voorzitter, de ondervoorzitters en de leden van de raad van bestuur, opgericht door het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen, vertegenwoordigen het Rijk of een Gewest. »

Art. 179.Artikel 179, § 2, 4°, van dezelfde wet wordt als volgt aangevuld : « De instelling wordt bovendien gemachtigd om elke handeling te stellen en elke maatregel te treffen die erop gericht is het maatschappelijk draagvlak dat vereist is voor de integratie van een bergingsinstallatie voor radioactief afval in een lokale collectiviteit, te creëren en in stand te houden. ».

Art. 180.In artikel 179, § 2, 10°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 12 december 1997 en 27 april 2007, wordt de volgende tekst ingevoegd vóór de laatste zin van het laatste lid : « De instelling kan, voor de uitvoering van haar opdrachten, rechtstreeks of onrechtstreeks deelnemen aan vennootschappen, verenigingen, samenwerkingsverbanden en andere rechtspersonen, alsook aan overleg- en beheerorganen, en kan voornoemde structuren oprichten, voor zover de deelname of oprichting bijdraagt tot de verwezenlijking van de opdrachten van de instelling. De beslissing om een handelsvennootschap op te richten of erin deel te nemen, wordt goedgekeurd door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. »

Art. 181.Artikel 179, § 2, 11°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 12 december 1997 en 30 december 2001, wordt aangevuld als volgt : « De Instelling kan een fonds oprichten voor de financiering van haar opdrachten op lange termijn, ook Fonds op lange termijn genoemd. Dit fonds dient om alle kosten en investeringen te dekken die noodzakelijk zijn om het radioactieve afval op te slaan en om berginginstallaties voor het radioactieve afval te bouwen, te exploiteren en te sluiten, en er de institutionele controle van te verzekeren, in overeenstemming met de vergunningen die uitgereikt zijn om deze activiteiten uit te voeren.

Het Fonds op lange termijn wordt gestijfd door retributies die in rekening worden gebracht van de producenten van radioactief afval.

Deze retributies worden berekend op basis van de kosten die toe te schrijven zijn aan het respectieve afval van deze producenten en die worden geraamd op basis van de leidende principes die door de Koning worden vastgesteld, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

De waarden van deze leidende principes, alsook bepaalde modaliteiten voor het stijven van het fonds op lange termijn, worden in onderlinge overeenstemming vastgesteld tussen de Instelling en de afvalproducenten, en zijn het voorwerp van daartoe gesloten overeenkomsten. Indien het onmogelijk is deze waarden en modaliteiten door een overeenkomst vast te stellen, worden ze op eensluidend advies van de instelling, vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

De Instelling kan een fonds oprichten, ook Fonds op middellange termijn genoemd, om de kosten te dekken van de bijbehorende voorwaarden die werden goedgekeurd, enerzijds, door de gemeenteraad (-raden) van de gemeente(n) die het mogelijk heeft (hebben) gemaakt een maatschappelijk draagvlak te creëren en te bestendigen voor de vestiging van een bergingsinstallatie, door de ontwikkeling en de instandhouding van een participatief proces of van elke andere bestaande of uit te werken methode of procédé die hetzelfde resultaat bereikt, en, anderzijds, op voorstel van de Instelling, door de federale regering.

Deze kosten worden gemaakt om het vereiste maatschappelijk draagvlak te creëren en in stand te houden voor de integratie van een bergingsinstallatie voor radioactief afval in een lokale collectiviteit.

In ieder geval kunnen de middelen van het Fonds op middellange termijn worden aangewend om alle of een deel van de kosten te financieren verbonden aan de investering en de exploitatie van de infrastructuren alsook aan de activiteiten en projecten van de lokale collectiviteit die, via een participatief proces, de continuïteit van het maatschappelijk draagvlak voor de berging verzekert.

Het Fonds op middellange termijn wordt gestijfd door de integratiebijdrage die geheven wordt bij de producenten van radioactief afval. Deze integratiebijdrage wordt berekend op basis van de totale capaciteit van de bergingsinstallatie en de totale respectieve afvalhoeveelheden van de producenten die bestemd zijn om er geborgen te worden.

Het bedrag van de integratiebijdrage die verschuldigd is om het Fonds op middelange termijn te stijven, wordt als volgt vastgesteld : Hp = ( Qp / Qt) x T x FC waarbij : Hp = het bedrag van de door afvalproducent P verschuldigde bijdrage aan het Fonds op middellange termijn;

T = het totale bedrag van de bijdrage aan het Fonds op middellange termijn;

Qt = de totale capaciteit van de bergingsinstallatie, uitgedrukt in m3, zoals vermeld in de aanvraag voor de oprichtingsvergunning van de bergingsinstallatie, overeenkomstig de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle;

Qp = de totale hoeveelheid afval, uitgedrukt in m3, die gereserveerd wordt voor producent P, en die bestemd is om geborgen te worden op de bergingssite, bijgewerkt op 1 januari van het jaar waarin de belasting van kracht wordt;

FC = corrigerende factor, rekening houdend met de vrijstellingen.

De Instelling int de integratiebijdrage volgens de modaliteiten en op het tijdstip vastgesteld door de Koning. Het bedrag T voor het Fonds op middellange termijn, aangelegd voor de oppervlakteberging van het afval van categorie A op het grondgebied van de gemeente Dessel, bedraagt 130 000 000 euro. De Koning bepaalt, op voorstel van de Instelling, de waarde van Qt, Qp en FC, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Het bedrag T wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen vanaf het jaar 2010 tot het jaar waarin het bedrag T integraal wordt geheven bij de producenten. Tijdens de heffingsperiode worden de uitgevoerde heffingen afgetrokken van het bedrag T alvorens tot de indexering over te gaan.

De verplichting om bij te dragen tot het Fonds op middellange termijn, gaat in vanaf het ogenblik dat de bergingsinstallatie voor radioactief afval het voorwerp is geweest van een definitieve en uitvoerbare oprichtingsvergunning, overeenkomstig de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, alsook van een bouwvergunning en, in voorkomend geval, een milieuvergunning, overeenkomstig de van toepassing zijnde gewestelijke regelgeving.

Op voorwaarde dat hun individueel aandeel in de capaciteit niet meer dan 3 % van de totale capaciteit van de bergingsinstallatie bedraagt, zijn de openbare onderzoeksinstellingen die voor het merendeel betaald worden door de Staat, een Gemeenschap of een Gewest, en de openbare of private instellingen die actief zijn in de sector van de gezondheidszorg, vrijgesteld van betaling van de integratiebijdrage.

Voor zover hun individueel aandeel in de capaciteit voormelde drempel niet overschrijdt, zijn de occasionele producenten van radioactief afval eveneens vrijgesteld.

De middelen van het Fonds op middellange termijn kunnen in ieder geval worden aangewend ten behoeve van de lokale collectiviteit en/of haar inwoners die het mogelijk hebben gemaakt een maatschappelijk draagvlak te creëren en te bestendigen voor de vestiging van een bergingsinstallatie, door de ontwikkeling en de instandhouding van een participatief proces of van elke andere bestaande of uit te werken methode die hetzelfde resultaat bereikt, of ten behoeve van de lokale collectiviteit en/of haar inwoners die worden geraadpleegd in het kader van de vergunningsprocedure ter uitvoering van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle.

De middelen van het Fonds op middellange termijn kunnen worden gebruikt vanaf het ogenblik dat de integratiebijdrage wordt geheven bij de producenten, overeenkomstig het punt 14° van deze paragraaf.

Binnen de Instelling wordt een toezichtcomité opgericht, belast met het controleren van de bestemming van de middelen van het Fonds op middellange termijn. De Koning bepaalt de samenstelling en de modaliteiten van de uitoefening van zijn opdracht, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. »

Art. 182.In artikel 179, § 2, van dezelfde wet wordt de bepaling onder 11°bis ingevoegd, luidende : « 11°bis. Om de integratiebijdrage te innen die het Fonds op middellange termijn stijft, richt de Instelling een schriftelijk verzoek aan elke producent, binnen de termijn en volgens de modaliteiten die door de Koning zijn vastgesteld. Dit verzoek specificeert het verschuldigde bedrag en vermeldt het rekeningnummer waarop dit bedrag moet worden gestort. De producent beschikt over een termijn van maximum 50 kalenderdagen vanaf de dag die volgt op de verzending van het schriftelijk verzoek van de Instelling om tot betaling over te gaan. Bij gebrek aan betaling binnen deze termijn, zal de Instelling de producent aanmanen te betalen binnen een termijn van 15 kalenderdagen vanaf de dag die volgt op de verzending van de ingebrekestelling.

Indien de producent de betaling van de integratiebijdrage niet uitvoert overeenkomstig de voorwaarden bepaald in het voorgaande lid, en dit zonder enige rechtvaardiging, of wanneer de verstrekte rechtvaardiging onaanvaardbaar wordt geacht door de Instelling, kan deze de producent een administratieve boete opleggen waarvan het bedrag maximum 30 % van de onbetaalde som bedraagt. De producent wordt per aangetekende brief in kennis gesteld van de beslissing om een administratieve boete op te leggen. De kennisgeving vermeldt de betalingswijze en de betalingstermijn.

Elk geschil betreffende een administratieve boete die wordt opgelegd om het Fonds op middellange termijn te stijven, wordt voor de rechtbank van eerste aanleg gebracht. Op straffe van verval dient de aanhangigmaking bij de rechtbank te gebeuren door middel van een verzoekschrift binnen de twee maanden die volgen op de kennisgeving van de boete. ».

Art. 183.In artikel 179, § 2, 12°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 december 1997, wordt het eerste lid vervangen door de volgende leden : « De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, in overeenstemming met de bepalingen van het 11° van deze paragraaf, de financieringsvoorwaarden voor de activiteiten van de Instelling reglementeren.

De in het vorige lid bepaalde delegatie heeft niet tot doel de essentiële bestanddelen te bepalen van de integratiebijdrage die ten voordele van het Fonds op middellange termijn wordt geïnd. »

Art. 184.Artikel 179, § 2, van dezelfde wet wordt aangevuld met de bepaling onder 15°, luidende : « 15° De activiteiten van de Instelling, alsook de activiteiten die gedekt worden door het Fonds op middellange termijn, kunnen aanvullend worden gefinancierd door middel van de volgende inkomsten : a) de legaten en schenkingen te harer gunste;b) de occasionele toelagen en inkomsten;c) alle andere wettelijke of reglementaire ontvangsten verbonden aan haar actie en de vergoedingen voor prestaties.».

Art. 185.Artikel 179, § 2, van dezelfde wet wordt aangevuld met de bepaling onder 16°, luidende : « 16° Naast de algemene bevoegdheid die haar wordt verleend in 10°, beschikt de Instelling, in het kader van de activiteiten die zij uitvoert om een maatschappelijk draagvlak te creëren en in stand te houden dat vereist is voor de integratie van een bergingsinstallatie voor radioactief afval, over de specifieke bevoegdheid om een fonds met rechtspersoonlijkheid op te richten, Lokaal fonds genaamd, dat tot doel heeft een duurzame meerwaarde te creëren voor een lokale collectiviteit. Het Lokaal fonds neemt de vorm aan van een private stichting die, voor zover daarvan niet wordt afgeweken bij deze wet, onderworpen is aan de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen.

De middelen van het Lokaal fonds komen voort uit het Fonds op middellange termijn dat door de Instelling wordt opgericht overeenkomstig het 11° van deze paragraaf.

De Instelling stelt de statuten van het Lokaal fonds vast. Iedere wijziging van deze statuten is onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de Instelling. Het recht om voor de rechtbank van eerste aanleg een vordering tot wijziging van de statuten in te stellen overeenkomstig artikel 30, § 3, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, komt, in afwijking van zulke bepaling, uitsluitend toe aan de Instelling.

Binnen het vermogen van het Lokaal fonds kunnen afzonderlijke compartimenten worden ingericht. De compartimenten worden onafhankelijk van elkaar beheerd op bestuurlijk, boekhoudkundig en financieel vlak, volgens de in de statuten van het Lokaal fonds vastgestelde modaliteiten. Indien, overeenkomstig het voorgaande, verschillende compartimenten worden gecreëerd binnen het vermogen van het Lokaal fonds : a) dient elke verrichting op expliciete wijze te worden toegerekend aan één of meer compartimenten;b) strekken, in afwijking van de artikelen 7 en 8 van de hypotheekwet van 16 december 1851, de activa van een compartiment uitsluitend tot waarborg voor de rechten van de schuldeisers van dit compartiment, en zijn de rechten van deze schuldeisers beperkt tot de activa van dit compartiment;c) worden deze compartimenten afzonderlijk vereffend. Naast het algemene toezicht dat wordt uitgeoefend door het toezichtcomité bedoeld in het 11°, laatste lid, van deze paragraaf is het Lokaal fonds onderworpen aan een specifiek toezicht van de Instelling op de naleving van haar statuten, de in uitvoering van deze statuten vastgestelde reglementen en, in het algemeen, van de wet- en regelgeving die van toepassing is op het Lokaal fonds. De Instelling kan dit toezicht uitoefenen door tussenkomst van een waarnemer die zij aanstelt overeenkomstig de door de Koning vastgestelde modaliteiten.

Om dit toezicht uit te oefenen, beschikken de Instelling en de door haar aangestelde waarnemer over de meest uitgebreide waarnemings-, informatie- en inzagerechten. In het kader van dit specifieke toezicht zijn de Instelling en de waarnemer gemachtigd om de door de organen van het Lokaal fonds genomen beslissingen op te schorten en te vernietigen. De modaliteiten volgens dewelke dit specifieke toezicht wordt uitgeoefend, worden bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Naast de hypotheses waarin de gevallen van ontbinding, door de rechtbank van eerste aanleg, bedoeld in artikel 39 van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, kunnen worden toegepast, kan het Lokaal fonds worden ontbonden bij beslissing van de Instelling : a) in de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1° tot 4°, van het voornoemde artikel 39;b) bij herhaalde vernietiging van beslissingen op basis van het vernietigingstoezicht bedoeld in het vijfde lid. Artikel 40, paragraaf 1, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, is niet van toepassing op de vereffening van het Lokaal fonds. Alleen de Instelling kan optreden als vereffenaar van het Lokaal fonds. Bij de ontbinding van het Lokaal fonds verkrijgt de Instelling van rechtswege de hoedanigheid van vereffenaar van het Lokaal fonds, en bepaalt de Instelling de wijze waarop dit fonds zal worden vereffend, ongeacht of tot deze ontbinding wordt besloten door de Instelling overeenkomstig het voorgaande lid of door de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig artikel 39 van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen.

Het na vereffening van het Lokaal fonds resterende vermogen keert terug naar het Fonds op middellange termijn en wordt opnieuw aangewend voor de dekking van de kosten van de aanvullende voorwaarden die door dit laatste fonds moeten worden gefinancierd. Artikel 28, 6°, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, is niet van toepassing op het Lokaal fonds. »

Art. 186.Artikel 178 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.

TITEL 17. - Migratie en Asiel HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de procedure om een verblijfsvergunning te bekomen om medische redenen

Art. 187.Artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij wet van 15 september 2006 en gewijzigd bij de wetten van 6 mei 2009 en 7 juni 2009 wordt vervangen als volgt : 1° « Art.9ter. § 1. De in België verblijvende vreemdeling die zijn identiteit aantoont overeenkomstig § 2 en die op zodanige wijze lijdt aan een ziekte dat deze ziekte een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft, kan een machtiging tot verblijf in het Rijk aanvragen bij de minister of zijn gemachtigde.

De aanvraag moet per aangetekende brief worden ingediend bij de minister of zijn gemachtigde en bevat het adres van de effectieve verblijfplaats van de vreemdeling in België.

De vreemdeling maakt samen met de aanvraag alle nuttige inlichtingen over aangaande zijn ziekte en de mogelijkheden en de toegankelijkheid tot een adequate behandeling in zijn land van herkomst of in het land waar hij verblijft.

Hij maakt een standaard medisch getuigschrift over zoals voorzien door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Dit medisch getuigschrift vermeldt de ziekte, haar graad van ernst en de noodzakelijk geachte behandeling.

De beoordeling van het in het eerste lid vermelde risico, van de mogelijkheden van en van de toegankelijkheid tot behandeling in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft, en van de in het medisch getuigschrift vermelde ziekte, haar graad van ernst en de noodzakelijk geachte behandeling, gebeurt door een ambtenaar-geneesheer of een geneesheer aangeduid door de minister of zijn gemachtigde die daaromtrent een advies verschaft. Deze geneesheer kan, indien hij dit nodig acht, de vreemdeling onderzoeken en een bijkomend advies inwinnen van deskundigen. § 2. Bij zijn aanvraag toont de vreemdeling zijn identiteit voorzien in § 1, eerste lid, aan door middel van een identiteitsdocument of een bewijselement dat voldoet aan volgende voorwaarden : 1° het bevat de volledige naam, de geboorteplaats en -datum en de nationaliteit van betrokkene;2° het is uitgereikt door de bevoegde overheid overeenkomstig de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht of de internationale overeenkomsten betreffende dezelfde materie;3° het laat toe een fysieke band vast te stellen tussen de titularis en de betrokkene;4° het is niet opgesteld op basis van loutere verklaringen van de betrokkene. De vreemdeling kan eveneens zijn identiteit aantonen door verschillende bewijselementen die, samen genomen, de constitutieve elementen van de identiteit bepaald in het eerste lid, 1°, bevatten op voorwaarde dat elk bewijselement minstens voldoet aan de voorwaarden voorzien in het eerste lid, 2° en 4°, en minstens één van de elementen voldoet aan de voorwaarde voorzien in het eerste lid, 3°.

De verplichting om zijn identiteit aan te tonen is niet van toepassing op de asielzoeker wiens asielaanvraag niet definitief werd afgewezen of die tegen deze beslissing een overeenkomstig artikel 20 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, toelaatbaar cassatieberoep heeft ingediend en dit tot op het ogenblik waarop een verwerpingsarrest inzake het toegelaten beroep is uitgesproken. De vreemdeling die van deze vrijstelling geniet, toont dit uitdrukkelijk aan in de aanvraag. § 3. De gemachtigde van de minister verklaart de aanvraag onontvankelijk : 1° indien de vreemdeling zijn aanvraag niet indient per aangetekende brief bij de minister of zijn gemachtigde of wanneer de aanvraag niet het adres van de effectieve verblijfplaats in België bevat;2° indien, in de aanvraag, de vreemdeling zijn identiteit niet aantoont op de wijze bepaald in § 2 of wanneer de aanvraag het bewijs voorzien in § 2, derde lid, niet bevat;3° indien het standaard medisch getuigschrift niet wordt voorgelegd bij de aanvraag of indien het standaard medisch getuigschrift niet beantwoordt aan de voorwaarden voorzien in § 1, vierde lid;4° in de gevallen bepaald in artikel 9bis, § 2, 1° tot 3°, of wanneer de ingeroepen elementen ter ondersteuning van de aanvraag tot machtiging tot verblijf in het Rijk reeds werden ingeroepen in het kader van een vorige aanvraag tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk op grond van de huidige bepaling. § 4. De vreemdeling wordt uitgesloten van het voordeel van deze bepaling, wanneer de minister of zijn gemachtigde van oordeel is dat er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de betrokkene handelingen gepleegd heeft bedoeld in artikel 55/4. § 5. De in § 1, vijfde lid, vermelde deskundigen worden benoemd door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

De Koning stelt de procedureregels vast bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en bepaalt eveneens de wijze van bezoldiging van de in het eerste lid vermelde deskundigen. § 6. Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de gemachtigde van de minister en de leden van zijn dienst, wat betreft de medische gegevens waarvan zij in de uitoefening van hun ambt kennis krijgen. » 2° In artikel 12bis, § 4, tweede lid, van dezelfde wet, worden de woorden « aangeduid overeenkomstig artikel 9ter, § 2 », vervangen door de woorden « aangeduid overeenkomstig artikel 9ter, § 5 ». HOOFDSTUK 2. - Kennisgeving van beslissingen per aangetekende brief

Art. 188.In de eerste titel, hoofdstuk 3, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wordt een artikel 9quater ingevoegd, luidende : «

Art. 9quater.§ 1. Op het ogenblik van de indiening van een aanvraag voor een machtiging tot verblijf op basis van artikel 9bis of 9ter dient de vreemdeling woonplaats te kiezen in België.

Als hij geen woonplaats kiest overeenkomstig het eerste lid, wordt de vreemdeling geacht woonplaats te hebben gekozen op de Dienst Vreemdelingenzaken. Indien het een vreemdeling betreft die het voorwerp uitmaakt van een beslissing tot vasthouding, wordt hij geacht woonplaats te hebben gekozen op de plaats waar hij wordt vastgehouden.

Elke wijziging van de gekozen woonplaats moet worden meegedeeld aan de Dienst Vreemdelingenzaken met een aangetekende brief of door afgifte tegen ontvangstbewijs. § 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 62, wordt elke kennisgeving geldig gedaan op de gekozen woonplaats, met een aangetekende brief of per drager met bewijs van ontvangst.

Als de vreemdeling woonplaats heeft gekozen bij zijn advocaat, kan de kennisgeving ook geldig worden gedaan per fax. § 3. Onverminderd het bepaalde in § 2, wordt een kopie van elke kennisgeving verzonden per gewone post zowel naar de effectieve woonplaats, indien deze gekend is en van latere datum is dan de door de vreemdeling gekozen woonplaats, als naar de advocaat van de vreemdeling. § 4. De oproepingen en de vragen om inlichtingen kunnen eveneens geldig verstuurd worden overeenkomstig § 2. In voorkomend geval wordt toepassing gemaakt van § 3. » TITEL 18. - Zelfstandigen ENIG HOOFDSTUK. - Stelsel van vervangende ondernemers

Art. 189.Artikel 79, tweede lid, van de wet van 28 april 2010 houdende diverse bepalingen wordt aangevuld als volgt : « 3° elke periode in de zin van het koninklijk besluit van 22 januari 2010 houdende toekenning van een uitkering ten voordele van de zelfstandige die tijdelijk zijn activiteit stopzet om palliatieve zorgen te geven aan een kind of aan zijn partner, met een maximum van één kwartaal; 4° elke periode van tijdelijke stopzetting van de activiteit om te zorgen voor een ernstig ziek kind, in de zin van artikel 50 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, met een maximum van één kwartaal. » TITEL 19. - Economische overheidsbedrijven en elektronische communicatie HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven

Art. 190.Artikel 130 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven wordt aangevuld met een lid, luidende :ned « In alle wetten worden de woorden « DE POST », wanneer ze verwijzen naar de rechtspersoon bedoeld in artikel 1 van de wet van 6 juli 1971 betreffende de oprichting van DE POST en betreffende sommige postdiensten, vervangen door het woord « bpost ».

Art. 191.Artikel 190 treedt in werking op de door de Koning bepaalde datum. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van artikel 51 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie

Art. 192.In artikel 51, § 2, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, gewijzigd bij de wet van 18 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « met inbegrip van nationale roaming » worden ingevoegd tussen de woorden « opleggen » en « voor zover noodzakelijk »;2° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende woorden : « Het Instituut kan nationale roaming als maatregel slechts opleggen nadat het heeft vastgesteld dat de commerciële onderhandelingen dienaangaande tussen de operatoren binnen een redelijke termijn niet tot een overeenstemming leiden.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut, de nadere regels volgens dewelke het Instituut nationale roaming kan opleggen, meer bepaald inzake : - de termijnen waarover het Instituut daartoe beschikt; - de operatoren die verplicht zijn om nationale roaming aan te bieden en degene die het recht hebben op nationale roaming; - de vereiste minimum ontplooiing van het eigen netwerk van de operator die recht heeft op nationale roaming; - de diensten waarop de overeenkomst van nationale roaming betrekking heeft; - de geografische gebieden waarop de overeenkomst van nationale roaming betrekking heeft; - de duur van de overeenkomst van nationale roaming; - de omstandigheden die geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de overeenkomst van nationale roaming.

TITEL 20. - Verlenging van de anticrisismaatregelen HOOFDSTUK 1. - Werk

Art. 193.In artikel 13 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « 1 oktober 2010 » worden vervangen door de woorden « 1 februari 2011 »;2° het laatste lid wordt opgeheven.

Art. 194.In artikel 14bis, § 1, 1° en 2°, en § 2, 1° van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 30 december 2009 worden de woorden « 31 december 2009 » vervangen door de woorden « 31 december 2010 ».

Art. 195.In artikel 28 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « 1 oktober 2010 » worden vervangen door de woorden « 1 februari 2011 »;2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 196.In artikel 31 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « 30 september 2010 » worden vervangen door de woorden « 31 januari 2011 »;2° de woorden « De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Nationale Arbeidsraad de toepassing van deze titel verlengen tot uiterlijk 31 december 2010 indien de economische toestand het rechtvaardigt » worden geschrapt.

Art. 197.Artikel 153 van de wet houdende diverse bepalingen van 30 december 2009 wordt als volgt gewijzigd : In § 1 worden na 4° een nieuw 5°, 6° en 7° ingevoegd, luidend als volgt : « 5° ten aanzien van de werkman werd, indien de kennisgeving van het ontslag valt in de periode van 1 juli 2010 tot 30 september 2010, door deze werkgever in de periode van 1 april 2010 tot de dag vóór de kennisgeving van het ontslag, een maatregel van collectieve vermindering of individuele vermindering van de arbeidsduur toegepast zoals voorzien door titel I of titel II, hoofdstuk 2, van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis; 6° ten aanzien van de werkman werd, indien de kennisgeving van het ontslag valt in de periode van 1 oktober 2010 tot 31 december 2010, door deze werkgever in de periode van 1 juli 2010 tot de dag vóór de kennisgeving van het ontslag, een maatregel van collectieve vermindering of individuele vermindering van de arbeidsduur toegepast zoals voorzien door titel I of titel II, hoofdstuk 2 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis;7° ten aanzien van de werkman werd, indien de kennisgeving van het ontslag valt in de periode van 1 januari 2011 tot 31 januari 2011, door deze werkgever in de periode van 1 oktober 2010 tot de dag vóór de kennisgeving van het ontslag, een maatregel van collectieve vermindering of individuele vermindering van de arbeidsduur toegepast zoals voorzien door titel I of titel II, hoofdstuk 2, van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis;»;

In dezelfde paragraaf worden de huidige 5° en 6° hernummerd tot 8° en 9°.

In dezelfde paragraaf worden een nieuw 10°, 11° en 12° ingevoegd, luidend als volgt : « 10° ten aanzien van de werkman werd, indien de kennisgeving van het ontslag valt in de periode van 1 juli 2010 tot 30 september 2010, de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden door deze werkgever in de periode van 1 april 2010 tot de dag vóór de kennisgeving van het ontslag geschorst in toepassing van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten gedurende een aantal dagen, in functie van zijn arbeidsregeling, gelijk aan vier weken zo de werkman minder dan twintig jaar anciënniteit telt in de onderneming op het tijdstip van de kennisgeving van zijn ontslag en aan acht weken zo de werkman ten minste twintig jaar anciënniteit telt in de onderneming op het tijdstip van de kennisgeving van zijn ontslag; 11° ten aanzien van de werkman werd, indien de kennisgeving van het ontslag valt in de periode van 1 oktober 2010 tot 31 december 2010, de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden door deze werkgever in de periode van 1 juli 2010 tot de dag vóór de kennisgeving van het ontslag geschorst in toepassing van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten gedurende een aantal dagen, in functie van zijn arbeidsregeling, gelijk aan vier weken zo de werkman minder dan twintig jaar anciënniteit telt in de onderneming op het tijdstip van de kennisgeving van zijn ontslag en aan acht weken zo de werkman ten minste twintig jaar anciënniteit telt in de onderneming op het tijdstip van de kennisgeving van zijn ontslag;12° ten aanzien van de werkman werd, indien de kennisgeving van het ontslag valt in de periode van 1 januari 2011 tot 31 januari 2011, de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden door deze werkgever in de periode van 1 oktober 2010 tot de dag vóór de kennisgeving van het ontslag geschorst in toepassing van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten gedurende een aantal dagen, in functie van zijn arbeidsregeling, gelijk aan vier weken zo de werkman minder dan twintig jaar anciënniteit telt in de onderneming op het tijdstip van de kennisgeving van zijn ontslag en aan acht weken zo de werkman ten minste twintig jaar anciënniteit telt in de onderneming op het tijdstip van de kennisgeving van zijn ontslag.»

Art. 198.In artikel 155 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « 30 september 2010 » worden vervangen door de woorden « 31 januari 2011 »;2° het tweede lid wordt geschrapt.

Art. 199.In artikel 1,4° van het koninklijk besluit van 11 februari 2010 houdende uitvoering van artikel 153, § 2 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende de erkenning als onderneming in moeilijkheden voor ondernemingen met minder dan 10 werknemers, gewijzigd door de wet van 19 mei 2010, worden de woorden « vierde trimester 2008 » vervangen door de woorden « vierde trimester 2009 » en de woorden « derde trimester 2009 » worden vervangen door de woorden « derde trimester 2010 ».

Art. 200.Dit hoofdstuk treedt in werking op 31 december 2010. HOOFDSTUK 2. - Zelfstandigen

Art. 201.In artikel 40, tweede lid, van de wet van 19 mei 2010 houdende fiscale en diverse bepalingen worden de woorden « 31 december 2010 » vervangen door de woorden « 31 januari 2011 ».

Art. 202.In artikel 42, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « 31 december 2010 » vervangen door de woorden « 31 januari 2011 ».

Art. 203.In artikel 45, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « 31 december 2010 » vervangen door de woorden « 31 januari 2011 ».

Art. 204.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 oktober 2010 houdende uitvoering van de artikelen 40, 42 en 45 van de wet van 19 mei 2010 houdende fiscale en diverse bepalingen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « 31 december 2010 » vervangen door de woorden « 31 januari 2011 »;2° in het tweede lid worden de woorden « 31 december 2010, artikel 34, §§ 1 en 2 » vervangen door de woorden « 31 januari 2011, artikel 34, §§ 1 en 2 ».

Art. 205.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de woorden« 31 december 2010 » vervangen door de woorden « 31 januari 2011 ».

Art. 206.In artikel 3, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden« 31 december 2010 » vervangen door de woorden « 31 januari 2011 ».

Art. 207.Dit hoofdstuk treedt in werking op 31 december 2010.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 29 december 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Buitenlandse Zaken, S. VANACKERE De Minister van Werk, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET De Minister van Begroting, G. VANHENGEL De Minister van Pensioenen, M. DAERDEN De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven, Mevr. I. VERVOTTE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE De Staatssecretaris voor Begroting en Migratie- en asielbeleid, M. WATHELET De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, P. COURARD Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK ______ (1) Nota Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 53-0771 - 2010/2011 : 001 : Wetsontwerp. 002 tot 013 : Amendementen. 014 tot 021 : Verslagen. 022 : Tekst aangenomen door de commissies. 023 en 024 : Amendementen. 025 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat. 026 : Ontwerp geamendeerd door de Senaat. 027 : Erratum. 028 : Amendenten. 029 : Verslag. 030 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.

Integraal verslag : 21, 22 en 23 december 2010.

Stukken van de Senaat : 5-609 - 2010/2011 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.

Nr. 2 : Amendementen.

Nrs. 3 tot 7 : Verslagen.

Nr. 8 : Tekst geamendeerd door de commissies.

Nr. 9 : Artikel verbeterd door de plenaire vergadering.

Nr. 10 : Tekst geamendeerd door de Senaat en teruggezonden naar de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Handelingen van de Senaat : 23 december 2010.

Bijlage bij de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (I) « Bijlage VI. Lijst van regelgevingen bij overtreding waarvan strafrechtelijk moet gesanctioneerd worden overeenkomstig artikel 17, §§ 2quater en 2quinquies, in geval van een lozing, een uitstoot of anderszins brengen van een hoeveelheid materie in de lucht, het water of de grond, waardoor bij gebruik ervan de dood van of ernstig letsel aan personen wordt of kan worden veroorzaakt 1° Koninklijk besluit van 5 december 2004 houdende vaststelling van productnormen voor inwendige verbrandingsmotoren in niet voor de weg bestemde mobiele machines. Bijlage VII. Lijst van regelgevingen bij overtreding waarvan strafrechterlijk moet gesanctionneerd worden overeenkomstig artikel 17, §§ 2quater en 2quinquies, in geval van een lozing, een uitstoot of anderszins brengen van een hoeveelheid materie in de lucht, het water of de grond, waardoor aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, water of grond of aan dieren of planten wordt of kan worden veroorzaakt wanneer het op de markt gebracht wordt 1° Koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden;2° Verordening (EG) nr.1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad; 3° Bijlage XVII van de REACH-verordening (EG);4° Verordening (EG) nr.648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende detergentia; 5° Verordening (EG) nr.850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG; 6° Verordening (EG) nr.842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen; 7° Verordening (EG) nr.1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen; 8° Koninklijk besluit van 27 maart 2009 inzake het op de markt brengen en de informatie voor de eindgebruikers van batterijen en accu's, en tot opheffing van het koninklijk besluit van 17 maart 1997 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten;9° Koninklijk besluit van 25 maart 1999 houdende bepaling van productnormen voor verpakkingen;10° Koninklijk besluit van 19 maart 2004 houdende productnormen voor voertuigen;11° Koninklijk besluit van 12 oktober 2004 inzake het voorkomen van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur.» Gezien om te worden gevoegd bij de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (I).

De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE

^