Etaamb.openjustice.be
Programmawet van 23 december 2009
gepubliceerd op 30 december 2009

Programmawet

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2009021133
pub.
30/12/2009
prom.
23/12/2009
ELI
eli/wet/2009/12/23/2009021133/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

23 DECEMBER 2009. - Programmawet (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL 2. - Mobiliteit en vervoer HOOFDSTUK 1. - Samenwerking Federaal Planbureau en de FOD Mobiliteit en Vervoer

Art. 2.In artikel 127, § 2, van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij de programmawet van 17 juni 2009, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Voor wat de mobiliteit aangaat, bezorgt het Federaal Planbureau de FOD Mobiliteit en Vervoer statistische inlichtingen. Het ontwikkelt en onderhoudt een geïntegreerde gegevensbank met vervoersindicatoren en opmaak van satellietrekeningen voor transport. Op vraag van en in overleg met de FOD Mobiliteit en Vervoer maakt het ook regelmatig transportsimulaties met een impactanalyse en analyseert het de beleidsopties. Deze diensten worden verleend op basis van een samenwerkingsakkoord tussen beide partijen dat een beschrijving geeft van het jaarlijkse werkprogramma, de uitvoeringswijze en de timing waarmee de diensten worden gerealiseerd, en de wijze waarop de informatie wordt gecommuniceerd. ». HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 6 december 2005 betreffende de opmaak en financiering van actieplannen inzake verkeersveiligheid

Art. 3.In artikel 5, § 1, 2°, van de wet van 6 december 2005 betreffende de opmaak en financiering van actieplannen inzake verkeersveiligheid, gewijzigd bij de programmawet van 8 juni 2008, wordt een eerste streepje ingevoegd, luidend als volgt : « - het door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaald bedrag, dat toegekend wordt aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer voor de opvolging van het verkeersveiligheidsbeleid van de politiediensten in overleg met de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken. ». HOOFDSTUK 3. - Oprichting van begrotingsfondsen

Art. 4.§ 1. Bij toepassing van artikel 62 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de Federale Staat, wordt een begrotingsfonds betreffende de werking van het onderzoeksorgaan voor de spoorwegongevallen opgericht. § 2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de wet van 24 december 1993, wordt de rubriek 33 - Mobiliteit en Vervoer, aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds : 33-10 Fonds betreffende de werking van het onderzoeksorgaan voor de spoorwegongevallen.

Aard van de toegewezen ontvangsten De bijdragen die door de infrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen verschuldigd zijn als deelneming in de werkingskosten van het onderzoeksorgaan voor de spoorwegongevallen.

Aard van de toegestane uitgaven Personeels- en werkingskosten van allerhande aard met betrekking tot het onderzoeksorgaan voor de spoorwegongevallen. ».

Art. 5.§ 1. Bij toepassing van artikel 62 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de Federale Staat, wordt een begrotingsfonds betreffende de werking van de Veiligheidsinstantie van de spoorwegen opgericht. § 2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de wet van 24 december 1993, wordt de rubriek 33 - Mobiliteit en Vervoer, aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds : 33-9 Fonds betreffende de werking van de Veiligheidsinstantie van de spoorwegen.

Aard van de toegewezen ontvangsten - vergoedingen, verschuldigd door de aanvragers, voor de prestaties te verlenen door de Veiligheidsinstantie van de spoorwegen; - jaarlijkse bijdrage ten laste van de infrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen voor het toezicht op de veiligheid.

Aard van de toegestane uitgaven Personeels- en werkingskosten van allerhande aard met betrekking tot de Veiligheidsinstantie van de spoorwegen. ». HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen

Art. 6.In artikel 12 van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt : « 1° de toelating tot ingebruikname van de subsystemen van structurele aard die samen het spoorwegsysteem vormen en het controleren of deze subsystemen worden geëxploiteerd en onderhouden overeenkomstig de essentiële eisen die erop betrekking hebben;»; 2° de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : « 3° de toelating tot ingebruikname van voertuigen;».

Art. 7.In artikel 14/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de paragrafen 1, 2 en 3 worden vervangen als volgt : « § 1.De aanvrager van een toelating als bedoeld in artikel 12, 1° of 3° is, als deelneming in de kosten van het onderzoek door de veiligheidsinstantie, een aan de kostprijs van dat onderzoek gerelateerde bijdrage verschuldigd. § 2. De aanvrager van een toelating als bedoeld in artikel 12, 1° of 3° is, als deelneming in de administratieve kosten van de veiligheidsinstantie, voor de aflevering van die toelating een geïndexeerde bijdrage verschuldigd. De in het eerste lid bedoelde bijdrage is vastgesteld op 750 euro. § 3. De titularis van een toelating als bedoeld in artikel 12, 1° of 3° is, als deelname in de kosten van de controle door de veiligheidsinstantie, een aan de kostprijs van die controle gerelateerde bijdrage verschuldigd.»; 2° paragraaf 4 wordt opgeheven.

Art. 8.In artikel 14/2 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 december 2008, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « De in het eerste lid bedoelde bijdrage is vastgesteld op 20 euro. ».

Art. 9.In artikel 14/3 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt opgeheven;2° in paragraaf 2 wordt het woord « register » vervangen door de woorden « nationaal voertuigregister »;3° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende : « De in het eerste lid bedoelde bijdrage is vastgesteld op 2 euro.»; 4° paragraaf 4 wordt opgeheven.

Art. 10.In artikel 14/4 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord « geïndexeerde » ingevoegd tussen het woord « een » en het woord « bijdrage »;2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De in het eerste lid bedoelde bijdrage is vastgesteld op 280 euro. ».

Art. 11.In titel II, hoofdstuk II, afdeling 2/1 van dezelfde wet wordt een artikel 14/4bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 14/4bis.§ 1. De bijdrage bedoeld in het artikel 14/1, § 1, wordt berekend per dagprestatie en fractie van een dagprestatie die door de veiligheidsinstanties aan de gevraagde dienst worden besteed.

De vergoeding voor een dagprestatie bedraagt 750 euro en is geïndexeerd. § 2. Het bedrag van de in artikelen 14/1 tot 14/4 bedoelde forfaitaire bijdragen en van de in § 1 bedoelde dagprestatie wordt gekoppeld aan de gezondheidsindex van december 2009.

Voor de volgende jaren wordt het totale bedrag jaarlijks aangepast aan de gezondheidsindex van december van het jaar voor het betrokken jaar. § 3. De in de artikelen 14/1 tot 14/4 bedoelde bijdragen worden betaald aan de FOD Mobiliteit en Vervoer ten laatste dertig dagen volgend op de datum van de uitnodiging tot betaling en volgens de instructies die in die uitnodiging zijn opgenomen. ».

Art. 12.In titel II, hoofdstuk IV, van dezelfde wet wordt het opschrift van afdeling 3 vervangen als volgt : « Afdeling 3. - Bijdragen naar aanleiding van de aanvraag of het bezit van een veiligheidsvergunning of een veiligheidscertificaat ».

Art. 13.Artikel 33 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, wordt vervangen als volgt : «

Art. 33.§ 1. De aanvrager van een veiligheidscertificaat deel A of deel B is als deelneming in de kosten van de Veiligheidsinstantie voor het onderzoek van het dossier een geïndexeerde bijdrage verschuldigd.

De in het eerste lid bedoelde bijdrage is vastgesteld op 5.000 euro voor de aanvrager van een veiligheidscertificaat deel A. De in het eerste lid bedoelde bijdrage is vastgesteld op 2.000 euro voor de aanvrager van een veiligheidscertificaat deel B die op jaarbasis minder dan 200 miljoen reizigers-kilometers presteert.

De in het eerste lid bedoelde bijdrage is vastgesteld op 10.000 euro voor de aanvrager van een veiligheidscertificaat deel B die op jaarbasis 200 miljoen reizigers-kilometers of meer presteert.

De in het eerste lid bedoelde bijdrage is vastgesteld op 2.000 euro voor de aanvrager van een veiligheidscertificaat deel B die, op jaarbasis, minder dan 500 miljoen ton-kilometers goederenvervoer presteert.

De in het eerste lid bedoelde bijdrage is vastgesteld op 10.000 euro voor de aanvrager van een veiligheidscertificaat deel B die, op jaarbasis, 500 miljoen ton-kilometers of meer goederenvervoer presteert.

Voor de aanvrager van een veiligheidscertificaat deel B die zowel reizigers als goederen vervoert, worden de bedragen die overeenkomstig het derde tot het zesde lid van toepassing zijn, opgeteld. § 2. De aanvrager van een veiligheidsvergunning is als deelneming in de kosten van de Veiligheidsinstantie voor het onderzoek van het dossier een geïndexeerde bijdrage verschuldigd.

De in het eerste lid bedoelde bijdrage is vastgesteld op 25.000 euro. § 3. Het bedrag van de in paragrafen 1 en 2 bedoelde bijdragen wordt gekoppeld aan de gezondheidsindex van december 2009. Voor de volgende jaren wordt het totale bedrag jaarlijks aangepast aan de gezondheidsindex van december van het jaar vóór het betrokken jaar.

De bijdragen worden betaald aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer ten laatste dertig dagen volgend op de datum van de uitnodiging tot betaling en volgens de instructies die in die uitnodiging zijn opgenomen.

De bijdragen worden niet teruggestort bij intrekking van het veiligheidscertificaat deel A, van het veiligheidscertificaat deel B of van de veiligheidsvergunning of bij stopzetting van de activiteiten waarvoor deze certificaten of deze vergunning gelden. ».

Art. 14.In titel II, hoofdstuk IV, afdeling 3, van dezelfde wet, wordt een artikel 33/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 33/1.§ 1. De houder van een veiligheidsvergunning en de houders van een veiligheidscertificaat deel B die gebruik maken van het netwerk zijn, als deelneming in de kosten van de Veiligheidsinstantie voor het toezicht op de veiligheid van het spoorvervoer en de ontwikkeling van de regelgeving, een jaarlijkse, geïndexeerde bijdrage verschuldigd.

De Koning bepaalt het bedrag bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Per kwartaal is één vierde van het jaarbedrag verschuldigd.

De bijdrage wordt omgeslagen over de houder van een veiligheidsvergunning en de houders van een veiligheidscertificaat deel B. Het aandeel van de houder van een veiligheidsvergunning is dertig procent van het totale bedrag.

Het aandeel van de houders van een veiligheidscertificaat deel B is zeventig procent van het globale bedrag. Dat aandeel wordt verdeeld over de houders in verhouding tot het aantal trein-kilometers dat zij gepresteerd hebben tijdens het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft. § 2. In geval van niet-betaling kan de veiligheidsvergunning of het veiligheidscertificaat worden geschorst. ».

Art. 15.In titel II, hoofdstuk IV, afdeling 3, van dezelfde wet wordt een artikel 33/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 33/2.§ 1. De houder van een veiligheidsvergunning en de houders van een veiligheidscertificaat deel B die gebruik maken van het netwerk zijn, met het oog op de dekking van de kosten van het Onderzoeksorgaan voor het onderzoek van ongevallen en van het algemeen veiligheidsniveau, een jaarlijkse, geïndexeerde bijdrage verschuldigd. § 2. De Koning bepaalt het bedrag bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Per kwartaal is één vierde van het jaarbedrag verschuldigd. § 3. De bijdrage wordt omgeslagen over de houder van een veiligheidsvergunning en de houders van een veiligheidscertificaat deel B. Het aandeel van de houder van een veiligheidsvergunning is dertig procent van het totale bedrag.

Het aandeel van de houders van een veiligheidscertificaat deel B is zeventig procent van het totale bedrag.

Het aandeel van de houders van een veiligheidscertificaat deel B wordt verdeeld over die houders in verhouding tot het aantal trein-kilometers dat zij gepresteerd hebben tijdens het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft. § 4. In geval van niet-betaling kan de veiligheidsvergunning of het veiligheidscertificaat worden geschorst. ».

Art. 16.In titel II, hoofdstuk IV, afdeling 3, van dezelfde wet wordt een artikel 33/3 ingevoegd, luidende : «

Art. 33/3.§ 1. De houders van een veiligheidscertificaat deel B betalen de in artikel 33/1 en 33/2 bedoelde bijdragen aan de houder van de veiligheidsvergunning.

De houder van de veiligheidsvergunning betaalt zijn bijdrage aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer bij het begin van het kwartaal, ten laatste dertig dagen volgend op de datum van de uitnodiging tot betaling en volgens de instructies die in die uitnodiging zijn opgenomen.

De houder van de veiligheidsvergunning stort de door de houders van een veiligheidscertificaat deel B te betalen bedragen aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, samen met zijn eigen aandeel. § 2. In geval van niet-betaling kan de veiligheidsvergunning of het veiligheidscertificaat worden geschorst. ».

Art. 17.De bepalingen van hoofdstuk 4 treden in werking op 1 januari 2010.

TITEL 3. - Begroting HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat

Art. 18.In artikel 72 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat worden de woorden « 31 maart » vervangen door de woorden « 30 juni ».

Art. 19.In artikel 73 van dezelfde wet worden de woorden « 1 maart » vervangen door de woorden « 1 juni ».

Art. 20.In artikel 75 van dezelfde wet worden de woorden « 31 mei » vervangen door de woorden « 31 augustus ».

Art. 21.In artikel 76 van dezelfde wet worden de woorden « 30 juni » vervangen door de woorden « 30 september ».

Art. 22.Artikel 134 van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008, wordt vervangen als volgt : «

Art. 134.In afwijking van artikel 133, hebben de bepalingen van Titel II, van hoofdstuk I van Titel III en van Titels IV, V en VI, met uitzondering van artikel 38, uitwerking op 1 januari 2009 voor wat betreft de FOD Kanselarij van de Eerste Minister, de FOD Budget en Beheerscontrole, de FOD Personeel en Organisatie, de FOD Informatie- en Communicatietechnologie en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en treden in werking op 1 januari 2010 voor wat betreft de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de FOD Sociale Zekerheid, de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en de POD Maatschappelijke Integratie, Strijd tegen de Armoede en Sociale Economie.

In afwijking van het eerste lid, zijn de artikelen 19, 20, 21 en 26 van Titel II en hoofdstuk I van Titel III eveneens van toepassing gedurende de begrotingsjaren 2009 en 2010 op de andere federale en programmatorische overheidsdiensten van het algemeen bestuur.

Voor de in het tweede lid bedoelde diensten dekken, voor het begrotingsjaar 2010, de vereffeningskredieten de bedragen die tijdens het begrotingsjaar worden geordonnanceerd in uitvoering van de voorafgaandelijk vastgelegde verbintenissen.

In afwijking van het eerste en het tweede lid, treedt hoofdstuk 1 van Titel V eveneens in werking op 1 januari 2010 voor wat betreft de andere federale en programmatorische overheidsdiensten van het algemeen bestuur. ».

Art. 23.Artikel 135 van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008, wordt vervangen als volgt : « Art 135. In afwijking van artikel 66 mogen vanaf 1 januari 2009 aan de rekenplichtigen van de FOD Kanselarij van de Eerste Minister, de FOD Budget en Beheerscontrole, de FOD Personeel en Organisatie, de FOD Informatie- en Communicatietechnologie, en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, en vanaf 1 januari 2010 aan de rekenplichtigen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de FOD Sociale Zekerheid, de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en de POD Maatschappelijke Integratie, Strijd tegen de Armoede en Sociale Economie, voorschotten worden toegekend om de betaling van sommige uitgaven mogelijk te maken. De maximumbedragen van die voorschotten en van de betrokken uitgaven, alsook de aard van deze laatste worden in de bijzondere departementale wetsbepalingen vastgesteld. ».

Art. 24.In dezelfde wet wordt een artikel 136 ingevoegd, luidende : «

Art. 136.In afwijking van artikel 16 zullen de diensten bedoeld in artikel 2 al hun vaste activa met al de nodige gegevens, overeenkomstig de balansklassen van het nieuwe algemene boekhoudplan bedoeld in artikel 5, uiterlijk op 31 december 2012 in het boekhoudsysteem opnemen. Daartoe zal de in artikel 16 bedoelde waardering van de vaste activa in het boekhoudsysteem worden ingevoerd volgens een door de diensten op te stellen en met hun jaarrekening te publiceren plan.

In dit raam zullen de in artikel 2, 1°, bedoelde diensten hun nieuw verkregen vaste activa in het boekhoudsysteem waarderen vanaf : 1° 1 januari 2009 voor de FOD Kanselarij van de Eerste Minister, de FOD Budget en Beheerscontrole, de FOD Personeel en Organisatie, de FOD Informatie- en Communicatietechnologie en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu; 2° 1 januari 2010 voor de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de FOD Sociale Zekerheid, de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en de POD Maatschappelijke Integratie, Strijd tegen de Armoede en Sociale Economie; 3° 1 januari 2011 voor de FOD Justitie, de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de FOD Financiën en de FOD Mobiliteit en Vervoer;4° 1 januari 2012 voor de FOD Binnenlandse Zaken, het Ministerie van Landsverdediging, de Federale Politie en de POD Wetenschapsbeleid. Alle financiële vaste activa worden bij de eerste presentatie van een balans onder de volledige algemene boekhouding gewaardeerd en gerapporteerd. ».

Art. 25.De artikelen 18 tot 24 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2009. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 22 mei 2003 tot wijziging van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof

Art. 26.Artikel 11 van de wet van 22 mei 2003 tot wijziging van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof, vervangen bij de programmawet van 22 december 2008, wordt vervangen als volgt : «

Art. 11.Deze wet treedt in werking op 1 januari 2011. ».

Art. 27.In dezelfde wet wordt artikel 12, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2. In afwijking van artikel 11 treden de bepalingen van artikel 2 in werking op 1 januari 2010 voor wat betreft de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de FOD Sociale Zekerheid, de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en de POD Maatschappelijke Integratie, Strijd tegen de Armoede en Sociale Economie. ». HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof

Art. 28.In de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof wordt artikel 22, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008, waarvan de bestaande tekst het paragraaf 1 zal vormen, aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2. Artikel 5, vierde lid, en de artikelen 14 en 15 zijn vanaf 1 januari 2010 niet meer van toepassing op de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de FOD Sociale Zekerheid, de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en de POD Maatschappelijke Integratie, Strijd tegen de Armoede en Sociale Economie. ». HOOFDSTUK 4. - De controle van de vastleggingen

Art. 29.Artikel 15 van de programmawet van 22 december 2008 wordt als volgt vervangen : «

Art. 15.De artikelen van dit hoofdstuk zijn enkel van toepassing op de FOD Kanselarij van de Eerste Minister, de FOD Budget en Beheerscontrole, de FOD Personeel en Organisatie, de FOD Informatie- en Communicatietechnologie, de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de FOD Sociale Zekerheid, de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en de POD Maatschappelijke Integratie, Strijd tegen de Armoede en Sociale Economie. ». HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds

Art. 30.In artikel 8 van de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds, worden de woorden « 30 april » vervangen door de woorden « 15 juni ». HOOFDSTUK 6. - Wijziging van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de Gemeenschappen en de Gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof

Art. 31.In artikel 17 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de Gemeenschappen en de Gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, worden de woorden « 1 januari 2010 » vervangen door de woorden « 1 januari 2012 ». HOOFDSTUK 7. - Inwerkingtreding

Art. 32.De hoofdstukken 2 tot 6 treden in werking op 1 januari 2010.

TITEL 4. - Volksgezondheid HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Afdeling 1. - Geneesmiddelen

Art. 33.In artikel 34, eerste lid, 5°, c), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003, 13 december 2006 en 19 december 2008, wordt de bepaling onder 2) vervangen als volgt : « 2) de specialiteiten vergund volgens artikel 2, eerste lid, 8°, a), tweede streepje, artikel 2, eerste lid, 8°, a), derde streepje of artikel 2, eerste lid, 8°, a), tweede lid, van het koninklijk besluit van 3 juli 1969 betreffende de registratie van geneesmiddelen, de specialiteiten vergund volgens artikel 6bis, § 1, derde lid, artikel 6bis, § 1, vijfde lid, tweede streepje, artikel 6bis, § 1, zevende lid, artikel 6bis, § 2 of artikel 6bis, § 11, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen onder de door de Koning te bepalen voorwaarden; ».

Art. 34.In artikel 35bis, § 2, eerste lid, 1°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 13 december 2006, wordt de bepaling onder het derde streepje vervangen als volgt : « - klasse 3 : specialiteiten vergund volgens artikel 2, eerste lid, 8°, a), tweede streepje, artikel 2, eerste lid, 8°, a), derde streepje of artikel 2, eerste lid, 8°, a), tweede lid, van het koninklijk besluit van 3 juli 1969 betreffende de registratie van geneesmiddelen, de specialiteiten vergund volgens artikel 6bis, § 1, derde lid, artikel 6bis, § 1, vijfde lid, tweede streepje, artikel 6bis, § 1, zevende lid, artikel 6bis, § 2 of artikel 6bis, § 11, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen onder de door de Koning te bepalen voorwaarden; ».

Art. 35.In artikel 35ter van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 25 april 2007 en 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden tussen het eerste en het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende : « Een nieuwe vergoedingsbasis wordt eveneens van rechtswege vastgesteld respectievelijk op 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van elk jaar voor de specialiteiten, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) of c), 1), voor de specialiteiten waarvan het of de voornaamste werkzame bestanddelen verschillende zouten, esters, ethers, isomeren, mengsels van isomeren, complexen of derivaten zijn van het of de voornaamste werkzame bestanddelen van de specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1) en 2). De bepalingen van het eerste en het tweede lid kunnen niet op een zelfde specialiteit worden toegepast. »; 2° in paragraaf 1 wordt het huidige derde lid vervangen als volgt : « De vergoedingsbasis van de specialiteiten waarvoor op grond van de bepalingen onder het eerste of tweede lid een nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld, wordt twee jaar na het in werking treden van deze vergoedingsbasis, van rechtswege bijkomend verminderd met 4 pct. De vergoedingsbasis van de specialiteiten waarvoor op grond van de bepalingen onder het eerste of tweede lid een nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld, wordt vier jaar na het in werking treden van deze vergoedingsbasis, van rechtswege bijkomend verminderd met 3,5 pct.

De vermindering bedoeld in het vijfde en zesde lid is niet van toepassing op de specialiteiten waarop de bepalingen van artikel 35bis, § 4, vijfde lid, zijn toegepast. »; 3° in de tweede paragraaf, eerste lid, worden de woorden « als bedoeld in de eerste paragraaf » vervangen door de woorden « als bedoeld in de eerste paragraaf, eerste lid » vervangen;4° er wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « § 2bis.De vermindering, bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, wordt niet toegepast wanneer wordt erkend dat de bedoelde specialiteiten een beduidende meerwaarde bieden voor de veiligheid en/of de doeltreffendheid ten opzichte van de specialiteiten bedoeld in paragraaf 1, eerste lid.

Deze beduidende meerwaarde wordt erkend volgens de door de Koning bepaalde voorwaarden.

De lijst kan maandelijks en van rechtswege worden aangepast opdat rekening wordt gehouden met de erkende of ingetrokken uitzonderingen. »; 5° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Voor de specialiteiten waarvan de vergoedingsbasis is verlaagd op basis van paragraaf 1, moeten de aanvragers volgens de door de Koning vastgestelde regels en voorwaarden, tussen de drie volgende opties kiezen : 1° ofwel wordt de verkoopprijs aan publiek, of bij ontstentenis hiervan de verkoopprijs buiten bedrijf, verlaagd tot op een niveau dat gelijk is aan dit van de nieuwe vergoedingsbasis, vermeerderd met een veiligheidsmarge van 25 pct.van deze nieuwe vergoedingsbasis, met dien verstande dat deze veiligheidsmarge niet hoger kan zijn dan 10,80 euro; 2° ofwel wordt de verkoopprijs aan publiek, of bij ontstentenis hiervan de verkoopprijs buiten bedrijf, verlaagd tot op een niveau dat hoger is dan dit van de nieuwe vergoedingsbasis, maar lager dan het niveau, als berekend onder 1°;3° ofwel wordt de verkoopprijs aan publiek, of bij ontstentenis hiervan de verkoopprijs buiten bedrijf, verlaagd tot het niveau van de nieuwe maximale vergoedingsbasis. Indien de aanvrager niet kiest voor één van de drie bovenvermelde opties, wordt de specialiteit van rechtswege en zonder rekening te houden met de procedures bepaald in artikel 35bis, geschrapt uit de lijst.

De lijst kan maandelijks en van rechtswege worden aangepast opdat rekening wordt gehouden met de prijsverlagingen, bedoeld in eerste lid, 1°, 2° en 3°, of met de schrappingen van rechtswege, bedoeld in het voorgaande lid. »; 6° in paragraaf 4, eerste lid, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt : « 1° ofwel, wanneer paragraaf 3, eerste lid, 1° of 2°, werd toegepast, wordt de vergoedingsbasis en de verkoopprijs aan publiek van rechtswege teruggebracht tot een bedrag dat gelijk is aan de oorspronkelijke verkoopprijs aan publiek, zoals van toepassing vóór de toepassing van de bepalingen van artikel 35ter ;»; 7° er wordt een paragraaf 4bis ingevoegd, luidende als volgt : « § 4bis.Als na de vaststelling van de nieuwe vergoedingsbasis op grond van paragraaf 1 blijkt dat er op de lijst geen enkele vergoedbare specialiteit meer voorkomt die aan de criteria voor de toepassing van paragraaf 1 voldoet, wordt de specialiteit die van rechtswege geschrapt werd volgens de bepalingen van artikel 35ter, § 3, tweede lid, zonder rekening te houden met de procedures bepaald bij artikel 35bis, van rechtswege opnieuw ingeschreven in de lijst, rekening houdend met de aanpassingen van de prijs, de vergoedingsbasis en de vergoedingsvoorwaarden die van toepassing zouden zijn geweest indien de specialiteit op de lijst ingeschreven gebleven was. ».

Art. 36.Artikel 35quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 april 2005 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005 en 13 december 2006, wordt gewijzigd als volgt : 1° in het eerste lid worden de woorden « als bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1) » ingevoegd tussen de woorden « groepen specialiteiten » en de woorden « waarvan de indicaties »;2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 37.In artikel 35quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 april 2005 en gewijzigd bij de wet van 13 december 2006, worden de woorden « 35bis, § 7, » ingevoegd tussen de woorden « 35bis, § 4, zesde lid, 2°, » en het woord « 35ter ».

Art. 38.Op 1 april 2010 : a) wordt de vergoedingsbasis van de specialiteiten waarvoor na 1 april 2006 en vóór 1 april 2008 op grond van de bepalingen onder artikel 35ter, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, een nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld, eventueel met toepassing van artikel 35quater van dezelfde wet, van rechtswege bijkomend verminderd met 1,54 pct.; b) wordt de vergoedingsbasis van de specialiteiten waarvoor vóór 1 april 2006 op grond van de bepalingen van artikel 35ter, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, een nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld, eventueel met toepassing van artikel 35quater van dezelfde wet, van rechtswege bijkomend verminderd met 4,98 pct..

Dit artikel is niet van toepassing op de specialiteiten waarop de bepalingen van artikel 35bis, § 4, vijfde lid, zijn toegepast.

De bepalingen van dit artikel en de bepalingen van artikel 35ter, § 1, vijfde en zesde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, kunnen niet gelijktijdig op eenzelfde specialiteit worden toegepast. Afdeling 2. - Forfaitarisering geneesmiddelen

Art. 39.In artikel 37 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, wordt een paragraaf 3/2 ingevoegd, luidende : « § 3/2. Voor de geneesmiddelen bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, a), b) en c), die worden afgeleverd in een voor het publiek opengestelde apotheek kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, in bijzondere regels voorzien met betrekking tot de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging en het persoonlijk aandeel van de rechthebbenden.

Dit persoonlijk aandeel kan bestaan in een vast bedrag per indicatie, behandeling of onderzoek, voor het geheel van de geneesmiddelen die voor deze indicatie, deze behandeling of dit onderzoek worden verstrekt. Het persoonlijk aandeel van de rechthebbenden kan eveneens betrekking hebben op de in het vorige lid bedoelde geneesmiddelen die niet zijn opgenomen op de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 35bis.

De Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, kan bepalen dat de in het eerste lid bedoelde geneesmiddelen worden vergoed op basis van een door Hem te bepalen forfaitair bedrag.

De apothekers mogen voor de kosten van de voornoemde geneesmiddelen geen andere bedragen ten laste van de rechthebbenden aanrekenen dan het persoonlijk aandeel zoals het door de Koning is vastgesteld. ». Afdeling 3. - Persoonlijk aandeel

Art. 40.In artikel 37, § 1, zevende lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij wet van 27 december 2006 en gewijzigd bij de wetten van 21 december 2007 en 22 december 2008, worden de woorden « op 85 % gebracht voor de forfaitaire honoraria, de forfaits B genoemd en op 90 % voor de forfaitaire honoraria, de forfaits C genoemd » vervangen door de woorden « op 90 pct. gebracht voor de forfaitaire honoraria, de forfaits B en C genoemd ».

Art. 41.Artikel 40 treedt in werking op 1 februari 2010. Afdeling 4. - Bijdrage doelstelling evenwicht sociale zekerheid

Art. 42.Artikel 40, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld met een nieuw lid, dat als volgt luidt : « Voor de jaren 2010 en 2011 worden bedragen van de globale begrotingsdoelstelling, van respectievelijk 350 miljoen euro en 450 miljoen euro, ter beschikking gesteld van de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969, tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van het globale financiële beheer in de statuut van de zelfstandige arbeiders, bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996, strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

Deze middelen zijn verdeeld volgens een verdeelsleutel van 90 pct. voor het voornoemde globale budgettair beheer van de werknemers en 10 pct. voor het voornoemde globale budgettaire beheer van de zelfstandigen. ». Afdeling 5. - Overeenkomsten- en akkoordencommissies

Art. 43.Artikel 51, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : « Elke overeenkomst of akkoord moet verbintenissen bevatten inzake honoraria en prijzen. Ze kunnen ook verbintenissen bevatten inzake beheersen van het volume, het rationeel gebruik en het oordeelkundig voorschrijven van de verstrekkingen bedoeld in artikel 34 waartoe de betrokken zorgverleners gemachtigd zijn. ».

Art. 44.Art 73, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 13 december 2006, 19 december 2008 en 22 december 2008, wordt aangevuld met het volgende lid : « De Nationale Commissie Geneesheren - Ziekenfondsen kan, in afwachting van de besluiten bedoeld in het vierde lid en het elfde lid, volgens de procedure bedoeld in de artikelen 50 en 51, in lopende en toekomstige akkoorden bijkomende verbintenissen opnemen die het voorschrijven van de minst dure vergoedbare farmaceutische specialiteiten bevorderen, voor zover geen afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de zorgen of aan de therapeutische noodwendigheden. ».

Art. 45.Artikel 44 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009. Afdeling 6. - Heffingen op de omzet

Art. 46.In artikel 191, eerste lid, 15°, van dezelfde wet, vervangen door de wet van 22 februari 1998 en gewijzigd bij de wetten van 22 augustus 2002, 24 december 2002, 27 december 2004, 11 juli 2005, 27 december 2005, 10 juni 2006, 27 december 2006, 24 juli 2008, 19 december 2008 en 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het zesde lid, eerste zin, worden de woorden « 15°duodecies » ingevoegd tussen de woorden « 15°undecies » en de woorden « en 16°bis »;2° het zevende lid wordt aangevuld als volgt : « Voor de specialiteiten die worden terugbetaald krachtens artikel 35bis, § 7, van de wet en de daartoe door de Koning vastgestelde voorwaarden, wordt het omzetcijfer dat in aanmerking wordt genomen door de Koning vastgesteld op basis van het verwezenlijkte omzetcijfer, dat gecorrigeerd kan worden om rekening te houden met het type compensatieregels van de begrotingsrisico's die verbonden kunnen zijn aan de vergoedingsbasis en/of het beoogde volume en met de betrokken jaren.Het door de Koning vastgestelde omzetcijfer wordt eveneens in aanmerking genomen bij de berekening van de heffing die krachtens 15°novies, 15°decies, 15°undecies , 15°duodecies » verschuldigd is.

Art. 47.In artikel 191, eerste lid, 15°novies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, van 21 december 2007, van 19 december 2008 en van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het derde lid wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Voor 2010 wordt het bedrag van die bijdrage vastgesteld op ten hoogste 6,73 pct.van het in 2010 verwezenlijkte omzetcijfer. »; b) in het vijfde lid, derde zin, wordt het woord « en » vervangen door de vermelding « , », en wordt de zin aangevuld als volgt : « en voor 1 mei 2011 voor het omzetcijfer dat in 2010 is gerealiseerd. »; c) in het zevende lid, eerste zin, wordt het woord « en » vervangen door de vermelding « , », wordt het woord « de » ingevoegd tussen de woorden « omzetcijfer 2007, » en « heffing » en de woorden « en de heffing op het omzetcijfer 2010 » worden ingevoegd tussen de woorden « omzetcijfer 2009 » en de woorden « worden via »;d) het achtste lid wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Voor 2010 dienen het in het vorige lid bedoelde voorschot en saldo respectievelijk voor 1 juni 2010 en 1 juni 2011 te worden gestort op de rekening van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, respectievelijk met vermelding « voorschot heffing omzetcijfer 2010 » en « saldo heffing omzetcijfer 2010 ».»; e) het tiende lid wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Voor 2010 wordt het voornoemde voorschot vastgesteld op 6,73 pct. van het in 2009 verwezenlijkte omzetcijfer. »; f) het laatste lid wordt aangevuld als volgt : « De ontvangsten die voortvloeien uit de heffing op het omzetcijfer 2010 worden opgenomen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voor het dienstjaar 2010.».

Art. 48.In artikel 191, eerste lid, 15°undecies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het zevende lid worden de woorden « dat is vastgesteld door de Koning, » ingevoegd tussen de woorden « jaarlijks budget » en « die niet »;2° in het achtste lid wordt de tweede zin vervangen door het volgende : « De farmaceutische specialiteiten die worden vergoed krachtens artikel 37, § 3, worden voor ten hoogste 75 pct.van die heffing vrijgesteld. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit op welke wijze de farmaceutische specialiteiten die worden vergoed overeenkomstig artikel 37, § 3, in rekening worden genomen in het omzetcijfer wanneer de hierboven vermelde percentages worden vastgesteld. ».

Art. 49.In artikel 191, eerste lid, van dezelfde wet, wordt een 15°duodecies ingevoegd, dat als volgt luidt : « 15°duodecies . Voor het jaar t wordt, volgens de in 15° vastgestelde voorwaarden en modaliteiten, een bijdrageheffing op het in t gerealiseerde omzetcijfer ingevoerd.

Die bijdrage wordt gestort via een voorschot dat is vastgesteld op basis van het gedurende het jaar t-1 verwezenlijkte omzetcijfer, en via een afrekening die is vastgesteld op basis van het gedurende het jaar t gerealiseerde omzetcijfer. Het in de vorige zin beoogde saldo komt overeen met het verschil tussen de bijdrage zoals die is gedefinieerd in het 1e lid en het voorschot waarvan sprake is in de voorgaande zin.

Het voorschot op de bijdrage moet voor 1 juni van het jaar t worden gestort op het rekeningnummer van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering met vermelding « Voorschot bijdrageheffing jaar t ». Het saldo van de bijdrage moet voor 1 juni van het jaar t+1 worden gestort op het rekeningnummer van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering met vermelding « Saldo bijdrageheffing jaar t ».

De ontvangsten die voortvloeien uit die bijdrageheffing worden opgenomen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voor het boekhoudjaar t.

Voor 2010 wordt het bedrag van die heffing vastgesteld op 1 pct. van het in 2010 verwezenlijkte omzetcijfer en het ermee samenhangende voorschot op 1 pct. van het in 2009 verwezenlijkte omzetcijfer. ». Afdeling 7. - Administratiekosten van de verzekeringsinstellingen

Art. 50.In artikel 195, § 1, 2°, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 1997, en bij de wetten van 27 december 1994, 22 februari 1998, 22 augustus 2002, 27 december 2005, 27 december 2006, 26 maart 2007, 8 juni en 22 december 2008, worden de eerste en de tweede zin van het derde lid vervangen door de volgende bepalingen : « Het bedrag van de administratiekosten van de vijf landsbonden wordt vastgelegd op 766.483.000 euro voor 2003, 802.661.000 euro voor 2004, 832.359.000 euro voor 2005, 863.156.000 euro voor 2006, 895.524.000 euro voor 2007, 929.160.000 euro voor 2008, 972.546.000 euro voor 2009 en 1.012.057.000 euro voor 2010. Voor de Kas voor geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen wordt dit bedrag vastgesteld op 13.195.000 euro voor 2003, 13.818.000 euro voor 2004, 14.329.000 euro voor 2005, 14.859.000 euro voor 2006, 15.416.000 euro voor 2007, 15.995.000 euro voor 2008, 16.690.000 euro voor 2009 en 17.368.000 euro voor 2010. ». Afdeling 8. - Financiële verantwoordelijkheid van de

verzekeringsinstellingen

Art. 51.In artikel 197 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) paragraaf 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994, wordt aangevuld met een nieuw lid, dat als volgt luidt : « De Algemene Raad stelt ook de middelen vast die in de globale begrotingsdoelstelling zijn opgenomen en die niet van de thesaurie van de globale beheren naar het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering moeten worden overgeheveld.». b) paragraaf 3bis, gewijzigd bij de wet van 14 januari 2002, wordt aangevuld als volgt : « , alsmede de bedragen die in de globale begrotingsdoelstelling zijn opgenomen en die van de voorschotten aan de verzekeringsinstellingen zijn afgetrokken omdat ze worden afgehouden van de financieringsbehoeften van het Instituut zoals bedoeld in artikel 197, § 1, derde lid.». HOOFDSTUK 2. - Financiering van de representatieve patiëntenkoepels

Art. 52.Artikel 245 van de programmawet(I) van 27 december 2006 wordt vervangen als volgt : «

Art. 245.§ 1. De subsidies die ten laste vallen van de begroting van de administratiekosten van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering bedoeld in artikel 12, 6°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, worden toegekend aan de twee volgende patiëntenverenigingen : 1° de vzw « Ligue des Usagers des Services de Santé »;2° de vzw « Vlaams Patiëntenplatform ». Onverminderd het derde lid bedraagt het globale bedrag van de voornoemde subsidies, die ten laste gelegd worden van de begroting van de administratiekosten van het Instituut, jaarlijks 90.000 euro, een bedrag dat volledig ten laste wordt genomen door de sector geneeskundige verzorging. § 2. Voor 2010 worden de subsidies die ingevolge paragraaf 1 worden toegekend aan de twee volgende patiëntenverenigingen verhoogd met respectievelijk 40.000 euro : 1° de VZW « Ligue des Usagers des Services de Santé »;2° de VZW « Vlaams Patiëntenplatform ». Voor 2010 worden subsidies toegekend aan de patiëntenvereniging VZW « Rare Diseases OrganisationBelgium » (Belgische Alliantie voor Zeldzame Ziekten). Deze subsidies bedragen 40.000 euro.

Deze subsidies vallen ten laste van de begroting van de administratiekosten van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering bedoeld in artikel 12, 6°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. § 3. De Koning stelt de regels en voorwaarden van de verdeling, de toekenning en de betaling van de subsidies vast, alsook de regels van opschorting en volledige of gedeeltelijke terugvordering ingeval de vastgestelde voorwaarden niet worden geëerbiedigd. ». HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 27 april 2005 betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid

Art. 53.In artikel 69 van de wet van 27 april 2005 betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, gewijzigd bij de wet van 19 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt vervangen door de volgende leden : « Op 1 april 2010, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, VII.9, VII.10 en XXII, worden de prijzen en vergoedingbasissen van de specialiteiten van de hoofdstukken I, II en IV van bijlage I van de bijgevoegde lijst bij het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van farmaceutische specialiteiten, waarvan, op 1 januari 2010, elk werkzaam bestanddeel verschijnt in een specialiteit die meer dan twaalf jaar en minder dan vijftien jaar geleden voor het eerst vergoedbaar was, bijkomend verminderd met 1,16 pct.

Op 1 april 2010, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, VII.9, VII.10 en XXII, worden de prijzen en vergoedingbasissen van de specialiteiten van de hoofdstukken I, II en IV van bijlage I van de bijgevoegde lijst bij het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van farmaceutische specialiteiten, waarvan, op 1 januari 2010, elk werkzaam bestanddeel verschijnt in een specialiteit die meer dan vijftien jaar geleden voor het eerst vergoedbaar was, bijkomend verminderd met 1,19 pct.

Vervolgens worden telkens op 1 januari en op 1 juli, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, VII.9, VII.10 en XXII, de prijzen en vergoedingbasissen van de specialiteiten van de hoofdstukken I, II en IV van bijlage I van de bijgevoegde lijst bij het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van farmaceutische specialiteiten, waarvan, in de loop van het voorafgaande semester, elk werkzaam bestanddeel verschijnt in een specialiteit die meer dan twaalf jaar geleden voor het eerst vergoedbaar was, verminderd met 15 pct. en in een specialiteit die meer dan vijftien jaar geleden voor het eerst vergoedbaar was, verminderd met 2,35 pct.

Op 1 april 2010, en vervolgens telkens op 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van elk jaar, worden de prijzen en vergoedingbasissen van de specialiteiten van de hoofdstukken I, II en IV van bijlage I van de bijgevoegde lijst bij het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van farmaceutische specialiteiten, waarvoor na 31 december 2009 overeenkomstig de bepalingen van artikel 35ter of 35quater een nieuwe prijs en vergoedingsbasis vastgesteld werd of wordt, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, VII.9, VII.10 en XXII, verminderd met 17 pct., voor zover de bepalingen van dit artikel nog niet zijn toegepast op deze specialiteiten. Indien de prijzen en vergoedingsbases van de specialiteiten reeds werden verminderd met 14 pct. of met 15 pct., conform de bepalingen van het derde of het zesde lid van dit artikel, worden de prijzen en vergoedingsbases verminderd met 2,35 pct. ».

De Koning kan de percentages bedoeld in de voorgaande leden wijzigen. 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « Een uitzondering op de toepassing van het vierde en het vijfde lid wordt eveneens verleend aan de farmaceutische specialiteiten waarop de bepalingen van het zevende lid zijn toegepast.». HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008

Art. 54.In artikel 97 van de wet betreffende de ziekenhuizen en ander verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden « of een tweepatiëntenkamer » opgeheven;2° in paragraaf 1, derde lid, van de Nederlandse tekst wordt het woord « respectievelijk » opgeheven;3° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden « en in een tweepatiëntenkamer » opgeheven;4° paragraaf 1, vierde lid, wordt opgeheven;5° paragraaf 2, tweede lid, wordt opgeheven.

Art. 55.In artikel 100 van dezelfde wet wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Onverminderd artikel 97, dekt het budget van financiële middelen op forfaitaire wijze de kosten die verband houden met het verblijf en de verstrekking van zorgen aan de patiënten in het ziekenhuis, met inbegrip van de patiënten in daghospitalisatie zoals omschreven door de Koning. ».

Art. 56.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 29 september 2002 tot uitvoering van artikel 90, § 1, derde lid, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987;2° het koninklijk besluit van 14 juni 2006 tot uitvoering van artikel 90 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987.

Art. 57.De artikelen 54 tot 56 van deze wet hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2010. HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen

Art. 58.In de tabel die bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen is gevoegd, wordt de tekst onder de vermelding « Aard van de gemachtigde uitgaven » van subrubriek 31-2 Fonds voor de grondstoffen en de producten, vervangen bij de programmawet van 22 december 2008, aangevuld als volgt : « - De betaling van de toegekende subsidies volgens de hierboven vermelde wet van 28 juli 1981 ter ondersteuning van het in werking treden van de Overeenkomst over de internationale handel van bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten, en de Bijlagen, opgesteld in Washington op 3 maart 1973 en de internationale projecten ontwikkelt in het kader van deze overeenkomst. ». HOOFDSTUK 6. - Prijsblokkering

Art. 59.Vanaf 1 januari 2010 en tot en met 31 december 2010, mogen de prijzen van de in artikel 313, § 1, van de programmawet van 22 december 1989 bedoelde geneesmiddelen niet worden verhoogd.

Voor de prijsverhogingsaanvragen ingediend tussen 1 januari 2010 en 31 december 2010 nemen de in artikel 5, § 2, van het ministerieel besluit van 29 december 1989 betreffende de prijzen van de terugbetaalbare geneesmiddelen, bedoelde termijnen een aanvang op 1 januari 2011.

Op aanvraag van de houder van de vergunning tot commercialisatie kan de Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft, in uitzonderingsgevallen, en voor zover dit door bijzondere redenen wordt gerechtvaardigd, een afwijking van de prijsblokkering toestaan. De minister deelt zijn beslissing binnen de 90 dagen mee aan de aanvrager. Indien de bij de aanvraag gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn, laat hij de aanvrager onverwijld tot in bijzonderheden weten welke aanvullende inlichtingen vereist zijn en neemt hij zijn definitieve beslissing binnen 90 dagen na de ontvangst van deze aanvullende inlichtingen. In geval van een uitzonderlijk groot aantal aanvragen kan de termijn één keer worden verlengd met nog eens 60 dagen. De aanvrager wordt van een dergelijke verlenging in kennis gesteld voordat de oorspronkelijke termijn is verstreken.

TITEL 5. - Sociale zaken HOOFDSTUK 1. - Alternatieve financiering

Art. 60.In artikel 66, § 3quinquies, tweede lid, van de programmawet van 2 januari 2001, laatst gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, worden de woorden « Voor het jaar 2008 wordt een bedrag, aanvullend op hetgeen voorzien is in § 2, 4°, voorafgenomen » vervangen door de woorden « Voor de jaren 2008, 2009 en 2010 wordt jaarlijks een bedrag, aanvullend op hetgeen voorzien is in § 2, 4°, voorafgenomen ».

Art. 61.Artikel 66, § 2, 4°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 30 december 2001, wordt aangevuld met de volgende zin : « Voor het jaar 2011 is dit bedrag gelijk aan het bedrag van de bijdragen bedoeld ter financiering van het betaald educatief verlof verminderd met 30 miljoen euro. ».

Art. 62.Artikel 60 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009 en artikel 61 treedt in werking op 1 januari 2011. HOOFDSTUK 2. - Sociale fraude Afdeling 1. - Regularisaties

Art. 63.In artikel 22quater, eerste lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij de wet van 22 december 2008, worden de woorden « Wanneer een sociaal controleur of inspecteur » vervangen door de woorden « Wanneer een sociaal controleur, inspecteur of een officier van gerechtelijke politie ». Afdeling 2. - Forfaitaire beroepskosten

Art. 64.In artikel 14, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 2008, wordt een paragraaf 4 ingevoegd, luidende : « § 4. Bij betwisting van de realiteit van de kosten ten laste van de werkgever, dient de werkgever de realiteit van deze kosten aan te tonen door middel van bewijsstukken of, ingeval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed.

Bij gebreke aan bewijskrachtige gegevens aangeleverd door de werkgever kan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, op voorstel van de bevoegde inspectiediensten die de werkgever gehoord hebben, ambtshalve een bijkomende aangifte uitvoeren, rekening houdende met alle nuttige inlichtingen waarover zij beschikt. ».

Art. 65.In artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de wetten van 24 december 2002 en 24 juli 2008 en het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, worden tussen het tweede en het derde lid twee leden ingevoegd, luidende : « Bij betwisting van de realiteit van de kosten ten laste van de werkgever, dient de werkgever de realiteit van deze kosten aan te tonen door middel van bewijsstukken of, ingeval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed.

Bij gebreke aan bewijskrachtige gegevens aangeleverd door de werkgever, kan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, op voorstel van de bevoegde inspectiediensten die de werkgever gehoord hebben, ambtshalve een bijkomende aangifte uitvoeren, rekening houdende met alle nuttige inlichtingen waarover hij beschikt. ». Afdeling 3. - Elektronische registratie van de aanwezigheid op de

werven

Art. 66.In artikel 7, § 4, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de wet van 13 februari 1998, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : « Hij kan in toepassing van het eerste lid de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf verplichten om, onder de voorwaarden en volgens de vormen die Hij bepaalt, een dagelijkse elektronische registratie te verrichten van hun werknemers die op die dag arbeidsprestaties verrichten op de werf. ». Afdeling 4. - Wijziging van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969

tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders

Art. 67.In artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vervangen door de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 7, derde lid, wordt vervangen als volgt : « De aannemer licht de voormelde Rijksdienst in over de begin- en einddatum van de werken.De Koning bepaalt wat moet worden verstaan onder begin- en einddatum van de werken. »; 2° in paragraaf 7, vierde lid, worden de woorden « binnen de vijftien dagen na de aanvankelijk voorziene begindatum » opgeheven;3° paragraaf 8, laatste lid, wordt opgeheven. Afdeling 5. - Inwerkingtreding

Art. 68.De afdelingen 1 en 2 treden in werking op de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum van inwerkingtreding van de afdelingen 3 en 4. HOOFDSTUK 3. - Sigedis

Art. 69.In artikel 306, § 2, van de programmawet (I) van 27 december 2006 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met een 5°, luidende : « 5° de controle door de Rijksdienst voor sociale zekerheid en de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten van de inning van de bijzondere bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3ter, eerste lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.»; 2° in het tweede lid worden de woorden « bedoeld in 1°, 2° en 3° » vervangen door de woorden « bedoeld in 1°, 2°, 3° en 5° ». HOOFDSTUK 4. - Beroepsziekten

Art. 70.Artikel 35bis van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1987 en laatst gewijzigd bij de wet van 11 mei 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 35bis.§ 1. Ingeval de graad van lichamelijke arbeidsongeschiktheid wordt gewijzigd of bevestigd na de leeftijd van 65 jaar, is de graad die overeenstemt met de vermindering van het normale vermogen tot verdienen veroorzaakt door de feitelijke beperking van de arbeidsmogelijkheden op de arbeidsmarkt, vastgesteld vóór deze leeftijd, niet meer vatbaar voor veranderingen. § 2. Ingeval de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld na de leeftijd van 65 jaar, wordt bij de evaluatie van deze graad geen rekening gehouden met de vermindering van het normale vermogen tot verdienen veroorzaakt door de feitelijke beperking van de arbeidsmogelijkheden op de arbeidsmarkt. ».

Art. 71.Voor het slachtoffer dat de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt voor 1 januari 2010, kent het Fonds voor beroepsziekten ambtshalve vanaf 1 januari 2010 opnieuw de graad toe die overeenstemt met de vermindering van zijn normale vermogen tot verdienen veroorzaakt door de feitelijke beperking van de arbeidsmogelijkheden op de arbeidsmarkt en die hem toegekend was voor deze leeftijd.

Art. 72.De artikelen 70 en 71 treden in werking op 1 januari 2010. HOOFDSTUK 5. - Dotaties sociale zekerheid

Art. 73.Voor de jaren 2010 en 2011 wordt een bijzonder bedrag aan rijkstoelage gestort aan de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en aan het globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. Dit bijzonder bedrag aan rijkstoelage wordt ingeschreven in de begroting van de FOD Sociale Zekerheid.

Het bijzonder bedrag aan rijkstoelage bedraagt 2.552.382.000 euro voor het jaar 2010 en 2.770.440.000 euro voor het jaar 2011. Deze bedragen worden verdeeld volgens een verdeelsleutel van 90 pct. voor het voormelde globaal beheer der werknemers en 10 pct. voor voormelde globaal financieel beheer der zelfstandigen.

De helft van dit bedrag wordt in het lopend jaar gestort in twaalf maandelijkse gelijke schijven; de resterende helft op 15 november van het lopende jaar.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag van de resterende helft, zoals bedoeld in het vorige lid, aanpassen, op basis van nieuwe gegevens betreffende het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar, zoals voorzien in de economische begroting bedoeld in artikel 108, g), van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, of op basis van nieuwe gegevens betreffende de algemene budgettaire situatie van de stelsels van sociale zekerheid voor het betrokken begrotingsjaar. Deze aanpassing kan gebeuren in de loop van het betrokken begrotingsjaar en uiterlijk op 30 juni van het daaropvolgende jaar. Indien de aanpassing gebeurt na 1 december van het betrokken begrotingsjaar (t) zal het effect ervan verrekend worden met ofwel het bedrag van de bijzondere dotatie van het volgende begrotingsjaar (t+1) ofwel met het bedrag van de gewone rijkstoelage zoals voorzien in respectievelijk titel I, hoofdstuk I, afdeling 1, van de wet houdende sociale bepalingen van 29 juni 1981 en artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende de organisatie van het sociaal statuut van de zelfstandigen.

Art. 74.De Federale Staat kent de RSZ-globaal beheer, via de Administratie van de Thesaurie, een renteloze lening toe voor een bedrag van 1.712,80 miljoen euro in 2010 en 1.066,10 miljoen euro in 2011, uitbetaald als volgt :. - 1.712,80 miljoen euro waarvan de ene helft de eerste donderdag van de maand februari 2010 en de andere helft op 5 december 2010; - 1.066,10 miljoen euro waarvan de ene helft de eerste donderdag van de maand februari 2011 en de andere helft op 5 december 2011.

Deze lening wordt op 20 jaar terugbetaald, op basis van een twintigste vanaf 2012, betaalbaar en opeisbaar na vervallen termijn op 31 december van elk jaar en voor de eerste keer op 31 december 2012.

De Koning kan, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het eerste lid bedoeld bedragen aanpassen, op basis van nieuwe gegevens betreffende het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar, zoals voorzien in de economische begroting bedoeld in artikel 108, g ), van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen.

Art. 75.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2010. HOOFDSTUK 6. - Fonds voor de toekomst van de geneeskundige verzorging

Art. 76.In artikel 111 van de programmawet (I) van 27 december 2006, laatst gewijzigd bij artikel 114 van de programmawet van 22 december 2008, wordt een lid toegevoegd, luidende : « Voor de jaren 2010 en 2011 worden de interesten die het fonds genereert, voor 90 pct. overgedragen aan de voormelde RSZ-globaal beheer en voor 10 pct. aan het voormeld globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen. ».

Art. 77.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2010. HOOFDSTUK 7. - Aanpassing van de grenzen voor de vermindering van de sociale bijdragen

Art. 78.In artikel 331, zesde lid, van de programmawet (I) van 24 december 2002, gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003 en 27 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het zesde lid worden de woorden « jaarlijks de loongrenzen S0 en S1 » vervangen door de woorden « de loongrenzen S0 en S1 »;2° het zesde lid wordt aangevuld met een zin, luidende : « De Koning kan, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Nationale Arbeidsraad, de wijze bepalen waarop de loongrens S0 voor de categorie 3 en de loongrens S1 automatisch worden aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.».

TITEL 6. - Zelfstandigen en kmo's HOOFDSTUK 1. - Fonds voor het welzijn der zelfstandigen

Art. 79.In het Nederlandse opschrift van Hoofdstuk III van Titel VI van de programmawet (I) van 27 december 2006, worden de woorden « de welvaart » vervangen door de woorden « het welzijn ».

Art. 80.In artikel 253 van dezelfde programmawet, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Nederlandse tekst van het eerste lid worden de woorden « de welvaart » vervangen door de woorden « het welzijn »;2° het artikel wordt aangevuld met een vierde lid, luidende : « De financiële opbrengsten die voortvloeien uit dit Fonds, zijn bestemd voor het globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.».

Art. 81.De artikelen 79 en 80 treden in werking op 31 december 2009. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen Afdeling 1. - Verzoening tussen het professionele leven en het

privé-leven

Art. 82.In artikel 15, § 4, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen wordt een bepaling onder 5° ingevoegd, luidende : « 5° de gevallen waarin de zelfstandige van het betalen van bijdragen vrijgesteld is met het oog op een betere verzoening tussen het professionele leven en het privé-leven van de zelfstandigen; Hij bepaalt hiervoor de toekenningsmodaliteiten van deze vrijstelling. ». Afdeling 2. - Vrijstelling van de sociale bijdragen

Art. 83.In artikel 17 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij wet van 21 december 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het eerste en tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « De zelfstandigen die een vrijstelling van de bij dit artikel bedoelde bijdragen vragen, moeten hun staat van behoefte of hun toestand die de staat van behoefte benadert, bewijzen.Om hun staat van behoefte te beoordelen, houdt de Commissie inzonderheid rekening met de inkomsten en lasten van de personen die deel uitmaken van hun gezin, tenzij met betrekking tot deze personen wordt bewezen dat ze niets te maken hebben met de zelfstandige activiteit van de betrokken zelfstandigen en die bovendien niet de rechtsplicht hebben om die zelfstandigen te helpen of van levensmiddelen te voorzien. »; 2° in het vroegere derde lid, dat het vierde lid geworden is, wordt het woord « bijkomende » ingevoegd tussen de woorden « Hij kan » en de woorden « voorwaarden en criteria »;3° het vroegere vierde lid, dat het vijfde lid geworden is, wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt de gevallen waarin de aanvragen tot vrijstelling van bijdragen ingediend door zelfstandigen en de aanvragen tot ontheffing ingediend door hoofdelijk aansprakelijke personen niet in overweging worden genomen of geacht worden niet ingediend te zijn geweest.Wanneer de aanvraag niet in overweging genomen wordt of geacht wordt niet te zijn ingediend, informeert het betrokken sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen bedoeld bij artikel 20, § 1 of § 3, de zelfstandige of de hoofdelijk aansprakelijke daarover binnen een termijn en volgens een procedure vastgesteld door de Koning. »

Art. 84.In artikel 22 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij de wet van 30 december 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « het ministerie van Middenstand » vervangen door de woorden « de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid »;2° in het tweede lid worden de woorden « Zij beslist eveneens en zonder mogelijkheid van beroep over de aanvragen tot volledige of gedeeltelijke vrijstelling van de solidariteits-, matigings-, consoliderings- en bijzondere bijdragen aan de zelfstandigen opgelegd krachtens de wetten van 2 februari 1982, 6 juli 1983 en 27 maart 1986 tot toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning.» opgeheven. Afdeling 3. - Administratieve sanctie in geval van zwartwerk als

zelfstandige

Art. 85.In artikel 10 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 14 december 1989, worden de woorden « uiterlijk op de dag van de aanvang van de zelfstandige beroepsactiviteit » ingevoegd tussen de woorden « gehouden » en « aan »;2° in § 2, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden « en binnen welke termijn » geschrapt.

Art. 86.In hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een afdeling c) ingevoegd, luidend : « c) Sancties »

Art. 87.In afdeling c), ingevoegd bij artikel 86 wordt een artikel 17bis ingevoegd, luidende : «

Art. 17bis.§ 1. Loopt een administratieve geldboete van 500 tot 2.000 euro per vastgestelde inbreuk op, iedere zelfstandige : 1° waarvan vastgesteld wordt door een bevoegde ambtenaar van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen of door de persoon bedoeld in artikel 23bis dat hij een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent of uitgeoefend heeft uit hoofde waarvan hij gehouden was zich aan te sluiten bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen zoals bedoeld in artikel 20, § 1, of bij de Nationale Hulpkas bedoeld in artikel 20, § 3, zonder effectief te zijn aangesloten overeenkomstig artikel 10, § 1, eerste lid;2° waarvan vastgesteld wordt door een persoon bedoeld in artikel 23bis dat hij een andere zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent dan deze vermeld in de Kruispuntbank van ondernemingen krachtens artikel 6 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, en die niet reeds ten gevolge van deze genoemde feiten aan een administratieve of strafrechtelijke sanctie onderworpen wordt krachtens de artikelen 25 of 62 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen;3° waarvan het inkomen, bedoeld in artikel 11, § 2, naar boven toe werd aangepast ingevolge de vaststelling, gedaan door de administratie der belastingen, van een geval van fiscale fraude. § 2. De ambtenaar bedoeld bij artikel 17ter kan, wanneer verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, een administratieve geldboete onder het in § 1 vermelde minimumbedrag opleggen zonder dat de geldboete lager mag zijn dan 40 pct. van dat minimumbedrag.

In geval van beroep tegen de beslissing van de bevoegde ambtenaar kunnen de arbeidsgerechten, wanneer verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, het bedrag van een opgelegde administratieve geldboete onder het in het artikel 17bis vermelde minimumbedrag verminderen, zonder dat de geldboete lager mag zijn dan 40 pct. van het minimum van het in artikel 17bis bepaalde bedrag.

In dezelfde beslissing waarin hij een administratieve geldboete oplegt, kan de bevoegde ambtenaar geheel of gedeeltelijk uitstel van de tenuitvoerlegging van de betaling van die geldboete toekennen.

Het uitstel is enkel mogelijk indien de bevoegde ambtenaar in de referteperiode geen andere administratieve geldboete heeft opgelegd aan de betrokkene.

De referteperiode is de periode van één jaar voorafgaand aan de datum waarop de inbreuk gepleegd wordt die achteraf aanleiding geeft tot de beslissing tot oplegging van een administratieve geldboete waarin de bevoegde ambtenaar het uitstel toekent.

Het uitstel geldt voor een proefperiode van één jaar. De proefperiode gaat in vanaf de datum van kennisgeving van de beslissing tot oplegging van de administratieve geldboete.

Het uitstel wordt van rechtswege herroepen wanneer een nieuwe inbreuk wordt gepleegd binnen de proefperiode en deze nieuwe inbreuk leidt tot een beslissing tot de oplegging van een nieuwe administratieve geldboete.

Het uitstel wordt herroepen in dezelfde beslissing waarin een administratieve geldboete wordt opgelegd voor de nieuwe inbreuk gepleegd gedurende de proefperiode.

De administratieve geldboete waarvan de betaling uitvoerbaar wordt door de herroeping van het uitstel, wordt zonder beperking samengevoegd met deze die wordt opgelegd voor de nieuwe inbreuk.

In geval van beroep tegen de beslissing van de bevoegde ambtenaar hebben de arbeidsgerechten dezelfde bevoegdheden als deze ambtenaar wat betreft het uitstel. Alle voornoemde nadere regels betreffende het uitstel zijn van toepassing. § 3. Voor de toepassing van § 1, 3°, bepaalt de Koning wat dient te worden verstaan onder « vaststelling van een geval van fiscale fraude ». § 4. De sanctie bedoeld in § 1, 2° en 3°, is niet van toepassing op de zelfstandigen die tegelijk een vervangingsinkomen ontvangen en die ten gevolge van deze genoemde feiten tijdelijk het recht op dit vervangingsinkomen verliezen of om die reden aan een andere administratieve of strafrechtelijke sanctie onderworpen zijn. ».

Art. 88.In dezelfde afdeling c) wordt een artikel 17ter ingevoegd, luidende : «

Art. 17ter.De administratieve geldboete waarvan sprake in het vorige artikel wordt opgelegd door de houder van de managementfunctie van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, bedoeld in artikel 21, § 5, belast met het dagelijks beheer van het Rijksinstituut, of daartoe door hem aangewezen ambtenaren van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.

De beslissing wordt genomen nadat de betrokkene de mogelijkheid geboden werd zijn verweermiddelen naar voren te brengen.

Deze beslissing vermeldt het bedrag van de geldboete en is met redenen omkleed. Deze beslissing wordt bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld aan de betrokken zelfstandige. Deze mededeling bevat eveneens een afschrift van de stukken die de toepassing van de administratieve geldboete staven, alsmede een verzoek tot betaling van de administratieve geldboete.

De kennisgeving van de mogelijkheid tot het opleggen van de administratieve geldboete dient te gebeuren binnen de 14 werkdagen, volgend op : - de effectieve aansluiting bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen in de gevallen bedoeld in artikel 17bis, § 1, 1°; - de kennisname van het feit door het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, voor wat betreft de gevallen bedoeld in artikel 17bis, § 1, 2° en 3°.

De erkende sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen worden belast met de inning en de invordering van de administratieve geldboete.

Voor wat betreft de inning en de invordering ervan worden deze administratieve geldboeten gelijkgesteld met verschuldigde sociale bijdragen. ».

Art. 89.In dezelfde afdeling c), wordt een artikel 17quater ingevoegd, luidende : «

Art. 17quater.De zelfstandige die de beslissing, waarbij de administratieve geldboete wordt opgelegd, betwist, kan op straffe van verval binnen een termijn van twee maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing, bij wege van een verzoekschrift beroep instellen bij de arbeidsrechtbank. Dit beroep schorst de uitvoering van de beslissing waarbij de administratieve geldboete wordt opgelegd.

De bepaling van het eerste lid wordt vermeld in de beslissing waarbij de administratieve geldboete wordt opgelegd. ».

Art. 90.In artikel 15, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 6 februari 1976 worden de woorden « en de administratieve geldboete bedoeld in artikel 17bis » ingevoegd tussen de woorden « bijdragen » en « verschuldigde door hun vennoten en mandatarissen ».

Art. 91.In artikel 20, § 1, laatste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 30 maart 1994, worden de woorden « , evenals de bedragen van de geïnde administratieve geldboetes bedoeld in artikel 17bis, » ingevoegd tussen de woorden « intresten » en « over ».

Art. 92.In artikel 20, § 7 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005, worden de woorden « , alsmede de administratieve geldboete bedoeld in artikel 17bis, » ingevoegd tussen de woorden « zijn » en « eveneens ».

Art. 93.Artikel 23bis, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 november 1996 en vervangen bij de programmawet van 22 december 2008, wordt aangevuld met een lid, luidende : « De vaststellingen gedaan door de sociale inspecteurs van de andere sociale inspectiediensten, bedoeld in de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie, de officieren van gerechtelijke politie of door de ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van andere wetgevingen kunnen met hun bewijskracht gebruikt worden door de ambtenaren van het Rijksinstituut. ». HOOFDSTUK 3. - Diverse wijzigingen

Art. 94.Artikel 3 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2008, wordt aangevuld met een bepaling onder 6°, luidende : « 6° de geïnde administratieve geldboetes, bedoeld in artikel 17bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. ».

Art. 95.Artikel 43, § 1, eerste lid, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, wordt aangevuld met een bepaling onder 9°, luidende : « 9° de rechtspersonen en natuurlijke personen die een inschrijving vragen in de Kruispuntbank van ondernemingen de volgende informatie meegeven : - elke natuurlijke persoon die in België een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent uit hoofde waarvan hij dient te zijn aangesloten bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen, dient zich aan te sluiten uiterlijk op de dag van de aanvang van de zelfstandige activiteit; - in geval van niet-naleving van deze verplichting, wordt een administratieve geldboete opgelegd krachtens artikel 17bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; - hierbij zijn de rechtspersonen hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de administratieve geldboete opgelegd aan hun vennoten of mandatarissen; - de zelfstandige die een zelfstandige activiteit uitoefent waarvoor hij niet ingeschreven is in de Kruispuntbank van ondernemingen, overeenkomstig de artikelen 5, 33 of 35 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, kan hiervoor bestraft worden krachtens de artikelen 25 of 62 van diezelfde wet, alsook krachtens artikel 17bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. ».

Art. 96.De hoofdstukken 2 en 3 treden in werking op 1 april 2010. HOOFDSTUK 4. - Jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen

Art. 97.In artikel 4, eerste lid, van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen, worden de woorden « 20 procent » vervangen door de woorden « 23 procent ».

Art. 98.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2010. HOOFDSTUK 5. - Financiering van het Asbestfonds

Art. 99.In artikel 116, 3°, tweede lid, van de programmawet (I) van 27 december 2006, gewijzigd door de wet van 21 december 2007 houdende diverse bepalingen (I) en door de programmawet (I) van 22 december 2008, worden de woorden « voor elk van de jaren 2008 en 2009 » vervangen door de woorden « voor elk van de jaren 2008, 2009 en 2010 ».

Art. 100.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2010.

TITEL 7. - Werk HOOFDSTUK 1. - Betaald educatief verlof

Art. 101.Artikel 121, § 3, van de herstelwet van 22 januari 1985, houdende sociale bepalingen, wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid wordt het aandeel van de Belgische Staat voor het kalenderjaar 2011 verminderd met 30 miljoen euro. ». HOOFDSTUK 2. - Afroming van de reserves van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen

Art. 102.De plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, opgericht overeenkomstig artikel 8 van de besluitwet van 28 december1944, zijn verplicht om gedurende het eerste kwartaal van 2011 een éénmalig vast bedrag uit de traditionele activiteiten, dat bestemd is voor het globaal beheer van de sociale zekerheid, te storten aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, zoals bedoeld in artikel 1 van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg en artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, de criteria en de modaliteiten tot bepaling van het éénmalig vast bedrag uit de traditionele activiteiten per plaatselijk werkgelegenheidsagentschap en de uitvoeringsmodaliteiten.

Art. 103.De plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, opgericht overeenkomstig artikel 8 van de besluitwet van 28 december 1944, die overeenkomstig artikel 8bis van dezelfde besluitwet en artikel 2, § 2, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen een sui-generis-afdeling hebben opgericht, zijn verplicht om gedurende het eerste kwartaal van 2011 een éénmalig vast bedrag uit de dienstencheques-activiteiten, dat bestemd is voor het globaal beheer van de sociale zekerheid, te storten aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, zoals bedoeld in artikel 1 van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg en artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, de criteria en de modaliteiten tot bepaling van het éénmalig vast bedrag uit de dienstencheques-activiteiten per plaatselijk werkgelegenheidsagentschap.

Art. 104.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2010. HOOFDSTUK 3. - Arbeidsongevallen

Art. 105.Artikel 38 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, laatst gewijzigd bij de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I) wordt aangevuld met een paragraaf 3undecies , luidende : « Een specifieke werkgeversbijdrage van 0,02 pct. is verschuldigd door de werkgevers die onder de toepassing vallen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. De opbrengst van deze bijdrage wordt overgemaakt aan de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

De Rijksdienst voor sociale zekerheid is belast met de berekening, de inning en de invordering van deze bijdrage.

Deze bijdrage is gelijkgesteld aan een socialezekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafsancties, het toezicht, de aanwijzing van de bevoegde rechter in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen. ».

Art. 106.Artikel 105 treedt in werking op 1 januari 2010. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van hoofdstuk VI van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen(I) betreffende de sociale zekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit

Art. 107.In artikel 118 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) er wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, luidende : « § 2bis.Voor de bruggepensioneerden waarvan de opzegging of de verbreking van de arbeidsovereenkomst betekend werd na 15 oktober 2009 en waarvan het brugpensioen ingaat ten vroegste op 1 april 2010, bedraagt het percentage van de werkgeversbijdrage bedoeld in § 1 : 1° 50 pct.voor de bruggepensioneerde die op het ogenblik van de aanvang van het brugpensioen de leeftijd van 52 jaar niet heeft bereikt; 2° 40 pct.voor de bruggepensioneerde die op het ogenblik van de aanvang van het brugpensioen minstens 52 jaar is en de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt; 3° 30 pct.voor de bruggepensioneerde die op het ogenblik van de aanvang van het brugpensioen minstens 55 jaar is en de leeftijd van 58 jaar niet heeft bereikt; 4° 20 pct.voor de bruggepensioneerde die op het ogenblik van de aanvang van het brugpensioen minstens 58 jaar is en de leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt; 5° 10 pct.voor de andere bruggepensioneerden. »; b) er wordt een paragraaf 2ter ingevoegd, luidend als volgt : « 2ter.Voor de bruggepensensioneerden die waren tewerkgesteld door werkgevers die behoren tot de non-profitsector, zoals bedoeld in artikel 1, 1°, van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, en waarvan de aanvullende vergoeding wordt toegekend voor de eerste keer na 1 april 2010 als gevolg van de opzegging of de verbreking van de arbeidsovereenkomst betekend na 15 oktober 2009, wordt in afwijking van de bepalingen van § 2bis, het percentage van de bijzondere werkgeversbijdrage verlaagd tot : 1° 5 % voor elke maand waarin de bruggepensensioneerde de leeftijd van 52 niet heeft bereikt;2° 4 % voor elke maand waarin de bruggepensensioneerde, die minstens 52 jaar is, de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt;3° 3 % voor elke maand waarin de bruggepensensioneerde, die minstens 55 jaar is, de leeftijd van 58 jaar niet heeft bereikt;4° 2 % voor elke maand waarin de bruggepensensioneerde, die minstens 58 jaar is, de leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt.».

Art. 108.In artikel 120 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) paragraaf 1 wordt aangevuld met de volgende zin : « Dat percentage kan variëren naargelang van de leeftijd van de gerechtigde.»; b) het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3.Voor de aanvullende uitkeringen toegekend voor de eerste keer na 1 april 2010 als gevolg van de opzegging of de verbreking van de arbeidsovereenkomst betekend na 15 oktober 2009, bedraagt het percentage van de werkgeversbijdrage bedoeld in § 1 : 1° 50 pct.voor elke gerechtigde die op het ogenblik van het verkrijgen van het recht op de aanvullende uitkering de leeftijd van 52 jaar niet heeft bereikt; 2° 40 pct.voor elke gerechtigde die op het ogenblik van het verkrijgen van het recht op de aanvullende uitkering de leeftijd van 52 jaar heeft bereikt en de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt; 3° 30 pct.voor elke gerechtigde die op het ogenblik van het verkrijgen van het recht op de aanvullende uitkering de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en de leeftijd van 58 jaar niet heeft bereikt; 4° 20 pct.voor elke gerechtigde die op het ogenblik van het verkrijgen van het recht op de aanvullende uitkering de leeftijd van 58 jaar heeft bereikt en de leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt; 5° 10 pct.voor de andere rechtverkrijgenden op de aanvullende uitkering. »; c) het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidend als volgt : « § 4.Voor de aanvullende uitkeringen toegekend in de non-profitsector, zoals bedoeld in de artikel 1, 1°, van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, en waarvan de aanvullende vergoeding wordt toegekend voor de eerste keer na 1 april 2010 als gevolg van de opzegging of de verbreking van de arbeidsovereenkomst betekend na 15 oktober 2009, wordt in afwijking van de bepalingen van § 3, het percentage van de bijzondere werkgeversbijdrage verlaagd tot : 1° 5 % voor elke maand waarin de bruggepensensioneerde de leeftijd van 52 niet heeft bereikt;2° 4 % voor elke maand waarin de bruggepensensioneerde, die minstens 52 jaar is, de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt;3° 3 % voor elke maand waarin de bruggepensensioneerde, die minstens 55 jaar is, de leeftijd van 58 jaar niet heeft bereikt;4° 2 % voor elke maand waarin de bruggepensensioneerde, die minstens 58 jaar is, de leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt.».

Art. 109.Een nieuw artikel 122bis wordt ingevoegd in dezelfde wet, luidende als volgt : «

Art. 122bis.De artikelen 121 en 122 zijn niet van toepassing op de bruggepensioneerden bedoeld in artikel 118, § 2bis en 2ter. ».

Art. 110.In artikel 124 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « bedoeld in artikel 118, §§ 2 en 3, in artikel 120, § 2, » vervangen door de worden « bedoeld in artikel 118, §§ 2, 2bis en 3, in artikel 120, §§ 2 en 3, »;2° paragraaf 1 wordt aangevuld als volgt : « De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de percentages bedoeld in artikel 118, § 2bis, verlagen voor ondernemingen erkend als onderneming in moeilijkheden en herstructurering, zoals vermeld in het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het Generatiepact.»; 3° in paragraaf 3 worden de woorden « van artikel 118, §§ 2 en 3, of van artikel 120, § 2, » vervangen door de woorden « van artikel 118, §§ 2, 2bis en 3, of van artikel 120, §§ 2 en 3, ».

Art. 111.Dit hoofdstuk treedt in werking op 15 oktober 2009.

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ondernemingen in herstructurering waarvan het collectief ontslag werd aangekondigd, zoals bepaald in het voormeld koninklijk besluit van 3 mei 2007, vóór deze datum.

Dit hoofdstuk is niet van toepassing voor de ondernemingen erkend in moeilijkheden of in herstructurering vóór 15 oktober 2009. HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten

Art. 112.In de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten, wordt een artikel 13quater ingevoegd, luidende : «

Art. 13quater.§ 1. Een persoon, die een hoofdactiviteit uitoefent als werknemer, zelfstandige of ambtenaar en die naast deze hoofdactiviteit, arbeid verricht, waarvoor de werkgever niet voldaan heeft aan de bepalingen van de artikelen 4 tot 6 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en voor zover : - deze werknemer wetens en willens deze niet-aangegeven arbeid uitoefent, en - er tegen de werkgever eveneens een proces-verbaal werd opgesteld voor deze inbreuk, kan hiervoor een administratieve geldboete oplopen van 500 tot 2.000 euro.

Het voorgaande lid is niet van toepassing op de werknemers die tegelijk een vervangingsuitkering ontvangen en die ten gevolge van de in het eerste lid bedoelde tewerkstelling tijdelijk het recht op deze vervangingsuitkering kunnen verliezen of om die reden een andere administratieve of strafrechtelijke sanctie kunnen oplopen. § 2. De vaststelling van de inbreuk bedoeld in § 1, geschiedt middels een proces-verbaal dat wordt opgesteld door een ambtenaar bedoeld in artikel 12 van voormeld koninklijk besluit van 5 november 2002 of door een officier van gerechtelijke politie. Dit proces-verbaal heeft bewijswaarde tot bewijs van het tegendeel, op voorwaarde dat een afschrift ervan naar de werknemer wordt gestuurd binnen een termijn van veertien dagen die ingaat op de dag volgend op de vaststelling van de inbreuk. Een exemplaar van het proces-verbaal waarin de inbreuk wordt vastgesteld, wordt naar de door de Koning aangewezen ambtenaar gestuurd. § 3. De door de Koning aangewezen ambtenaar beslist, nadat de werknemer de mogelijkheid werd geboden zijn verweermiddelen naar voren te brengen, of de administratieve geldboete bedoeld in § 1, moet worden opgelegd.

Deze administratieve geldboete wordt opgelegd volgens dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels bedoeld in de artikelen 1ter, 1quater, 7, § 4, eerste en derde lid, 8, 9 en 13. Wat betreft de artikelen 7, § 4, eerste lid, 8 en 9, moet het woord « werkgever » gelezen worden als « werknemer ».

De Koning bepaalt de termijn en de nadere regels voor de betaling van de administratieve geldboete die door de ambtenaar bedoeld in het eerste lid wordt opgelegd. De Koning bepaalt eveneens wat onder verweermiddelen dient te worden verstaan. ».

Art. 113.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 april 2010.

TITEL 8. - Financiën HOOFDSTUK 1. - Inkomstenbelastingen Afdeling 1. - Wijzigingen met betrekking tot natuurlijke personen

Art. 114.Artikel 36 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Bij de vaststelling van het voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig houdt de Koning evenwel rekening met het aantal voor persoonlijk gebruik afgelegde kilometers, het type van brandstofvoorziening van de motor en het CO2-uitstootgehalte van het voertuig. ».

Art. 115.In artikel 51 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992 en 6 juli 1994, bij de koninklijke besluiten van 20 december 1996, 20 juli 2000 en 13 juli 2001, bij de wetten van 10 augustus 2001 en 24 december 2002, en bij de koninklijke besluiten van 29 november 2006, 23 maart 2007 en 6 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, 2°, worden de woorden « 5 pct.» vervangen door de woorden « 3 pct. »; 2° in het derde lid, worden de woorden « in het tweede lid, 1° tot 4°. » vervangen door de woorden « in het tweede lid, 1°, 3° en 4°, noch meer dan 1.555,50 euro voor het geheel van de inkomsten als vermeld in het tweede lid, 2°. ».

Art. 116.In titel II, hoofdstuk II, afdeling IV, onderafdeling III, A, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 63/1 ingevoegd dat luidt als volgt : «

Art. 63/1.De oplaadstations voor elektrische voertuigen mogen, wat de investeringen gedaan in de jaren 2010 tot 2012 betreft, worden afgeschreven met twee vaste annuïteiten. ».

Art. 117.Artikel 66, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 2008, wordt vervangen als volgt : « § 1. Beroepskosten met betrekking tot het gebruik van de in artikel 65 bedoelde voertuigen zijn slechts tot 75 pct. aftrekbaar. ».

Art. 118.Artikel 69, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2004, 7 december 2006, 24 april 2007 en 6 mei 2009, wordt aangevuld als volgt : « e) wat de investeringen gedaan in de jaren 2010 tot 2012 betreft, de oplaadstations voor elektrische voertuigen; ».

Art. 119.Artikel 113, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1994, 6 juli 2004, 27 december 2005, 1 maart 2007 en 22 december 2008, wordt aangevuld met de volgende leden : « In afwijking van het eerste lid, 1°, zijn de uitgaven gedaan voor de opvang van kinderen met een zware handicap die de leeftijd van achttien jaar niet hebben bereikt, eveneens aftrekbaar onder dezelfde voorwaarden.

Voor de toepassing van dit artikel, wordt onder « kind met zware handicap » verstaan, het kind dat recht heeft op de verhoogde kinderbijslag op basis van een van de volgende criteria : 1° ofwel, meer dan 80 pct.lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid met 7 tot 9 punten van de graad van zelfstandigheid gemeten aan de hand van de gids gevoegd bij het koninklijk besluit van 3 mei 1991 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 96 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen; 2° ofwel, een totaal van minstens 15 punten, vastgesteld volgens de medisch-sociale schaal overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 maart 2003 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor de loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002.».

Art. 120.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van hetzelfde Wetboek, wordt het opschrift van onderafdeling IIquinquies, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 27 april 2007 en 27 maart 2009, vervangen als volgt : « Onderafdeling IIquinquies. Vermindering voor energiebesparende uitgaven in een woning ».

Art. 121.In artikel 14524 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 5 augustus 2003, 31 juli 2004, 27 december 2005, 27 december 2006, 27 april 2007 en 27 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) paragraaf 1, tweede lid, wordt aangevuld als volgt : « c) zijn bedoeld in het eerste lid, 1° en 4° tot 7°, wanneer de uitgaven betrekking hebben op werken die worden verricht aan een woning waarvan de ingebruikneming minder dan vijf jaar voorafgaat aan de aanvang van die werken.»; b) in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden « in het eerste lid, 2° of 3°.» vervangen door de woorden « in het eerste lid, 3°. »; c) paragraaf 1, zevende lid, wordt aangevuld met de woorden « en de volgorde waarin de in deze paragraaf bedoelde verminderingen worden aangerekend »;d) in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « een passiefhuis » telkens vervangen door de woorden « een lage energiewoning, een passiefwoning of een nul energiewoning »;e) in paragraaf 2 worden het tweede tot het vierde lid vervangen door de volgende leden : « Onder lage energiewoning wordt verstaan een woning die is gelegen in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarvan de totale energievraag voor ruimteverwarming en koeling moet beperkt blijven tot 30 kWh/m2 geklimatiseerde vloeroppervlakte. Onder passiefwoning wordt verstaan een woning die is gelegen in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de totale energievraag voor ruimteverwarming en koeling moet beperkt blijven tot 15 kWh/m2 geklimatiseerde vloeroppervlakte;2° bij een luchtdichtheidsproef (overeenkomstig de norm NBN EN 13829) met een drukverschil tussen binnen- en buitenomgeving van 50 pascal is het luchtverlies niet groter dan 60 pct.van het volume van de woning per uur (n50 niet groter dan 0,6/uur).

Onder nulenergiewoning wordt verstaan een woning gelegen in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die voldoet aan de voorwaarden van een passiefwoning en waarin de resterende energievraag voor ruimteverwarming en koeling volledig wordt gecompenseerd door ter plaatse opgewekte hernieuwbare energie. De Koning bepaalt op welke wijze de opwekking van hernieuwbare energie wordt in aanmerking genomen voor de compensatie.

De belastingvermindering wordt verleend gedurende 10 opeenvolgende belastbare tijdperken vanaf het belastbaar tijdperk waarin is vastgesteld dat de woning een lage energiewoning, een passiefwoning of een nul energiewoning is. Die vaststelling blijkt uit een certificaat dat wordt uitgereikt door een door de Koning erkende instelling of door de bevoegde gewestelijke administratie of een gelijkaardige instelling of bevoegde administratie die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

Wanneer evenwel gedurende één van de in het vijfde lid bedoelde tien belastbare tijdperken uit een nieuw certificaat blijkt dat de woning voldoet aan strengere normen dan de norm of normen waaraan werd voldaan blijkens een vorig certificaat, wordt voor de resterende belastbare tijdperken de belastingvermindering verleend waarop het behalen van die strengere normen recht geeft.

De belastingvermindering bedraagt : 1° 300 euro per belastbaar tijdperk en per woning voor een lage energiewoning;2° 600 euro per belastbaar tijdperk en per woning voor een passiefwoning; 3° 1.200 euro per belastbaar tijdperk en per woning voor een nul energiewoning. »; f) in het zesde lid van paragraaf 2, dat het negende lid is geworden, worden de woorden « voor de uitgaven » opgeheven;g) het achtste lid van paragraaf 2, dat het elfde lid is geworden, worden vervangen als volgt : « De Koning bepaalt de vorm en de inhoud van het certificaat als bedoeld in het vijfde lid.De erkende instelling of de bevoegde gewestelijke administratie stelt de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde in kennis van het uitreiken van een certificaat. Deze kennisgeving geschiedt in de vorm en binnen de termijn die de Koning bepaalt. In voorkomend geval moet de belastingplichtige het certificaat dat wordt uitgereikt door de gelijkwaardige instelling of bevoegde administratie die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, ter beschikking van de fiscale administratie houden. »; h) in het negende lid van paragraaf 2, dat het twaalfde lid is geworden, worden de woorden « in het vierde lid » en « in het tweede lid » respectievelijk vervangen door de woorden « in het vijfde lid » en « in het derde lid ».

Art. 122.Het opschrift van titel II, hoofdstuk III, afdeling 1, onderafdeling IInonies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 9 juli 2004 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006 en de wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, wordt vervangen als volgt : « Onderafdeling IInonies. Vermindering voor de uitgaven met het oog op de verwerving van een elektrisch voertuig of met het oog op de installatie van een oplaadpunt voor elektrische voertuigen ».

Art. 123.In artikel 14528 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden « een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus of » ingevoegd tussen de woorden « in nieuwe staat van » en de woorden « een motorfiets, »;2° de inleidende zin van paragraaf 1, derde lid, wordt vervangen als volgt : « De belastingvermindering is gelijk aan 15 pct.van de aanschaffingswaarde bij de aankoop van een motorfiets, een driewieler of een vierwieler met een maximum van : »; 3° paragraaf 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de uitgaven betaald in de jaren 2010 tot 2012, is de belastingvermindering gelijk aan 30 pct.van de aanschaffingswaarde met een maximum van 6.500 euro bij de aankoop van een uitsluitend door een elektrische motor aangedreven personenwagen, wagen dubbel gebruik of minibus. »; 4° het wordt aangevuld met een paragraaf 3 die luidt als volgt : « § 3.Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven die werkelijk zijn betaald gedurende de belastbare tijdperken 2010 tot 2012 met het oog op de installatie van een aan de buitenkant van een woning geplaatst oplaadpunt voor elektrische voertuigen.

De belastingvermindering is gelijk aan 40 pct. van de werkelijk gedane uitgaven bedoeld in het eerste lid met een maximum van 180 euro.

De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die : a) in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten;b) recht geven op de in artikel 69 vermelde investeringsaftrek;c) in aanmerking komen voor de toepassing van de artikelen 104, 8°, 14524, 14525, 14530 en14531. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de belastingvermindering voor de in het eerste lid bedoelde uitgaven evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten. ».

Art. 124.In artikel 156bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 juni 2008 en gewijzigd bij de wet van 27 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het eerste lid, 2°, wordt vervangen als volgt : « 2° de in de belastbare tijdperken 2009 tot 2012 werkelijk betaalde energiebesparende uitgaven bedoeld in artikel 14524, § 1, eerste lid, 5°, en het overeenkomstig artikel 14524, § 1, vijfde lid, overgedragen overschot van de vermindering betreffende die uitgaven.»; b) het eerste lid wordt aangevuld met een bepaling onder 3° die luidt als volgt : « 3° de in de belastbare tijdperken 2010 tot 2012 werkelijk betaalde energiebesparende uitgaven bedoeld in artikel 14524, § 1, eerste lid, 1°, 4°, 6° en 7°, en het overeenkomstig artikel 14524, § 1, vijfde lid, overgedragen overschot van de vermindering betreffende die uitgaven.».

Art. 125.Artikel 147 van de programmawet van 27 april 2007 wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidende : « § 6. Dit artikel is niet van toepassing op de uitgaven die werkelijk zijn betaald om een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus in nieuwe staat te verwerven die uitsluitend wordt aangedreven door een elektrische motor. ».

Art. 126.Artikel 124, a), is van toepassing op de uitgaven die werkelijk zijn betaald vanaf 1 januari 2009.

Artikel 121, c), is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010.

De artikelen 114 en 117 treden in werking op 1 januari 2010.

Artikel 119 is van toepassing op de uitgaven die zijn betaald vanaf 1 januari 2010.

De artikelen 122, 123 en 125 zijn van toepassing op de uitgaven die zijn betaald in de jaren 2010 tot 2012.

De artikelen 120, 121, a), en 124, b), zijn van toepassing op de uitgaven die werkelijk zijn betaald vanaf 1 januari 2010.

De artikelen 115 en 121, d), tot h), zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2011.

De artikelen 116 en 118 zijn van toepassing op de investeringen die zijn gedaan tijdens belastbare tijdperken die zijn verbonden aan de aanslagjaren 2011 tot 2013.

Artikel 121, b), is van toepassing vanaf aanslagjaar 2012. Afdeling 2. - Wijzigingen met betrekking tot rechtspersonen

Art. 127.In artikel 190bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 8 juni 2008 worden de woorden « de in artikel 64ter bedoelde kosten, » vervangen door de woorden « de in artikel 64ter en artikel 198bis, eerste lid, 1°, a, bedoelde kosten, ».

Art. 128.In artikel 198, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt de bepaling onder 10° hersteld in volgende lezing : « 10° onverminderd de toepassing van artikel 219, de betalingen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn verricht naar Staten die in artikel 307, § 1, derde lid, zijn bedoeld, en die niet zijn aangegeven overeenkomstig genoemd artikel 307, § 1, derde lid, of, als ze toch aangegeven zijn, waarvoor de belastingplichtige niet door alle rechtsmiddelen bewijst dat zij in het kader van werkelijke en oprechte verrichtingen en die met personen andere dan artificiële constructies zijn verricht; ».

Art. 129.In artikel 198bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A. de inleidende zin van het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Uitgezonderd voor de brandstofkosten, wordt het in artikel 66, § 1, vermelde percentage : »;

B. in het eerste lid wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt : « 1° wat het tarief van aftrekbaarheid betreft, naargelang het geval, gebracht op of verminderd tot : a) 120 pct.voor de voertuigen die een uitstoot hebben van 0 gram CO2 per kilometer; b) voor de voertuigen met een dieselmotor : - 100 pct.indien ze een uitstoot hebben tot maximaal 60 gram CO2 per kilometer; - 90 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 60 gram CO2 per kilometer tot maximaal 105 gram CO2 per kilometer; - 80 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 105 gram CO2 per kilometer tot maximaal 115 gram CO2 per kilometer; - 75 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 115 gram CO2 per kilometer tot maximaal 145 gram CO2 per kilometer; - 70 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 145 gram CO2 per kilometer tot maximaal 170 gram CO2 per kilometer; - 60 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 170 gram CO2 per kilometer tot maximaal 195 gram CO2 per kilometer; - 50 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 195 gram CO2 per kilometer of indien geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de Dienst voor inschrijving van de voertuigen; c) voor de voertuigen met een benzinemotor : - 100 pct.indien ze een uitstoot hebben tot maximaal 60 gram CO2 per kilometer; - 90 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 60 gram CO2 per kilometer tot maximaal 105 gram CO2 per kilometer; - 80 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 105 gram CO2 per kilometer tot maximaal 125 gram CO2 per kilometer; - 75 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 125 gram CO2 per kilometer tot maximaal 155 gram CO2 per kilometer; - 70 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 155 gram CO2 per kilometer tot maximaal 180 gram CO2 per kilometer; - 60 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 180 gram CO2 per kilometer tot maximaal 205 gram CO2 per kilometer; - 50 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 205 gram CO2 per kilometer of indien geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de Dienst voor inschrijving van de voertuigen; »;

C. het wordt aangevuld met de volgende leden : « Wanneer de in het eerste lid, 1°, a, bedoelde kosten bestaan uit afschrijvingen, wordt het aftrekbare bedrag per belastbaar tijdperk bekomen door het normale bedrag van de afschrijvingen van dat tijdperk met 20 pct. te verhogen.

De afschrijvingen die overeenkomstig het eerste lid, 1°, a, worden aanvaard boven de aanschaffings- of beleggingswaarde van de bedoelde voertuigen, komen niet in aanmerking voor het bepalen van de latere meerwaarden of minderwaarden van die voertuigen. ».

Art. 130.In artikel 202, § 2, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 24 december 2002 en gewijzigd bij de wet van 11 december 2008, worden de woorden « ten minste 1.200.000 euro; » vervangen door de woorden « ten minste 2.500.000 euro; ».

Art. 131.In artikel 205, § 2, eerste lid, 6°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 juli 1992 en 20 december 1995, bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, en bij de wetten van 11 mei 2007 en 22 december 2008, worden de woorden « , met uitzondering van de brandstofkosten » opgeheven.

Art. 132.In afwijking van artikel 205quater, § 5, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, wordt het maximale tarief dat van toepassing is voor de aftrek voor risicokapitaal voor de aanslagjaren 2011 en 2012 verminderd tot 3,8 pct.

Art. 133.De artikelen 127, 129 en 131 zijn van toepassing op de kosten die vanaf 1 januari 2010 zijn gedaan of gedragen.

Artikel 128 treedt in werking vanaf aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 1 januari 2010 worden gedaan.

Artikel 130 is van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2010 worden toegekend of betaalbaar gesteld. Afdeling 3. - Wijzigingen met betrekking tot de vestiging en de

invordering van de belastingen

Art. 134.Artikel 307, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij koninklijk besluit van 20 december 1996 en bij de wet van 10 augustus 2001, wordt aangevuld met de volgende leden : « De belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of, overeenkomstig artikel 227, 2°, aan de belasting van niet-inwoners, zijn gehouden aangifte te doen van alle betalingen die zij rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gedaan aan personen gevestigd in een Staat die : a) ofwel gedurende het volledige belastbaar tijdperk waarin de betaling heeft plaatsgevonden, door het Mondiaal Forum van de OESO inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen, na een grondige beoordeling van de mate waarin de OESO-standaard op het gebied van uitwisseling van inlichtingen in deze Staat is toegepast, werd aangemerkt als een Staat die niet effectief of substantieel deze standaard toepast;b) ofwel voorkomt op de lijst van Staten zonder of met een lage belasting. Voor de toepassing van het derde lid wordt onder Staat zonder of met een lage belasting verstaan een Staat waarvan het nominaal tarief van de vennootschapsbelasting lager is dan 10 pct.

De lijst van Staten zonder of met een lage belasting wordt bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Deze lijst wordt herzien bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

De in het derde lid bedoelde aangifte moet slechts worden gedaan voor zover het totaal van de betalingen die tijdens het belastbaar tijdperk werden gedaan, een minimum bedrag van 100.000 euro bereikt. De aangifte wordt gedaan op een formulier waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en gevoegd bij de in artikel 305, eerste lid, bedoelde aangifte. ».

Art. 135.Artikel 340 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «

Art. 340.Ter bepaling van het bestaan en van het bedrag van de belastingschuld kan de administratie alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen aanvoeren, met inbegrip van de processen-verbaal opgesteld door de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën, maar met uitzondering van de eed.

De processen-verbaal hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel. ».

Art. 136.Artikel 134 treedt in werking vanaf aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 1 januari 2010 worden gedaan. Afdeling 4. - Steun aan de landbouw

Art. 137.§ 1. Voor de toepassing van de personenbelasting en, voor de in artikel 227, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde belastingplichtigen, van de belasting van niet inwoners, zijn kapitaal- en interestsubsidies die tijdens de jaren 2008 tot 2010, met inachtneming van de Europese reglementering inzake staatssteun, door de bevoegde gewestelijke instellingen aan landbouwers worden betaald in het raam van de steun aan de landbouw, om immateriële en materiële vaste activa aan te schaffen of tot stand te brengen, vrijgestelde inkomsten ten name van deze laatste. § 2. In geval van vervreemding van één van de in § 1, vermelde vaste activa, anders dan bij schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt de vrijstelling met betrekking tot dat vast actief niet meer verleend vanaf het belastbaar tijdperk waarin de vervreemding heeft plaatsgevonden en wordt het bedrag van de voorheen vrijgestelde winst geacht een winst te zijn van dit belastbaar tijdperk.

Art. 138.In afwijking van artikel 171, 4°, i, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden de zoogkoeienpremies en de premies in het kader van de bedrijfstoeslagrechten ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector die tijdens de jaren 2008 tot 2010 worden betaald, belast tegen een aanslagvoet van 12,5 pct. behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 130 tot 168 van hetzelfde Wetboek op het geheel van de belastbare inkomsten.

Voor de vestiging van de belasting, worden de in het eerste lid bedoelde inkomsten op dezelfde manier behandeld als de in artikel 171, 4°, i, van hetzelfde Wetboek bedoelde inkomsten.

Art. 139.§ 1. In afwijking van de artikelen 215 en 246, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt het tarief van de vennootschapsbelasting of, voor de in artikel 227, 2°, van hetzelfde Wetboek vermelde belastingplichtigen, van de belasting van niet-inwoners bepaald op 5 pct., met betrekking tot de kapitaal- en interestsubsidies die tijdens de jaren 2008 tot 2010, met inachtneming van de Europese reglementering inzake staatssteun, door de bevoegde gewestelijke instellingen aan landbouwers worden toegekend in het raam van de steun aan de landbouw, om immateriële en materiële vaste activa aan te schaffen of tot stand te brengen.

Het in het eerste lid vermelde tarief geldt als de subsidies betrekking hebben op investeringen in materiële vaste activa of immateriële vaste activa die afschrijfbaar zijn en die niet als herbelegging worden aangemerkt krachtens de artikelen 44bis, 44ter, 47 en 194quater van hetzelfde Wetboek. § 2. Geen van de bij de artikelen 199 tot 206 van hetzelfde Wetboek bepaalde aftrekken noch enige compensatie met het verlies van het belastbaar tijdperk mag worden verricht op de grondslag van de in paragraaf 1 vermelde belasting.

In afwijking van artikel 276 van hetzelfde Wetboek mag geen voorheffing, noch forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting, noch belastingkrediet worden verrekend op de in paragraaf 1 vermelde belasting. § 3. Artikel 463bis van hetzelfde Wetboek is niet van toepassing op de belasting die berekend is overeenkomstig de paragrafen 1 en 2. § 4. In geval van vervreemding van een in paragraaf 1, vermeld vast actief, anders dan bij schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt de verlaagde belasting met betrekking tot dat vast actief niet meer verleend vanaf het belastbaar tijdperk waarin de vervreemding heeft plaatsgevonden.

Art. 140.§ 1. Wanneer in 2008 en 2009 in artikel 137 of in artikel 139 bedoelde kapitaal- en interestsubsidies zijn betaald of toegekend of wanneer in 2008 in artikel 138 bedoelde zoogkoeienpremies en premies in het kader van de bedrijfstoeslagrechten ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector zijn betaald, kan de belastingplichtige, voor zover de betaling of toekenning is gedaan tijdens een belastbaar tijdperk dat verbonden is aan de aanslagjaren 2008 en 2009, de administratie verzoeken bij de vestiging van de aanslag voor het betrokken aanslagjaar rekening te houden met het specifieke belastingstelsel zoals het blijkt uit de genoemde artikelen. Daartoe voegt hij bij de aangifte een door de Koning vastgesteld formulier.

Dit formulier vormt vanaf de datum van indiening een integrerend deel van de aangifte van het desbetreffende aanslagjaar. De administratie houdt hiermee rekening bij de vestiging van de belasting overeenkomstig de artikelen 339 tot 342 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Wanneer de aangifte reeds is ingediend doch op grond van die aangifte nog geen aanslag werd gevestigd, houdt de administratie, van zodra ze het in het eerste lid bedoelde formulier heeft ontvangen, bij de vestiging van de aanslag rekening met de gegevens die de belastingplichtige door middel van dat formulier heeft verstrekt en met de in de artikelen 137 tot 139 vermelde aanslagstelsels. § 2. Ingeval de aanslag op grond van de aangegeven inkomsten en andere gegevens reeds is gevestigd alvorens het in paragraaf 1 bedoelde formulier werd ingediend, wordt die indiening beschouwd als een verzoek tot ambtshalve ontheffing op grond van artikel 376 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. De artikelen 137 tot 139 vormen een in het genoemde artikel 376, paragraaf 1, bedoelde nieuwe feit.

Art. 141.Artikel 137 is van toepassing op de kapitaal- en interestsubsidies die in 2008, 2009 en 2010 worden betaald.

Artikel 138 is van toepassing op de premies die in 2008, 2009 en 2010 worden betaald.

Artikel 139 is van toepassing op de kapitaal- en interestsubsidies die in 2008, 2009 en 2010 worden toegekend en voor zover die subsidies ten vroegste op 1 januari 2008 zijn betekend.

Artikel 140 is van toepassing voor de aanslagjaren 2008 en 2009. HOOFDSTUK 2. - Belasting over de toegevoegde waarde met betrekking tot de levering van gebouwen en het bijhorend terrein

Art. 142.In artikel 1 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, wordt paragraaf 9, ingevoegd bij de programmawet van 2 augustus 2002, vervangen als volgt : « § 9. Voor de toepassing van dit Wetboek dient te worden verstaan : 1° onder gebouw of een gedeelte van een gebouw, ieder bouwwerk dat vast met de grond is verbonden;2° onder bijhorend terrein, het terrein waarvoor de toelating werd verkregen om er op te bouwen en dat door éénzelfde persoon wordt overgedragen tegelijk met het gebouw waartoe het behoort.».

Art. 143.Artikel 8 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de programmawet van 2 augustus 2002, wordt vervangen als volgt : «

Art. 8.§ 1. Eenieder die, anders dan in de uitoefening van een economische activiteit, een goed bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, heeft opgericht, heeft laten oprichten of heeft verkregen met voldoening van de belasting, en het uiterlijk op 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming of de eerste inbezitneming van dat goed, onder bezwarende titel vervreemdt, heeft ten aanzien van de vervreemding van dit goed en het bijhorende terrein de hoedanigheid van belastingplichtige, wanneer hij op de door de Koning te bepalen wijze kennis heeft gegeven van zijn bedoeling de vervreemding te doen met voldoening van de belasting. § 2. Eenieder die, anders dan in de uitoefening van een economische activiteit, een goed bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, heeft opgericht, heeft laten oprichten of met voldoening van de belasting heeft verkregen en waarop hij, vóór het verstrijken van de in paragraaf 1 bepaalde termijn, onder bezwarende titel een zakelijk recht vestigt in de zin van artikel 9, tweede lid, 2°, heeft ten aanzien van deze vestiging de hoedanigheid van belastingplichtige wanneer hij op de door de Koning te bepalen wijze kennis heeft gegeven van zijn bedoeling de vestiging van dit zakelijk recht te doen met voldoening van de belasting.

Deze persoon heeft eveneens de hoedanigheid van belastingplichtige, wanneer de in het eerste lid beoogde vestiging van het zakelijk recht daarenboven betrekking heeft op het bijhorende terrein. § 3. Eenieder die, anders dan in de uitoefening van een economische activiteit, een zakelijk recht in de zin van artikel 9, tweede lid, 2°, dat met voldoening van de belasting te zijnen bate werd gevestigd of aan hem werd overgedragen, binnen de in paragraaf 1 bepaalde termijn, onder bezwarende titel, overdraagt of wederoverdraagt, heeft ten aanzien van de overdracht of wederoverdracht van dit zakelijk recht op een goed bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, de hoedanigheid van belastingplichtige, wanneer hij op de door de Koning te bepalen wijze kennis heeft gegeven van zijn bedoeling het zakelijk recht met voldoening van de belasting over te dragen of weder over te dragen.

Deze persoon heeft eveneens de hoedanigheid van belastingplichtige, wanneer de in het eerste lid beoogde overdracht of wederoverdracht van het zakelijk recht daarenboven betrekking heeft op het bijhorende terrein. ».

Art. 144.In artikel 12 van hetzelfde Wetboek wordt paragraaf 2, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de programmawet van 2 augustus 2002, vervangen als volgt : « § 2. De belastingplichtige die geregeld goederen bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, die hij heeft opgericht of laten oprichten of met voldoening van de belasting heeft verkregen uiterlijk op 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar van hun eerste ingebruikneming of hun eerste inbezitneming, onder bezwarende titel vervreemdt, wordt geacht het goed dat bij het verstrijken van de bovengenoemde termijn niet is vervreemd voor eigen behoeften te onttrekken, wanneer dit goed op dat tijdstip nog niet het voorwerp heeft uitgemaakt van de ingebruikneming bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°. Deze belastingplichtige wordt eveneens geacht voor eigen behoeften het bijhorende terrein te onttrekken, als hiervoor een recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan. De onttrekking die hij op dat tijdstip geacht wordt te verrichten wordt met een levering onder bezwarende titel gelijkgesteld.

De belastingplichtige die geregeld onder bezwarende titel zakelijke rechten in de zin van artikel 9, tweede lid, 2°, vestigt op goederen bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, die hij heeft opgericht of laten oprichten of met voldoening van de belasting heeft verkregen, uiterlijk op 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar van hun eerste ingebruikneming of hun eerste inbezitneming, wordt geacht het goed dat bij het verstrijken van de bovengenoemde termijn niet is vervreemd voor eigen behoeften te onttrekken, wanneer dit goed op dat tijdstip nog niet het voorwerp heeft uitgemaakt van de ingebruikneming bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°. Deze belastingplichtige wordt eveneens geacht voor eigen behoeften het bijhorende terrein te onttrekken, als hiervoor een recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan. De onttrekking die hij op dat tijdstip geacht wordt te verrichten wordt met een levering onder bezwarende titel gelijkgesteld.

De in het eerste en het tweede lid bedoelde belastingplichtige in wiens voordeel een zakelijk recht in de zin van artikel 9, tweede lid, 2°, met voldoening van de belasting werd gevestigd of aan wie een dergelijk recht met voldoening van de belasting werd overgedragen, wordt geacht dat recht dat bij het verstrijken van de in het tweede lid gestelde termijn niet is overgedragen of wederovergedragen voor eigen behoeften te onttrekken, wanneer het in artikel 1, § 9, 1°, beoogde goed waarop het zakelijk recht betrekking heeft op dat tijdstip nog niet het voorwerp heeft uitgemaakt van de ingebruikneming bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°. Deze belastingplichtige wordt eveneens geacht voor eigen behoeften het zakelijk recht op het bijhorende terrein te onttrekken, als hiervoor een recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan. De onttrekking die hij op dat tijdstip geacht wordt te verrichten wordt met een levering onder bezwarende titel gelijkgesteld. ».

Art. 145.In artikel 16, § 1, derde lid, van hetzelfde Wetboek, wordt de bepaling onder 2°, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, vervangen als volgt : « 2° ter zake van de vervreemding van goederen bedoeld in artikel 1, § 9, alsook van de vestiging, overdracht of wederoverdracht van de zakelijke rechten in de zin van artikel 9, tweede lid, 2°, op zulke goederen, uiterlijk bij het verstrijken van de in artikel 44, § 3, 1°, bepaalde termijn. ».

Art. 146.Artikel 30 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992, wordt vervangen als volgt : «

Art. 30.Wanneer een belastingplichtige voor een niet gesplitste prijs een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het bijhorende terrein met voldoening van de belasting vervreemdt samen met een andere grond dan het bijhorende terrein, wordt de belasting berekend over de bedongen prijs en lasten, onder aftrek van de verkoopwaarde van de andere grond dan het bijhorende terrein, geraamd op het tijdstip van de vervreemding, doch met inachtneming van de staat van deze grond vóór de aanvang van het werk. ».

Art. 147.In artikel 36, § 1, van hetzelfde Wetboek, wordt de bepaling onder a), vervangen bij de wet van 28 december 1992, vervangen als volgt : « a) de met voldoening van de belasting vervreemde goederen bedoeld in artikel 1, § 9; ».

Art. 148.In artikel 44, § 3, van hetzelfde Wetboek, wordt de bepaling onder 1°, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de programmawet van 2 augustus 2002, vervangen als volgt : « 1° de volgende handelingen : a) de levering van uit hun aard onroerende goederen. Worden evenwel uitgesloten de levering van gebouwen, gedeelten van gebouwen en het bijhorende terrein bedoeld in artikel 1, § 9, wanneer hun vervreemding wordt verricht uiterlijk op 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming of de eerste inbezitneming van de goederen bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, door : - hetzij een in artikel 12, § 2, beoogde belastingplichtige die voornoemde goederen bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, heeft opgericht of heeft laten oprichten of met voldoening van de belasting heeft verkregen; - hetzij een in artikel 8, § 1, beoogde belastingplichtige; - hetzij elke andere belastingplichtige, wanneer hij op de door de Koning te bepalen wijze kennis heeft gegeven van zijn bedoeling een dergelijke vervreemding te verrichten met voldoening van de belasting; b) de vestigingen, overdrachten en wederoverdrachten van zakelijke rechten, in de zin van artikel 9, tweede lid, 2°, op uit hun aard onroerende goederen. Worden evenwel uitgesloten de vestigingen, overdrachten en wederoverdrachten van dergelijke zakelijke rechten op gebouwen, gedeelten van gebouwen en het bijhorende terrein bedoeld in artikel 1, § 9, wanneer zij worden verricht uiterlijk op 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming of de eerste inbezitneming van voornoemde goederen bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, door : - hetzij een in artikel 12, § 2, beoogde belastingplichtige die binnen de voornoemde termijn één van de bedoelde zakelijke rechten vestigt op een goed bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, dat hij heeft opgericht, heeft laten oprichten of met voldoening van de belasting heeft verkregen of die binnen dezelfde termijn, een dergelijk zakelijk recht dat te zijnen bate werd gevestigd of aan hem werd overgedragen met voldoening van de belasting, overdraagt of wederoverdraagt; - hetzij een in artikel 8, §§ 2 of 3, beoogde belastingplichtige; - hetzij elke andere belastingplichtige, wanneer hij op een door de Koning te bepalen wijze kennis heeft gegeven van zijn bedoeling om dergelijk zakelijk recht te vestigen, over te dragen of weder over te dragen met voldoening van de belasting.

De datum van het contract kan alleen worden aangetoond door bewijsmiddelen die tegen derden kunnen worden ingeroepen; ».

Art. 149.De artikelen 142 tot 148 treden in werking op 1 januari 2011.

De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen

Art. 150.Artikel 33 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, opgeheven bij de wet van 25 januari 1999, wordt hersteld als volgt : «

Art. 33.§ 1. Indien de niet-betaling wordt vastgesteld op de openbare weg, moet de bestuurder van het voertuig de ontdoken verkeersbelasting en de boete in handen van de verbalisant betalen op het ogenblik van de vaststelling van de overtreding. § 2. In geval van niet-betaling van de in paragraaf 1 bedoelde sommen, wordt het voertuig aangehaald tot de verschuldigde sommen betaald zijn. Zijn deze niet betaald binnen zesennegentig uur na de vaststelling van de overtreding, dan wordt het voertuig in beslag genomen.

Een bericht van inbeslagneming wordt binnen twee werkdagen aan de natuurlijke of rechtspersoon die vermeld is of vermeld moet zijn op het inschrijvingsbewijs van het voertuig gezonden.

Het risico en de eventuele kosten voortvloeiend uit de aanhaling en het beslag zijn ten laste van de eigenaar, de ondernemer, de houder of de bestuurder van het voertuig overeenkomstig de artikelen 6 en 21.

Het beslag wordt na betaling van de verschuldigde sommen en kosten opgeheven. § 3. Bij niet-betaling van deze sommen en kosten veroordeelt de rechtbank tot betaling ervan en gelast zij de verkoop van het in beslag genomen voertuig. De gerechtskosten, de verkeersbelasting, de boete en de andere kosten worden aangerekend op de opbrengst van de verkoop van het voertuig en het eventueel overschot wordt aan de natuurlijke of rechtspersoon die vermeld is of vermeld moet zijn op het inschrijvingsbewijs van het voertuig terugbetaald. § 4. Voor de toepassing van dit artikel zijn de wets- en verordeningsbepalingen inzake douane en accijnzen betreffende de aanhaling, de inbeslagneming en de verkoop, het opstellen en het viseren van de processen-verbaal, het afgeven van het afschrift ervan, de bewijskracht van die akten en de wijze van vervolging van toepassing. ».

Art. 151.In artikel 36bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 19 februari 2001 en 9 juli 2004, worden de woorden « , met uitzondering van artikel 33, » ingevoegd tussen de woorden « VIII en X » en de woorden « zijn niet van toepassing op ».

Art. 152.In artikel 95 van hetzelfde Wetboek wordt het woord « 33, » ingevoegd tussen het woord « artikelen » en het woord « 37, ». HOOFDSTUK 4. - Gegevensuitwisseling Afdeling 1. - Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen

1992

Art. 153.Artikel 335 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt vervangen als volgt : «

Art. 335.Alle administraties die ressorteren onder de Federale Overheidsdienst Financiën zijn gehouden alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen ter beschikking te stellen aan alle ambtenaren van deze Overheidsdienst, voorzover die ambtenaren regelmatig belast zijn met de vestiging of de invordering van de belastingen, en voorzover die gegevens bijdragen tot de vervulling van de opdracht van die ambtenaren tot de vestiging of de invordering van eender welke door de Staat geheven belasting.

Elke ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën, die regelmatig werd belast met een controle- of onderzoeksopdracht, is van rechtswege gemachtigd alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te vragen, op te zoeken of in te zamelen die bijdragen tot de vestiging of de invordering van eender welke, andere, door de Staat geheven belasting. ».

Art. 154.In artikel 336 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « van een fiscaal staatsbestuur » vervangen door de woorden « van de Federale Overheidsdienst Financiën ». Afdeling 2. - Wijzigingen van het Wetboek van de belasting over de

toegevoegde waarde

Art. 155.In artikel 93quater decies van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, ingevoegd bij de wet van 22 december 1989 en gewijzigd bij de wet van 28 december 1992, de programmawet van 20 juli 2006 en de wet van 1 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « van een fiscaal rijksbestuur » vervangen door de woorden « van de Federale Overheidsdienst Financiën »;2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Alle administraties die ressorteren onder de Federale Overheidsdienst Financiën zijn gehouden alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen ter beschikking te stellen aan alle ambtenaren van deze Overheidsdienst, voorzover die ambtenaren regelmatig belast zijn met de vestiging of de invordering van de belastingen, en voorzover die gegevens bijdragen tot de vervulling van de opdracht van die ambtenaren tot de vestiging of de invordering van eender welke door de Staat geheven belasting.

Elke ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën, die regelmatig werd belast met een controle- of onderzoeksopdracht, is van rechtswege gemachtigd alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te vragen, op te zoeken of in te zamelen die bijdragen tot de vestiging of de invordering van eender welke, andere, door de Staat geheven belasting. ». Afdeling 3. - Wijzigingen van het Wetboek diverse rechten en taksen

Art. 156.In artikel 211 van het Wetboek diverse rechten en taksen, gewijzigd bij de wet van 19 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, worden de woorden « van een fiscaal rijksbestuur » vervangen door de woorden « van de Federale Overheidsdienst Financiën »;2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Alle administraties die ressorteren onder de Federale Overheidsdienst Financiën zijn gehouden alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen ter beschikking te stellen aan alle ambtenaren van deze Overheidsdienst, voorzover die ambtenaren regelmatig belast zijn met de vestiging of de invordering van de belastingen, en voorzover die gegevens bijdragen tot de vervulling van de opdracht van die ambtenaren tot de vestiging of de invordering van eender welke door de Staat geheven belasting.

Elke ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën, die wettelijk werd belast met een controle- of onderzoeksopdracht, is van rechtswege gemachtigd alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te vragen, op te zoeken of in te zamelen die bijdragen tot de vestiging of de invordering van eender welke, andere, door de Staat geheven belasting. ». Afdeling 4. - Wijzigingen van het Wetboek der registratie-, hypotheek-

en griffierechten

Art. 157.In artikel 289 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « van een fiscaal rijksbestuur » vervangen door de woorden « van de Federale Overheidsdienst Financiën »;2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Alle administraties die ressorteren onder de Federale Overheidsdienst Financiën zijn gehouden alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen ter beschikking te stellen aan alle ambtenaren van deze Overheidsdienst, voorzover die ambtenaren regelmatig belast zijn met de vestiging of de invordering van de belastingen, en voorzover die gegevens bijdragen tot de vervulling van de opdracht van die ambtenaren tot de vestiging of de invordering van eender welke door de Staat geheven belasting.

Elke ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën, die wettelijk werd belast met een controle- of onderzoeksopdracht, is van rechtswege gemachtigd alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te vragen, op te zoeken of in te zamelen die bijdragen tot de vestiging of de invordering van eender welke, andere, door de Staat geheven belasting. ». Afdeling 5. - Wijzigingen van het Wetboek der successierechten

Art. 158.In het Eerste Boek van het Wetboek der successierechten, wordt een hoofdstuk XIbis ingevoegd, dat het artikel 104/1 bevat, luidende : « HOOFDSTUK XIbis. - Aan alle belastingen gemene bepalingen

Art. 104/1.Alle administraties die ressorteren onder de Federale Overheidsdienst Financiën zijn gehouden alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen ter beschikking te stellen aan alle ambtenaren van deze Overheidsdienst, voorzover die ambtenaren regelmatig belast zijn met de vestiging of de invordering van de belastingen, en voorzover die gegevens bijdragen tot de vervulling van de opdracht van die ambtenaren tot de vestiging of de invordering van eender welke door de Staat geheven belasting.

Elke ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën, die regelmatig werd belast met een controle- of onderzoeksopdracht, is van rechtswege gemachtigd alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te vragen, op te zoeken of in te zamelen die bijdragen tot de vestiging of de invordering van eender welke, andere, door de Staat geheven belasting.

Elke inlichting, stuk, proces-verbaal of akte, in het uitoefenen van zijn functie ontdekt of bekomen door een ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën of van een fiscaal rijksbestuur, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een bestuursdienst van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies der hoven en rechtbanken, de besturen van de Gemeenschappen en de Gewesten van de Belgische Staat, de provinciën, de agglomeraties en de gemeenten, evenals de openbare instellingen of inrichtingen, kan door de Staat worden ingeroepen voor het opsporen van elke krachtens de belastingwetten verschuldigde som.

Onder openbare instellingen of inrichtingen worden verstaan de instellingen, maatschappijen, verenigingen, inrichtingen en diensten welke de Staat, een Gemeenschap of een Gewest mede beheert, waaraan de Staat, een Gemeenschap of een Gewest een waarborg verstrekt, op de werkzaamheden waarvan de Staat, een Gemeenschap of een Gewest toezicht uitoefent of waarvan het bestuurspersoneel wordt aangewezen door de federale regering of een Gemeenschaps- of Gewestregering, op haar voordracht of mits haar goedkeuring. ». Afdeling 6. - Wijzigingen van de algemene wet inzake douane en

accijnzen van 18 juli 1977

Art. 159.In artikel 210 van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 worden de woorden « van een fiscaal rijksbestuur » vervangen door de woorden « van de Federale Overheidsdienst Financiën »;2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Alle administraties die ressorteren onder de Federale Overheidsdienst Financiën zijn gehouden alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen ter beschikking te stellen aan alle ambtenaren van deze Overheidsdienst, voorzover die ambtenaren regelmatig belast zijn met de vestiging of de invordering van de belastingen, en voorzover die gegevens bijdragen tot de vervulling van de opdracht van die ambtenaren tot de vestiging of de invordering van eender welke door de Staat geheven belasting.

Elke ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën, die regelmatig werd belast met een controle- of onderzoeksopdracht, is van rechtswege gemachtigd alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te vragen, op te zoeken of in te zamelen die bijdragen tot de vestiging of de invordering van eender welke, andere, door de Staat geheven belasting. ». Afdeling 7. - Wijzigingen van het Wetboek van de met de

inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen

Art. 160.In artikel 2, eerste lid, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, gewijzigd bij de wetten van 8 april 2003, 10 augustus 2005 en 25 april 2007, wordt het woord « 337 » vervangen door de woorden « 335 tot 337 ». HOOFDSTUK 5. - Accijnzen

Art. 161.In artikel 419 van de programmawet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepalingen onder b) en c) worden vervangen als volgt : « b) ongelode benzine van de GN-code 2710 11 49 i) met een hoog zwavelgehalte en/of aromatische verbindingen : - accijns : 245,4146 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 354,5238 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 28,6317 euro per 1.000 liter bij 15 °C; ii)* met een laag zwavelgehalte en aromatische verbindingen : - accijns : 245,4146 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 339,5238 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 28,6317 euro per 1.000 liter bij 15 °C; ** met een laag zwavelgehalte en aromatische verbindingen, aangevuld met ten minste 7 pct. vol bio-ethanol van de GN-code 2207 10 00 met een alcohol-volumegehalte van ten minste 99 pct. vol, zuiver of onder de vorm van ETBE van de GN-code 2909 19 00, en die niet van synthetische oorsprong is : - accijns : 245,4146 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 296,5739 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 28,6317 euro per 1.000 liter bij 15 °C; c) ongelode benzine van de GN-codes 2710 11 41 en 2710 11 45 : i) onvermengd : - accijns : 245,4146 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 339,5238 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 28,6317 euro per 1.000 liter bij 15 °C; ii) aangevuld met ten minste 7 pct. vol bio-ethanol van de GN-code 2207 10 00 met een alcohol-volumegehalte van ten minste 99 pct. vol, zuiver of onder de vorm van ETBE van de GN-code 2909 19 00, en die niet van synthetische oorsprong is : - accijns : 245,4146 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 296,5739 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 28,6317 euro per 1.000 liter bij 15 °C; »; 2° de bepaling onder e), i) wordt vervangen door : « e) gasolie van de GN codes 2710 19 41, 2710 19 45 en 2710 19 49 met een zwavelgehalte van meer dan 10 mg/kg : i) gebruikt als motorbrandstof : - accijns : 198,3148 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 154,7063 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 14,8736 euro per 1.000 liter bij 15 °C; »; 3° de bepaling onder f), i) wordt vervangen door : « f) gasolie van de GN code 2710 19 41 met een zwavelgehalte van niet meer dan 10 mg/kg : i) gebruikt als motorbrandstof : * onvermengd : - accijns : 198,3148 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 139,7063 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 14,8736 euro per 1.000 liter bij 15 °C; ** aangevuld met ten minste 5 pct. vol FAME van de GN-code 3824 90 99 die voldoet aan de NBN-EN-norm 14214 : - accijns : 198,3148 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 122,0616 euro per 1.000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 14,8736 euro per 1.000 liter bij 15 °C; ».

Art. 162.Artikel 420, § 3, a), van dezelfde programmawet, wordt vervangen als volgt : « § 3 a) Het tarief van de bijzondere accijns vastgesteld bij artikel 419, e), i) en f), i), voor gasolie van de GN-codes 2710 19 41, 2710 19 45 en 2710 19 49 zal verhogen, met ingang van 1 januari 2010, met een maximumbedrag van 40 euro per 1.000 liter bij 15 °C en met ingang van 1 januari 2011, met een maximumbedrag van 40 euro per 1.000 liter bij 15 °C, overeenkomstig de procedure bepaald onder b). ».

Art. 163.In artikel 429, § 5, 1), van dezelfde programmawet, wordt de inleidende zin vervangen als volgt : « De gasolie bedoeld in artikel 419, f), i), is vrijgesteld van de verhoging van de bijzondere accijns na 1 januari 2010, aan de hand van een terugbetaling, die verhoging vastgesteld zijnde op basis van het referentiebelastingniveau van 116,8116 euro per 1.000 liter bij 15 °C, indien deze gasolie wordt gebruikt voor : ». HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, en het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten

Art. 164.In artikel 110bis 2, § 2, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, gewijzigd bij de wet van 17 december 1998 en de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 14 november 2008, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Voor de gevallen van het in gebreke blijven vastgesteld uiterlijk op 6 oktober 2008 voorzien de depositobeschermingsregelingen ingesteld of beheerd door het Fonds, ten belope van ten minste 20.000 euro of de tegenwaarde van dit bedrag, in terugbetaling van de deposito's en kasbons, obligaties en andere bancaire schuldvorderingsbewijzen op naam, gedematerialiseerd of in open bewaargeving die in de oprichtingsakte van deze regelingen zijn gedefinieerd overeenkomstig het Europees recht en zijn uitgedrukt in euro of in de munt van een Lidstaat die de eenheidsmunt niet heeft aangenomen. Tot 31 december 1999 wordt voornoemd bedrag van 20.000 euro vervangen door het bedrag van 15.000 euro. Het voornoemde bedrag van 20.000 euro wordt, voor de gevallen van het in gebreke blijven vastgesteld vanaf 7 oktober 2008 en uiterlijk op 31 december 2010, vervangen door het bedrag van 50.000 euro. Voor de gevallen van het in gebreke blijven vastgesteld vanaf 1 januari 2011 doet het Fonds slechts een terugbetaling in de mate dat zijn interventiereserve en de staatswaarborg bedoeld in artikel 110sexies volstaan om eerst de financiële instrumenten bedoeld in artikel 113, § 2, eerste lid, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen en vervolgens de voormelde deposito's, kasbons, obligaties en andere bancaire schuldvorderingsbewijzen, alsook de gelddeposito's bedoeld in artikel 113, § 2, tweede lid, van de voormelde wet van 6 april 1995 terug te betalen of te vergoeden. Deze terugbetaling door het Fonds is tevens beperkt tot de tegemoetkoming van maximum 100.000 euro door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. ».

Art. 165.In artikel 113, § 2, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 november 2008, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Voor de gevallen van het in gebreke blijven vastgesteld uiterlijk op 6 oktober 2008 houdt de schadeloosstelling van beleggers de terugbetaling in, ten belope van de in het eerste lid vastgestelde bedragen, van de gelddeposito's die voor rekening van de beleggers worden gehouden in het vooruitzicht dat zij voor de verwerving van financiële instrumenten of hun terugbetaling zullen worden aangewend.

Het in het eerste lid vastgestelde bedrag van 20.000 euro wordt, voor de gevallen van het in gebreke blijven vastgesteld vanaf 7 oktober 2008 en uiterlijk op 31 december 2010, vervangen door het bedrag van 50.000 euro vastgesteld in artikel 110bis 2, § 2, eerste lid, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen. Voor de gevallen van het in gebreke blijven vastgesteld vanaf 1 januari 2011 doet het Fonds slechts een terugbetaling in de mate dat zijn interventiereserve en de staatswaarborg bedoeld in artikel 110sexies van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen volstaan om eerst de financiële instrumenten bedoeld in het eerste lid en vervolgens de voormelde gelddeposito's, alsook de deposito's, kasbons, obligaties en andere bancaire schuldvorderingsbewijzen bedoeld in artikel 110bis 2, § 2, eerste lid, van de voormelde wet van 22 maart 1993 terug te betalen of te vergoeden. Deze terugbetaling door het Fonds is tevens beperkt tot de tegemoetkoming van maximum 100.000 euro door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen, waarvan sprake in artikel 6, eerste lid, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. ».

Art. 166.In artikel 4 van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, wordt paragraaf 2 vervangen als volgt : « § 2. Dienen er eveneens aan deel te nemen de levensverzekeringsondernemingen erkend in de hoedanigheid van verzekeraar van levensverzekeringen met gewaarborgd rendement, behorend tot tak 21 zoals bepaald in bijlage 1 van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen.

De in het eerste lid bedoelde verzekeringsondernemingen delen aan het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen het bedrag van de te beschermen verbintenissen ten overstaan van de verzekeringsnemers en begunstigden mee, alsook het bedrag en de samenstelling van de erop betrekking hebbende dekkingswaarden. De Koning kan de andere inlichtingen bepalen die deze verzekeringsondernemingen aan het Bijzonder Beschermingsfonds dienen mee te delen.

De Koning kan bijkomende verplichtingen in verband met hun deelname opleggen aan de in het eerste lid bedoelde verzekeringsondernemingen.

De bescherming verstrekt door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen treedt in werking vanaf de ontvangst van de betaling van de jaarlijkse bijdrage door de verzekeringsonderneming. ».

Art. 167.In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen komt tegemoet ten belope van 100.000 euro. »; 2° er wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : « In geval een instelling bedoeld in artikel 4, § 1, met uitzondering van een vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies of een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, in gebreke blijft, komt het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen slechts tegemoet in de mate dat de interventiereserve van het Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten en de staatswaarborg bedoeld in artikel 110sexies van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, niet volstaan om eerst de financiële instrumenten bedoeld in artikel 113, § 2, eerste lid, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen en vervolgens de deposito's, kasbons, obligaties en andere bancaire schuldvorderingsbewijzen bedoeld in artikel 110bis 2, § 2, eerste lid, van de voormelde wet van 22 maart 1993, alsook de gelddeposito's bedoeld in artikel 113, § 2, tweede lid, van de voormelde wet van 6 april 1995 terug te betalen of te vergoeden.»; 3° in het tweede lid worden de woorden « de toetredende verzekeringsinstelling » vervangen door de woorden « de verzekeringsonderneming »;4° in het vijfde lid wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt : « 1° hetzij wanneer de verzekeringsonderneming failliet is verklaard of een verzoek tot gerechtelijke reorganisatie heeft ingediend of gerechtelijk is ontbonden;».

Art. 168.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 7.Het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen wordt gefinancierd door de jaarlijkse bijdragen van zijn deelnemers, de toegangsrechten voor de kredietinstellingen en beleggingsondernemingen bedoeld in artikel 4, § 1, eerste lid, 1° tot 3°, met uitzondering van de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, en de toegangsrechten die gelden voor de verzekeringsondernemingen die vóór 1 januari 2011 op hun aanvraag deelnemen. ».

Art. 169.In artikel 8 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, 1°, worden de woorden « een bijdrage van 0,31 °/°° » vervangen door de woorden « een bijdrage van 0,15 pct.»; 2° in paragraaf 1, 2°, worden de woorden « een bijdrage van 0,50 °/°° » vervangen door de woorden « een bijdrage van 0,15 pct.van het bedrag op 30 september van het vorige jaar, »; 3° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « voor de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 4, § 2, eerste lid, » ingevoegd tussen de woorden « « het toegangsrecht » en de woorden « wordt vastgesteld »;4° met ingang van 1 januari 2011 wordt paragraaf 2 opgeheven;5° paragraaf 3, waarvan de bestaande tekst paragraaf 4 zal vormen, wordt vervangen als volgt : « § 3.Het bedrag van het toegangsrecht voor de kredietinstellingen en beleggingsondernemingen bedoeld in artikel 4, § 1, 1° tot 3°, met uitzondering van de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, wordt vastgesteld op 0,10 pct. van het bedrag op 30 september 2010 van de deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling. De ene helft van dit bedrag wordt betaald ten laatste op 15 december 2010 en de andere helft ten laatste op 15 januari 2011.

De Koning kan, op advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, de waarderings- en berekeningswijze vaststellen voor het toegangsrecht dat moet worden gestort door de in het eerste lid bedoelde kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die vanaf 16 december 2010 voor het eerst deelnemen en waarvoor onvoldoende bijdragen worden ingebracht, afkomstig van een depositobeschermingsregeling waaraan zij vroeger hebben deelgenomen of die van de in artikel 110sexies van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen bedoelde waarborg niet genieten. Hij kan de modaliteiten voor de betaling van dit toegangsrecht vaststellen. ».

Art. 170.In hetzelfde besluit wordt een artikel 8/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 8/1.De schuldvorderingen in hoofdsom en de bijkomende schuldvorderingen van het Bijzonder Fonds voor deposito's en levensverzekeringen op een instelling in het kader van de middelen van de beschermingsregelingen voor deposito's en levensverzekeringen, zijn bevoorrecht op alle roerende goederen van die instelling.

Het in het eerste lid bedoelde voorrecht komt onmiddellijk na de voorrechten vermeld in artikel 19, 4°nonies, van de wet van 16 december 1851 (Hypotheekwet).

De toewijzing bij voorkeur, ingevoerd bij artikel 19 in fine van de wet van 16 december 1851, is van toepassing op de schuldvorderingen van het Fonds bedoeld in het eerste lid. »

Art. 171.In artikel 9 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende : « Wanneer de klant slechts voor een deel van zijn vordering door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen schadeloos wordt gesteld, staat hij, in afwijking van artikel 1252 van het Burgerlijk Wetboek, in rang gelijk met het Fonds voor de uitoefening van zijn rechten met betrekking tot hetgeen hem nog verschuldigd blijft.»; 2° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden « artikel 4, § 1 » vervangen door de woorden « artikel 4 »;3° in paragraaf 4, eerste lid, worden de woorden « een in gebreke gebleven verzekeringsonderneming » vervangen door de woorden « een vóór 1 januari 2011 in gebreke gebleven verzekeringsonderneming ».

Art. 172.Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van de artikelen 164 tot 166, 167, 1°, 2° en 3°, 169, 1°, 2° en 4°, en 171, 2°, die in werking treden op 1 januari 2011. HOOFDSTUK 7. - Wijziging van de economische herstelwet van 27 maart 2009

Art. 173.In artikel 2 van de economische herstelwet van 27 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « uitgaven als bedoeld in artikel 14524, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 » vervangen door de woorden « uitgaven als bedoeld in artikel 14524, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals dat van toepassing is voor het aanslagjaar 2010 »;2° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de werken in verband met de in het eerste lid bedoelde uitgaven moeten voldoen.». HOOFDSTUK 8. - Dotaties

Art. 174.In afwijking van de artikelen 2 en 4 van de wet van 16 november 1993 houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Albert II, tot toekenning van een jaarlijkse en levenslange dotatie aan Hare Majesteit Koningin Fabiola en van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip, wordt de dotatie aan Hare Majesteit Koningin Fabiola vastgesteld op 1.461.502 euro voor het jaar 2010 en op 1.441.381 euro voor het jaar 2011.

Art. 175.In afwijking van de artikelen 2, 3, 3bis en 5 van de wet van 7 mei 2000 houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip, een jaarlijkse dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid en een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Laurent : 1° wordt de dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip vastgesteld op 935.254 euro voor het jaar 2010 en op 922.378 euro voor het jaar 2011; 2° wordt de dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid vastgesteld op 323.515 euro voor het jaar 2010 en op 319.061 euro voor het jaar 2011; 3° wordt de dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Laurent vastgesteld op 311.009 euro voor het jaar 2010 en op 306.727 euro voor het jaar 2011.

TITEL 9. - Energie HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales

Art. 176.In artikel 13 van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze centrales, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt aangevuld met de woorden « alsook de bevoegde diensten van de FOD Financiën.»; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De kernprovisievennootschap verstuurt de kennisgeving bedoeld in het derde lid alsook alle elementen die te maken hebben met de noodzakelijke berekening van de vaststelling van het individuele aandeel van de nucleaire exploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en de vennootschapen bedoeld in artikel 24, § 1, in de repartitiebijdrage aan de bevoegde diensten van de FOD Financiën.».

Art. 177.In artikel 14, § 8, van dezelfde wet, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het derde en het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « Het globaal bedrag van de repartitiebijdrage voor het jaar 2009 is vastgesteld op 250 miljoen euro.Dit bedrag zal worden aangewend voor het budget van de Rijksmiddelenbegroting. »; 2° na het zesde lid, dat het zevende lid wordt, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende : « De kernprovisievennootschap schrijft de in artikel 14, § 8, vierde lid, bedoelde repartitiebijdrage over, voor het jaar 2009, overeenkomstig dezelfde modaliteiten zoals deze voorzien in het vorig lid.In afwijking van de bepalingen van vorig lid, wordt de repartitiebijdrage bedoeld bij artikel 14, § 8, vierde lid, overgeschreven op bankrekening 679-2003169-22 ter attentie van de FOD Financiën. »

Art. 178.Artikel 22bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008, wordt als volgt gewijzigd : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden « eerste tot vijfde lid » vervangen door de woorden « eerste tot zesde lid »;2° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid luidende : « Het besluit van de Regent van 18 maart 1831 is van toepassing op de boetes opgelegd door de Commissie voor de nucleaire provisies krachtens voorgaande leden.». HOOFDSTUK 2. - Fonds voor de bevordering en de ondersteuning van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen

Art. 179.§ 1. De kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze centrales, alsook de vennootschappen bedoeld in artikel 24, § 1, van dezelfde wet van 11 april 2003, zijn gehouden om zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van deze wet en ten laatste vóór 31 december 2009 een fonds op te richten en te financieren waarvan het maatschappelijk doel en de opdrachten worden gedefinieerd in artikel 180. § 2. De kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze centrales, alsook de vennootschappen bedoeld in artikel 24, § 1, van dezelfde wet van 11 april 2003, kunnen zich beroepen op ieder fonds dat zij zouden hebben opgericht in de twee maanden die voorafgaan aan de inwerkingtreding van deze wet teneinde tegemoet te komen aan hun verplichting opgenomen in de vorige paragraaf, voor zover dat het aldus opgerichte fonds in overeenstemming is met de bepalingen van dit hoofdstuk. § 3. Dit fonds zal de vorm van een coöperatieve vennootschap nemen.

Art. 180.Het fonds opgericht in toepassing van artikel 179 zal de bevordering en de ondersteuning aan de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen tot doel hebben ten einde tegemoet te komen aan de doelstellingen vastgesteld door de richtlijnen 2009/28/EG van 23 april 2009 van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG, 2009/29/EG van het Europees parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden en 2009/31/EG van het Europees parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad.

Het fonds oefent hiertoe onder meer volgende opdrachten uit : - de bevordering en ondersteuning van investeringen en uitgaven in de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen; - de bevordering en ondersteuning van onderzoeken en ontwikkelingen op het vlak van hernieuwbare energiebronnen (met name van golfslagenergie, getijdenenergie, waterstof en fotovoltaïsche cellen). - de bevordering en de ondersteuning van onderzoek op het vlak van energie-efficiëntie.

Uitgaven die niet tot de exclusieve bevoegdheid van de Federale Overheid behoren, zijn maar mogelijk mits het voorafgaandelijk afsluiten van een samenwerkingsprotocol met de betrokken Gewestregeringen.

Art. 181.§ 1. De kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze centrales, alsook de vennootschappen bedoeld in artikel 24, § 1, van dezelfde wet van 11 april 2003, voorzien voor het jaar 2009 het fonds bedoeld in artikel 179 van een bedrag van 250 miljoen euro. § 2. De kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze centrales, alsook de vennootschappen bedoeld in artikel 24, § 1 van dezelfde wet van 11 april 2003, zijn gehouden om bij te dragen tot het in § 1 vermelde bedrag naar verhouding van hun aandelen in de industriële productie van elektriciteit door splijting van kernbrandstoffen, zoals berekend voor de toepassing van artikel 9, eerste lid, tweede zin, van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze centrales, en dit voor het laatst verlopen kalenderjaar. § 3. De kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze centrales, alsook de vennootschappen bedoeld in artikel 24, § 1, van dezelfde wet van 11 april 2003, kunnen de bedragen, die in het fonds gestort worden in toepassing van § 1, niet doorrekenen aan de eindafnemer.

Art. 182.§ 1. De statuten van het fonds opgericht in toepassing van artikel 179 voorzien de aanwezigheid van een regeringscommissaris.

De regeringscommissaris wordt uitgenodigd op alle vergaderingen van de raad van bestuur van het fonds opgericht in toepassing van artikel 179 en heeft er een adviesgevende stem. De regeringscommissaris ontvangt de volledige dagorde alsook ieder daarmee verbonden document uiterlijk vijf werkdagen vóór de datum van de vergaderingen, behoudens gemotiveerde buitengewone omstandigheden. De raad van bestuur moet worden bijeengeroepen telkens de regeringscommissaris hierom verzoekt.

De regeringscommissaris ontvangt de notulen van de vergaderingen van de raad van bestuur.

De regeringscommissaris kan op ieder moment ter plaatse kennis nemen van de boeken, de briefwisseling, de notulen en in het algemeen van alle documenten en alle geschriften van het fonds opgericht in toepassing van artikel 179. Hij kan om iedere uitleg of informatie verzoeken en overgaan tot ieder nazicht dat hem noodzakelijk lijkt voor de uitvoering van zijn mandaat.

Het fonds opgericht in toepassing van artikel 179 maakt onmiddellijk aan de regeringscommissaris de opmerkingen over die werden geformuleerd door de revisor van het fonds alsmede de op deze opmerkingen gegeven antwoorden. De regeringscommissaris correspondeert met de voornoemde revisor betreffende de aangelegenheden die tot zijn bevoegdheid behoren.

De regeringscommissaris kan binnen een termijn van zes werkdagen in beroep gaan bij de minister bevoegd voor energie tegen iedere beslissing van de raad van bestuur van het fonds opgericht in toepassing van artikel 179 die hij strijdig acht met de richtlijnen van 's lands energiebeleid, met inbegrip van de doelstellingen van de regering inzake 's lands bevoorrading in energie.

Deze termijn van zes werkdagen begint te lopen vanaf de dag van de vergadering waarop die beslissing werd genomen, voor zover de regeringscommissaris er wettig voor werd opgeroepen en, in het tegenovergestelde geval, vanaf de dag waarop de beslissing aan hem aangemeld werd of, bij ontstentenis hiervan, vanaf de dag waarop hij er kennis van heeft gekregen.

Het beroep werkt schorsend en wordt aangemeld door de regeringscommissaris aan de raad van bestuur van het fonds opgericht in toepassing van artikel 179 binnen dezelfde termijn van zes werkdagen.

Binnen een termijn van twintig werkdagen die aanvangt op dezelfde dag als de termijn bedoeld in het zevende lid brengt de Minister bevoegd voor Energie de nietigverklaring van de beslissing ter kennis aan de raad van bestuur van het fonds opgericht in toepassing van artikel 179.

Bij gebrek aan een beslissing van de minister binnen de termijn bedoeld in vorig lid wordt de beslissing van de raad van bestuur van het fonds opgericht in toepassing van artikel 179 definitief.

De Koning kan de opdrachten van de regeringscommissaris preciseren. § 2. De statuten van het fonds zullen voorzien dat zijn raad van bestuur vier onafhankelijke bestuurders zal tellen die door de algemene vergadering van het fonds zullen worden benoemd op voorstel van een dubbele lijst die de regering opstelt.

Art. 183.Ieder semester en dit vóór 1 maart en 1 september van ieder jaar rapporteert het fonds opgericht in toepassing van artikel 179 over de uitvoering van zijn maatschappelijk doel aan de Minister bevoegd voor Energie.

Art. 184.De statuten van het fonds zullen het geheel van de bepalingen van dit hoofdstuk omvatten en ermee verenigbaar zijn.

TITEL 10. - Diverse bepalingen HOOFDSTUK 1. - Fonds ter bestrijding van de overmatige schuldenlast

Art. 185.In artikel 20 van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen, gewijzigd bij de wetten van 19 april 2002, 22 december 2003, 13 december 2005, 5 augustus 2006 et 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Om het Fonds te stijven, zijn gehouden een jaarlijkse bijdrage te betalen : 1° de kredietgevers.Worden als kredietgevers beschouwd : a) de ondernemingen die onderworpen zijn aan Titel II van het koninklijk besluit nr.225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen of bedoeld in artikel 65 van hetzelfde besluit, die hypothecaire leningen of kredietopeningen bedoeld in artikel 1 van hetzelfde besluit verstrekken; b) de ondernemingen die onderworpen zijn aan Titel II van de wet van 4 augustus op het hypothecair krediet, die hypothecaire kredieten bedoeld in de artikelen 1 en 2 van dezelfde wet verstrekken;c) de natuurlijke personen of rechtspersonen die erkend of geregistreerd zijn met toepassing van de artikelen 74 of 75bis van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, die consumentenkredieten bedoeld in artikel 1, 4°, van dezelfde wet verstrekken;2° het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT) voor rekening van de operatoren die activiteiten uitoefenen bedoeld in artikel 2, 4° en 5°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;3° de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA) voor rekening van de ondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;4° de Kansspelcommissie voor rekening van de kansspelinrichtingen bedoeld in de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers. De jaarlijkse bijdrage is eenmalig en ondeelbaar verschuldigd.

De berekening van de bijdrage van de kredietgevers gebeurt op basis van een coëfficiënt toegepast op het totaal bedrag van de betalingsachterstanden van de kredietovereenkomsten geregistreerd op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bijdrage is verschuldigd in de Centrale voor kredieten aan particulieren beheerd door de Nationale Bank van België. Deze gegevens worden door de Nationale Bank van België medegedeeld aan het fonds.

Deze coëfficiënt bedraagt : 1° 0,30 per duizend van het totaal van de betalingsachterstanden van de kredieten verstrekt door de ondernemingen bedoeld in het eerste lid, 1°, a) en b) ;2° 3 per duizend van het totaal van de betalingsachterstanden van de kredieten verstrekt door de personen bedoeld in het eerste lid, 1°, c). De bijdrage van de kredietgevers is slechts verschuldigd wanneer zij meer bedraagt dan 25 euro. De Koning kan dit bedrag wijzigen in functie van de inningskosten van het Fonds na advies van het Begeleidingscomité.

De bijdrage van de personen bedoeld in het eerste lid, 2° tot 4°, bedraagt respectievelijk 1.200.000 euro, 600.000 euro en 200.000 euro.

De bijdragebetalers zijn ertoe gehouden op verzoek van het Fonds, de verschuldigde bijdragen over te schrijven op de ontvangstenrekening van het Fonds. Het verzoek gebeurt bij een ter post aangetekende brief. De bijdragebetalers schrijven de bijdragen over ten laatste binnen de maand vanaf de dag die volgt op de afgifte ter post van de aangetekende brief.

De Koning kan, bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de coëfficiënten weerhouden voor de bijdrage van de kredietgevers, de bedragen van de bijdragen van de personen bedoeld in het eerste lid, 2° tot 4°, de lijst van de bijdragebetalers of de verdeling onder hen, wijzigen, rekening houdend met het deel dat hun schuldvorderingen vertegenwoordigen in de schuldenlast van particulieren en de bijdragen die zij verrichten krachtens andere wettelijke bepalingen om voormelde schuldenlast te verminderen.

De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels betreffende het innen van de toegewezen ontvangsten en de betaling van de toegestane uitgaven. Hij organiseert tevens het beheer van het Fonds.

Minstens twee keer per jaar worden de cijfers betreffende de inkomsten en de uitgaven van het Fonds besproken met de bijdragebetalers.

In geval van intrekking of schorsing van de erkenning of de registratie met toepassing van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, de schrapping van de inschrijving of het verbod om nieuwe hypothecaire kredietovereenkomsten te sluiten met toepassing van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, blijft de kredietgever onderworpen aan de verplichting tot bijdrage. Indien de rechten die voortvloeien uit een kredietovereenkomst het voorwerp uitmaken van een overdracht, blijft de bijdrage verschuldigd door de overdrager; wanneer de overdrager niet meer bestaat, is de bijdrage verschuldigd door de overnemer.

In afwijking van het eerste tot het vierde lid, 1° wordt er een bijkomende bijdrage gevraagd aan de kredietgevers voor het jaar 2009.De coëfficiënt van deze bijdrage bedraagt 0,15 per duizend van het totaal van de betalingsachterstanden van de kredieten bedoeld in het tweede lid, 1° en 2°, en 1,5 per duizend van het totaal van de betalingsachterstanden van de kredieten bedoeld in het tweede lid, 3°. Deze aanvullende bijdrage vervangt de niet gevorderde bijdrage van 2003; 2° bedraagt voor het jaar 2010 de coëfficiënt van de bijdrage 0,25 per duizend van het totaal van de betalingsachterstanden van de kredieten bedoeld in het tweede lid, 1° en 2°, en 2,5 per duizend van het totaal van de betalingsachterstanden van de kredieten bedoeld in het tweede lid, 3°.»; 2° paragraaf 3, 3°, wordt vervangen als volgt : « 3° de betaling van maatregelen inzake informatie en sensibiliseren gericht tot de personen bedoeld in deze wet met betrekking tot de doelstellingen en de werking van deze wet, en meer in het algemeen, de financiering van maatregelen inzake informatie en sensibiliseren omtrent schuldoverlast.De Koning bepaalt, bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de modaliteiten en de nadere regels betreffende de toekenning van de middelen van het Fonds die worden gebruikt voor deze maatregelen inzake informatie en sensibiliseren. Er kunnen slechts middelen worden toegekend wanneer de schulden van het Fonds zijn weggewerkt en het Fonds een structureel budgettair overschot realiseert; ».

Art. 186.Artikel 20bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 april 2002, wordt aangevuld met twee leden, luidende : « Ingeval de in dit hoofdstuk bedoelde bijdragen niet, onvolledig of niet tijdig worden betaald door de personen bedoeld in artikel 20, § 2, eerste lid, 2° tot 4°, zelfs indien de betaling het voorwerp uitmaakt van een betwisting voor de rechtbanken, wordt de bijdrage ambtshalve verhoogd met 50 % vanaf de vijftiende kalenderdag volgend op de dag van de kennisgeving van de ingebrekestelling van de betaling bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.

De ingebrekestelling herneemt de tekst van het voorgaande lid. ».

Art. 187.In de tabel gevoegd bij de wet van 27 december 1990 houdende oprichting van de begrotingsfondsen, wordt in de subrubriek « 32-8 Fonds ter bestrijding van de Overmatige Schuldenlast », ingevoegd bij de wet van 5 juli 1998 en gewijzigd bij de wetten van 3 mei 1999, 19 april 2002 en 13 december 2005, de lijst met de aard van de toegewezen ontvangsten aangevuld als volgt : « Jaarlijkse bijdrage en bijdrageverhogingen verschuldigd door de Kansspelcommissie krachtens artikel 19 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen krachtens artikel 56, eerste lid, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en door het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie krachtens artikel 29, eerste lid, 5°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. ».

Art. 188.In artikel 19, § 1, van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, gewijzigd bij de wet van 8 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « De jaarlijkse bijdrage aan het Fonds ter bestrijding van de Overmatige Schuldenlast bedoeld in artikel 20, § 2, van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen evenals de bijdrageverhoging bedoeld in artikel 20bis, vierde lid, van dezelfde wet, zijn ten laste van de kansspelinrichtingen.»; 2° het tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt aangevuld met volgende woorden : « alsook de jaarlijkse bijdrage en, desgevallend, de bijdrageverhoging aan het Fonds ter bestrijding van de Overmatige Schuldenlast verschuldigd door de kansspelinrichtingen.».

Art. 189.In artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003 en de wet van 19 november 2004, wordt het eerste lid aangevuld met de woorden : « alsook zijn jaarlijkse bijdrage en, desgevallend, de verhoging van deze bijdrage aan het Fonds ter bestrijding van de Overmatige Schuldenlast bedoeld in artikel 20, § 2, van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen. ».

Art. 190.Artikel 29, § 1, eerste lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, wordt aangevuld met de bepaling onder 5°, luidende : « 5° aan de jaarlijkse bijdrage aan het Fonds ter bestrijding van de Overmatige Schuldenlast bedoeld in artikel 20, § 2, van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen evenals, desgevallend, de verhoogde bijdrage bedoeld in artikel 20bis, vierde lid, van dezelfde wet. ».

Art. 191.In artikel 1675/19, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd door de wet van 5 juli 1998 en gewijzigd door de wetten van 13 december 2005 en 27 december 2006, wordt het zesde lid aangevuld met de volgende zin : « Het bedrag van de honoraria van de schuldbemiddelaar mag niet hoger liggen dan 1.200 euro tenzij mits een bijzondere gemotiveerde beslissing van de rechter. ».

Art. 192.De artikelen 185 tot 191 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK 2. - Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 9 december 2004 betreffende

de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Art. 193.In artikel 8 van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, worden de woorden « heffingen en retributies » vervangen door de woorden « heffingen, retributies en ontvangsten van laboratoria ».

Art. 194.In artikel 11 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2bis wordt het eerste lid vervangen als volgt : « De operator die tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om de heffingen, retributies en ontvangsten van laboratoria binnen de termijn te betalen, kan bij ter post aangetekende brief bij de gedelegeerd bestuurder een met redenen omklede aanvraag om afbetalingstermijnen indienen met toevoeging van bewijsstukken.»; 2° de woorden « heffingen en retributies » worden telkens vervangen door de woorden « heffingen, retributies en ontvangsten van laboratoria ».

Art. 195.In artikel 12 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 21 december 2007 en 6 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « of ontvangsten van laboratoria » ingevoegd tussen de woorden « heffingen of retributies bedoeld in de artikelen 4 en 5 » en de woorden « , evenals de vermeerderingen »;2° de woorden « , de verwezenlijking van de analyses » worden telkens ingevoegd tussen de woorden « de uitvoering van de keuring » en de woorden « en de aflevering van certificaten ». Afdeling 2. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 10 november

2005 betreffende heffingen bepaald bij artikel 4 van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Art. 196.Artikel 4 van het koninklijk besluit van 10 november 2005 betreffende heffingen bepaald bij artikel 4 van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2008, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4. Voor steengroeven die grondstoffen voor de veevoeding, kalkmeststoffen of additieven voor de voedingsindustrie voortbrengen wordt het bedrag van de heffing vastgesteld naar rata van de geproduceerde hoeveelheden, overeenkomstig bijlage 1, hoofdstuk 4. ».

Art. 197.Artikel 11, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij programmawet van 22 december 2008, wordt vervangen als volgt : « § 4. De in paragraaf 1 bedoelde vermeerderingen en verminderingen zijn niet van toepassing op : 1° de operatoren in de sectoren detailhandel en horeca die in de vestigingseenheid geen enkele activiteit uitoefenen die onderworpen is aan een toelating of een erkenning conform het koninklijk besluit van 16 januari 2006;2° de dienstverleners die hun activiteiten niet uitoefenen in hun vestigingseenheid maar deze uitsluitend uitoefenen in de vestigingeenheden van andere operatoren.».

Art. 198.Bijlage 1 bij hetzelfde besluit, vervangen bij de programmawet van 22 december 2008, wordt aangevuld met een hoofdstuk 4, luidende : « HOOFDSTUK 4. - Minerale stoffen Geproduceerd tonnage/Bedrag/ vestigingseenheid 5.000 ton 20,75 EUR 5.001 - 10.000 ton 41,50 EUR 10.001 - 25.000 ton 250 EUR 25.001 - 50.000 ton 646,74 EUR 50.001 - 75.000 ton 957,175 EUR 75.001 - 100.000 ton 1.293,48 EUR 100.001 - 200.000 ton 2.212,63 EUR > 200.000 ton 2.836,11 EUR. »

Art. 199.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2010. HOOFDSTUK 3. - Oprichting van een Staatsdienst met afzonderlijk beheer « Centrale dienst voor Duitse vertaling »

Art. 200.De Centrale dienst voor Duitse vertaling, die van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken afhangt, is een Staatsdienst met afzonderlijk beheer zoals bepaald in artikel 140 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991. HOOFDSTUK 4. - Spoorwegen

Art. 201.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° IFRS-normen : alle door de International Accounting Standards Board vastgestelde standaarden die op de datum van het afsluiten van de balans, door de Europese Commissie zijn goedgekeurd met toepassing van artikel 3 van de verordening van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen;2° verrichting van alternatieve financiering : elke leasing- of rentingtransactie waarbij een netto contante waarde werd gerealiseerd;3° netto contante waarde : het positieve verschil tussen de gerealiseerde opbrengst bij het afsluiten van een alternatieve financiering en de geactualiseerde waarde van de toekomstige verplichtingen.

Art. 202.De naamloze vennootschap van publiek recht NMBS-Holding is gehouden : 1° als schuld te acteren via de resultatenrekening het saldo op 1 januari 2009 van de netto contante waarde van de verrichtingen van alternatieve financiering die eerder in het kapitaal opgenomen werd;2° dit saldo gespreid over de duurtijd van de betrokken verrichtingen op te nemen in de resultatenrekening.

Art. 203.In afwijking van artikel 57 van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen, § 1 en § 3, wordt aan de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS-Holding, de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel en de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS toegestaan, vanaf 1 januari 2010, enerzijds de materiële vaste activa in hun statutaire rekeningen te registreren tegen hun reële waarde op 1 januari 2009, na aftrek van de afschrijvingen voor 2009 en anderzijds elke afwijking tegenover de boekwaarde vastgesteld op 1 januari 2010 te registreren als herwaarderingsmeerwaarde. Deze herwaarderingsmeerwaarde wordt opgenomen in de resultatenrekening via « andere exploitatieopbrengsten » volgens het ritme van de afschrijvingen op de betrokken activa.

Art. 204.Artikel 355 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen, wordt aangevuld met twee leden, luidend als volgt : « Bovendien wordt er bij de realisatie van investeringen voor opdrachten van openbare dienst die de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel verwezenlijkt met aanwending van een deel van haar overgedragen winst, tegelijk een overdracht verricht via de balans naar de rubriek « kapitaalsubsidies » zonder langs de resultatenrekening te transiteren, voor een bedrag gelijk aan de identificeerbare lichamelijke en onlichamelijke vaste activa, gefinancierd door deze overgedragen winst. Deze aanwending is beperkt tot een maximum van 200 miljoen euro.

Bij elke kapitaalverhoging na 31 december 2009, in geld of in natura, van een naamloze vennootschap van publiek recht van de NMBS-groep, met het oog op de realisatie van investeringen voor opdrachten van openbare dienst, wordt gelijktijdig met de volstorting, via de balans, een overdracht uitgevoerd naar de rubriek « kapitaalsubsidies » voor het gedeelte dat volgens de IFRS-normen kan worden geactiveerd en naar de rubriek « overlopende rekeningen » voor het gedeelte dat volgens de IFRS-normen niet kan worden geactiveerd. ». HOOFDSTUK 5. - Kruispuntbank van Ondernemingen Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 16 januari 2003 tot

oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen

Art. 205.In artikel 3 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden tussen de woorden « ondernemingen » en « overeenkomstig », de woorden « en hun gemandateerden » ingevoegd;2° het artikel wordt aangevuld met twee leden, luidende : « De Kruispuntbank van Ondernemingen beoogt ook de optimalisering van het overdragen en het verspreiden van de gegevens betreffende de ondernemingen.Ten dien einde kan ze doorverwijzen of doorlinken naar andere publieke overheidsdatabanken.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de modaliteiten waarbinnen de Kruispuntbank van Ondernemingen ter beschikking wordt gesteld in het kader van de versterking van de strijd tegen fraude, overeenkomstig de bepalingen van deze wet en de wettelijke of reglementaire bepalingen die de oorspronkelijke verzameling van de in artikel 6 bedoelde gegevens toelaten door de overheden, administraties en diensten aangewezen krachtens artikel 7. ».

Art. 206.Artikel 31 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « Behalve in het geval bedoeld in het eerste lid, kan de bijzondere verwerking van gegevens uit de Kruispuntbank van Ondernemingen aanleiding geven tot het innen van een vergoeding. Het bedrag van die vergoeding wordt bepaald in onderling overleg tussen de beheersdienst en de overheid, administratie of de dienst aan wie deze gegevens worden meegedeeld en in een overeenkomst vastgelegd. ».

Art. 207.In dezelfde wet wordt een artikel 31/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 31/1.§ 1. Onverminderd artikel 31, wordt bij de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie een « Begrotingsfonds Kruispuntbank van Ondernemingen » opgericht, hierna « het Fonds » genoemd.

Dit Fonds vormt een organiek begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit. § 2. Het Fonds dient voor ontwikkeling van de Kruispuntbank van Ondernemingen, alsook voor de verbetering en optimalisatie van haar werking en haar gebruik. § 3. De inkomsten die aan het Fonds worden toegewezen, alsook de uitgaven die ten laste ervan kunnen gebeuren, worden voor genoemd Fonds opgenomen in de tabel die bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen is gevoegd. § 4. Het Fonds wordt beheerd volgens de modaliteiten vastgelegd door de Minister bevoegd voor Economie. ». Afdeling 2. - Wijziging van de organieke wet van 27 december 1990

houdende oprichting van begrotingsfondsen

Art. 208.Rubriek « 32 - Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie » van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt aangevuld met de volgende bepalingen : « 32 - 19 - Begrotingsfonds Kruispuntbank van Ondernemingen Aard van de toegewezen ontvangsten De ontvangsten verkregen krachtens de artikelen 20 en 31, tweede en derde lid, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen zullen worden toegekend aan het « Begrotingsfonds Kruispuntbank van Ondernemingen ».

Aard van de toegelaten uitgaven Ten laste van het « Begrotingsfonds Kruispuntbank van Ondernemingen », kunnen de gedane uitgaven in het raam van de ontwikkeling van de Kruispuntbank van Ondernemingen, alsook voor de verbetering en de optimalisatie van haar werking en haar gebruik, aangerekend worden. ». HOOFDSTUK 6. - Overdracht middelen BIPT naar de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie

Art. 209.In de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post-en telecommunicatiesector wordt een artikel 31/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 31/1.De menselijke, financiële en materiële middelen noodzakelijk voor de voorbereiding, de uitvoering en de evaluatie van het beleid inzake telecommunicatie en postdiensten worden overgedragen van het Instituut naar de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de wijze waarop deze overdracht plaatsvindt. ».

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands Zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 23 december 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën, D. REYNDERS Voor de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, afwezig : De Minister van Pensioenen en Grote Steden, M. DAERDEN De Minister van Werk, Mevr. J. MILQUET De Minister van Begroting, G. VANHENGEL De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister van Overheidsbedrijven, Mevr. I. VERVOTTE Voor de Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, afwezig : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE De Staatssecretaris voor Begroting, M. WATHELET Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Nota (1) Zitting 2009-2010. Kamer van volksvertegenwoordigers : Stukken. - Ontwerp van programmawet, 52-2278/001. - Amendementen, 52-2278/002 tot 009. - Verslagen, 52-2278/010 tot 013. - Amendement, 52-2278/014. - Verslagen, 52-2278/015 tot 017. - Tekst aangenomen door de commissies, 52-2278/018. - Aanvullend verslag, 52-2278/019. - Artikel gewijzigd door de commissie, 52-2278/020. - Amendementen, 52-2278/021. - Tekst aangenomen door de commissie (Art. 78), 52-2278/022. - Tekst aangenomen door de commissie (Art. 77), 52-2278/023. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 52-2278/024.

Integraal verslag : 15 december 2009.

Senaat : Stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, 4-1552 - Nr. 1. - Amendementen, 4-1552 - Nr. 2. - Verslagen, 4-1552 - Nrs. 3 tot 5. - Amendementen, 4-1552 - Nr. 6. - Beslissing om niet te amenderen, 4-1552 - Nr. 7.

Handelingen van de Senaat : 17 december 2009.

^