gepubliceerd op 09 februari 2010
Wet tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft
26 JANUARI 2010. - Wet tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Inleiding
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Ze voorziet : - in de omzetting van Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen; - in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap; - in de omzetting van Richtlijn 2008/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 2004/49/EG van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen (richtlijn over spoorwegveiligheid). HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur
Art. 2.Artikel 4 van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur wordt vervangen als volgt : «
Art. 4.Deze wet is niet van toepassing op : 1° spoorweginfrastructuur in particuliere eigendom en enkel op deze infrastructuur gebruikte voertuigen die uitsluitend door hun eigenaar voor eigen goederenvervoer worden gebruikt;2° spoorwegnetwerken die functioneel gescheiden zijn van de rest van het spoorwegsysteem en uitsluitend bestemd zijn voor de exploitatie van lokale, stedelijke of voorstedelijke diensten voor reizigers- en goederenvervoer;3° spoorwegen met een patrimoniaal, museum- en toeristisch karakter die over hun eigen spoorwegnetwerken beschikken, of die gebruik maken van buiten dienst gestelde maar niet ontmantelde lijnen van de spoorweginfrastructuur, met inbegrip van de werkplaatsen, de voertuigen en het personeel waarvan de activiteiten beperkt zijn tot deze netwerken en lijnen;4° voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor patrimoniale, historische en toeristische doeleinden en die gebruik maken van het spoorwegnetwerk;5° metro- en tramsystemen en andere systemen voor stadsvervoer en regionaal spoorvervoer door middel van light rail en andere spoorgebonden modi, voor zover die systemen geen gebruik maken van het spoorwegnetwerk. In afwijking van het eerste lid, 4°, zijn de regels die zijn vastgesteld in toepassing van artikelen 28, derde lid, en 46, van toepassing op voertuigen met een patrimoniaal, historisch of toeristisch karakter en die gebruik maken van het spoorwegnet. »
Art. 3.In artikel 5 van dezelfde wet worden de bepalingen onder 3°, 6°, 7°, 17° en 26° vervangen als volgt : « 3° « spoorwegonderneming » : (i) iedere privaatrechtelijke of publiekrechtelijke onderneming die in overeenstemming met de van kracht zijnde Europese wetgeving een vergunning heeft verkregen, waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het verlenen van spoorwegvervoerdiensten voor goederen en/of voor reizigers, waarbij door deze onderneming voor de tractie moet worden gezorgd en (ii) elke andere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke onderneming waarvan de activiteit bestaat in het verlenen van spoorwegvervoerdiensten voor goederen en/of voor reizigers, waarbij door deze onderneming voor de tractie moet worden gezorgd. Hiertoe behoren ook ondernemingen die uitsluitend de tractie leveren; 6° « spoorweginfrastructuur » : alle elementen welke bedoeld zijn in bijlage I, deel A, van Verordening (EG) nr.851/2006 van de Commissie van 9 juni 2006 betreffende de vaststelling van de inhoud van de verschillende posten van de boekhoudkundige schema's bedoeld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad van 4 juni 1970; 7° « net » : de lijnen, stations, terminals en alle soorten vaste uitrusting die nodig zijn voor een veilige en continue werking van het spoorwegsysteem;17° « veiligheidscertificaat » : het document dat door de veiligheidsinstantie wordt verleend met als doel te gelden als bewijs dat de spoorwegonderneming een veiligheidsbeheersysteem tot stand heeft gebracht en kan voldoen aan de eisen die zijn vastgelegd in de TSI's en andere toepasselijke Europese wetgeving en in veiligheidsvoorschriften teneinde risico's te beheersen en op een veilige manier vervoersdiensten op het netwerk te kunnen aanbieden;26° « spoorwegsysteem » : het systeem van de spoorweginfrastructuur, bestaande uit de lijnen en vaste installaties van het spoorwegnetwerk en het rollend materieel, ongeacht categorie of herkomst, dat gebruik maakt van deze infrastructuur;».
Art. 4.Artikel 9 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « De spoorweginfrastructuurbeheerder stelt de spoorweginfrastructuur ter beschikking van de aangemelde en aangewezen instanties alsook van de spoorwegondernemingen, teneinde tests te verrichten in overeenstemming met de bepalingen van de wet betreffende de interoperabiliteit en mits naleving van de veiligheidsvoorschriften. »
Art. 5.In artikel 24 van dezelfde wet wordt tussen het vierde en het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende : « Na advies van de spoorweginfrastructuurbeheerder bepaalt de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit de regels voor de berekening en betalingswijze van de heffingen die voortvloeien uit de toepassing van de prestatieregeling. »
Art. 6.Artikel 28 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « In afwijking van het eerste lid, kan de Koning nadere toewijzingsregels bepalen met betrekking tot de voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor patrimoniale, historische of toeristische doeleinden. De Koning kan deze bevoegdheid delegeren aan de minister. »
Art. 7.Artikel 46 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « In afwijking van het eerste lid, kan de Koning nadere regels bepalen voor de wijze van berekening van de spoorweginfrastructuurgebruiksrechten met betrekking tot voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor patrimoniale, historische of toeristische doeleinden. De Koning kan deze bevoegdheid delegeren aan de minister. »
Art. 8.In artikel 62 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 mei 2009, wordt in § 5 de bepaling onder het vierde streepje vervangen als volgt : « - de in artikelen 6, 7, 8, 1° en 3°, 9 en 10 opgenomen bepalingen inzake toegang tot de spoorweginfrastructuur. » HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen
Art. 9.Artikel 2 van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen wordt vervangen als volgt : «
Art. 2.Deze wet voorziet : - in de omzetting van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering, gewijzigd door Richtlijn 2008/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008; - in de omzetting van Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen; - in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap. »
Art. 10.Artikel 4 van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2008, wordt vervangen als volgt : «
Art. 4.Deze wet is niet van toepassing op : 1° spoorweginfrastructuur in particuliere eigendom en enkel op deze infrastructuur gebruikte voertuigen die uitsluitend door hun eigenaar voor eigen goederenvervoer worden gebruikt;2° spoorwegnetwerken die functioneel gescheiden zijn van de rest van het spoorwegsysteem en uitsluitend bestemd zijn voor de exploitatie van lokale, stedelijke of voorstedelijke diensten voor reizigers- en goederenvervoer;3° spoorwegen met een patrimoniaal, museum- en toeristisch karakter die over hun eigen spoorwegnetwerken beschikken, of die gebruik maken van buiten dienst gestelde maar niet ontmantelde lijnen van de spoorweginfrastructuur, met inbegrip van de werkplaatsen, de voertuigen en het personeel waarvan de activiteiten beperkt zijn tot deze netwerken en lijnen;4° voertuigen met een patrimoniaal, museum- en toeristisch karakter en die gebruik maken van het spoorwegnetwerk;5° metro- en tramsystemen en andere systemen voor stadsvervoer en regionaal spoorvervoer door middel van light rail en andere spoorgebonden modi, voor zover die systemen geen gebruik maken van het spoorwegnetwerk. In afwijking van het eerste lid, 4°, zijn de nationale veiligheidsvoorschriften die zijn vastgesteld in toepassing van artikel 6, § 2, vijfde lid van toepassing op voertuigen met een patrimoniaal, museum- en toeristisch karakter indien ze gebruik maken van het spoorwegnetwerk.
In afwijking van het eerste lid, 5°, zijn artikelen 12, 13° en 14/4 van toepassing op metro- en tramsystemen en andere systemen voor stadsvervoer en regionaal spoorvervoer door middel van light rail en andere spoorgebonden modi, zelfs indien deze geen gebruik maken van het spoorwegnetwerk. »
Art. 11.In artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd door de programmawet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt : « 4° « spoorwegonderneming » : (i) iedere privaatrechtelijke of publiekrechtelijke onderneming die in overeenstemming met de van kracht zijnde Europese wetgeving een vergunning heeft verkregen, waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het verlenen van spoorwegvervoerdiensten voor goederen en/of voor reizigers, waarbij door deze onderneming voor de tractie moet worden gezorgd en (ii) elke andere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke onderneming waarvan de activiteit bestaat in het verlenen van spoorwegvervoerdiensten voor goederen en/of voor reizigers, waarbij door deze onderneming voor de tractie moet worden gezorgd.Hiertoe behoren ook ondernemingen die uitsluitend de tractie leveren; »; b) de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt : « 5° « spoorweginfrastructuur » : alle elementen welke bedoeld zijn in bijlage I, deel A, van Verordening (EG) nr.851/2006 van de Commissie van 9 juni 2006 betreffende de vaststelling van de inhoud van de verschillende posten van de boekhoudkundige schema's bedoeld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad van 4 juni 1990; »; c) de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt : « 6° « net » : de lijnen, stations, terminals en alle soorten vaste uitrusting die nodig zijn voor een veilige en continue werking van het spoorwegsysteem;»; d) de bepaling onder 8° wordt vervangen als volgt : « 8° « veiligheidscertificaat » : het document dat door de veiligheidsinstantie wordt verleend met als doel te gelden als bewijs dat de spoorwegonderneming een veiligheidsbeheersysteem tot stand heeft gebracht en kan voldoen aan de eisen die zijn vastgelegd in de TSI's, in andere toepasselijke Europese wetgeving en in nationale veiligheidsvoorschriften teneinde risico's te beheersen en op een veilige manier vervoersdiensten op het net te kunnen aanbieden;»; e) de bepaling onder 22° wordt vervangen als volgt : « 22° « Bureau » : het Europees Spoorwegbureau opgericht bij Verordening (EG) nr.881/2004 van het Europees Parlement en de Raad zoals gewijzigd door Verordening (EG) nr. 1335/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008; »; f) de bepaling onder 24° wordt vervangen als volgt : « 24° « spoorwegsysteem » : het systeem van de spoorweginfrastructuur, bestaande uit de lijnen en vaste installaties van het spoorwegnetwerk en het rollend materieel, ongeacht categorie of herkomst, dat gebruik maakt van deze infrastructuur;»; g) de bepaling onder 27° wordt vervangen als volgt : « 27° « ingebruikname » : alle handelingen waardoor het gebruik van een subsysteem of van een verzameling van subsystemen wordt toegelaten op het Belgische spoorwegnetwerk, hieronder inbegrepen de bijgewerkte veiligheidsvergunning en de veiligheidscertificaten;»; h) de bepaling onder 29° wordt vervangen als volgt : « 29° « treinpersoneel » : het personeel samengesteld uit, enerzijds, treinbestuurders en, anderzijds, ander treinpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht;»; i) de bepaling onder 30° wordt vervangen als volgt : « 30° « treinbestuurder » : een persoon die in staat en gemachtigd is tot het zelfstandig, verantwoordelijk en veilig besturen van treinen, daaronder begrepen locomotieven, rangeerlocomotieven, werktreinen, onderhoudsspoorwagens, hulptreinen of treinen voor het vervoer van reizigers of goederen;»; j) de bepaling onder 30/1° wordt ingevoegd, luidende : « 30/1° « ander treinpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht » : boordpersoneel op treinen dat geen treinbestuurder is, maar dat bijdraagt tot het waarborgen van de veiligheid van de trein, de passagiers en de vervoerde goederen;»; k) de bepaling onder 31° wordt vervangen als volgt : « 31° « certificering van het treinpersoneel » : het nagaan of een kandidaat beschikt over de vereiste psychologische, medische en vakbekwaamheid;»; l) de bepaling onder 32° wordt vervangen als volgt : « 32° « houder » : de persoon of entiteit die eigenaar is van een voertuig of het recht heeft het te gebruiken, die dat voertuig exploiteert als vervoermiddel en die als zodanig is ingeschreven in het Nationaal Voertuigregister (NVR);»; m) het artikel wordt aangevuld met de bepalingen onder 33°, 34°, 35°, 36°, 37°, 38° en 39°, luidende : « 33° « vergunning » : de toelating die door de veiligheidsinstantie wordt verleend aan een treinbestuurder en waaruit blijkt dat hij voldoet aan de minimumvoorwaarden met betrekking tot medische en psychologische vereisten, basisschoolopleiding en algemene vakbekwaamheid;34° « bevoegdheidsbewijs » : het geharmoniseerde aanvullende bevoegdheidsbewijs waarin de infrastructuur en het rollend materieel worden genoemd waar of waarmee de treinbestuurder mag rijden;35° « veiligheidsvergunning » : de vergunning die door de veiligheidsinstantie aan een infrastructuurbeheerder wordt verleend;36° « opleidingscentrum » : een entiteit die door de veiligheidsinstantie is erkend voor het geven van opleidingscursussen;37° « Nationaal Voertuigregister » (NVR) : het register van voertuigen waarmee het is toegestaan om te rijden op het Belgische spoorwegnet;38° « een met het onderhoud belaste entiteit » : een entiteit die belast is met het onderhoud van een voertuig en als zodanig ingeschreven is in het NVR;39° « voertuig » : een spoorvoertuig dat op eigen wielen voortbeweegt op spoorlijnen, met of zonder tractie.Een voertuig bestaat uit één of meer structurele en functionele subsystemen of onderdelen van dergelijke subsystemen. »
Art. 12.In titel II van dezelfde wet wordt het opschrift van hoofdstuk I vervangen als volgt : « HOOFDSTUK I. - Veiligheidsvoorschriften ».
Art. 13.In artikel 6 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° §§ 1 en 2 worden vervangen als volgt : « § 1.Het regelgevende kader van de nationale veiligheidsvoorschriften wordt gevormd door de volgende veiligheidsvoorschriften : 1° de regels betreffende de nationale veiligheidsdoelstellingen en -methodes;2° de regels betreffende de vereisten voor de veiligheidsbeheerssystemen die van toepassing zijn op de veiligheidsvergunning van de spoorweginfrastructuurbeheerder en de veiligheidscertificering van spoorwegondernemingen;3° de regels betreffende het veiligheidspersoneel, het rollend materieel en de spoorweginfrastructuur;4° de regels betreffende de onderzoeken naar ongevallen en incidenten;5° de regels betreffende de exploitatie van de spoorweginfrastructuur;6° de vereisten betreffende het verkeer van voertuigen met een patrimoniaal karakter;7° de interne veiligheidsvoorschriften. « § 2. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de regels betreffende de veiligheidsdoelstellingen en -methodes.
De Koning bepaalt de regels betreffende de vereisten van toepassing op de veiligheidsbeheerssystemen, de veiligheidsvergunning van de infrastructuurbeheerder en de veiligheidscertificering van de spoorwegondernemingen.
De Koning bepaalt de vereisten die van toepassing zijn op het veiligheidspersoneel, het rollend materieel en de spoorweginfrastructuur. De Koning kan deze bevoegdheid delegeren aan de minister.
De Koning bepaalt de regels betreffende onderzoeken naar ongevallen en incidenten.
De Koning bepaalt de toe te passen vereisten voor het verkeer van voertuigen met een patrimoniaal karakter op het netwerk. De Koning kan deze bevoegdheid delegeren aan de minister. »; 2° in § 3 worden de woorden « of ter aanvulling van de TSI's » ingevoegd tussen de woorden « TSI » en de woorden « , stelt de spoorweginfrastructuurbeheerder ».
Art. 14.In artikel 7 van dezelfde wet wordt § 2 vervangen als volgt : « § 2. De veiligheidsinstantie raadpleegt de spoorwegondernemingen en/of de spoorweginfrastructuurbeheerder en/of de fabrikanten, volgens de inhoud van de veiligheidsvoorschriften als bedoeld in § 1. »
Art. 15.In artikel 8 van dezelfde wet worden de woorden « twintig werkdagen » vervangen door de woorden « drie maanden ».
Art. 16.In artikel 12 van dezelfde wet, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de Franse versie van de wet wordt het woord « notamment » vervangen door het woord « entre autres »;b) de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : « 2° de controle van de overeenstemming van de interoperabiliteitsonderdelen met de essentiële eisen, »;c) de bepaling onder 4° wordt opgeheven;d) in de bepalingen onder 6° en 7° wordt het woord « nationale » opgeheven;e) de bepaling onder 8° wordt vervangen als volgt : « 8° het bijwerken en aanpassen van het nationaal voertuigregister, ervoor zorgend dat de voertuigen terdege ingeschreven zijn in het nationaal voertuigregister en dat de daarin vervatte informatie juist is en bijgewerkt wordt;»; f) de bepaling onder 9° wordt opgeheven;g) de bepaling onder 10° wordt vervangen als volgt : « 10° het nazien van de conformiteit van de verleende opleidingsdiensten met de veiligheidseisen bepaald in de TSI's of in de door de Koning vastgestelde voorschriften;»; h) de bepaling onder 11° wordt vervangen als volgt : « 11° de taken betreffende de certificering van de treinbestuurders, vermeld in artikel 37/16;»; i) de bepaling onder 12° wordt vervangen als volgt : « 12° de certificering van het ander treinpersoneel, in de vorm van een attest van begeleider.»
Art. 17.- Artikel 15 van dezelfde wet wordt aangevuld met de bepaling onder e), luidende : « e) de afwijkingen waartoe overeenkomstig artikel 42/1 werd besloten. »
Art. 18.In artikel 17, eerste zin, van dezelfde wet wordt het woord « nationale » opgeheven.
Art. 19.In artikel 18, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 mei 2009, wordt in de eerste zin het woord « nationale » opgeheven.
Art. 20.In artikel 20 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « de veiligheidsinstantie en » opgeheven;2° het tweede en het derde lid worden opgeheven.
Art. 21.In artikel 21, tweede lid, van dezelfde wet wordt het woord « wagonexploitant » vervangen door het woord « houder ».
Art. 22.Artikel 22 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 23.In artikel 26 van dezelfde wet wordt het woord « bijgewerkt » ingevoegd tussen de woorden « afgeleverd » en het woord « ,verlengd ».
Art. 24.In artikel 27 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede zin, wordt het woord « relevante » ingevoegd tussen de woorden « in andere » en de woorden « communautaire bepalingen » en wordt het woord « nationale » opgeheven;2° in § 2 wordt de bepaling onder b) vervangen als volgt : « b) een certificering die bevestigt dat de voorzieningen die de spoorwegonderneming heeft getroffen om te voldoen aan de specifieke eisen die noodzakelijk zijn om veilig op het betrokken net deze diensten te kunnen verlenen, zijn aanvaard.De eisen kunnen betrekking hebben op de toepassing van de TSI's en de veiligheidsvoorschriften met inbegrip van de regels betreffende de exploitatie van het net, de aanvaarding van de documenten houdende vaststelling van de certificering van het personeel met inbegrip van de vergunningen en de bevoegdheidsbewijzen van de bestuurders, en de toelating tot ingebruikname van door spoorweg ondernemingen gebruikte voertuigen. De certificering is gebaseerd op de documentatie die door de spoorwegonderne-ming werd verstrekt overeenkomstig bijlage IV. »
Art. 25.In titel II van dezelfde wet wordt het opschrift van hoofdstuk V vervangen als volgt : « HOOFDSTUK V. - Certificering van treinbestuurders en ander treinpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht »
Art. 26.In titel II, hoofdstuk V, van dezelfde wet, wordt een afdeling 1 ingevoegd, bestaande uit de artikelen 34, 35 en 36, luidende : « Afdeling 1. Gemeenschappelijk model voor de certificering ».
Art. 27.In afdeling 1 ingevoegd bij artikel 26, wordt artikel 34 vervangen als volgt : «
Art. 34.Dit hoofdstuk bepaalt de voorwaarden en de procedures voor de certificering van de treinbestuurders op het spoorwegsysteem. Het bepaalt nader de taken die worden opgelegd aan de veiligheidsinstantie, de treinbestuurders en andere belanghebbenden waaronder de spoorwegondernemingen, de spoorweginfrastructuur-beheerder en de erkende personen en entiteiten die instaan voor de verlening van de opleiding en voor de examens. »
Art. 28.In afdeling 1 ingevoegd bij artikel 26, wordt artikel 35 vervangen als volgt : «
Art. 35.De in dit hoofdstuk bepaalde voorschriften en modellen, vergunningen, medische, psychologische en vakexamens en de nadere regels daarvan, controles, registers, bevoegdheidsbewijzen, taalvoorwaarden, taalkennis, materies ter controle, periodiciteit, procedures, bepalingen ter bestrijding van vervalsing, nadere regels betreffende de organisatie en de minimale inhoud van de opleiding, afgiftemodaliteiten van documenten, lesgevers of opleidingscentra, algemene beroepsbekwaamheid, vergunningsvoorwaarden, vereisten betreffende het attest van begeleider en nadere regels inzake administratieve handelingen met betrekking tot dit attest, zijn deze die nader worden bepaald, bepaald of vastgesteld door de Koning overeenkomstig de bepalingen van afdeling 9. »
Art. 29.In afdeling 1 ingevoegd bij artikel 26, wordt artikel 36 vervangen als volgt : «
Art. 36.Iedere treinbestuurder dient geschikt te zijn en de kwalificaties te bezitten die vereist zijn voor het besturen van een trein en in het bezit te zijn van een vergunning en één of meer bevoegdheidsbewijzen.
De bevoegdheidsbewijzen mogen vervat zijn in één enkel document. »
Art. 30.In titel II, hoofdstuk V, van dezelfde wet, wordt een afdeling 2 ingevoegd bestaande in artikel 37, luidende : « Afdeling 2. De vergunning »
Art. 31.In afdeling 2 ingevoegd bij artikel 30, wordt artikel 37 vervangen als volgt : «
Art. 37.Eigendom, uitgever, geldigheid De vergunning is eigendom van de houder ervan en wordt afgegeven door de veiligheidsinstantie.
De vergunning is geldig voor het hele grondgebied van de Gemeenschap.
Elke vergunning vermeldt de naam van de treinbestuurder, de naam van de uitgever alsmede haar geldigheidsduur, die tien jaar bedraagt, te rekenen vanaf haar afgifte, onder voorbehoud van artikel 37/3. »
Art. 32.In afdeling 2 ingevoegd bij artikel 30 wordt een artikel 37/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/1.Verwervingsvoorwaarden Een vergunning mag enkel worden afgegeven aan personen die de volle leeftijd van twintig jaar hebben bereikt.
In afwijking van het eerste lid, mag een vergunning worden afgegeven aan personen die de volle leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, maar de geldigheid van een dergelijke vergunning blijft beperkt tot het Belgisch grondgebied.
De aanvrager heeft met succes een schoolopleiding op het niveau van het lager en secondair onderwijs van ten minste negen jaar doorlopen en met succes een basisopleiding afgesloten die gelijkwaardig is aan niveau 3 als bedoeld in besluit 85/368/EEG van de Raad van 16 juli 1985 inzake de vergelijkbaarheid van de getuigschriften van vakbekwaamheid tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap.
De aanvrager bewijst zijn lichamelijke geschiktheid door met goed gevolg een medisch onderzoek te ondergaan.
De aanvrager bewijst zijn bedrijfsprofessionele psychologische geschiktheid door met goed gevolg een onderzoek te ondergaan.
De aanvrager bewijst zijn algemene vakbekwaamheid door met goed gevolg een examen af te leggen. »
Art. 33.In afdeling 2 ingevoegd bij artikel 30 wordt een artikel 37/2 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/2.Afgifte Iedere vergunningaanvraag wordt ingediend bij de veiligheidsinstantie door de kandidaat-treinbestuurder of door een entiteit die in naam en voor rekening van de kandidaat optreedt.
De veiligheidsinstantie geeft een vergunning zo spoedig mogelijk en uiterlijk een maand na ontvangst van alle benodigde stukken af.
Een vergunning wordt in één enkel exemplaar afgegeven. Een vergunning mag niet worden gedupliceerd, behalve door de veiligheidsinstantie, in geval dat om een duplicaat wordt gevraagd. »
Art. 34.In afdeling 2 ingevoegd bij artikel 30 wordt een artikel 37/3 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/3.Periodieke controles Teneinde zijn vergunning te kunnen behouden onderwerpt de houder ervan zich, overeenkomstig bijlage VI, 3.1., tot de leeftijd van 55 jaar ten minste om de drie jaar en nadien jaarlijks, aan periodieke examens en/of keuringen die betrekking hebben op de vereisten vermeld in artikel 37/1, vierde en vijfde lid.
Bij verlenging van een vergunning gaat de veiligheidsinstantie in het in artikel 37/6, § 1, 1° bedoelde register na of de treinbestuurder zich heeft onderworpen aan de in het eerste lid bedoelde examens en/of keuringen.
Indien de betrokkene een periodieke controle overslaat of die controle een negatief resultaat oplevert, is de procedure van artikel 37/15 van toepassing. »
Art. 35.In afdeling 2 ingevoegd bij artikel 30 wordt een artikel 37/4 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/4.Beëindiging van het dienstverband Wanneer een treinbestuurder niet langer voor een spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder werkt, dan stelt die of deze de veiligheidsinstantie daarvan onmiddellijk in kennis.
De vergunning blijft geldig zolang wordt voldaan aan de examens en/of keuringen bedoeld in artikel 37/3, eerste lid. »
Art. 36.In afdeling 2 ingevoegd bij artikel 30 wordt een artikel 37/5 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/5.Schorsing, intrekking De vergunning wordt ofwel geschorst of wel ingetrokken in de gevallen bedoeld in artikel 37/15, § 1 en in artikel 37/26, § 4, 1° en 2°. »
Art. 37.In afdeling 2 ingevoegd bij artikel 30 wordt een artikel 37/6 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/6.Registers en uitwisseling van gegevens § 1. De veiligheidsinstantie : 1° houdt een register bij van alle afgegeven, bijgewerkte, verlengde, gewijzigde, verlopen, geschorste, ingetrokken of als verloren, gestolen of vernietigd opgegeven vergunningen.Dit register bevat de gegevens van alle vergunningen. Deze gegevens moeten kunnen worden opgevraagd met behulp van het aan iedere treinbestuurder toegekende nationale nummer. Dit register wordt geregeld bijgewerkt; 2° verstrekt, op met redenen omkleed verzoek, inlichtingen over de status van voornoemde vergunningen aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, aan het Bureau of aan iedere werkgever van treinbestuurders, inbegrepen, voor de toepassing van artikel 37/21, de vorige werkgever van de treinbestuurder. § 2. Elke treinbestuurder heeft toegang tot zijn gegevens die in het register van de veiligheidsinstantie is opgeslagen en op verzoek wordt hem een afschrift van die gegevens verstrekt. § 3. De veiligheidsinstantie werkt met het Bureau samen om de interoperabiliteit van het in § 1 bedoelde register te verzekeren. »
Art. 38.In titel II, hoofdstuk V, van dezelfde wet, wordt een afdeling 3 ingevoegd, luidende : « Afdeling 3. Het bevoegdheidsbewijs »
Art. 39.In afdeling 3 ingevoegd bij artikel 38 wordt een artikel 37/7 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/7.Verantwoordelijkheid Iedere spoorwegonderneming en de spoorweginfrastructuurbeheerder staan altijd in voor het opleidings- en kwaliteitsniveau van hun personeel dat met de veiligheid verband houdende taken zoals bedoeld in artikel 17 en bijlage II, verricht. »
Art. 40.In afdeling 3 ingevoegd bij artikel 38 wordt een artikel 37/8 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/8.Eigendom, uitgever, geldigheid Het bevoegdheidsbewijs wordt uitgegeven door de spoorwegonderneming of door de spoorweginfrastructuurbeheerder die de treinbestuurder in dienst heeft of contracteert.
Het bevoegdheidsbewijs is eigendom van de onderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder. De treinbestuurders kunnen echter een eensluidend verklaard afschrift verkrijgen.
Het bevoegdheidsbewijs is enkel geldig voor de infrastructuur en het rollend materieel die daarin worden vermeld.
Ieder bevoegdheidsbewijs vermeldt de infrastructuur waarop de treinbestuurder mag rijden.
Ieder bevoegdheidsbewijs vermeldt het rollend materieel waarmee de treinbestuurder mag rijden.
Het bevoegdheidsbewijs laat het besturen toe van een trein in één of meer van de volgende categorieën : 1° categorie A : rangeerlocomotieven, werktreinen, onderhoudsspoorwagens en alle andere locomotieven die gebruikt worden voor het rangeren;2° categorie B : vervoer van reizigers en/of goederen. Een bevoegdheidsbewijs kan een machtiging voor alle categorieën bevatten, die alle Europese codes voor de verschillende types van voormelde categorieën A en B, omvat.
In afwijking van artikel 36, kan een spoorwegonderneming een treinbestuurder vrijstellen van de verplichting in het bezit te zijn van een geldig bevoegdheidsbewijs voor de betrokken infrastructuur, voor zover een andere treinbestuurder die wel in het bezit is van een dergelijk bevoegdheidsbewijs en die beschikt over de taalkennis die nodig is om met de vrijgestelde treinbestuurder te communiceren, tijdens het besturen naast de vrijgestelde treinbestuurder zit, en enkel in de volgende uitzonderlijke gevallen : 1° wanneer door de spoorweginfrastructuurbeheerder werd vastgesteld dat verstoringen van de spoordienst de omleiding van treinen of het onderhoud van de sporen noodzakelijk maken;2° voor uitzonderlijke eenmalige diensten waarvoor historische treinen worden gebruikt;3° voor uitzonderlijke eenmalige goederenvervoerdiensten, indien de spoorweginfrastructuurbeheerder hiermee instemt;4° voor het afleveren of demonstreren van een nieuwe trein of locomotief;5° voor het opleiden en examineren van treinbestuurders. De betrokken infrastructuurbeheerder of de veiligheidsinstantie kunnen de beslissing om gebruik te maken van deze mogelijkheid niet opleggen.
De infrastructuurbeheerder wordt voorafgaand op de hoogte gesteld telkens een beroep wordt gedaan op een bijkomende treinbestuurder zoals hierboven beschreven. »
Art. 41.In afdeling 3 ingevoegd bij artikel 38 wordt een artikel 37/9 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/9.Verwervingsvoorwaarden Een bevoegdheidsbewijs kan enkel worden verleend aan de houder van een vergunning.
De houder van een bevoegdheidsbewijs houdt zich aan de taalvoorwaarden die door de spoorweginfrastructuurbeheerder in functie van de lokalisatie van de infrastructuur waarvoor het bevoegdheidsbewijs wordt aangevraagd, zijn vastgesteld.
De kandidaat heeft met succes een examen afgelegd dat betrekking heeft op zijn beroepskennis en vakbekwaamheid betreffende de infrastructuur waarvoor het bevoegdheidsbewijs wordt aangevraagd, alsmede op zijn taalkennis.
De kandidaat heeft met succes een examen afgelegd dat betrekking heeft op zijn beroepskennis en vakbekwaamheid betreffende de voertuigen waarvoor het bevoegdheidsbewijs wordt aangevraagd.
De spoorwegonderneming of spoorweginfrastructuurbeheerder verstrekt aan de kandidaat een opleiding betreffende haar of zijn veiligheidsmanagementsysteem. »
Art. 42.In afdeling 3 ingevoegd bij artikel 38 wordt een artikel 37/10 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/10.Afgifte en bijwerking In overeenstemming met deze wet en haar uitvoeringsbesluiten en als onderdeel van het veiligheidsmanagementsysteem, stelt elke spoorwegonderneming en de spoorweginfrastructuurbeheerder de voor afgifte of bijwerking van het bevoegdheidsbewijs te volgen eigen procedures op, alsook de beroepsprocedures die treinbestuurders in de mogelijkheid stellen om te verzoeken om een herziening van een beslissing betreffende de uitgifte, de bijwerking, de schorsing dan wel de intrekking van een bevoegdheidsbewijs.
Indien de partijen geen overeenstemming bereiken, kunnen zij een beroep doen op de veiligheidsinstantie volgens de procedure voorzien in artikel 37/16, § 3.
De spoorwegondernemingen of de spoorweginfrastructuurbeheerder werkt het bevoegdheidsbewijs onmiddellijk bij of vervangt het afschrift, desgevallend, telkens wanneer de houder zijn afschrift heeft verloren of aanvullende machtigingen met betrekking tot het rollend materieel of de infrastructuur heeft verkregen. »
Art. 43.In afdeling 3 ingevoegd bij artikel 38 wordt een artikel 37/11 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/11.Periodieke controles Teneinde zijn bevoegdheidsbewijs te kunnen behouden, onderwerpt de houder zich op gezette tijden aan examens en/of keuringen die betrekking hebben op de in artikel 37/9, tweede, derde en vierde lid, genoemde eisen. De frequentie van deze examens en/of keuringen wordt bepaald door de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die de treinbestuurder in dienst heeft of contracteert, in functie van haar of zijn veiligheidsmanagementsysteem en met inachtneming van de minima die in bijlage XI zijn vastgesteld.
Bij elk van deze controles verklaart de afgever door een vermelding op het bevoegdheidsbewijs en in het in artikel 37/14, § 1, 1°, bedoelde register, dat de treinbestuurder aan de in het eerste lid bedoelde eisen voldoet.
Indien een periodieke controle wordt overgeslagen of een negatief resultaat oplevert, is de procedure van artikel 37/15 van toepassing. »
Art. 44.In afdeling 3 ingevoegd bij artikel 38 wordt een artikel 37/12 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/12.Beëindiging van het dienstverband Een bevoegdheidsbewijs verliest zijn geldigheid wanneer de houder niet langer in dienst is als treinbestuurder. De treinbestuurder ontvangt echter wel een eensluidend verklaard afschrift van het bevoegdheidsbewijs en van alle documenten waaruit zijn opleiding, zijn kwalificaties, zijn ervaring en zijn vakbekwaamheden blijken. Bij het vervolgens afgeven van een bevoegdheidsbewijs aan een treinbestuurder, neemt de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die de betrokken treinbestuurder zou aanwerven deze documenten in aanmerking. »
Art. 45.In afdeling 3 ingevoegd bij artikel 38 wordt een artikel 37/13 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/13.Schorsing, intrekking van het bevoegdheidsbewijs Wanneer om welke reden ook de vergunning wordt ingetrokken wordt tevens het bevoegdheidsbewijs ingetrokken.
Het bevoegdheidsbewijs wordt ofwel opgeschort ofwel ingetrokken : - in de gevallen vermeld in artikel 37/15 en in artikel 37/26, § 4, 3°; - ingeval van schorsing of intrekking van de vergunning, voor welk motief dan ook. »
Art. 46.In afdeling 3 ingevoegd bij artikel 38 wordt een artikel 37/14 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/14.Registers en uitwisseling van gegevens § 1. Elke spoorwegonderneming en de spoorweginfrastructuurbeheerder : 1° houdt een register bij, of zorgt dat er een register wordt bijgehouden, van alle afgegeven, bijgewerkte, verlengde, gewijzigde, verlopen, geschorste, ingetrokken of als verloren, gestolen of vernietigd opgegeven bevoegdheidsbewijzen of afschriften van bevoegdheidsbewijzen.Dit register bevat de gegevens van alle vergunningen alsook de gegevens betreffende de periodieke controles vermeld in artikel 37/11. Dit register wordt geregeld bijgewerkt; 2° werkt met de veiligheidsinstantie samen om met haar gegevens uit te wisselen en haar toegang te verlenen tot alle nodige informatie;3° verstrekt, op verzoek, inlichtingen betreffende de inhoud van de bevoegdheidsbewijzen aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, indien dit nodig is als gevolg van hun transnationale activiteiten. § 2. Elke treinbestuurder heeft toegang tot zijn gegevens die in het register van de spoorwegondernemingen of van de spoorweginfrastructuurbeheerder zijn opgeslagen en op verzoek wordt hem een afschrift van die gegevens verstrekt. § 3. De veiligheidsinstantie werkt met het Bureau samen om de interoperabiliteit van het in § 1 bedoelde register te verzekeren. »
Art. 47.In titel II, hoofdstuk V, van dezelfde wet, wordt een afdeling 4 ingevoegd, luidende : « Afdeling 4. Toezicht op bestuurders door spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder. »
Art. 48.In afdeling 4 ingevoegd bij artikel 47 wordt een artikel 37/15 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/15.§ 1. De spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder zijn verplicht erop toe te zien en na te zien dat de vergunningen en bevoegdheidsbewijzen van de treinbestuurders die zij in dienst hebben of contracteren, geldig zijn.
Zij voeren een systeem in voor het toezicht op hun treinbestuurders.
Indien de resultaten van dit toezichtsysteem aanleiding geven tot twijfel over de arbeidsgeschiktheid van een treinbestuurder en de wenselijkheid om zijn vergunning of bevoegdheidsbewijs te handhaven, dan nemen de spoorwegondernemingen of de spoorweginfrastructuurbeheerder onmiddellijk de nodige maatregelen. § 2. Indien een treinbestuurder meent dat zijn gezondheidstoestand aanleiding geeft tot twijfels over zijn arbeidsgeschiktheid, dan stelt hij de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder daar onmiddellijk van in kennis.
Zodra de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder constateert, of er door een arts van in kennis wordt gesteld, dat de gezondheid van een treinbestuurder zodanig is verslechterd dat er aanleiding is te twijfelen aan zijn arbeidsgeschiktheid, dan neemt die onmiddellijk de nodige maatregelen, daaronder inbegrepen een keuring en, zo nodig, de intrekking van het bevoegdheidsbewijs alsook de bijwerking van het in artikel 37/14, §1, 1° bedoelde register.
Daarnaast waarborgt hij dat de treinbestuurder tijdens de dienst op geen enkel moment onder invloed verkeert van welke stof dan ook, die zijn concentratievermogen, waakzaamheid of gedrag zou kunnen beïnvloeden. Van elk geval van arbeidsongeschiktheid die langer duurt dan drie maanden, wordt de veiligheidsinstantie onmiddellijk in kennis gesteld. »
Art. 49.In titel II, hoofdstuk V, van dezelfde wet, wordt een afdeling 5 ingevoegd, luidende : « Afdeling 5. Taken en beslissingen van de veiligheidsinstantie »
Art. 50.In afdeling 5 ingevoegd bij artikel 49 wordt een artikel 37/16 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/16.Taken van de veiligheidsinstantie § 1. Los van artikel 12, 11°, vervult de veiligheidsinstantie de volgende taken op een transparante en niet-discriminerende wijze : 1° de afgifte en het bijwerken van vergunningen, en het verstrekken van duplicaten, overeenkomstig artikelen 37 en 37/2;2° zich verzekeren van de organisatie van de periodieke examens en/of keuringen, zoals bepaald in artikel 37/3;3° de schorsing en intrekking van vergunningen, en het toezenden aan de uitgever van het betrokken bevoegdheidsbewijs, van met redenen omklede verzoeken tot schorsing van bevoegdheidsbewijzen, overeenkomstig artikel 37/26;4° de erkenning van personen of entiteiten, overeenkomstig artikelen 37/19 en 37/20;5° ervoor zorgen dat een register van geaccrediteerde of erkende personen en entiteiten wordt bekendgemaakt en dat dit register wordt bijgewerkt, overeenkomstig artikel 37/17;6° het bijhouden en bijwerken van een register van vergunningen, overeenkomstig artikelen 37/3 en 37/6, § 1, 1°;7° het toezicht op het in artikel 37/24 bedoelde certificeringsproces voor treinbestuurders;8° het uitvoeren van inspecties als bedoeld in artikel 37/26;9° het vaststellen van nationale criteria voor examinatoren in overeenstemming met artikel 37/22, vijfde lid. § 2. De veiligheidsinstantie reageert snel op verzoeken om informatie en doet zo nodig zelf onmiddellijk een verzoek om aanvullende informatie hangende de aanvraag van een vergunning. § 3. De werkgever en de treinbestuurder beschikken binnen de veiligheidsinstantie over een administratieve beroepsprocedure op grond waarvan kan worden verzocht om de herziening van een beslissing die door een andere instantie dan de veiligheidsinstantie krachtens deze wet werd genomen. »
Art. 51.In titel II, hoofdstuk V, van dezelfde wet wordt een afdeling 6 ingevoegd, luidende : « Afdeling 6. Opleiding en examinering van de treinbestuurders »
Art. 52.In afdeling 6 ingevoegd bij artikel 51 wordt een artikel 37/17 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/17.Opleiding, examinering, erkenning De lesgevers of opleidingscentra worden erkend door de veiligheidsinstantie voor de taken vermeld in artikelen 37/19, eerste lid, 37/20, eerste en tweede lid, en 37/22.
De erkenning verplicht de lesgevers of opleidingscentra ertoe op billijke en niet-discriminerende wijze toegang te verlenen tot de opleidingen telkens deze opleidingen noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verkrijgingsvoorwaarden van het veiligheidscertificaat of, desgevallend, van de veiligheidsvergunning.
De erkenning verplicht de lesgevers of opleidingscentra ertoe kwalitatieve opleidingsdiensten ter beschikking te stellen van de spoorwegondernemingen en van de spoorweginfrastructuurbeheerder met dien verstande dat een redelijke en niet-discriminerende prijs wordt toegepast. De prijs dient in verhouding te staan tot de kosten van de dienstverlening en mag een winstmarge bevatten.
De erkenning berust op criteria van onafhankelijkheid, bekwaamheid en onpartijdigheid en op de beoordeling van het dossier.
Het criterium van onafhankelijkheid is niet van toepassing op opleidingstaken met betrekking tot : - algemene vakkennis, bedoeld in bijlage VIII; - taalkennis, bedoeld in bijlage X, 8; - vakkennis met betrekking tot het rollend materieel, bedoeld in bijlage IX; - vakkennis betreffende de infrastructuur, bedoeld in bijlage X, 1 tot 7.
De veiligheidsinstantie zorgt ervoor dat het register van personen en entiteiten die op grond van deze wet werden erkend, wordt gepubliceerd en bijgewerkt. »
Art. 53.In afdeling 6 ingevoegd bij artikel 51 wordt een artikel 37/18 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/18.Opleiding De opleiding van treinbestuurders omvat een deel dat betrekking heeft op de vergunning, dat handelt over de algemene vakkennis, en een deel dat betrekking heeft op het bevoegdheidsbewijs, dat handelt over de specifieke vakkennis.
De kandidaat-treinbestuurders hebben op billijke en niet-discriminerende wijze toegang tot de opleiding die nodig is om te voldoen aan de verwervingsvoorwaarden van de vergunning en het bevoegdheidsbewijs. »
Art. 54.In afdeling 6 ingevoegd bij artikel 51 wordt een artikel 37/19 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/19.Opleiding - vergunning De opleidingstaken die betrekking hebben op de algemene vakkennis bedoeld in artikel 37/1, zesde lid, worden verricht door lesgevers of opleidingscentra die erkend zijn overeenkomstig artikel 37/17.
Wat de vergunning betreft, blijft het algemene stelsel voor de erkenning van beroepskwalificaties als bepaald bij Richtlijn 2005/36/EG van toepassing op de erkenning van de beroepskwalificaties van treinbestuurders die onderdaan van een lidstaat zijn en hun opleidingsbewijs in een derde land hebben behaald. »
Art. 55.In afdeling 6 ingevoegd bij artikel 51 wordt een artikel 37/20 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/20.Opleiding - Bevoegdheidsbewijs De opleidingstaken die betrekking heeft op de taalkennis bedoeld in artikel 37/9, tweede lid, en op de vakbekwaamheid met betrekking tot rollend materiaal bedoeld in artikel 37/9, vierde lid, worden verricht door lesgevers of opleidingscentra die erkend zijn overeenkomstig artikel 37/17.
De opleidingstaken die betrekking hebben op de kennis van infrastructuur bedoeld in artikel 37/9, eerste lid, met inbegrip van kennis van spoorlijnen, exploitatievoorschriften en -procedures, worden verricht door lesgevers of opleidingscentra die erkend zijn overeenkomstig artikel 37/17.
Er wordt een permanent opleidingsproces gerealiseerd om te zorgen dat het personeel ter zake deskundig blijft, overeenkomstig bijlage II, 2.1 e). »
Art. 56.In afdeling 6 ingevoegd bij artikel 51 wordt een artikel 37/21 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/21.Verhalen van opleidingskosten In het geval dat een treinbestuurder van een spoorwegonderneming of een spoorweginfrastructuurbeheerder vrijwillig vertrekt naar een andere spoorwegonderneming of spoorweginfrastructuurbeheerder, betaalt die andere spoorwegonderneming of spoorweginfrastructuurbeheerder een vergoeding aan de voormalige werkgever om de door deze gedane investeringen voor de opleiding van de betrokken treinbestuurder te compenseren. » De in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt vastgesteld op redelijke basis, met inachtneming van : - het tijdsverloop tussen het einde van de opleiding en de aanwerving van de bestuurder; - het onmiddellijk nut van de opleiding voor de nieuwe werkgever. ».
Art. 57.In afdeling 6 ingevoegd bij artikel 51 wordt een artikel 37/22 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/22.Examens Voor het deel dat betrekking heeft op de vergunning worden de examens voor het beoordelen van de vereiste kennis alsmede de opleidingscentra onder de erkende personen en instanties bepaald bij de vaststelling van de procedure die wordt gevolgd voor het verkrijgen van de vergunning overeenkomstig artikel 37/2, eerste lid.
Voor het deel dat betrekking heeft op het bevoegdheidsbewijs worden de examens voor het beoordelen van de vereiste kennis alsmede de met deze taak belaste lesgevers of opleidingscentra bepaald door de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder onder de erkende lesgevers of opleidingscentra bij de vaststelling van de procedure die wordt gevolgd voor het verkrijgen van het bevoegdheidsbewijs overeenkomst artikel 37/10.
De in het eerste en tweede lid bedoelde examens worden zodanig georganiseerd dat belangenverstrengeling wordt vermeden.
Wat de in het tweede lid bedoelde examens betreft, mag de door de Koning erkende examinator deel uitmaken van de spoorwegonderneming of van de spoorweginfrastructuurbeheerder die het bevoegdheidsbewijs afgeeft.
De keuze van de examinatoren en de examens kan geschieden op grond van Europese criteria vastgesteld op basis van een door het Bureau voorbereide ontwerptekst. Tot de inwerkingtreding van dergelijke criteria geschiedt de keuze van de examinatoren en de examens op grond van nationale criteria.
Ter afsluiting van de opleiding wordt een theorie- en praktijkexamen georganiseerd. De rijvaardigheid wordt beoordeeld aan de hand van een rijproef op het net. Ook kan van simulators gebruik worden gemaakt om na te gaan of de treinbestuurder onder bijzonder moeilijke omstandigheden goed presteert en de exploitatievoorschriften juist toepast. »
Art. 58.In titel II, hoofdstuk V, van dezelfde wet, wordt een afdeling 7 ingevoegd, luidende : « Afdeling 7. Ander treinpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht »
Art. 59.In afdeling 7 ingevoegd bij artikel 58 wordt een artikel 37/23 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/23.Opleiding, vergunning § 1. Het andere treinpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht, dient een opleiding te volgen die vervolgens door examens wordt afgesloten. Indien deze examens met goed gevolg worden afgelegd, wordt een attest van begeleider afgegeven.
De lesgevers of opleidingscentra belast met het verlenen van opleidingsdiensten aan het ander treinpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht, worden erkend door de veiligheidsinstantie.
De erkenning verplicht de lesgevers of opleidingscentra ertoe op billijke en niet-discriminerende wijze toegang te verlenen tot de opleidingen voor ander treinpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht, telkens deze opleidingen noodzakelijk zijn om te voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het veiligheidscertificaat of, desgevallend, van de veiligheidsvergunning.
De erkenning verplicht de lesgevers of opleidingscentra ertoe kwalitatieve opleidingsdiensten ter beschikking te stellen van de spoorwegondernemingen tegen een redelijke en niet-discriminerende prijs. De prijs dient in verhouding te staan tot de kosten van de dienstverlening en mag een winstmarge bevatten.
De erkenning berust op criteria van onafhankelijkheid, bekwaamheid en onpartijdigheid.
De veiligheidsinstantie zorgt ervoor dat het register van personen en organisaties die op grond van deze wet werden erkend, wordt gepubliceerd en bijgewerkt. § 2. Het attest van begeleider is eigendom van de houder ervan en wordt afgegeven door de veiligheidsinstantie.
