Etaamb.openjustice.be
Programmawet van 10 augustus 2015
gepubliceerd op 18 augustus 2015

Programmawet

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2015203736
pub.
18/08/2015
prom.
10/08/2015
ELI
eli/wet/2015/08/10/2015203736/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

10 AUGUSTUS 2015. - Programmawet (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer heeft aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

TITEL 2. - Sociale Zaken HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994 Afdeling 1. - Begrotingsdoelstelling

Art. 2.In artikel 40, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 december 2014, wordt het vierde lid vervangen als volgt : « Voor het jaar 2015 wordt de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling vastgesteld op 23.851.797 duizend euro. Vanaf 2016 stemt het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling overeen met het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het vorige jaar, vermeerderd met een reële groeinorm van 1,5 pct. en vermeerderd met het bedrag dat overeenstemt met de meerkosten in het begrotingjaar van de indexering van de lonen, verzekeringstegemoetkomingen, tarieven en prijzen bepaald bij of krachtens deze gecoördineerde wet. Voor het jaar 2016 wordt daarenboven het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het vorige jaar eerst verminderd met de impact van de financiering van de investeringen in de infrastructuur en de medisch-technische diensten van de ziekenhuizen zoals omschreven in artikel 5, § 1, I, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Voor het jaar 2016 wordt het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling bijkomend verhoogd met 14.456 duizend euro. Deze bijkomende verhoging maakt integraal deel uit van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling voor het jaar 2016. ». Afdeling 2. - Administratiekosten van de verzekeringsinstellingen

Art. 3.In artikel 195, § 1, 2°, derde lid van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de eerste en de tweede zin vervangen als volgt : « Het bedrag van de administratiekosten van de vijf landsbonden wordt vastgesteld op 766.483.000 EUR voor 2003, 802.661.000 EUR voor 2004, 832.359.000 EUR voor 2005, 863.156.000 EUR voor 2006, 895.524.000 EUR voor 2007, 929.160.000 EUR voor 2008, 972.546.000 EUR voor 2009, 1.012.057.000 EUR voor 2010, 1.034.651.000 EUR voor 2011, 1.029.840.000 EUR voor 2012, 1.027.545.000 EUR voor 2013, 1.052.317.000 EUR voor 2014 en 1.070.012.000 EUR voor 2015. Voor de Kas voor geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen wordt dit bedrag vastgesteld op 13.195.000 EUR voor 2003, 13.818.000 EUR voor 2004, 14.329.000 EUR voor 2005, 14.859.000 EUR voor 2006, 15.416.000 EUR voor 2007, 15.995.000 EUR voor 2008, 16.690.000 EUR voor 2009, 17.368.000 EUR voor 2010, 17.770.000 EUR voor 2011, 17.687.000 EUR voor 2012, 17.648.000 EUR voor 2013, 18.073.000 EUR voor 2014 en 18.377.000 EUR voor 2015. ». HOOFDSTUK 2. - Strijd tegen de sociale fraude Afdeling 1. - Aanwezigheidsregistratie

in de vleessector Onderafdeling 1. - Aanwezigheidsregistratie

Art. 4.Er wordt een aanwezigheidsregistratie ingevoerd voor de werknemers die tewerkgesteld zijn op de arbeidsplaatsen waar activiteiten verricht worden die vallen onder de bevoegdheid van het paritair comité voor de voedingsnijverheid of het paritair comité voor de handel in voedingswaren die onderworpen zijn aan de verplichte melding van de overeenkomsten bedoeld in artikel 30ter, § 7, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Art. 5.Voor de bepaling van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° tewerkgestelden : - de werknemers en daarmee gelijkgestelden bedoeld in voornoemde wet van 27 juni 1969; - de zelfstandigen en hun helpers bedoeld in het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; - de gedetacheerde werknemers en zelfstandigen bedoeld in de artikelen 139 en volgende van de programmawet van 27 december 2006; 2° werkgevers : de personen die de personen bedoeld in 1°, eerste en derde streepje, tewerkstellen;3° activiteiten : de activiteiten bedoeld in artikel 4;4° arbeidsplaatsen : de plaats of de plaatsen (een slachthuis, een uitsnijderij of een bedrijf voor vleesbereidingen of bereidingen van vleesproducten en die te dien einde een erkenning van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen hebben verkregen) waar de activiteiten bedoeld in artikel 4 uitgevoerd worden;5° opdrachtgever : eenieder die de opdracht geeft om tegen een prijs werken uit te voeren of te laten uitvoeren.Wordt met de opdrachtgever gelijkgesteld, de natuurlijke persoon of rechtspersoon die voor het beheer van de arbeidsplaatsen instaat, als deze persoon niet dezelfde als de opdrachtgever is; 6° aannemer : - eenieder die zich ertoe verbindt om tegen een prijs voor een opdrachtgever activiteiten bedoeld in artikel 4 uit te voeren of te laten uitvoeren; - iedere onderaannemer ten overstaan van de na hem komende onderaannemers; 7° onderaannemer : eenieder die zich ertoe verbindt, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, in welke fase ook, tegen een prijs de aan de aannemer toevertrouwde activiteit of een onderdeel ervan uit te voeren of te laten uitvoeren of daartoe tewerkgestelden ter beschikking te stellen.

Art. 6.§ 1. Voor elke arbeidsplaats wordt de aanwezigheid van elke tewerkgestelde, zoals bepaald in artikel 5, 1°, geregistreerd : 1° door middel van een elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem, hierna het registratiesysteem genoemd, of;2° door een andere automatische registratiewijze te gebruiken of ter beschikking te stellen van hun onderaannemers, voor zover zij gelijkwaardige waarborgen biedt als het registratiesysteem bedoeld in de bepaling onder 1° en het bewijs geleverd wordt dat de personen die zich aanmelden op de arbeidsplaatsen daadwerkelijk worden geregistreerd. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de gelijkwaardige waarborgen waaraan de in het eerste lid, 2°, bedoelde registratie ten minste moet beantwoorden.

Het registratiesysteem, bedoeld in het eerste lid, 1°, omvat : 1° een gegevensbank : de gegevensbank beheerd door de overheid die bepaalde gegevens verzamelt met het oog op de controle en het gebruik van deze gegevens;2° een registratieapparaat : het apparaat waarin de gegevens kunnen geregistreerd worden en dat toelaat om deze gegevens te verzenden naar de gegevensbank of een systeem dat toelaat om de voormelde gegevens te registreren en te verzenden naar de gegevensbank;3° een registratiemiddel : het middel dat elke natuurlijke persoon moet gebruiken om zijn identiteit te bewijzen bij de registratie. § 2. Het registratiesysteem bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, en de registratiewijze, bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, geeft de volgende gegevens weer : 1° de identificatiegegevens van de natuurlijke persoon;2° het adres van de arbeidsplaatsen;3° de hoedanigheid waarin een tewerkgestelde prestaties op de arbeidsplaatsen verricht;4° de identificatiegegevens van de werkgever, wanneer de natuurlijke persoon een werknemer is;5° wanneer de natuurlijke persoon een zelfstandige is, de identificatiegegevens van de natuurlijke persoon of rechtspersoon in wiens opdracht een werk wordt uitgevoerd;6° het tijdstip van de registratie. De gegevens bedoeld in dit artikel zijn sociale gegevens van persoonlijke aard zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.

De gegevens worden doorgestuurd naar een gegevensbank die bijgehouden wordt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. De Rijksdienst is de verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens zoals bedoeld in artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Het registratiesysteem waarborgt dat de gegevens niet meer onmerkbaar gewijzigd kunnen worden na het doorsturen ervan en dat hun integriteit gehandhaafd wordt. § 3. Na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels waaraan het registratiesysteem moet beantwoorden en bepaalt Hij inzonderheid : 1° de eigenschappen van het systeem;2° de nadere regels betreffende het bijhouden van het systeem;3° de inlichtingen betreffende de gegevens die moeten worden opgenomen in het systeem;4° de nadere regels voor het doorsturen van de gegevens, inzonderheid het precieze tijdstip van doorsturen;5° de verschillende registratiemiddelen en hun technische specificaties die toegelaten zijn om zich te registreren;6° de gegevens welke niet moeten geregistreerd worden indien ze reeds op elektronische wijze elders beschikbaar zijn voor de overheid en gebruikt kunnen worden in het kader van deze wet.

Art. 7.§ 1. De opdrachtgever of de daarmee gelijkgestelde persoon stelt het registratiesysteem ter beschikking van de aannemers op wie hij een beroep doet, tenzij er onderling werd overeengekomen dat de aannemer een andere gelijkwaardige registratiewijze bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 2°, toepast.

Elke aannemer op wie de opdrachtgever of de daarmee gelijkgestelde persoon een beroep doet, is ertoe gehouden het door de opdrachtgever of de daarmee gelijkgestelde persoon ter beschikking gestelde registratiesysteem te gebruiken en het ter beschikking te stellen van de onderaannemers op wie hij een beroep doet of de registratiewijze bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 2°, toe te passen.

Elke onderaannemer op wie een aannemer bedoeld in het tweede lid een beroep doet, is ertoe gehouden het hem door de aannemer ter beschikking gestelde registratiesysteem te gebruiken en het ter beschikking te stellen van de onderaannemers op wie hij een beroep doet, of de registratiewijze bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 2°, toe te passen.

Elke onderaannemer op wie een onderaannemer bedoeld in het derde lid of op wie elke volgende onderaannemer een beroep doet, is ertoe gehouden het hem door de onderaannemer met wie hij een overeenkomst heeft gesloten ter beschikking gestelde registratieapparaat te gebruiken en het ter beschikking te stellen van de onderaannemers op wie hij een beroep doet, of de registratiewijze bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 2°, toe te passen. § 2. Indien de registratie via een registratieapparaat op de arbeidsplaats gebeurt, zijn de in paragraaf 1 bedoelde personen verantwoordelijk voor de levering, de plaatsing en de goede werking van het registratieapparaat op de arbeidsplaats.

Indien de registratie gebeurt op een andere plaats, treffen zij de nodige maatregelen opdat deze registratie dezelfde waarborgen biedt als de registratie die op de arbeidsplaats gebeurt.

De Koning kan, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de maatregelen bedoeld in deze paragraaf nader bepalen.

Art. 8.Elke aannemer en elke onderaannemer ziet erop toe dat de in artikel 6, § 2, eerste lid, bedoelde gegevens die betrekking hebben op zijn onderneming, daadwerkelijk en correct worden geregistreerd en doorgestuurd naar de gegevensbank.

Elke aannemer of onderaannemer die een beroep doet op een onderaannemer, treft maatregelen opdat zijn medecontractant alle gegevens daadwerkelijk en correct registreert en doorstuurt naar de gegevensbank.

Elke aannemer en elke onderaannemer ziet erop toe dat elke tewerkgestelde die in zijn opdracht de arbeidsplaats zal betreden, wordt geregistreerd, vooraleer die te betreden.

De Koning kan, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de maatregelen bedoeld in het tweede lid nader bepalen.

Art. 9.§ 1. Elke persoon bedoeld in artikel 5, 1°, die zich op een arbeidsplaats aanbiedt, is ertoe gehouden onmiddellijk en dagelijks zijn aanwezigheid op de arbeidsplaats te registreren. § 2. De werkgever is verantwoordelijk voor de aflevering van het registratiemiddel aan zijn werknemers, dat compatibel is met het op de arbeidsplaats gebruikte registratieapparaat.

De opdrachtgever of de daarmee gelijkgestelde persoon, de aannemer of de onderaannemer die een beroep doet op een zelfstandige is verantwoordelijk voor de aflevering van het registratiemiddel aan deze zelfstandige, dat compatibel is met het op de arbeidsplaats gebruikte registratieapparaat.

De Koning bepaalt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat er onder deze compatibiliteit wordt verstaan. § 3. Indien de registratie gebeurt op een andere plaats dan de arbeidsplaats, is paragraaf 1 niet van toepassing.

In dat geval treffen de in § 2, eerste en tweede lid, bedoelde personen de nodige maatregelen opdat deze registratie daadwerkelijk gebeurt en dezelfde waarborgen biedt als de registratie die gebeurt op de arbeidsplaats.

De houder van het bestand controleert of de registratie dezelfde waarborgen biedt als de registratie die gebeurt op de arbeidsplaats.

Art. 10.Onverminderd de toepassing van artikel 14 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid kunnen de sociale inspecteurs en de instellingen van sociale zekerheid, mits een voorafgaande machtiging verkregen wordt van de afdeling sociale zekerheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid bedoeld in artikel 37 van dezelfde wet, de gegevens die opgenomen zijn in het registratiesysteem raadplegen, onderling uitwisselen en gebruiken in het kader van de uitoefening van de hun krachtens de wet toegewezen opdrachten.

De sociale inspecteurs kunnen, op eigen initiatief of op verzoek, de in het eerste lid bedoelde gegevens meedelen aan buitenlandse inspectiediensten.

De Koning bepaalt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels waaronder de gegevens in de gegevensbank kunnen geraadpleegd worden door : 1° elke tewerkgestelde, bedoeld in artikel 5, 1°, voor zijn eigen prestaties;2° de opdrachtgever, bedoeld in artikel 5, 4°, voor wat betreft de personen die tewerkgesteld worden om de door hem aan hen toevertrouwde activiteiten uit te voeren;3° de aannemer voor zijn eigen werknemers en de onderaannemers die optreden op de arbeidsplaats waar hij zelf tewerkgesteld is om de in artikel 4 beoogde activiteiten uit te oefenen;4° elke onderaannemer voor zijn eigen werknemers en zijn onderaannemers die optreden op de arbeidsplaats waar hij zelf tewerkgesteld is om de in artikel 4 bedoelde activiteiten uit te oefenen.

Art. 11.De verplichtingen in verband met de aanwezigheidsregistratie die met toepassing van artikel 19 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers gelden, zijn ten laste van de gebruiker.

Onderafdeling 2. - Toezicht

Art. 12.De inbreuken op de bepalingen van deze afdeling en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.

De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van deze afdeling en de uitvoeringsbesluiten ervan.

Onderafdeling 3. - Wijzigingen van het Sociaal Strafwetboek

Art. 13.In boek 2, hoofdstuk 1, van het Sociaal Strafwetboek wordt een afdeling 5 ingevoegd, luidende "Afdeling 5. Registratieplicht op de arbeidsplaatsen".

Art. 14.In afdeling 5, ingevoegd bij artikel 13, wordt een artikel 137/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 137/1.Registratie op de arbeidsplaatsen Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft : 1° de opdrachtgever of de gelijkgestelde, zijn aangestelde of lasthebber die een inbreuk heeft gepleegd op artikel 6, artikel 7, § 1, eerste lid, en § 2, en artikel 9, § 2, tweede lid, en § 3, van de programmawet van 10 augustus 2015 en de uitvoeringsbesluiten;2° de aannemers en de onderaannemers, hun aangestelden of lasthebbers die een inbreuk hebben gepleegd op artikel 6, artikel 7, § 1, tweede tot vierde lid, en § 2, artikel 8 en artikel 9, § 2, tweede lid, en § 3, van de programmawet van 10 augustus 2015 en de uitvoeringsbesluiten;3° de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die een inbreuk heeft gepleegd op artikel 9, § 2, eerste lid, en § 3, van de programmawet van 10 augustus 2015 en de uitvoeringsbesluiten. Voor de inbreuken bedoeld in het eerste lid wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal bij de inbreuk betrokken personen. ».

Art. 15.In dezelfde afdeling 5 wordt een artikel 137/2 ingevoegd luidende : «

Art. 137/2.Registratieplicht van de tewerkgestelden op de arbeidsplaatsen Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft de tewerkgestelde bedoeld in artikel 5, 1°, van de programmawet van 10 augustus 2015 die zich, in strijd met artikel 9, § 1, van de programmawet van 10 augustus 2015, aanbiedt op een arbeidsplaats en zijn aanwezigheid niet onmiddellijk en dagelijks registreert op de arbeidsplaats. ».

Onderafdeling 4. - Slotbepaling

Art. 16.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2015. Afdeling 2. - Bestrijding domiciliefraude

Art. 17.Artikel 23 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, vervangen bij de wet van 6 december 2000 en gewijzigd bij de wet van 6 juni 2010, wordt opgeheven. Afdeling 3. - Uitbreiding van de subsidiaire hoofdelijke

aansprakelijkheid voor de RSZ en de fiscus van de hoofdaannemer tot de opdrachtgever Onderafdeling 1. - Wijziging van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders

Art. 18.In artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vervangen bij de wet van 27 april 2007 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3, vijfde lid, worden de woorden "of de opdrachtgever" ingevoegd tussen de woorden "De aannemer" en de woorden "zonder personeel";2° in § 3, zesde lid, worden de woorden "of de opdrachtgever" ingevoegd tussen de woorden "De aannemer" en de woorden "die bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid";3° in § 3/1, eerste lid, worden de woorden "de opdrachtgever," ingevoegd tussen de woorden "niet volledig werd verricht, zullen" en de woorden "de aannemer";4° in § 3/1, derde lid, worden de woorden "en in de laatste plaats ten opzichte van de opdrachtgever" ingevoegd tussen de woorden "tussenkomende aannemers" en de woorden ", wanneer de in het vorige lid". Onderafdeling 2. - Wijziging van artikel 402 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Art. 19.In artikel 402, § 8, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 29 maart 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "de opdrachtgever die de opdracht geeft om tegen een prijs in artikel 400, 1°, a, bedoelde werken uit te voeren of te laten uitvoeren," ingevoegd tussen de woorden "niet of niet volledig werd verricht, zullen" en de woorden "de aannemer bedoeld in";2° in het derde lid worden de woorden "en in de laatste plaats ten opzichte van de in het eerste lid bedoelde opdrachtgever" ingevoegd tussen de woorden "tussenkomende aannemers" en de woorden ", wanneer de in het vorige lid". Afdeling 4. - Verdubbeling van de administratieve geldboetes voor

fictieve aansluitingen als zelfstandigen

Art. 20.In artikel 17bis, § 1bis, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, ingevoegd bij de wet van 23 december 2009 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, worden de woorden "aan het bedrag van de voorlopige bijdrage" vervangen door de woorden "aan tweemaal het bedrag van de voorlopige kwartaalbijdrage". Afdeling 5. - Schorsing van de uitkeringen voor gedetineerden -

Wijziging van de wet betreffende verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

Art. 21.Artikel 105 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002, wordt vervangen als volgt : « Art.105. De Koning bepaalt onder welke voorwaarden de toekenning van de uitkeringen wordt geschorst gedurende een periode van hechtenis of gevangenzetting. Hij bepaalt eveneens volgens welke nadere regels de voor de toepassing van deze maatregel noodzakelijke gegevens aan de verzekeringsinstelling worden meegedeeld.

De Koning bepaalt eveneens onder welke voorwaarden en in welke mate de uitkeringen worden toegekend als de gerechtigde die geen persoon ten laste heeft in de zin van artikel 93, zevende lid, in een periode van vrijheidsberoving, andere dan de hechtenis of de gevangenzetting, verkeert. ».

Art. 22.Artikel 21 heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2015. HOOFDSTUK 3. - Financiering Afdeling 1. - Alternatieve financiering

Wijziging van de programmawet van 2 januari 2001

Art. 23.In artikel 66 van de programmawet van 2 januari 2001, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt de bepaling 4 opgeheven; 2° in paragraaf 3bis, vierde lid, worden de woorden "en met 200.000 duizend euro ten titel van jaarlijks voorschot op de alternatieve financiering van de kostprijs van de dienstencheques" en de zin "Vanaf 2009 wordt het jaarlijks voorschot op de alternatieve financiering van de kostprijs van de dienstencheques gebracht op 400.000 duizend euro." opgeheven; 3° in paragraaf 3octies, 1°, worden de woorden "verminderd met 5.088.202 duizend euro" vervangen door de woorden "verminderd met 4.074.824 duizend euro"; 4° in paragraaf 3octies worden in de bepaling onder 2° de woorden "verminderd met 224.737 duizend euro" vervangen door de woorden "verminderd met 179.978 duizend euro"; 5° paragraaf 15 wordt opgeheven. Afdeling 2. - Financiering van de gezondheidszorg

Art. 24.In artikel 24, § 1bis, twaalfde lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, ingevoegd bij wet van 19 december 2014, worden de woorden "verminderd met 1.415.228 duizend euro." vervangen door de woorden "verminderd met 1.446.551 duizend euro."

Art. 25.In artikel 6, § 1bis, vijftiende lid, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, ingevoegd bij de wet van 19 december 2014, worden de woorden "verminderd met 141.837 duizend euro." vervangen door de woorden "verminderd met 145.010 duizend euro." Afdeling 3. - Inwerkingtreding

Art. 26.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2015. HOOFDSTUK 4. - Verlenging van de innovatiepremies

Art. 27.In artikel 31, eerste en tweede lid, van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg, gewijzigd bij de wet van 17 augustus 2013, worden de woorden "1 januari 2015" telkens vervangen door de woorden "1 januari 2017".

Art. 28.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2015. HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoordineerd op 3 juni 1970 Afdeling 1. - Wijziging van de arbeidsongevallenwet

van 10 april 1971

Art. 29.In artikel 43, tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ingevoegd bij de wet van 23 april 2015, wordt het woord "bedrag" vervangen door het woord "percentage".

Art. 30.Deze afdeling treedt in werking de dag waarop artikel 9 van de wet van 23 april 2015 tot verbetering van de werkgelegenheid in werking treedt. Afdeling 2. - Wijziging van de wetten betreffende de preventie van

beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970

Art. 31.In artikel 46, tweede lid, van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, ingevoegd bij de wet van 23 april 2015, wordt het woord "bedrag" vervangen door het woord "percentage".

Art. 32.Deze afdeling treedt in werking de dag waarop artikel 10 van de wet van 23 april 2015 tot verbetering van de werkgelegenheid in werking treedt. HOOFDSTUK 6. - Werkbonus

Art. 33.In artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het getal "1807,81" wordt telkens vervangen door het getal "1828,72";2° de woorden "gemiddeld minimum maandinkomen zoals bepaald in artikel 3, eerste lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.43 van 2 mei 1988 houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen" worden telkens vervangen door de woorden "gemiddeld minimum maandinkomen zoals bepaald in artikel 3, eerste lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988 houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, vermenigvuldigd met 103 procent".

Art. 34.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 augustus 2015.

TITEL 3. - Werk ENIG HOOFDSTUK. - Wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen

Art. 35.In het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994, laatstelijk gewijzigd door de wet van 23 april 2015, wordt het opschrift van Titel I vervangen als volgt : « TITEL I. - Matiging van lonen, wedden en sociale uitkeringen »

Art. 36.In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidende : «

Art. 1bis.Deze titel is eveneens van toepassing op de sociaal verzekerden. Onder sociaal verzekerden wordt verstaan : de natuurlijke personen die recht hebben op sociale prestaties, er aanspraak op maken of er aanspraak op kunnen maken, hun wettelijke vertegenwoordigers en hun gemachtigden. ».

Art. 37.Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

TITEL 4. - Financiën HOOFDSTUK 1. - Aanslagstelsel dat van toepassing is op de juridische constructies als bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Art. 38.In artikel 2, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatst gewijzigd bij de wet van 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 13° wordt de bepaling onder b) vervangen als volgt : « b) enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting, instelling of entiteit, die rechtspersoonlijkheid bezit, en die, krachtens de bepalingen van de wetgeving van de Staat of het rechtsgebied waar hij gevestigd is, aldaar ofwel niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen ofwel onderworpen is aan een inkomstenbelasting die minder dan 15 pct.bedraagt van het belastbaar inkomen van deze juridische constructie dat wordt vastgesteld overeenkomstig de regels die van toepassing zijn voor het vestigen van de Belgische belasting op daarmee overeenstemmende inkomsten.

Behoudens in de gevallen bepaald door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, zijn de in het eerste lid bedoelde rechtsvormen die gevestigd zijn in een Staat of rechtsgebied dat behoort tot de Europese Economische Ruimte, geen juridische constructies.

De Koning bepaalt, met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde rechtsvormen, die niet gevestigd zijn in een Staat of rechtsgebied dat behoort tot de Europese Economische Ruimte, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op niet beperkende wijze, de voor welbepaalde Staten of rechtsgebieden beoogde rechtsvormen die vermoed worden te voldoen aan de omschrijving in het eerste lid.

De Koning zal bij de Kamer van volksvertegenwoordigers, onmiddellijk indien ze in zitting is, zo niet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het tweede lid genomen besluiten. Deze besluiten houden op uitwerking te hebben indien ze niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. De bekrachtiging heeft uitwerking vanaf die datum. Bij gebreke van deze bekrachtiging binnen de voormelde termijn wordt het besluit geacht nooit uitwerking te hebben gehad; »; 2° een bepaling onder 13°/1 wordt ingevoegd, luidende : « 13°/1 in afwijking van 13° worden niet geacht een juridische constructie te zijn : a) een openbare of institutionele instelling voor collectieve belegging of een instelling voor belegging in schuldvorderingen bedoeld in artikel 3, 2°, 3° of 7°, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen;b) een openbare of institutionele alternatieve instelling voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 4° of 6°, van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders;c) een entiteit die geen instelling is als bedoeld in a) of b), en die zich uitsluitend toelegt op verrichtingen van : - het beheer en het beleggen van fondsen, ingezameld om wettelijke en aanvullende pensioenen toe te kennen, of; - het beheer van werknemersparticipaties in de financiering van hun onderneming of van de groep waartoe die behoort; d) een vennootschap, waarvan de effecten zijn genoteerd aan een effectenbeurs van een lidstaat van de Europese Unie onder de voorwaarden van de Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd, of van een derde Staat waarvan de wetgeving analoge toelatingsvoorwaarden voorziet;e) een entiteit die gevestigd is in een Staat bedoeld in artikel 5/1, § 1, tweede lid, en waarvoor de oprichter of de derde begunstigde aantoont dat : - deze entiteit in het kader van de uitoefening van een beroepswerkzaamheid een daadwerkelijke economische activiteit uitoefent op de plaats waar deze entiteit gevestigd is en in voorkomend geval op de plaats waar zij een vaste inrichting heeft, en dat; - het geheel van de lokalen, personeel en uitrusting die de entiteit tot haar beschikking heeft op de plaats waar deze entiteit gevestigd is in verhouding staat tot de voormelde economische activiteit die deze entiteit aldaar uitoefent; »; 3° de bepaling onder 14°, wordt vervangen als volgt : « 14° Onder oprichter van een juridische constructie wordt verstaan : - hetzij, de natuurlijke persoon die de constructie heeft opgericht buiten de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid, of de rechtspersoon die overeenkomstig artikel 220 aan de rechtspersonenbelasting is onderworpen en die de constructie heeft opgericht; - hetzij, wanneer de constructie is opgericht door een derde, de natuurlijke persoon die handelt buiten de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid, of de rechtspersoon die overeenkomstig artikel 220 aan de rechtspersonenbelasting is onderworpen en die er goederen en rechten heeft in ondergebracht; - hetzij, de natuurlijke personen die direct of indirect erfgenaam zijn van de in de vorige streepjes bedoelde personen, of de natuurlijke personen die, vanaf het overlijden, direct of indirect zullen erven van deze personen tenzij die erfgenamen aantonen dat zijzelf of hun erfgerechtigden op geen enkel ogenblik en op geen enkele manier enig voordeel, toegekend door de in de bepaling onder 13°, a), bedoelde juridische constructie zullen verkrijgen; - hetzij, de natuurlijke personen of de rechtspersonen die overeenkomstig artikel 220 aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen, en die houder zijn van de juridische rechten van de aandelen of van de economische rechten van de goederen en kapitalen in het bezit van een in de bepaling onder 13°, b), bedoelde juridische constructie; »; 4° een bepaling onder 14°/1 wordt ingevoegd, luidende : « 14°/1 onder derde begunstigde van een juridische constructie wordt verstaan, een natuurlijke persoon of een in artikel 220 bedoelde rechtspersoon, en die, op enig ogenblik en op om het even welke wijze, enig voordeel verkrijgt dat is toegekend door de in de bepaling onder 13° bedoelde juridische constructie;».

Art. 39.In titel II, hoofdstuk 1, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 5/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 5/1.§ 1. Behoudens wanneer wordt aangetoond dat de inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie werden betaald of toegekend aan een derde begunstigde die een inwoner is van of gevestigd is in een in het tweede lid bedoelde Staat, zijn die inkomsten belastbaar in hoofde van de oprichter van die juridische constructie die een rijksinwoner is, alsof die rijksinwoner ze rechtstreeks heeft verkregen.

Het bewijs dat de inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie werden betaald of toegekend aan een derde begunstigde kan enkel worden geleverd indien deze derde begunstigde een inwoner is van of gevestigd is in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, in een Staat waarmee België een overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, in een Staat waarmee België een akkoord heeft gesloten inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, of in een Staat die samen met België deelneemt aan een ander bilateraal of multilateraal gesloten juridisch instrument, op voorwaarde dat deze overeenkomst, dit akkoord of dit juridisch instrument de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden tussen de akkoord sluitende Staten mogelijk maakt.

Wanneer de juridische constructie is opgericht door meerdere oprichters, is elke oprichter belastbaar in verhouding tot zijn inbreng in de juridische constructie of, wanneer die niet kan worden vastgesteld, elk voor een gelijk deel.

In het geval van splitsing van de eigendom op de juridische rechten aangehouden door de in artikel 2, § 1, 14°, vierde streepje, bedoelde oprichters, is elke oprichter belastbaar in verhouding tot het gedeelte van de economische rechten die worden aangehouden in de juridische constructie bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, b, of, wanneer die niet kan worden vastgesteld, elk voor een gelijk deel.

Wat de in artikel 2, § 1, 14°, derde streepje, bedoelde oprichters, betreft, is elke oprichter belastbaar in verhouding tot zijn deel in de juridische constructie of, wanneer die niet kan worden vastgesteld, in verhouding tot zijn rechten in het nalatenschap van de oprichter waarvoor hij in de plaats is getreden.

De vermoedens inzake de verdeling van de inkomsten die overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf worden toegepast, kunnen, met alle in artikel 340 bedoelde bewijsmiddelen, door elke oprichter worden weerlegd voor zover wordt aangetoond aan welke andere persoon en in welke verhouding de door de juridische constructie verkregen inkomsten, moeten worden toegekend. Indien deze bewijzen niet op een voldoende wijze kunnen worden overgelegd, blijven de inkomsten van deze juridische constructie belastbaar in hoofde van de oprichters en in voorkomend geval van de derde begunstigden.

In afwijking van het eerste lid is de oprichter, voor de toepassing van artikel 18, 2°ter, b), belastbaar op de door de juridische constructie betaalde of toegekende inkomsten. § 2. Wanneer wordt aangetoond dat de inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie, werden betaald of toegekend aan een in artikel 2, § 1, 14°/1, bedoelde derde begunstigde die een rijksinwoner is, zijn de inkomsten verkregen door die juridische constructie belastbaar in hoofde van deze rijksinwoner alsof deze rijksinwoner ze rechtstreeks verkregen heeft. § 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing voor het aanslagjaar waarin de oprichter of de derde begunstigde aantoont dat de in artikel 2, § 1, 13°, b), bedoelde juridische constructie onderworpen is aan een inkomstenbelasting die ten minste 15 pct. bedraagt van het belastbaar inkomen van deze juridische constructie dat wordt vastgesteld overeenkomstig de regels die van toepassing zijn voor het vestigen van de Belgische belasting op daarmee overeenstemmende inkomsten. ».

Art. 40.Artikel 18, eerste lid, 2°ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 december 2002, wordt vervangen als volgt : « 2°ter a) uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 186, 187 en 209 in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap of van verkrijging van eigen aandelen door een dergelijke vennootschap; b) in afwijking van de bepaling onder a), uitkeringen toegekend of betaalbaar gesteld door een in artikel 2, § 1, 13°, b), bedoelde juridische constructie, ten gevolge van haar ontbinding of van de totale of gedeeltelijke overdracht van haar activa waarvoor in ruil geen gelijkwaardig tegenprestatie werd verkregen, voor het gedeelte dat het bedrag van de ingebrachte activa die reeds in België hun belastingregime hebben ondergaan, overschrijdt;».

Art. 41.Artikel 21 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 december 2014, wordt aangevuld met een bepaling onder 12°, luidende : « 12° andere dan in artikel 18, 2°ter, b), bedoelde inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld door een in artikel 2, § 1, 13°, b), bedoelde juridische constructie en werden verkregen door een oprichter of een derde begunstigde, in het geval en in de mate dat de oprichter of de derde begunstigde aantoont dat deze inkomsten zijn samengesteld uit door de juridische constructie verkregen inkomsten die reeds in hoofde van deze oprichter of derde begunstigde in België hun belastingregime hebben ondergaan. ».

Art. 42.In titel IV, hoofdstuk 1, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 220/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 220/1.§ 1. Behoudens wanneer wordt aangetoond dat de inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie werden betaald of toegekend aan een derde begunstigde die een inwoner is van of gevestigd is in een in artikel 5/1, § 1, tweede lid, bedoelde Staat, zijn die inkomsten belastbaar in hoofde van de oprichter van de juridische constructie die een in artikel 220 bedoelde rechtspersoon is, alsof deze rechtspersoon ze rechtstreeks verkregen heeft.

De in artikel 5/1, § 1, derde, vierde, zesde en zevende lid, bedoelde bepalingen zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde rechtspersonen. § 2. Wanneer wordt aangetoond dat de inkomsten die werden verkregen door deze juridische constructie werden betaald of toegekend aan een derde begunstigde, die een in artikel 220 bedoelde rechtspersoon is, zijn deze inkomsten, belastbaar in hoofde van deze rechtspersoon, alsof deze rechtspersoon ze rechtstreeks verkregen heeft. § 3. De bepalingen van artikel 5/1, § 3, zijn van toepassing op de §§ 1 en 2. ».

Art. 43.Artikel 221 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 2004, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Artikel 21, 12°, is van toepassing op de overeenkomstig artikel 220/1 belaste rechtspersonen. ».

Art. 44.In artikel 307, § 1, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het vierde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Franstalige tekst worden de woorden "sur la personne desquelles" vervangen door de woorden "sur lesquels" en wordt het woord "visée" vervangen door het woord "visé";2° de woorden "van wie hij het wettelijk genot van de inkomsten heeft" worden vervangen door de woorden "waarover hij het ouderlijk gezag uitoefent"; 3° de woorden "bij zijn weten op enigerlei wijze of ogenblik begunstigde of potentieel begunstigde is van een juridische constructie." worden vervangen door de woorden "een derde begunstigde is zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 14°/1."; b) de paragraaf wordt aangevuld met een lid, luidende : « De jaarlijkse aangifte in de rechtspersonenbelasting vermeldt het bestaan van een juridische constructie waarvan de belastingplichtige een oprichter of een derde begunstigde is.».

Art. 45.In artikel 315, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij koninklijk besluit van 20 december 1996 en gewijzigd bij de wet van 21 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling opgenomen onder 1° worden de woorden "betreffende de in artikel 307, § 1, tweede lid en derde lid, vermelde rekeningen en levensverzekeringsovereenkomsten;" vervangen door de woorden "betreffende de in artikel 307, § 1, tweede tot vierde lid vermelde rekeningen, levensverzekeringsovereenkomsten en juridische constructies;"; b) het lid wordt aangevuld met een bepaling onder 3°, luidende : « 3° omvat, voor rechtspersonen, de boeken en bescheiden betreffende de in artikel 307, § 1, negende lid, vermelde juridische constructies. ».

Art. 46.In titel VII, hoofdstuk IV, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 344/1 wordt ingevoegd, luidende : «

Art. 344/1.Een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen van een in artikel 2, § 1, 13°, b, bedoelde juridische constructie kan niet worden tegengeworpen aan de administratie in het kader van de toepassing van de artikelen 5/1 en 220/1 in hoofde van de in artikel 2, § 1, 14°, bedoelde oprichters van de juridische constructie of, in voorkomend geval, van de in artikel 2, § 1, 14°/1, bedoelde derde begunstigden van de juridische constructie.

Elke wijziging aan de oprichtingsakte van een in artikel 2, § 1, 13°, b), bedoelde juridische constructie, met het oog op de omzetting in een juridische constructie bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, a), teneinde aan de belastingheffing omschreven in artikel 18, 2°ter, b), te ontsnappen, kan evenmin worden tegengeworpen aan de administratie. ».

Art. 47.Dit hoofdstuk is van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2015 werden verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie en, wat de toepassing van de roerende of bedrijfsvoorheffing betreft, op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf de eerste dag van de maand na die waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekend gemaakt.

Iedere wijziging aan de oprichtingsakte van een juridische constructie als bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, a), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met het oog op de omzetting in een juridische constructie bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, b), van hetzelfde Wetboek of van een juridische constructie bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, b), van dat Wetboek met het oog op de omzetting in een juridische constructie bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, a), van het genoemde Wetboek die gebeurt vanaf 9 oktober 2014, kan niet worden tegengeworpen aan de administratie.

Voor de toepassing van het tweede lid, moet rekening worden gehouden : - tot 31 december 2014, met artikel 2, § 1, 13°, b), van het genoemde Wetboek, zoals dat bestond voor te zijn gewijzigd door artikel 38, 1°, van deze wet; - vanaf 1 januari 2015, met artikel 2, § 1, 13°, b), van hetzelfde Wetboek, zoals het is vervangen door artikel 38, 1°, van deze wet. HOOFDSTUK 2. - Maatregelen voor startende ondernemingen Afdeling 1. - Tax shelter voor startende ondernemingen

Art. 48.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt de onderafdeling IIsepties die een artikel 14526 bevat, ingevoegd bij de wet van 8 april 2003 en opgeheven bij de wet van 8 mei 2014, hersteld als volgt : « Onderafdeling IIsepties. - Vermindering voor de verwerving van nieuwe aandelen van startende onderneminge - Terugname van de vermindering

Art. 14526.§ 1. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de betalingen voor : a) nieuwe aandelen op naam verworven met inbrengen in geld die een fractie vertegenwoordigen van het maatschappelijk kapitaal van een in § 3, eerste lid, bedoelde vennootschap en waarop de belastingplichtige, al dan niet via een crowdfundingplatform dat erkend is door de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten of een gelijkaardige autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, heeft ingeschreven naar aanleiding van de oprichting van die vennootschap of een kapitaalverhoging binnen de vier jaar na de oprichting ervan en die hij volledig heeft volstort;b) rechten van deelneming van een erkend startersfonds dat voldoet aan de in § 2 gestelde voorwaarden en waarop de belastingplichtige heeft ingeschreven naar aanleiding van de uitgifte van die rechten van deelneming. Voor de toepassing van dit artikel wordt een vennootschap geacht te zijn opgericht op datum van de neerlegging van de oprichtingsakte ter griffie van de rechtbank van koophandel of van een gelijkaardige registratieformaliteit in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

Wanneer de activiteit van de vennootschap bestaat uit de voortzetting van een werkzaamheid die voorheen werd uitgeoefend door een natuurlijke persoon of een andere rechtspersoon, wordt de vennootschap, in afwijking van het tweede lid, geacht te zijn opgericht op het ogenblik van de eerste inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen door die natuurlijke persoon, respectievelijk van de neerlegging van de oprichtingsakte van die andere rechtspersoon ter griffie van de rechtbank van koophandel of van het vervullen van een gelijkaardige registratieformaliteit door die natuurlijke persoon of andere rechtspersoon in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte. § 2. Het in § 1, eerste lid, b, bedoelde erkend startersfonds is een fonds met een vast aantal rechten van deelneming dat is opgenomen op de lijst van erkende startersfondsen, opgesteld door de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten.

De rechten van deelneming van het fonds zijn vertegenwoordigd door op naam gestelde rechten van deelneming.

De beheervennootschap van het fonds belegt de inbrengen in het fonds en de opbrengsten uit de vervreemding van investeringen van het fonds, na aftrek van de kosten, uitsluitend in de hierna vermelde investeringen en binnen de hierna vermelde grenzen : 1° ten minste 80 pct.wordt rechtstreeks geïnvesteerd in nieuwe aandelen van in § 1 bedoelde vennootschappen die worden uitgegeven naar aanleiding van de oprichting van een dergelijke vennootschap of een kapitaalverhoging binnen de vier jaar na de oprichting ervan en die volledig worden volstort; 2° ten hoogste 20 pct.wordt aangehouden onder de vorm van contanten op een rekening in euro of in een munt van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, bij een kredietinstelling die is erkend en wordt gecontroleerd door een toezichthoudende overheid van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

De rechten van deelneming in een erkend startersfonds komen enkel voor de vermindering in aanmerking wanneer op 31 december van een jaar volgend op het jaar tijdens hetwelk de belastingplichtige zijn inbreng in dat fonds heeft betaald, blijkt dat de door het erkend startersfonds opgehaalde sommen zijn geïnvesteerd in nieuwe aandelen binnen de grenzen als bedoeld in het derde lid. De belastingvermindering wordt toegekend voor het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbaar tijdperk waarin de datum van 31 december valt waarop aan de investeringsvoorwaarde is voldaan. § 3. Dit artikel is van toepassing op de aandelen van een vennootschap die tezelfdertijd aan alle onderstaande voorwaarden voldoet : 1° de vennootschap is een binnenlandse vennootschap of een vennootschap waarvan de maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer gevestigd is in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die over een in artikel 229 bedoelde Belgische inrichting beschikt, die ten vroegste op 1 januari 2013 werd opgericht;2° de vennootschap is niet opgericht in het kader van een fusie of splitsing van vennootschappen;3° de vennootschap wordt op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschap aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng wordt gedaan;4° de vennootschap is geen beleggings-, thesaurie- of financieringsvennootschap;5° de vennootschap is geen vennootschap met als statutair hoofddoel of voornaamste activiteit de oprichting, de verwerving, het beheer, de verbouwing, de verkoop of de verhuur van vastgoed voor eigen rekening of het bezit van deelnemingen in vennootschappen met een soortgelijk doel, noch een vennootschap waarin onroerende goederen of andere zakelijke rechten met betrekking tot dergelijke goederen zijn ondergebracht, waarvan natuurlijke personen die in de vennootschap een opdracht of functies als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, uitoefenen, hun echtgenoot of hun kinderen wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben, het gebruik hebben;6° de vennootschap is geen vennootschap die is opgericht met het oog op het afsluiten van een management- of bestuurdersovereenkomst of die haar voornaamste bron van inkomsten haalt uit management- of bestuurdersovereenkomsten;7° de vennootschap is een niet-beursgenoteerde vennootschap;8° de vennootschap heeft nog geen kapitaalvermindering doorgevoerd of dividenden uitgekeerd;9° de vennootschap maakt niet het voorwerp uit van een collectieve insolventieprocedure of bevindt zich niet in de voorwaarden van een collectieve insolventieprocedure;10° de vennootschap gebruikt de ontvangen sommen niet voor de uitkering van dividenden of de aankoop van aandelen, noch voor het verstrekken van leningen; 11° de vennootschap heeft na de betaling van de in § 1, eerste lid, a, bedoelde sommen door de belastingplichtige of de in § 2, derde lid, 1°, bedoelde investering door een erkend startersfonds niet meer dan 250.000 euro ontvangen via de toepassing van dit artikel.

Aan de in het eerste lid, 4°, tot en met 6° en 10° vermelde voorwaarden moet door de vennootschap worden voldaan gedurende de 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap.

De belastingvermindering is niet van toepassing op : 1° uitgaven die in aanmerking zijn genomen voor de toepassing van artikel 1451, 4° of 14532;2° betalingen voor de verwerving van aandelen, rechtstreeks of via een erkend startersfonds, in een vennootschap : a) waarin de belastingplichtige, rechtstreeks of onrechtstreeks, een in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleider is;b) waarin de belastingplichtige als vaste vertegenwoordiger van een andere vennootschap een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of een gelijksoortige functie uitoefent;c) die een aannemings- of lastgevingsovereenkomst heeft gesloten met een andere vennootschap waarvan de belastingplichtige aandeelhouder is en waarbij die andere vennootschap er zich toe heeft verbonden om tegen vergoeding een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commerciële, financiële of technische aard op zich te nemen in de eerste vennootschap;3° betalingen voor het verwerven van aandelen van een vennootschap, rechtstreeks of via een erkend startersfonds, met betrekking tot het gedeelte van die aandelen waardoor de belastingplichtige een vertegenwoordiging van meer dan 30 pct.van het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap bekomt.

De betalingen voor het verwerven van nieuwe aandelen of van rechten van deelneming in een erkend startersfonds komen voor de belastingvermindering in aanmerking tot een bedrag van 100.000 euro per belastbaar tijdperk.

De belastingvermindering is gelijk aan 30 pct. van het in aanmerking te nemen bedrag.

Het in het vierde lid vermelde percentage wordt verhoogd tot 45 pct. voor de in § 1, eerste lid, a, vermelde betalingen voor het verwerven van aandelen van een vennootschap die voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng wordt gedaan, een vennootschap is die tevens aan ten minste aan twee van de drie onderstaande criteria voldoet : - het balanstotaal bedraagt niet meer dan 350.000 euro; - de omzet exclusief de belasting over de toegevoegde waarde bedraagt niet meer dan 700.000 euro; - het gemiddelde personeelsbestand gedurende het jaar bedraagt niet meer dan 10.

De bedragen in euro vermeld in deze paragraaf worden niet geïndexeerd overeenkomstig artikel 178. § 4. De betalingen voor aandelen of rechten van deelneming in een erkend startersfonds komen voor de belastingvermindering in aanmerking op voorwaarde dat de belastingplichtige tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting van het belastbare tijdperk waarin de betaling is gedaan, de stukken overlegt waaruit blijkt dat : - voldaan is aan de in §§ 1 en 3 en, in voorkomend geval, in § 2 gestelde voorwaarden; - hij de aandelen of rechten van deelneming in een erkend startersfonds in het belastbaar tijdperk heeft aangeschaft en deze op het einde van dat belastbaar tijdperk nog in zijn bezit heeft. § 5. De in § 1 vermelde belastingvermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de belastingplichtige tot staving van zijn aangiften in de inkomstenbelastingen van de volgende vier belastbare tijdperken het bewijs levert dat hij de betrokken aandelen of rechten van deelneming in een erkend startersfonds nog in zijn bezit heeft. Aan deze voorwaarde moet niet meer worden voldaan met ingang van het belastbare tijdperk waarin de belastingplichtige aandeelhouder of deelnemer in het fonds is overleden.

Wanneer de betrokken aandelen of rechten van deelneming in een erkend startersfonds anders dan bij overlijden worden overgedragen binnen de 48 maanden na de aanschaffing ervan, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbare tijdperk van de vervreemding vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor die aandelen of die rechten van deelneming in een erkend startersfonds werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven tot het einde van de periode van 48 maanden.

De in § 1, eerste lid, b, vermelde belastingvermindering voor het verwerven van rechten van deelneming van een erkend startersfonds wordt bovendien slechts behouden op voorwaarde dat de in § 2, derde lid, vermelde investeringsverplichtingen worden nageleefd.

Wanneer de in § 2, derde lid, vermelde investeringsverplichtingen niet worden nageleefd gedurende de 48 maanden die volgen op de inbreng in een erkend startersfonds, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het jaar waarin wordt vastgesteld dat die verplichtingen door het fonds niet worden nageleefd, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor de rechten van deelneming van dat erkend startersfonds werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven vanaf de inbreng of de vervreemding van de investering waarvoor de beleggingsverplichting niet is nageleefd tot het einde van de periode van 48 maanden.

De in § 1 vermelde belastingvermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de in § 3, tweede lid, gestelde voorwaarde wordt nageleefd.

Wanneer de in § 3, tweede lid, vermelde voorwaarde niet wordt nageleefd gedurende de 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het jaar waarin wordt vastgesteld dat die voorwaarde niet wordt nageleefd, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor die aandelen of die rechten van deelneming van een erkend startersfonds werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven vanaf de datum waarop de voorwaarde niet is nageleefd tot het einde van een periode van 48 maanden. § 6. De Koning bepaalt de wijze waarop het in § 4 en § 5, eerste lid, bedoelde beoogde bewijs wordt geleverd.

De Koning bepaalt de formaliteiten die een erkend startersfonds moet vervullen om aan te tonen dat aan in § 2, derde lid, gestelde voorwaarden wordt voldaan. ».

Art. 49.In de inleidende zin van artikel 171, 5° en 6°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 mei 2014, wordt het woord "14528," telkens vervangen door de woorden "14526, 14528,".

Art. 50.In artikel 175 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995 en 8 mei 2014, worden de woorden "artikelen 1457, § 2," vervangen door de woorden "artikelen 1457, § 2, 14526, § 5,".

Art. 51.In artikel 178/1, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2014, wordt het woord "14528," vervangen door de woorden "14526, 14528,".

Art. 52.In artikel 243, derde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin wordt het woord "14528," vervangen door de woorden "14526, 14528,";2° in de bepaling onder 3° worden de woorden "artikelen 14532, § 2," vervangen door de woorden "artikelen 14526, § 5, 14532, § 2," en worden de woorden "14528, 14532, § 1," vervangen door de woorden "14526, §§ 1 tot 4, 14528, 14532, § 1,".

Art. 53.In artikel 243/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin wordt het woord "14528," vervangen door de woorden "14526, 14528,";2° in de bepaling onder 4° worden de woorden "artikelen 1457, § 2," vervangen door de woorden "artikelen 1457, § 2, 14526, § 5," en worden de woorden "14528, 14532, § 1," vervangen door de woorden "14526, §§ 1 tot 4, 14528, 14532, § 1,".

Art. 54.In artikel 245, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 mei 2014, worden in de bepaling onder het eerste streepje de woorden "artikelen 1457, § 2," vervangen door de woorden "artikelen 1457, § 2, 14526, § 5,".

Art. 55.In artikel 290, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 mei 2014, worden de woorden "artikelen 1457, § 2," vervangen door de woorden "artikelen 1457, § 2, 14526, § 5,".

Art. 56.In artikel 294, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2014, wordt in de bepaling onder 2° het woord "14532, § 2," telkens vervangen door de woorden "14526, § 5, 14532, § 2".

Art. 57.Artikel 48 is van toepassing op de uitgaven voor het verwerven van aandelen of rechten van deelneming van een erkend startersfonds die worden uitgegeven vanaf 1 juli 2015.

De artikelen 49 tot 56 zijn van toepassing vanaf het aanslagjaar 2016. Afdeling 2. - Vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing

voor startende ondernemingen

Art. 58.In titel VI, hoofdstuk I, afdeling IV, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 27510 ingevoegd, luidende : «

Art. 27510.De in het tweede lid omschreven werkgevers die bezoldigingen van werknemers betalen of toekennen en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op deze bezoldigingen, worden ervan vrijgesteld 10 pct. van die bedrijfsvoorheffing in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden.

Dit artikel is van toepassing op werkgevers die aan alle onderstaande voorwaarden tegelijk voldoen : 1° de werkgever valt onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;2° de werkgever wordt aangemerkt als kleine vennootschap op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen of is een natuurlijke persoon die op overeenkomstige wijze beantwoordt aan de criteria van het voormelde artikel 15;3° de werkgever is sinds ten hoogste 48 maanden ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen. Wanneer de werkgever een werkzaamheid voortzet die voorheen werd uitgeoefend door een natuurlijke persoon of een andere rechtspersoon, vangt de termijn van 48 maanden vermeld in het tweede lid, 3°, aan op het ogenblik van de eerste inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen door die natuurlijke of rechtspersoon.

Het in het eerste lid vermelde percentage wordt verhoogd tot 20 pct. wanneer de werkgever op het einde van het belastbaar tijdperk tevens aan tenminste twee van de drie onderstaande criteria, waarvan de bedragen in euro niet worden geïndexeerd overeenkomstig artikel 178, voldoet : - het balanstotaal bedraagt niet meer dan 350.000 euro; - de omzet exclusief de belasting over de toegevoegde waarde bedraagt niet meer dan 700.000 euro; - het gemiddelde personeelsbestand gedurende het jaar bedraagt niet meer dan 10.

De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast door een werkgever : - waarvoor een aangifte of vordering tot faillietverklaring is ingesteld of waarvan het beheer van het actief geheel of ten dele is ontnomen zoals bepaald in de artikelen 7 en 8 van de faillissementswet van 8 augustus 1997; - waarvoor een procedure van gerechtelijke reorganisatie is geopend zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen; - die een ontbonden vennootschap is en zich in staat van vereffening bevindt.

De Koning bepaalt de formaliteiten die moeten worden vervuld voor de toepassing van dit artikel. ».

Art. 59.Artikel 58 is van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 augustus 2015. Afdeling 3. - Vrijstelling voor interesten uit leningen aan startende

ondernemingen

Art. 60.Artikel 21 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij artikel 41 van deze wet, wordt aangevuld met een bepaling onder 13°, luidende : « 13° onverminderd de toepassing van artikel 18, eerste lid, 4°, en tweede lid, interesten met betrekking tot de eerste schijf van 9.965 euro per jaar en per belastingplichtige van nieuwe buiten de beroepswerkzaamheid van de kredietgever afgesloten leningen die gedurende vier jaar werd uitgeleend door een natuurlijk persoon aan een onderneming met tussenkomst van een erkend crowdfundingplatform teneinde die onderneming in staat te stellen nieuwe economische initiatieven te financieren, mits de volgende voorwaarden worden nageleefd : a) de kredietnemer wordt aangemerkt als kleine vennootschap op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen of is een natuurlijke persoon die op overeenkomstige wijze beantwoordt aan de criteria van het voormelde artikel 15;b) de kredietnemer is sinds ten hoogste 48 maanden ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen of in een gelijkaardig register in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte;c) de leningen zijn afgesloten op basis van een jaarlijks te betalen interestvoet voor een minimale looptijd van 4 jaar;d) de herfinancieringsleningen worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van deze maatregel;e) het crowdfundingplatform moet erkend zijn door de FSMA of een gelijkaardige Autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.».

Art. 61.In artikel 199 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 26 maart 1999, 13 december 2012, 17 juni 2013 en 19 december 2014, worden de woorden "de in artikel 21, 5°, 6°, 10° en 11°," vervangen door de woorden "de in artikel 21, 5°, 6°, 10°, 11° en 13°,".

Art. 62.In artikel 221, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998, 26 maart 1999 en 15 december 2004, worden de woorden "en de in artikel 21, 13°, vermelde interesten" ingevoegd tussen de woorden "eerste inkomstenschijven" en de woorden ", evenals in artikel".

Art. 63.Artikel 307, § 1, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij artikel 44 van deze wet, wordt aangevuld met een lid, luidende : « De belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de personenbelasting, zijn gehouden in hun hoedanigheid van kredietgever, melding te maken van het aantal leningen bedoeld in artikel 21, 13°, die ze hebben afgesloten. ».

Art. 64.In artikel 313, eerste lid, 6°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 2012, worden de woorden "artikel 21, 5°, 6°, en 10°" vervangen door de woorden "artikel 21, 5°, 6°, 10° en 13°" en worden de woorden "5°, 6°, en 10°," vervangen door de woorden "5°, 6°, 10° en 13°,".

Art. 65.Artikel 315, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij artikel 45 van deze wet, wordt aangevuld met een bepaling onder 4°, luidende : « 4° omvat, voor de in artikel 307, § 1, tiende lid, vermelde belastingplichtigen, de boeken en bescheiden betreffende de in artikel 21, 13°, vermelde leningen. ».

Art. 66.De artikelen 60 tot 64 zijn van toepassing op de vanaf 1 augustus 2015 afgesloten leningen. HOOFDSTUK 3. - Belastingstelsel dat van toepassing is op ondernemingen uit de diamantsector ('Diamant Stelsel')

Art. 67.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° geregistreerd diamanthandelaar : de natuurlijke persoon, de vennootschap of de Belgische inrichting die een commerciële activiteit uitoefent zoals omschreven in artikel 1, 4°, van het koninklijk besluit van 30 april 2004 houdende maatregelen betreffende het toezicht op de diamantsector, die geregistreerd is bij de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie overeenkomstig artikel 169, § 3, van de programmawet van 2 augustus 2002; 2° diamant : ongezette en geslepen diamant, ruwe diamant, industriediamant, boart, synthetische diamant, diamantpoeder, voor zover deze niet uitsluitend voor eigen gebruik bestemd zijn (goederencodes 7102 1000, 7102 2100, 7102 2900, 7102 3100, 7102 3900, 7104 2000, 7104 9000, 7105 1000);3° diamanthandel : de aankoop en verkoop van diamanten door een geregistreerde diamanthandelaar, eventueel na ze een handelsbewerking te hebben doen ondergaan; 4° omzet uit de diamanthandel : de omzet zoals gedefinieerd in artikel 96, I.A, eerste lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen, voor zover verbonden aan de diamanthandel, of wat de personenbelasting betreft, vastgesteld door de optelling van de totale verkoopprijs op alle verkoop facturen van het betreffende belastbare tijdperk die betrekking hebben op de verkoop van diamant.

Art. 68.§ 1. Onder voorbehoud van de in dit hoofdstuk omschreven afwijkingen zijn de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 van toepassing op de geregistreerde diamanthandelaars.

In afwijking van de artikelen 23, § 2, 24 tot 26, 41 tot 80, 185, 190bis, 193bis tot 201, 205/1 tot 207, 228, 233, eerste lid, 235 tot 240bis en 536 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt het belastbaar resultaat van de diamanthandel van de geregistreerde diamanthandelaars, uitsluitend voor de vaststelling van de nettowinst voortkomend uit de diamanthandel, forfaitair vastgesteld op basis van de omzet uit die diamanthandel.

Het stelsel dat het forfaitair belastbaar resultaat voor de diamanthandel bepaalt, wordt het "Diamant Stelsel" genoemd. § 2. Wat een geregistreerd diamanthandelaar betreft die ruwe diamanten verhandelt die voortkomen uit de eigen uitbating van een diamantmijn of eigen winning van alluviale diamant, of die als verbonden vennootschap in de zin van artikel 11 van het Wetboek Vennootschappen deel uitmaakt van een vennootschapsgroep waarbinnen zich de uitbating van een diamantmijn of de winning van alluviale diamant situeert en die tussenkomt bij de verhandeling naar de markt toe van deze gewonnen diamant door middel van diamantverkopen in eigen naam, geldt de toepassing van het Diamant Stelsel met betrekking tot de verkopen van deze zelf, of binnen de vennootschapsgroep, gewonnen diamant, enkel indien deze geregistreerde diamanthandelaar voor dit stelsel opteert bij het indienen van zijn fiscale aangifte.

Een dergelijke optie geldt voor een vaste termijn van drie opeenvolgende aanslagjaren. § 3. Indien de boekhoudkundig vastgestelde nettowinst van het belastbaar tijdperk om redenen van diefstal, faillissement van een klant of faillissement van de betrokken diamanthandelaar minder bedraagt dan de forfaitair vastgestelde nettowinst in toepassing van artikel 70, zal het belastbaar resultaat voor het betreffende belastbare tijdperk vastgesteld worden met toepassing van de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zonder toepassing van het Diamant Stelsel.

Art. 69.§ 1. Indien de geregistreerde diamanthandelaar naast omzet gerealiseerd uit de diamanthandel eveneens inkomsten verkrijgt uit andere activiteiten of actiefbestanddelen waarop het Diamant Stelsel niet van toepassing is, moet deze handelaar voor al deze activiteiten een afzonderlijk stel rekeningen houden, op een wijze die de totale gerealiseerde omzet uit de diamanthandel op een eenduidige wijze tot uitdrukking brengt en die leidt tot een correcte toerekening aan deze andere activiteiten van de specifiek met deze activiteiten verbonden kosten.

Wanneer er geen specifieke toewijzing van kosten als bedoeld in het eerste lid, mogelijk is, wordt het bedrag van de kosten die niet specifiek verbonden zijn aan andere activiteiten forfaitair opgesplitst in functie van de verhouding tussen de omzet uit de diamanthandel en de bruto inkomsten van deze andere activiteiten. § 2. Wanneer een diamanthandelaar in toepassing van de wet van 26 november 2006 houdende een begeleidingsmaatregel voor de voorraadactualisering door de erkende diamanthandelaars een verplichting heeft tot behoud van het bedrag van de voorraadherwaardering op een afzonderlijke geblokkeerde reserverekening, leidt het niet respecteren van deze verplichting, onverminderd voor het overige de toepassing van het Diamant Stelsel, tot de heffing van in dit hoofdstuk bepaalde heffing.

Art. 70.§ 1. Voor de geregistreerde diamanthandelaar houdt de toepassing van het Diamant Stelsel in dat het belastbaar resultaat behaald uit de diamanthandel vastgesteld wordt op 0,55 pct. van de omzet uit de diamanthandel. § 2. Wat de vaststelling van het belastbaar resultaat van een vennootschap betreft, of van een Belgische inrichting, wordt het aldus vastgestelde bedrag desgevallend verhoogd met het positieve verschil tussen de in deze paragraaf voor een bedrijfsleider vooropgestelde referentiebezoldiging en de ten laste van het belastbaar tijdperk genomen hoogste bedrijfsleidersbezoldiging van de vennootschap of van de Belgische inrichting.

Deze vooropgestelde referentiebezoldiging wordt vastgesteld in functie van de omzet uit de diamanthandel en bedraagt : - 19.645 EUR voor een omzet tot maximaal 1.620.720 EUR; - 32.745 EUR voor een omzet van meer dan 1.620.720 tot maximaal 8.103.595 EUR; - 49.110 EUR voor een omzet van meer dan 8.103.595 EUR tot maximaal 16.207.190 EUR; - 65.485 EUR voor een omzet van meer dan 16.207.190 EUR tot maximaal 32.414.380 EUR; - 81.855 EUR voor een omzet van meer dan 32.414.380 EUR tot maximaal 48.621.570 EUR; - 98.225 EUR voor een omzet van meer dan 48.621.570 EUR. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de term "bedrijfsleider" verstaan de natuurlijke persoon die een functie uitoefent als vermeld in artikel 32, eerste lid, 1° of 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Elke geregistreerde diamanthandelaar, vennootschap of Belgische inrichting, wordt geacht een bedrijfsleider te hebben zodat bij elke geregistreerde diamanthandelaar eenmaal het positieve verschil tussen de referentiebezoldiging en de ten laste van het belastbaar tijdperk genomen bezoldiging wordt toegevoegd.

De bepalingen van artikel 178, § 3, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zijn van toepassing op de in deze paragraaf vermelde bedragen. § 3. Indien het omzetcijfer is uitgedrukt in een andere munt dan de euro, wordt deze voor de toepassing van §§ 1 en 2 omgerekend tegen de gemiddelde wisselkoers vastgesteld voor het betreffende belastbare tijdperk. § 4. Voor de toepassing van de personenbelasting, geldt het overeenkomstig §§ 1 en 2 vastgestelde netto resultaat als het netto beroepsinkomen uit de diamanthandel. Voor de toepassing van de vennootschapsbelasting, wordt de overeenkomstig §§ 1 en 2 vastgestelde netto resultaat opgenomen in de belastingberekening als de netto winst die voortkomt uit de diamanthandel.

Voor de toepassing van de belasting van niet-inwoners geldt het overeenkomstig §§ 1 en 2 vastgestelde netto resultaat als het netto bedrag van de samen te voegen inkomsten voor wat betreft de netto winst uit de diamanthandel.

Vennootschappen en Belgische inrichtingen die onderworpen zijn aan het Diamant Stelsel, worden uitgesloten van de toepassing van de aftrek voor risicokapitaal en van de aftrek van overgedragen aftrek voor risicokapitaal. Zij kunnen tevens geen overdraagbare verliezen in mindering brengen van het belastbaar resultaat, tenzij zij aantonen dat deze verliezen voortkomen uit andere verrichtingen dan de diamanthandel en deze uitsluitend in mindering worden gebracht van het gedeelte van het belastbaar resultaat dat niet voortkomt uit de diamanthandel. § 5. Wat de in artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, a) en b) van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vermelde vaste activa betreft die worden gebruikt voor de diamanthandel, kan, in afwijking van artikel 292bis van hetzelfde Wetboek, geen belastingkrediet als bedoeld in de artikelen 289quater tot 289novies van dat Wetboek worden verrekend met de vennootschapsbelasting of met de belasting van niet-inwoners waaraan de diamanthandelaar is onderworpen met betrekking tot enig aanslagjaar waarvoor het Diamant Stelsel van toepassing is.

Art. 71.De regeling voor de vaststelling van het belastbaar resultaat uit diamanthandel vervat in de artikelen 68 tot 70 is niet van toepassing op het resultaat verbonden aan de omzet waarvan de administratie op grond van concrete criteria aantoont dat deze werd gerealiseerd door middel van andere dan oprechte en gebruikelijke diamantverhandelingen.

Art. 72.De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking vanaf aanslagjaar 2016 op voorwaarde dat uit een beslissing genomen door de Europese Commissie blijkt dat het in dit hoofdstuk bedoelde Diamant Stelsel geen onverenigbare staatsteun is als bedoeld in artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De minister van Financiën maakt de vervulling van deze voorwaarde bekend door een bericht in het Belgisch Staatsblad.

Elke wijziging die vanaf 30 maart 2015 aan de afsluitingsdatum van het boekjaar wordt aangebracht, blijft zonder uitwerking voor de toepassing van de in het eerste lid bedoelde bepalingen. HOOFDSTUK 4. - Diverse bepalingen Afdeling 1. - Investeringsaftrek voor digitale investeringen

Art. 73.In artikel 69, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 23 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 2°, wordt aangevuld met een bepaling onder f), luidende : « f) de digitale vaste activa die dienen voor de integratie en de exploitatie van digitale betalings- en factureringssystemen en de systemen die dienen voor de beveiliging van informatie- en communicatietechnologie;»; 2° de paragraaf wordt aangevuld met een lid luidende : « De aftrek als bedoeld in het eerste lid, 2°, f), is slechts van toepassing op natuurlijke personen die op overeenkomstige wijze beantwoorden aan de criteria van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen voor het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk waarin de activa zijn verkregen of tot stand gebracht.».

Art. 74.In artikel 77 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht. 1° vóór de bestaande tekst worden twee leden ingevoegd, luidende : « De Koning bepaalt bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad : - de aard van de activa die in aanmerking komen voor de verhoogde aftrek ingevolge artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, f); - de kenmerken waaraan de in het eerste streepje beoogde activa moeten voldoen om recht te geven op de verhoogde aftrek ingevolge artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, f).

De Koning zal bij de Kamer van volksvertegenwoordigers, onmiddellijk indien ze in zitting is, zo niet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de in uitvoering van het eerste lid, eerste streepje, genomen besluiten.

Deze besluiten worden geacht geen uitwerking te hebben gehad indien ze niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. »; 2° in de bestaande tekst, die het derde lid is geworden, worden de woorden "ingevolge artikel 69, § 1, eerste lid, 2° en 3°" vervangen door de woorden "ingevolge artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, a) tot e) en 3°".

Art. 75.In artikel 201 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 19 december 2014, wordt tussen het negende en het tiende lid een lid ingevoegd, luidende : « In het in artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, f), vermelde geval is de investeringsaftrek slechts van toepassing met betrekking tot vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht. ».

Art. 76.De artikelen 73 tot 75 treden in werking vanaf aanslagjaar 2016. Afdeling 2. - Liquidatiereserve

Art. 77.In artikel 21, 11°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de programmawet van 19 december 2014, worden de woorden "de liquidatiereserve bedoeld in artikel 184quater," vervangen door de woorden "de liquidatiereserve bedoeld in de artikelen 184quater of 541,".

Art. 78.In artikel 171, 3°septies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "de liquidatiereserve bedoeld in artikel 184quater," worden vervangen door de woorden "de liquidatiereserve bedoeld in de artikelen 184quater of 541,"; 2° de woorden "op de wijze bedoeld in artikel 184quater, derde lid;" worden vervangen door de woorden "op de wijze bedoeld in de artikelen 184quater, derde lid, of 541;".

Art. 79.Artikel 209, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 19 december 2014, de bepaling onder 1°/1 wordt vervangen als volgt : « 1°/1 vervolgens uit de liquidatiereserve, bedoeld in de artikelen 184quater of 541; ».

Art. 80.In artikel 269, § 1, 8°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "de liquidatiereserve bedoeld in artikel 184quater," worden vervangen door de woorden "de liquidatiereserve bedoeld in de artikelen 184quater of 541,"; 2° de woorden "op de wijze bedoeld in artikel 184quater, derde lid." worden vervangen door de woorden "op de wijze bedoeld in de artikelen 184quater, derde lid, of 541.".

Art. 81.In artikel 463bis, § 1, 1°, van hetzelfde Wetboek, laatst vervangen bij de wet van 30 juli 2013, worden de woorden "met inbegrip van de afzonderlijke aanslagen vermeld in de artikelen 219, 219bis, 219ter en 246, eerste lid, 2° en 3°;" vervangen door de woorden "met uitzondering van de in artikel 219quater vermelde afzonderlijke aanslag;".

Art. 82.In titel X van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 541 ingevoegd, luidende : «

Art. 541.§ 1. Een vennootschap kan, voor een gedeelte of het geheel van de boekhoudkundige winst na belasting van het boekjaar verbonden met aanslagjaar 2013, eveneens een liquidatiereserve aanleggen op één of meerdere afzonderlijke rekeningen van het passief, voor zover de volgende voorwaarden worden nageleefd : 1° de vennootschap wordt op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschap aangemerkt voor het boekjaar dat verbonden is met het aanslagjaar 2013; 2° de vennootschap betaalt ten laatste op 30 november 2015 een bijzondere aanslag van 10 pct., die voor de toepassing van dit Wetboek wordt gelijkgesteld met de in artikel 219quater bedoelde afzonderlijke aanslag, waarvan zowel de grondslag als de toepassings- en betalingsmodaliteiten worden bepaald in de §§ 3 en 4; 3° de liquidatiereserve wordt ten laatste op de datum van afsluiten van het boekjaar waarin de in 2° bedoelde bijzondere aanslag is betaald, geboekt op één of meerdere afzonderlijke rekeningen van het passief;4° het bedrag van de in deze paragraaf bedoelde liquidatiereserve overtreft het bedrag van de boekhoudkundige winst na belastingen voor het belastbaar tijdperk verbonden met het aanslagjaar 2013 niet;5° het bedrag van de in deze paragraaf bedoelde liquidatiereserve is beperkt tot het in 4° bedoelde bedrag dat nog steeds in de reserves is geboekt bij het begin van het boekjaar waarin de in 2° bedoelde bijzondere aanslag is betaald;6° de aanleg van de in deze paragraaf bedoelde liquidatiereserve gebeurt met inachtneming van de wettelijke en eventuele statutaire verplichtingen;7° de vennootschap dient ten laatste op de datum van de betaling van de in 2° bedoelde bijzondere aanslag, bij de bevoegde dienst van de administratie die belast is met de inning en invordering, een bijzondere aangifte in waarbij ze de administratie in kennis stelt van haar benaming en haar fiscaal identificatienummer evenals van de belastbare grondslag, het tarief, het bedrag van de hiervoor vermelde bijzondere aanslag en de bevestiging van het feit dat de vennootschap aan alle voorwaarden van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen voldeed voor het boekjaar dat verbonden is met het aanslagjaar 2013;8° de vennootschap voegt een kopie van de in 7° bedoelde bijzondere aangifte bij de aangifte in de vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de bijzondere aanslag werd betaald;9° de jaarrekeningen met betrekking tot het boekjaar verbonden aan het aanslagjaar 2013 zijn ofwel neergelegd op datum van 31 maart 2015, ofwel, wat de in artikel 97 van het Wetboek van de vennootschappen bedoelde vennootschappen betreft, goedgekeurd door de algemene vergadering overeenkomstig artikel 92 van dat Wetboek en samen met de aangifte in de vennootschapsbelasting ingediend voor het betrokken aanslagjaar. § 2. Een vennootschap kan voor een gedeelte of het geheel van de boekhoudkundige winst na belasting van het boekjaar verbonden met aanslagjaar 2014 eveneens een liquidatiereserve aanleggen op één of meerdere afzonderlijke rekeningen van het passief, voor zover de volgende voorwaarden worden nageleefd : 1° de vennootschap wordt op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschap aangemerkt voor het boekjaar dat verbonden is met het aanslagjaar 2014; 2° de vennootschap betaalt ten laatste op 30 november 2016 een bijzondere aanslag van 10 pct., die voor de toepassing van dit Wetboek wordt gelijkgesteld met de in artikel 219quater bedoelde afzonderlijke aanslag, waarvan zowel de grondslag als de toepassings- en betalingsmodaliteiten worden bepaald in de §§ 3 en 4; 3° de liquidatiereserve wordt ten laatste op het einde van het boekjaar waarin de in 2° bedoelde bijzondere aanslag is betaald, geboekt op één of meerdere afzonderlijke rekeningen van het passief;4° het bedrag van de in deze paragraaf bedoelde liquidatiereserve overtreft het bedrag van de boekhoudkundige winst na belastingen voor het belastbaar tijdperk verbonden met het aanslagjaar 2014 niet;5° het bedrag van in deze paragraaf bedoelde liquidatiereserve is beperkt tot het in 4° bedoelde bedragen die nog steeds in de reserves zijn geboekt bij het begin van het boekjaar waarin de in 2° bedoelde bijzondere aanslag werd betaald;6° de aanleg van de in deze paragraaf bedoelde liquidatiereserve gebeurt met inachtneming van de wettelijke en eventuele statutaire verplichtingen;7° de vennootschap dient ten laatste op de datum van de betaling van de in 2° bedoelde bijzondere aanslag, bij de bevoegde dienst van de administratie die belast is met de inning en invordering, een bijzondere aangifte in waarbij ze de administratie in kennis stelt van haar benaming en haar fiscaal identificatienummer evenals van de belastbare grondslag, het tarief, het bedrag van de hiervoor vermelde bijzondere aanslag en de bevestiging van het feit dat de vennootschap aan alle voorwaarden van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen voldeed voor het boekjaar dat verbonden is met het aanslagjaar 2014;8° de vennootschap voegt een kopie van het in 7° bedoelde bijzondere aangifte bij de aangifte in de vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de bijzondere aanslag werd betaald;9° de jaarrekeningen met betrekking tot het boekjaar verbonden aan het aanslagjaar 2014 zijn ofwel neergelegd op datum van 31 maart 2015 of, wat de vennootschappen betreft die hun boekhouding afsluiten op een datum die valt van 1 september 2014 tot en met 30 december 2014, ten laatste zeven maanden na de datum van afsluiting van het boekjaar, ofwel, wat in artikel 97 van het Wetboek van de vennootschappen bedoelde vennootschappen betreft, goedgekeurd door de algemene vergadering overeenkomstig artikel 92 van dat Wetboek en samen met de aangifte in de vennootschapsbelasting ingediend voor het betrokken aanslagjaar. § 3. De grondslag van de in § 1, 2°, bedoelde bijzondere aanslag wordt gevormd door het gedeelte of het geheel van de boekhoudkundige winst na belastingen voor het boekjaar dat verbonden is met het aanslagjaar 2013 en dat geboekt is op één of meerdere afzonderlijke rekeningen van het passief binnen de grenzen en volgens de voorwaarden vermeld in § 1.

De grondslag van de in § 2, 2°, bedoelde bijzondere aanslag wordt gevormd door het gedeelte of het geheel van de boekhoudkundige winst na belastingen voor het boekjaar dat verbonden is het aanslagjaar 2014 en dat geboekt is op één of meerdere afzonderlijke rekeningen van het passief binnen de grenzen en volgens de voorwaarden vermeld in § 2.

Deze bijzondere aanslagen staan los van en komen, in voorkomend geval, bovenop andere aanslagen die overeenkomstig andere bepalingen van dit Wetboek of, in voorkomend geval, in het kader van de uitvoering van bijzondere wetsbepalingen verschuldigd zijn.

Voor de toepassing van dit Wetboek, worden de in § 1, 2°, en § 2, 2°, bedoelde bijzondere aanslagen niet aangemerkt als aftrekbare kosten in de zin van artikel 198, § 1, 1°. § 4. De Koning bepaalt de vorm en de inhoud van de in § 1, 7°, en in § 2, 7°, bedoelde bijzondere aangifte.

De in § 1, 2°, en § 2, 2°, bedoelde aanslagen zijn betaalbaar uiterlijk op respectievelijk 30 november van het jaar 2015 en 30 november van het jaar 2016 op rekening van de bevoegde dienst van de administratie die belast is met de inning en de invordering.

De belastingschuldige moet op het betaalformulier zijn fiscaal identificatienummer, de vermelding "Art. 541, WIB 92" en het aanslagjaar vermelden waarop de bijzondere aanslag betrekking heeft.

De bij toepassing van dit artikel betaalde bijzondere aanslagen zijn definitief verworven door de Staat. Ze worden niet verrekend met de vennootschapsbelasting. De eventuele overschotten zijn niet terugbetaalbaar. § 5. De bepalingen van artikel 184quater, derde tot vijfde lid, zijn van toepassing op de op basis van dit artikel aangelegde liquidatiereserves. ».

Art. 83.De artikelen 77 tot 80 en 82 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Artikel 81 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2015. Afdeling 3. - Wijzigingen van de wet van 15 mei 2014 houdende

uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance

Art. 84.In artikel 9 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance, gewijzigd bij artikel 61 van de programmawet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt B worden de woorden "25,91 pct." en "360 EUR" respectievelijk vervangen door de woorden "17,81 pct." en "235 EUR"; 2° het punt C wordt hersteld als volgt : « C.in hetzelfde artikel, laatstelijk gewijzigd bij B., worden de woorden "17,81 pct." vervangen door de woorden "28,03 pct." en worden de woorden "235 EUR." vervangen door de woorden "420 EUR."; »; 3° in punt D worden de woorden "25,91 pct.", "31,66 pct.", "360 EUR." en "440 EUR." respectievelijk vervangen door de woorden "28,03 pct.", "33,14 pct.", "420 EUR." en "500 EUR.".

Art. 85.In artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de programmawet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "1 januari 2016" vervangen door de woorden "1 augustus 2015"; 2° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « Artikel 9.C. treedt in werking op 1 januari 2016. ». Afdeling 4. - Intercommunales

Art. 86.In artikel 180 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatst gewijzigd bij de programmawet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling opgenomen onder 1°, opgeheven bij de programmawet van 19 december 2014, wordt hersteld als volgt : « 1° in het tweede lid bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen die, in het kader van hun maatschappelijk belang, hoofdzakelijk : - een ziekenhuis zoals gedefinieerd in artikel 2 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, uitbaten;of - een instelling die oorlogsslachtoffers, mindervaliden, bejaarden, beschermde minderjarigen of behoeftigen bijstaat, uitbaten; »; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid luidende : « De in het eerste lid, 1° bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen zijn : a) intercommunales beheerst door de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales b) intercommunales beheerst door het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten;c) samenwerkingsverbanden, met uitzondering van interlokale verenigingen, beheerst door het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;d) projectverenigingen beheerst door het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten;e) autonome gemeentebedrijven beheerst door de nieuwe gemeentewet van 24 juni 1988;f) autonome gemeentebedrijven beheerst door het gemeentedecreet van de Vlaamse Gemeenschap van 15 juli 2005;g) de verenigingen beheerst door hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;h) de verenigingen beheerst door titel VIII van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.».

Art. 87.Artikel 202, § 2, derde lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de programmawet van 19 december 2014, wordt hersteld in de volgende lezing : « 2° die worden verleend of toegekend door de in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen; ».

Art. 88.Artikel 203, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de programmawet van 19 december 2014, wordt hersteld in de volgende lezing : « § 2. Paragraaf 1, eerste lid, 1°, is niet van toepassing op dividenden die worden verleend of toegekend door de in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen. ».

Art. 89.In artikel 222 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 11 december 2008, worden de woorden "artikel 220, 3°" vervangen door de woorden "de artikelen 180, 1°, en 220, 3°".

Art. 90.Artikel 224 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de programmawet van 19 december 2014, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 224.De in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen zijn eveneens belastbaar op het totale bedrag van de sommen toegekend als dividenden aan enige vennootschap of andere rechtspersoon, met uitzondering van die toegekend aan de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. ».

Art. 91.De artikelen 21 tot 23 en 25 van de programmawet van 19 december 2014 worden ingetrokken.

Art. 92.Artikel 26 van de programmawet van 19 december 2014 wordt vervangen als volgt : «

Art. 26.De overgang van een intercommunale, een samenwerkingsverband of een projectvereniging, naar de vennootschapsbelasting vindt onder de volgende voorwaarden plaats : 1° het deel van het maatschappelijk kapitaal, van de uitgiftepremies of van de bedragen waarop ingeschreven wordt ter gelegenheid van de uitgifte van winstbewijzen, dat voorheen werkelijk werd gestort tijdens de boekjaren afgesloten voor het boekjaar dat verbonden is aan het eerste aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, wordt aangemerkt als gestort kapitaal in de zin van artikel 184 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, onder de voorwaarden bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel;2° de voorheen gereserveerde winsten, al dan niet geïncorporeerd in kapitaal, en de voorzieningen voor risico's en kosten die door de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging zijn geboekt in de jaarrekening met betrekking tot het boekjaar afgesloten voor het boekjaar dat verbonden is aan het eerste aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, worden als reeds belaste reserves beschouwd;3° de herwaarderingsmeerwaarden en de kapitaalsubsidies die door de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging zijn geboekt in de jaarrekening met betrekking tot het boekjaar afgesloten voor het boekjaar dat verbonden is aan het eerste aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, worden slechts vrijgesteld voor zover ze op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt blijven en niet tot grondslag dienen voor enige beloning of toekenning;4° de kosten die werkelijk door de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging worden gedragen tijdens een aanslagjaar dat aanvangt vanaf de eerste dag van het aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een voorziening voor risico's en kosten in de zin van de boekhoudwetgeving die werd aangelegd tijdens een aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de rechtspersonenbelasting was onderworpen, zijn als beroepskosten aftrekbaar voor het aanslagjaar tijdens hetwelk zij werkelijk zijn gedragen voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;5° definitieve verliezen op activa, die worden verwezenlijkt door de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging in de zin van artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 tijdens een aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een waardevermindering geboekt tijdens een aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de rechtspersonenbelasting was onderworpen, zijn als beroepskosten aftrekbaar voor het aanslagjaar gedurende hetwelk deze werden gerealiseerd;6° de in hoofde van de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging in aanmerking te nemen afschrijvingen, min- of meerwaarden op activa worden bepaald alsof de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging altijd aan de vennootschapsbelasting onderworpen is geweest;7° de door de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging voorheen geleden verliezen die zijn geboekt in de jaarrekening met betrekking tot het boekjaar afgesloten voor het boekjaar dat verbonden is aan het eerste aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, mogen niet in rekening worden gebracht voor de bepaling van de belastbare grondslag van aanslagjaren voor dewelke de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen. Elke terugname van een in het eerste lid vermelde waardevermindering zal, in voorkomend geval, het voorwerp uitmaken van een verhoging van de begintoestand van de belaste reserves van het desbetreffende aanslagjaar ten belope van het bedrag van deze terugname.

Wanneer bij het onderzoek van de boekhouding over een belastbaar tijdperk voor hetwelk de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, onderwaarderingen van activa of overwaarderingen van passiva vermeld in artikel 24, eerste lid, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden vastgesteld, worden deze, in afwijking van artikel 361 van hetzelfde Wetboek, niet als winst van dit belastbaar tijdperk aangemerkt op voorwaarde dat de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aantoont dat deze hun oorsprong vinden tijdens een belastbaar tijdperk voor hetwelk zij aan de rechtspersonenbelasting was onderworpen. ».

Art. 93.De artikelen 86 en 89 tot 91 treden in werking vanaf aanslagjaar 2015 en zijn van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 augustus 2015 worden afgesloten.

De artikelen 87 en 88 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 op de dividenden die zijn verleend of toegekend door de intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen bedoeld in artikel 180, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, voor hun boekjaren afgesloten ten vroegste op 1 augustus 2015. Afdeling 5. - Wijzigingen inzake de bijkomende vermindering voor

pensioenen en vervangingsinkomsten

Art. 94.In artikel 154 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 17 mei 2007 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 2008, 21 december 2009, 13 december 2012 en 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 3 wordt het eerste lid als volgt vervangen : « In de andere dan in § 2 bedoelde gevallen en wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit werkloosheidsuitkeringen of uitsluitend bestaat uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, is de bijkomende vermindering gelijk aan van het positieve verschil tussen : 1° het bedrag van de belasting dat nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153, en 2° het verschil tussen : - wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit werkloosheidsuitkeringen, die werkloosheidsuitkeringen en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, eerste lid, 2°, van toepassing is; - wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, die wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, eerste lid, 3°, van toepassing is. »; 2° in paragraaf 3 wordt het tweede lid opgeheven;3° paragraaf 4, waarvan de huidige tekst paragraaf 5 zal vormen, wordt als volgt vervangen : « § 4.In de andere dan in §§ 2 en 3 bedoelde gevallen en wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit pensioenen en vervangingsinkomsten, is de bijkomende vermindering gelijk aan 109 pct. van het positieve verschil tussen : 1° het bedrag van de belasting dat nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153, en 2° het verschil tussen die pensioenen en vervangingsinkomsten en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, eerste lid, 1°, van toepassing is. De bijkomende vermindering wordt in voorkomend geval verdeeld naar de verhouding van het gedeelte van de belasting dat nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153 en dat respectievelijk betrekking heeft op pensioenen of andere vervangingsinkomsten, op werkloosheidsuitkeringen of op wettelijke ziekte- en invaliditeitsvergoedingen met het totaal van de belasting dat overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153.

Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden zowel de totale netto-inkomens als het bedrag van de overblijvende belasting van de beide echtgenoten samengeteld voor de toepassing van het eerste lid.

De aldus berekende bijkomende vermindering wordt verdeeld in verhouding tot het bedrag van de belasting van elke echtgenoot die nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153. ».

Art. 95.Artikel 94 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2016. HOOFDSTUK 5. - Kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen

Art. 96.In artikel 205, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 21 december 2009, worden de woorden "met inbegrip van de inkomsten die niet worden afgetrokken bij toepassing van artikel 207, vierde tot zevende lid," ingevoegd tussen de woorden "die niet kunnen worden afgetrokken," en de woorden "mogen naar volgende belastbare tijdperken".

Art. 97.In artikel 207 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "en 536" ingevoegd tussen de woorden "199 tot 206" en de woorden "bepaalde aftrekken";2° in het derde lid, tweede streepje, worden de woorden "artikel 205quinquies" vervangen door de woorden "artikel 536";3° het artikel wordt aangevuld met vier leden, luidende : « Ten name van kredietinstellingen naar Belgisch recht die zijn erkend overeenkomstig de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en andere kredietinstellingen die hun activiteiten op het Belgisch grondgebied uitoefenen, worden de aftrek die bij toepassing van de artikelen 202 tot 205 werkelijk wordt toegepast, evenals de aftrekken bedoeld in de artikelen 205bis tot 205novies en in artikel 206 verminderd met het bedrag vastgesteld overeenkomstig het vijfde lid, waarbij deze vermindering achtereenvolgens wordt toegepast op het werkelijk gebruikte bedrag, vóór de toepassing van de vermindering vervat in dit lid, van : 1° de in artikel 206 bedoelde aftrek;2° de in artikelen 202 tot 205 bedoelde aftrek, waarbij de vermindering bij voorrang wordt toegepast op de aftrekbare definitief belaste inkomsten die krachtens artikel 205, § 3, overdraagbaar zijn;3° de in de artikelen 205bis tot 205novies bedoelde aftrek; zonder dat de vermindering van de aftrek bedoeld in 2° er toe kan leiden dat het bedrag aan werkelijk afgetrokken aftrek voor risicokapitaal zoals vastgesteld voorafgaand aan de toepassing van dit lid, toeneemt.

Het bedrag van de vermindering bedoeld in het vierde lid is gelijk : - aan het bedrag vermeld onder de rubriek "Schulden tegenover cliënten" zoals opgenomen in Lijn 229 in tabel 00.20 (solo) "Schulden tegenover cliënten" van het Schema A wat de territoriale rapportering betreft; - vermenigvuldigd met een percentage van 2,37 pct. en nogmaals; - vermenigvuldigd met het tarief van de aftrek voor risicokapitaal van toepassing voor de betrokken vennootschap voor het betreffende aanslagjaar.

Ten name van verzekeringsondernemingen naar Belgisch recht die zijn erkend overeenkomstig de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en andere verzekeringsondernemingen die hun activiteiten op het Belgisch grondgebied uitoefenen, worden de aftrek die bij toepassing van de artikelen 202 tot 205 werkelijk wordt toegepast, evenals de aftrekken bedoeld in de artikelen 205bis tot 205novies en in artikel 206 verminderd met het bedrag vastgesteld overeenkomstig het zevende lid, waarbij deze vermindering achtereenvolgens wordt toegepast op het werkelijk gebruikte bedrag, vóór de toepassing van de vermindering vervat in dit lid, van : 1° de in artikel 206 bedoelde aftrek;2° de in artikelen 202 tot 205 bedoelde aftrek, waarbij de vermindering bij voorrang wordt toegepast op de aftrekbare definitief belaste inkomsten die krachtens artikel 205, § 3, overdraagbaar zijn;3° de in de artikelen 205bis tot 205novies bedoelde aftrek; zonder dat de vermindering van de aftrek bedoeld in 2° er toe kan leiden dat het bedrag aan werkelijk afgetrokken aftrek voor risicokapitaal zoals vastgesteld voorafgaand aan de toepassing van dit lid, toeneemt.

Het bedrag van de vermindering bedoeld in het zesde lid is gelijk : - aan totaal bedrag vermeld onder de posten C. "Technische voorzieningen" (code 14) en D. "Technische voorzieningen betreffende de verrichtingen verbonden aan een beleggingsfonds van de groep van activiteiten "Leven" wanneer het beleggingsrisico niet gedragen wordt door de onderneming" (code 15) van de balans, zoals die balansposten worden omschreven in de bijlage (Hoofdstuk I, Afdeling I) bij het koninklijk besluit van 17 november 1994 met betrekking tot de jaarrekening van verzekeringsondernemingen; - vermenigvuldigd met een percentage van 1,88 pct. en nogmaals; - vermenigvuldigd met het tarief van de aftrek voor risicokapitaal van toepassing voor het betreffende aanslagjaar. ».

Art. 98.In deel I, titel V, hoofdstuk III, afdeling II, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 239/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 239/1.Artikel 207, vierde en vijfde lid, is van toepassing op de kredietinstellingen die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die, overeenkomstig de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen, gemachtigd zijn om hun activiteiten op het Belgisch grondgebied uit te oefenen ofwel door de vestiging van een bijkantoor, ofwel in het kader van het vrij verrichten van diensten.

Artikel 207, zesde en zevende lid, is van toepassing op de verzekeringsondernemingen die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die, overeenkomstig de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, gemachtigd zijn om hun activiteiten op het Belgisch grondgebied uit te oefenen ofwel door de vestiging van een bijkantoor, ofwel in het kader van het vrij verrichten van diensten. ».

Art. 99.Artikel 536 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 december 2012, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Geen aftrek van de overdracht voor risicokapitaal kan worden toegepast op het gedeelte van de winst vastgesteld na toepassing van artikel 207, vierde tot zevende lid, dat voortkomt uit de vermindering van de aftrekken waarin deze leden voorzien. ».

Art. 100.De artikelen 96 tot 99 treden in werking vanaf aanslagjaar 2016.

TITEL 5. - Mobiliteit ENIG HOOFDSTUK. - Overheidsbedrijven. - Bijdrage betreffende de kinderbijslag

Art. 101.Het tweede tot het vijfde lid van artikel 124 van de programmawet van 19 december 2014 worden vervangen als volgt : « Voor 2015 wordt deze bijdrage voor iedere onderneming vastgesteld als volgt : 1° BPost : een bedrag van 13.609.000 euro; 2° Belgacom : een bedrag van 4.134.000 euro; 3° Belgocontrol : een bedrag van 273.000 euro; 4° HR Rail : een bedrag van 57.439.000 euro.

Voor 2016 en de volgende jaren is het door iedere onderneming te storten bedrag gelijk aan het bedrag vermeld in het tweede lid, geïndexeerd en proportioneel aangepast aan de evolutie van het aantal statutaire werknemers van elke betrokken onderneming.

De indexering wordt berekend in functie van de evolutie van de index die van toepassing is op de lonen van de openbare dienst van december van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken jaar, vergeleken met de referentie-index van december 2014.

Het aantal werknemers dat in rekening wordt gebracht is het aantal werknemers die statutaire ambtenaren zijn op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken jaar, vergeleken met het referentie-aantal werknemers op 31 december 2014. Het aantal werknemers wordt uitgedrukt in voltijdse equivalenten en wordt ieder jaar door de betrokken ondernemingen meegedeeld aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer uiterlijk op 31 maart. ».

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Poitiers, 10 augustus 2015.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL De Minister van Werk en Economie, K. PEETERS Voor de Minister van Telecommunicatie en Post, afwezig : De Minister van Mobiliteit, belast met Belgocontrol en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, Mevr. J. GALANT Voor de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, afwezig : De Minister van Mobiliteit, belast met Belgocontrol en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, Mevr. J. GALANT De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT Voor de Minister van Middenstand, Zelfstandigen en K.M.O.'s, afwezig : De Minister van Mobiliteit, belast met Belgocontrol en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, Mevr. J. GALANT De Staatssecretaris voor Bestrijding van de Sociale Fraude en Privacy, B. TOMMELEIN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : 54-1125.

Integraal verslag : 24 juli 2015.

^