Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 30 januari 2023

Uittreksel uit arrest nr. 40/2022 van 17 maart 2022 Rolnummer 7436 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 541 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik. H samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, de rechters J.-P. Moerman, Y. Kherbache, (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022204616
pub.
30/01/2023
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 40/2022 van 17 maart 2022 Rolnummer 7436 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 541 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, de rechters J.-P. Moerman, Y. Kherbache, T. Detienne en D. Pieters, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus rechter R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 7 september 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 september 2020, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 541 van het WIB 1992 de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in die zin geïnterpreteerd dat een belastingplichtige die bij de goedkeuring van zijn balansen op 31 december 2012 en op 31 december 2013 niet het geheel of een deel van de boekhoudkundige winst van die jaren heeft uitgekeerd maar heeft gepreciseerd winst van vóór 2012 uit te keren, een bijzondere reserve kon aanleggen ten belope van de boekhoudkundige winst na belasting van de referentieboekjaren, terwijl een belastingplichtige die de boekhoudkundige winst van zijn balansen op 31 december 2012 en op 31 december 2013 heeft uitgekeerd, een bijzondere liquidatiereserve kon aanleggen ten belope van de boekhoudkundige winst na belasting van de referentieboekjaren maar met aftrek van de winst die tijdens de twee referentieboekjaren is uitgekeerd ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 541 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : het WIB 1992), dat bepaalt : « § 1. Een vennootschap kan, voor een gedeelte of het geheel van de boekhoudkundige winst na belasting van het boekjaar verbonden met aanslagjaar 2013, eveneens een liquidatiereserve aanleggen op één of meerdere afzonderlijke rekeningen van het passief, voor zover de volgende voorwaarden worden nageleefd : 1° de vennootschap wordt op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschap aangemerkt voor het boekjaar dat verbonden is met het aanslagjaar 2013; 2° de vennootschap betaalt ten laatste op 30 november 2015 een bijzondere aanslag van 10 pct., die voor de toepassing van dit Wetboek wordt gelijkgesteld met de in artikel 219quater bedoelde afzonderlijke aanslag, waarvan zowel de grondslag als de toepassings- en betalingsmodaliteiten worden bepaald in de §§ 3 en 4; 3° de liquidatiereserve wordt ten laatste op de datum van afsluiten van het boekjaar waarin de in 2° bedoelde bijzondere aanslag is betaald, geboekt op één of meerdere afzonderlijke rekeningen van het passief;4° het bedrag van de in deze paragraaf bedoelde liquidatiereserve overtreft het bedrag van de boekhoudkundige winst na belastingen voor het belastbaar tijdperk verbonden met het aanslagjaar 2013 niet;5° het bedrag van de in deze paragraaf bedoelde liquidatiereserve is beperkt tot het in 4° bedoelde bedrag dat nog steeds in de reserves is geboekt bij het begin van het boekjaar waarin de in 2° bedoelde bijzondere aanslag is betaald;6° de aanleg van de in deze paragraaf bedoelde liquidatiereserve gebeurt met inachtneming van de wettelijke en eventuele statutaire verplichtingen;7° de vennootschap dient ten laatste op de datum van de betaling van de in 2° bedoelde bijzondere aanslag, bij de bevoegde dienst van de administratie die belast is met de inning en invordering, een bijzondere aangifte in waarbij ze de administratie in kennis stelt van haar benaming en haar fiscaal identificatienummer evenals van de belastbare grondslag, het tarief, het bedrag van de hiervoor vermelde bijzondere aanslag en de bevestiging van het feit dat de vennootschap aan alle voorwaarden van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen voldeed voor het boekjaar dat verbonden is met het aanslagjaar 2013;8° de vennootschap voegt een kopie van de in 7° bedoelde bijzondere aangifte bij de aangifte in de vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de bijzondere aanslag werd betaald; 9° de jaarrekeningen met betrekking tot het boekjaar verbonden aan het aanslagjaar 2013 zijn ofwel neergelegd op datum van 31 maart 2015, ofwel, wat de in artikel 97 van het Wetboek van [...] vennootschappen bedoelde vennootschappen betreft, goedgekeurd door de algemene vergadering overeenkomstig artikel 92 van dat Wetboek en samen met de aangifte in de vennootschapsbelasting ingediend voor het betrokken aanslagjaar. § 2. Een vennootschap kan voor een gedeelte of het geheel van de boekhoudkundige winst na belasting van het boekjaar verbonden met aanslagjaar 2014 eveneens een liquidatiereserve aanleggen op één of meerdere afzonderlijke rekeningen van het passief, voor zover de volgende voorwaarden worden nageleefd : 1° de vennootschap wordt op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschap aangemerkt voor het boekjaar dat verbonden is met het aanslagjaar 2014; 2° de vennootschap betaalt ten laatste op 30 november 2016 een bijzondere aanslag van 10 pct., die voor de toepassing van dit Wetboek wordt gelijkgesteld met de in artikel 219quater bedoelde afzonderlijke aanslag, waarvan zowel de grondslag als de toepassings- en betalingsmodaliteiten worden bepaald in de §§ 3 en 4; 3° de liquidatiereserve wordt ten laatste op het einde van het boekjaar waarin de in 2° bedoelde bijzondere aanslag is betaald, geboekt op één of meerdere afzonderlijke rekeningen van het passief;4° het bedrag van de in deze paragraaf bedoelde liquidatiereserve overtreft het bedrag van de boekhoudkundige winst na belastingen voor het belastbaar tijdperk verbonden met het aanslagjaar 2014 niet;5° het bedrag van de in deze paragraaf bedoelde liquidatiereserve is beperkt tot de in 4° bedoelde bedragen die nog steeds in de reserves zijn geboekt bij het begin van het boekjaar waarin de in 2° bedoelde bijzondere aanslag werd betaald;6° de aanleg van de in deze paragraaf bedoelde liquidatiereserve gebeurt met inachtneming van de wettelijke en eventuele statutaire verplichtingen;7° de vennootschap dient ten laatste op de datum van de betaling van de in 2° bedoelde bijzondere aanslag, bij de bevoegde dienst van de administratie die belast is met de inning en invordering, een bijzondere aangifte in waarbij ze de administratie in kennis stelt van haar benaming en haar fiscaal identificatienummer evenals van de belastbare grondslag, het tarief, het bedrag van de hiervoor vermelde bijzondere aanslag en de bevestiging van het feit dat de vennootschap aan alle voorwaarden van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen voldeed voor het boekjaar dat verbonden is met het aanslagjaar 2014;8° de vennootschap voegt een kopie van de in 7° bedoelde bijzondere aangifte bij de aangifte in de vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de bijzondere aanslag werd betaald; 9° de jaarrekeningen met betrekking tot het boekjaar verbonden aan het aanslagjaar 2014 zijn ofwel neergelegd op datum van 31 maart 2015 of, wat de vennootschappen betreft die hun boekhouding afsluiten op een datum die valt van 1 september 2014 tot en met 30 december 2014, ten laatste zeven maanden na de datum van afsluiting van het boekjaar, ofwel, wat [de] in artikel 97 van het Wetboek van [...] vennootschappen bedoelde vennootschappen betreft, goedgekeurd door de algemene vergadering overeenkomstig artikel 92 van dat Wetboek en samen met de aangifte in de vennootschapsbelasting ingediend voor het betrokken aanslagjaar. [...] ».