Een attest van begeleider mag enkel worden afgegeven aan personen die de volle leeftijd van achttien jaar hebben bereikt. § 3. De in andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte gevestigde treinbegeleiders die in België hun diensten willen verlenen, delen dit mee door middel van een voorafgaande schriftelijke verklaring zoals voorzien in artikel 9, § 2, van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties, zonder toevoeging weliswaar van de gegevens betreffende verzekeringsdekking of soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid. Wel dienen de in artikel 9, § 2, van voormelde wet bedoelde documenten aan die verklaring te worden toegevoegd. De veiligheidsinstantie past de in artikel 9, § 4, van voormelde wet systematisch toe. Hiertoe gaat de veiligheidsinstantie onder meer na of de attesten met betrekking tot de taalkennis van de kandidaten werden opgemaakt in overeenstemming met de voorschriften van de TSI exploitatie die de vereiste taalniveaus voor de veiligheidstaken vaststelt. »
Art. 60.In titel II, hoofdstuk V, van dezelfde wet, wordt een afdeling 8 ingevoegd, luidende : « Afdeling 8. Controles en sancties »
Art. 61.In afdeling 8, ingevoegd bij artikel 60 wordt een artikel 37/24 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/24.Kwaliteitsnormen De veiligheidsinstantie ziet erop toe dat er in het kader van een kwaliteitsnormeringssysteem voortdurend controle is op alle activiteiten in verband met de opleiding, de beoordeling van vakbekwaamheid en het bijwerken van vergunningen en bevoegdheidsbewijzen. Deze verplichting geldt niet voor activiteiten die reeds gedekt zijn door de veiligheidsmanagementsystemen die overeenkomstig titel II, hoofdstuk IV zijn ingesteld door de spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder. »
Art. 62.In afdeling 8 ingevoegd bij artikel 60 wordt een artikel 37/25 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/25.Onafhankelijke evaluatie De veiligheidsinstantie ziet erop toe dat er elke vijf jaar en voor de eerste keer in 2014 een onafhankelijke evaluatie plaatsvindt van de procedures voor de verwerving en beoordeling van vakkennis en vakbekwaamheden, alsmede van het systeem voor de afgifte van vergunningen en bevoegdheidsbewijzen. Dit geldt niet voor activiteiten die reeds gedekt zijn door de veiligheidsmanagementsystemen die overeenkomstig Richtlijn 2004/49/EG zijn ingesteld door spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders. De evaluatie wordt verricht door gekwalificeerde personen die niet zelf bij de activiteiten in kwestie betrokken zijn.
De resultaten van deze onafhankelijke evaluaties worden afdoende gestaafd door bewijsstukken en onder de aandacht van de veiligheidsinstantie gebracht. De veiligheidsinstantie beveelt de minister de maatregelen aan die geschikt zijn ter correctie van elke tekortkoming die bij de onafhankelijke evaluatie aan het licht zou zijn gekomen. »
Art. 63.In afdeling 8 ingevoegd bij artikel 60 wordt een artikel 37/26 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/26.Controles door de veiligheidsinstantie § 1. De veiligheidsinstantie kan te allen tijde de maatregelen nemen die nodig zijn om aan boord van treinen die op het Belgische net rijden, te controleren of de treinbestuurders in het bezit zijn van de overeenkomstig deze wet afgegeven documenten. § 2. Los van de in § 1 bedoelde controle kan de veiligheidsinstantie in het geval van een tijdens het werk begane onachtzaamheid, controleren of de betrokken treinbestuurder voldoet aan de in artikel 37/9, derde en vierde lid, neergelegde eisen. § 3. De veiligheidsinstantie kan overgaan tot een onderzoek naar de naleving van deze wet door treinbestuurders, spoorwegondernemingen, de spoorweginfrastructuurbeheerder, examinatoren en opleidingscentra. § 4. Indien de veiligheidsinstantie van oordeel is dat een treinbestuurder niet langer aan één of meer gestelde eisen voldoet, neemt zij de volgende maatregelen : 1° indien het een door de veiligheidsinstantie afgegeven vergunning betreft, schorst de veiligheidsinstantie de vergunning.De schorsing is voorlopig of definitief, al naar gelang van de grootte van het risico voor de spoorwegveiligheid. Zij deelt onmiddellijk haar met redenen omklede beslissing mee aan de betrokken treinbestuurder en zijn werkgever. Voorts deelt zij mee welke procedure gevolgd moet worden om opnieuw de vergunning te verkrijgen; 2° indien het een door een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat afgegeven vergunning betreft, kan de veiligheidsinstantie zich tot deze autoriteit wenden met een met redenen omkleed verzoek om een aanvullende controle of tot schorsing van de vergunning.De veiligheidsinstantie stelt de Europese Commissie en de andere bevoegde autoriteiten van haar gemotiveerd verzoek in kennis. In afwachting van de kennisgeving van de beslissing van de betrokken autoriteit van afgifte, mag de veiligheidsinstantie een treinbestuurder verbieden om op het Belgische net actief te zijn. Indien de veiligheidsinstantie op haar beurt een met redenen omkleed verzoek met betrekking tot een vergunning die zij heeft afgegeven, ontvangt, behandelt zij dit verzoek binnen de vier weken en deelt zij haar beslissing mee aan de verzoekende instantie. Ook in dit geval stelt de veiligheidsinstantie de Europese Commissie en andere bevoegde autoriteiten van de beslissing in kennis; 3° indien het een bevoegdheidsbewijs betreft, wendt de veiligheidsinstantie zich tot de instantie van afgifte met een verzoek om een aanvullende controle of tot schorsing van het bevoegdheidsbewijs.De instantie van afgifte neemt passende maatregelen en brengt binnen vier weken verslag uit aan de veiligheidsinstantie. In afwachting van het verslag van de instantie van afgifte mag de veiligheidsinstantie een treinbestuurder verbieden om op het Belgische net actief te zijn. Zij stelt de Europese Commissie en de andere bevoegde autoriteiten daarvan in kennis.
De veiligheidsinstantie neemt een beslissing over het handhaven van haar eventueel verbod om op het Belgisch net actief te zijn, binnen de tien dagen na ontvangst van het in het eerste lid, 3°, bedoelde verslag.
Zonder afbreuk te doen aan artikel 27 van de wet betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur, onderneemt de veiligheidsinstantie, wanneer zij van oordeel is dat een bepaalde treinbestuurder een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid op het spoor, in elk geval onmiddellijk de nodige maatregelen, bijvoorbeeld door de spoorweginfrastructuurbeheerder te verzoeken de trein tot stilstand te brengen en door de treinbestuurder zo lang als nodig te verbieden op het Belgische net actief te zijn. Zij stelt de Europese Commissie en de andere bevoegde autoriteiten daarvan in kennis.
De veiligheidsinstantie betekent onmiddellijk haar gemotiveerde beslissing aan de belanghebbende en aan zijn werkgever, onder vermelding, in voorkomend geval, van de voorwaarden en de procedure voor het terugkrijgen van het bevoegdheidsbewijs, onverminderd het recht van verhaal waarin artikel 37/16, § 3 voorziet.
In alle gevallen werkt de veiligheidsinstantie het in artikel 37/6 bedoelde register bij. § 5. Als de veiligheidsinstantie de mening is toegedaan dat een door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat in het kader van § 4 genomen besluit niet aan de relevante criteria voldoet, dan wordt de kwestie voorgelegd aan de Europese Commissie. De veiligheidsinstantie kan het aan de treinbestuurder krachtens § 4 opgelegde verbod om op haar grondgebied treinen te besturen handhaven tot de Commissie haar advies uitbrengt. »
Art. 64.In titel II, hoofdstuk V, van dezelfde wet, wordt een afdeling 9 ingevoegd, luidende : « Afdeling 9. Machtigingen aan de Koning »
Art. 65.In afdeling 9, ingevoegd bij artikel 64, wordt een artikel 37/27 ingevoegd, luidende : «
Art. 37/27.§ 1. De Koning bepaalt, inzake vergunningen voor treinbestuurders : 1° de voorschriften, zoals bepaald in bijlage V, waaraan elke vergunning als bedoeld in artikel 37 dient te voldoen totdat een Europees model wordt aangenomen; 2° de criteria voor de erkenning van personen of instellingen belast met het medisch onderzoek bedoeld in artikel 37/1, vierde lid en de nadere regels met betrekking tot dat medisch onderzoek, met dien verstande dat deze regels tenminste moeten voldoen aan de in bijlage VI, 1.1, 1.2, 1.3 en 2.1, bepaalde criteria; 3° de criteria voor de erkenning van personen of instellingen belast met het bedrijfspsychologisch examen bedoeld in artikel 37/1, vijfde lid, en de nadere regels met betrekking tot dat onderzoek, met dien verstande dat deze regels ten minste moeten voldoen aan de in bijlage VI, 2.2, bepaalde criteria; 4° de nadere regels met betrekking tot het beroepsexamen bedoeld in artikel 37/1, zesde lid, dat handelt over de algemene materies zoals beschreven in bijlage VIII;5° op advies van de veiligheidsinstantie, de te volgen procedure voor de afgifte van een nieuwe vergunning als bedoeld in artikel 37/2, de bijwerking van de in de vergunning vermelde gegevens, de verlenging of het bekomen van een duplicaat ervan;6° de te volgen procedure voor de periodieke controles bedoeld in artikel 37/3, eerste lid, met dien verstande dat de Koning ook de frequentie van die controles kan verhogen;7° de gegevens van elke vergunning die in het in artikel 37/6, § 1 bedoelde register dienen voor te komen. § 2. De Koning bepaalt, inzake bevoegdheidsbewijzen voor treinbestuurders : 1° de voorschriften waaraan elk bevoegdheidsbewijs als bedoeld in artikel 37/8 dient te voldoen;2° de wijze waarop de houder van het bevoegdheidsbewijs dient te voldoen aan de taalvoorwaarden bedoeld in artikel 37/9, tweede lid, met dien verstande dat tenminste moet worden voldaan aan de kennis bedoeld in bijlage X, 8;3° de materies waarvan de kennis wordt getoetst door middel van het in artikel 37/9, derde lid, bedoelde examen met dien verstande dat tenminste die materies tot de in bijlage X vermelde materies behoren;4° de materies waarvan de kennis wordt getoetst door middel van het in artikel 37/9, vierde lid bedoelde examen met dien verstande dat tenminste die materies tot de in bijlage IX vermelde materies behoren;5° in overeenstemming met bijlage XI, de minimale periodiciteit van de examens en/of keuringen bedoeld in artikel 37/11, eerste lid;6° de gegevens van elk bevoegdheidsattest die in het in artikel 37/14, § 1, 1°, bedoelde register dienen voor te komen;7° de nadere regels met betrekking tot het in artikel 37/15, § 1, tweede lid, bedoelde examen. § 3. Inzake vergunningen en bevoegdheidsbewijzen voor treinbestuurders bepaalt de Koning de regels die nodig zijn om het risico op vervalsing van de vergunningen en bevoegdheidsbewijzen alsook op verandering van de inhoud van het register bedoeld in de artikelen 37/6 en 37/14, te vermijden. § 4. Inzake opleiding en examinering van treinbestuurders bepaalt de Koning : 1° bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels voor de organisatie en de minimuminhoud van de opleiding en de examens bedoeld in artikel 37/17 alsook de nadere regels voor de afgifte van de documenten die bewijskracht hebben ter zake van de door de treinbestuurders gevolgde opleiding en afgelegde examens;2° bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden waaraan de lesgevers en opleidingscentra moeten voldoen om te worden erkend, overeenkomstig artikel 37/17, tweede lid, alsmede de erkenningsprocedure;3° de algemene beroepskennis die vereist is voor de vergunning en de specifieke beroepskennis die vereist is voor het bevoegdheidsbewijs bedoeld in artikel 37/19, eerste lid en 37/20;4° de methode van de opleiding bedoeld in artikelen 37/17 tot en met 37/21, in overeenstemming met de in bijlage VII vermelde criteria;5° de gedetailleerde doelstellingen van de opleiding bedoeld in de artikelen 37/17 tot en met 37/21, in overeenstemming met de in bijlage VIII vermelde criteria voor de vergunning en de in bijlagen IX en X vermelde criteria voor het bevoegdheidsbewijs;6° op advies van de veiligheidsinstantie, de nationale criteria waaraan de keuze van examinatoren en examens is onderworpen tot de inwerkingtreding van de in artikel 37/22, vijfde lid, bedoelde Europese criteria. § 5. Inzake certificering van het ander treinpersoneel bepaalt de Koning : 1° bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels voor de organisatie en de minimuminhoud van de opleiding en de examens bedoeld in artikel 37/23, § 1, alsook de nadere regels voor de afgifte van de documenten die bewijskracht hebben ter zake van de opleiding die wordt gevolgd en de examens die worden afgelegd door ander treinpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht;2° bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden waaraan de lesgevers en opleidingscentra die opleidingsdiensten verstrekken aan ander treinpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht, moeten voldoen om te worden erkend, overeenkomstig artikel 37/23, § 1, derde lid, alsmede de erkenningsprocedure;3° de vereisten waaraan het attest van begeleider bedoeld in artikel 37/23, § 1, eerste lid, moet voldoen, alsook de psychologische en medische voorwaarden en de vereiste vakbekwaamheid waaraan de houder dient te voldoen opdat het hem wordt afgeleverd;4° de nadere regels voor de afgifte, verlenging, herziening, schorsing en intrekking van het attest van begeleider bedoeld in artikel 37/23, § 1, eerste lid.»
Art. 66.In titel II van dezelfde wet wordt het opschrift van hoofdstuk VI vervangen als volgt : « Hoofdstuk VI. Onderhoud van voertuigen »
Art. 67.In titel II, hoofdstuk VI, van dezelfde wet wordt artikel 38 vervangen als volgt : «
Art. 38.Met het onderhoud belaste entiteit Elk voertuig krijgt, voordat het in dienst wordt gesteld of op het net wordt gebruikt, door de houder een met het onderhoud belaste entiteit toegewezen. Die entiteit wordt in het NVR ingeschreven.
Onder meer een spoorwegonderneming, een spoorweginfrastructuurbeheerder of een houder kunnen een met het onderhoud belaste entiteit zijn. »
Art. 68.In titel II, hoofdstuk VI, van dezelfde wet wordt artikel 39 vervangen als volgt : «
Art. 39.Verantwoordelijkheid van de met het onderhoud belaste entiteit Los van de verantwoordelijkheid van de spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder voor de veilige werking van een trein, zoals bedoeld in artikel 21, zorgt de met het onderhoud belaste entiteit er door middel van een onderhoudssysteem voor dat de voertuigen waarvan zij met het onderhoud belast is, in een veilige staat van werking zijn. Te dien einde zorgt de met het onderhoud belaste entiteit ervoor dat de voertuigen worden onderhouden in overeenstemming met : 1° het onderhoudsdossier van elk voertuig;en 2° de geldende voorschriften met inbegrip van de onderhoudsregels en de bepalingen met betrekking tot de TSI's. Het onderhoud wordt uitgevoerd door de met het onderhoud belaste entiteit of wordt door haar uitbesteed. »
Art. 69.In titel II, hoofdstuk VI, van dezelfde wet wordt artikel 40 vervangen als volgt : «
Art. 40.Certificering van een met het onderhoud belaste entiteit Voor wat goederenwagons betreft, wordt elke met het onderhoud belaste entiteit gecertificeerd door een organisatie die werd geaccrediteerd conform de procedure voorzien in het koninklijk besluit van 31 januari 2006 tot oprichting van het BELAC accreditatiesysteem van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling.
In afwijking van het eerste lid, wordt de naleving van de voorschriften vervat in de certificeringsregeling die zal worden vastgesteld door de Koning op basis van de vereisten bedoeld in artikel 41, gecontroleerd door de veiligheidsinstantie, indien de met het onderhoud belaste entiteit een spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder is. Deze controle geschiedt in overeenstemming met de procedures bedoeld in titel II, hoofdstuk IV en wordt bevestigd in het kader van de veiligheidsvergunning voor de spoorweginfrastructuurbeheerder en in het kader van het veiligheidscertificaat voor de spoorwegonderneming. »
Art. 70.In titel II, hoofdstuk VI, van dezelfde wet wordt artikel 41 vervangen als volgt : «
Art. 41.Certificeringsregeling van een met het onderhoud belaste entiteit De certificeringsregeling van de met het onderhoud belaste entiteit bevestigt ten minste de naleving van de in artikel 39 bedoelde vereisten alsmede van de volgende vereisten : 1° de met het onderhoud belaste entiteit heeft het onderhoudssysteem vastgesteld;2° het model en de geldigheid van het aan de met het onderhoud belaste entiteit afgegeven certificaat;3° de criteria voor de accreditering of erkenning van de instanties die belast zijn met de afgifte van de certificaten en voor de controles die noodzakelijk zijn voor de werking van de certificatieregeling;4° de datum van de inwerkingstelling van de certificeringsregeling, met inbegrip van een overgangsperiode van één jaar voor bestaande met het onderhoud belaste entiteiten. De Koning bepaalt de procedure die wordt gevolgd voor de certificering van de met het onderhoud belaste entiteiten in overeenstemming met de eisen vermeld in het eerste lid.
Tot de inwerkingtreding van de door het Bureau uitgewerkte Europese criteria, worden nationale criteria door de Koning vastgesteld. »
Art. 71.In titel II, hoofdstuk VI, van dezelfde wet wordt artikel 42 vervangen als volgt : «
Art. 42.Geldigheid De overeenkomstig Richtlijn 2004/49/EG van het europese parlement en de raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (spoorwegveiligheidsrichtlijn) door andere lidstaten afgegeven certificaten zijn geldig op het Belgisch grondgebied. »
Art. 72.In titel II, hoofdstuk VI, van dezelfde wet wordt een artikel 42/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 42/1.Afwijkingen In de volgende gevallen kan de Koning bepalen dat aan de hand van alternatieve maatregelen mag worden voldaan aan de verplichting om de met het onderhoud belaste entiteit aan te wijzen en te certificeren : 1° voertuigen die in een derde land geregistreerd zijn en die worden onderhouden overeenkomstig de wetgeving van dat land;2° voertuigen die gebruikt worden op netten of spoorweglijnen waarvan de spoorbreedte verschilt van die van het algemene spoorwegnet binnen de Gemeenschap en waarvoor aan de in artikel 39, eerste lid, 2° vermelde voorschriften wordt voldaan door middel van internationale overeenkomsten met derde landen;3° in artikel 4 bedoelde voertuigen evenals bijzonder transport of militair materieel waarvoor de nationale veiligheidsinstantie vóór de indienststelling een ad hoc-vergunning moet afleveren.In dit geval worden voor periodes van maximaal vijf jaar afwijkingen toegestaan.
Deze andere vereisten worden toegepast middels door de veiligheidsinstantie toe te kennen afwijkingen : 1° op het moment van de registratie van voertuigen, wat de aanwijzing van de met het onderhoud belaste entiteit betreft;2° op het moment van de afgifte van de veiligheidsvergunning en van de veiligheidscertificaten aan de spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder, voor wat de aanwijzing of de certificering van de met het onderhoud belaste entiteit betreft. De in het tweede lid bedoelde afwijkingen worden kenbaar gemaakt en gerechtvaardigd in het jaarlijkse veiligheidsverslag bedoeld in artikel 15. »
Art. 73.In artikel 45 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Het onderzoeksorgaan kan onderzoeken voeren naar niet in het eerste lid 1 bedoelde exploitatieongevallen en -incidenten of naar ongevallen en incidenten met een weerslag op de exploitatie, volgens de door de Koning bepaalde regels.»; 2° het artikel wordt aangevuld met twee leden, luidende : « Door het onderzoeksorgaan wordt een gegevensbank met betrekking tot alle exploitatieongevallen en -incidenten en alle onderzoeken en analyses naar ongevallen en incidenten alsmede de daaruit voortvloeiende gevolgtrekkingen, opgericht en bijgewerkt. De veiligheidsinstantie heeft toegang tot de in het derde lid bedoelde gegevensbank. »
Art. 74.Artikel 60 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 60.De bepalingen van titel II, hoofdstuk V, hoofdstuk voorafgaand aan titel II, hoofdstuk V, ingevoerd door de wet van 26 januari 2010 tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft, blijven van toepassing tot het in fazen van toepassing worden van de bepalingen van het nieuwe hoofdstuk V. Deze bepalingen zullen van toepassing worden als volgt : 1° ten laatste vanaf 30 oktober 2011 worden de vergunningen en bevoegdheidsbewijzen overeenkomstig de bepalingen van titel II, nieuw hoofdstuk V afgegeven aan de bestuurders die grensoverschrijdende diensten, cabotagediensten of goederendiensten in een andere lidstaat verrichten, of die in ten minste twee lidstaten van de Europese Gemeenschappen werkzaam zijn, onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 60/1, eerste en tweede lid; Vanaf dezelfde datum worden alle treinbestuurders die de bovengenoemde diensten verrichten, met inbegrip van diegenen die nog geen vergunning of bevoegdheidsbewijs overeenkomstig titel II, nieuw hoofdstuk V hebben gekregen, onderworpen aan de periodieke controles bedoeld in de artikelen 37/3 en 37/11; 2° ten laatste twee jaar na het aanleggen van de registers bedoeld in de artikelen 37/6 en 37/14, worden alle nieuwe bevoegdheidsbewijzen en vergunningen afgeleverd overeenkomstig titel II, nieuw hoofdstuk V, onder voorbehoud van artikel 60/1, eerste en tweede lid;3° ten laatste zeven jaar na het aanleggen van de registers bedoeld in de artikelen 37/6 en 37/14, zijn alle bestuurders in het bezit van vergunningen en bevoegdheidsbewijzen in overeenstemming met deze wet. De instanties belast met de aflevering nemen alle vakbekwaamheden die door elke bestuurder reeds waren verworven, in aanmerking, zodanig dat dit vereiste geen enkele onnodige administratieve of financiële last met zich brengt. De eerder verleende vergunningen voor treinbestuurder worden zoveel mogelijk gewaarborgd. De instanties belast met de aflevering kunnen niettemin beslissen dat voor een bestuurder of voor een groep bestuurders, volgens het geval, examens en/ of een bijkomende opleiding nodig zijn voor het afleveren van vergunningen en/of bevoegdheidsbewijzen op grond van deze wet. »
Art. 75.In dezelfde wet wordt een artikel 60/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 60/1.Treinbestuurders die overeenkomstig de bepalingen die van toepassing waren vóór het van toepassing worden van artikel 60, 1° of 2° vergund waren om treinen te besturen, mogen op grond van hun rechten hun beroepsbezigheden verderzetten voor een duur van ten hoogste zeven jaar na het aanleggen van de registers bedoeld in de artikelen 37/6 en 37/14. De certificering van leerlingen-treinbestuurders die vóór het van toepassing worden van artikel 60, 1° of 2° gestart zijn met een goedgekeurd onderwijs- en opleidingsprogramma of met een goedgekeurde opleiding, wordt verricht overeenkomstig de bepalingen die bestonden vóór het in werking treden van de wet van 26 januari 2010 tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft.
De veiligheidsinstantie, de spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder zorgen ervoor dat de periodieke controles die beantwoorden aan die bedoeld in de artikelen 37/3 en 37/11 geleidelijk aan toegepast worden op treinbestuurders die nog geen overeenkomstig Richtlijn 2007/59/EG afgeleverde vergunningen en bevoegdheidsbewijzen bezitten. »
Art. 76.Artikel 62 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 77.In dezelfde wet worden bijlagen V, VI, VII, VIII, IX, X en XI ingevoegd die als bijlage zijn gevoegd bij deze wet. HOOFDSTUK 4. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 78.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, alle bepalingen aannemen die nodig zijn voor de omzetting van artikel 10, 3 ter van Richtlijn 91/440/EG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, ingevoegd bij Richtlijn 2007/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007. Die bepalingen kunnen bepalingen van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur wijzigen, vervangen, aanvullen of opheffen.
De bij het eerste lid aan de Koning toegekende bevoegdheid loopt ten einde op 3 december 2011.
Een op grond van het eerste lid vastgesteld besluit wordt geacht nooit uitwerking te hebben gehad, indien het niet bij wet wordt bekrachtigd binnen het jaar na zijn inwerkingtreding.
Art. 79.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur;2° het koninklijk besluit van 17 november 2003 houdende uitvoering van de hoofdstukken III, V en VI van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur;3° het ministerieel besluit van 14 maart 2003 ter uitvoering van het artikel 100 van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur;4° het ministerieel besluit van 19 februari 2004 houdende goedkeuring van de netverklaring.
Art. 80.De artikelen 37 en 46 treden in werking op 30 oktober 2011.
Artikel 59 treedt in werking op 3 december 2010.
De Koning kan voor het in het tweede lid vermelde artikel een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in dat lid.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 26 januari 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DECLERCK Nota (1) Zitting 2009-2010. Kamer van volksvertegenwoordigers : Stukken. - Wetsontwerp, 52-2247. - Nr. 1. - Amendementen, 52-2247. - Nr. 2. - Verslag, 52-2247. - Nr. 3. - Tekst aangenomen door de commissie, 52-2247. - Nr. 4. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 52-2247. - Nr. 5.
Integraal Verslag. - 7 januari 2010.
Senaat Stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, 4-1570. - Nr. 1. - Verslag, 4-1570. - Nr. 2. - Beslissing om niet te amenderen; 4-1570. - Nr. 3.
Handelingen van de Senaat : 14 januari 2010.
Bijlage 1 bij de wet van 26 januari 2010 tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft Bijlage 5 bij de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen BIJLAGE V Europees model voor de vergunning en het geharmoniseerd aanvullend bevoegdheidsbewijs 1. Kenmerken van een vergunning van treinbestuurder De materiële kenmerken van een vergunning van treinbestuurders moeten voldoen aan de ISO-normen 7810 en 7816-1. De kaart wordt gemaakt van polycarbonaat.
De methoden voor toetsing van de kenmerken van een vergunning van treinbestuurder teneinde hun conformiteit met de internationale normen te verzekeren, moeten voldoen aan ISO-norm 10373. 2. Inhoud van de vergunning van treinbestuurder De voorzijde van de vergunning bevat de volgende elementen : a) de vermelding « vergunning van treinbestuurder », in hoofdletters, gedrukt in het Frans of het Nederlands;b) de vermelding « Koninkrijk België/Royaume de Belgique »;c) het onderscheidingsteken van België, « BE », negatief afgedrukt in een blauwe rechthoek en omringd door twaalf gele sterren;d) de specifieke gegevens voor de afgegeven vergunning, genummerd als volgt : i) familienaam van de houder; ii) voornaam/voornamen van de houder; iii) geboortedatum en -plaats van de houder; iv) - datum van afgifte van de vergunning.
Bijlage 2 bij de wet van 26 januari 2010 tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft Bijlage 6 bij de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen BIJLAGE VI Medische eisen 1. Algemene vereisten 1.1. De treinbestuurders mogen niet lijden aan een medische aandoening en geen medicatie, drugs of stoffen innemen die zouden kunnen leiden tot : - plotseling bewustzijnsverlies; - vermindering van de waakzaamheid of het concentratievermogen; - plotselinge ongeschiktheid; - verlies van het evenwichts- of coördinatievermogen; - aanzienlijk verlies van de beweeglijkheid. 1.2. Gezichtsvermogen Het gezichtsvermogen dient aan de volgende eisen te voldoen : - een gezichtsscherpte veraf, met of zonder hulpmiddelen : 1,0 met minimaal 0,5 voor het minst goede oog, - maxima voor corrigerende lenzen : verziendheid : + 5/bijziendheid : - 8. In uitzonderlijke gevallen zijn afwijkingen toegestaan na advies van een oogarts. Het besluit hierover wordt genomen door de arts, - een voldoende gezichtsscherpte dichtbij en intermediair, met of zonder hulpmiddelen, - contactlenzen en een bril zijn toegestaan indien deze periodiek door een specialist worden gecontroleerd, - normale kleurwaarneming, vast te stellen aan de hand van een erkende test zoals Ishihara, zo nodig aangevuld met een andere erkende test, - gezichtsveld : volledig, - gezichtsvermogen voor beide ogen : doeltreffend; niet vereist indien de betrokkene over adequate aanpassing en toereikende compenserende ervaring beschikt. Uitsluitend indien hij het binoculair gezichtsvermogen na indiensttreding heeft verloren, - binoculair gezichtsvermogen : doeltreffend, - herkenning van kleursignalen : de test is gebaseerd op herkenning van enkelvoudige kleuren en niet op relatieve verschillen, - contrastwaarneming : goed, - afwezigheid van progressieve oogziekten, - oogimplantaten, keratotomieën en keratectomieën zijn uitsluitend toegestaan indien zij jaarlijks of met een door de arts vast te stellen frequentie worden gecontroleerd, - ongevoeligheid voor verblinding, - getinte en fotochromatische contactlenzen zijn niet toegestaan.
Lenzen met UV-coating zijn wel toegestaan. 1.3. Eisen betreffende het gehoor- en spraakvermogen Aan de hand van een audiogram dient te blijken dat het gehoorvermogen voldoende is, dat wil zeggen : - het gehoorvermogen dient het mogelijk te maken een telefoongesprek te voeren en de waarschuwingssignalen en radioberichten te horen.
De volgende richtwaarden gelden : - het gehoorverlies mag niet hoger zijn dan 40 dB bij 500 en 1 000 Hz; - het gehoorverlies mag niet hoger zijn dan 45 dB bij 2 000 Hz voor het oor met de minst goede geleiding van het geluid via de lucht; - geen afwijking van de gehoorgang; - geen chronische spraakmoeilijkheden (gezien de noodzaak van een luide en duidelijke berichtenuitwisseling); - in bijzondere gevallen is het gebruik van gehoorapparaten toegestaan. 1.4. Zwangerschap Bij een lage tolerantie of een pathologische aandoening dient zwangerschap te worden beschouwd als een tijdelijke grond voor schorsing van treinbestuurders. De wettelijke voorschriften ter bescherming van zwangere treinbestuurders moeten worden toegepast. 2. Minimumomvang van de keuring vóór de aanstelling 2.1. Medische keuring - algemeen medisch onderzoek; - test van de zintuigen (gezichtsvermogen, gehoor, kleurwaarneming); - onderzoek van bloed of urine, onder meer op suikerziekte, voor zover noodzakelijk om de lichamelijke geschiktheid van de kandidaat te beoordelen; - elektrocardiogram (ECG) in rust; - onderzoek naar het gebruik van psychotrope stoffen zoals illegale verdovende middelen of psychotrope medicatie, alsmede naar alcoholmisbruik, waardoor twijfel kan ontstaan over de geschiktheid de betrokken functie uit te oefenen; - cognitieve eigenschappen : aandacht en concentratie, geheugen, waarnemingsvermogen, redeneringsvermogen; - communicatie; - psychomotorische eigenschappen : reactievermogen, bewegingscoördinatie. 2.2. Bedrijfspsychologische examens Het doel van de bedrijfspsychologische examens is te helpen bij de werving en het beheer van personeel. Wat betreft de omvang van de psychologische beoordeling : het onderzoek moet nagaan of de kandidaat-treinbestuurder vanuit bedrijfspsychologisch oogpunt geen aandoeningen heeft, in het bijzonder op het gebied van operationele vaardigheden of enige relevante persoonlijkheidsfactor, welke de veilige uitoefening van de taken in de weg kunnen staan. 3. Periodieke controles na de aanstelling 3.1. Frequentie Treinbestuurders moeten ten minste om de drie jaar, tot zij de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt, daarna jaarlijks medische controles (lichamelijke geschiktheid) ondergaan.
De frequentie van deze controles moet door de uit hoofde van artikel 53 geaccrediteerde of erkende arts worden verhoogd als dit op grond van de gezondheidstoestand van de betrokkene noodzakelijk is.
Met inachtneming van artikel 37/11, eerste lid, vindt er een passende medische keuring plaats indien er reden is om aan te nemen dat een houder van een vergunning of bevoegdheidsbewijs niet langer voldoet aan de in bijlage VI, 1, genoemde medische eisen.
De lichamelijke geschiktheid wordt regelmatig en na elk arbeidsongeval en ook bij werkonderbrekingen ten gevolge van een ongeval met personen gecontroleerd. De uit hoofde van artikel 37/17 erkende arts kan besluiten een aanvullende medische controle te verrichten, in het bijzonder na een ziekteverlof van minstens dertig dagen of meer. De werkgever moet de uit hoofde van artikel 37/17 erkende arts vragen de lichamelijke geschiktheid van de treinbestuurder te controleren, wanneer hij deze om veiligheidsredenen heeft geschorst. 3.2. Minimuminhoud van de periodieke medische controle Indien de treinbestuurder aan de criteria van de medische controle vóór de aanstelling voldoet, dan dienen de periodieke controles ten minste de volgende onderzoeken te omvatten : - algemeen medisch onderzoek; - test van de zintuigen (gezichtsvermogen, gehoor, kleurwaarneming); - onderzoek van bloed of urine op suikerziekte en andere ziektebeelden die bij het klinisch onderzoek naar voren zijn gekomen; - onderzoek naar het gebruik van verdovende middelen wanneer daar klinische aanwijzingen voor zijn.
Voor treinbestuurders van veertig jaar en ouder is een ECG in rust eveneens noodzakelijk.
Gezien om gevoegd te worden bij het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft.
Bijlage 3 bij de wet van 26 januari 2010 tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft Bijlage 7 bij de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen BIJLAGE VII Opleidingsmethode De theoretische opleiding (klassikaal onderricht en demonstraties) en de praktijktraining (werkervaring, al dan niet onder toezicht rijden op afgesloten baanvakken voor opleidingsdoeleinden) moeten met elkaar in evenwicht zijn.
Opleiding met behulp van computers is toegestaan voor het individueel aanleren van de exploitatievoorschriften, beveiligingssituaties, enz.
Het gebruik van simulators is niet verplicht, maar kan nuttig zijn voor een doeltreffende opleiding van treinbestuurders; zij zijn vooral nuttig voor het oefenen in ongewone werkomstandigheden of voor voorschriften die minder vaak worden toegepast. Het bijzondere voordeel ligt in het feit dat zij 'al doende leren' mogelijk maken met het reageren op gebeurtenissen die anders niet kunnen worden geoefend.
In principe moeten simulators van de nieuwste generatie worden gebruikt.
Wat betreft de verwerving van lijnkennis, verdient het de voorkeur dat de treinbestuurder door een andere treinbestuurder vergezeld wordt op een voldoende aantal reizen op het baanvak, zowel overdag als 's nachts. Het gebruik van video-opnamen van de trajecten zoals die in de stuurpost van de treinbestuurder te zien zijn, kan naast andere methoden als alternatieve training worden gebruikt.
Gezien om gevoegd te worden bij het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft.
Bijlage 4 bij de wet van 26 januari 2010 tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft Bijlage 8 bij de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen BIJLAGE VIII Algemene vakkennis en eisen betreffende de vergunning De doelstellingen van de algemene opleiding luiden als volgt : - verwerving van kennis en praktische vaardigheden omtrent de spoorwegtechniek, met inbegrip van de veiligheidsbeginselen en de achterliggende filosofie van de exploitatievoorschriften; - verwerving van kennis van de risico's verbonden met de spoorwegexploitatie en van de verschillende aan te wenden middelen om ze te beheersen, en van de procedures die er verband mee houden; - verwerving van kennis van de beginselen die een of meer methoden van de spoorexploitatie beheersen en van de procedures die er verband mee houden; - verwerving van kennis van treinen, de samenstellende onderdelen ervan en van de technische eisen voor tractievoertuigen, wagons, rijtuigen en het overige rollend materieel en van de procedures die er verband mee houden.
In het bijzonder dient een treinbestuurder in staat te zijn : - de praktische kenmerken, het belang, alsook de professionele en persoonlijke eisen (lange werktijden, weg van huis, enz.) van het vak van treinbestuurder te begrijpen; - de veiligheidsvoorschriften voor het personeel toe te passen; - rollend materieel te herkennen; - kennis van een werkmethode te hebben om nauwgezet te werken; - de verschillende referentie- en praktijkboeken te herkennen (procedure- en routehandboek als bedoeld in de TSI « Exploitatie », handboek voor de treinbestuurder, gids voor het verhelpen van storingen, enz.); - gedrag te verwerven in overeenstemming met voor de veiligheid cruciale verantwoordelijkheden; - op de hoogte zijn van het bestaan van de procedures die bij ongevallen met personen gevolgd moeten worden; - oog te hebben voor de risico's bij de exploitatie van de spoorwegen in het algemeen; - op de hoogte te zijn van het bestaan van de diverse uitgangspunten van de verkeersveiligheid; - over elektrotechnische basiskennis te beschikken.
Gezien om gevoegd te worden bij het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft.
Bijlage 5 bij de wet van 26 januari 2010 tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft Bijlage 9 bij de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen BIJLAGE IX Vakkennis betreffende het rollend materieel en eisen betreffende het bevoegdheidsbewijs Na een specifieke opleiding inzake rollend materieel dient een treinbestuurder in staat te zijn de volgende taken naar behoren te verrichten : 1. Voorgeschreven testen en controles voor het vertrek Een treinbestuurder dient in staat te zijn om : - zich de benodigde documentatie en uitrusting te verschaffen; - de capaciteit van het tractievoertuig te verifiëren; - de op de boorddocumenten van het tractievoertuig vermelde gegevens te verifiëren; - zich aan de hand van de voorgeschreven controles en testen ervan te vergewissen dat het tractievoertuig over de noodzakelijke trekkracht beschikt en dat de veiligheidsvoorzieningen functioneren; - de aanwezigheid en het functioneren van de voorgeschreven voorzieningen voor bescherming en veiligheid bij het overdragen van een tractievoertuig of bij de aanvang van een rit te controleren; - het eventueel voorgeschreven en gebruikelijke preventieve onderhoud te verrichten. 2. Kennis van het rollend materieel Om een tractievoertuig te besturen dient een treinbestuurder vertrouwd te zijn met alle bedieningsknoppen, pedalen en meters die hem ter beschikking staan, in het bijzonder die met betrekking tot : - de tractie, - het remsysteem, - de verkeersveiligheidsvoorzieningen. Teneinde onregelmatigheden aan het rollend materieel te detecteren en lokaliseren en deze te rapporteren en te bepalen welke herstellingen noodzakelijk zijn alsmede, in bepaalde gevallen, zelf in te grijpen, dient hij vertrouwd te zijn met wat volgt : - mechanische constructies, - vering en koppeling, - loopwerk, - veiligheidsvoorzieningen, - brandstofreservoirs, voeding- en brandstofsysteem, uitlaatsysteem, - de in en op het rollend materieel aangebrachte merktekens, met name de gebruikte symbolen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, - systemen voor de registratie van ritten, - elektrische en pneumatische systemen, - stroomafnemers en hoogspanningsinstallaties, - communicatiemiddelen (radiosysteem, enz.), - de regeling van ritten, - de verschillende onderdelen van het rollend materieel, hun functies en de bijzondere voorzieningen van het getrokken materieel, met name het noodremsysteem op basis van het ontluchten van de treinleiding, - remsysteem, - de voor tractievoertuigen specifieke onderdelen, - tractieketen, motoren en transmissie. 3. Remproef Een treinbestuurder dient in staat te zijn om : - voor vertrek te verifiëren en te berekenen of de remkracht van de trein overeenkomt met het voor het baanvak voorgeschreven remvermogen, zoals vermeld op de boorddocumenten; - de werking van de verschillende onderdelen van het remsysteem van het tractievoertuig en in voorkomend geval van de trein te controleren, vóór het in beweging zetten, bij het eerste vertrek en tijdens de rit. 4. Bedieningswijze en maximumsnelheid van de trein, afhankelijk van de karakteristieken van het baanvak Een treinbestuurder dient in staat te zijn om : - kennis te nemen van de informatie aan hem vóór elk vertrek verstrekt; - de bedieningswijze en de maximumsnelheid van de trein te bepalen op basis van variabele gegevens, bijvoorbeeld snelheidsbeperkingen, weersomstandigheden of wijzigingen aan de seingeving. 5. Bediening van de trein zonder beschadiging van installaties of rollend materieel Een treinbestuurder dient in staat te zijn om : - alle aanwezige bedieningsknoppen en pedalen volgens de geldende voorschriften te gebruiken; - de trein, rekening houdend met de adhesie- en vermogensbeperkingen in beweging te zetten; - de remmen te bedienen voor het afremmen en tot stilstand brengen van de trein met inachtneming van het rollend materieel en de installaties. 6. Onregelmatigheden Een treinbestuurder dient : - in staat te zijn om ongebruikelijke gebeurtenissen op te merken met betrekking tot het besturen van de trein; - in staat te zijn om de trein te inspecteren en aanwijzingen van onregelmatigheden op te merken en te onderscheiden en ook erop te reageren afhankelijk van de ernst van de zaak en te proberen ze te verhelpen, waarbij altijd voorrang moet worden gegeven aan de veiligheid van personen en het spoorwegverkeer; - vertrouwd te zijn met de aanwezige beschermings- en communicatievoorzieningen. 7. Storingen en exploitatieongevallen, brand en ongevallen met personen Een treinbestuurder dient : - in staat te zijn om maatregelen te treffen de trein te beschermen en om assistentie te vragen bij ongevallen met personen in de trein; - in staat te zijn om te bepalen of de trein gevaarlijke stoffen vervoert en deze te identificeren aan de hand van de treindocumenten en wagonlijsten; - de procedures te kennen om, in geval van nood, een evacuatie van een trein uit te voeren. 8. Voorwaarden voor de hervatting van de reis na een storing van het rollend materieel Na een storing dient een treinbestuurder in staat te zijn om te beoordelen of en in welke omstandigheden de reis met het betrokken materieel kan worden voortgezet, teneinde de infrastructuurbeheerder zo spoedig mogelijk van deze omstandigheden op de hoogte te brengen. Treinbestuurders moeten in staat zijn te bepalen of er een deskundig oordeel nodig is alvorens de trein verder kan rijden. 9. Stilzetten van de trein Een treinbestuurder dient in staat te zijn de nodige maatregelen te treffen om te voorkomen dat de trein of een deel daarvan ontijdig in beweging komt, zelfs in de meest ongunstige omstandigheden. Bovendien moet een treinbestuurder weten welke maatregelen hij moet nemen om een ontijdig in beweging geraakte trein of een deel daarvan tot stilstand te brengen.
Gezien om gevoegd te worden bij het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft.
Bijlage 6 bij de wet van 26 januari 2010 tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft Bijlage 10 bij de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen BIJLAGE X Vakkennis betreffende infrastructuur en eisen betreffende het bevoegdheidsbewijs Infrastructuuraspecten 1. Remproeven Een treinbestuurder dient in staat te zijn om voor vertrek te verifiëren of de remkracht van de trein overeenkomt met het voor het baanvak voorgeschreven remvermogen, zoals vermeld op de boorddocumenten.2. Bedieningswijze en maximumsnelheid van de trein, afhankelijk van de karakteristieken van de lijn Een treinbestuurder dient in staat te zijn om : - kennis te nemen van de informatie die hem wordt verstrekt, zoals snelheidsbeperkingen of eventueel wijzigingen aan de seingeving; - de bedieningswijze en maximumsnelheid van de trein te bepalen, op basis van de kenmerken van de lijn. 3. Kennis van de lijn Een treinbestuurder dient in staat te zijn te anticiperen en op adequate wijze te reageren wat veiligheid en andere prestaties betreft, zoals punctualiteit en economische aspecten.Daartoe dient hij te beschikken over een gedegen kennis van de lijn en de installaties op zijn route en ook van de eventueel vastgestelde omleidingsroutes.
De volgende elementen zijn van belang : - de exploitatievoorschriften (spoorverandering, verkeer op enkelspoor, enz.); - kennis te nemen van de uit te voeren opdracht en de bijbehorende documenten; - de identificatie van de baanvakken die voor een bepaalde exploitatiewijze kunnen worden gebruikt; - de toepasselijke verkeersvoorschriften en de betekenis van het seingevingssysteem; - het exploitatieregime; - het type van blokstelsel en de bijbehorende voorschriften; - de stationsnamen en de positie en herkenning op afstand van de stations en seinposten, zodat het rijgedrag hierop kan worden afgestemd; - de signalering van de overgang op andere exploitatie- of electrische voedingssystemen; - de maximale snelheden voor de verschillende categorieën treinen waarop de treinbestuurder rijdt; - het topografische profiel; - bijzondere remsituaties, zoals op lijnen met steile afdalingen; - bijzonderheden met betrekking tot de exploitatie : bijzondere seinen of borden, voorwaarden voor vertrek, enz. 4. Veiligheidsvoorschriften Een treinbestuurder dient in staat te zijn om : - de trein pas in beweging te zetten wanneer aan alle reglementaire voorwaarden is voldaan (dienstregeling, vertrekbevel of sein, het eventuele openen van de seinen, enz.); - de seinen langs het spoor en in de stuurpost waar te nemen, onmiddellijk foutloos te interpreteren en de voorgeschreven handelingen uit te voeren; - veilig te rijden op grond van de specifieke exploitatievoorschriften : opgelegde bijzondere ritinstructies zoals : tijdelijke snelheidsbeperkingen, tegenspoor rijden, toelating om een gesloten sein te passeren in geval van nood, rangeren, rotaties, rijden op werkspoor, enz.; - op de volgens de dienstregeling opgenomen of de bijkomende plaatsen te stoppen en zo nodig de bijkomende taken in verband met de dienstverlening aan de reizigers op deze stopplaatsen uit te voeren, met name het openen en sluiten van de deuren. 5. Besturing van de trein Een treinbestuurder dient in staat te zijn om : - op elk moment zijn positie op de bereden spoorlijn te kennen; - de remmen te gebruiken voor het afremmen en tot stilstand brengen van de trein met inachtneming van van het rollend materieel en de installaties; - de rijstijl van de trein af te stemmen op de dienstregeling en de eventuele richtlijnen om energie te besparen, door rekening te houden met de eigenschappen van het tractievoertuig, de trein, het baanvak en de omgeving. 6. Onregelmatigheden Een treinbestuurder dient in staat te zijn om : - te letten, voor zover de bediening van de trein dit toelaat, op ongebruikelijke gebeurtenissen met betrekking tot de infrastructuur en in de omgeving : seinen, spoor, bovenleiding, spoorwegovergangen, omgeving van het spoor en overig verkeer; - de afstand waarmee obstakels zijn overschreden, in te schatten; - de infrastructuurbeheerder zo snel mogelijk op de hoogte te stellen van de plaats en de aard van de geconstateerde onregelmatigheden en zich ervan te vergewissen dat zijn gesprekspartner hem goed begrijpt; - met inachtneming van de infrastructuur waar nodig de veiligheid van het verkeer en personen te waarborgen of maatregelen te nemen om ze te waarborgen. 7. Storingen en ongevallen, brand en ongevallen met personen Een treinbestuurder dient in staat te zijn om : - maatregelen te treffen om de trein te beschermen en om assistentie te vragen bij ongevallen met personen; - te bepalen waar de trein bij brand tot stilstand dient te worden gebracht en zo nodig de evacuatie van de reizigers te bevorderen; - zo snel mogelijk bruikbare inlichtingen te verschaffen over de brand in het geval dat hij deze niet zelf kan blussen; - de infrastructuurbeheerder zo spoedig mogelijk over deze omstandigheden op de hoogte te brengen; - te beoordelen, rekening houdend met de staat van de infrastructuur, of en in welke omstandigheden de reis met het betrokken materieel kan worden voortgezet. 8. Taalexamen Treinbestuurders die contact met de infrastructuurbeheerder moeten onderhouden over kritieke veiligheidskwesties dienen te beschikken over kennis van de taal die door de infrastructuurbeheerder wordt voorgeschreven.Deze taalkennis moet hen in staat stellen actief en doeltreffend te communiceren onder normale omstandigheden, in moeilijke situaties en in noodsituaties.
Zij dienen in staat te zijn de in de TSI « Exploitatie » opgenomen berichten en communicatiemethodiek toe te passen. Treinbestuurders dienen in staat te zijn te communiceren overeenkomstig niveau 3 van de volgende tabel.
Taalvaardigheids- en communicatieniveau De mondelinge vaardigheid in een taal kan worden onderverdeeld in vijf niveaus : Niveau - Omschrijving : 5 kan spreekwijze aanpassen aan elke gesprekspartner, kan een standpunt uiteenzetten, kan onderhandelen, kan overtuigen, kan advies geven; 4 kan totaal onvoorziene situaties aan, kan hypothesen maken, kan een gemotiveerd standpunt uiteenzetten; 3 kan praktische situaties met een onvoorzien aspect aan, kan omschrijven, kan een eenvoudige conversatie voeren; 2 kan eenvoudige praktische situaties aan, kan vragen stellen, kan vragen beantwoorden; 1 kan spreken met voorgeprogrammeerde zinnen.
Gezien om gevoegd te worden bij het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft.
Bijlage 7 van de wet van 26 januari 2010 tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft Bijlage 11 van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen BIJLAGE XI Frequentie van de controles De minimumfrequentie van de examens is als volgt : a) taalkennis (uitsluitend voor anderstaligen) : om de drie jaar of na elke afwezigheid van meer dan één jaar;b) kennis van de infrastructuur (met inbegrip van kennis van de reisweg en de exploitatievoorschriften) : om de drie jaar of na elke afwezigheid van meer dan één jaar op de betrokken reisweg;c) kennis van rollend materieel : iedere drie jaar. Gezien om gevoegd te worden bij het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft.