gepubliceerd op 29 december 2017
Programmawet
25 DECEMBER 2017. - Programmawet (1)
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
TITEL 2. - Sociale bepalingen HOOFDSTUK 1. - Gezondheidszorg Afdeling 1. - Geïnterneerden
Art. 2.In artikel 56, § 3, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd door de wet van 27 december 2004 en gewijzigd door de wetten van 11 juli 2005 en 10 april 2014, worden de woorden "de artikelen 14 en 18 van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten" vervangen door de woorden "artikel 19 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering die geplaatst worden in inrichtingen bedoeld in artikel 3, 4°, d), van de voormelde wet".
Art. 3.In artikel 56, § 3ter, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 december 2013 en gewijzigd bij de wetten van 22 juni 2016 en 11 augustus 2017, worden de woorden "artikel 14 van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers" vervangen door de woorden "artikel 19 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering".
Art. 4.Artikel 56, § 3, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wetten van 11 juli 2005 en 10 april 2014, wordt aangevuld met de volgende zin : "In 2016 respectievelijk 2017 bedraagt deze tegemoetkoming maximum 38 644 226,28 euro respectievelijk 41 793 484 euro.".
Art. 5.In artikel 56 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 juni 2016, wordt paragraaf 3 opgeheven.
Art. 6.Het koninklijk besluit van 22 mei 2005 betreffende het recht op geneeskundige verzorging van geïnterneerden in de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging wordt opgeheven.
Art. 7.Artikel 37quinquies van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt er rekening gehouden met het persoonlijk aandeel dat door de Federale Overheidsdienst Justitie wordt ten laste genomen voor een geplaatste geïnterneerde persoon als bedoeld in artikel 19 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering.".
Art. 8.De artikelen 2 en 3 hebben uitwerking op 1 oktober 2016.
Artikel 4 heeft uitwerking op 1 januari 2016.
De artikelen 5, 6 en 7 treden in werking op 1 januari 2018. Afdeling 2. - Financiering van het verblijf van geïnterneerden in een
psychiatrisch ziekenhuis in bedden die niet onder de toepassing vallen van de wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008
Art. 9.In artikel 37 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt paragraaf 7, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 10 december 2009, vervangen als volgt : "Voor de in artikel 34, 6°, bedoelde verstrekkingen wordt de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging vastgesteld overeenkomstig de bepalingen ter zake van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008. In de andere gevallen worden de tegemoetkomingen, de voorwaarden en de wijze van liquidatie bepaald door de Koning.". Afdeling 3. - Aflevering van geneesmiddelen in ziekenhuizen
Art. 10.In artikel 71ter van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 27 december 2012 en gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : "Vanaf 1 april 2018 wordt de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen voor de biologische geneesmiddelen, zoals gedefinieerd door de richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, en voor de farmaceutische specialiteiten, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevatten, voor dewelke artikel 30, § 3, van de wet van 30 juli 2013 houdende diverse bepalingen, van toepassing is, afgeleverd door een ziekenhuisapotheek, verminderd met 10 %."; 2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : " § 3.Vanaf 1 januari 2018 wordt de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen voor vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), voor dewelke artikel 35ter, § 1, eerste en tweede lid, eventueel met de toepassing van artikel 35quater, van toepassing is, en vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2), die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevatten, afgeleverd door een ziekenhuisapotheek, verminderd met 10 %.
Vanaf 1 januari 2018 wordt de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen voor vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), voor dewelke artikel 35ter, § 1, vijfde lid, van toepassing is, en waarvoor voor alle werkzame bestanddelen de bepalingen van artikel 35ter, § 1, eerste of tweede lid, eventueel met de toepassing van artikel 35quater, reeds toegepast werden, afgeleverd door een ziekenhuisapotheek, verminderd met 10 %.
De ziekenhuizen mogen de vermindering van de verzekeringstegemoetkoming niet ten laste leggen van de rechthebbenden.".
Art. 11.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2018. Afdeling 4. - Beperking van de terugbetaling van geneesmiddelen
waarvoor generische geneesmiddelen beschikbaar zijn tot de goedkoopste specialiteiten
Art. 12.In artikel 35bis, § 2bis, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 13 december 2006 en laatstelijk gewijzigd door de wet van 22 juni 2012, wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidende : "De vergoedingsbasis van een farmaceutische specialiteit die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat als een farmaceutische specialiteit waarvoor de bepalingen van artikel 35quater/1 van toepassing zijn, moet bij de inschrijving van de farmaceutische specialiteit op de lijst bedoeld in paragraaf 1, voldoen aan de voorwaarden om te behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in artikel 35quater/1, geldig op het ogenblik van de inschrijving op de voornoemde lijst.".
Art. 13.In dezelfde wet wordt een artikel 35quater/1 ingevoegd, luidende : "Art. 35quater/1. § 1. De verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging komt enkel tegemoet in de kosten van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), voor dewelke artikel 35ter, § 1, eerste of tweede lid, en § 3, eerste lid, 1°, 2° of 3°, eventueel met de toepassing van artikel 35quater, van toepassing is en de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2), die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevatten, als deze farmaceutische specialiteiten behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten zoals bepaald bij artikel 73, § 2, derde lid, 1°, tweede en derde lid.
Indien de aldus bepaalde groep van de goedkoopste specialiteiten niet minstens drie verschillende specialiteiten bevat, komt de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging ook tegemoet in de kosten van de specialiteiten die niet onbeschikbaar zijn in de zin van artikel 72bis, § 1bis, waarvan de vergoedingsbasis per gebruikseenheid (afgerond op twee cijfers na de komma) de op één na laagste of de op twee na laagste is.
De bepalingen van dit artikel zijn enkel van toepassing voor de in het eerste lid bedoelde vergoedbare farmaceutische specialiteiten die vergoedbaar zijn bij aflevering in een voor het publiek toegankelijke officina.
De bepalingen van dit artikel zijn enkel van toepassing voor de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), voor dewelke artikel 35ter, § 1, eerste of tweede lid, en § 3, eerste lid, 1°, 2° of 3°, eventueel met de toepassing van artikel 35quater, minstens 21 maanden geleden werd toegepast, evenals voor de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2), die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevatten.
De nadere regels om aan te geven dat de in het eerste, tweede, derde en vierde lid bedoelde farmaceutische specialiteiten in aanmerking komen voor een tegemoetkoming door de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, worden vastgesteld door de Koning, rekening houdend met de hierna volgende beginselen.
Ten laatste zes weken vóór respectievelijk 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van elk jaar, stelt de Dienst de lijst op van de farmaceutische specialiteiten die respectievelijk op 1 januari, op 1 april, op 1 juli of op 1 oktober van elk jaar behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid.
Voor de farmaceutische specialiteiten die respectievelijk op 1 januari, op 1 april, op 1 juli of op 1 oktober van elk jaar niet behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, kan de aanvrager respectievelijk vóór 1 december, vóór 1 maart, vóór 1 juni of vóór 1 september van elk jaar, een vrijwillige aanvraag tot vermindering, op niveau buiten bedrijf, van de vergoedingsbasis en/of de prijs indienen, om respectievelijk op 1 januari, op 1 april, op 1 juli of op 1 oktober van elk jaar alsnog te behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid.
Voor de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), voor dewelke artikel 35ter, § 1, eerste of tweede lid, en § 3, eerste lid, 1°, 2° of 3°, eventueel met de toepassing van artikel 35quater, van toepassing is, kan voor de in het zevende lid bedoelde aanvraag tot vermindering voorgestelde verkoopprijs aan publiek rekening gehouden worden met een veiligheidsmarge van 25 %. van de vergoedingsbasis, met dien verstande dat deze veiligheidsmarge niet hoger kan zijn dan 5,00 euro. De in het zevende lid bedoelde aanvraag tot vermindering voorgestelde vergoedingsbasis kan evenwel niet lager zijn, op niveau buiten bedrijf, dan de laagste vergoedingsbasis binnen de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid.
De farmaceutische specialiteiten die bij twee opeenvolgende trimestriële bepalingen van de lijst, bedoeld in het zesde lid, niet behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, en waarvoor de aanvrager geen aanvraag tot vermindering, op niveau buiten bedrijf, van de vergoedingsbasis en/of de prijs ingediend heeft, bedoeld in het zevende lid, worden op de eerste dag van het daaropvolgende trimester van rechtswege geschrapt uit de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, bedoeld in artikel 35bis, § 1. En dit wordt gedurende het trimester dat voorafgaat aan de voornoemde schrapping van rechtswege, aangekondigd op de website van het Instituut. Voor deze farmaceutische specialiteiten kan de aanvrager gedurende het trimester dat voorafgaat aan de voornoemde schrapping van rechtswege, geen vrijwillige aanvragen tot vermindering, op niveau buiten bedrijf, van de vergoedingsbasis en/of de prijs indienen.
Voor de farmaceutische specialiteiten die op grond van de bepalingen van het negende lid, respectievelijk op 1 januari, op 1 april, op 1 juli of op 1 oktober van elk jaar van rechtswege geschrapt worden uit de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, bedoeld in artikel 35bis, § 1, kan de aanvrager vanaf respectievelijk 1 december, 1 maart, 1 juni of 1 september van elk jaar en binnen een periode van 23 maanden na de schrapping van rechtswege, een aanvraag indienen om de farmaceutische specialiteit, zonder rekening te houden met de procedures bepaald bij artikel 35bis, van rechtswege opnieuw in te schrijven in de voornoemde lijst, op de eerste dag van de tweede maand volgend op het indienen van de aanvraag, rekening houdend met de aanpassingen van de vergoedingsvoorwaarden, de van rechtswege verminderingen van de prijs en/of de vergoedingsbasis die van toepassing zouden zijn geweest indien de specialiteit op de voornoemde lijst ingeschreven gebleven was, met dien verstande dat de gevraagde vergoedingsbasis, op niveau buiten bedrijf, voldoet aan de voorwaarden om te behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten, geldig op het ogenblik van de van rechtswege herinschrijving op de voornoemde lijst.
De vrijwillige verminderingen, op niveau buiten bedrijf, van de vergoedingsbasis en/of de prijs en de opnames op of de schrappingen uit de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, bedoeld in artikel 35bis, § 1, van in het eerste, tweede, derde en vierde lid bedoelde farmaceutische specialiteiten, die in werking treden op een andere datum dan deze bedoeld in het zesde lid, worden in rekening gebracht bij de trimestriële bepaling, bedoeld in het zesde lid, van de lijst van de farmaceutische specialiteiten die behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, volgend op hun datum van inwerkingtreding. § 2. Bij wijze van overgang, in afwachting van het besluit bedoeld in § 1, vijfde lid, gelden de hierna volgende modaliteiten.
Ten laatste op 15 januari 2018 stelt de Dienst ter informatie de lijst op van de farmaceutische specialiteiten die op 1 januari 2018 behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in § 1, eerste, tweede, derde en vierde lid.
Ten laatste zes weken vóór 1 april 2018 stelt de Dienst de lijst op van de farmaceutische specialiteiten die op 1 april 2018 behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in § 1, eerste, tweede, derde en vierde lid.
Voor de farmaceutische specialiteiten die op 1 april 2018 niet behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in § 1, eerste, tweede, derde en vierde lid, kan de aanvrager vóór 1 maart 2018, een vrijwillige aanvraag tot vermindering, op niveau buiten bedrijf, van de vergoedingsbasis en/of de prijs indienen, om op 1 april 2018 alsnog te behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in § 1, eerste, tweede, derde en vierde lid.
Voor de farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), voor dewelke artikel 35ter, § 1, eerste of tweede lid, en § 3, eerste lid, 1°, 2° of 3°, eventueel met de toepassing van artikel 35quater, van toepassing is, kan voor de in het vorige lid bedoelde aanvraag tot vermindering voorgestelde verkoopprijs aan publiek rekening gehouden worden met een veiligheidsmarge van 25 % van de vergoedingsbasis, met dien verstande dat deze veiligheidsmarge niet hoger kan zijn dan 5,00 euro. De in het vorige lid bedoelde aanvraag tot vermindering voorgestelde vergoedingsbasis kan evenwel niet lager zijn, op niveau buiten bedrijf, dan de laagste vergoedingsbasis binnen de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in § 1, eerste, tweede, derde en vierde lid.
De farmaceutische specialiteiten die op 1 januari 2018 en op 1 april 2018 niet behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in § 1, eerste, tweede, derde en vierde lid, en waarvoor de aanvrager vóór 1 maart 2018, geen aanvraag tot vermindering, op niveau buiten bedrijf, van de vergoedingsbasis en/of de prijs ingediend heeft, om op 1 april 2018 alsnog te behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in § 1, eerste, tweede, derde en vierde lid, worden op 1 juli 2018 van rechtswege geschrapt uit de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, bedoeld in artikel 35bis, § 1, en dit wordt vanaf 1 april 2018 aangekondigd op de website van het Instituut. Voor deze farmaceutische specialiteiten kan de aanvrager tussen 1 maart 2018 en 31 mei 2018 geen vrijwillige aanvragen tot vermindering, op niveau buiten bedrijf, van de vergoedingsbasis en/of de prijs indienen.
Voor de farmaceutische specialiteiten die op grond van de bepalingen van het zesde lid, op 1 juli 2018 van rechtswege geschrapt worden uit de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, bedoeld in artikel 35bis, § 1, kan de aanvrager vanaf 1 juni 2018 en binnen een periode van 23 maanden na 1 juli 2018, een aanvraag indienen om de farmaceutische specialiteit, zonder rekening te houden met de procedures bepaald bij artikel 35bis, van rechtswege opnieuw in te schrijven in de voornoemde lijst, op de eerste dag van de tweede maand volgend op het indienen van de aanvraag, rekening houdend met de aanpassingen van de vergoedingsvoorwaarden, de van rechtswege verminderingen van de prijs en/of de vergoedingsbasis die van toepassing zouden zijn geweest indien de specialiteit op de voornoemde lijst ingeschreven gebleven was, met dien verstande dat de gevraagde vergoedingsbasis, op niveau buiten bedrijf, voldoet aan de voorwaarden om te behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten, geldig op het ogenblik van de van rechtswege herinschrijving op de voornoemde lijst.
Ten laatste zes weken vóór 1 juli 2018 stelt de Dienst de lijst op van de farmaceutische specialiteiten die op 1 juli 2018 behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in § 1, eerste, tweede, derde en vierde lid.
De vrijwillige verminderingen, op niveau buiten bedrijf, van de vergoedingsbasis en/of de prijs voor en de opnames of de schrappingen uit de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, bedoeld in artikel 35bis, § 1, van in § 1, eerste, tweede, derde en vierde lid bedoelde farmaceutische specialiteiten, die in werking treden op een andere datum dan deze bedoeld in het derde en achtste lid, worden in rekening gebracht bij de trimestriële bepaling, bedoeld in het derde en achtste lid, van de lijst van de farmaceutische specialiteiten die behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten bedoeld in § 1, eerste, tweede, derde en vierde lid, volgend op hun datum van inwerkingtreding.". Afdeling 5. - Goedkoop voorschrijven
Art. 14.In artikel 73, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, gecoördineerd op 14 juli 1994, vervangen bij de wet van 24 december 2002 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 augustus 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid van de bepaling onder 1° van het derde lid, worden de woorden "per verpakkingsgrootte" vervangen door de woorden "per gelijkaardige verpakkingsgrootte zoals gedefinieerd in het laatste lid"; 2° de bepalingen onder 1° van het derde lid wordt aangevuld met een lid, luidende : "De clusters van gelijkaardige verpakkingsgroottes worden gedefinieerd door de verpakkingen als volgt te groeperen : - 28-30 gebruikseenheden, - 31-60 gebruikseenheden, - 61-90 gebruikseenheden, - 91-120 gebruikseenheden."; 3° in het vijfde lid, tweede streepje, wordt het getal "42" vervangen door het getal "50";4° in het vijfde lid, derde streepje, wordt het getal "34" vervangen door het getal "38";5° in het vijfde lid, vierde streepje, wordt het getal "53" vervangen door het getal "67";6° in het vijfde lid, vijfde streepje, wordt het getal "39" vervangen door het getal "48";7° in het vijfde lid, zesde streepje, wordt het getal "46" vervangen door het getal "63";8° in het vijfde lid, zevende streepje, wordt het getal "43" vervangen door het getal "44";9° in het vijfde lid, achtste streepje, wordt het getal "45" vervangen door het getal "56";10° in het vijfde lid, negende streepje, wordt het getal "43" vervangen door het getal "66";11° in het vijfde lid, tiende streepje, wordt het getal "39" vervangen door het getal "46";12° in het vijfde lid, elfde streepje, wordt het getal "65" vervangen door het getal "56";13° in het vijfde lid, twaalfde streepje, wordt het getal "42" vervangen door het getal "65";14° in het vijfde lid, dertiende streepje, wordt het getal "41" vervangen door het getal "48";15° in het vijfde lid, veertiende streepje, wordt het getal "43" vervangen door het getal "49";16° in het vijfde lid, vijftiende streepje, wordt het getal "36" vervangen door het getal "57";17° in het vijfde lid, zestiende streepje, wordt het getal "49" vervangen door het getal "61";18° in het vijfde lid, zeventiende streepje, wordt het getal "42" vervangen door het getal "62";19° in het vijfde lid, achttiende streepje, wordt het getal "16" vervangen door het getal "44";20° in het vijfde lid, negentiende streepje, wordt het getal "43" vervangen door het getal "46";21° in het vijfde lid, twintigste streepje, wordt het getal "24" vervangen door het getal "80";22° in het vijfde lid, eenentwintigste streepje, wordt het getal "34" vervangen door het getal "58";23° in het vijfde lid, tweeëntwintigste streepje, wordt het getal "44" vervangen door het getal "58";24° in het vijfde lid, drieëntwintigste streepje, wordt het getal "29" vervangen door het getal "43";25° in het vijfde lid, vierentwintigste streepje, wordt het getal "44" vervangen door het getal "65";26° in het vijfde lid, vijfentwintigste streepje, wordt het getal "32" vervangen door het getal "40";27° in het vijfde lid, zesentwintigste streepje, wordt het getal "70" vervangen door het getal "91";28° in het vijfde lid, zevenentwintigste streepje, wordt het getal "41" vervangen door het getal "44";29° in het vijfde lid, negenentwintigste streepje, wordt het getal "18" vervangen door het getal "49". Afdeling 6. - Biologische geneesmiddelen
Art. 15.Artikel 30 van de wet van 30 juli 2013 houdende diverse bepalingen, gewijzigd bij de wet van 22 juni 2016 en de wet van 25 december 2016, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met de paragrafen 2 tot 7, luidende : " § 2. Op 1 april 2018, op 1 juli 2018 en op 1 oktober 2018 worden, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.8.1, V.8.7, VII.9, VII.10 en XXII, de prijzen en vergoedingsbasissen van de biologische geneesmiddelen, zoals gedefinieerd door de richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, ingeschreven in de hoofdstukken I, II, IV en VIII van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 35bis, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, waarvan, in de loop van het voorafgaande trimester, elk werkzaam bestanddeel voorkomt in een specialiteit die meer dan achttien jaar geleden voor het eerst vergoedbaar was, verminderd met 15 %, voor zover de bepalingen van dit artikel nog niet zijn toegepast op deze specialiteiten.
Vervolgens worden op 1 januari, op 1 april, op 1 juli en op 1 oktober van elk jaar, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.8.1, V.8.7, VII.9, VII.10 en XXII, de prijzen en vergoedingsbasissen van de biologische geneesmiddelen, zoals gedefinieerd door de richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, ingeschreven in de hoofdstukken I, II, IV en VIII van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 35bis, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, waarvan in de loop van het voorafgaande trimester, elk werkzaam bestanddeel voorkomt in een specialiteit die meer dan achttien jaar geleden voor het eerst vergoedbaar was, verminderd met 15 %, voor zover de bepalingen van dit artikel nog niet zijn toegepast op deze specialiteiten. § 3. Op 1 april 2018, op 1 juli 2018 en op 1 oktober 2018 worden, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.8.1, V.8.7, VII.9, VII.10 en XXII, de prijzen en vergoedingsbasissen van de biologische geneesmiddelen, zoals gedefinieerd door de richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, ingeschreven in de hoofdstukken I, II, IV en VIII van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 35bis, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, waarvoor een farmaceutische specialiteit, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat, op 1 februari, 1 mei of 1 augustus die er vooraf gaat, ingeschreven is op de voornoemde lijst, en niet onbeschikbaar is in de zin van artikel 72bis, § 1bis, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, alsook de prijzen en vergoedingsbasissen van de farmaceutische specialiteiten, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevatten, verminderd met 15 %.
Vervolgens worden op 1 januari, op 1 april, op 1 juli en op 1 oktober van elk jaar, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.8.1, V.8.7, VII.9, VII.10 en XXII, de prijzen en vergoedingsbasissen van de biologische geneesmiddelen, zoals gedefinieerd door de richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, ingeschreven in de hoofdstukken I, II, IV en VIII van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 35bis, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, waarvoor een farmaceutische specialiteit, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat, op 1 november, 1 februari, 1 mei of 1 augustus die er vooraf gaat, ingeschreven is op de voornoemde lijst, en niet onbeschikbaar is in de zin van artikel 72bis, § 1bis, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, alsook de prijzen en vergoedingsbasissen van de farmaceutische specialiteiten, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevatten, verminderd met 15 %.
Op 1 april 2018, op 1 juli 2018 en op 1 oktober 2018, worden de prijzen en vergoedingsbasissen van de biologische geneesmiddelen, zoals gedefinieerd door de richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de farmaceutische specialiteiten, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevatten, ingeschreven in de hoofdstukken I, II, IV en VIII van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 35bis, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, waarvoor overeenkomstig het eerste lid, een nieuwe prijs en vergoedingsbasis vastgesteld wordt, gelijktijdig verminderd volgens de bepalingen van het drieëntwintigste en vijfentwintigste lid van artikel 69 van de wet van 27 april 2005 betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, voor zover de bepalingen van dit artikel nog niet zijn toegepast op deze specialiteiten.
Vervolgens worden telkens op 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van elk jaar de prijzen en vergoedingsbasissen van de biologische geneesmiddelen, zoals gedefinieerd door de richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de farmaceutische specialiteiten, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevatten, ingeschreven in de hoofdstukken I, II, IV en VIII van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 35bis, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, waarvoor overeenkomstig het tweede lid, een nieuwe prijs en vergoedingsbasis vastgesteld wordt, gelijktijdig verminderd volgens de bepalingen van het drieëntwintigste en vijfentwintigste lid van artikel 69 van de wet van 27 april 2005 betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, voor zover de bepalingen van dit artikel nog niet zijn toegepast op deze specialiteiten. § 4. De Koning kan sommige biologische geneesmiddelen vrijstellen van de bij de §§ 2, 3 en 7 bepaalde vermindering. § 5. Als na de vaststelling van de nieuwe prijs en vergoedingsbasis op grond van paragraaf 3 blijkt dat er op de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 35bis, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, geen enkele vergoedbare farmaceutische specialiteit, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat, meer voorkomt die aan de criteria voor de toepassing van paragraaf 3 voldoet, genieten de aanvragers van biologische geneesmiddelen waarvan de vergoedingsbasis is verlaagd op basis van paragraaf 3, van een van de volgende maatregelen : 1° ofwel, wanneer binnen een periode van 24 maanden na de vaststelling van de nieuwe prijs en vergoedingsbasis op grond van paragraaf 3 blijkt dat er op de voornoemde lijst geen enkele vergoedbare farmaceutische specialiteit, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat, meer voorkomt dat aan de criteria voldoet om aanleiding te geven voor de toepassing van paragraaf 3, worden de vergoedingsbasis en de verkoopprijs aan publiek van rechtswege teruggebracht tot een bedrag dat gelijk is aan de oorspronkelijke vergoedingsbasis en verkoopprijs aan publiek, zoals van toepassing vóór de toepassing van de bepalingen van paragraaf 3;2° ofwel, wanneer na een periode van 24 maanden na de vaststelling van de nieuwe vergoedingsbasis op grond van paragraaf 3 blijkt dat er op de voornoemde lijst geen enkele vergoedbare farmaceutische specialiteit, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat, meer voorkomt dat aan de criteria voldoet om aanleiding te geven voor de toepassing van paragraaf 3, worden de vergoedingsbasis en de verkoopprijs aan publiek behouden op het niveau dat ze hadden ten gevolge van de toepassing van paragraaf 3.Wanneer een farmaceutische specialiteit, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat, later opnieuw aanleiding kan geven tot de toepassing van paragraaf 3, worden deze specialiteiten vrijgesteld van de vermindering.
De nadere regels om aan te geven dat een biologisch geneesmiddel is vrijgesteld van de toepassing van paragraaf 3, worden vastgesteld door de Koning. § 6. Indien een biologisch geneesmiddel, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat, die aanleiding zou moeten geven tot de toepassing van paragraaf 3, onbeschikbaar is in de zin van artikel 72bis, § 1bis, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, op het moment van haar inschrijving op de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 35bis, § 1, van dezelfde wet, of indien ze het nadien wordt en dat dit meegedeeld wordt minstens 20 dagen vóór de inwerkingtreding van de nieuwe prijs en vergoedingsbasis vastgelegd in toepassing van paragraaf 3, wordt de vaststelling van de nieuwe prijs en vergoedingsbasis bedoeld in paragraaf 3 uitgesteld ofwel tot de eerste aanpassing van de voornoemde lijst die volgt op het aflopen van de onbeschikbaarheid van het betrokken geneesmiddel, ofwel tot op het moment dat een andere farmaceutische specialiteit, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat, aanleiding geeft tot de toepassing van paragraaf 3.
Indien een biologisch geneesmiddel, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat, die aanleiding zou moeten geven tot de toepassing van paragraaf 3 onbeschikbaar wordt in de zin van artikel 72bis, § 1bis, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, na haar inschrijving op de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 35bis, § 1, van dezelfde wet, en dat dit meegedeeld wordt minder dan 20 dagen vóór de inwerkingtreding van de nieuwe prijs en vergoedingsbasis vastgelegd in toepassing van § paragraaf, zijn de bepalingen van § 5, eerste lid, 1° en 2°, van toepassing, ofwel tot de eerste aanpassing van de voornoemde lijst die volgt op het aflopen van de onbeschikbaarheid van het betrokken geneesmiddel, ofwel tot op het moment dat een andere farmaceutische specialiteit, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat, aanleiding geeft tot de toepassing van paragraaf 3.
Indien het recht tot commercialiseren van het biologisch geneesmiddel, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat, die aanleiding zou moeten geven tot de toepassing van paragraaf 3, betwist wordt naar aanleiding van het aanvoeren van een inbreuk op het octrooi op het voornaamste werkzaam bestanddeel, en indien het bewijs van deze betwisting voorgelegd wordt aan het Instituut minstens 20 dagen vóór de inwerkingtreding van de nieuwe prijs en vergoedingsbasis vastgelegd in toepassing van paragraaf 3, door middel van een afschrift van de gedinginleidende akte die de vorm aanneemt ofwel van een kortgeding, ofwel van een stakingsvordering, dan wordt de vaststelling van de nieuwe prijs en vergoedingsbasis uitgesteld ofwel totdat een uitvoerbare rechterlijke beslissing wordt genomen over de bovenvermelde betwisting die het commercialiseren van de betrokken farmaceutische specialiteit, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat, toestaat, ofwel tot op het moment dat een andere farmaceutische specialiteit, vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, die hetzelfde werkzaam bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat, aanleiding geeft tot de toepassing van paragraaf 3. § 7. Op 1 april 2018 worden de prijs en vergoedingsbasis van de biologische geneesmiddelen waarvoor vóór 1 april 2018 de vermindering voorzien in § 1, tweede lid, werd toegepast, bijkomend en van rechtswege verminderd met 5,56 %.
Ten laatste op 1 februari 2018 stelt het secretariaat van de Commissie Tegemoetkoming geneesmiddelen de lijst vast van de specialiteiten betrokken bij de in deze paragraaf bedoelde verminderingen en deelt deze mee aan de betrokken aanvragers.". Afdeling 7. - Wijzigingen aan de wet van 27 april 2005 betreffende de
beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid
Art. 16.In artikel 69 van de wet van 27 april 2005 betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, gewijzigd bij de wet van 19 december 2008, bij de wet van 23 december 2009, de wet van 29 december 2010, de wet van 17 februari 2012, de wet van 27 december 2012, de wet van 10 april 2014, de wet van 26 december 2015 en de wet van 18 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het achttiende lid wordt vervangen als volgt : "De bepalingen van de leden 14, 15, 16, 17, 22, 23, 24 en 25 worden ook toegepast op de specialiteiten, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, met hetzelfde werkzaam bestanddeel, ingeschreven in de hoofdstukken I, II, IV en VIII van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, bedoeld in artikel 35bis, § 1, van dezelfde wet, na 1 februari 2016, op het ogenblik van hun inschrijving in de voornoemde lijst, voor zover de bepalingen van dit artikel nog niet zijn toegepast op deze specialiteiten."; 2° tussen het eenentwintigste en het tweeëntwintigste lid worden zes leden ingevoegd, luidende : "Op 1 januari 2018, worden de prijzen en vergoedingsbasissen van de specialiteiten, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingeschreven in de hoofdstukken I, II, IV en VIII van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, bedoeld in artikel 35bis, § 1, van dezelfde wet, waarvan, in de loop van het voorafgaande semester, elk werkzaam bestanddeel voorkomt in een specialiteit die meer dan twaalf jaar geleden voor het eerst vergoedbaar was, verminderd met 17 %, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, V.8.7, VII.9, VII.10 en XXII, voor zover de bepalingen van dit artikel nog niet zijn toegepast op deze specialiteiten.
Op 1 april 2018, op 1 juli 2018 en op 1 oktober 2018 en vervolgens telkens op 1 januari, op 1 april, op 1 juli en op 1 oktober van elk jaar, worden de prijzen en vergoedingsbasissen van de specialiteiten, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingeschreven in de hoofdstukken I, II, IV en VIII van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, bedoeld in artikel 35bis, § 1, van dezelfde wet, waarvan, in de loop van het voorafgaande trimester, elk werkzaam bestanddeel voorkomt in een specialiteit die meer dan twaalf jaar geleden voor het eerst vergoedbaar was, verminderd met 17 %, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, V.8.7, VII.9, VII.10 en XXII, voor zover de bepalingen van dit artikel nog niet zijn toegepast op deze specialiteiten.
Op 1 januari 2018, worden de prijzen en vergoedingsbasissen van de specialiteiten, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingeschreven in de hoofdstukken I, II, IV en VIII van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, bedoeld in artikel 35bis, § 1, van dezelfde wet, waarvan, in de loop van het voorafgaande semester, elk werkzaam bestanddeel voorkomt in een specialiteit die meer dan vijftien jaar geleden voor het eerst vergoedbaar was, verminderd met 2,41 %., met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, V.8.7, VII.9, VII.10 en XXII, voor zover de bepalingen van dit artikel nog niet zijn toegepast op deze specialiteiten.
Op 1 april 2018, op 1 juli 2018 en op 1 oktober 2018 en vervolgens telkens op 1 januari, op 1 april, op 1 juli en op 1 oktober van elk jaar, worden de prijzen en vergoedingsbasissen van de specialiteiten, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingeschreven in de hoofdstukken I, II, IV en VIII van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, bedoeld in artikel 35bis, § 1, van dezelfde wet, waarvan, in de loop van het voorafgaande trimester, elk werkzaam bestanddeel voorkomt in een specialiteit die meer dan vijftien jaar geleden voor het eerst vergoedbaar was, verminderd met 2,41 %, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, V.8.7, VII.9, VII.10 en XXII, voor zover de bepalingen van dit artikel nog niet zijn toegepast op deze specialiteiten.
Op 1 januari 2018 worden de prijzen en vergoedingsbasissen van de specialiteiten, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingeschreven in de hoofdstukken I, II, IV en VIII van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, bedoeld in artikel 35bis, § 1, van dezelfde wet, waarvoor overeenkomstig de bepalingen van artikel 35ter of 35quater van dezelfde wet, een nieuwe prijs en vergoedingsbasis vastgesteld wordt, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, V.8.7, VII.9, VII.10 en XXII en met uitzondering van de specialiteiten waarvoor artikel 35ter, § 1, vijfde lid, § 2 of § 2bis, van dezelfde wet van toepassing is, verminderd volgens de bepalingen van het tweeëntwintigste en het vierentwintigste lid van dit artikel, voor zover de bepalingen van dit artikel nog niet zijn toegepast op deze specialiteiten.
Op 1 april 2018, op 1 juli 2018 en op 1 oktober 2018, en vervolgens telkens op 1 januari, op 1 april, op 1 juli en op 1 oktober van elk jaar, worden de prijzen en vergoedingsbasissen van de specialiteiten, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingeschreven in de hoofdstukken I, II, IV en VIII van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, bedoeld in artikel 35bis, § 1, van dezelfde wet, waarvoor overeenkomstig de bepalingen van artikel 35ter of 35quater van dezelfde wet, een nieuwe prijs en vergoedingsbasis vastgesteld wordt, met uitzondering van de specialiteiten die opgenomen zijn in de vergoedingsgroepen I.10.1, I.10.2, V.6.3, V.6.4, V.8.1, V.8.7, VII.9, VII.10 en XXII en met uitzondering van de specialiteiten waarvoor artikel 35ter, § 1, vijfde lid, § 2 of § 2bis, van dezelfde wet van toepassing is, verminderd volgens de bepalingen van het drieëntwintigste en het vijfentwintigste lid van dit artikel, voor zover de bepalingen van dit artikel nog niet zijn toegepast op deze specialiteiten."; 3° in het vierentwintigste lid, dat het dertigste lid wordt, worden de woorden "veertiende of vijftiende" vervangen door de woorden "veertiende, vijftiende, tweeëntwintigste of drieëntwintigste";4° in het vijfentwintigste lid, dat het eenendertigste lid wordt, worden de woorden "veertiende of vijftiende" vervangen door de woorden "veertiende, vijftiende, tweeëntwintigste of drieëntwintigste";5° in het zesentwintigste lid, dat het tweeëndertigste lid wordt, worden de woorden "zestiende of zeventiende" vervangen door de woorden "zestiende, zeventiende, vierentwintigste of vijfentwintigste" en worden de woorden "negende of elfde lid" vervangen door de woorden "negende, elfde, zestiende, zeventiende, vierentwintigste of vijfentwintigste lid";6° in het zevenentwintigste lid, dat het drieëndertigste lid wordt, worden de woorden "zestiende of zeventiende" vervangen door de woorden "zestiende, zeventiende, vierentwintigste of vijfentwintigste";7° in het dertigste lid, dat het zesendertigste lid wordt, worden de woorden "zestiende en zeventiende" vervangen door de woorden "zestiende, zeventiende, tweeëntwintigste, drieëntwintigste, vierentwintigste of vijfentwintigste";8° in het eenendertigste lid, dat het zevenendertigste lid wordt, worden de woorden "zestiende en zeventiende" vervangen door de woorden "zestiende, zeventiende, tweeëntwintigste, drieëntwintigste, vierentwintigste of vijfentwintigste". Afdeling 8. - Aanpassing van de begrotingsdoelstelling
Art. 17.In artikel 40, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vierde lid, worden de woorden "71 788 duizend euro" door de woorden "86 788 duizend euro" vervangen;2° een lid wordt tussen het vierde en het vijfde lid ingevoegd, luidende : "Vanaf 2018 wordt het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling aangepast met het verschil tussen het bedrag van de geraamde inkomsten in toepassing van de compensatieregels bedoeld in artikel 35bis, § 7, en artikel 35septies/2, § 7, zoals opgenomen in de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het jaar waarop de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling betrekking heeft en het bedrag van de geraamde inkomsten in toepassing van de compensatieregels bedoeld in artikel 35bis, § 7, en artikel 35septies/2, § 7, zoals opgenomen in de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het vorige jaar.Indien het bedrag van de geraamde inkomsten in toepassing van de compensatieregels bedoeld in artikel 35bis, § 7, en artikel 35septies/2, § 7, zoals opgenomen in de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het jaar waarop de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling betrekking heeft groter is dan het bedrag van de geraamde inkomsten in toepassing van de compensatieregels bedoeld in artikel 35bis, § 7, en artikel 35septies/2, § 7, zoals opgenomen in de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het vorige jaar, dan wordt de absolute waarde van dat verschil toegevoegd aan de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling. Deze verhoging maakt integraal deel uit van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling. Indien het bedrag van de geraamde inkomsten in toepassing van de compensatieregels bedoeld in artikel 35bis, § 7, en artikel 35septies/2, § 7, zoals opgenomen in de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het jaar waarop de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling betrekking heeft kleiner is dan het bedrag van de geraamde inkomsten in toepassing van de compensatieregels bedoeld in artikel 35bis, § 7, en artikel 35septies/2, § 7, zoals opgenomen in de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het vorige jaar, dan wordt de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling verminderd met de absolute waarde van dat verschil. Deze vermindering maakt integraal deel uit van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling.". Afdeling 9. - Opheffingsbepalingen
Art. 18.Artikel 117 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, wordt opgeheven.
Art. 19.Het koninklijk besluit van 28 september 2003 tot uitvoering van artikel 104quater, § 1, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, wordt opgeheven. Afdeling 10. - Heffingen op de omzet
Art. 20.In artikel 191, eerste lid, 15° novies, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, 21 december 2007, 8 juni 2008, 19 december 2008, 22 december 2008, 23 december 2009, 29 december 2010, 28 december 2011, 27 december 2012, 26 december 2013, 19 december 2014, 26 december 2015 en 25 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Voor 2018 wordt het bedrag van die heffing vastgesteld op 6,73 pct. van de omzet die in 2018 is verwezenlijkt."; 2° in het vijfde lid, laatste zin, wordt het woord "en" vervangen door de vermelding "," en wordt de zin aangevuld als volgt : "en voor 1 mei 2019 voor de omzet die in 2018 is verwezenlijkt."; 3° in het zevende lid, eerste zin, wordt het woord "en" vervangen door de vermelding "," en worden de woorden "en de heffing op de omzet 2018" ingevoegd tussen de woorden "omzet 2017" en de woorden "worden via"; 4° het achtste lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Voor 2018 dienen het in het vorige lid bedoelde voorschot en saldo respectievelijk gestort te worden voor 1 juni 2018 en 1 juni 2019 op rekening van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding van respectievelijk "voorschot heffing omzet 2018 "en "saldo heffing omzet 2018"."; 5° het tiende lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Voor 2018 wordt het voornoemde voorschot bepaald op 6,73 pct.van de omzet die in het jaar 2017 is verwezenlijkt."; 6° het laatste lid wordt aangevuld met de volgende zin : "De ontvangsten die voortvloeien uit de heffing op de omzet 2018 zullen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 2018.".
Art. 21.In artikel 191, eerste lid, 15° duodecies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 23 december 2009 en gewijzigd bij de wetten van 29 december 2010, van 28 december 2011, van 27 december 2012, van 26 december 2013, van 19 december 2014, van 26 december 2015 en van 25 december 2016, wordt het vijfde lid aangevuld met de volgende zin : "Voor 2018 wordt het bedrag van die heffing vastgesteld op 1 pct. van de omzet die in 2018 is verwezenlijkt en het ermee samenhangende voorschot wordt vastgesteld op 1 pct. van de omzet die in 2017 is verwezenlijkt.".
Art. 22.In artikel 191, 15° terdecies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 28 juni 2013 en gewijzigd bij de wetten van 19 december 2014, 26 december 2015 en 25 december 2016, wordt het vijfde lid aangevuld als volgt : "Voor het jaar 2018 worden de percentages van deze weesheffing vastgesteld op 0 pct. voor het deel van de omzet van 0 tot en met 1,5 miljoen euro, op 3 pct. voor het deel van de omzet van 1,5 tot en met 3 miljoen euro en op 5 pct. voor het deel van de omzet groter dan 3 miljoen euro. De percentages, die op de verschillende omzetniveaus toegepast worden om het voorschot 2018 vast te stellen, zijn gelijk aan de percentages die vastgesteld worden voor de weesheffing 2018.". Afdeling 11. - Bijdrage op marketing
Art. 23.In artikel 191, eerste lid, 31°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2012 en gewijzigd bij de wetten van 26 december 2013, 19 december 2014, 26 december 2015 en 25 december 2016 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Voor 2018 wordt de compensatoire bijdrage gehandhaafd."; 2° in het tweede lid worden de woorden "verwezenlijkt in 2016, voor het jaar 2016, en verwezenlijkt in 2017, voor het jaar 2017" vervangen door de woorden "verwezenlijkt in 2016, voor het jaar 2016, verwezenlijkt in 2017, voor het jaar 2017, en verwezenlijkt in 2018, voor het jaar 2018";3° het derde lid wordt aangevuld als volgt : "Het voorschot 2018, vastgesteld op 0,13 pct.van het in 2017 verwezenlijkte omzetcijfer, wordt vóór 1 juni 2018 gestort op rekening van het Rijkinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met de vermelding van "Voorschot compensatoire bijdrage 2018" en het saldo wordt vóór 1 juni 2019 gestort op dezelfde rekening met de vermelding "Saldo compensatoire bijdrage 2018"."; 4° in het vijfde lid wordt het woord "en" opgeheven en wordt de zin aangevuld als volgt : ", en in het boekjaar 2018, voor de bijdrage 2018." Afdeling 12. - Tegemoetkoming voor het Instituut Functieclassificatie
Art. 24.Artikel 59septies van de programmawet van 2 januari 2001, ingevoegd bij de wet van 4 juli 2011, wordt vervangen als volgt : "Dit hoofdstuk voorziet in een tegemoetkoming ten voordele van het Instituut Functieclassificatie om vanaf 2017 een aantal voltijdse equivalenten in dit Instituut te kunnen behouden.".
Art. 25.In artikel 59octies, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 juli 2001, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt : "1° het maximumbudget van de tegemoetkoming en een maximum aantal voltijdse equivalenten vaststellen, evenals de geldende barema's voor deze functies;". Afdeling 13. - Sociaal akkoord - Federale gezondheidsectoren
Art. 26.Artikel 55 van de programmawet van 20 juli 2006, gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, 22 december 2008, 29 december 2010, 19 maart 2013, 10 april 2014 en 18 maart 2016, wordt aangevuld met twee leden, luidende : "In 2017 wordt een bedrag van 25 000 000 euro van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering overgedragen naar het Sectoraal Spaarfonds van de federale sectoren, ten gunste van zowel de werknemers met een arbeidsovereenkomst bij een werkgever van de private sector als bij een werkgever van de publieke sector; de Koning bepaalt de verdeling van dit bedrag tussen beide sectoren op basis van de loonkost van deze werknemers. Deze bedragen worden door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering ten laste gelegd van de begroting van de verzekering voor geneeskundige verzorging van 2017.
Vanaf 2018 worden de bedragen die in uitvoering van het zesde en zevende lid bedoeld zijn voor de werknemers met een arbeidsovereenkomst bij een werkgever van de publieke sector, door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering overgedragen naar het Sectoraal Spaarfonds van de federale sectoren ten gunste van de werknemers met een arbeidsovereenkomst bij een werkgever van de publieke sector.". HOOFDSTUK 2. - Bijzondere sociale zekerheidsbijdrage voor de aanvullende pensioenen Afdeling 1. - Werknemers
Art. 27.In artikel 38, § 3duodecies, A, vijfde lid, van de wet van 29 juni 1981, hersteld bij de wet van 30 september 2017, wordt het percentage "1,5 %" vervangen door het percentage "3 %".
Art. 28.In artikel 38, § 3terdecies, A, vierde lid van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, hersteld bij artikel 5 van de wet van 30 september 2017 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken wordt het percentage "1,5 %" vervangen door het percentage "3 %". Afdeling 2. - Zelfstandigen
Art. 29.In artikel 28, § 1, eerste lid, van de programmawet van 22 juni 2012, hersteld bij de wet van 30 september 2017, wordt het percentage "1,5 %" vervangen door het percentage "3 %".
Art. 30.In artikel 30, § 1, vierde lid, van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 30 september 2017, wordt het percentage "1,5 %" vervangen door het percentage "3 %". Afdeling 3. - Inwerkingtreding
Art. 31.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2018. HOOFDSTUK 3. - Uitbreiding van de flexi-jobs Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 16 november 2015 houdende
diverse bepalingen inzake sociale zaken
Art. 32.In het opschrift van Hoofdstuk 2 van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken wordt het woord "-Horeca" opgeheven.
Art. 33.Artikel 2 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "
Art. 2.Dit hoofdstuk is van toepassing op de werknemers en de werkgevers die ressorteren : 1° onder het paritair comité voor de handel in voedingswaren (PC 119);2° onder het paritair comité voor de zelfstandige kleinhandel (PC 201);3° onder het paritair comité voor de bedienden uit de kleinhandel in voedingswaren (PC 202); 4° onder het paritair subcomité voor de middelgrote levensmiddelenbedrijven (PSC 202.01); 5° onder het paritair comité voor het hotelbedrijf (PC 302);6° onder het paritair comité voor de grote kleinhandelshandelszaken (PC 311);7° onder het paritair comité voor de warenhuizen (PC 312);8° onder het paritair comité voor het kappersbedrijf en de schoonheidszorgen (PC 314);9° onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder een van de bovengenoemde paritaire comités of onder het Waarborg- en Sociaal Fonds bedoeld in het tweede lid. Dit hoofdstuk vindt eveneens toepassing op werkgevers en werknemers die vallen onder het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de bakkerij, banketbakkerij en consumptiesalons bij een banketbakkerij, opgericht in de schoot van het paritair comité voor de voedingsnijverheid (PC 118), subsector voor industriële broodbakkerijen.".
Art. 34.In artikel 3 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 4°, tweede lid, worden de woorden "onder het paritair comité voor het hotelbedrijf (PC 302)" vervangen door de woorden "onder een van de paritaire comités bedoeld in artikel 2, eerste lid, of onder het Waarborg- en Sociaal Fonds als bedoeld in artikel 2, tweede lid"; 2° er wordt een bepaling onder 7° ingevoegd, luidende : "7° : gepensioneerde : de persoon die een pensioen geniet, als bedoeld in artikel 68, § 1, eerste lid, a) en b), van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, met uitzondering van de overgangsuitkering.".
Art. 35.Het opschrift van afdeling 2 van Hoofdstuk 2 van dezelfde wet wordt aangevuld met de woorden "voor de uitoefening van een flexi-job".
Art. 36.Artikel 4 van dezelfde wet wordt aangevuld met de paragrafen 3 en 4, luidende : " § 3. De voorwaarde van 4/5 tewerkstelling in het referentiekwartaal T-3, bedoeld in § 1, is niet van toepassing indien de werknemer in het referentiekwartaal T-2 een gepensioneerde is als bedoeld in artikel 3, 7°. § 4. Worden met gewerkte dagen gelijkgesteld, de dagen gedekt door uitgestelde bezoldiging betaald door de departementen onderwijs van de Gemeenschappen voor tijdelijke werknemers of, voor degenen die hier niet van kunnen genieten, door de werkloosheidsuitkeringen betaald door de RVA met vrijstelling van het zoeken naar werk gedurende de zomervakantie.".
Art. 37.Het opschrift van afdeling 3 van Hoofdstuk 2 van dezelfde wet wordt aangevuld met de woorden "betreffende de uitoefening van een flexi-job".
Art. 38.Het opschrift van afdeling 4 van Hoofdstuk 2 van dezelfde wet wordt aangevuld met de woorden "voor wat betreft de flexi-jobs".
Art. 39.Artikel 24, derde lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "Een registratie overeenkomstig artikel 28/10, § 2, van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen of het gebruik van de apparaten zoals bedoeld bij artikel 164 van de Programmawet van 22 december 1989, vervangen de verplichting tot registratie als bedoeld in het eerste lid.". Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van
de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
Art. 40.In artikel 1ter van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, worden de woorden "onder het paritair comité voor het hotelbedrijf of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf" vervangen door de woorden "onder een van de paritaire comités of onder het Waarborg- en Sociaal Fonds als bedoeld in artikel 2 van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken". Afdeling 3. - Inwerkingtreding
Art. 41.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2018. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers
Art. 42.Artikel 38, § 3septies, eerste lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers wordt vervangen als volgt : "Een solidariteitsbijdrage wordt vastgesteld ten laste van de toegetreden werknemer in de zin van artikel 2, 19°, van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers. Zij is verschuldigd op de uitkering in speciën van de identieke winstpremie in de zin van artikel 2, 7/2°, en op de uitkering in speciën van de gecategoriseerde winstpremie in de zin van artikel 2, 7/3°, van dezelfde wet.".
Art. 43.Artikel 42 treedt in werking op 1 januari 2018. HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 11 december 2003 houdende overname door de Belgische staat van de wettelijke pensioenverplichtingen van de naamloze vennootschap van publiek recht proximus ten opzichte van haar statutair personeel
Art. 44.In artikel 10 van de wet van 11 december 2003 houdende overname door de Belgische Staat van de wettelijke pensioenverplichtingen van de naamloze vennootschap van publiek recht Proximus ten opzichte van haar statutair personeel, gewijzigd bij de wetten van 12 januari 2006, 10 augustus 2015 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In paragraaf 1, worden de woorden "of verminderen" en de woorden "of door deze laatste aan Proximus" opgeheven;2° In paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "of vermindering" opgeheven;3° In paragraaf 2, eerste lid, punt 2, worden de woorden "op het verschil" vervangen door de woorden "op het positieve verschil", worden de woorden "Indien het effectief toegekende rustpensioen hoger is dan het theoretisch pensioen zoals hierboven omschreven" vervangen door "In geval van een positief verschil" en wordt de zin "Indien het effectief toegekende rustpensioen lager is dan het theoretisch pensioen, zal de Federale Pensioendienst de actuele waarde van het verschil verschuldigd zijn aan Proximus" opgeheven. TITEL 3. - Werk HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen
Art. 45.Het opschrift van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen wordt gewijzigd door het volgende opschrift : "Wet betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers".
Art. 46.In artikel 2 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 7° worden de woorden "en/of in de winst" geschrapt;2° tussen de bepalingen onder 7° en 8° worden de punten 7/1°, 7/2° en 7/3° ingevoegd, luidende : "7/1° winstpremie : de premie die wordt toegekend in speciën indien de vennootschap bedoeld in 1° of de groep bedoeld in 5° waarvan de vennootschap bedoeld in 1° deel uitmaakt een deel of het geheel van de winst van een boekjaar wenst toe te kennen aan de werknemers bedoeld in 2°, met uitzondering van de in artikel 32, eerste lid, van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 vermelde natuurlijke personen, waarvan de specifieke modaliteiten overeenstemmen met de voorschriften van deze wet en opgenomen zijn in een beslissing van de gewone of buitengewone algemene vergadering zoals gedefinieerd in Titel IV, Hoofdstuk II van het Wetboek van vennootschappen; 7/2° identieke winstpremie : de winstpremie waarvan het bedrag gelijk is voor alle werknemers of waarvan het bedrag overeenkomt met een gelijk percentage van het loon van alle werknemers; 7/3° gecategoriseerde winstpremie : de winstpremie die aan alle werknemers een bedrag in speciën toekent, waarvan de hoogte van het bedrag afhankelijk is van de verdeelsleutel die wordt toegepast op basis van objectieve criteria die bepaald worden ter uitvoering van artikel 10, § 2, van deze wet;" 3° de bepaling onder 16° wordt opgeheven; 4° de bepaling onder 19° wordt vervangen als volgt : "toegetreden werknemer : de werknemer bedoeld in 2° die toetreedt tot een participatieplan bedoeld in 7° of de werknemer bedoeld in 2° aan wie een winstpremie wordt toegekend als bedoeld in 7/1° ;".
Art. 47.In artikel 6, § 2, van dezelfde wet worden de woorden "en in de winst" geschrapt.
Art. 48.Artikel 9, § 1, 3°, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "3° de keuze van de toekenningswijze(n), die noodzakelijkerwijze in aandelen of deelbewijzen geschiedt;".
Art. 49.Een Hoofdstuk II/1 wordt in dezelfde wet ingevoegd, luidende : "Hoofdstuk II/1. - De winstpremie Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 11/1.Iedere werkgever kan - onverminderd de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en van deze wet - het initiatief nemen tot invoering van een winstpremie.
Art. 11/2.De winstpremie neemt de vorm aan van een identieke of van een gecategoriseerde premie.
Art. 11/3.Voor de toepassing van deze wet mag de winstpremie niet worden ingevoerd ter vervanging of omzetting van loon, premies, voordelen in natura of om het even welk voordeel, of aanvulling van al wat voorafgaat, al dan niet onderworpen aan de sociale zekerheidsbijdragen, voorzien in individuele of collectieve overeenkomsten.
Art. 11/4.Het total bedrag van deelnames in de winst, toegekend aan de werknemers, overeenkomstig de bepalingen van deze wet en bij toepassing van de winstpremie, mag, bij afsluiting van het betreffende boekjaar, de limiet van 30 % van de totale brutoloonmassa niet overschrijden.
Art. 11/5.Artikel 23 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités is niet van toepassing op dit hoofdstuk. Afdeling 2. - De identieke winstpremie
Art. 11/6.§ 1. De beslissing om een identieke winstpremie toe te kennen wordt genomen door de gewone of buitengewone algemene vergadering met een gewone meerderheid van de stemmen. § 2. De notulen van de algemene vergadering waarin de beslissing tot toekenning van een winstpremie wordt opgenomen, bevatten tenminste de volgende vermeldingen : - het identieke bedrag van de winstpremie of het identieke percentage van het loon dat aan de werknemers wordt toegekend; - de berekeningswijze van het loon waarop het percentage wordt vastgelegd indien hiervoor geopteerd wordt; - de toekenningsregels die in aanmerking worden genomen indien voorzien wordt in een anciënniteitsvoorwaarde. Er kan slechts in een anciënniteit van maximaal één jaar worden voorzien. Als de werknemer in dienst genomen werd op basis van opeenvolgende contracten, wordt de vereiste anciënniteit berekend rekening houdende met de samenvoeging van de opeenvolgende contracten; - de berekeningswijze pro rata temporis van het bedrag van de winstpremie in geval van vrijwillige schorsing of beëindiging van de arbeidsovereenkomst, behoudens wegens dringende redenen ten laste van de werknemer.
Art. 11/7.De werkgever informeert de werknemers omtrent de beslissing tot toekenning van een identieke premie. Afdeling 3. - De gecategoriseerde winstpremie
Art. 11/8.Voor de invoering van een gecategoriseerde winstpremie moeten dezelfde modaliteiten worden nageleefd als deze die van toepassing zijn voor de invoering van een participatieplan overeenkomstig Hoofdstuk II van deze wet. In afwijking van de percentages vermeld onder het eerste en tweede streepje van artikel 6, § 2, eerste lid, kan de limiet van 30 % van de totale brutoloonmassa niet worden overschreden.".
Art. 50.In artikel 18 van dezelfde wet worden de woorden "Het participatieplan in de winst, dat" vervangen door de woorden "De winstpremie, die".
Art. 51.Artikel 33 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 52.Artikel 40 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : "
Art. 40.De inbreuken op de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.
De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.".
Art. 53.In het Sociaal Strafwetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een artikel 171/4 wordt ingevoegd, luidende : "Art.171/4. De werknemersparticipatie in de winst of in het kapitaal.
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die niet heeft gehandeld overeenkomstig de verplichtingen voorgeschreven door de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers en zijn uitvoeringsbesluiten.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers."; 2° in artikel 236, eerste lid, wordt tussen het woord "artikelen" en het woord "218", de woorden "171/4," ingevoegd.
Art. 54.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2018 met dien verstande dat de winstpremies zoals bepaald in Hoofdstuk II/1 van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers, ingevoegd bij artikel 49 van deze wet, kunnen worden toegekend op basis van de winst van het boekjaar met afsluitdatum ten vroegste op 30 september 2017. HOOFDSTUK 2. - e-commerce Afdeling 1. - Nachtarbeid in de e-commerce
Art. 55.In artikel 38, § 1, van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : "In afwijking van het eerste lid kan in de ondernemingen waar nachtarbeid is toegestaan op grond van artikel 36, 22° een arbeidsregeling met nachtprestaties worden ingevoerd door het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.". Afdeling 2. - Bijzonder kader nacht- en zondagsarbeid in de e-commerce
Art. 56.Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder "activiteiten van e-commerce" : het uitvoeren van alle logistieke en ondersteunende diensten verbonden aan de elektronische handel van roerende goederen.
Art. 57.§ 1. Onverminderd de mogelijkheid tot invoering volgens de bepalingen van de artikelen 11 en 12 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen, kan in de ondernemingen waar op grond van artikel 36, 22°, van de arbeidswet van 16 maart 1971 nachtarbeid is toegestaan voor activiteiten van e-commerce, voormelde nachtarbeid, die geen arbeidsregeling met nachtprestaties als bedoeld in artikel 38, § 4, van dezelfde wet inhoudt, worden ingevoerd door het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
In afwijking van de artikelen 11 en 12 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen worden de bepalingen van de in het eerste lid bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst, die het arbeidsreglement wijzigen, in het arbeidsreglement ingevoegd vanaf de neerlegging van deze collectieve arbeidsovereenkomst op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. § 2. De eerste paragraaf is slechts van toepassing tussen 1 januari 2018 en 31 december 2019.
Art. 58.§ 1. Onverminderd artikel 38, § 2, van de arbeidswet van 16 maart 1971 kan, in de ondernemingen waar geen vakbondsafvaardiging bestaat en waar op grond van artikel 36, 22°, van de arbeidswet van 16 maart 1971 nachtarbeid is toegestaan voor activiteiten van e-commerce, een arbeidsregeling met nachtprestaties als bedoeld in artikel 38, § 4, van dezelfde wet voor voormelde nachtarbeid worden ingevoerd door het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. De werkgever blijft gehouden de bepalingen van artikel 38, §§ 3 en 5, van de arbeidswet van 16 maart 1971 na te leven.
In afwijking van de artikelen 11 en 12 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen worden de bepalingen van de in het eerste lid bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst, die het arbeidsreglement wijzigen, in het arbeidsreglement ingevoegd vanaf de neerlegging van deze collectieve arbeidsovereenkomst op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. § 2. De eerste paragraaf is slechts van toepassing tussen 1 januari 2018 en 31 december 2019.
Art. 59.§ 1. Onverminderd artikel 38, § 1, tweede lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971 kan, in de ondernemingen waar een vakbondsafvaardiging bestaat en waar op grond van artikel 36, 22°, van de arbeidswet van 16 maart 1971 nachtarbeid is toegestaan voor activiteiten van e-commerce, een arbeidsregeling met nachtprestaties als bedoeld in artikel 38, § 4, van dezelfde wet voor voormelde nachtarbeid worden ingevoerd volgens de bepalingen van de artikelen 11 en 12 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen. De werkgever blijft gehouden de bepalingen van artikel 38, §§ 3 en 5, van de arbeidswet van 16 maart 1971 na te leven. § 2. De eerste paragraaf is slechts van toepassing tussen 1 januari 2018 en 31 december 2019.
Art. 60.§ 1. De arbeidsregeling die op grond van de artikelen 57 tot 59 wordt ingevoerd kan niet verder worden toegepast na 31 december 2019. § 2. In geval van toepassing van de artikelen 57 tot 59, meldt de werkgever, bij toezending van het gewijzigde arbeidsreglement aan de in artikel 21 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen bedoelde sociaal inspecteurs, aan de betrokken sociaal inspecteur dat hij toepassing heeft gemaakt van het onderhavige artikel.
Art. 61.Indien de werkgever vanaf 1 januari 2020 een arbeidsregeling die op grond van de artikelen 57 tot 59 wordt ingevoerd wenst te behouden, kan hij een collectieve arbeidsovereenkomst afsluiten in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, die de ingevoerde arbeidsregeling bestendigt. De werkgever blijft gehouden de bepalingen van artikel 38, §§ 3 en 5, van de arbeidswet van 16 maart 1971 na te leven.
In afwijking van de artikelen 11 en 12 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen worden de bepalingen van de in het eerste lid bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst, die het arbeidsreglement wijzigen, in het arbeidsreglement ingevoegd vanaf de neerlegging van deze collectieve arbeidsovereenkomst op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
Art. 62.Het koninklijk besluit van 13 maart 2016 waarbij nachtarbeid wordt toegestaan voor het uitvoeren van alle werkzaamheden verbonden aan de elektronische handel in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de zelfstandige kleinhandel (PC 201), het Paritair Comité voor de bedienden uit de kleinhandel in voedingswaren (PC 202), het Paritair Comité voor de grote kleinhandelszaken (PC 311) en het Paritair Comité voor de warenhuizen (PC 312) ressorteren, wordt opgeheven.
Art. 63.§ 1. In afwijking van artikel 11 van de arbeidswet van 16 maart 1971, is zondagsarbeid toegestaan voor activiteiten van e-commerce. § 2. De eerste paragraaf is slechts van toepassing tussen 1 januari 2018 en 31 december 2019, behoudens voor de ondernemingen die hun arbeidsregeling met zondagsarbeid bestendigen in toepassing van artikel 64, § 2.
Art. 64.§ 1. De zondagsarbeid toegestaan door artikel 63 wordt ingevoerd in het arbeidsreglement overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 11 en 12 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen of door het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
In afwijking van de artikelen 11 en 12 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen worden de bepalingen van de in het eerste lid bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst, die het arbeidsreglement wijzigen, in het arbeidsreglement ingevoegd vanaf de neerlegging van deze collectieve arbeidsovereenkomst op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
In geval van toepassing van het eerste lid meldt de werkgever, bij toezending van het gewijzigde arbeidsreglement aan de in artikel 21 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen bedoelde sociaal inspecteurs, aan de betrokken sociaal inspecteur dat hij toepassing heeft gemaakt van het onderhavige artikel. § 2. Indien de werkgever vanaf 1 januari 2020 een arbeidsregeling met zondagsarbeid wenst te behouden die op grond van de artikelen 63 en 64, § 1, is ingevoerd, moet hij een collectieve arbeidsovereenkomst afsluiten in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, die de ingevoerde arbeidsregeling met zondagsarbeid bestendigt.
In afwijking van de artikelen 11 en 12 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen worden de bepalingen van de in het eerste lid bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst, die het arbeidsreglement wijzigen, in het arbeidsreglement ingevoegd vanaf de neerlegging van deze collectieve arbeidsovereenkomst op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
Art. 65.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2018. HOOFDSTUK 3. - Activeringsbijdrage
Art. 66.Artikel 38 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 april 2017, wordt aangevuld met een paragraaf 3septdecies, luidende : " § 3septdecies. De werkgevers waarop de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités van toepassing is, en de autonome overheidsbedrijven bedoeld in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven zijn onder de hierna vermelde voorwaarden een bijzondere activeringsbijdrage verschuldigd, die bestemd is voor het Globaal Beheer, voor hun werknemers die geen enkele prestatie leveren tijdens een volledig kwartaal bij dezelfde werkgever, met uitzondering van de wettelijke volledige schorsingen van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, en in het geval van vrijstelling van prestaties tijdens de periode van opzegging als bedoeld in artikel 37 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
De bijdrage is niet verschuldigd voor de werknemers die in een mechanisme van volledige vrijstelling van prestaties gestapt zijn voor 28 september 2017.
Deze is evenmin verschuldigd voor de werknemers die in een mechanisme van volledige vrijstelling van prestaties stappen in toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst van bepaalde duur afgesloten en neergelegd op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg vóór 28 september 2017, of in het geval van de overheidsbedrijven in toepassing van een regeling afgesloten in het paritair comité in de zin van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven vóór 28 september 2017.
Het percentage van de toepasselijke bijdrage wordt bepaald in functie van de leeftijd van de werknemer op het ogenblik waarop zijn werkgever hem van elke prestatie vrijstelt, en deze wordt als volgt berekend : - voor de werknemers die van prestaties vrijgesteld zijn vooraleer de leeftijd van 55 jaar te hebben bereikt, bedraagt de bijdrage 20 pct. van het brutokwartaalloon, met een minimum van 300 euro; - voor de werknemers die van prestaties vrijgesteld zijn na de leeftijd van 55 jaar en vooraleer de leeftijd van 58 jaar te hebben bereikt, bedraagt de bijdrage 18 pct. van het brutokwartaalloon, met een minimum van 300 euro; - voor de werknemers die van prestaties vrijgesteld zijn na de leeftijd van 58 jaar en vooraleer de leeftijd van 60 jaar te hebben bereikt, bedraagt de bijdrage 16 pct. van het brutokwartaalloon, met een minimum van 300 euro; - voor de werknemers die van prestaties vrijgesteld zijn na de leeftijd van 60 jaar en vooraleer de leeftijd van 62 jaar te hebben bereikt, bedraagt de bijdrage 15 pct. van het brutokwartaalloon, met een minimum van 225,60 euro; - voor de werknemers die van prestaties vrijgesteld zijn na de leeftijd van 62 jaar, bedraagt de bijdrage 10 pct. van het brutokwartaalloon, met een minimum van 225,60 euro.
In afwijking van het voorgaande lid, wordt, indien de werknemer gedurende de periode van vrijstelling van prestaties de verplichting had om een opleiding te volgen die georganiseerd wordt door zijn werkgever voor tenminste 15 dagen gedurende een periode van vier opeenvolgende kwartalen, het bijdragepercentage verminderd met 40 pct. gedurende de betreffende vier kwartalen.
De werkgever wordt vrijgesteld van de bijdrage bedoeld in het eerste en vierde lid, indien de werknemer gedurende de eerste vier kwartalen van vrijstelling van prestaties daadwerkelijk een opleiding georganiseerd door zijn werkgever, verplicht heeft gevolgd, waarvan de kostprijs tenminste 20 pct. bedraagt van het brutojaarloon waarop hij voor de vrijstelling van prestaties recht had.
Alle opleidingen worden in aanmerking genomen zoals bedoeld in de artikelen 9, a) en b), en 17 van de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk, evenals de initiële beroepsopleiding.
De werkgever moet het bewijs leveren aan de Algemene Directie van het Toezicht op de Sociale Wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg dat de betreffende werknemer de voornoemde opleiding daadwerkelijk heeft gevolgd. Een maal per jaar stelt deze dienst de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid hiervan in kennis overeenkomstig de modaliteiten te bepalen door de betrokken administraties.
De voornoemde bijdrage is niet verschuldigd wanneer de werknemer die volledig van prestaties werd vrijgesteld gedurende het volledige kwartaal een nieuwe, minstens een derde berekend op basis van en voltijds equivalent, tewerkstelling aanvat, hetzij bij een of meerdere andere werkgever(s), hetzij in de hoedanigheid van zelfstandige.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad overlegd wat wordt verstaan onder het aanvangen van een nieuwe, minstens een derde tewerkstelling in de hoedanigheid van zelfstandige.
De werkgever die aan zijn werknemer een volledige vrijstelling van prestaties heeft verleend, is de voormelde bijdrage opnieuw verschuldigd wanneer en van zodra de werknemer de tewerkstelling of de tewerkstellingen bedoeld in het vorig lid niet langer uitoefent.
De bepalingen van de algemene regeling van de sociale zekerheid der werknemers als bedoeld in de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en in de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, met name wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafbepalingen, het toezicht, de bevoegde rechter ingeval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, zijn van toepassing.".
Art. 67.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2018. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de programmawet van 22 december 1989
Art. 68.In de programmawet van 22 december 1989, wordt een artikel 156/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 156/1.De werkgever die de bepalingen van de artikelen 153 of 154 niet naleeft voor een deeltijdse werknemer met behoud van rechten die een inkomensgarantie-uitkering geniet, is een responsabiliseringsbijdrage verschuldigd van 25 euro per deeltijdse werknemer met behoud van rechten die een inkomensgarantie-uitkering geniet per maand tijdens dewelke deze verplichting niet nageleefd werd. Deze responsabiliseringsbijdrage is voor de RSZ-Globaal Beheer van de werknemers.
Deze responsabiliseringsbijdrage is verschuldigd vanaf de maand waarin voor het eerst het niet aanbieden of het niet bezorgen, bij voorrang, van beschikbare bijkomende uren, werd vastgesteld.
Deze responsabiliseringsbijdrage is verschuldigd totdat de werkgever bijkomende beschikbare uren heeft aangeboden of bezorgd, bij voorrang aan de deeltijdse werknemer die daartoe een aanvraag heeft ingediend conform artikel 153.
Deze responsabiliseringsbijdrage is niet verschuldigd wanneer er gedurende een jaar, te rekenen vanaf de eerste aanvraag tot het bekomen van de inkomensgarantieuitkering door de betrokken deeltijdse werknemer met behoud van rechten, geen bijkomende uren beschikbaar waren in dezelfde functie als uitgeoefend door de betrokken deeltijdse werknemer met behoud van rechten.
De responsabiliseringsbijdrage is ook niet verschuldigd door de werkgevers die bijkomende uren hebben gegeven aan een andere werknemer door het feit dat het gaat om uren die betrekking hebben op prestaties tijdens dezelfde tijdblokken als de prestaties geleverd door de betrokken deeltijdse werknemer met behoud van rechten.
De Koning kan de voorwaarden en de nadere regels voor de vaststelling en de betaling van deze responsabiliseringsbijdrage bepalen.
De bepalingen van de algemene regeling van de sociale zekerheid der werknemers, als bedoeld in de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en in de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, met name wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafbepalingen, het toezicht, de bevoegde rechter ingeval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, zijn van toepassing.
Deze bepaling is van toepassing op de arbeidsovereenkomsten die afgesloten worden vanaf 1 januari 2018.".
TITEL 4. - Financiën HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Art. 69.Het opschrift van titel VII van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, ingevoegd bij de wet van 22 mei 2001, wordt vervangen als volgt : "TITEL VII. - Belasting op de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschap en op de winstpremie voor de werknemers".
Art. 70.In artikel 112 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 mei 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : "Art.112. Er wordt een belasting vastgesteld ten laste van de werknemers op de deelname in het kapitaal van de vennootschap of op de winstpremie voor de werknemers toegekend overeenkomstig de wet van 22 mei 2001 de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers."; 2° in het tweede lid worden de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen" vervangen door de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers".
Art. 71.In artikel 113, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 mei 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt : "1° als het gaat om de winstpremie voor de werknemers, is de belastbare grondslag gelijk aan het bedrag uitbetaald in speciën toegekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers;"; b) in de bepaling onder 3° worden de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen" vervangen door de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers".
Art. 72.In artikel 114 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 mei 2001, worden de woorden "als het een participatie in de winst betreft die deel uitmaakt van een investeringsspaarplan" vervangen door de woorden "als het een winstpremie voor de werknemers is in het kader van een investeringsspaarplan".
Art. 73.In artikel 115, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 mei 2001, worden de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen" vervangen door de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers".
Art. 74.In artikel 116 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 mei 2001, worden de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen" vervangen door de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers".
Art. 75.Artikel 117, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 mei 2001, wordt vervangen als volgt : " § 1. Het belastingtarief is vastgesteld op : - 15 pct. voor de deelnames in het kapitaal; - 15 pct. voor de winstpremies voor de werknemers die in het kader van een investeringsspaarplan zijn toegekend en het voorwerp zijn van een niet achtergestelde lening; - 7 pct. voor de winstpremies voor de werknemers met uitzondering van deze bedoeld in het tarief van 15 pct.".
Art. 76.In artikel 118 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 mei 2001, worden de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen" telkens vervangen door de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers".
Art. 77.Artikel 304bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 22 mei 2001, wordt aangevuld met een lid, luidende : "De toegekende premie bedoeld in artikel 117 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen wordt vermeld op de berekeningsnota die gevoegd is bij het aanslagbiljet inzake personenbelasting van de werknemer.".
Art. 78.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2018. HOOFDSTUK 2. - Niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen
Art. 79.Artikel 2 van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, wordt aangevuld met een tweede en een derde lid, luidende : "De werkgever die overgaat tot een procedure van inlichting en raadpleging met betrekking tot het collectief ontslag met sluiting van de onderneming als bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 24 van 2 oktober 1975 betreffende de procedure van inlichting en raadpleging van de werknemersvertegenwoordigers met betrekking tot het collectief ontslag, is uitgesloten van de toepassing van dit hoofdstuk.
De collectieve arbeidsovereenkomst of de toetredingsakte gesloten in het kader van dit hoofdstuk die van toepassing is op de werkgever bedoeld in het tweede lid van dit artikel blijft van kracht, indien ze is neergelegd ter griffie van de Algemene Directie collectieve arbeidsbetrekkingen van de FOD Werk, Arbeid en Sociaal overleg voor de aankondiging van het collectief ontslag met sluiting van de onderneming.".
Art. 80.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2018. HOOFDSTUK 3. - Uitbreiding van de flexi-jobs
Art. 81.Artikel 38, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 oktober 2017, wordt aangevuld met een lid luidende : "De in het eerste lid, 29°, bedoelde bezoldigingen betaald of toegekend in uitvoering van de flexi-jobarbeidsovereenkomst worden vermeld op de berekeningsnota die gevoegd is bij het aanslagbiljet inzake personenbelasting van de werknemer.".
Art. 82.Artikel 81 is van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2018 worden betaald of toegekend. HOOFDSTUK 4. - Inkomstenbelastingen Afdeling 1. - Werknemersparticipatie in het kapitaal van de
vennootschappen en instelling van een winstpremie voor de werknemers
Art. 83.In artikel 38, § 1, eerste lid, 15°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 22 mei 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "de deelnames in het kapitaal of in de winst" worden vervangen door de woorden "de deelnames in het kapitaal of de winstpremies";2° de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen" worden vervangen door de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers"; 3° de woorden "onderhevig aan de belasting op de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen." worden vervangen door de woorden "onderworpen aan de belasting op de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschap en op de winstpremie voor de werknemers".
Art. 84.In artikel 198, § 1, 12°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 mei 2001, worden de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen" vervangen door de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers".
Art. 85.In artikel 205octies, 4°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 juni 2005, worden de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen" vervangen door de woorden "betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers". Afdeling 2. - Belasting van de inkomsten uit juridische constructies
Art. 86.In artikel 2, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 augustus 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 13° wordt aangevuld met een bepaling onder c), luidende : "c) een overeenkomst, in de mate dat die overeenkomst : - in ruil voor betaling van één of meerdere premies, in de loop van de duurtijd van deze overeenkomst of bij afloop ervan, voorziet in de uitbetaling van de inkomsten die werden verkregen van een in de bepaling onder a) of b) bedoelde juridische constructie, of, in de uitkering van de economische rechten, de aandelen of de activa van een in de bepaling onder a) of b) bedoelde juridische constructie; - in ruil voor de inbreng van de economische rechten, van de aandelen of van de activa van een in de bepaling onder a) of b) bedoelde juridische constructie, in de loop van het contract of bij afloop van het contract, voorziet in de uitbetaling of uitkering van de ingebrachte rechten, aandelen of activa of van de tegenwaarde ervan."; 2° in de paragraaf worden de bepalingen onder 13° /2, 13° /3 en 13° /4 ingevoegd, luidende : "13° /2 Dochterconstructie Onder een dochterconstructie wordt een juridische constructie verstaan waarvan de aandelen of economische rechten geheel of gedeeltelijk worden aangehouden door een andere juridische constructie;13° /3 Moederconstructie Onder een moederconstructie wordt een juridische constructie verstaan die de aandelen of economische rechten geheel of gedeeltelijk aanhoudt van een andere juridische constructie;13° /4 Ketenconstructie Onder een ketenconstructie wordt een geheel van juridische constructies verstaan dat wordt gevormd door een juridische constructie en al haar dochterconstructies. Indien de ketenconstructie een dochterconstructie bevat die eveneens ook een moederconstructie is, maken de dochterconstructies van deze moederconstructie ook deel uit van dezelfde keten van juridische constructies.
De toepassing van het tweede lid wordt herhaald net zolang alle dochterconstructies van de moederconstructies die deel uitmaken van de ketenconstructie in deze ketenconstructie zijn opgenomen."; 3° de bepaling onder 14° wordt aangevuld met een streepje, luidende als volgt : "- hetzij, de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die overeenkomstig artikel 220 aan de rechtspersonenbelasting onderworpen is, die de in 13°, c), bedoelde overeenkomst heeft gesloten en in wiens naam de premie of de premies van deze overeenkomst worden voldaan;"; 4° de bepaling onder 14° /1 wordt opgeheven.
Art. 87.In artikel 5/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 10 augustus 2015 en gewijzigd bij de wet van 26 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het eerste lid vervangen als volgt : " § 1.De inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie zijn belastbaar in hoofde van de rijksinwoner die de oprichter is van de juridische constructie, alsof die rijksinwoner ze rechtstreeks heeft verkregen."; 2° in paragraaf 1 wordt het tweede lid vervangen als volgt : "Indien de juridische constructie een moederconstructie is : - maken, voor de toepassing van deze paragraaf, de inkomsten die werden verkregen door een dochterconstructie van deze moederconstructie, deel uit van de inkomsten die werden verkregen door deze moederconstructie, in verhouding tot het deelnemingspercentage van de voormelde aandelen of de economische rechten van deze moederconstructie in deze dochterconstructie, alsof deze moederconstructie deze inkomsten rechtstreeks heeft verkregen; - zijn de inkomsten die werden uitgekeerd door de dochterconstructie aan de moederconstructie niet belastbaar in hoofde van de oprichter, in de mate en op voorwaarde dat de belastingplichtige heeft aangetoond dat deze inkomsten zijn samengesteld uit inkomsten die in hoofde van een natuurlijke persoon of een in artikel 220 bedoelde rechtspersoon in België hun belastingregime hebben ondergaan."; 3° in paragraaf 1 wordt tussen het tweede en het derde lid drie leden ingevoegd, luidende : "Voor de toepassing van het tweede lid, tweede streepje, worden de oudst verkregen inkomsten geacht eerst te zijn uitgekeerd. Indien meer dan twee juridische constructies een onderdeel zijn van een ketenconstructie is het tweede en het derde lid van toepassing op elke moederconstructie die deel uitmaakt van deze ketenconstructie.
De toepassing van de bepalingen in het tweede lid kan er niet toe leiden dat inkomsten die werden verkregen door een juridische constructie meerdere keren in hoofde van de oprichter van de juridische constructie worden belast."; 4° in paragraaf 1, zesde lid, dat het negende lid wordt, worden de woorden "en in voorkomend geval van de derde begunstigden" vervangen door de woorden "overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf"; 5° in paragraaf 1, wordt het zevende lid dat het tiende lid wordt, vervangen als volgt : "Deze paragraaf is niet van toepassing op de door de juridische constructie betaalde of toegekende inkomsten."; 6° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : " § 2.In het geval van een inbreng van de economische rechten, de aandelen of de activa van een in artikel 2, § 1, 13°, a) of b), bedoelde juridische constructie of in het geval de activa van een in artikel 2, § 1, 13°, a) of b), bedoelde juridische constructie worden overgebracht naar een andere dan in het tweede lid bedoelde staat, worden op het ogenblik dat de inbreng of overdracht is voltooid, de niet uitgekeerde inkomsten van deze juridische constructie geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld aan de rijksinwoner die de oprichter is van deze juridische constructie.
Deze paragraaf is niet van toepassing op overdrachten naar een Staat waarmee België een overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, of een akkoord heeft gesloten inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, of die samen met België deelneemt aan een ander bilateraal of multilateraal gesloten juridisch instrument, op voorwaarde dat deze overeenkomst, dit akkoord of dit juridisch instrument de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden tussen de akkoord sluitende Staten mogelijk maakt."; 7° in paragraaf 3 worden in de inleidende zin, de woorden "of de derde begunstigde" opgeheven;8° in paragraaf 3 wordt de bepaling onder b) vervangen als volgt : "b) in de jaarlijkse aangifte van de inkomstenbelasting verklaart en op eenvoudig verzoek aantoont dat de juridische constructie gevestigd is in een Staat bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, en dat : - de inkomsten van deze juridische constructie in hoofdzaak wordt behaald door de uitoefening van een of meerdere daadwerkelijke economische activiteiten waarbij deze activiteiten het beheer van het privévermogen van de oprichter of van een van de oprichters van deze juridische constructie niet tot doel mogen hebben, en dat; - deze juridische constructie een geheel van lokalen, personeel en uitrusting tot haar beschikking heeft dat in verhouding staat tot de voormelde economische daadwerkelijke activiteiten bedoeld in het eerste streepje.".
Art. 88.In titel 2, hoofdstuk 1, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 5/2 ingevoegd, luidende : "
Art. 5/2.De roerende inkomsten die werden verkregen op een rekening op naam van een vereniging, die geen winsten of baten verkrijgt of die niet onderworpen is aan de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, zijn belastbaar in hoofde van de rijksinwoner die gemachtigd is deze rekening te beheren, alsof deze rijksinwoner deze inkomsten rechtstreeks zou hebben verkregen.
In het geval de rekening wordt beheerd door meerdere personen is elke rijksinwoner belastbaar in verhouding tot het aantal personen dat gemachtigd is deze rekening te beheren.".
Art. 89.In artikel 18, eerste lid, 3°, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 26 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "in artikel 2, § 1, 13°, b), bedoelde" worden opgeheven;2° de woorden "ten gevolge van haar ontbinding of van de totale of gedeeltelijke overdracht van haar activa, die niet op vergeldende wijze is tot stand gekomen" worden vervangen door de woorden "met inbegrip van de inkomsten die worden geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld overeenkomstig artikel 5/1, § 2";3° de woorden "voor het gedeelte dat de door de oprichter ingebrachte activa overschrijdt" worden vervangen door de woorden "in de mate dat de belastingplichtige niet heeft aangetoond dat deze toekenning of betaalbaarstelling, het vermogen van de juridische constructie doet dalen beneden het door de oprichter ingebrachte vermogen".
Art. 90.In artikel 21 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid, wordt de bepaling onder 12°, vervangen als volgt : "12° inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie, in de mate dat wordt aangetoond dat deze inkomsten zijn samengesteld uit door de juridische constructie verkregen inkomsten die reeds in hoofde van een natuurlijke persoon of een in artikel 220 bedoelde rechtspersoon in België hun belastingregime hebben ondergaan;"; b) tussen het eerste lid en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "Voor de toepassing van het eerste lid, 12°, worden de oudst verkregen inkomsten geacht eerst te zijn uitgekeerd.".
Art. 91.In artikel 198, § 1, 10°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 december 2015, worden de woorden "artikel 307, § 1, vijfde lid," telkens vervangen door de woorden "artikel 307, § 1/2, eerste lid,".
Art. 92.Artikel 220 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1994, 22 december 2009, 21 februari 2010 en 18 december 2015, wordt aangevuld met een bepaling onder 4°, luidende : "4° de verenigingen die niet worden bedoeld door de voorgaande bepalingen, die niet onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting, die geen winsten of baten verkrijgen en die voor een termijn van ten minste zes opeenvolgende belastbare tijdperken op de door de Koning bepaalde wijze hebben geopteerd aan de rechtspersonenbelasting te worden onderworpen.".
Art. 93.In artikel 220/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 10 augustus 2015 en gewijzigd bij de wet van 26 december 2015 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het eerste lid vervangen als volgt : " § 1.De inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie zijn belastbaar in hoofde van de in artikel 220 bedoelde rechtspersoon die de oprichter van die juridische constructie is, alsof deze rechtspersoon ze rechtstreeks heeft verkregen."; 2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "artikel 5/1, § 1, derde, vierde, zesde en zevende lid" vervangen door de woorden "artikel 5/1, § 1, tweede tot zevende, negende en tiende lid";3° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : " § 2.In het geval van een inbreng van de economische rechten, de aandelen of de activa van een in de bepaling onder a) of b) bedoelde juridische constructie of in het geval de activa van een juridische constructie worden overgebracht naar een andere staat, worden op het ogenblik dat de inbreng of overdracht is voltooid, de niet uitgekeerde inkomsten van deze juridische constructie geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld aan de in artikel 220 bedoelde rechtspersoon die de oprichter is van deze juridische constructie.
Deze paragraaf is niet van toepassing op de in artikel 5/1, § 2, tweede lid, bedoelde overdrachten.".
Art. 94.In artikel 307 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 1 juli 2016, wordt de paragraaf 1 vervangen door de paragrafen 1 tot 1/4, luidende : " § 1. De aangifte wordt gedaan op een formulier waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en dat wordt uitgereikt door de door de Koning aangewezen dienst. § 1/1. De jaarlijkse aangifte in de personenbelasting moet het volgende vermelden : a) het bestaan van rekeningen van elke aard waarvan de belastingplichtige, zijn echtgenoot, alsmede de kinderen waarvan, overeenkomstig artikel 126, § 4, de inkomsten bij die van de ouders worden gevoegd, op enigerlei ogenblik tijdens het belastbaar tijdperk titularis zijn geweest bij een in het buitenland gelegen bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling, evenals van rekeningen waarvoor deze personen gemachtigd zijn geweest deze, op enigerlei ogenblik tijdens het belastbaar tijdperk, te beheren en waarvan één of meerdere in artikel 5/2 bedoelde verenigingen titularis zijn geweest bij een in het buitenland gelegen bank-, wissel-, krediet- of spaar-instelling, en het land of de landen waar die rekeningen geopend zijn geweest;b) het bestaan van de door de belastingplichtige of zijn echtgenoot alsmede door de kinderen waarover hij overeenkomstig artikel 376 van het Burgerlijk Wetboek het ouderlijk gezag uitoefent, individueel gesloten levensverzekeringsovereenkomsten bij een in het buitenland gevestigde verzekeringsonderneming en van het land of de landen waar deze overeenkomsten afgesloten werden;c) het bestaan van een juridische constructie waarvan de belastingplichtige, zijn echtgenoot of de kinderen waarover hij het ouderlijk gezag uitoefent overeenkomstig artikel 376 van het Burgerlijk Wetboek, hetzij een oprichter van de juridische constructie is, hetzij tijdens het belastbaar tijdperk een dividend of op het even welke wijze enig ander voordeel van een juridische constructie heeft verkregen.d) het aantal leningen bedoeld in artikel 21, eerste lid, 13°, die belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de personenbelasting hebben afgesloten in hun hoedanigheid van kredietgever. Ten laatste gelijktijdig met de indiening van de aangifte waarin het bestaan van in het eerste lid, a, bedoelde buitenlandse rekeningen wordt vermeld, moeten de nummers van die rekeningen, de benaming van de bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling en het land of de landen waar die rekeningen geopend zijn geweest, worden gemeld bij het in artikel 322, § 3, bedoelde centraal aanspreekpunt, tenzij die melding reeds is gebeurd in een vorig aanslagjaar. De Koning bepaalt de nadere regels voor deze mededeling en de bewaringstermijn van de bedoelde gegevens. Het formulier van aangifte in de personenbelasting bevat de nodige rubrieken om het bestaan van buitenlandse rekeningen te melden en om te bevestigen dat de nummers van die rekeningen zijn aangemeld bij het genoemde aanspreekpunt. § 1/2. De belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of, overeenkomstig artikel 227, 2°, aan de belasting van niet-inwoners, zijn gehouden aangifte te doen van alle betalingen die zij rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gedaan aan personen of vaste inrichtingen gevestigd of gelegen in een Staat, op bankrekeningen die worden beheerd door of aangehouden bij één van deze personen of vaste inrichtingen in een Staat, of op bankrekeningen die worden beheerd door of aangehouden bij kredietinstellingen gevestigd of met een vaste inrichting in een Staat die : a) ofwel op het ogenblik waarop de betaling heeft plaatsgevonden, door het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen in belastingaangelegenheden, werd aangemerkt als een Staat die niet effectief of substantieel de standaard op het gebied van de uitwisseling van inlichtingen op verzoek toepast;b) ofwel voorkomt op de lijst van Staten zonder of met een lage belasting. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder Staat verstaan, een door de meerderheid van de leden van de Verenigde Naties erkende onafhankelijke Staat of een deel van deze Staat dat op autonome wijze bevoegd is om de grondslag of het tarief van de vennootschapsbelasting, geheel of gedeeltelijk, te bepalen en wordt onder een Staat zonder of met een lage belasting verstaan een Staat die geen deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte en : - die geen vennootschapsbelasting heft, op inkomsten van binnenlandse oorsprong of van buitenlandse oorsprong of; - waarvan het nominale tarief van de vennootschapsbelasting lager is dan 10 pct. of; - waarvan het tarief van de vennootschapsbelasting dat met de werkelijke belastingdruk op inkomsten van buitenlandse oorsprong overeenstemt lager is dan 15 pct.
De lijst van Staten zonder of met een lage belasting wordt bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Deze lijst wordt herzien bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
De in het eerste lid bedoelde aangifte moet slechts worden gedaan voor zover het totaal van de betalingen die tijdens het belastbaar tijdperk werden gedaan, een minimum bedrag van 100 000 euro bereikt. De aangifte wordt gedaan op een formulier waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en gevoegd bij de in artikel 305, eerste lid, bedoelde aangifte. § 1/3. De jaarlijkse aangifte in de rechtspersonenbelasting vermeldt het bestaan van een juridische constructie hetzij waarvan de belastingplichtige een oprichter is, hetzij waarvan de belastingplichtige tijdens het belastbaar tijdperk een dividend of op het even welke wijze enig ander voordeel heeft verkregen. § 1/4. In het geval in de aangifte in de personenbelasting of de rechtspersonenbelasting het bestaan wordt vermeld van een juridische constructie, worden de volledige naam, de rechtsvorm, het adres en in voorkomend geval het identificatienummer van de juridische constructie vermeld. In het geval het een in artikel 2, § 1, 13°, a), bedoelde juridische constructie betreft, waarvan het bestaan wordt vermeld door de oprichter van de juridische constructie, worden eveneens de naam en het adres van de beheerder van deze juridische constructie vermeld.".
Art. 95.In artikel 315, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 1° worden de woorden "in artikel 307, § 1, tweede tot vierde lid" vervangen door de woorden "in artikel 307, § 1/1, eerste lid,";2° in de bepaling onder 3° worden de woorden "in artikel 307, § 1, negende lid," vervangen door de woorden "in artikel 307, § 1/3,";3° in de bepaling onder 4° worden de woorden "in artikel 307, § 1, tiende lid," vervangen door de woorden "in artikel 307, § 1/4," en worden de woorden "in artikel 21, 13°, " vervangen door de woorden "in artikel 21, eerste lid, 13°, ".
Art. 96.In artikel 322, § 5, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 april 2014, worden de woorden "in artikel 307, § 1, tweede lid," telkens vervangen door de woorden "in artikel 307, § 1/1, eerste lid, a,".
Art. 97.Artikel 344/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 10 augustus 2015, wordt vervangen als volgt : "
Art. 344/1.Indien op grond van vermoedens of andere in artikel 340 bedoelde bewijsmiddelen, en aan de hand van objectieve omstandigheden wordt aangetoond dat een juridische constructie één van de in artikel 344, § 1, tweede lid, bedoelde verrichtingen tot stand heeft gebracht, kan de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt evenmin worden tegengeworpen aan de administratie.
In voorkomend geval kan het in artikel 344, § 1, derde lid, bedoelde tegenbewijs worden geleverd door de oprichter van deze juridische constructie of door de belastingplichtige die tijdens het belastbaar tijdperk een dividend van deze juridische constructie heeft verkregen.
Indien deze oprichter of deze belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de belastbare grondslag en de belastingberekening hersteld overeenkomstig artikel 344, § 1, vierde lid.".
Art. 98.In artikel 445, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 1 juli 2016, worden de woorden "in artikel 307, § 1, vierde, negende en tiende lid," vervangen door de woorden "in artikel 307, § 1/1, eerste lid, c, § 1/3 en § 1/4,".
Art. 99.In artikel 47 van de programmawet van 10 augustus 2015 wordt het tweede en derde lid opgeheven.
Art. 100.De bepalingen onder artikel 86, 4°, artikel 87, 1° en 4° tot 7°, artikel 93, 1° en 3°, en de artikelen 89, 90, 97 en 99 zijn van toepassing op de inkomsten die vanaf 17 september 2017 werden verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie. en, wat de toepassing van de roerende voorheffing betreft, op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf de eerste dag van de maand na die waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekend gemaakt.
De overige bepalingen uit deze afdeling treden in werking op 1 januari 2018. Afdeling 3. - Wijzigingen betreffende de inkomsten uit collectieve
beleggingsinstellingen
Art. 101.In artikel 19bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005, 21 december 2009, 19 mei 2010, 13 december 2012 en 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "collectieve beleggingsinstelling in effecten waarvan meer dan 25 pct.van het vermogen" vervangen door de woorden "instelling voor collectieve belegging waarvan meer dan 10 pct. van het vermogen"; 2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "collectieve beleggingsinstelling in effecten" vervangen door de woorden "instelling voor collectieve belegging";3° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden "collectieve beleggingsinstelling" vervangen door de woorden "instelling voor collectieve belegging";4° in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden "bedoeld in artikel 2, § 1, 3°, a), van het koninklijk besluit van 27 september 2009 tot uitvoering van artikel 338bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992" opgeheven en worden de woorden "collectieve beleggingsinstelling" vervangen door de woorden "instelling voor collectieve belegging";5° in paragraaf 1, vijfde lid, worden de woorden "voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009" vervangen door de woorden "koninklijk besluit van 27 september 2009 tot uitvoering van artikel 338bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992"; 6° in paragraaf 1, zesde lid, worden de woorden "25 pct." vervangen door de woorden "10 pct."; 7° in paragraaf 1, zevende lid, worden de woorden "de collectieve beleggingsinstelling in effecten" vervangen door de woorden "de instelling voor collectieve belegging";8° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "de collectieve beleggingsinstelling in effecten dat belegd is in schuldvorderingen bedoeld in artikel 2, § 1, 3°, a) van het voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009" vervangen door de woorden "de instelling voor collectieve belegging dat belegd is in schuldvorderingen";9° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "collectieve beleggingsinstellingen in effecten" vervangen door de woorden "instellingen voor collectieve belegging";10° in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden "collectieve beleggingsinstelling in effecten" vervangen door de woorden "instelling voor collectieve belegging".
Art. 102.In artikel 265, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 4 april 1995 en gewijzigd bij de wetten van 12 december 1996, 27 december 2005, 27 december 2006 en 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : "3° op de inkomsten bedoeld in artikel 19bis wanneer die worden betaald of toegekend aan belastingplichtigen andere dan diegenen onderworpen aan de personenbelasting;"; b) de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt : "4° door een gemeenschappelijk beleggingsfonds aan zijn deelnemers in de mate dat deze inkomsten voortkomen uit inkomsten als bedoeld in de artikelen 18, 19 en 19bis, en voor zover de beheersvennootschap van instellingen voor collectieve beleggingen voldaan heeft aan de verplichting van artikel 321bis."; c) de bepaling onder 5° wordt opgeheven.
Art. 103.Artikel 101 is van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend voor vanaf 1 januari 2018 verworven rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging.
Artikel 102 treedt in werking op de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad. Afdeling 4. - Activering van spaargelden
Art. 104.In artikel 21, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 juli 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 5° wordt het bedrag "1 250 EUR" vervangen door het bedrag "625 EUR";b) de bepaling onder 6° wordt opgeheven;c) in de bepaling onder 10°, worden de woorden "of dividenden" opgeheven; d) er wordt een bepaling onder 14° ingevoegd, luidende : "14° de eerste schijf van 416,50 EUR van de in artikel 18, eerste lid, 1°, bedoelde dividenden, met uitzondering van dividenden uitgekeerd door juridische constructies of bij toepassing van artikel 5/1 verkregen door tussenkomst van juridische constructies, van dividenden van instellingen voor collectieve belegging en van dividenden die zijn verkregen door tussenkomst van gemeenschappelijke beleggingsfondsen.".
Art. 105.In artikel 171, 3° quinquies, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 25 april 2014, worden de woorden "in artikel 21, 5°, bedoelde" vervangen door de woorden "in artikel 21, eerste lid, 5°, bedoelde".
Art. 106.In artikel 178, § 2, derde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 maart 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001 en de wet van 27 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "met uitzondering van die vermeld in de artikelen 38, § 1, eerste lid, 14°, a, 66bis, derde lid, en 147," worden vervangen door de woorden "met uitzondering van die vermeld in de artikelen 21, eerste lid, 14°, 38, § 1, eerste lid, 6°, a, 66bis, derde lid, en 147,"; 2° het wordt aangevuld met een zin, luidende : "Het in artikel 21, eerste lid, 14°, vermelde bedrag, wordt afgerond tot de hogere of lagere euro naargelang het cijfer van de centen al dan niet 50 bereikt.".
Art. 107.Artikel 185, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 21 juni 2004, wordt aangevuld met de woorden : ", met uitzondering van het gedeelte van de aan natuurlijke personen toegekende dividenden van door de Nationale Raad van Coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen dat niet meer bedraagt dan 125 euro per natuurlijke persoon. Dit bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig artikel 178, § 3, tweede lid.".
Art. 108.In artikel 199 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 26 maart 1999, 13 december 2002, 17 juni 2013, 19 december 2014 en 10 augustus 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "in artikel 21, 5°, 6°, 10°, 11° en 13°, vermelde" worden vervangen door de woorden "in artikel 21, eerste lid, 5°, 6°, 10°, 11° en 13°, vermelde";2° de woorden "in artikel 21, eerste lid, 5°, 6°, 10°, 11° en 13°, vermelde" worden vervangen door de woorden "in artikel 21, eerste lid, 5°, 10°, 11°, 13° en 14°, vermelde".
Art. 109.In artikel 221 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 26 maart 1999, 15 december 2004, 10 augustus 2015 en 26 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 2°, worden de woorden "in artikel 21, 5°, 6° en 10°, vermelde" vervangen door de woorden "in artikel 21, eerste lid, 5°, 6°, en 10°, vermelde" en worden de woorden "in artikel 21, 13°, vermelde"vervangen door de woorden "in artikel 21, eerste lid, 13°, vermelde";2° in het eerste lid, 2°, zoals gewijzigd door de bepaling onder 1°, worden de woorden "in artikel 21, eerste lid, 5°, 6° en 10°, vermelde" vervangen door de woorden "in artikel 21, eerste lid, 5°, 10° en 14°, vermelde";3° in het tweede lid worden de woorden "Artikel 21, 12°, " vervangen door de woorden "Artikel 21, eerste lid, 12°, ".
Art. 110.In artikel 261, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 1° worden de woorden ", met inbegrip van de in artikel 21, eerste lid, 14°, bedoelde inkomstenschijf," gevoegd tussen de woorden "die inkomsten van roerende goederen en kapitalen" en de woorden "en inkomsten als bedoeld in artikel 90, eerste lid, 6° en 11° ";2° in de bepaling onder 2° worden de woorden "met inbegrip van de in artikel 21, eerste lid, 14°, bedoelde inkomstenschijf," gevoegd tussen de woorden "die inkomsten van roerende goederen en kapitalen van buitenlandse oorsprong," en de woorden "van inkomsten van buitenlandse oorsprong als bedoeld in artikel 90, eerste lid, 6° en 11° ".
Art. 111.In artikel 262, 4°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 december 2004 en 26 december 2015, worden de woorden "artikel 21, 8°, "vervangen door de woorden "artikel 21, eerste lid, 8°, ° ".
Art. 112.In artikel 269, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 2012, worden de woorden "in artikel 21, 5°, " telkens vervangen door de woorden "in artikel 21, eerste lid, 5°, ".
Art. 113.In artikel 307 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij artikel 94 van deze wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1/1 wordt aangevuld met de volgende leden : "Wanneer een rijksinwoner artikel 21, eerste lid, 14°, wenst toe te passen voor dividenden waarvoor in toepassing van artikel 261 roerende voorheffing is ingehouden, vraagt hij de verrekening en, desgevallend, de terugbetaling van die roerende voorheffing in zijn aangifte in de personenbelasting voor het belastbare tijdperk waarin die dividenden werden betaald of toegekend.Deze vraag wordt gestaafd met bewijsstukken, die ter beschikking worden gehouden van de administratie.
De Koning bepaalt de manier waarop het in het eerste lid bedoelde bewijs wordt geleverd."; 2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 1/5, luidende : " § 1/5.Wanneer een in artikel 227, 1°, bedoelde niet-inwoner, artikel 21, eerste lid, 14°, wenst toe te passen voor dividenden waarvoor in toepassing van artikel 261 roerende voorheffing is ingehouden en die werden betaald of toegekend in een belastbaar tijdperk waartoe ook inkomsten behoren die hij overeenkomstig de artikelen 232 en 248, §§ 2 en 3, regulariseert in een aangifte in de belasting van niet-inwoners, vraagt hij de verrekening en, desgevallend, de terugbetaling van die roerende voorheffing in zijn aangifte in de belasting van niet-inwoners voor het betreffende belastbare tijdperk. Deze vraag wordt gestaafd met bewijsstukken, die ter beschikking worden gehouden van de administratie.
De Koning bepaalt de manier waarop het in het eerste lid bedoelde bewijs wordt geleverd.".
Art. 114.In artikel 313 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 2012 en gewijzigd bij de wetten van 17 juli 2013, 10 augustus 2015, 26 december 2015 en 25 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 6°, worden de woorden "in artikel 21, 5°, 6°, 10° en 13°, vermelde" vervangen door de woorden "in artikel 21, eerste lid, 5°, 6°, 10° en 13°, vermelde" en worden de woorden "respectievelijk de in het 5°, 10° en 13°, van dat artikel bepaalde grenzen" vervangen door de woorden "de aldaar bepaalde grenzen";2° in het eerste lid, 6°, zoals gewijzigd door het 1°, worden de woorden "in artikel 21, eerste lid, 5°, 6°, 10° en 13° "vervangen door de woorden "in artikel 21, eerste lid, 5°, 10° en 13°, ";3° in het derde lid worden de woorden "De ingehouden roerende voorheffing wordt" vervangen door de woorden "Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 307, § 1/1, derde lid, wordt de roerende voorheffing".
Art. 115.In titel VII, hoofdstuk VII, afdeling I, van hetzelfde Wetboek, wordt tussen artikel 376 en artikel 376bis, een artikel 376/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 376/1.Wanneer een in artikel 227, 1°, bedoelde niet-inwoner, artikel 21, eerste lid, 14°, wenst toe te passen voor dividenden waarvoor in toepassing van artikel 261 roerende voorheffing is ingehouden en die werden betaald of toegekend in een belastbaar tijdperk waarin hij geen inkomsten heeft verkregen die hij overeenkomstig de artikelen 232 en 248, §§ 2 en 3, moet regulariseren in een aangifte in de belasting van niet-inwoners, vraagt hij de terugbetaling van die roerende voorheffing aan de door de Koning aangewezen ambtenaar. Deze vraag tot terugbetaling wordt uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de dividenden werden verkregen, ingediend en wordt gestaafd met een attest van het statuut van niet-inwoner en bewijsstukken.
De Koning bepaalt hoe het in het eerste lid bedoelde bewijs wordt geleverd. De Koning bepaalt tevens de nadere modaliteiten van de aanvraag en de terugbetaling.".
Art. 116.De artikelen 105, 108, 1°, 109, 1° en 3°, 111, 112, en 114, 1°, zijn van toepassing vanaf 30 december 2016.
De artikelen 104, 106, 108, 2°, 109, 2°, 110, 113, 114, 2° en 3°, en 115 zijn van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2018 worden betaald of toegekend. Afdeling 5. - Beperking van de voordelen in verhouding tot de duur van
het belastbare tijdperk
Art. 117.In titel II, hoofdstuk II, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt een afdeling VIII ingevoegd, met als opschrift "Afdeling VIII. Beperking van de voordelen in verhouding tot de duur van het belastbare tijdperk".
Art. 118.In titel II, hoofdstuk II, afdeling VIII, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 117 van deze wet, wordt een artikel 129/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 129/1.Wanneer het belastbare tijdperk om een andere reden dan overlijden niet overeenstemt met een volledig kalenderjaar, worden de in de artikelen 21, eerste lid, 5°, 6° en 10°, 37, tweede lid, 37bis, § 2, 38, § 1, eerste lid, 9°, c, en 17°, 51, 86, eerste lid, 87, tweede lid, 88, eerste lid, en 126, § 2, eerste lid, 4°, vermelde bedragen, na toepassing van artikel 178, evenals de in artikel 38, § 1, eerste lid, 30°, vermelde aantallen uren verminderd in verhouding tot de duur van het belastbare tijdperk uitgedrukt in maanden ten opzichte van 12 maanden.
Om de duur van het belastbare tijdperk uitgedrukt in maanden te bepalen, wordt elke kalendermaand waarvan de vijftiende dag tot het belastbare tijdperk behoort, als een volledige maand in aanmerking genomen.
De overeenkomstig het eerste lid verminderde bedragen worden afgerond op het hogere of lagere veelvoud van 10 euro, naargelang de eenheid al dan niet 5 euro bereikt.
De overeenkomstig het eerste lid verminderde aantallen uren worden afgerond op de hogere eenheid.
Dit artikel is eveneens van toepassing op de bedragen die worden vermeld in de in uitvoering van de artikelen 22, § 3, en 51, vierde lid, genomen bepalingen.".
Art. 119.In artikel 129/1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 118 van deze wet, wordt tussen het derde lid en het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, een lid ingevoegd, luidende : 1° in het eerste lid worden de woorden "artikelen 21, eerste lid, 5°, 6° en 10° " vervangen door de woorden "artikelen 21, eerste lid, 5°, 10° en 14°, "; 2° tussen het derde lid en het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, wordt een lid ingevoegd, luidende : "In afwijking van het derde lid, wordt het in artikel 21, eerste lid, 14°, vermelde bedrag, dat overeenkomstig het eerste lid werd verminderd, afgerond op de hogere of lagere euro, naargelang het cijfer van de centiemen al dan niet 50 bereikt.".
Art. 120.In artikel 154bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 juli 2005 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 november 2015, wordt het achtste lid vervangen als volgt : "De belastingvermindering is niet van toepassing op het overwerk : a) dat in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 30° ; b) waarvoor de belasting op de bezoldiging die erop betrekking heeft, wordt verminderd bij toepassing van de artikelen 155 of 156.".
Art. 121.In titel II, hoofdstuk III, afdeling II, van hetzelfde Wetboek, wordt de onderafdeling III, die een artikel 174/1 bevat, ingevoegd bij de wet van 28 december 2011 en opgeheven bij de wet van 27 december 2012, als volgt hersteld : "Onderafdeling III. - Beperking van de voordelen in verhouding tot de duur van het belastbare tijdperk
Art. 174/1.Wanneer het belastbare tijdperk om een andere reden dan overlijden niet overeenstemt met een volledig kalenderjaar, worden de in de artikelen 131, 132, 133, 134, § 3, eerste lid, en § 4, eerste lid, 6°, 136, 140, tweede lid, 141, 142, tweede lid, 143, 145, tweede lid, 1456, eerste lid, eerste streepje, 1457, § 1, vierde lid, 1458, § 1, tweede lid, 14526, § 3, vierde lid, 14528, § 1, derde lid, 14532, § 1, vierde lid, 14533, § 1, vierde lid, 14534, tweede lid, 1°, en vijfde lid, 147, 151, 152, 171, 1°, i, en 4°, j, en 172, derde lid, vermelde bedragen, desgevallend na toepassing van artikel 178, evenals de in artikel 154 bedoelde maximumbedragen van de wettelijke werkloosheidsuitkering verminderd in verhouding tot de duur van het belastbare tijdperk uitgedrukt in maanden ten opzichte van 12 maanden.
Om de duur van het belastbare tijdperk uitgedrukt in maanden te bepalen, wordt elke kalendermaand waarvan de vijftiende dag tot het belastbare tijdperk behoort, als een volledige maand in aanmerking genomen.
De overeenkomstig het eerste lid verminderde bedragen worden afgerond op het hogere of lagere veelvoud van 10 euro, naargelang de eenheid al dan niet 5 euro bereikt.
In afwijking van het derde lid, worden de in artikel 147 vermelde bedragen en de in artikel 154 bedoelde maximumbedragen van de wettelijke werkloosheidsuitkering, na overeenkomstig het eerste lid te zijn verminderd, afgerond tot de hogere of lagere cent, naargelang het cijfer van de duizendsten al dan niet 5 bereikt.".
Art. 122.In artikel 235, 1°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 2004, worden de woorden "in de artikelen 7 tot 103" vervangen door de woorden "in de artikelen 7 tot 103 en 129/1".
Art. 123.In artikel 243 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het tweede lid worden de woorden ", onder voorbehoud van de volgende afwijkingen :" evenals de bepalingen onder 1° tot 3° opgeheven;b) het derde lid wordt vervangen als volgt : "De artikelen 126 tot 129, 1451, 1° en 4°, 1452 tot 1453, 1457, 14526, § 5, 14532, §§ 2 en 3, 154bis, 157 tot 169, en 171 tot 178/1 zijn eveneens van toepassing, met dien verstande dat : 1° de in artikel 1451, 1°, bedoelde persoonlijke bijdragen en premies slechts in aanmerking worden genomen in de mate dat ze betrekking hebben op in België belastbare beroepsinkomsten die in de aangifte daadwerkelijk worden geregulariseerd overeenkomstig de artikelen 232 en 248, §§ 2 en 3;2° de in artikel 1451, 4°, bedoelde betalingen slechts in aanmerking worden genomen wanneer de vennootschap-werkgeefster tijdens het belastbare tijdperk aan de belastingplichtige bezoldigingen heeft betaald of toegekend die voor hem in België belastbare beroepsinkomsten vormen die in de aangifte daadwerkelijk worden geregulariseerd overeenkomstig de artikelen 232 en 248, §§ 2 en 3;3° voor de toepassing van artikel 154bis, enkel het overwerk waarvoor de bezoldigingen in België belastbare beroepsinkomsten vormen die in de aangifte daadwerkelijk worden geregulariseerd overeenkomstig de artikelen 232 en 248, §§ 2 en 3, in aanmerking wordt genomen;4° voor de toepassing van artikel 178/1, de belastingverminderingen worden aangerekend op de overeenkomstig de artikelen 130, 146 tot 154 en 169 bepaalde belasting; 5° voor de toepassing van de artikelen 1457, § 2, 14526, § 5, 14532, § 2, 157, 158, 165 en 175, onder totale belasting wordt verstaan de overeenkomstig de artikelen 130, 1451, 1° et 4°, 1452, 1453, 1457, § 1, 146 tot 154bis, 169, en 171 tot 178/1, bepaalde belasting.".
Art. 124.In artikel 243/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2015 en 25 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 1° bis wordt vervangen als volgt : "1° bis de in artikel 1451, 1°, bedoelde persoonlijke bijdragen en premies slechts in aanmerking worden genomen in de mate dat ze betrekking hebben op in België belastbare beroepsinkomsten die in de aangifte daadwerkelijk worden geregulariseerd overeenkomstig de artikelen 232 en 248, §§ 2 en 3;"; b) er worden bepalingen onder 2° bis en 2° ter ingevoegd, luidende : "2° bis de in artikel 1451, 4°, bedoelde betalingen slechts in aanmerking worden genomen wanneer de vennootschap-werkgeefster tijdens het belastbare tijdperk aan de belastingplichtige bezoldigingen heeft betaald of toegekend die voor hem in België belastbare beroepsinkomsten vormen die in de aangifte daadwerkelijk worden geregulariseerd overeenkomstig de artikelen 232 en 248, §§ 2 en 3; 2° ter voor de toepassing van de in artikel 154bis, bedoelde belastingvermindering enkel het overwerk waarvoor de bezoldigingen in België belastbare beroepsinkomsten vormen die in de aangifte daadwerkelijk worden geregulariseerd overeenkomstig de artikelen 232 en 248, §§ 2 en 3, in aanmerking worden genomen;".
Art. 125.In artikel 244 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) er wordt een bepaling onder 1° bis ingevoegd, luidende : "1° bis de in artikel 1451, 1°, bedoelde persoonlijke bijdragen en premies slechts in aanmerking worden genomen in de mate dat ze betrekking hebben op in België belastbare beroepsinkomsten die in de aangifte daadwerkelijk worden geregulariseerd overeenkomstig de artikelen 232 en 248, §§ 2 en 3;"; b) er worden bepalingen onder 2° bis en 2° ter ingevoegd, luidende : "2° bis de in artikel 1451, 4°, bedoelde betalingen slechts in aanmerking worden genomen wanneer de vennootschap-werkgeefster tijdens het belastbare tijdperk aan de belastingplichtige bezoldigingen heeft betaald of toegekend die voor hem in België belastbare beroepsinkomsten vormen die in de aangifte daadwerkelijk worden geregulariseerd overeenkomstig de artikelen 232 en 248, §§ 2 en 3; 2° ter voor de toepassing van de in artikel 154bis, bedoelde belastingvermindering enkel het overwerk waarvoor de bezoldigingen in België belastbare beroepsinkomsten vormen die in de aangifte daadwerkelijk worden geregulariseerd overeenkomstig de artikelen 232 en 248, §§ 2 en 3, in aanmerking worden genomen;".
Art. 126.Artikel 244bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 mei 2014, wordt aangevuld met een derde lid, luidende : "Artikel 174/1 is van toepassing op het in het eerste lid vermelde bedrag.".
Art. 127.In artikel 289bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 20 december 1995, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt tussen het eerste en het tweede lid, dat het derde lid wordt, een lid ingevoegd luidende : "Voor de berekening van het belastingkrediet wordt geen rekening gehouden met de vaste activa en de schulden in de mate dat die verband houden met werkzaamheden die inkomsten opbrengen waarvoor artikel 155 of 156 kan worden toegepast."; 2° paragraaf 2, opgeheven bij de wet van 22 juni 2005, wordt hersteld in de volgende lezing : " § 2.Artikel 174/1 is van toepassing op het in paragraaf 1, eerste lid, vermelde bedrag.".
Art. 128.In artikel 289ter, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wet van 19 december 2014, worden de woorden "van artikel 178, § 3, eerste lid, 2°, " vervangen door de woorden "van de artikelen 174/1 en 178, § 3, eerste lid, 2°, ".
Art. 129.In artikel 289ter/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 juni 2011 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de woorden "aan belastingplichtigen" vervangen door de woorden "aan rijksinwoners en niet-inwoners voor wie de belasting overeenkomstig artikel 243/1 of 244 wordt berekend";2° in het derde lid worden de woorden "van artikel 178, § 3, eerste lid, 2°, " vervangen door de woorden "van artikel 174/1 en 178, § 3, eerste lid, 2°, ".
Art. 130.Artikel 539, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wet van 19 december 2014, wordt aangevuld met een zin, luidende : "Artikel 174/1 is van toepassing op diezelfde bedragen.".
Art. 131.De artikelen 117, 118 en 120 tot 130 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2018.
Artikel 119 is van toepassing op de inkomsten die worden verkregen vanaf 1 januari 2018. HOOFDSTUK 5. - Taks op de beursverrichtingen
Art. 132.In artikel 121 van het Wetboek diverse rechten en taksen laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 december 2014 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, 1°, worden de woorden "0,90 per duizend" vervangen door de woorden "1,20 per duizend";2° in paragraaf 1, eerste lid, 2°, worden de woorden "2,70 per duizend" vervangen door de woorden "3,50 per duizend".
Art. 133.In artikel 122, 1°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 december 2014, worden de woorden "0,90, 2,70 per duizend" vervangen door de woorden "1,20, 3,50 per duizend". HOOFDSTUK 6. - Accijnzen Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 3 april 1997
betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak
Art. 134.In artikel 3 van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 1 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : "2° Sigaretten : a) accijns : 40,04 percent van de kleinhandelsprijs; b) bijzondere accijns : 0,00 percent van de kleinhandelsprijs;"; 2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : " § 2.Naast de in § 1, 2° en 3°, bepaalde ad valorem accijns en ad valorem bijzondere accijns worden sigaretten en rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak die hier te lande tot verbruik werden uitgeslagen, onderworpen aan een specifieke accijns en een specifieke bijzondere accijns, die als volgt zijn vastgesteld : a) voor sigaretten : - accijns : 6,8914 euro per 1 000 stuks; - bijzondere accijns : 57,7077 euro per 1 000 stuks; b) voor rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak : - accijns : 0,0000 euro per kilogram; - bijzondere accijns : 42,3465 euro per kilogram."; 3° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : " § 3.Voor de sigaretten mag het totaal van de accijnzen en van de bijzondere accijnzen, geheven overeenkomstig § 1, 2°, en § 2, a), in geen geval minder bedragen dan honderd percent van het totaal van deze accijnzen van toepassing op de gewogen gemiddelde prijs."; 4° paragraaf 4, eerste lid, wordt vervangen als volgt : " § 4.Voor de rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak mag het totaal van de accijnzen en van de bijzondere accijnzen, geheven overeenkomstig § 1, 3°, en § 2, b), in geen geval minder bedragen dan honderd percent van het totaal van deze accijnzen van toepassing op de gewogen gemiddelde prijs.".
Art. 135.In artikel 3 van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, laatstelijk gewijzigd bij artikel 134 van deze wet, wordt paragraaf 2 vervangen als volgt : " § 2. Naast de in § 1, 2° en 3°, bepaalde ad valorem accijns en ad valorem bijzondere accijns worden sigaretten en rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak die hier te lande tot verbruik werden uitgeslagen, onderworpen aan een specifieke accijns en een specifieke bijzondere accijns, die als volgt zijn vastgesteld : a) voor sigaretten : - accijns : 6,8914 euro per 1 000 stuks; - bijzondere accijns : 59,5777 euro per 1 000 stuks; b) voor rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak : - accijns : 0,0000 euro per kilogram; - bijzondere accijns : 48,3083 euro per kilogram.". Afdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 26 december 2015 houdende
maatregelen inzake versterking van jobcreatie en koopkracht
Art. 136.Artikel 118 van de wet van 26 december 2015 houdende maatregelen inzake versterking van jobcreatie en koopkracht, wordt opgeheven.
Art. 137.Artikel 119 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 138.Artikel 120 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 139.In artikel 121 van dezelfde wet, worden het derde tot vijfde lid opgeheven. Afdeling 3. - Wijzigingen van de wet van 21 december 2009 betreffende
het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie
Art. 140.Artikel 7 van de wet van 21 december 2009 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie, gewijzigd bij de wet van 18 december 2015, wordt vervangen als volgt : "
Art. 7.Onverminderd artikel 8 wordt verstaan onder alcoholvrije dranken : a) water, natuurlijk of kunstmatig mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, noch gearomatiseerd alsmede kunstijs van de GN-code 2201;b) water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, al dan niet gearomatiseerd, alsmede andere alcoholvrije dranken van de GN-code 2202, met uitzondering van dranken op basis van melk, van soja of van rijst;c) gearomatiseerd water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, van de GN-code 2202; d) bieren zoals gedefinieerd in artikel 4 van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken, waarvan het alcohol-volumegehalte niet meer bedraagt dan 0,5 % vol.; e) wijn van de GN-codes 2204 en 2205 waarvan het alcoholvolumegehalte niet meer bedraagt dan 1,2 % vol.; f) andere gegiste dranken van de GN-codes 2204 en 2205, alsmede die van de GN-code 2206, waarvan het alcohol-volumegehalte niet meer bedraagt dan 1,2 % vol.; g) de dranken van de GN-code 2208 waarvan het alcoholvolumegehalte niet meer bedraagt dan 1,2 % vol.; h) ongegiste vruchtensappen en ongegiste groentesappen, zonder toegevoegde alcohol, met of zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen van de GN-code 2009;i) elke substantie in om het even welke vorm, die kennelijk bestemd is voor de vervaardiging van de in b) vermelde alcoholvrije dranken, hetzij in kleinhandelsverpakking, hetzij in een verpakking die bestemd is voor de vervaardiging van dergelijke voor gebruik gerede alcoholvrije dranken; j) elke substantie in om het even welke vorm, die kennelijk bestemd is voor de vervaardiging van de in c) vermelde alcoholvrije dranken, hetzij in kleinhandelsverpakking, hetzij in een verpakking die bestemd is voor de vervaardiging van dergelijke voor gebruik gerede alcoholvrije dranken.".
Art. 141.Artikel 13 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2015, wordt vervangen als volgt : "
Art. 13.§ 1. Bij de uitslag tot verbruik hier te lande worden alcoholvrije dranken onderworpen aan een als volgt vastgesteld accijnstarief : a) de in artikel 7, a), bedoelde producten : 0 euro per hectoliter;b) de in artikel 7, b), bedoelde producten : 11,9233 euro per hectoliter;c) de in artikel 7, c), bedoelde producten : 6,8133 euro per hectoliter;d) de in artikel 7, d), bedoelde producten : 3,7519 euro per hectoliter;e) de in artikel 7, e), bedoelde producten : 3,7519 euro per hectoliter;f) de in artikel 7, f), bedoelde producten : 3,7519 euro per hectoliter;g) de in artikel 7, g), bedoelde producten : 3,7519 euro per hectoliter;h) de in artikel 7, h), bedoelde producten : 0 euro per hectoliter;i) de in artikel 7, i), bedoelde substanties : - aangeboden onder vloeibare vorm : 71,5405 euro per hectoliter; - aangeboden onder poeder- of korrelvorm of onder een andere vaste vorm : 119,2343 euro per 100 kg nettogewicht. j) de in artikel 7, j) bedoelde substanties : - aangeboden onder vloeibare vorm : 40,8803 euro per hectoliter; - aangeboden onder poeder- of korrelvorm of onder een andere vaste vorm : 68,1339 euro per 100 kg nettogewicht. § 2. Het volume van de dranken en vloeibare substanties te belasten met de bij paragraaf 1, a) tot en met i), eerste streepje en j), eerste streepje, vastgestelde accijnzen wordt uitgedrukt in hectoliter en in liter, waarbij delen van een liter worden verwaarloosd. Wanneer het te belasten volume kleiner is dan een liter, worden de delen van een deciliter verwaarloosd. § 3. Het gewicht van de substanties aangeboden onder poeder- of korrelvorm of onder een andere vaste vorm te belasten met de bij paragraaf 1, i), tweede streepje en 1, j) tweede streepje, vastgestelde accijnzen wordt uitgedrukt in kilogram, waarbij delen van een kilogram worden verwaarloosd. Wanneer het te belasten gewicht kleiner is dan een kilogram, worden de delen van een hectogram verwaarloosd.". Afdeling 4. - Wijzigingen van de programmawet van 27 december 2004
Art. 142.In artikel 419 van de programmawet van 27 december 2004, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 1 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder a), wordt vervangen door : "a) gelode benzine van de GN-codes 2710 11 31, 2710 11 51 en 2710 11 59 : - accijns : 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijzondere accijns : 393,7887 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijdrage op de energie : 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 ° C;"; 2° de bepaling onder b), wordt vervangen door : "b) ongelode benzine van de GN-code 2710 11 49 : i) met een hoog zwavelgehalte en/of aromatische verbindingen : - accijns : 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijzondere accijns : 356,4177 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijdrage op de energie : 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; ii) met een laag zwavelgehalte en aromatische verbindingen : - accijns : 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijzondere accijns : 340,7080 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijdrage op de energie : 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 ° C;"; 3° de bepaling onder c), wordt vervangen door : "c) ongelode benzine van de GN-codes 2710 11 41 en 2710 11 45 : - accijns : 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijzondere accijns : 340,7080 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijdrage op de energie : 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 ° C;"; 4° de bepaling onder e), i), wordt vervangen door : "e) gasolie van de GN-codes 2710 19 41, 2710 19 45 en 2710 19 49 met een zwavelgehalte van meer dan 10 mg/kg : i) gebruikt als motorbrandstof : - accijns : 198,3148 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijzondere accijns : 340,9734 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijdrage op de energie : 14,8736 euro per 1 000 liter bij 15 ° C;"; 5° de bepaling onder f), i), wordt vervangen door : "f) gasolie van de GN-code 2710 19 41 met een zwavelgehalte van niet meer dan 10 mg/kg : i) gebruikt als motorbrandstof : - accijns : 198,3148 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijzondere accijns : 325,2638 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijdrage op de energie : 14,8736 euro per 1 000 liter bij 15 ° C;".
Art. 143.In artikel 420, § 3, 1°, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 1 juli 2016, worden de woorden "54,5197 euro per 1 000 liter bij 15 ° C" vervangen door de woorden "61,7064 euro per 1 000 liter bij 15 ° C".
Art. 144.In artikel 420, § 3, 2°, iii) van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 1 juli 2016, worden de woorden "48,65 euro per 1 000 liter bij 15 ° C" vervangen door de woorden "55,70 euro per 1 000 liter bij 15 ° C".
Art. 145.In artikel 420, § 3, 2°, iv), van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 1 juli 2016, worden de woorden "3,09 keer" vervangen door de woorden "2,43 keer". Afdeling 5. - Inwerkingtreding
Art. 146.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2018, met uitzondering van artikel 135, dat in werking treedt op 1 januari 2019 en van afdeling 2 die in werking treedt op 31 december 2017.
TITEL 5. - Strijd tegen de fiscale fraude en diverse bepalingen inzake invordering HOOFDSTUK 1. - Strijd tegen de fiscale fraude Enige afdeling. - Inwerkingtreding Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Art. 147.In titel VII, hoofdstuk III, afdeling IV, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt een artikel 333/3 ingevoegd, luidende : "
Art. 333/3.Onverminderd de toepassing van artikel 333, kan de administratie, inzake roerende voorheffing, binnen de aanslagtermijn van artikel 358, § 2, de in dit hoofdstuk bedoelde onderzoekingen verrichten voor de in artikel 358, § 1, 1°, bedoelde jaren.".
Art. 148.In artikel 337 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het tweede en derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "De ambtenaren van de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen, oefenen hun ambt uit wanneer zij tijdens een fiscale controle teneinde de correcte vestiging van de belasting te verzekeren, een beroep doen op de specifieke kennis en de ervaring van de personeelsleden van het Federaal Agentschap van de Schuld, zoals opgericht bij de Wet van 25 oktober 2016 houdende de oprichting van het Federaal Agentschap van de Schuld en opheffing van het Rentefonds."; 2° in het vroegere vierde lid, dat het vijfde lid wordt, worden de woorden "en het derde" ingevoegd tussen de woorden "het tweede" en het woord "lid";3° in het vroegere vijfde lid, dat het zesde lid wordt, wordt het woord "vierde" vervangen door het woord "vijfde". HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de domaniale wet van 22 december 1949
Art. 149.Artikel 4 van de domaniale wet van 22 december 1949, vervangen bij de wet van 1 juli 2016, wordt vervangen als volgt : "
Art. 4.§ 1. Een aanmaning tot betaling, die een uittreksel bevat uit het bijzonder kohier of uit de administratieve uitvoerbare titel met vermelding van de datum van uitvoerbaarverklaring van dit bijzonder kohier of van deze administratieve uitvoerbare titel, of die een afschrift van de uitgifte van de rechterlijke beslissing bevat, wordt aan de schuldenaar verzonden. De aanmaning tot betaling heeft uitwerking vanaf de derde werkdag volgend op haar verzending.
Indien de schuldenaar geen gekende woonplaats in België of in het buitenland heeft, wordt deze aanmaning tot betaling verstuurd naar de procureur des Konings te Brussel. § 2. De niet-fiscale schuldvordering kan niet worden ingevorderd door middelen van tenuitvoerlegging dan na het verstrijken van een termijn van een maand te rekenen vanaf de uitwerkingsdatum van de aanmaning tot betaling bedoeld in paragraaf 1, behalve indien de rechten van de Schatkist in het gedrang komen, in welk geval zij kan worden ingevorderd door middelen van tenuitvoerlegging te rekenen vanaf deze uitwerkingsdatum. § 3. Deze aanmaning tot betaling geldt als ingebrekestelling en doet, vanaf haar uitwerkingsdatum, de moratoire interesten lopen, verschuldigd aan de wettelijke rentevoet in fiscale zaken.
Wanneer een specifieke wettelijke of reglementaire bepaling of de in kracht van gewijsde getreden rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot betaling van de niet-fiscale schuldvordering de moratoire interesten eerder doet lopen, komen de moratoire interesten bedoeld in het eerste lid voor de toekomst in de plaats daarvan te rekenen vanaf de uitwerkingsdatum van de aanmaning tot betaling.
De in het eerste lid bedoelde moratoire interesten worden per kalendermaand berekend op het nog verschuldigde bedrag van de niet-fiscale schuldvordering in hoofdsom, afgerond op het lagere veelvoud van 10 euro; de maand waarin de uitwerkingsdatum van de aanmaning tot betaling valt, wordt niet meegerekend, doch de maand waarin de betaling plaatsvindt, wordt voor een gehele maand geteld. De interesten van een maand worden niet aangerekend wanneer zij geen 5 euro bedragen.".
Art. 150.In artikel 5, § 3, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, wordt het derde lid vervangen als volgt : "De niet-fiscale schuldvordering kan evenwel slechts lastens de medeschuldenaars worden ingevorderd door middelen van tenuitvoerlegging : 1° wanneer hen een aanmaning tot betaling werd verstuurd, die een uittreksel bevat uit het bijzonder kohier of uit de administratieve uitvoerbare titel met vermelding van de datum van uitvoerbaarverklaring van dit bijzonder kohier of van deze administratieve uitvoerbare titel.De aanmaning tot betaling heeft uitwerking vanaf de derde werkdag volgend op haar verzending.
Indien de schuldenaar geen gekende woonplaats in België of in het buitenland heeft, wordt deze aanmaning tot betaling verstuurd naar de procureur des Konings te Brussel. 2° na het verstrijken van een termijn van een maand vanaf de uitwerkingsdatum van de aanmaning tot betaling bedoeld in 1°, behalve indien de rechten van de Schatkist in het gedrang komen.".
Art. 151.In artikel 9, paragraaf 2, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, worden de woorden "de kennisgeving" vervangen door de woorden "de uitwerkingsdatum". HOOFDSTUK 3. - Centralisatie van de betalingen van bepaalde fiscale en niet-fiscale schulden Afdeling 1. - De betalingen op de financiële rekening "Inning en
Invordering" van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen
Art. 152.§ 1. In afwijking van de aanrekeningregels die bepaald zijn in de fiscale wetboeken en de uitvoeringsbesluiten ervan, mag een persoon, wanneer hij verschillende fiscale en niet-fiscale schulden verschuldigd is waarvan de betaling moet gebeuren op de financiële rekening "Inning en Invordering" van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, meedelen welke schuld hij wil aanzuiveren ofwel bij elke betaling die hij verricht via het elektronische platform van de Federale Overheidsdienst Financiën, ofwel wanneer hij het voorafgaand aan zijn betaling aanvraagt bij de daartoe door de Koning aangewezen dienst.
De aanrekening van de betaling op elk van de schulden die de persoon overeenkomstig het eerste lid wenst te vereffenen, wordt niettegenstaande elke andersluidende mededeling van deze persoon en onverminderd de toepassing van artikel 23 van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, in de onderstaande volgorde uitgevoerd : 1° op de door de Federale Overheidsdienst Financiën gemaakte kosten van alle aard;2° op de nalatigheidsinteresten;3° op de verhogingen en de fiscale of administratieve geldboeten;4° op de nog verschuldigde schuld in hoofdsom. § 2. Bij gebrek aan deze mededeling, worden de betalingen die om welke reden dan ook worden verricht op de financiële rekening bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, en die op naam van die persoon geregistreerd zijn, naar keuze van de bevoegde ambtenaar aangerekend, onder voorbehoud : a) dat, onverminderd de toepassing van artikel 23, 1° en 2°, van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, de betalingen bij voorrang worden aangerekend op de door de Federale Overheidsdienst Financiën gemaakte kosten van alle aard, ongeacht de schulden waarop ze betrekking hebben;b) dat, onverminderd de toepassing van a) en van artikel 23, 3° tot 6°, van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, de aanrekening van de betaling op elk van de schulden die de bevoegde ambtenaar wil aanzuiveren, in de volgende volgorde wordt uitgevoerd : eerst op de nalatigheidsinteresten, vervolgens op de verhogingen en de fiscale of administratieve geldboeten en ten slotte op de nog verschuldigde schuld in hoofdsom. § 3. De financiële rekening "Inning en Invordering" bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt vastgelegd door de Koning. Afdeling 2. - Wijziging van het Wetboek diverse rechten en taksen, van
de domaniale wet van 22 december 1949 en van de Programmawet (II) van 27 december 2006
Art. 153.Artikel 2031 van het Wetboek diverse rechten en taksen, vervangen bij de wet van 19 december 2006, wordt vervangen als volgt : "
Art. 2031.De Koning bepaalt de wijze van betaling van de diverse rechten en taksen.".
Art. 154.Artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949, vervangen bij de programmawet van 1 juli 2016, wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : " § 3. De Koning bepaalt de wijze van betaling van de niet-fiscale schuldvorderingen.".
Art. 155.In artikel 6 van de programmawet (II) van 27 december 2006, gewijzigd bij de wet van 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen (II), wordt het tweede lid vervangen als volgt : "Behalve voor wat de betalings- en inningsprocedure betreft, worden de besluiten die genomen worden in toepassing van het vorig lid bij wet bekrachtigd binnen vierentwintig maanden volgend op de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.". Afdeling 3. - Uitbreiding van artikel 334 van de programmawet van 27
december 2004
Art. 156.Artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004, vervangen bij de wet van 25 december 2016, wordt vervangen als volgt : "
Art. 334.§ 1. Elke som die aan een persoon moet worden teruggegeven of betaald door de Federale Overheidsdienst Financiën, door de Rijksdienst voor sociale zekerheid of door een andere federale overheidsdienst of staatsorganisme, kan zonder formaliteit en naar keuze van de bevoegde ambtenaar, onverminderd de toepassing van paragraaf 6, worden aangewend ter betaling van de door deze persoon verschuldigde sommen waarvan de inning en de invordering, door of krachtens een bepaling met kracht van wet, worden verzekerd door de Federale Overheidsdienst Financiën of door de Rijksdienst voor sociale zekerheid. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde aanwending zonder formaliteit omvat elke terug te geven of te betalen som, ongeacht de aard : 1° hetzij in het kader van de toepassing van de belastingwetten die onder de bevoegdheid van de Federale Overheidsdienst Financiën vallen, of van wetten, al dan niet belastingwetten, waarbij de inning en de invordering verzekerd worden door die Federale Overheidsdienst;2° hetzij in het kader van de toepassing van wetten op de sociale zekerheid die onder de bevoegdheid vallen van de Rijksdienst voor sociale zekerheid of waarbij de inning en de invordering verzekerd worden door deze instelling;3° hetzij in het kader van de toepassing van wetten die onder de bevoegdheid vallen van een andere Federale Overheidsdienst of staatsorganisme;4° hetzij krachtens de bepalingen van het burgerlijk recht met betrekking tot de onverschuldigde betaling;5° hetzij krachtens een uitvoerbare rechterlijke beslissing uitgesproken in het kader van rechtsvorderingen die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met de toepassing van voorgaande wetten. § 3. In afwijking van paragraaf 2, is de in paragraaf 1 bedoelde aanwending zonder formaliteit echter uitgesloten wanneer het gaat om sommen die moeten worden teruggegeven of betaald : 1° hetzij in toepassing van een overeenkomst met een Federale Overheidsdienst of met een staatsorganisme;2° hetzij in toepassing van het statuut van het personeel van de Federale Overheidsdiensten of dat van staatsorganismen;3° hetzij die van eenzelfde aard zijn als de sommen bedoeld in de artikelen 1409, 1409bis en 1410 van het Gerechtelijk Wetboek. § 4. De in paragraaf 1 bedoelde aanwending zonder formaliteit wordt beperkt tot het niet-betwiste gedeelte van de schuldvorderingen op deze persoon.
Bovendien, kan de bevoegde ambtenaar, voor het betwiste deel van de schuldvorderingen op deze persoon, overgaan tot de aanwending zonder formaliteiten bedoeld in paragraaf 1 als bewarende titel indien de betwiste schuldvorderingen het voorwerp hebben uitgemaakt van een uitvoerbare titel. § 5. Dit artikel blijft van toepassing in geval van beslag, overdracht, samenloop of een insolvabiliteitsprocedure. § 6. De aanwendingsvolgorde wordt in een toetredingsovereenkomst met de betrokken diensten of organismen vastgelegd, ongeacht de voorrechten die verbonden zijn aan de schuldvorderingen waarvan de inning en de invordering worden verzekerd door de Federale Overheidsdienst Financiën of door de Rijksdienst voor sociale zekerheid.".
Art. 157.Dit hoofdstuk treedt in werking op de door de Koning te bepalen datum, en ten laatste op 1 januari 2019.
TITEL 6. - Buitenlandse Zaken ENIG HOOFDSTUK. - Oprichting van een administratieve dienst met boekhoudkundige autonomie belast met Consulaire Zaken
Art. 158.Binnen de Directie-generaal Consulaire Zaken van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, wordt een administratieve dienst met boekhoudkundige autonomie belast met consulaire zaken opgericht, overeenkomstig artikel 77 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, die bevoegd is voor : - het beheer van de Belgische paspoorten; - het beheer van de visa; - het beheer van de identiteitskaarten voor Belgen in het buitenland; - het treffen van alle maatregelen die de Belgen ingeschreven in de consulaire registers toelaten deel te nemen aan de in België uitgeschreven en georganiseerde verkiezingen; - consulaire hulpverlening; - het beheer van de in het Consulair Wetboek bedoelde registers, repertoria, akten en attesten; - het beheer van de legalisaties.
Art. 159.In de programmawet van 27 december 2005 worden de volgende artikelen opgeheven : 1° artikel 14, gewijzigd bij de wet van 21 december 2013;2° de artikelen 15 en 16. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 25 december 2017.
FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL De Minister van Werk, K.. PEETERS De Minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, M. DE BLOCK De Minister van Pensioenen, D. BACQUELAINE De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) : Stukken : 54 2746 Integraal verslag : 21 december 2017.