B.1.2. Die bepaling werd in het WIB 1992 ingevoegd bij artikel 82 van de programmawet van 10 augustus 2015Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 10/08/2015 pub. 18/08/2015 numac 2015203736 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten. Bij zijn arrest nr. 20/2017 van 16 februari 2017 heeft het Hof die bepaling vernietigd in zoverre zij « geen betrekking heeft op de jaarrekeningen met betrekking tot het boekjaar verbonden aan het aanslagjaar 2012 wanneer de belaste reserves van dat aanslagjaar, gelet op de datum van de algemene vergadering, niet in aanmerking kwamen voor de regeling van de ' interne liquidatie ' ».

Bij artikel 18, 3°, van de wet van 25 december 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2017 pub. 29/12/2017 numac 2017014381 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse fiscale bepalingen IV sluiten « houdende diverse fiscale bepalingen IV » heeft de wetgever de in het geding zijnde bepaling aangevuld met een paragraaf 2/1, die de regeling van de « bijzondere liquidatiereserve » uitbreidt tot de vennootschappen die niet per kalenderjaar boekhouden en waarvan de belaste reserves van het aanslagjaar 2012, rekening houdend met de datum van de algemene vergadering, niet in aanmerking kwamen voor de « interne liquidatie » bedoeld in artikel 537 van het WIB 1992.

Die gedeeltelijke vernietiging en die wetswijziging hebben geen weerslag op het onderwerp van de prejudiciële vraag.

B.2.1. Het in het geding zijnde artikel 541 van het WIB 1992 betreft de belasting van de « liquidatieboni » en voorziet voor de kleine vennootschappen in de zin van artikel 15 van het oud Wetboek van vennootschappen in de mogelijkheid om een « bijzondere liquidatiereserve » aan te leggen. Zodoende beoogt het een overgang te verzekeren tussen de regeling van de « interne liquidatie » en de regeling van de « liquidatiereserve ».

B.2.2. Bij wet van 24 december 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/12/2002 pub. 31/12/2002 numac 2002003520 bron ministerie van financien Wet tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken type wet prom. 24/12/2002 pub. 28/12/2002 numac 2002003497 bron ministerie van financien Wet houdende de Rijksmiddelenbegroting voor het begrotingsjaar 2003 type wet prom. 24/12/2002 pub. 07/01/2004 numac 2003015188 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van Burkina Faso inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2001 (2) (3) sluiten werden een inkomstenbelasting en een roerende voorheffing van 10 % ingevoerd op de uitkeringen bij de gehele of gedeeltelijke vereffening van een vennootschap.

Gereserveerde winsten van vennootschappen konden daardoor niet langer belastingvrij worden uitgekeerd. Bij wet van 28 juni 2013 werd de aanslagvoet verhoogd naar 25 %, met ingang van 1 oktober 2014. Bij wet van 26 december 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/12/2015 pub. 30/12/2015 numac 2015206007 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende maatregelen inzake versterking van jobcreatie en koopkracht type wet prom. 26/12/2015 pub. 22/05/2017 numac 2017011774 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België, vertegenwoordigd door zijn Regering, en de Staat Israël, vertegenwoordigd door zijn Regering, inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door gezinsleden van personeel van een diplomatieke zending of een consulaire post, gedaan te Jeruzalem op 11 november 2013 (2)(3) type wet prom. 26/12/2015 pub. 30/12/2015 numac 2015011524 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet houdende wijziging van de wet van 17 juli 2013 houdende de minimale nominale volumes duurzame biobrandstoffen die de volumes fossiele motorbrandstoffen die jaarlijks tot verbruik worden uitgeslagen, moeten bevatten sluiten werd de aanslagvoet verder verhoogd naar 27 %, met ingang van 1 januari 2016. Bij de programmawet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 25/12/2016 pub. 29/12/2016 numac 2016021100 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten werd de aanslagvoet vervolgens verhoogd naar 30 %, met ingang van 1 januari 2017.

De wetgever heeft aldus geleidelijk een einde gemaakt aan de fiscale gunstregeling die de zogenaamde « liquidatieboni », in tegenstelling tot dividenden, genoten.

B.2.3. De verhoging van het tarief naar 25 %, bij de wet van 28 juni 2013, ging gepaard met een overgangsmaatregel, de zogenaamde « interne liquidatie ». Een nieuw artikel 537 van het WIB 1992 voorzag voor vennootschappen in de mogelijkheid om in het laatste belastbaar tijdperk dat afsloot vóór 1 oktober 2014 de reserves die ingeschreven waren op de laatste jaarrekening die uiterlijk op 31 maart 2013 door de algemene vergadering was goedgekeurd, uit te keren tegen 10 % . Als voorwaarde voor die verlaagde voorheffing gold dat het verkregen bedrag onmiddellijk en voor een zekere periode in het kapitaal van de vennootschap werd opgenomen.

B.2.4. Bij de programmawet van 19 december 2014Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 19/12/2014 pub. 29/12/2014 numac 2014021137 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten werd de zogenaamde « liquidatiereserve » ingevoerd. Een nieuw artikel 184quater van het WIB 1992 voorziet voor de kleine vennootschappen in de zin van artikel 15 van het oud Wetboek van vennootschappen in een permanente mogelijkheid om hun aandeelhouders of vennoten liquidatieboni met vrijstelling van belasting of dividenden tegen een verlaagd voorheffingstarief te laten genieten. Daartoe kunnen die kleine vennootschappen, sinds het aanslagjaar 2015, het geheel of een deel van de boekhoudkundige winst na belasting reserveren op een afzonderlijke passiefrekening. Die reservering in de liquidatiereserve leidt tot de onmiddellijke betaling, door de vennootschap, van een afzonderlijke aanslag van 10 % . Bij de vereffening van de vennootschap wordt die reserve uitgekeerd in de vorm van liquidatieboni met vrijstelling van belasting. Indien die reserve wordt uitgekeerd in de vorm van dividenden buiten het kader van een vereffening, blijft een roerende voorheffing verschuldigd die is verlaagd tot 5 % of tot 15 %, naargelang de liquidatiereserve meer of minder dan vijf jaar in de vennootschap werd behouden.

B.2.5. De regeling van de « interne liquidatie » was enkel van toepassing op de belaste reserves die behoorden tot het laatste belastbaar tijdperk dat werd afgesloten vóór 1 oktober 2014, zoals zij uiterlijk op 31 maart 2013 waren goedgekeurd door de algemene vergadering van de vennootschap. De regeling van de « liquidatiereserve » is daarentegen pas van toepassing sinds het aanslagjaar 2015. De reserves die tijdens de boekjaren 2012 en 2013 zijn aangelegd, kwamen dus niet in aanmerking voor een van beide regelingen.

B.2.6. Teneinde de overgang tussen die twee regelingen te verzekeren, heeft de wetgever, bij de in het geding zijnde bepaling, in een « bijzondere liquidatiereserve » voorzien : « Vandaar dat de regering heeft beslist om, voor de vennootschappen die op basis van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen beschouwd worden als kleine vennootschappen, in 2015 een ' anticipatieve heffing ' in te voeren van 10 pct. op de boekhoudkundige winst na belasting, verwezenlijkt in de loop van het boekjaar 2012, en in 2016 een heffing van 10 pct. op de boekhoudkundige winst na belasting verwezenlijkt in de loop van het boekjaar 2013, in de mate waarin deze winst werd opgenomen in een bijzondere liquidatiereserve.

De andere regels inzake liquidatiereserve ingesteld bij de programmawet van 19 december 2014Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 19/12/2014 pub. 29/12/2014 numac 2014021137 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten blijven mutatis mutandis onveranderlijk van toepassing voor de toepassing van deze nieuwe bepaling.

Het betreft dus, zoals voor de twee bepalingen bedoeld in de artikelen 184quater en 537, WIB 92, een facultatief stelsel waarvan de toepassing impliceert, in hoofde van de vennootschappen die ervoor kiezen, dat zij alles moeten opnemen als deel van de betrokken winsten van boekjaar 2012 en van boekjaar 2013 (of van een van deze twee boekjaren) in een bijzondere liquidatiereserve en dat deze vennootschappen respectievelijk in 2015 en in 2016 zich moeten kwijten van een bijzondere aanslag van 10 pct. op deze winsten in de mate waarin ze zullen worden opgenomen in een bijzondere liquidatiereserve voor het boekjaar in de loop waarvan de betaling van de afzonderlijke bijdrage zal worden gestort » (Parl. St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-1125/001, pp. 92-93).

B.3.1. Met de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht de bestaanbaarheid van artikel 541 van het WIB 1992 met de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te onderzoeken, in de interpretatie volgens welke het deel van de boekhoudkundige winst van de jaren 2012 en 2013 dat werd uitgekeerd in de vorm van dividenden tijdens die boekjaren, niet in aanmerking kan komen voor het aanleggen van de bijzondere liquidatiereserve.

B.3.2. Het verwijzende rechtscollege geeft niet aan in welk opzicht de in het geding zijnde bepaling niet bestaanbaar zou zijn met artikel 23 van de Grondwet. In zoverre zij die bepaling beoogt, is de prejudiciële vraag niet ontvankelijk.

B.4. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.5.1. Het verwijzende rechtscollege verzoekt het Hof de situatie van een kleine vennootschap die, tijdens de boekjaren 2012 en 2013, een deel van de belaste winst die tijdens het daarmee overeenstemmende jaar is gemaakt, heeft uitgekeerd aan haar aandeelhouders in de vorm van dividenden, te vergelijken met die van een vennootschap die, tijdens dezelfde boekjaren, aan haar aandeelhouders dividenden heeft uitgekeerd die zijn gehaald uit reserves die zijn samengesteld uit winst die is gemaakt tijdens jaren vóór 2012. Krachtens de in het geding zijnde bepaling, zoals geïnterpreteerd door het verwijzende rechtscollege, kan de eerste vennootschap maar het deel van haar belaste winst dat de uitgekeerde dividenden overschrijdt, gebruiken om de bijzondere liquidatiereserve aan te leggen, terwijl de tweede alle belaste winst die tijdens het beschouwde jaar is gemaakt, zou kunnen gebruiken om de bijzondere liquidatiereserve aan te leggen.

B.5.2. Hoewel de situatie waarmee de eisende vennootschap voor het verwijzende rechtscollege haar eigen situatie wenst te vergelijken, waarschijnlijk zeldzaam is, blijkt niet, in tegenstelling tot hetgeen de Ministerraad aanvoert, dat de vergelijking die door het verwijzende rechtscollege aan het Hof wordt voorgelegd, niet door het Hof kan worden onderzocht.

B.6. Het verschil in behandeling tussen de vennootschappen die zich in de vergeleken situaties bevinden, berust op een objectief criterium, namelijk het feit of zij al dan niet een deel van de belaste winst die tijdens de boekjaren 2012 en 2013 is gemaakt, al dan niet in de vorm van dividenden hebben uitgekeerd. Het Hof dient te onderzoeken of dat criterium pertinent is en of de maatregel geen onevenredige gevolgen heeft voor de vennootschappen die, omdat zij een deel van hun winst hebben uitgekeerd aan hun aandeelhouders of vennoten, de uitgekeerde winst niet meer kunnen gebruiken om een bijzondere liquidatiereserve aan te leggen.

B.7.1. Het in het geding zijnde verschil in behandeling vindt zijn oorsprong in artikel 541, § 1, 5°, en § 2, 5°, van het WIB 1992, in zoverre die bepaling de verplichting oplegt dat het bedrag dat is bestemd voor het aanleggen van de bijzondere liquidatiereserve, nog steeds in de reserves is geboekt bij het begin van het boekjaar waarin de bijzondere aanslag van 10 % wordt betaald. Het verwijzende rechtscollege leidt daaruit af dat de in het geding zijnde bepaling in die zin moet worden geïnterpreteerd dat zij de vennootschappen die gebruik willen maken van de bij artikel 541 van het WIB 1992 geboden mogelijkheid, niet toestaat het deel van hun belaste winst dat zij in de vorm van dividenden hebben uitgekeerd, te boeken in de bijzondere liquidatiereserve, ook al beschikken zij over een bedrag dat afkomstig is uit vroegere reserves die het bedrag van de uitgekeerde winst kunnen compenseren.

B.7.2. De interpretatie van de in het geding zijnde bepaling door het verwijzende rechtscollege wordt bevestigd door een antwoord van de minister van Financiën op een parlementaire vraag : « Het voorgaande in acht genomen, is het duidelijk dat de winsten van het boekjaar verbonden aan het aanslagjaar 2013, die bij de resultaatverwerking van dat jaar worden uitgekeerd, nooit in aanmerking kunnen worden genomen. Die winsten werden immers nooit in de reserves geboekt, zodat zij er uiteraard niet in zijn kunnen behouden blijven. Zij werden overigens reeds uitgekeerd, zodat zij niet meer het voorwerp van een uitkering bij liquidatie kunnen uitmaken.

Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de winsten van het boekjaar verbonden aan het aanslagjaar 2014 » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, CRIV 54, COM 258, p. 45).

B.8.1. Het mechanisme van de liquidatiereserve, ongeacht of het de gewone of de bijzondere liquidatiereserve betreft, maakt het de kleine vennootschappen die ervoor kiezen gebruik te maken van die mogelijkheid, mits een anticipatieve heffing van 10 % wordt betaald, mogelijk om bij de latere vereffening de gereserveerde belaste winst uit te keren in de vorm van liquidatieboni met vrijstelling van belasting of, buiten het geval van de vereffening, in de vorm van voordelig belaste dividenden, op voorwaarde dat die winst gedurende een bepaalde tijd gereserveerd blijft. Dat systeem heeft dus tot gevolg dat een belastingvoordeel in het leven wordt geroepen op de uitkering van winst die gedurende een bepaalde periode in de vennootschap is gebleven.

B.8.2. Ten aanzien van dat doel is het pertinent om het bedrag dat kan worden besteed aan de bijzondere liquidatiereserve die bij de in het geding zijnde bepaling in het leven is geroepen, te beperken tot de winst die tijdens de boekjaren 2012 en 2013 is gereserveerd en gereserveerd is gebleven tot het begin van het boekjaar waarin de bijzondere aanslag wordt betaald en om het deel van de winst dat in de vorm van dividenden werd uitgekeerd, bijgevolg ervan uit te sluiten.

Het deel van de winst dat onmiddellijk werd uitgekeerd in de vorm van dividenden, zal later immers niet meer kunnen worden uitgekeerd, ongeacht of dat in de vorm van dividenden of in de vorm van liquidatieboni geschiedt.

B.9. De in het geding zijnde bepaling heeft geen onevenredige gevolgen voor de vennootschappen die een deel van hun winst tijdens de boekjaren 2012 en 2013 hebben uitgekeerd en die noch het uitgekeerde bedrag, noch een gelijkwaardig bedrag dat uit hun reserves is gehaald, kunnen gebruiken om een bijzondere liquidatiereserve aan te leggen.

Die vennootschappen hebben immers, vóór de invoering van de regeling van de « bijzondere liquidatiereserve », de regeling van de « interne liquidatie », bedoeld in artikel 537 van het WIB 1992, kunnen genieten, die net tot doel had het gevolg van de verhoging van de roerende voorheffing op de liquidatieboni te compenseren voor de vennootschappen die reserves hadden aangelegd die waren bestemd om in die vorm te worden uitgekeerd op het ogenblik van hun vereffening.

Ten slotte, aangezien de in het geding zijnde bepaling, zoals in B.2.6 is vermeld, ertoe strekt de ontstentenis van een regeling inzake « liquidatiereserve » voor de boekjaren 2012 en 2013 te verhelpen, is het systeem dat zij invoert, soortgelijk eraan. Het is bijgevolg redelijk verantwoord dat de « bijzondere liquidatiereserve », net zoals de « liquidatiereserve », enkel kan worden aangelegd door het aanwenden van de boekhoudkundige winst na belasting van het afgesloten boekjaar en niet door middel van oude belaste reserves die in het verleden zijn geaccumuleerd.

B.10. Artikel 541 van het WIB 1992, in die zin geïnterpreteerd dat een belastingplichtige die de boekhoudkundige winst van zijn balansen op 31 december 2012 en op 31 december 2013 heeft uitgekeerd, enkel met aftrek van de uitgekeerde winst een bijzondere liquidatiereserve kon aanleggen ten belope van de boekhoudkundige winst na belasting van de referentieboekjaren, is niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 541 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in die zin geïnterpreteerd dat een belastingplichtige die de boekhoudkundige winst van zijn balansen op 31 december 2012 en op 31 december 2013 heeft uitgekeerd, enkel met aftrek van de uitgekeerde winst een bijzondere liquidatiereserve kon aanleggen ten belope van de boekhoudkundige winst na belasting van de referentieboekjaren, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 17 maart 2022.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux P. Nihoul

^