Etaamb.openjustice.be
Wet van 06 mei 2009
gepubliceerd op 19 mei 2009

Wet houdende diverse bepalingen

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2009202053
pub.
19/05/2009
prom.
06/05/2009
ELI
eli/wet/2009/05/06/2009202053/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

6 MEI 2009. - Wet houdende diverse bepalingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL 2. - Mobiliteit en vervoer HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en met autocars

Art. 2.In de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en met autocars, wordt een artikel 30bis ingevoegd, luidende : « Art. 30bis . § 1. Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel, wordt onder opdrachtgever verstaan elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon met of zonder winstoogmerk, elke persoon handelend voor rekening van een vereniging van personen zonder rechtspersoonlijkheid en met of zonder winstoogmerk, alsmede elke onder de publieke overheid ressorterende instelling, ongeacht of deze een eigen rechtspersoonlijkheid bezit of niet of afhangt van een overheid met rechtspersoonlijkheid en die een vervoerovereenkomst afsluit met een ondernemer van personenvervoer over de weg of met een reisbemiddelaar.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen de professionele opdrachtgever en de niet-professionele opdrachtgever.

Onder professionele opdrachtgever wordt verstaan : 1° de opdrachtgever die een vervoerovereenkomst afsluit met een ondernemer van personenvervoer over de weg en waarvan de activiteit bestaat uit het tegen betaling of op regelmatige basis organiseren, bestellen of laten uitvoeren van reizen, inzonderheid over de weg;2° de ondernemer van personenvervoer over de weg die een overeenkomst van onderaanneming afsluit. Onder niet-professionele opdrachtgever wordt verstaan de opdrachtgever die een vervoerovereenkomst afsluit met een ondernemer van personenvervoer over de weg of met een reisbemiddelaar en waarvan de activiteit er niet in bestaat het tegen betaling of op regelmatige basis organiseren, bestellen of laten uitvoeren van reizen, inzonderheid over de weg. § 2. De professionele opdrachtgever wordt bestraft overeenkomstig de bepalingen van artikel 30 indien hij, op het ogenblik van het afsluiten van de vervoerovereenkomst betreffende een vervoer dat onder de toepassing valt van de reglementen en bepalingen bedoeld in artikel 30, tweede lid, heeft nagelaten, zelfs door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg, zich ervan te vergewissen dat de vervoerder beschikt over het origineel van de hem door de bevoegde overheid afgegeven communautaire vervoervergunning; op aanvraag van de opdrachtgever, dient de vervoerder hem een fotokopie te overhandigen van het origineel van deze vervoervergunning. § 3. Op het ogenblik van het afsluiten van de vervoerovereenkomst betreffende een vervoer dat onder de toepassing valt van de reglementen en bepalingen bedoeld in artikel 30, tweede lid, dient de vervoerder een fotokopie te overhandigen aan de niet-professionele opdrachtgever van het origineel van de hem door de bevoegde overheid afgegeven communautaire vervoervergunning. § 4. De professionele opdrachtgever, de niet-professionele opdrachtgever evenals hun mandatarissen die bevoegd zijn om tijdens de reis instructies te geven aan de bestuurder van het voertuig worden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 30 gestraft, indien zij instructies hebben gegeven of daden hebben gesteld, die hebben geleid tot : 1° de overschrijding van het toegelaten maximum aantal te vervoeren personen, zoals vermeld op het schouwingsbewijs van het voertuig;2° de niet-naleving van de voorschriften betreffende de rij- en rusttijden van de bestuurders van voertuigen;3° de overschrijding van de toegestane maximumsnelheid van de voertuigen. § 5. De vervoerder en de professionele opdrachtgever worden gestraft, overeenkomstig de bepalingen van artikel 30, indien de vervoerder een vervoer heeft uitgevoerd tegen een ongeoorloofd lage prijs of indien de professionele opdrachtgever de vervoerder heeft aangezet een vervoer uit te voeren tegen een ongeoorloofd lage prijs.

Onder « ongeoorloofd lage prijs » dient te worden verstaan een prijs die onvoldoende is om tegelijkertijd te dekken : - de niet te vermijden posten van de kostprijs van het voertuig, in het bijzonder de banden, de brandstof, het onderhoud, de afschrijving en de huur; - de kosten voortvloeiende uit wettelijke of reglementaire verplichtingen, in het bijzonder sociale, fiscale, verzekerings- en veiligheidskosten; - de kosten voortvloeiende uit het bestuur en de leiding van de onderneming. § 6. De houder van het getuigschrift of bewijs van vakbekwaamheid die, in het kader van de reglementering nopens de toegang tot het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg, aangesteld werd om de vervoerwerkzaamheden van de onderneming permanent en daadwerkelijk te leiden en die, zelfs door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg, deze leiding niet permanent en daadwerkelijk op zich heeft genomen, wordt gestraft overeenkomstig de bepalingen van artikel 30. § 7. Elke contractuele bepaling die leidt tot een vermindering of het tenietdoen van de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever waarin dit artikel voorziet, wordt nietig verklaard. § 8. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op het gemeenschappelijk stads- en streekvervoer, met inbegrip van de bijzondere vormen van geregeld vervoer bedoeld in artikel 6, § 1, X, eerste lid, 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en, in deze context, op het grensoverschrijdend vervoer op korte afstand. ». HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur

Art. 3.In artikel 26, tweede lid, van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur, worden de woorden « , in samenwerking met de NMBS-Holding, » opgeheven.

Art. 4.In artikel 68, § 1, van dezelfde wet, worden de woorden « , aan de agenten van de spoorweginfrastructuurbeheerder » ingevoegd tussen de woorden « Mobiliteit en Vervoer » en de woorden « en aan de leden ». HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen

Art. 5.In artikel 18 van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 6.In artikel 58, § 1, van dezelfde wet, worden de woorden « , van de spoorweginfrastructuurbeheerder » ingevoegd tussen de woorden « het Bestuur » en « en van de veiligheidsinstantie ». HOOFDSTUK 4. - Binnenvaart - Wijziging van artikel 32 van de wet van 5 mei 1936 op de binnenbevrachting

Art. 7.Artikel 32, eerste lid, van de wet van 5 mei 1936 op de binnenbevrachting, wordt vervangen als volgt : « De schipper is niet aansprakelijk voor de schade aan de lading toegebracht door een scheepvaartongeval, zelfs indien dit ongeval aan een stuurfout te wijten is, maar om voor die ontheffing in aanmerking te komen moet hij een bewijs overleggen waaruit blijkt dat het vaartuig voldoet aan de technische voorschriften voor binnenschepen vastgesteld door de Koning en aantonen dat hij op het ogenblik van het ongeval aan boord was en het vaartuig bemand was in overeenstemming met de door de Koning voorgeschreven regels. ». HOOFDSTUK 5. - Verzameling van gegevens over de verplaatsingen van werknemers tussen hun woon- en werkplaats - Wijziging van de programmawet van 8 april 2003

Art. 8.In artikel 162 van de programmawet van 8 april 2003 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in paragraaf 1, tweede lid, wordt het woord « ook » geschrapt;b) paragraaf 2, eerste lid, wordt angevuld met de volgende zin : « De referentieperiode voor deze berekening komt overeen met de vier kwartalen die eindigen op datum van 30 juni van het jaar waarin de diagnostiek wordt opgemaakt.»; c) in paragraaf 3, eerste lid, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : « 2° de indeling van de werknemers op grond van hun woonplaats, met vermelding van de voornaamste verplaatsingwijzen tussen deze woonplaats en hun plaats van tewerkstelling;»; d) in paragraaf 3, eerste lid, wordt de bepaling onder 3° opgeheven.

Art. 9.In artikel 163 van dezelfde wet, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2003, worden de woorden « 30 april » vervangen door de woorden « 31 januari ».

Art. 10.Artikel 170 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 170.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2010. ».

Art. 11.Artikel 15, l), 3°, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, wordt aangevuld met een bepaling, luidende : « Bij ontstentenis van een ondernemingsraad, wordt het advies van de vakbondsafvaardiging ingewonnen en meegedeeld aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer. Als er noch een ondernemingsraad, noch een vakbondsafvaardiging bestaat, worden de werknemers rechtsreeks op de hoogte gebracht van het verslag, zonder dat ze nog een advies moeten uitbrengen. ».

TITEL 3. - Administratieve Vereenvoudiging en ICT HOOFDSTUK 1. - Onbeslagbaarheid van maaltijdcheques

Art. 12.In artikel 1409 van het Gerechtelijk Wetboek, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 december 2008, wordt een paragraaf 1ter ingevoegd, luidende : « § 1ter . De maaltijdcheques bedoeld in artikel 19bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders zijn niet vatbaar voor beslag of overdracht indien zij beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 19bis , § § 2 en 3, van hetzelfde koninklijk besluit.

Deze maaltijdcheques vallen niet onder de samenvoeging waarin artikel 1411 voorziet, noch behoren zij tot de uitzonderingen bepaald in artikel 1412. ». HOOFDSTUK 2. - Vereenvoudiging van het deblokkeren van de tegoeden van een overledene

Art. 13.In het Burgerlijk Wetboek wordt een artikel 1240bis ingevoegd, luidende : « Art. 1240bis . § 1. Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen, geeft een schuldenaar te goeder trouw bevrijdend tegoeden van een overledene vrij, indien dit gebeurt aan of op instructie van de personen aangewezen in een attest van erfopvolging opgesteld door de ontvanger van het successiekantoor bevoegd voor de inlevering van de aangifte van nalatenschap van de overledene, of in een attest of in een akte van erfopvolging opgemaakt door een notaris.

Het attest of de akte van erfopvolging wordt op verzoek van een belanghebbende afgeleverd met het oog op de in het eerste lid bedoelde vrijgave van tegoeden. § 2. De afgeleverde akte of het afgeleverde attest ontslaat de in paragraaf 1 bedoelde schuldenaar in geen geval van eventuele andere wettelijke verplichtingen voorgeschreven voor de deblokkering van deze tegoeden. § 3. De belanghebbende heeft de vrije keuze om zich te wenden tot de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde ontvanger of de notaris. In de gevallen waarin de erfenis van de overledene niet uitsluitend wordt vererfd overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 718 tot 755, in geval van bestaan van onbekwame erfopvolgers of indien er sprake is van een uiterste wilsbeschikking, een contractuele erfstelling of een huwelijkscontract in hoofde van de overledene is alleen de notaris bevoegd om een akte of een attest van erfopvolging af te leveren. § 4. Zowel de akte als het attest van erfopvolging vermelden op duidelijke wijze wie de erfgerechtigden zijn die aanspraak kunnen maken op de tegoeden van de overledene, met vermelding van volgende identificatiegegevens : naam, voornamen, plaats en datum van geboorte, adres en eventueel de datum van overlijden. § 5. De notaris of de ontvanger van het successiekantoor kunnen elke aflevering van een akte of een attest van erfopvolging weigeren indien zij aan de hand van de door de verzoekende belanghebbende voorgelegde stukken, de gedane verklaringen en de verrichte opzoekingen, niet met zekerheid de erfgenamen kunnen aanwijzen. ». HOOFDSTUK 3. - Administratieve vereenvoudigingen voor VZW's

Art. 14.In artikel 6, eerste lid, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, gewijzigd bij de wet van 2 mei 2002, wordt het woord « oproepingsbrief » vervangen door het woord « oproeping ».

Art. 15.In artikel 9, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 2 mei 2002, wordt het woord « btw-identificatienummer » vervangen door het woord « ondernemingsnummer ».

Art. 16.Artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 2 mei 2002 en 9 juli 2004, wordt aangevuld met een lid, luidende : « De verenigingen moeten, bij mondeling of schriftelijk verzoek, aan de overheden, de administraties en de diensten, met inbegrip van de parketten, de griffies en de leden van de hoven, de rechtbanken en alle rechtscolleges en de daartoe wettelijk gemachtigde ambtenaren, onverwijld toegang verlenen tot het register van de leden en deze instanties bovendien de afschriften of uittreksels uit dit register verstrekken welke zij nodig achten. ».

Art. 17.In artikel 26novies , § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 mei 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder het tweede lid, 3°, wordt opgeheven;2° het derde lid wordt opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Elektronische notariële aktes

Art. 18.Artikel 12, tweede lid, van de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt, gewijzigd bij de wetten van 4 mei 1999 en 1 maart 2007, wordt aangevuld met de volgende zin : « Van comparanten die enkel als vertegenwoordiger of gemachtigde optreden, of die enkel bijstand verlenen, dienen enkel de naam, voornamen en woonplaats te worden vermeld. ».

Art. 19.Artikel 13 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1951 en 26 juni 2000, wordt vervangen als volgt : «

Art. 13.§ 1. De notariële akte kan zowel op papier als in gedematerialiseerde vorm worden verleden. § 2. Notariële akten op papier worden onuitwisbaar, leesbaar, zonder verkortingen, witte vakken, gapingen of tussenruimten opgemaakt, onverminderd het bepaalde in de artikelen 971 tot 998 en 1001 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de testamenten; op ieder enkel of dubbel blad van een akte die meer dan één blad beslaat, wordt vermeld welk nummer het heeft. Deze vermelding wordt geparafeerd of getekend door alle ondertekenaars van de akte, tenzij hun paraaf of handtekening reeds op het blad voorkomt; een en ander onder verantwoordelijkheid van de notaris en op straffe van 2,50 euro geldboete te zijnen laste. § 3. De Koning schrijft, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nodige maatregelen voor om de onveranderlijkheid, de vertrouwelijkheid en de bewaring van notariële akten te waarborgen. ».

Art. 20.Artikel 18 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 9 april 1980, wordt hersteld als volgt : «

Art. 18.Alle notariële akten die in gedematerialiseerde vorm zijn verleden, evenals een gedematerialiseerd afschrift van alle akten die op papier zijn verleden, worden bewaard in een daartoe bestemde Notariële Aktebank die onder het bestuur staat van de Nationale Kamer van notarissen die de uitwerking en het operationele beheer ervan kan delegeren aan de Koninklijke Federatie van het Belgische notariaat.

Binnen de vijf dagen na het verlijden van de akte moet hetzij de gedematerialiseerde akte, hetzij het gedematerialiseerd afschrift van de akte die op papier is verleden, worden gedeponeerd en opgenomen in de Notariële Aktebank. Dit afschrift heeft dezelfde bewijswaarde als de eerste uitgifte van de minuut op papier.

Deze bepaling geldt niet voor testamenten, herroepingen van testament en contractuele erfstellingen.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, ingericht door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, en na advies van de instelling die de Notariële Aktebank beheert, met eerbiediging van artikel 23 en van artikel 458 van het Strafwetboek, de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de Notariële Aktebank wordt ingericht, beheerd, georganiseerd en de toegang ertoe. ».

Art. 21.In artikel 20 van dezelfde wet wordt tussen het eerste en het tweede lid, een lid ingevoegd, luidende : « De notaris is niet verplicht om de minuut te bewaren van een in gedematerialiseerde vorm verleden akte nadat hij de bevestiging ontvangen heeft van de deponering van de akte in de in artikel 18 bedoelde Notariële Aktebank. De Notariële Aktebank geldt als authentieke bron voor de akten die erin opgenomen zijn. ».

Art. 22.Artikel 21 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « Van de in de Notariële Aktebank opgenomen akten, kunnen uitgiften en grossen enkel worden afgeleverd door de notarissen die houder of bewaarder zijn van het repertorium voorgeschreven door artikel 29 van deze wet, waarin deze akten zijn ingeschreven. ».

Art. 23.Artikel 26 van dezelfde wet wordt aangevuld met de woorden « of onder de minuut wordt neergelegd. ».

Art. 24.Artikel 29, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende zin : « Hij houdt dit repertorium hetzij op papier hetzij op de gedematerialiseerde wijze die is vastgesteld door de Nationale Kamer van notarissen in een door de Koning goedgekeurd reglement. ».

Art. 25.Artikel 1317 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 11 maart 2003, wordt aangevuld met een lid, luidende : « De notariële akten die in gedematerialiseerde vorm zijn verleden, worden evenwel opgemaakt en bewaard overeenkomstig de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt. De overeenkomstig dezelfde wet ingerichte Notariële Aktebank geldt als authentieke bron voor de akten die erin opgenomen zijn. ».

Art. 26.Dit hoofdstuk treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.

De toepassing van de bepalingen vervat in artikel 20 is enkel verplicht voor de akten die zijn verleden vanaf de in het vorige lid bedoelde datum. HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972, met het oog op de invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister

Art. 27.Het opschrift van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972, wordt aangevuld met de woorden « en tot invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister. »

Art. 28.Artikel 4 van dezelfde wet, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2. In het centraal huwelijksovereenkomstenregister worden de huwelijksovereenkomsten en de gewijzigde huwelijksovereenkomsten opgenomen met aanduiding van het stelsel. ».

Art. 29.In dezelfde wet wordt een artikel 6/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 6/1.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ingericht door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, de gegevens die inzake huwelijksovereenkomsten door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat in het centraal huwelijksovereenkomstenregister moeten worden opgenomen, de vorm en de nadere regels van de registratie, de nadere regels inzake de toegang tot het register, de datum van de inwerkingtreding van de verplichting tot registratie van alle huwelijksovereenkomsten en het tarief van de kosten. ».

Art. 30.In dezelfde wet wordt een artikel 6/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 6/2.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de van kracht zijnde wettelijke bepalingen inzake de verplichte registratie en bekendmaking van huwelijksovereenkomsten opheffen, aanvullen en wijzigen teneinde te voorzien in een uniek registratiesysteem.

De krachtens het eerste lid genomen koninklijke besluiten die niet bij wet zijn bekrachtigd op de eerste dag van de vierentwintigste maand na die waarin ze zijn bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, houden op uitwerking te hebben. ». HOOFDSTUK 6. - Wijziging van het Burgerlijk Wetboek inzake de wijze waarop testamenten kunnen worden opgesteld

Art. 31.In artikel 972 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 16 december 1922, worden het eerste en tweede lid vervangen als volgt : « Wanneer het testament wordt verleden voor één of twee notarissen wordt het, zoals het hem of hun door de erflater werd gedicteerd, opgemaakt overeenkomstig artikel 13, § 2, van de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt. ». HOOFDSTUK 7. - Versnelling van de procedure om een onroerend goed te kopen of te verkopen

Art. 32.In artikel 1, eerste lid, van de hypotheekwet van 16 december 1851, gewijzigd bij de wetten van 8 juli 1924 en 30 juni 1994, worden na de woorden « met inbegrip van de authentieke akten bedoeld in de artikelen 577-4, § 1, en 577-13, § 4, van het Burgerlijk Wetboek, alsmede van de daarin aangebrachte wijzigingen, worden », de woorden « , de dag van ontvangst » ingevoegd.

Art. 33.In artikel 2, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 10 oktober 1913, worden het tweede en het derde lid vervangen als volgt : « De notarissen en al degenen, openbare ambtenaren of anderen, die belast zijn met het verlenen van authenticiteit aan de akten die aan overschrijving zijn onderworpen, zijn gehouden de vervulling van de formaliteit te vorderen binnen de maand na de dagtekening van die akten, behalve voor de akten houdende openbare verkoop of deze die betrekking hebben op onroerende goederen die in onderscheiden ambtsgebieden zijn gelegen waarvoor de termijn op twee maanden wordt gebracht. ».

Art. 34.Artikel 126 van dezelfde wet, gewijzigd bij het Regentsbesluit van 26 juni 1947, wordt aangevuld met een lid, luidende : « De uitgiften van de in artikel 1 bedoelde akten of vonnissen, bevattend of met toevoeging van de vermelding van de vervulling van de overschrijving, worden door de bewaarders binnen de maand na de in artikel 1 van deze wet bepaalde dag van overschrijving teruggestuurd aan de verzoeker. ». HOOFDSTUK 8. - E-government - Projecten « Internet voor iedereen II » en « PC-Recup »

Art. 35.§ 1. Een pakket onder de benaming « Internet voor iedereen » wordt slechts voor de in artikel 43 omschreven doeleinden erkend, voor zover door de verkoper wordt aangetoond dat het is samengesteld uit de in paragraaf 2 opgesomde elementen en voldoet aan de voorwaarden, normen en vereisten overeenkomstig paragraaf 3. § 2. Elk pakket bestaat uit minstens de volgende onderdelen : - een computer met kaartlezer waarmee de elektronische identiteitskaart kan worden gebruikt; - basissoftware, waaronder minimaal wordt begrepen een besturingssysteem, een internetbrowser, een kantoorsuite en beveiligingssoftware overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 114, tweede lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie; - een aansluiting op een breedbandnetwerk, met inbegrip van een abonnement voor 12 maanden; - een basisopleiding tot het gebruik van computer en internet. § 3. De Koning bepaalt bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° de nadere erkenningvoorwaarden, de nadere technische normen en kwalitatieve vereisten voor elk van de in paragraaf 2 bedoelde onderdelen;2° de procedure die gevolgd moet worden voor het verkrijgen en het behouden van de erkenning bedoeld in paragraaf 1, met inbegrip van de controlebepalingen en de bepalingen voor de herroeping van de erkenning;3° de gevolgen van de erkenning voor de verkoper van een erkend pakket, evenals de sancties bij inbreuken op de bepalingen van dit hoofdstuk en zijn uitvoeringsbesluiten.

Art. 36.Met het oog op de toepassing van het in artikel 44 omschreven belastingkrediet en in afwijking van artikel 54 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, is het een verkoper van een erkend pakket « Internet voor iedereen » toegelaten een pakket in de handel te brengen, te verkopen en aan te bieden, bestaande uit de in artikel 35, paragraaf 2, omschreven onderdelen.

Art. 37.De Federale Overheidsdienst Informatie- en Communicatietechnologie wordt belast met de uitvoering van en de controle op de naleving van dit hoofdstuk en van zijn uitvoeringsbesluiten.

Art. 38.Artikel 192 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen, wordt opgeheven.

Art. 39.In afwijking van artikel 143, § 1, van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, wordt aan de minister van Financiën, de minister bevoegd voor Maatschaappelijke Integratie en zijn staatssecretaris, en de minister bevoegd voor de Informatisering van de Staat machtiging verleend om, voor de begrotingsjaren 2009, 2010 en 2011, een overheidsopdracht op te maken om het bij de federale overheidsdiensten en de federale publiekrechtelijke rechtspersonen afgedankte computermateriaal te schenken of te verkopen in het kader van de verwezenlijking van het Nationaal Plan ter bestrijding van de Digitale Kloof.

De Koning bepaalt de voorwaarden volgens welke het materiaal kan worden geschonken of verkocht.

In afwijking van de artikelen 3 en 28 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, kunnen de door de verkoop van het materiaal ontvangen opbrengsten aangewend worden voor de uitgaven verbonden aan het ophalen, opschonen en verdelen van het computermateriaal.

TITEL 4. - Financiën HOOFDSTUK 1. - Aanmoediging van het privaat computerbezit Afdeling 1. - Privaat computerbezit verbeteren door middel van een

PC-Privé

Art. 40.Artikel 38, § 1, eerste lid, 17°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de programmawet (I) van 24 december 2002, wordt vervangen als volgt : « 17° ten belope van maximaal 550 euro per belastbaar tijdperk, de tussenkomsten van de werkgever in de aankoopprijs die door de werknemer wordt betaald voor de aankoop in nieuwe staat van een pc al dan niet met randapparatuur, internetaansluiting en internetabonnement, op voorwaarde dat de bruto belastbare bezoldigingen van die betrokken werknemer 21 600 euro niet overschrijden en zonder dat die werkgever op enig ogenblik zelf eigenaar van de voormelde elementen mag zijn. Wat de aankoop van een pc of randapparatuur betreft, wordt deze vrijstelling slechts een maal per periode van drie belastbare tijdperken toegekend; ».

Art. 41.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 533 ingevoegd dat luidt als volgt : «

Art. 533.Artikel 38, § 1, eerste lid, 17°, zoals het bestond alvorens te zijn vervangen bij artikel 40 van de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen, blijft van toepassing op de tussenkomsten van de werkgever in uitvoering van aanbiedingen die zijn gedaan vóór 1 januari 2009. ».

Art. 42.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009. Afdeling 2. - Privaat computerbezit verbeteren door middel van een

project « Internet voor iedereen II »

Art. 43.Met de personenbelasting of, voor de in artikel 227, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, bedoelde belastingplichtigen, met de belasting van niet-inwoners, wordt een belastingkrediet verrekend voor de uitgaven die werkelijk zijn betaald van 1 mei 2009 tot 30 april 2010 met het oog op de aankoop van een erkend pakket « Internet voor iedereen » zoals omschreven in artikel 35.

Art. 44.Het bedrag van het in artikel 43 bedoelde belastingkrediet is gelijk aan 21 pct. van de aankoopwaarde exclusief btw van het erkend basispakket zoals bepaald door de Koning, met een maximum per belastingplichtige van 147,50 euro in het geval van een desktop-pc en 172 euro in het geval van een draagbare pc.

Dit bedrag wordt volledig verrekend met de personenbelasting of, voor de in artikel 227, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde belastingplichtigen, met de belasting van niet-inwoners.

Het eventuele overschot wordt verrekend met de aanvullende belastingen en het saldo wordt teruggegeven indien het ten minste 2,50 euro bedraagt.

Art. 45.De maatregel is evenwel niet van toepassing voor hetzelfde jaar en voor hetzelfde materiaal : - voor uitgaven die geheel of gedeeltelijk in aanmerking worden genomen als werkelijke beroepskosten; - wanneer de belastingplichtige de vrijstelling verkrijgt als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 17°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Art. 46.De belastingplichtige die de verrekening van het belastingkrediet vraagt moet de volgende documenten ter beschikking houden van de Federale Overheidsdienst Financiën : - de factuur of het aankoopbewijs dat naast de aankoopprijs eveneens het serienummer van het aangekochte pakket bevat; - het attest dat bepaalt dat het voormelde pakket voldoet aan de criteria vermeld in artikel 35; - het betalingsbewijs van de som die op de factuur of het aankoopbewijs voorkomt. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Art. 47.In artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden « voor de beveiliging van de beroepslokalen » vervangen door de woorden « voor de beveiliging van de beroepslokalen en hun inhoud ».

Art. 48.In artikel 376, § 3, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2001, wordt het woord « drie » vervangen door het woord « vijf ».

Art. 49.Artikel 47 heeft uitwerking op de vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht tijdens een belastbaar tijdperk dat is verbonden aan aanslagjaar 2009 of een later aanslagjaar. HOOFDSTUK 3. - Mobiliteit

Art. 50.In artikel 44ter , § 2, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden « gelijktijdig beantwoorden aan minstens twee van de volgende voorwaarden » vervangen door de woorden « gelijktijdig beantwoorden aan minstens twee van de volgende voorwaarden, met uitzondering van de binnenschepen met een maximum tonnenmaat van 1 500 ton die uitsluitend aan de in a) hierna bedoelde voorwaarde moeten voldoen : ».

Art. 51.Artikel 50 is van toepassing op de meerwaarden gerealiseerd vanaf 1 januari 2009 en voor zover de datum van verwezenlijking ten vroegste betrekking heeft op het belastbaar tijdperk dat verbonden is aan het aanslagjaar 2010.

TITEL 5. - Werk HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk

Art. 52.Artikel 30 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 2. - Moederschapsbescherming

Art. 53.In artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « De werkneemster mag geen arbeid verrichten vanaf de zevende dag die de vermoedelijke datum van de bevalling voorafgaat tot het verstrijken van een periode van negen weken die begint te lopen op de dag van de bevalling. De periode van negen weken begint te lopen de dag na de dag van de bevalling wanneer de werkneemster de arbeid nog heeft aangevat op de dag van de bevalling. ».

Art. 54.In artikel 114 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, vervangen bij de programmawet van 9 juli 2004, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « De nabevallingsrust strekt zich uit over een tijdvak van negen weken te rekenen vanaf de dag van de bevalling. De periode van negen weken begint te lopen de dag na de dag van de bevalling wanneer de werkneemster de arbeid nog heeft aangevat op de dag van de bevalling.

Dat tijdvak kan worden verlengd met de periode tijdens welke de gerechtigde is blijven doorwerken of zich verder in gecontroleerde werkloosheid heeft bevonden vanaf de zesde tot en met de tweede week vóór de bevalling en vanaf de achtste tot en met de tweede week ingeval van geboorte van een meerling. De Koning kan bepalen welke tijdvakken, voor het verlengen van de nabevallingsrust, mogen worden gelijkgesteld met een periode tijdens welke de gerechtigde is blijven doorwerken of verder werkloos is gebleven binnen voormeld tijdvak. ».

Art. 55.De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 maart 2009 en zijn van toepassing op bevallingen die plaatshebben vanaf deze datum. HOOFDSTUK 3. - Arbeidsongevallen Afdeling 1. - Adoptie

Art. 56.In artikel 14 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gewijzigd bij de wet van 29 april 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « vóór het overlijden » afgeschaft;2° in § 3 worden de woorden « artikel 365 » vervangen door de woorden « artikel 353-15 »;3° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt : « § 5.De bepalingen van dit artikel zijn uitsluitend van toepassing op de gewone adoptie. ».

Art. 57.In artikel 17bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juli 2006, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Zo de afstamming vastgesteld of de adoptie toegekend wordt na het overlijden van de getroffene en indien deze afstamming of adoptie een invloed heeft op de rechten van andere rechthebbenden, heeft ze pas uitwerking voor de toepassing van deze afdeling vanaf de dag waarop de definitieve beslissing die de afstamming vaststelt of de adoptie toekent, aan de verzekeringsonderneming wordt betekend. ». Afdeling 2. - Telewerk

Art. 58.Artikel 7 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 wordt aangevuld met een lid luidende : « Het ongeval overkomen aan de telewerker wordt, behoudens tegenbewijs, geacht overkomen te zijn tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst : 1° wanneer het ongeval gebeurt op de plaats of de plaatsen die deze laatste schriftelijk heeft gekozen als de plaats om zijn werk te verrichten;2° wanneer het ongeval gebeurt tijdens de periode van de dag die schriftelijk voorzien werd als de periode waarin arbeid kan verricht worden.Bij ontstentenis van dergelijke vermelding in de schriftelijke overeenkomst zal het vermoeden van toepassing zijn tijdens de werkuren die de telewerker zou moeten presteren indien hij in de lokalen van de werkgever zou tewerkgesteld zijn. ». HOOFDSTUK 4. - Alcolhol- en drugbeleid in de onderneming

Art. 59.Artikel 14 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen, gewijzigd bij de wetten van 12 augustus 2000, 11 juni 2002, 27 december 2006 en 3 juni 2007, wordt aangevuld als volgt : « v) de door de werkgever, in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad betreffende het voeren van een preventief alcohol en drugbeleid in de onderneming, vastgestelde uitgangspunten en doelstellingen van het alcohol- en drugbeleid in de onderneming en de beleids- of intentieverklaring voor het beleid. ». HOOFDSTUK 5. - Uitbreiding van het toepassingsgebied van het Ervaringsfonds

Art. 60.In artikel 27 van de wet van 5 september 2001 ter verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers, gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt tussen het eerste en het tweede lid, een lid ingevoegd, luidende : « Met werknemers worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld, de in het kader van een herstructurering zoals bedoeld in artikel 33 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, ontslagen werknemers die zich hebben ingeschreven bij een tewerkstellingscel. ».

TITEL 6. - Sociale Zaken HOOFDSTUK 1. - Rijksdienst voor sociale zekerheid Afdeling 1 - Vergoedingen voor vrijwilligerswerk

Art. 61.Artikel 6, § 3, van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, wordt aangevuld met de woorden « evenals de minimumgarantievoorwaarden wanneer hij de verzekeringscontracten voorzien in § 1 uitbreidt krachtens § 2. ».

Art. 62.Artikel 10 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005 en 19 juli 2006, wordt aangevuld als volgt : « De forfaitaire en reële kostenvergoedingen mogen in hoofde van de vrijwilliger niet gecombineerd worden.

Een combinatie van de forfaitaire kostenvergoeding met een terugbetaling van de reële vervoerskosten is echter mogelijk voor maximaal 2000 kilometer per jaar per vrijwilliger.

Wat betreft het gebruik van de eigen wagen, worden de reële vervoerskosten vastgesteld overeenkomstig artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende de algemene regeling inzake reiskosten. De reële vervoerskosten door het gebruik van de eigen fiets, worden vastgesteld overeenkomstig artikel 6 van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige overheidsdiensten. Het totaal uitgekeerd jaarlijks bedrag ter vergoeding van het gebruik van openbaar vervoer, de eigen wagen of fiets mag maximaal 2000 maal de kilometervergoeding bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten bedragen. ». Afdeling 2 - Baggervaartsector

Art. 63.In artikel 37ter van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, Nederlandse versie, gewijzigd bij de wet van 20 juli 2005, worden de woorden « werkzaamheden op zee » vervangen door de woorden « vervoer op zee ».

Art. 64.Artikel 63 heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2005. Afdeling 3 - Wetenschappelijk onderzoek

Art. 65.Artikel 185, § 1, van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Geen rekening wordt gehouden met de loonmatigingsbijdrage bedoeld in artikel 38, § 3bis , eerste lid, van dezelfde wet, die niet werd berekend op de werkgeversbijdragen bedoeld in voornoemd artikel 38, § 3, 1° tot 8°, en § 3bis , eerste en tweede lid, van dezelfde wet. ».

Art. 66.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2009. Afdeling 4 - Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van

ondernemingen ontslagen werknemers

Art. 67.In artikel 58, § 3, van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen, vervangen door de wet van 11 juli 2006, wordt de zin « Voor de toepassing van artikel 33 moet de betaling van de bijdragen maar gebeuren vanaf het trimester volgend op de periode van vier trimesters in de loop waarvan de onderneming tenminste gemiddeld tien werknemers tewerkstelde. » opgeheven.

Art. 68.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2009. Afdeling 5 - Verjaring

Art. 69.In artikel 75 van de programmawet van 22 december 2008, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « artikel 42, eerste en derde lid » worden vervangen door de woorden « artikel 42, eerste en tweede lid »;2° de woorden « datum van inwerkingtreding van artikel 71 » worden vervangen door de woorden « datum van inwerkingtreding van artikel 74 ».

Art. 70.Afdeling 5 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009. HOOFDSTUK 2. - RSZPPO - Politiehervorming en toepassing van de sancties wegens laattijdige indiening van de sociale zekerheidsaangifte, onvolledige of onjuiste sociale zekerheidsaangifte

Art. 71.Artikel 3 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd door de wet van 24 februari 2003, wordt als volgt aangevuld : « Wanneer de aangifte voor de lokale politiezones gebeurt door de Centrale Dienst voor vaste uitgaven (CDVU) in toepassing van artikel 140ter van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, worden de sancties wegens laattijdige aangifte ten laste gelegd van de CDVU. Indien de CDVU, op basis van de in de jaarkalender weerhouden afsluitings- en betalingsdata, het bewijs levert dat die Dienst geen verantwoordelijkheid draagt bij de laattijdige indiening van de aangifte, zal de RSZPPO de sancties wegens laattijdige aangifte ten laste leggen van het Secretariaat van de Geïntegreerde Politie (SSGPI).

Indien het SSGPI, op zijn beurt, op basis van de in de jaarkalender weerhouden afsluitings- en betalingsdata, het bewijs levert dat dat Secretariaat geen verantwoordelijkheid bij de laattijdige indiening van de aangifte, zal de RSZPPO de sancties wegens laattijdige aangifte rechtstreeks recupereren bij de betrokken politiezone. Het SSGPI vat alle gegevens, ontvangen vóór de tiende kalenderdag van elke maand, voor de volgende sluitingsdatum.

De jaarkalender met afsluitings- en betalingsdata wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.

De Koning kan de toepassingsmodaliteiten van deze bepalingen vastleggen. ». HOOFDSTUK 3. - Rijksdienst voor ziekte- en invaliditeitsverzekering Collectieve schuldenregeling

Art. 72.In artikel 31bis , § 2, eerste lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werkemers, ingevoegd bij de wet van 13 december 2005, worden de woorden « 1 januari 2007 : » vervangen door de woorden « 1 juli 2010 : ». HOOFDSTUK 4. - Bestuursovereenkomsten

Art. 73.Artikel 8 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, gewijzigd bij de wet van 9 juli 2004, wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende : « § 5. In afwijking van § 1 wordt de tweede bestuursovereenkomst gesloten voor een duur van vier jaar.

Over de tweede bestuursovereenkomst wordt door de voogdijminister verslag uitgebracht aan de Ministerraad gedurende de negenendertigste maand na de inwerkingtreding ervan.

In afwijking van § 1 eindigt de eerste tussen de Belgische Staat en de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid gesloten bestuursovereenkomst, van rechtswege verlengd, op dezelfde datum als de tweede in eerste lid bedoelde bestuursovereenkomst en maakt ze het voorwerp uit van het in tweede lid bedoelde verslag tegelijkertijd met deze tweede overeenkomst.

Ten gevolge van de bespreking van het verslag kan de Ministerraad de voogdijminister opdragen, om, in afwijking van § 2, eerste lid, de onderhandelingen van een nieuwe bestuursovereenkomst onmiddellijk aan te vatten. ».

TITEL 7. - Volksgezondheid HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de programmawet (I) van 24 december 2002

Art. 74.In artikel 261, 2°, van de programmawet (I) van 24 december 2002 worden de woorden « geneesheren, tandheelkundigen, apothekers, kinesitherapeuten, verpleegkundigen, de beoefenaars van een paramedisch beroep zoals bedoeld in artikel 22 van » vervangen door de woorden « de gezondheidszorgberoepen zoals bedoeld in ».

Art. 75.In artikel 270, § 1, van dezelfde programmawet, gewijzigd bij de wetten van 23 december 2005 en 13 december 2006, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 1 worden de woorden « negentien leden » vervangen door de woorden « eenentwintig leden »;2° lid 1 wordt aangevuld met de bepaling onder 12°, luidende : « 12° twee leden voorgedragen door de representatieve beroepsorganisaties van verpleegkundigen »;3° in lid 4, worden de woorden « en 10° » vervangen door de woorden « , 10° en 12° »;4° in lid 5, worden de woorden « en 10° » vervangen door de woorden « , 10° en 12° »;5° in lid 8, worden de woorden « en 9° » vervangen door de woorden « , 9° en 12° ». HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 21 april 2007 tot aanwijzing van de vertegenwoordigers van de thuisverpleegkundigen in de overeenkomstencommissie verpleegkundigen-verzekeringsinstellingen

Art. 76.In artikel 4 van de wet van 21 april 2007 tot aanwijzing van de vertegenwoordigers van de thuisverpleegkundigen in de overeenkomstencommissie verpleegkundigen-verzekeringsinstellingen, gewijzigd bij de wet van 24 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, vijfde streepje, worden de woorden « geïnd te zijn tijdens » vervangen door de woorden « betrekking te hebben op »;2° in paragrafen 3, 4 en 5, vijfde lid, worden de woorden « minister bevoegd voor Sociale Zaken » vervangen door de woorden « leidend ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering »;3° in paragraaf 5, eerste lid, worden de woorden « , op de administratieve zetel van de beroepsvereniging die als representatief wil erkend worden, » opgeheven;4° in paragraaf 5, derde lid, worden de woorden « in het jaar » vervangen door de woorden « met betrekking tot het jaar ».

Art. 77.Artikel 76 treedt in werking op dezelfde dag als de wet van 21 april 2007 tot aanwijzing van de vertegenwoordigers van de thuisverpleegkundigen in de overeenkomstencommissie verpleegkundigen-verzekeringsinstellingen. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking

Art. 78.Artikel 2 van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking, gewijzigd bij de wetten van 17 maart 1997 en 9 juli 2004, wordt aangevuld met een punt 6°, luidende : « 6° monster : staal genomen op het dier of op om het even welke stof of materiaal ».

Art. 79.In artikel 8, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 17 maart 1997 en het koninklijk besluit van 22 februari 2001, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Indien tenminste één uitslag van het onderzoek van de genomen monsters of, in voorkomend geval, van het tegenonderzoek, positief is, worden alle voorlopig in beslag genomen dieren onder permanente controle geplaatst door de in artikel 6 bedoelde personen op het bedrijf van de betrokkene en op diens kosten.Er moeten bijkomende monsters worden genomen door de in artikel 6 bedoelde personen met het oog op de opsporing van niet toegelaten stoffen bedoeld in de artikelen 3 en 4 van deze wet. ». 2° in het vijfde lid, worden de woorden « voor de dieren behandeld in overtreding met de bepalingen van deze wet of van de uitvoeringsbesluiten ervan » opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren

Art. 80.In artikel 3bis , § 2, 3°, tweede lid, van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, worden de woorden « Hij bepaalt tevens het tarief en de regels voor de betaling van de retributie voor het aanvragen van de erkenning bedoeld in b). » ingevoegd tussen de woorden « voor de toepassing van het bepaalde in a) en b). » en de woorden « Hij kan bovendien bijzondere voorwaarden ».

Art. 81.Artikel 34, § 2, van dezelfde wet, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Ze kunnen assistentie vorderen van de politie voor de opdrachten waarbij er een risico kan geïdentificeerd worden voor de veiligheid van de personen. ».

Art. 82.In artikel 41 van dezelfde wet, worden de woorden « een geldboete van één frank tot vijfentwintig frank » vervangen door de woorden « een geldboete van 26 euro tot 250 euro ».

TITEL 8. - Pensioenen HOOFDSTUK 1. - Aanvullende pensioenen

Art. 83.Artikel 14 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, wordt vervangen als volgt : « Art.14. § 1. Met uitzondering van de bijdragende ondernemingen die uitsluitend betrokken zijn bij de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 2°, dient elke bijdragende onderneming lid te zijn van het organisme voor de financiering van pensioenen zolang dat belast is met het beheer van haar pensioenregeling(en). § 2. Kunnen lid zijn van het organisme voor de financiering van pensioenen : 1° de bijdragende onderneming(en);2° de aangeslotenen of de begunstigden, of hun vertegenwoordigers;3° andere vennootschappen verbonden of geassocieerd aan één van deze bedoeld onder punt 1°, in de zin van de artikelen 11 of 12 uit het Wetboek der vennootschappen van 7 mei 1999. De in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde leden moeten samen minstens twee derde van de stemrechten in de algemene vergadering bezitten. § 3. De algemene vergadering is samengesteld uit alle leden van het organisme voor de financiering van pensioenen.

De statuten kunnen de leden onderverdelen in gewone leden en buitengewone leden.

Elk gewoon lid heeft minstens één stem.

De buitengewone leden hebben geen stem tenzij de statuten daar anders over beslissen. § 4. Het organisme voor de financiering van pensioenen telt minstens één gewoon lid.

De statuten voorzien in een procedure opdat het organisme voor de financiering van pensioenen niet langer dan zes maanden zonder gewoon lid zou kunnen werken.

Onverminderd de bepalingen van afdeling V kunnen de buitengewone leden of, bij ontstentenis daarvan, de raad van bestuur beslissen tot de ontbinding van het organisme voor de financiering van pensioenen, indien dat, na afloop van de in het tweede lid bedoelde termijn, geen enkel gewoon lid telt. Als geen akkoord wordt bereikt tussen de buitengewone leden of binnen de raad van bestuur, kan elk buitengewoon lid en elk lid van de raad van bestuur de ontbinding van het organisme eisen. ».

Art. 84.In artikel 15 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « een vaste vertegenwoordiger » vervangen door de woorden « minstens één vaste vertegenwoordiger »;2° in het tweede lid worden de woorden « Deze vertegenwoordiger » vervangen door de woorden « Elke vertegenwoordiger » en de woorden « zijn vertegenwoordiger » door de woorden « een vertegenwoordiger ».

Art. 85.In artikel 21 van dezelfde wet worden de woorden « en die over een vertegenwoordigingsbevoegdheid ten aanzien van derden beschikken » geschrapt.

Art. 86.Artikel 23 van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : «

Art. 23.Wanneer een rechtspersoon aangewezen wordt tot lid van een operationeel orgaan van een organisme voor de financiering van pensioenen, duidt deze onder zijn vennoten, zaakvoerders, bestuurders, leden van het directiecomité of werknemers een vaste vertegenwoordiger aan die belast wordt met de uitvoering van die opdracht in naam en voor rekening van de rechtspersoon.

Deze vertegenwoordiger moet aan dezelfde voorwaarden voldoen en is burgerrechtelijk aansprakelijk en strafrechtelijk verantwoordelijk alsof hij zelf de betrokken opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou volbracht hebben, onverminderd de hoofdelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon die hij vertegenwoordigt. Deze laatste mag zijn vertegenwoordiger niet ontslaan zonder tegelijk een opvolger te benoemen. ».

Art. 87.Artikel 29 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « De bijdragende ondernemingen en de aangeslotenen of hun vertegenwoordigers moeten de meerderheid uitmaken in de raad van bestuur van het organisme voor de financiering van pensioenen. ».

Art. 88.In artikel 36 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 5°, worden de woorden « artikel 14, § 1, tweede lid » vervangen door de woorden « artikel 14, § 4, tweede lid »;2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « In het in het eerste lid, 5°, bedoelde geval kan het verzoek ook worden ingediend door een buitengewoon lid of een lid van de raad van bestuur van het organisme voor de financiering van pensioenen op de voorwaarden bepaald in artikel 14, § 4, derde lid.».

Art. 89.In artikel 49, tweede lid, 2°, van dezelfde wet, worden de woorden « de leden van de operationele organen » vervangen door de woorden « de bestuurders ».

Art. 90.Artikel 59 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 59.De CBFA stelt de lijst op van de toegelaten instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. Zij vermeldt voor welk van beide activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, de instelling is toegelaten, evenals, in voorkomend geval, de andere lidstaten dan België waarin de instelling een grensoverschrijdende activiteit uitoefent. Deze lijst en alle daarin aangebrachte wijzigingen worden op haar website bekendgemaakt. ».

Art. 91.In artikel 61, eerste lid, van dezelfde wet, wordt de zin « De afstand wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. » opgeheven.

Art. 92.In artikel 67 van dezelfde wet, worden de woorden « Binnen de twee maanden te rekenen vanaf de mededeling bedoeld in artikel 66, » vervangen door de woorden « Meteen bij de ontvangst ervan ».

Art. 93.In artikel 68 van dezelfde wet worden de woorden « bij het verstrijken van de in dat artikel genoemde termijn » vervangen door de woorden « bij het verstrijken van een termijn van twee maanden die aanvangt op de datum van de in artikel 66 bedoelde mededeling van het dossier ».

Art. 94.In artikel 75, 1°, van dezelfde wet, worden de woorden « in artikel 32, § 1, vierde lid » vervangen door de woorden « in artikel 3, § 1, vierde lid ».

Art. 95.In artikel 98 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « van jaarrekening en » geschrapt;2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening bezorgt aan de CBFA de ontwerpjaarrekening ten laatste op de door deze laatste vastgestelde datum.»; 3° in het vierde lid, dat het vijfde lid is geworden, worden de woorden « of, bij gebrek daaraan, door het beslissingsorgaan, » geschrapt.

Art. 96.Artikel 103 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « De voorschriften van boek IV, titel VII, van het Wetboek van vennootschappen met betrekking tot de commissarissen zijn van toepassing op de erkende commissarissen en erkende revisoraatvennootschappen aangesteld door de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. Ten behoeve van deze wet moeten de woorden « vennoten », « wetboek », « vennootschap » en « rechtbank van koophandel », aangewend in het Wetboek van vennootschappen, worden verstaan als respectievelijk « leden », « wet », « instelling voor bedrijfspensioenvoorziening » en « rechtbank van eerste aanleg ». ».

Art. 97.In artikel 122, tweede lid, van dezelfde wet, worden de woorden « het rendement van de activa » vervangen door de woorden « het nettorendement van de activa ».

Art. 98.In artikel 130 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede, het derde en het vierde lid worden opgeheven;2° aan het eerste lid, dat paragraaf 1 zal vormen, wordt een lid toegevoegd, luidende : « Elke beslissing tot intrekking van de toelating wordt ter kennis gebracht van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.»; 3° er wordt een paragraaf 2 ingevoegd, luidende : « § 2.De toelating vervalt van rechtswege in geval van ontbinding van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening. »; 4° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3.Zonder afbreuk te doen aan artikel 59 kan de CBFA, indien zij oordeelt dat de vrijwaring van de rechten van de aangeslotenen en de begunstigden dat vereist, op kosten van de betrokken instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de intrekking van de toelating of het verval van rechtswege van de toelating bekendmaken op de wijze die zij bepaalt. In dat bericht wordt de datum vermeld waarop de intrekking of het verval van rechtswege van de toelating uitwerking heeft. ».

Art. 99.Artikel 143 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « De CBFA stelt de lijst op van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening van andere lidstaten dan België die in België een grensoverschrijdende activiteit uitoefenen. Deze lijst en alle daarin aangebrachte wijzigingen worden op haar website bekendgemaakt. ».

Art. 100.In titel III, hoofdstuk IV, van dezelfde wet wordt een artikel 148/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 148/1.§ 1. Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de vrije beschikking over activa van een op hun grondgebied gevestigde instelling voor bedrijfspensioenvoorziening hebben verboden, kunnen deze autoriteiten vragen dat dit verbod wordt toegepast voor de activa die worden gehouden door een in België gevestigde depositaris of bewaarder. § 2. De lidstaat van herkomst richt zijn verzoek tot de CBFA en maakt daarbij bekend voor welke activa dit verbod geldt.

De CBFA stelt de depositarissen of bewaarders van deze activa in kennis van het verbod dat is opgelegd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst. Dit verbod is van kracht vanaf de ontvangst van de kennisgeving. § 3. Indien de betrokken activa ten dele bestaan uit onroerende goederen, wordt op die onroerende goederen een wettelijke hypotheek genomen ten bate van alle aangeslotenen en begunstigden van de pensioenregelingen die door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening worden beheerd.

De bepalingen van artikel 120, § 2, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing.

Indien de betrokken activa ten dele bestaan uit voor bewaargeving vatbare roerende goederen, zijn die roerende goederen onderworpen aan de bepalingen van artikel 120, § 3.

De Koning kan de regels vaststellen inzake de bewarende maatregelen waaraan de waarden die niet voor bewaargeving vatbaar zijn, kunnen worden onderworpen. ».

Art. 101.In artikel 158, § 2, van dezelfde wet wordt het eerste lid vervangen als volgt : « De CBFA stelt de lijst op van de ingeschreven instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. Deze lijst en alle daarin aangebrachte wijzigingen worden op haar website bekendgemaakt. ».

Art. 102.In artikel 167 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het tweede lid opgeheven;2° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden « vóór 1 januari 2007 » geschrapt. Het aldus gewijzigde artikel 167 treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 103.In artikel 173, § 2, van dezelfde wet, worden de woorden « De ondernemingen en de fondsen voor bestaanszekerheid die krachtens de artikelen 165 en 170, § 2, » vervangen door de woorden « De ondernemingen, de publiekrechtelijke entiteiten en rechtspersonen en de fondsen voor bestaanszekerheid die krachtens de artikelen 165, 168, § 1, tweede lid, en 170, § 2, » en worden de woorden « 1 januari 2008 » vervangen door de woorden « 1 januari 2010 ».

Art. 104.De bepalingen van dit hoodstuk treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van : 1° de artikelen 94 en 103, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2007;2° artikel 95, 1° en 2°, dat van toepassing is op de jaarrekening van het boekjaar 2008. HOOFDSTUK 2. - Opheffing van de artikelen 66 tot en met 68 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen

Art. 105.In titel 2, hoofdstuk 2, van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, wordt afdeling 1, die de artikelen 66 ot en met 68 bevat, opgeheven.

Art. 106.In artikel 37 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, ingevoegd bij de wet van 25 januari 1999, worden de bepalingen onder 2° en 4° opgeheven.

Art. 107.Dit hoofdstuk treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers

Art. 108.Artikel 49bis , derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 513 van 27 maart 1987 en vervangen bij de wet van 25 januari 1999, wordt aangevuld met de volgende zin : « Met de instemming van de Raad, mag de administrateur-generaal de hem verleende bevoegdheden evenwel aan een of meer leden van het personeel geheel of gedeeltelijk overdragen. ».

Art. 109.Dit hoofdstuk treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen Afdeling 1. - Uitbreiding van de persoonlijke werkingssfeer van de wet

van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen

Art. 110.Artikel 4, eerste lid, van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, wordt aangevuld met de bepaling onder 7°, luidende : « 7° de onderdanen van een Staat die partij is bij het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa, ondertekend te Turijn op 18 oktober 1961 en goedgekeurd door de wet van 11 juli 1990. ».

Art. 111.Deze afdeling zal in werking treden op een door de Koning te bepalen datum. Afdeling 2. - Afschaffing van de toelage betaald door de Rijksdienst

voor Pensionen aan de eerstaanwezend inspecteurs bij een fiscaal bestuur

Art. 112.In artikel 13, § 2, van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, word het derde lid opgeheven.

Art. 113.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2009. Afdeling 3. - Kennisgeving van de beslissingen bij gewone brief

Art. 114.In artikel 5, § 5, van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, wordt de laatste zin vervangen als volgt : « De beslissing wordt aan de betrokkene met een gewone brief betekend.

De beslissing tot terugvordering van de schuld en de beslissing waarvan zij de uitvoering verzekert worden echter samen met een ter post aangetekend schrijven betekend. ».

Art. 115.Deze afdeling treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 5. - Solidariteitsbijdrage op de pensioenen

Art. 116.Het koninklijk besluit van 1 juli 2008 tot uitvoering van artikel 68, § 10, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, wordt bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding.

Art. 117.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2008.

TITEL 9. - Zelfstandigen, KMO, Voedselveiligheid en Wetenschapsbeleid HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV), betreffende de bescherming van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige

Art. 118.Artikel 72 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen(IV), wordt aangevuld met de volgende leden : « Voor de bepaling van het hoofdberoep wordt rekening gehouden met de cumulatie van afzonderlijke zelfstandige activiteiten die samen het hoofdberoep uitmaken.

De activiteit van mandataris van een rechtspersoon maakt een zelfstandige beroepsbezigheid uit in de zin van het eerste lid. ».

Art. 119.Artikel 73 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgend lid : « De verbintenis van een zelfstandige om geen verklaring af te leggen in de toekomst is absoluut nietig. ».

Art. 120.Artikel 82 van dezelfde wet wordt een aangevuld met een derde lid, luidend als volgt : « De honoraria bedoeld in het eerste lid zijn maar een keer verschuldigd wanneer de aangifte of de herroeping betrekking hebben op een zelfstandige en zijn meewerkende echtgenoot of op twee zelfstandingen, die gehuwd zijn of wettelijk samenwonen, en die gezamenlijk hun activiteit uitoefenen, in dezelfde vestigingseenheid. ». HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Art. 121.In artikel 2 van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 3° wordt het woord « volksgezondheid » vervangen door de woorden « veiligheid van de voedselketen »;2° de bepaling onder 7° wordt vervangen als volgt : « 7° operator : de natuurlijke persoon, niet-werknemer, de onderneming in de zin van artikel 4 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, of de vereniging, zowel publiek- als privaatrechtelijk, die al dan niet met winstoogmerk actief is, in enig stadium van de productie, verwerking en distributie van een product; ».

Art. 122.Artikel 11, § § 1, 2 en 2bis , van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, ingevuld bij de wet van 27 december 2005, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 11.§ 1. Het bedrag van de heffingen en retributies dat bij het verstrijken van de betaaltermijn niet is betaald wordt automatisch en van rechtswege vermeerderd met 10 % .

Er wordt bij een ter post aangetekende brief een aanmaning verzonden waarin een uiterste betaaldatum wordt vastgesteld.

Het bedrag van de heffingen en de retributies en dat van de vermeerdering worden automatisch en van rechtswege verdubbeld als zij nog niet zijn betaald op de uiterste betaaldatum.

Als de betaling dan nog geheel of gedeeltelijk uitblijft wordt een ingebrekestelling verzonden die de aanrekening met zich meebrengt van de verwijlinteresten tegen de wettelijke interestvoet op de aldus vermeerderde bedragen.

De ingebrekestelling bevat de tekst van deze paragraaf.

De Koning stelt de termijnen en de wijze van kennisgeving van de aanmaning en de ingebrekestelling vast. § 2. De operator kan voor het verstrijken van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde termijn bij een ter post aangetekende brief een met redenen omkleed beroep met toevoeging van de bewijsstukken indienen bij de gedelegeerd bestuurder van het Agentschap.

Dat beroep schorst de termijn voor het verzenden van de aanmaning en de ingebrekestelling.

Binnen dertig dagen na ontvangst van het beroep betekent de gedelegeerd bestuurder aan de operator zijn beslissing samen met, eventueel, een nieuw verzoek om betaling van het verschuldigde bedrag dat, indien het beroep ongegrond werd verklaard, wordt vermeerderd conform hetgeen bepaald is in paragraaf 1, eerste lid. § 2bis . Vóór de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde vervaldatum kan de operator die tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om de heffingen en retributies binnen de termijn te betalen, bij ter post aangetekende brief bij de gedelegeerd bestuurder een met redenen omklede aanvraag om afbetalingstermijnen indienen met toevoeging van bewijsstukken.

Die aanvraag schorst de toepassing van de in paragraaf 1, eerste en tweede lid, bedoelde maatregelen.

De gedelegeerd bestuurder kan, rekening houdende met de situatie van de operator, de betaling van het verschuldigde bedrag uitstellen met of spreiden over ten hoogste twee jaar.

Er kan geen afbetalingsplan worden toegestaan zolang nog een vorig afbetalingsplan loopt.

De beslissing van de gedelegeerd bestuurder wordt aan de operator betekend.

De beslissing tot weigering van de toekenning van afbetalingstermijnen brengt automatisch de toepassing met zich mee van de in paragraaf 1, eerste en tweede lid bedoelde maatregelen.

Niet-naleving van het afbetalingsplan leidt van rechtswege tot verval van de termijnbepaling en tot onmiddellijke toepassing van de in paragraaf 1, eerste en tweede lid, bedoelde maatregelen. ».

Art. 123.In artikel 12 van diezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 december 2007, worden de woorden « tweede ingebrekestelling » telkens vervangen door het woord « ingebrekestelling ». HOOFDSTUK 3. - Wetenschapsbeleid Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 7 mei 1999 houdende oprichting,

binnen de Federale Diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden, van een Staatsdienst genoemd « Belgisch telematica onderzoeksnetwerk, BELNET »

Art. 124.Artikel 3 van de wet van 7 mei 1999 houdende oprichting, binnen de Federale Diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden, van een Staatsdienst genoemd « Belgisch telematica onderzoeksnetwerk, BELNET » wordt als volgt vervangen : «

Art. 3.§ 1. BELNET heeft tot doel bij te dragen tot de ontplooiing van de kennis- en informatiemaatschappij via het leveren en ondersteunen van innovatieve en kwaliteitsvolle netwerkinfrastructuren en bijhorende diensten ten behoeve van het onderzoek, de wetenschap en het onderwijs. BELNET levert in dat verband aan zijn gebruikers onder meer geavanceerde telematicadiensten. § 2. BELNET kan alle activiteiten verrichten die verenigbaar zijn met, of rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van de in § 1 vermelde activiteiten, zoals onder meer de uitbating van het Belgische internetknooppunt ten behoeve van de sector (het Belgian National Internet eXchange, afgekort « BNIX »), de ontwikkeling, uitbating en het beheer van telematica-activiteiten en -netwerken op verzoek van en ten behoeve van overheden, administraties en openbare instellingen. ».

Art. 125.Artikel 4 van dezelfde wet wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : « De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, eveneens de voorwaarden bepalen voor de bezoldiging van het contractueel ICT-personeel ten laste van de begroting van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer. ». Afdeling 2. - Wijziging van de archiefwet van 24 juni 1955

Art. 126.In artikel 1 van de archiefwet van 24 juni 1955 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt opgeheven;2° het vroegere vierde, vijfde en zesde lid worden respectievelijk het derde, vierde en vijfde lid;3° in het eerste tot derde lid, worden de woorden « honderd jaar » vervangen door de woorden « dertig jaar »;4° in het eerste lid, de woorden « en de provincies » worden vervangen door de woorden « de provincies en de openbare instellingen die aan hun controle of administratief toezicht zijn onderworpen »;5° in het eerste lid, de woorden « in goede, geordende en toegankelijke staat » worden ingevoegd » tussen de woorden « vrijstelling » en « in het Rijksarchief »;6° in het tweede lid, de woorden « die aan hun controle of administratief toezicht zijn onderworpen » worden ingevoegd tussen de woorden « openbare instellingen » en « kunnen »;7° in het vierde lid, de woorden « of van private verenigingen » worden vervangen door de woorden « en privaatrechtelijke vennootschappen of verenigingen »;8° in de Franse tekst : a) worden in het derde lid de woorden « au dépôt » vervangen door de woorden « au versement »;b) wordt in het vijfde lid het woord « dépôts » vervangen door het woord « versements » en worden de woorden « en transfert » geschrapt;9° in de Nederlandse tekst : a) worden in het eerste, tweede en derde lid de woorden « in het Rijksarchief » en « neergelegd » respectievelijk vervangen door de woorden « naar het Rijksarchief » en « overgebracht »;b) wordt in het vierde lid het woord « bijzondere » geschrapt;c) worden in het vijfde lid de woorden « neerlegging en » de eerste maal geschrapt en de tweede maal vervangen door « overbrenging ».

Art. 127.In artikel 2 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « of de privaatrechtelijke vennootschap of vereniging » worden ingevoegd tussen de woorden « persoon » en « die de overbrenging verricht heeft »;2° in de Franse tekst wordt het woord « versés » vervangen door het woord « reposant »;3° in de Nederlandse tekst wordt het woord « geplaatste » vervangen door het woord « berustende ».

Art. 128.In artikel 3, eerste lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « neergelegde » wordt vervangen door het woord « overgebrachte »;2° de woorden « Een reglement van orde, vastgesteld door de minister van Openbaar Onderwijs, bepaalt de regelen volgens welke zij aan navorsers ter inzage kunnen verstrekt worden » worden vervangen door de woorden « De Koning bepaalt de regelen volgens welke zij aan het publiek ter inzage kunnen gegeven worden, met name de toegang tot en de werking van de leeszaal, de materiële voorwaarden die de toegang tot documenten beperken en de voorwaarden voor reproductie ».

Art. 129.Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 4.De Koning bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder de krachtens artikel 1, derde en vierde lid, in het Rijksarchief berustende stukken kunnen geraadpleegd worden, met name de toegang tot en de werking van de leeszaal, de materiële voorwaarden die de toegang tot documenten beperken en de voorwaarden voor reproductie ».

Art. 130.In de artikelen 1 en 5 van de Nederlandse tekst van dezelfde wet wordt het woord « bescheiden » vervangen door het woord « archiefdocumenten ».

Art. 131.Artikel 6 van dezelfde wet wordt aangevuld met volgend lid : « De Koning bepaalt de wijze waarop dit toezicht dient te worden uitgeoefend. ».

Art. 132.In dezelfde wet wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidende : « Art. 6bis . De Koning bepaalt de duur van de overgangsperiode en de voorwaarden waaronder de overbrenging van documenten bedoeld in artikel 1, eerste lid, bij het in werking treden van deze wet in de tijd kan worden gespreid. ».

TITEL 10. - Economie HOOFDSTUK 1. - Het gebruik van partituren in het onderwijs Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 30 juni 1994 betreffende het

auteursrecht en de naburige rechten

Art. 133.In artikel 22, § 1, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, laatstelijk gewijzigd door artikel 83 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I), wordt de bepaling onder 4°bis vervangen als volgt : « 4°bis . De gedeeltelijke of integrale reproductie op papier of op een soortgelijke drager, van artikelen, van bladmuziek, van werken van grafische of beeldende kunst, of van korte fragmenten uit andere werken, met behulp van ongeacht welke fotografische techniek of enige andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wanneer die reproductie wordt verricht terillustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, voor zover zulks verantwoord is door de nagestreefde niet-winstgevende doelstelling en geen afbreuk doet aan de normale exploitatie van het werk, en voor zover de bron, waaronder de naam van de auteur, wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt; ».

Art. 134.Artikel 133 treedt in werking op de datum bepaald door de Koning. Afdeling 2.- Wijziging van de wet van 22 mei 2005 houdende de

omzetting in Belgisch recht van de Europese Richtlijn 2001/29/EG van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij

Art. 135.In artikel 4 van de wet van 22 mei 2005 houdende de omzetting in Belgisch recht van de Europese Richtlijn 2001/29/EG van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wordt de bepaling onder c) opgeheven.

Art. 136.In artikel 40 van dezelfde wet, wordt het woord « , c) » geschrapt.

Art. 137.Deze afdeling treedt in werking op de dag van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad. Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 4 december 2006 houdende de

omzetting in Belgische recht van de richtlijn 2001/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk

Art. 138.In artikel 7 van de wet van 4 december 2006 houdende de omzetting in Belgisch recht van de richtlijn 2001/84 EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk, wordt de bepaling onder c) opgeheven.

Art. 139.In artikel 9, tweede lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « 7, b) en c) » worden vervangen door de woorden « 7, b) »;2° de woorden « 4, b) en c) » worden vervangen door de woorden « 4,b) ».

Art. 140.Deze afdeling treedt in werking op de dag van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 16 juni 1970 betreffende de meeteenheden, de meetstandaarden en de meetwerktuigen

Art. 141.In artikel 31, tweede lid, van de wet van 16 juni 1970 betreffende de meeteenheden, de meetstandaarden en de meetwerktuigen, worden de woorden « en 13, § 3 » vervangen door de woorden « en 13, § 4 ». HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet tot bescherming van de economische mededinging

Art. 142.In de artikelen 1, 29, 34, 36, 37, 41, 44, 46, 55, 70, 71, 74, 88 en 96, evenals in de titel van hoofdstuk III, afdeling 2, van de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 september 2006, worden de woorden « Dienst voor de mededinging » vervangen door de woorden « Algemene Directie mededinging ».

Art. 143.In artikel 13 van dezelfde wet worden de woorden « , met dien verstande dat na drie jaar de voorzitter en de ondervoorzitter onderling van functie wisselen » geschrapt.

Art. 144.Artikel 18 van dezelfde wet wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4. De leden van de algemene vergadering van de Raad genieten in de uitoefening van hun ambt van dezelfde immuniteiten als magistraten. ».

Art. 145.Artikel 29, § 1, 3°, van dezelfde wet wordt aangevuld met de woorden « behalve wanneer de ambtenaren van de Algemene Directie mededinging de ambtenaren van de Europese Commissie bijstaan voor een door de Europese Commissie bevolen inspectie bij toepassing van Verordening (EG) 1/2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. ».

Art. 146.Artikel 34, 1° van dezelfde wet wordt aangevuld met de woorden « en het aanduiden van ambtenaren van de Algemene Directie om mee te werken aan inspecties door ambtenaren van de Europese Commissie bij toepassing van Verordening (EG) nr. 1/2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. ».

Art. 147.Artikel 36 van dezelfde wet wordt aangevuld met de woorden « Zij mogen deze gegevens enkel gebruiken voor het doel waarvoor deze gegevens werden ingewonnen. ».

Art. 148.In artikel 37, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « Deze verplichting » vervangen door de woorden « De verplichting uit artikel 36 ».

Art. 149.In artikel 38, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « artikel 37 » vervangen door de woorden « de artikelen 36 en 37 ».

Art. 150.In de artikelen 39, eerste lid, en 40, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « op een ander niveau dan het lokale of provinciale niveau » ingevoegd na het woord « verkiezing ».

Art. 151.Aan artikel 39 van dezelfde wet, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt een tweede paragraaf toegevoegd, luidende : « § 2. Ten hoogste twee leden van het auditoraat kunnen worden gedetacheerd. Zij kunnen niet tot dezelfde taalrol behoren.

Een adjunct-auditeur kan niet worden gedetacheerd.

De leden van het auditoraat die gedetacheerd zijn kunnen vervangen worden ongeacht het aantal leden vastgesteld in artikel 25. De houders van de functies toegekend om de vervanging te verzekeren worden vast benoemd, in voorkomend geval in overtal. Zij nemen met volle recht de plaatsen in voorzien in artikel 25 naargelang er vacante plaatsen zijn. ».

Art. 152.In artikel 44, § 1, 2°, van dezelfde wet worden de woorden « wanneer daartoe ernstige aanwijzingen bestaan » geschrapt en wordt het woord « 52, » ingevoegd tussen de woorden « 9, § 5, » en « 53 ».

Art. 153.Artikel 44, § 3, vijfde lid, 2°, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « of door een lid van de algemene vergadering van de Raad dat hiertoe door de voorzitter is gemachtigd ».

Art. 154.In artikel 45, § 2, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « Het auditoraat kan een klacht of een verzoek ook bij een met redenen omklede beslissing seponeren gelet op het prioriteitenbeleid en de beschikbare middelen.» worden ingevoegd tussen de eerste en de tweede zin; 2° in de tweede zin van deze bepaling worden de woorden « Deze beslissing » vervangen door de woorden « Een sepotbeslissing ».

Art. 155.In het eerste lid van artikel 65 van dezelfde wet worden de woorden « en dwangsommen » toegevoegd na de woorden « bedoelde geldboeten ».

Art. 156.Artikel 88, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « In geval van voortdurende of herhaalde inbreuken loopt deze termijn niettemin slechts vanaf de dag dat de inbreuk een einde heeft genomen. ». HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek

Art. 157.In de Nederlandse tekst van het tweede lid van artikel 21octies van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek, ingevoegd bij de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I), worden de woorden « of zijn afgevaardigde » ingevoegd tussen de woorden « leidend ambtenaar van het Nationaal Instituut voor de Statistiek » en de woorden « , nadat de overtreder ».

TITEL 11. - Overheidsbedrijven HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven - Tarieven van de niet-voorbehouden universele postdiensten

Art. 158.Artikel 144ter van de wet van 21 maart 1991 houdende hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidend als volgt : « § 4. In afwijking van artikel 9, derde lid, tweede en derde zin, en vierde lid, worden de tarieven van de niet-voorbehouden universele postdiensten waarvoor artikel 144ter , § 3, geen formule voorschrijft, bepaald door de leverancier van de universele dienst. ». HOOFDSTUK 2.- Wijziging van artikel 162 van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen

Art. 159.Artikel 162, § 2, van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen, wordt aangevuld met volgend lid : « De deelname in de winsten toegewezen aan de directie en het personeel van De Post met toepassing van artikel 5, § 2, van de wet van 6 juli 1971 houdende oprichting van De Post, alsook deze toegewezen aan de kaderleden en het personeel van Belgacom met toepassing van artikel 62, § 2, 1°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige overheidsbedrijven, kunnen de vorm aannemen van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen geregeld in dit hoofdstuk. ».

TITEL 12. - Energie HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt

Art. 160.Artikel 3 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, gewijzigd bij de wet van 1 juni 2005, wordt vervangen als volgt : «

Art. 3.§ 1. De prospectieve studie wordt opgesteld door de Algemene Directie Energie in samenwerking met het Federaal Planbureau.

De netbeheerder, de commissie en de Nationale Bank van België worden geraadpleegd.

Het ontwerp van prospectieve studie wordt voor advies voorgelegd aan de Interdepartementale Commissie Duurzame Ontwikkeling en aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. De adviezen worden bezorgd binnen de zestig dagen na het verzoek om advies. Bij gebrek aan advies wordt de procedure inzake de uitwerking van de prospectieve studie voortgezet.

De prospectieve studie strekt zich uit over minstens tien jaar. Ze wordt om de vier jaar na de publicatie van de vorige studie aangepast. § 2. De prospectieve studie bevat de volgende elementen : 1° ze maakt een schatting van de evolutie van de vraag naar elektriciteit op middellange en lange termijn en identificeert de behoeften aan productiemiddelen die daaruit voortvloeien;2° ze bepaalt de richtsnoeren inzake de keuze van primaire bronnen met zorg voor een gepaste diversificatie van de brandstoffen, de bevordering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de inpassing van de door de Gewesten bepaalde randvoorwaarden inzake leefmilieu;3° ze bepaalt de aard van de productiekanalen waaraan de voorrang moet worden gegeven met zorg voor de bevordering van productietechnologieën met lage emissie van broeikasgassen;4° ze evalueert de bevoorradingszekerheid inzake elektriciteit en formuleert, wanneer deze in het gedrang dreigt te komen, aanbevelingen dienaangaande. § 3. De minister bezorgt de prospectieve studie aan de federale Wetgevende Kamers en de Gewestregeringen. Hij ziet erop toe dat de prospectieve studie op passende wijze wordt bekendgemaakt. § 4. In het raam van het volbrengen van de opdrachten die haar krachtens dit artikel zijn toegewezen kan de Algemene Directie Energie de elektriciteitsbedrijven die op de Belgische markt een rol spelen, verzoeken haar binnen de dertig dagen volgend op haar aanvraag alle informatie te bezorgen die zij nodig heeft. Ingeval geweigerd wordt de gevraagde informatie binnen de dertig dagen te verstrekken kan zij overgaan tot een plaatsbezoek waarbij zij alle inlichtingen en documenten kan raadplegen die nodig zijn voor het volbrengen van de haar toegewezen opdrachten en die desgevallend kopiëren. ».

Art. 161.In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 31 januari 2003, 1 juni 2005 en 20 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « op voorstel » vervangen door de woorden « na advies »;2° § 3, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° de procedure voor de toekenning van de in § 1, eerste lid, bedoelde vergunningen, meer bepaald de vorm van de aanvraag, het onderzoek van het dossier, de termijnen waarbinnen de minister moet beslissen en zijn beslissing aan de aanvrager en de commissie moet meedelen, en de vergoeding die aan de Algemene Directie Energie moet worden betaald voor het onderzoek van het dossier.».

Art. 162.In artikel 9ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juni 2005, wordt punt 4° vervangen als volgt : « 4° de eventuele verplichting van de netbeheerder om te aanvaarden dat geschillen betreffende transmissieaangelegenheden, die onder meer betrekking kunnen hebben op de toegang tot het transmissienet, de toepassing van het technisch reglement of de tarieven bedoeld in artikelen 12 tot 12novies , worden voorgelegd aan bemiddeling of arbitrage overeenkomstig het reglement bedoeld in artikel 28. ».

Art. 163.In artikel 13, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 juni 2005, wordt het vijfde lid vervangen als volgt : « Het ontwikkelingsplan dekt een periode van minstens tien jaar. Het wordt om de vier jaar aangepast. Die aanpassing moet plaatsvinden binnen de twaalf maanden na de publicatie van de prospectieve studie. ».

Art. 164.In artikel 17 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 juni 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « op voorstel » vervangen door de woorden « na advies »;2° in § 2 wordt de eerste zin aangevuld met de woorden « meer bepaald de vorm van de aanvraag, het onderzoek van het dossier, de termijnen waarbinnen de minister moet beslissen en zijn beslissing aan de aanvrager en de commissie moet meedelen, alsmede de vergoeding die aan de Algemene Directie Energie moet worden betaald voor het onderzoek van het dossier ».

Art. 165.In artikel 23, § 2, tweede lid, 6°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 juni 2005, worden de woorden « en controle uitoefenen op de naleving van de voorwaarden van de afgeleverde vergunningen » geschrapt.

Art. 166.Artikel 23, § 2, 7°, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 1 juni 2005, wordt opgeheven.

Art. 167.In artikel 28 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 juli 2005, wordt de eerste zin vervangen als volgt : « De commissie richt een bemiddelings- en arbitragedienst in voor geschillen betreffende transmissieaangelegenheden. Deze geschillen kunnen onder meer de toegang tot het transmissienet, de toepassing van het technisch reglement en de tarieven bedoeld in artikelen 12 tot 12novies betreffen. ».

Art. 168.Artikel 29 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 27 juli 2005, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 29.§ 1. Binnen de commissie wordt een autonoom orgaan opgericht, Geschillenkamer genoemd, dat, op verzoek van één van de partijen, beslist over geschillen tussen de netbeheerder en de netgebruikers betreffende de toegang tot het transmissienet en de tarieven bedoeld in artikelen 12 tot 12novies , behalve geschillen inzake contractuele rechten en verbintenissen. § 2. De Geschillenkamer bestaat uit een voorzitter, twee andere leden en drie plaatsvervangers, benoemd bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, voor een hernieuwbare termijn van zes jaar.

In afwijking van het voorgaande worden bij de oprichting van de Geschillenkamer één lid en één plaatsvervanger benoemd voor een aanvankelijke termijn van twee jaar en één lid en één plaatsvervanger voor een aanvankelijke termijn van vier jaar.

De voorzitter en één plaatsvervanger worden aangewezen onder de magistraten van de rechterlijke orde; de andere leden en plaatsvervangers worden aangewezen omwille van hun deskundigheid inzake mededinging. De leden en de plaatsvervangers mogen niet onder de leden van de organen en de personeelsleden van de commissie worden gekozen. De Koning bepaalt het bedrag van de vergoedingen die hun worden toegekend. § 3. De Geschillenkamer beslist met een gemotiveerde administratieve beslissing over de aangelegenheden die bij haar aanhangig worden gemaakt, na de betrokken partijen te hebben gehoord. Zij kan overgaan of doen overgaan tot alle nuttige onderzoeken en kan, indien nodig, deskundigen aanwijzen en getuigen horen. Zij kan bewarende maatregelen opleggen in dringende gevallen.

Bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, bepaalt de Koning de procedureregels die van toepassing zijn voor de Geschillenkamer. ».

Art. 169.De Koning bepaalt, bij een besluit uitgesteld na overleg in de ministerraad, de datum van inwerkingtreding van de artikelen 161, 164 en 165. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 1 juni 2005 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie vande elektriciteitsmarkt

Art. 170.De artikelen 4 en 15 van de wet van 1 juni 2005 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, worden opgeheven. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen

Art. 171.Artikel 15/13 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, ingevoegd bij de wet van 29 april 1999 en, gewijzigd bij de wetten van 1 juni 2005 en 13 februari 2006, wordt vervangen als volgt : «

Art. 15/13.§ 1. Een prospectieve studie betreffende de zekerheid van aardgasbevoorrading wordt opgesteld door de Algemene Directie Energie in samenwerking met het Federaal Planbureau.

De beheerder van het aardgasvervoersnet, de beheerder van de opslaginstallatie voor aardgas, de beheerder van de LNG-installatie, de commissie en de Nationale Bank van België worden geraadpleegd.

Het ontwerp van prospectieve studie wordt voor advies voorgelegd aan de Interdepartementale Commissie Duurzame Ontwikkeling en aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. De adviezen worden bezorgd binnen de zestig dagen na het verzoek om advies. Bij gebrek aan advies wordt de procedure inzake de uitwerking van de prospectieve studie voortgezet.

De prospectieve studie strekt zich uit over minstens tien jaar. Ze wordt om de vier jaar na de publicatie van de vorige studie aangepast. § 2. De prospectieve studie bevat de volgende elementen : 1° de raming van de evolutie van de vraag en het aanbod voor aardgas op middellange en lange termijn;2° de richtsnoeren inzake diversificatie van de bevoorradingsbronnen en de identificatie van de nieuwe behoeften inzake bevoorrading in aardgas;3° een indicatief investeringsprogramma met het oog op het behoud en de ontwikkeling van het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas en de LNG-installatie;4° een evaluatie van de bevoorradingszekerheid inzake aardgas en, wanneer deze in het gedrang dreigt te komen, een opsomming van aanbevelingen dienaangaande;5° op het gebied van de opslagcapaciteit voor aardgas, de minimale streefdoelen die moeten worden bereikt in het kader van de bevoorradingszekerheid van het land. § 3. De Koning bepaalt de nadere regels voor de uitwerking en de publicatie van de prospectieve studie. § 4. In het raam van het volbrengen van de opdrachten die haar krachtens dit artikel zijn toegewezen kan de Algemene Directie Energie de aardgasbedrijven die op de Belgische markt een rol spelen, verzoeken haar binnen de dertig dagen volgend op haar aanvraag alle informatie te bezorgen die zij nodig heeft. Ingeval geweigerd wordt de gevraagde informatie binnen de dertig dagen te verstrekken kan zij overgaan tot een plaatsbezoek waarbij zij alle inlichtingen en documenten kan raadplegen die nodig zijn voor het volbrengen van de haar toegewezen opdrachten en die desgevallend kopiëren. ».

Art. 172.Artikel 15/14, § 2, 5°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 29 april 1999 en gewijzigd bij de wet van 1 juni 2005, wordt opgeheven.

Art. 173.In artikel 15/17 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 29 april 1999 en, gewijzigd bij de wetten van 16 juli 2001, 1 juni 2005 en 27 juli 2005, worden de woorden « tot het aardgasvervoersnet, de aardgas-opslaginstallaties of de LNG-installaties » ingevoegd tussen de woorden « de toegang tot » en « de upstreamings installaties ».

Art. 174.Artikel 15/18 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 29 april 1999 en opgeheven bij de wet van 27 juli 2005, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 15/18.De Geschillenkamer, opgericht bij artikel 29 van de wet van 29 april 1999, beslist op verzoek van één van de partijen over de geschillen tussen de netgebruikers en de beheerder van het aardgasvervoersnet, de beheerder van de aardgasopslaginstallatie of de beheerder van de LNG-installatie die betrekking hebben op de toegang tot het aardgasvervoersnet, de aardgas-opslaginstallaties, de LNG-installaties of de upstreaminstallaties, en op de tarieven bedoeld in de artikelen 15/5 tot 15/5decies, behalve geschillen inzake contractuele rechten en verbintenissen. ».

TITEL 13. - Justitie HOOFDSTUK 1. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 8 oktober 2008 tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen ingevolge Richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal

Art. 175.De artikelen van het koninklijk besluit van 8 oktober 2008 tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen ingevolge Richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, worden bekrachtigd met uitwerking op de datum van hun inwerkingtreding. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997

Art. 176.Artikel 50 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gewijzigd bij de wet van 6 december 2005, wordt vervangen als volgt : «

Art. 50.De aan de gefailleerde gerichte brievenpost wordt afgegeven aan de curators door elke postoperator, mits een door de curators ondertekende schriftelijke aanvraag gericht aan de postoperator met vermelding van naam en adres van de gefailleerde en de betaling van een vergoeding vastgesteld door de Koning aan de postoperator. De curators openen de brievenpost. Indien de gefailleerde aanwezig is, woont hij de opening bij. De brievenpost die niet uitsluitend betrekking heeft op de handelsactiviteit van de gefailleerde, wordt door de curators aan de gefailleerde bezorgd of medegedeeld op het adres door de gefailleerde aangewezen.

Na de neerlegging van het eerste proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen kan de gefailleerde natuurlijke persoon de rechter-commissaris verzoeken zelf de aan hem gerichte brievenpost te mogen openen.

Bij weigering moet de rechter-commissaris zijn beslissing motiveren, overeenkomstig artikel 35. ».

TITEL 14. - Asiel en immigratie ENIG HOOFDSTUK. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen

Art. 177.In artikel 8bis , § 5, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij de wet van 1 september 2004, worden de woorden « , 40bis of 40ter » ingevoegd tussen de woorden « artikel 40 » en de woorden « bedoelde vreemdelingen ».

Art. 178.In artikel 9bis , § 1, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, worden de woorden « waarop het beroep niet toelaatbaar wordt verklaard » vervangen door de woorden « waarop een verwerpingsarrest inzake het toegelaten beroep is uitgesproken ».

Art. 179.In artikel 9ter , § 1, derde lid van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, worden de woorden « de asielzoeker wiens asielaanvraag niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een definitieve beslissing of die een overeenkomstig artikel 20 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, toelaatbaar verklaard administratief cassatieberoep heeft ingediend » vervangen door de woorden « de asielzoeker wiens asielaanvraag niet definitief werd afgewezen of die tegen deze beslissing een overeenkomstig artikel 20 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, toelaatbaar cassatieberoep heeft ingediend ».

Art. 180.In artikel 12 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 augustus 1993, 24 mei 1994 en 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten » vervangen door de woorden « de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten »;2° in het tweede lid worden de woorden « die zich vluchteling verklaart of die vraagt om als vluchteling te worden erkend » vervangen door de woorden « die een asielaanvraag indient »;3° in het tweede lid worden de woorden « § 1, » ingevoegd tussen de woorden « artikel 1, » en de woorden « eerste lid, 2° ».

Art. 181.In artikel 12bis , § 1, tweede lid, 3°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 augustus 1983 en vervangen bij de wet van 15 september 2006, wordt het woord « uitzonderlijke » vervangen door het woord « buitengewone ».

Art. 182.In artikel 12bis , § 3, vierde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 augustus 1983 en vervangen bij de wet van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « tweemaal » wordt ingevoegd tussen de woorden « kan de minister of zijn gemachtigde deze termijn » en de woorden « met een periode »;2° in de Franse tekst worden de woorden « de l'administration communale » vervangen door de woorden « du demandeur ».

Art. 183.In artikel 21, § 3, 2°, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 26 mei 2005, wordt het woord « optie » vervangen door het woord « nationaliteitskeuze ».

Art. 184.In artikel 25, vierde lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 juli 1996, worden de woorden « van het verzoek tot herziening » vervangen door de woorden « van het bedoelde annulatieberoep in artikel 39/79, § 1, tweede lid, 4° ».

Art. 185.In artikel 33, laatste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « moeten van Belgische nationaliteit zijn. Zij » opgeheven.

Art. 186.In artikel 40bis , § 2, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden « van de vreemdeling » vervangen door de woorden « van de burger van de Unie ».

Art. 187.In artikel 57/6, eerste lid, 8°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1987 en vervangen bij de wet van 15 september 2006, wordt het woord « vreemdelingen » vervangen door het woord « vluchtelingen ».

Art. 188.In artikel 61/4, § 1, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, worden de woorden « tweede lid » vervangen door de woorden « § 1, vijfde lid, en § 2 ».

Art. 189.In artikel 61/8 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden « § 2bis » vervangen door de woorden « § 3 ».

Art. 190.In artikel 73, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1996, worden de woorden « zijn verzoek tot herziening » vervangen door de woorden « zijn annulatieberoep ».

Art. 191.In artikel 74/5, § 5, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991 en vervangen bij de wet van 15 september 2006, worden de woorden « of de subsidiaire beschermingsstatus » ingevoegd tussen de woorden « gelijkgesteld met een beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus » en de woorden « in de zin van artikel 52, § 2 ».

Art. 192.In artikel 74/8, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996 en gewijzigd bij de wet van 15 september 2006, worden de woorden « wordt opgesloten overeenkomstig de artikelen 7, derde lid, en 27, derde lid, of ter beschikking wordt gesteld van de regering overeenkomstig artikel 25, vierde lid, of wordt vastgehouden overeenkomstig artikel 74/5, § 1, en 74/6, § § 1 en 1bis » vervangen door de woorden « wordt opgesloten, ter beschikking gesteld van de Regering of vastgehouden overeenkomstig de artikelen 7, 8bis , § 4, 25, 27, 29, tweede lid, 51/5, § 1 of § 3, 52/4, vierde lid, 54, 57/32, § 2, tweede lid, 74/5 of 74/6, § 1 of § 1bis ».

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 6 mei 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Overheidsbedrijven, S. VANACKERE De Minister van Werk, Mevr. J. MILQUET De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Pensioenen, Mevr. M. ARENA De Minister van Energie, P. MAGNETTE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Minister van Migratie- en asielbeleid, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK _______ Nota (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 52-1786 - 2008/2009 : 001 : Wetsontwerp.- 002 tot 010 : Amendementen. - 011 en 012 : Verslagen. - 013 en 014 : Amendementen. - 015 tot 020 : Verslagen. - 021 : Tekst aangenomen door de commissies. - 022 en 023 : Amendementen. - 024 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat. - 025 : Erratum.

Integraal verslag : 26 maart 2009.

Stukken van de Senaat : 4-1250 - 2008/2009 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat. - Nr. 2 : Amendementen. - Nrs. 3 tot 6 : Verslagen. - Nr. 7 : Beslissing om niet te amenderen.

Handelingen van de Senaat : 29 april 2009.

^