gepubliceerd op 03 augustus 2017
Uittreksel uit arrest nr. 66/2017 van 1 juni 2017 Rolnummer 6384 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Waals-Brabant. Het samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 66/2017 van 1 juni 2017 Rolnummer 6384 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Waals-Brabant.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 17 maart 2016 in zake de cvba « Provinciale Brabançonne d'Energie » tegen de gemeente Perwijs, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 25 maart 2016, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Waals-Brabant de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 26 van de wet van 22 december 1986 ' betreffende de intercommunales ', indien het in die zin moet worden gelezen dat het elke vorm van belasting van de intercommunales uitsluit, zelfs met betrekking tot commerciële activiteiten in rechtstreekse concurrentie met de privésector, bestaanbaar met de artikelen 10, 11, 170 en 172 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 101, lid 1, d), van het VWEU ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales. Dat artikel bepaalt : « Onverminderd de bestaande wetsbepalingen zijn de intercommunales vrijgesteld van alle belastingen ten gunste van de Staat, evenals van alle belastingen ingevoerd door de provincies, de gemeenten of enig andere publiekrechtelijke persoon ».
B.1.2. De gemeente Perwijs doet gelden dat de in het geding zijnde bepaling niet van toepassing is op het voor de verwijzende rechter hangende geschil omdat de wetgever heeft beslist, in de programmawet van 10 augustus 2015Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 10/08/2015 pub. 18/08/2015 numac 2015203736 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, een einde te maken aan de vrijstelling van de vennootschapsbelasting bedoeld in artikel 180 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) ten gunste van de intercommunales. De wetgever zou hebben geoordeeld dat, om een andere fiscale regeling te genieten dan die van de private marktdeelnemers, een intercommunale moet aantonen dat haar hoofddoel erin bestaat in behoeften van algemeen belang te voorzien en dat zij bijgevolg niet in concurrentie treedt met de privésector. De gemeente Perwijs voegt eraan toe dat elke andere interpretatie van de in het geding zijnde bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 107, lid 1, en 108, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zou schenden.
B.2. De opheffing van artikel 180 van het WIB 1992 door artikel 17 van de programmawet van 19 december 2014Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 19/12/2014 pub. 29/12/2014 numac 2014021137 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, die vervolgens werd gewijzigd door de programmawet van 10 augustus 2015Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 10/08/2015 pub. 18/08/2015 numac 2015203736 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, heeft enkel tot doel de automatische vrijstelling, voor intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen, van de vennootschapsbelasting, af te schaffen. De twee voormelde programmawetten hebben artikel 26 van de wet van 22 december 1986, de enige bepaling die te dezen voor onderzoek aan het Hof wordt voorgelegd, niet opgeheven.
B.3.1. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van artikel 26 van de wet van 22 december 1986 met de artikelen 10, 11, 170 en 172 van de Grondwet, indien die bepaling wordt geïnterpreteerd in die zin dat de erin bedoelde vrijstelling ook geldt voor commerciële activiteiten die rechtstreeks concurreren met de privésector.
De prejudiciële vraag strekt dus ook ertoe de grenzen te bepalen van de fiscale bevoegdheid van de federale wetgever ten opzichte van de in artikel 170, § 4, eerste lid, van de Grondwet verankerde fiscale autonomie van de gemeenten.
B.3.2. Artikel 170, § 4, van de Grondwet bepaalt : « Geen last of belasting kan door de agglomeratie, de federatie van gemeenten en de gemeente worden ingevoerd dan door een beslissing van hun raad.
De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt ».
Krachtens die bepaling beschikken de agglomeratie, de federatie van gemeenten en de gemeente over een autonome fiscale bevoegdheid, behoudens wanneer de wet uitzonderingen heeft bepaald of nadien bepaalt waarvan de noodzakelijkheid wordt aangetoond.
B.3.3. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 170 van de Grondwet kan worden afgeleid dat de Grondwetgever met de in het tweede lid van artikel 170, § 4, vervatte regel wou voorzien in een « soort verdedigingsmechanisme » voor de Staat « t.o.v. de verschillende andere bestuurslagen, om een eigen fiscale materie te behouden » (Parl. St., Kamer, B.Z. 1979, nr. 10-8/4°, p. 4).
Die regel werd door de Eerste Minister eveneens omschreven als een « regulerend mechanisme » : « De wet moet dat regulerend mechanisme zijn en moet kunnen zeggen welke belastbare materie wordt voorbehouden aan de Staat. Indien men dat niet zou doen komt men in een chaos en in alle mogelijke verwikkelingen terecht, die niets meer te maken hebben met een goed georganiseerde federale Staat of goed georganiseerde Staat » (Hand., Kamer, 22 juli 1980, p. 2707. Zie ook : ibid., p. 2708; Hand., Senaat, 28 juli 1980, pp. 2650-2651). « [Ik zou] willen stellen [...] dat in dit nieuw systeem van bevoegdheidsverdeling op fiscaal vlak tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten en de nevengeschikte instellingen, de provincies en de gemeenten, het laatste woord bij de Staat ligt. Het is wat ik heb genoemd het reguleringsmechanisme » (Hand., Senaat, 28 juli 1980, p. 2661).
Luidens de Grondwet is de uitoefening van de in artikel 170, § 4, beoogde bevoegdheid van de federale wetgever evenwel verbonden aan de voorwaarde dat van de « noodzakelijkheid » ervan blijk moet worden gegeven.
De op deze grondwettelijke grondslag aangenomen wet moet restrictief worden geïnterpreteerd, aangezien zij de fiscale autonomie van de gemeenten beperkt.
B.4. De federale wetgever heeft, doordat hij artikel 26 van de wet van 22 december 1986 heeft aangenomen, gebruik gemaakt van de bevoegdheid die hem wordt verleend in artikel 170, § 4, tweede lid, van de Grondwet om te vermijden dat het gunstige statuut dat hij door de wet van 1 maart 1922 aan de intercommunales had toegekend op de helling zou worden gezet door de belastingen die aan andere belastingheffende overheden verschuldigd zijn. Hij vermocht in 1986 te oordelen dat de noodzakelijkheid om die vrijstelling te handhaven aangetoond was zoals in 1922.
B.5. Artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales vervangt artikel 17 van de wet van 1 maart 1922 « omtrent de vereeniging van gemeenten tot nut van 't algemeen », met dien verstande dat de woorden « of enig andere publiekrechtelijke persoon » zijn toegevoegd.
De in het geding zijnde bepaling, net als de bepaling die zij heeft vervangen, gaat terug op artikel 13 van de wet van 18 augustus 1907 « betreffende de vereenigingen van gemeenten en van particulieren tot het inrichten van waterleidingen » (Belgisch Staatsblad van 5 september 1907). De fiscale vrijstelling van de intercommunales werd tijdens de parlementaire voorbereiding van die wet als volgt toegelicht : « De maatschappijen waarop dit wetsontwerp betrekking heeft, zijn opgericht met een doel van algemeen belang; zij nemen de taak op zich een gemeentelijke plicht te vervullen : het lijkt rechtmatig hun het vervullen van die taak te vergemakkelijken door hun de fiscale voordelen toe te kennen die de gemeenten, in wier plaats zij optreden, zouden genieten » (Pasin., 1907, p. 206 - eigen vertaling).
Uit die toelichting kan worden afgeleid dat de wetgever de intercommunales wilde vrijstellen van belastingen waaraan de gemeenten niet waren onderworpen. Daar ze activiteiten vervulden die betrekking hadden op de behartiging van doelstellingen van gemeentelijk belang, had de wetgever het rechtmatig geacht de intercommunales aan hetzelfde fiscaalrechtelijke stelsel te onderwerpen als de gemeenten.
B.6. Recenter heeft de wetgever die keuze echter heroverwogen. Ten aanzien van de fiscale regeling ervan heeft hij immers vastgesteld dat de automatische vrijstelling van de intercommunale structuren van de vennootschapsbelasting in het verleden concurrentieverstoringen met privéoperatoren heeft kunnen doen ontstaan. De verruiming van het werkterrein van de intercommunale structuren heeft tot gevolg gehad dat sommige van die structuren thans als economische operatoren kunnen worden beschouwd die concurreren met privéondernemingen. De wetgever behoudt het voordeel van een gunstigere fiscale regeling voortaan uitsluitend voor aan de intercommunale structuren die geen onderneming exploiteren of zich niet bezighouden met verrichtingen van winstgevende aard.
B.7. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat de noodzakelijkheid van een algemene uitzondering op de fiscale bevoegdheid van de gemeenten ten aanzien van de intercommunales wat commerciële activiteiten betreft die zij in rechtstreekse concurrentie met de privésector uitoefenen, niet meer is aangetoond.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Aldus geïnterpreteerd dat het elke vorm van belasting van de intercommunales, met betrekking tot commerciële activiteiten die rechtstreeks concurreren met de privésector, uitsluit, schendt artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales de artikelen 10, 11 en 170 van de Grondwet.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 1 juni 2017.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels