gepubliceerd op 22 februari 2019
Uittreksel uit arrest nr. 3/2019 van 23 januari 2019 Rolnummer: 6699 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 25 december 2016 tot wijziging van de artikelen 4 en 243/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingesteld d Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)
Uittreksel uit arrest nr. 3/2019 van 23 januari 2019 Rolnummer: 6699 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 30/12/2016 numac 2016003477 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van de artikelen 4 en 243/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 type wet prom. 25/12/2016 pub. 03/10/2017 numac 2017013293 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 4 en 243/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. - Duitse vertaling type wet prom. 25/12/2016 pub. 29/12/2016 numac 2016003483 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole Wet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2017 type wet prom. 25/12/2016 pub. 30/12/2016 numac 2016009669 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de rechtspositie van de gedetineerden en van het toezicht op de gevangenissen en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten tot wijziging van de artikelen 4 en 243/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingesteld door de vzw « Ligue des familles » en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 juni 2017 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 juni 2017, is beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 30/12/2016 numac 2016003477 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van de artikelen 4 en 243/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 type wet prom. 25/12/2016 pub. 03/10/2017 numac 2017013293 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 4 en 243/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. - Duitse vertaling type wet prom. 25/12/2016 pub. 29/12/2016 numac 2016003483 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole Wet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2017 type wet prom. 25/12/2016 pub. 30/12/2016 numac 2016009669 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de rechtspositie van de gedetineerden en van het toezicht op de gevangenissen en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten tot wijziging van de artikelen 4 en 243/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 december 2016) door de vzw « Ligue des familles », de vzw « Ligue des Droits de l'Homme », de vzw « Coordination et Initiatives pour et avec les Réfugiés et Etrangers », de stichting van openbaar nut « Belgisch Comité voor UNICEF », de vzw « Bureau d'Accueil et de Défense des Jeunes », de vzw « ATD Vierde Wereld België » en de vzw « Défense des Enfants - International - Belgique - Branche francophone (D.E.I. Belgique) », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. M. Lys en Mr. E. Traversa, advocaten bij de balie te Brussel. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden wet en de context ervan B.1. De artikelen 2 tot 4 van de wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 30/12/2016 numac 2016003477 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van de artikelen 4 en 243/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 type wet prom. 25/12/2016 pub. 03/10/2017 numac 2017013293 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 4 en 243/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. - Duitse vertaling type wet prom. 25/12/2016 pub. 29/12/2016 numac 2016003483 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole Wet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2017 type wet prom. 25/12/2016 pub. 30/12/2016 numac 2016009669 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de rechtspositie van de gedetineerden en van het toezicht op de gevangenissen en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten tot wijziging van de artikelen 4 en 243/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna: de wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 30/12/2016 numac 2016003477 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van de artikelen 4 en 243/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 type wet prom. 25/12/2016 pub. 03/10/2017 numac 2017013293 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 4 en 243/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. - Duitse vertaling type wet prom. 25/12/2016 pub. 29/12/2016 numac 2016003483 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole Wet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2017 type wet prom. 25/12/2016 pub. 30/12/2016 numac 2016009669 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de rechtspositie van de gedetineerden en van het toezicht op de gevangenissen en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten) bepalen: «
Art. 2.Artikel 4 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, wordt aangevuld met een bepaling onder 4°, luidende: ' 4° de natuurlijke personen ingeschreven in het wachtregister overeenkomstig artikel 1, § 1, eerste lid, 2°, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, met uitzondering van de personen die vóór hun inschrijving in het wachtregister hun zetel van fortuin reeds in België hadden gevestigd en van de echtgenoten van belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de personenbelasting voor zover die echtgenoten zich niet in één van de in artikel 126, § 2, eerste lid, 1° tot 3° vermelde gevallen bevinden '.
Art. 3.In artikel 243/1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/05/2014 pub. 28/05/2014 numac 2014003239 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting als bedoeld in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet-inwoners en tot wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet type wet prom. 08/05/2014 pub. 30/06/2015 numac 2015000338 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting als bedoeld in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet-inwoners en tot wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. - Duitse vertaling sluiten en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015, wordt een bepaling onder 1°bis ingevoegd, luidende: ' 1°bis het in artikel 134, § 3, vermelde belastingkrediet niet wordt verleend aan een in artikel 4, 4°, bedoelde persoon voor wie de gronden van belastbaarheid in de belasting van niet-inwoners om een andere reden dan overlijden vóór 31 december zijn weggevallen of voor wie die gronden van belastbaarheid na 1 januari zijn ontstaan; '.
Art. 4.Deze wet is van toepassing met ingang van het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk dat aanvangt op 1 januari 2017 ».
B.2.1. Artikel 3 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna: het WIB 1992) bepaalt: « De rijksinwoners zijn onderworpen aan de personenbelasting ».
B.2.2. Artikel 2, § 1, van hetzelfde Wetboek bepaalt: « Voor de toepassing van dit Wetboek, van de bijzondere wetsbepalingen op het stuk van de inkomstenbelastingen en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten hebben de volgende termen de betekenis die is bepaald in dit artikel. 1° Rijksinwoners Onder rijksinwoners worden verstaan: a) de natuurlijke personen die: - hun woonplaats in België hebben gevestigd; - wanneer ze geen woonplaats hebben in België, de zetel van hun fortuin in België hebben gevestigd; b) de Belgische diplomatieke ambtenaren en consulaire beroepsambtenaren die in het buitenland zijn geaccrediteerd, alsmede hun inwonende gezinsleden;c) de andere leden van Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten in het buitenland die hun werkzaamheden in het buitenland uitoefenen in een land waarvan zij geen onderdaan zijn of waar zij niet duurzaam verblijf houden, alsmede hun inwonende gezinsleden, daaronder niet begrepen consulaire ereambtenaren;d) de andere ambtenaren, vertegenwoordigers en afgevaardigden van de Belgische Staat, van de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten, of van een Belgisch publiekrechtelijk lichaam, die de Belgische nationaliteit bezitten en hun werkzaamheden buitenslands uitoefenen in een land waar zij niet duurzaam verblijf houden. De vestiging van de woonplaats of van de zetel van het fortuin in België wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Evenwel worden, behoudens tegenbewijs, geacht hun woonplaats in België te hebben gevestigd de natuurlijke personen die in het Rijksregister van de natuurlijke personen zijn ingeschreven.
Voor gehuwden die zich niet in één van de in artikel 126, § 2, eerste lid, vermelde gevallen bevinden, wordt de belastingwoonplaats bepaald door de plaats waar het gezin is gevestigd. 2° Gehuwden en echtgenoten - wettelijk samenwonenden De wettelijk samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwden, en een wettelijk samenwonende wordt gelijkgesteld met een echtgenoot.3° Gemeenschappelijke aanslag Onder gemeenschappelijke aanslag wordt verstaan de vestiging van één aanslag ten name van de beide echtgenoten of de beide wettelijk samenwonenden.4° Kinderen Onder kinderen wordt verstaan de afstammelingen van de belastingplichtige en die van zijn echtgenoot, alsmede de kinderen die hij volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft. [...] ».
B.2.3. Artikel 2 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen bepaalt: « In het Rijksregister worden ingeschreven: 1° de personen die ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters of in de vreemdelingenregisters gehouden in de gemeenten;2° de personen die ingeschreven zijn in de registers gehouden in de diplomatieke zendingen en de consulaire posten in het buitenland;3° de personen die ingeschreven zijn in het wachtregister bedoeld in artikel 1, eerste lid, 2°, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. Ieder persoon krijgt bij zijn eerste inschrijving in het Rijksregister een identificatienummer. De Koning bepaalt volgens welke regels dat nummer wordt samengesteld ».
Artikel 1 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (hierna: de wet van 19 juli 1991) bepaalt: « § 1. In elke gemeente worden gehouden: 1° bevolkingsregisters waarin ingeschreven worden op de plaats waar zij hun hoofdverblijfplaats gevestigd hebben, ongeacht of zij er aanwezig dan wel tijdelijk afwezig zijn, de Belgen en de vreemdelingen die toegelaten of gemachtigd zijn om voor een langere termijn dan drie maanden in het Rijk te verblijven, die gemachtigd zijn zich er te vestigen, of die om een andere reden ingeschreven worden overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met uitzondering van de vreemdelingen die zijn ingeschreven in het in 2° bedoelde register evenals de personen bedoeld in artikel 2bis van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen; De personen die zich vestigen in een woning waarin permanente bewoning niet is toegelaten om redenen van veiligheid, gezondheid, urbanisme of ruimtelijke ordening, zoals vastgesteld door de daartoe bevoegde gerechtelijke of administratieve instantie, kunnen enkel door de gemeente voorlopig worden ingeschreven in de bevolkingsregisters. Hun inschrijving blijft voorlopig zolang de hiertoe bevoegde gerechtelijke of administratieve instantie geen beslissing of maatregel heeft genomen om een einde te maken aan de aldus geschapen onregelmatige toestand. De voorlopige inschrijving neemt een einde zodra de personen de woning hebben verlaten of een einde wordt gesteld aan de onrechtmatige toestand. 2° een wachtregister waarin worden ingeschreven op de plaats waar zij hun hoofdverblijfplaats gevestigd hebben, de vreemdelingen die een asielaanvraag indienen en die niet in een andere hoedanigheid in de bevolkingsregisters zijn ingeschreven. [...] ».
B.3. Sinds de wijziging ervan bij artikel 2 van de bestreden wet, bepaalt artikel 4 van het WIB 1992: « Aan de personenbelasting zijn niet onderworpen: 1° de buitenlandse diplomatieke ambtenaren en de consulaire beroepsambtenaren die in België zijn geaccrediteerd alsmede hun inwonende gezinsleden;2° op voorwaarde van wederkerigheid, de andere leden van buitenlandse diplomatieke zendingen en consulaire posten in België, alsmede hun inwonende gezinsleden, mits de betrokkenen de Belgische nationaliteit niet bezitten of niet duurzaam verblijf houden in België;3° op voorwaarde van wederkerigheid, de ambtenaren, vertegenwoordigers en afgevaardigden van vreemde Staten of van staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan of van een buitenlands publiekrechtelijk lichaam mits de betrokkenen de Belgische nationaliteit niet bezitten of niet duurzaam verblijf houden in België en hun diensten niet verstrekken in het kader van enig handels- of nijverheidsbedrijf;4° de natuurlijke personen ingeschreven in het wachtregister overeenkomstig artikel 1, § 1, eerste lid, 2°, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, met uitzondering van de personen die vóór hun inschrijving in het wachtregister hun zetel van fortuin reeds in België hadden gevestigd en van de echtgenoten van belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de personenbelasting voor zover die echtgenoten zich niet in één van de in artikel 126, § 2, eerste lid, 1° tot 3° vermelde gevallen bevinden ». B.4. Artikel 5 van het WIB 1992 bepaalt: « Rijksinwoners zijn aan de personenbelasting onderworpen op grond van al hun in dit Wetboek als belastbaar vermelde inkomsten, zelfs indien sommige daarvan in het buitenland zijn behaald of verkregen ».
B.5. Artikel 227 van het WIB 1992 bepaalt: « Aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen: 1° niet-rijksinwoners, met inbegrip van de in artikel 4 vermelde personen;2° buitenlandse vennootschappen, zomede verenigingen, instellingen of lichamen zonder rechtspersoonlijkheid die zijn opgericht in een rechtsvorm die vergelijkbaar is met de rechtsvorm van een vennootschap naar Belgisch recht en die hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer niet in België hebben;3° vreemde Staten, staatkundige onderdelen en plaatselijke gemeenschappen daarvan, alsmede alle rechtspersonen die hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer niet in België hebben en geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden of zich zonder winstoogmerk uitsluitend met in artikel 182, vermelde verrichtingen bezighouden met uitzondering van de in artikel 227/1 bedoelde rechtspersonen ». B.6.1. Uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden wet blijkt dat de wetgever de vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend en die niet in een andere hoedanigheid in de bevolkingsregisters zijn ingeschreven, heeft willen uitsluiten van het toepassingsgebied van de personenbelasting teneinde « uitvoering [te] geven aan de volgende passage uit het regeerakkoord: ' Er wordt een regeling uitgewerkt zodat asielzoekers zonder beroepsinkomsten, geen gelden kunnen terugkrijgen van de belastingen ' » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2199/002, p. 3). « Momenteel worden asielzoekers gekwalificeerd als rijksinwoners waardoor zij onderworpen zijn aan de personenbelasting. Vanaf hun aankomst in België en het moment dat zij een asielaanvraag indienen, kunnen asielzoekers het belastingkrediet voor kinderen ten laste genieten, zonder dat daar een arbeidsverplichting tegenover staat. Dit betekent dat zij geld terug kunnen krijgen van de fiscus zonder dat zij enig belastbaar inkomen hadden of enige belasting hebben betaald.
Door deze wetswijziging worden asielzoekers voortaan als niet-inwoners gekwalificeerd, omdat elke ingeschrevene in een wachtregister per definitie niet voldoet aan de basisvoorwaarden voor rijksinwonerschap.
Eén van die voorwaarden is een duurzaam verblijf in België. Bij asielzoekers is het moeilijk om over duurzaam verblijf te spreken omdat er tot de beslissing over hun asielaanvraag geen zekerheid is of zij hier kunnen blijven. Zij houden gedurende de periode van hun asielaanvraag - en tot op het moment van de beslissing over hun aanvraag - immers geen bestendig en continu verblijf in België » (ibid.).
De wetgever heeft dus beslist dat, vanuit fiscaal oogpunt, de in het wachtregister ingeschreven asielzoekers niet langer als rijksinwoners maar als niet-inwoners moeten worden beschouwd. « Aangezien [het vermoeden van rijksinwonerschap dat volgt uit de inschrijving in het wachtregister,] weerlegbaar is, ook door de belastingheffende overheid zelf (Gent, 16 juni 2015, rolnr. 2014/AR/629), zijn er onder de huidige wetgeving ook nu al argumenten om te stellen dat voormelde personen ingeschreven in het wachtregister als niet-rijksinwoners moeten worden beschouwd omdat zij immers geen bestendig en continu verblijf in België houden.
Echter om iedere discussie en onzekerheid in hoofde van en met de betrokkenen te vermijden, om de taakbelasting voor de fiscale administratie te vermijden en in het administratief belang van de betrokken personen, is het passend om de wetgeving en de toepassing ervan te verduidelijken en de algemene invulling van het woonplaatsbegrip voor deze situaties te verankeren.
De bediscussieerbare gevallen onder de huidige wetgeving worden hierdoor uitgesloten en dus kan er niet langer worden betwist of zij nu wel of niet effectief hun fiscale woonplaats in België hebben » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2199/001, p. 5).
De bedoeling om « [bij te dragen] tot een rechtvaardig en eenvoudig belastingsysteem », waarin ook werd voorzien in het regeerakkoord, werd eveneens aangevoerd (ibid., p. 4).
B.6.2. In de Commissie voor de Financiën en de Begroting verklaarde de minister van Financiën: « [...] de aan asielzoekers geboden hulp en ondersteuning verschillen [van] die welke worden toegekend aan de andere bevolkingsgroepen aan wie de overheid niet dezelfde ondersteuning biedt. Bij hun asielprocedure hebben asielzoekers recht op opvang en begeleiding, ofwel in groep in collectieve centra, ofwel in kleinschaliger individuele voorzieningen; beide soorten opvang vullen elkaar aan. De materiële hulp aan asielzoekers omvat huisvesting, voeding, kleding, schooluitgaven, medische, sociale en psychologische begeleiding en een dagvergoeding.
De nieuwe regeling geldt niet voor asielzoekers die hun ' zetel van fortuin ' in België hebben. Ter zake preciseert de minister dat op aangeven van de Raad van State de asielzoekers die als Belgisch fiscaal inwoner zijn gekwalificeerd omdat hun zetel van fortuin al in België gevestigd is, niet onder de gelding van de nieuwe regeling vallen omdat er in een dergelijke situatie inderdaad wel degelijk sprake is van een voldoende verankering met België.
De vraag werd gesteld hoeveel asielzoekers momenteel dat belastingkrediet genieten. De minister geeft aan dat de afschaffing van dat belastingkrediet niet door begrotingsredenen is ingegeven (in de begroting voor 2017 is trouwens geen enkel bedrag ingeschreven), maar [...] de tenuitvoerlegging vormt van een principiële beslissing die is opgenomen in het regeerakkoord. Bij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer werd een vergunningsaanvraag ingediend om toegang te krijgen tot de gegevens waarmee kan worden bepaald hoeveel asielzoekers momenteel dat belastingkrediet genieten.
De minister verduidelijkt ten slotte dat in het door mevrouw De Coninck beschreven geval, het niet nodig is een minimumbedrag aan Belgische beroepsinkomsten te hebben ontvangen om aanspraak te kunnen maken op een belastingkrediet voor kinderen ten laste, op voorwaarde dat die Belgische inkomsten ten minste 75 % bedragen van alle ontvangen en verkregen beroepsinkomsten tijdens het belastbare tijdperk (Belgische en buitenlandse beroepsinkomsten).
De gebruikelijke regels van de belasting van niet-inwoners blijven van toepassing: de belastingplichtige moet in België belastbare inkomsten hebben gehad, die ten minste 75 % bedragen van alle ontvangen en verkregen beroepsinkomsten tijdens het belastbare tijdperk (Belgische en buitenlandse beroepsinkomsten). Er is geen minimumbedrag vereist » (ibid., DOC 54-2199/002, pp. 7 en 8).
De minister heeft ook aangegeven dat « de overwogen maatregel, volgens een aantal hypothesen van zijn administratie, in vergelijking met de huidige situatie een besparing van 4 tot 5 miljoen euro zou betekenen op het belastingkrediet voor kinderen ten laste » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2199/004, p. 6).
B.7.1. Artikel 134, § § 1 tot 3, eerste en tweede lid, van het WIB 1992 bepaalt: « § 1. De belastingvrije som wordt vastgesteld als het totaal van het, eventueel verhoogde, basisbedrag en de toeslagen vermeld in de artikelen 132 en 133. § 2. De overeenkomstig artikel 130 berekende basisbelasting wordt verminderd met de belasting op de belastingvrije som.
Die belasting op de belastingvrije som wordt bepaald op: 25 pct. voor de schijf van de belastingvrije som van 0,01 EUR tot 5 705,00 EUR; 30 pct. voor de schijf van de belastingvrije som van 5 705,00 EUR tot 8 120 EUR; 40 pct. voor de schijf van de belastingvrije som van 8 120,00 EUR tot 13 530,00 EUR; 45 pct. voor de schijf van de belastingvrije som van 13 530,00 EUR tot 24 800,00 EUR; 50 pct. voor de schijf van de belastingvrije som boven 24 800,00 EUR. § 3. Het deel van de overeenkomstig paragraaf 2, tweede lid, berekende belasting op de belastingvrije som dat niet in mindering kan worden gebracht van de overeenkomstig artikel 130 berekende belasting, wordt in de mate dat het betrekking heeft op de in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, vermelde toeslagen, omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet.Dit belastingkrediet kan niet meer bedragen dan 250 EUR per kind ten laste.
Om het deel van de belasting op de belastingvrije som dat niet in mindering kan worden gebracht van de overeenkomstig artikel 130 berekende belasting en betrekking heeft op de in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, vermelde toeslagen, te bepalen: 1° wordt de belastingvrije som geacht achtereenvolgens te bestaan uit: - het in artikel 131 vermelde basisbedrag van de belastingvrije som; - de in de artikelen 132, eerste lid, 7° en 8°, en 133 vermelde toeslagen; - de in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, vermelde toeslagen; 2° wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van de belastingvrije som dat het belastbare inkomen overschrijdt en niet bestaat uit de in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, vermelde toeslagen ». Artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, van het WIB 1992 bepaalt: « Het overeenkomstig artikel 131 bepaalde basisbedrag wordt verhoogd met de volgende toeslagen voor personen ten laste: 1° voor een kind: 870 EUR;2° voor twee kinderen: 2 240 EUR;3° voor drie kinderen: 5 020 EUR;4° voor vier kinderen: 8 120 EUR;5° voor meer dan vier kinderen: 8 120 EUR plus 3 100 EUR per kind boven het vierde;6° een bijkomende toeslag van 325 EUR voor ieder kind dat de leeftijd van 3 jaar niet heeft bereikt op 1 januari van het aanslagjaar, met dien verstande dat deze toeslag niet kan samengaan met de in artikel 14535 vermelde vermindering voor kinderoppas;».
B.7.2. Het terugbetaalbare belastingkrediet werd in het WIB 1992 ingevoerd bij artikel 26 van de wet van 10 augustus 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/08/2001 pub. 20/09/2001 numac 2001003402 bron ministerie van financien Wet houdende hervorming van de personenbelasting sluiten houdende hervorming van de personenbelasting.
Uit de parlementaire voorbereiding van die wet blijkt dat de wetgever zich erom heeft bekommerd op fiscaal vlak beter rekening te houden met de kinderlast « (onder meer door het invoeren van een terugbetaalbaar belastingkrediet, het optrekken van de grensbedragen van de bestaansmiddelen en een aanvullende vermindering voor alleen belaste ouders met kinderen ten laste) » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1270/001, p. 3).
De memorie van toelichting vermeldt: « Paragraaf 3 voert een nieuw principe in om beter rekening te kunnen houden met de kinderlast. Heel wat kinderrijke gezinnen kunnen nu niet ten volle genieten van de belastingvrijstelling voor kinderen ten laste. De progressieve vrijstelling zorgt er bij lage inkomens voor dat de belastingvrije som het belastbare inkomen kan overtreffen. Om dit te verhelpen wordt het niet-gebruikte deel van de belastingvrije som dat betrekking heeft op de kinderlast, omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet met een maximum van 250 EUR per kind ten laste.
Wanneer de belastingvrije som uit meerdere elementen bestaat, wordt de regel van het belastingkrediet toegepast in het voordeel van de belastingplichtige. Dit betekent dat het niet-gebruikte deel van de belastingvrije som in de eerste plaats wordt geacht afkomstig te zijn van de belastingvrije toeslag voor kinderen ten laste.
Het belastingkrediet zal worden berekend door het in belastingkrediet omzetbare gedeelte te vermenigvuldigen met het tarief van de corresponderende inkomensschijf. In praktijk zal dit er op neer komen dat het negatief saldo dat ontstaat door de berekende belasting op de belastingvrije som in mindering te brengen van de belasting op het belastbare inkomen, niet langer op nul wordt gebracht, maar wel als krediet (met een maximum van 250 EUR per kind ten laste) wordt verrekend in de eindafrekening. Deze regel moet evenwel worden genuanceerd in het geval het in belastingkrediet omzetbare deel kleiner zou zijn dan het niet opgebruikte deel van de belastingvrije som » (ibid., p. 23).
Voor de Commissie voor de Financiën en de Begroting werd gepreciseerd: « De belangrijkste maatregel is volgens de minister de mogelijkheid om de belastingverminderingen voor kinderen ten laste voortaan binnen bepaalde limieten terugbetaalbaar te maken. Een en ander zal ten goede komen aan sommige belastingplichtigen die zo weinig verdienen dat zij niet of slechts gedeeltelijk voor de in uitzicht gestelde belastingverminderingen in aanmerking komen. Die maatregel heeft vooral gevolgen voor eenoudergezinnen » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1270/006, p. 10).
De minister heeft ook opgemerkt: « De fiscale regeling is in feite op de kinderen gericht via hun ouders of in ieder geval via de belastingplichtigen die hen ten laste hebben. Zo zullen een aantal maatregelen in het ontwerp (de vermindering van de aanslagvoeten, het belastingkrediet, de afschaffing van de discriminatie van de gehuwden, enz.) uiteraard ook ten goede komen van de kinderen die deel uitmaken van de gezinnen » (ibid., p. 69).
B.8.1. Na de wijziging ervan bij artikel 3 van de bestreden wet en vóór de wijziging ervan bij artikel 124 van de programmawet van 25 december 2017Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 25/12/2017 pub. 29/12/2017 numac 2017032136 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, bepaalde artikel 243/1, 1°bis, van het WIB 1992: « Wanneer de belastingplichtige in België belastbare beroepsinkomsten heeft behaald of verkregen die ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van zijn in het belastbaar tijdperk behaalde of verkregen binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten, zijn, in afwijking van artikel 243, de artikelen 86 tot 89 van toepassing en wordt de belasting berekend overeenkomstig de artikelen 130 tot 14516, 14524, 14528, 14532 tot 14535, 146 tot 154bis, 157 tot 169, en 171 tot 178/1, met dien verstande dat: [...] 1°bis het in artikel 134, § 3, vermelde belastingkrediet niet wordt verleend aan een in artikel 4, 4°, bedoelde persoon voor wie de gronden van belastbaarheid in de belasting van niet-inwoners om een andere reden dan overlijden vóór 31 december zijn weggevallen of voor wie die gronden van belastbaarheid na 1 januari zijn ontstaan; ».
B.8.2. Artikel 124 van de programmawet van 25 december 2017Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 25/12/2017 pub. 29/12/2017 numac 2017032136 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten heeft het 1°bis van dat artikel 243/1 vervangen door de volgende tekst: « de in artikel 1451, 1°, bedoelde persoonlijke bijdragen en premies slechts in aanmerking worden genomen in de mate dat ze betrekking hebben op in België belastbare beroepsinkomsten die in de aangifte daadwerkelijk worden geregulariseerd overeenkomstig de artikelen 232 en 248, § § 2 en 3; ».
Volgens artikel 131 van diezelfde programmawet is die wijziging van toepassing vanaf aanslagjaar 2018.
B.8.3. Uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden wet vloeit voort dat de wetgever heeft willen vermijden dat het belastingkrediet tweemaal wordt verleend, in het geval waarin de belastingplichtige die asielzoeker is, als vluchteling wordt erkend in de loop van het jaar, waardoor hij aldus overgaat van de onderwerping aan de belasting van niet-inwoners naar de onderwerping aan de personenbelasting. In de memorie van toelichting wordt aangegeven: « Het is mogelijk dat het kalenderjaar wordt opgedeeld in twee belastbare tijdperken. In het jaar waarin de belastingplichtige als vluchteling wordt erkend, is er een verkort belastbaar tijdperk waarvoor de belastingplichtige als asielzoeker onderworpen is aan de belasting van niet-inwoners en een verkort belastbaar tijdperk waarvoor de belastingplichtige onderworpen is aan de personenbelasting. Om te vermijden dat het belastingkrediet voor kinderen ten laste twee keer zou kunnen worden verleend voor dat kalenderjaar, stelt de regering voor om dat belastingkrediet niet langer te verlenen voor het verkorte belastbare tijdperk waarvoor de belastingplichtige als asielzoeker onderworpen is aan de belasting van niet-inwoners. In dat geval kan hij het belastingkrediet verkrijgen via de personenbelasting, indien aan alle voorwaarden is voldaan » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2199/001, pp. 8 en 9).
B.8.4. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 30/12/2016 numac 2016003477 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van de artikelen 4 en 243/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 type wet prom. 25/12/2016 pub. 03/10/2017 numac 2017013293 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 4 en 243/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. - Duitse vertaling type wet prom. 25/12/2016 pub. 29/12/2016 numac 2016003483 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole Wet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2017 type wet prom. 25/12/2016 pub. 30/12/2016 numac 2016009669 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de rechtspositie van de gedetineerden en van het toezicht op de gevangenissen en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten blijkt dat het in B.8.1 vermelde artikel 243/1, 1°bis, overbodig is geworden, rekening houdend met de bepalingen van die wet die de belastingvoordelen beperken in verhouding tot de duur van het belastbare tijdperk, wanneer een belastingplichtige, in de loop van een zelfde jaar, tegelijk aan de belasting van niet-inwoners en aan de personenbelasting wordt onderworpen. In de memorie van toelichting wordt vermeld: « Om te vermijden dat het belastingkrediet voor kinderen ten laste twee maal zou worden verleend voor het kalenderjaar waarin een asielzoeker als vluchteling wordt erkend, bepaalt het huidige artikel 243/1, 1°bis, WIB 92 dat het belastingkrediet voor kinderlast niet wordt verleend aan asielzoekers wanneer het belastbare tijdperk anders dan bij overlijden eindigt vóór 31 december. Het belastingkrediet kan voor dat kalenderjaar wel worden verleend in de personenbelasting (Parl. St. 54 - 2199/001 p. 9). Vermits het bedrag van de toeslagen op de belastingvrije som en het maximumbedrag van het belastingkrediet bij een overgang van de belasting van niet-inwoners naar de personenbelasting in de loop van een kalenderjaar vanaf aanslagjaar 2018 zal worden beperkt in verhouding tot de duur van het belastbare tijdperk en het voordeel van het belastingkrediet dus in beginsel niet langer twee keer ten volle kan worden verleend voor eenzelfde kalenderjaar, is het huidige artikel 243/1, 1°bis, WIB 92 overbodig geworden » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2746/001, p. 58).
Artikel 174/1 van het WIB 1992, ingevoegd bij artikel 121 van de programmawet van 25 december 2017Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 25/12/2017 pub. 29/12/2017 numac 2017032136 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, dat van toepassing is vanaf het aanslagjaar 2018, bepaalt aldus: « Wanneer het belastbare tijdperk om een andere reden dan overlijden niet overeenstemt met een volledig kalenderjaar, worden de in de artikelen 131, 132, 133, 134, § 3, eerste lid, en § 4, eerste lid, 6°, 136, 140, tweede lid, 141, 142, tweede lid, 143, 145, tweede lid, 1456, eerste lid, eerste streepje, 1457, § 1, vierde lid, 1458, § 1, tweede lid, 14526, § 3, vierde lid, 14528, § 1, derde lid, 14532, § 1, vierde lid, 14533, § 1, vierde lid, 14534, tweede lid, 1°, en vijfde lid, 147, 151, 152, 171, 1°, i, en 4°, j, en 172, derde lid, vermelde bedragen, desgevallend na toepassing van artikel 178, evenals de in artikel 154 bedoelde maximumbedragen van de wettelijke werkloosheidsuitkering verminderd in verhouding tot de duur van het belastbare tijdperk uitgedrukt in maanden ten opzichte van 12 maanden.
Om de duur van het belastbare tijdperk uitgedrukt in maanden te bepalen, wordt elke kalendermaand waarvan de vijftiende dag tot het belastbare tijdperk behoort, als een volledige maand in aanmerking genomen.
De overeenkomstig het eerste lid verminderde bedragen worden afgerond op het hogere of lagere veelvoud van 10 euro, naargelang de eenheid al dan niet 5 euro bereikt.
In afwijking van het derde lid, worden de in artikel 147 vermelde bedragen en de in artikel 154 bedoelde maximumbedragen van de wettelijke werkloosheidsuitkering, na overeenkomstig het eerste lid te zijn verminderd, afgerond tot de hogere of lagere cent, naargelang het cijfer van de duizendsten al dan niet 5 bereikt ».
Ten aanzien van de middelen B.9.1. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11, 22bis, 23, 172 en 191 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 2, 3, lid 1, en 27, leden 1, 2 en 3, van het Verdrag inzake de rechten van het kind.
In een eerste onderdeel klagen de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepalingen een bijzondere regeling invoeren voor bepaalde asielzoekers zonder inkomsten of met geringe inkomsten bij de toepassing van het belastingkrediet voor kinderen ten laste. Bij die bepalingen zou immers een onweerlegbaar vermoeden van ontstentenis van fiscale woonplaats in België worden ingevoerd, dat enkel van toepassing is op bepaalde asielzoekers die in het wachtregister zijn ingeschreven.
In een tweede onderdeel merken de verzoekende partijen op dat de in het middel bedoelde bepalingen aan de Belgische wetgever de verplichting opleggen om de positieve maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de inachtneming van de rechten van het kind te bevorderen teneinde het tegen elke vorm van discriminatie te beschermen, alsook de positieve verplichting om het hoger belang van het kind te beschermen. Een standstill-verplichting, die a contrario uit die positieve verplichting is afgeleid, zou aan alle grondrechten verbonden zijn en zou de overheid verbieden om wetten uit te vaardigen die haaks staan op gewaarborgde rechten. De standstill-verplichting zou die overheid ook opleggen om een gelijkwaardig beschermingsniveau van de grondrechten te behouden.
B.9.2. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 16 van het herziene Europees Sociaal Handvest. De verzoekende partijen doen gelden dat de wetgever, door het niveau van bescherming te verminderen dat wordt toegekend aan de gezinnen van asielzoekers zonder inkomsten of met geringe inkomsten en met kinderen of andere personen ten laste, zich op onevenredige wijze in hun recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven zou hebben gemengd.
B.9.3. Gelet op hun onderlinge samenhang dienen die middelen tezamen te worden onderzocht.
B.10. Bij artikel 2 van de bestreden wet worden de natuurlijke personen ingeschreven in het wachtregister overeenkomstig artikel 1, § 1, eerste lid, 2°, van de voormelde wet van 19 juli 1991, met uitzondering van de personen die vóór hun inschrijving in het wachtregister hun zetel van fortuin reeds in België hadden gevestigd en van de echtgenoten van belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de personenbelasting, voor zover die echtgenoten zich niet in een van de in artikel 126, § 2, eerste lid, 1° tot 3°, vermelde gevallen bevinden, uitgesloten van de personenbelasting. In het in B.3 vermelde artikel 4 van het WIB 1992 worden immers de categorieën van personen opgesomd die niet aan de personenbelasting zijn onderworpen. Krachtens het in B.5 vermelde artikel 227, 1°, van het WIB 1992 zijn die van de personenbelasting uitgesloten personen onderworpen aan de belasting van niet-inwoners.
Luidens artikel 2 van de bestreden wet worden de in het wachtregister ingeschreven natuurlijke personen op fiscaal vlak voortaan beschouwd als « niet-rijksinwoners » in de zin van artikel 227, 1°, van het WIB 1992 en zijn zij onderworpen aan de belasting van niet-inwoners, tenzij zij vóór hun inschrijving in het wachtregister hun zetel van fortuin reeds in België hebben gevestigd, evenals met uitzondering van de echtgenoten van belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de personenbelasting, voor zover die echtgenoten zich niet in één van de in artikel 126, § 2, eerste lid, 1° tot 3°, van het WIB 1992 vermelde gevallen bevinden (artikel 4, 4°, WIB 1992).
B.11.1. Uit de in B.6.1 aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt dat die wetswijziging ertoe strekt asielzoekers uit te sluiten van het belastingkrediet voor kinderen ten laste zolang hun asielprocedure loopt.
Die wetswijziging is in hoofdzaak verantwoord door, enerzijds, de omstandigheid dat asielzoekers, zolang over hun asielaanvraag geen definitieve beslissing is genomen, niet geacht kunnen worden duurzaam in België te verblijven, en zij bijgevolg niet in het vreemdelingenregister maar in het wachtregister worden ingeschreven en, anderzijds, door de omstandigheid dat sinds de inwerkingtreding van de wet van 12 januari 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/2007 pub. 07/05/2007 numac 2007002066 bron programmatorische federale overheidsdienst maatschappelijke integratie, armoedebestrijding en sociale economie Wet betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen type wet prom. 12/01/2007 pub. 19/10/2007 numac 2007000860 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen sluiten « betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen » voor asielzoekers voorzien is in een bijzondere vorm van maatschappelijke dienstverlening.
B.11.2. Artikel 3 van die wet bepaalt dat elke asielzoeker recht op een opvang heeft die hem in staat moet stellen om een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. Onder « opvang » wordt in dit verband de materiële hulp verstaan die op grond van die wet toegekend wordt of de maatschappelijke dienstverlening die wordt verstrekt door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn overeenkomstig de organieke wet van 8 juli 1976Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/07/1976 pub. 18/04/2016 numac 2016000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. - Officieuze coördinatie in het Duits van de versie toepasselijk op de inwoners van het Duitse taalgebied sluiten betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Artikel 6 van die wet bepaalt dat het voordeel van de materiële hulp voor elke asielzoeker geldt vanaf het indienen van zijn asielaanvraag en van kracht is gedurende de hele asielprocedure. Die regel geldt ook voor de familieleden van de asielzoeker. Het recht op materiële hulp wordt verlengd wanneer de vreemdeling die in een opvangstructuur verblijft en wiens asielprocedure en procedure voor de Raad van State negatief zijn afgesloten, een familielid heeft of een persoon die het ouderlijk gezag of de voogdij over hem uitoefent krachtens de wet die van toepassing is overeenkomstig artikel 35 van de wet van 16 juli 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/07/2004 pub. 27/07/2004 numac 2004009511 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht sluiten houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht, dat of die binnen het toepassingsveld van die wet valt. Het recht op de materiële hulp kan onder meer worden verlengd, op met redenen omklede beslissing van het Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers, wanneer de vreemdeling die in een opvangstructuur verblijft zich in één van volgende situaties bevindt en hiertoe een aanvraag indient: (1) de vreemdeling van wie de asielprocedure en de procedure voor de Raad van State negatief zijn afgesloten, die geen gevolg kan geven aan het bevel om het grondgebied te verlaten dat hem werd betekend en die, met het oog op het beëindigen van het schooljaar, een aanvraag tot uitstel van zijn bevel om het grondgebied te verlaten heeft ingediend bij de autoriteiten bevoegd voor asiel en migratie, en dit ten vroegste drie maanden vóór het einde van het schooljaar.De verlenging van het recht op de materiële hulp eindigt wanneer het uitstel van het bevel om het grondgebied te verlaten afgelopen is of wanneer dit uitstel wordt geweigerd (artikel 7, § 2, 1°) en (2) de vreemdeling van wie de asielprocedure en de procedure voor de Raad van State negatief zijn afgesloten, die geen gevolg kan geven aan het bevel om het grondgebied te verlaten dat hem werd betekend, die ouder is van een Belgisch kind en een aanvraag tot machtiging tot verblijf heeft ingediend bij de autoriteiten bevoegd voor asiel en migratie, op grond van artikel 9bis van de voornoemde wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten.De verlenging van het recht op de materiële hulp eindigt wanneer de autoriteiten bevoegd voor asiel en migratie zich hebben uitgesproken over de aanvraag tot machtiging tot verblijf (artikel 7, § 2, 4°).
De voormelde wet van 12 januari 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/2007 pub. 07/05/2007 numac 2007002066 bron programmatorische federale overheidsdienst maatschappelijke integratie, armoedebestrijding en sociale economie Wet betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen type wet prom. 12/01/2007 pub. 19/10/2007 numac 2007000860 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen sluiten preciseert de inhoud van de materiële hulp waarop de asielzoekers aanspraak maken inzake huisvesting, evaluatie van specifieke noden, opvang, medische, psychologische en maatschappelijke begeleiding, juridische hulp, dagvergoedingen, gemeenschapsdiensten, opleidingen en professionele activiteiten.
Artikel 36 bepaalt dat, om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van kwetsbare personen zoals minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, alleenstaande ouders vergezeld van minderjarigen, zwangere vrouwen, personen met een handicap, slachtoffers van mensenhandel, ouderen, personen met ernstige ziekten, personen met mentale stoornissen en personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld, zoals slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking, het Agentschap of de partner overeenkomsten afsluiten met gespecialiseerde instellingen of verenigingen.
De artikelen 37 tot 42 hebben specifiek betrekking op minderjarigen.
Zo bepaalt artikel 37 dat bij alle beslissingen met betrekking tot de minderjarige het hoogste belang van de minderjarige primeert. Bij het beoordelen van het hoger belang van het kind wordt in het bijzonder voldoende rekening gehouden met: 1° de mogelijkheden van gezinshereniging; 2° het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met bijzondere aandacht voor de persoonlijke situatie van de minderjarige; 3° veiligheids- en beveiligingsoverwegingen, met name wanneer de minderjarige mogelijk het slachtoffer is van mensenhandel; 4° het standpunt van de minderjarige in overeenstemming met zijn leeftijd, maturiteit en kwetsbaarheid.
B.12. Die omstandigheden zijn van aard het verschil in behandeling te verantwoorden, wat het terugbetaalbaar belastingkrediet betreft, tussen asielzoekers en de aan de personenbelasting onderworpen personen, ongeacht of ze vreemdelingen of Belgen zijn. De wetgever heeft kunnen oordelen dat het ten aanzien van asielzoekers weinig coherent is te voorzien in een uitgewerkt en exclusief stelsel van materiële hulp en tegelijk in een bijkomende financiële hulp via de fiscale weg.
De maatregel heeft evenmin onevenredige gevolgen, nu de tijdens de asielprocedure toegekende materiële hulp rekening dient te houden met de behoeften van de kinderen, zodat bij de invoering van het terugbetaalbare belastingkrediet aan de doelstelling van de wetgever, met name rekening houden met de kinderlast voor gezinnen met een laag belastbaar inkomen, te dezen op een gelijkwaardige wijze wordt tegemoet gekomen.
De maatregel geldt overigens slechts tijdens de asielprocedure, die in beginsel een beperkte duur heeft. Wanneer de asielzoeker erkend wordt als vluchteling of hem de subsidiaire beschermingsstatus wordt toegekend, wordt hij immers luidens artikel 1bis, 3°, van de wet van 19 juli 1991 ingeschreven in de bevolkingsregisters.
Bijgevolg zijn de artikelen 10, 11, 22, 172 en 191 van de Grondwet niet geschonden.
B.13.1. Artikel 23, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat ieder het recht heeft om een menswaardig leven te leiden en het derde lid, 2°, vermeldt onder de economische, sociale en culturele rechten « het recht op sociale bijstand ». Die bepalingen preciseren niet wat die rechten, waarvan enkel het beginsel wordt uitgedrukt, impliceren, aangezien elke wetgever ermee belast is die rechten te waarborgen, overeenkomstig artikel 23, tweede lid, « rekening houdend met de overeenkomstige plichten ».
B.13.2. Artikel 23 van de Grondwet bevat inzake het recht op sociale bijstand een standstill-verplichting die de bevoegde wetgever verbiedt het beschermingsniveau aanzienlijk te verminderen, zonder dat daartoe redenen van algemeen belang bestaan.
In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat het de wetgever niet verweten kan worden dat de hulp tijdens de asielprocedure uitsluitend in materiële vorm wordt verleend op voorwaarde dat, zoals de voormelde wet van 12 januari 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/2007 pub. 07/05/2007 numac 2007002066 bron programmatorische federale overheidsdienst maatschappelijke integratie, armoedebestrijding en sociale economie Wet betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen type wet prom. 12/01/2007 pub. 19/10/2007 numac 2007000860 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen sluiten thans uitdrukkelijk bepaalt, rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van minderjarigen (arrest nr. 106/2003 van 22 juli 2003, B.7.7; arrest nr. 131/2005 van 19 juli 2005, B.7.3).
Het Hof heeft immers geoordeeld dat artikel 23, eerste lid, van de Grondwet niet vereist dat de bedoelde rechten door de wetgever voor ieder individu op dezelfde manier moeten worden gewaarborgd en die grondwetsbepaling staat derhalve niet eraan in de weg dat die rechten voor sommige categorieën van personen worden beperkt en gemoduleerd, op voorwaarde dat voor het verschil in behandeling, zoals te dezen, een redelijke verantwoording bestaat (arrest nr. 135/2011 van 27 juli 2011, B.8.1).
B.13.3. De bestreden maatregel houdt geen aanzienlijke achteruitgang in van het recht op sociale bijstand van de betrokkenen die niet zou worden verantwoord door redenen van algemeen belang, en doet geen afbreuk aan artikel 23 van de Grondwet.
B.14. Aangezien de bestreden bepalingen geen afbreuk doen aan de artikelen 37, 38, 40, 41, 59 en 60 van de voormelde wet van 12 januari 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/2007 pub. 07/05/2007 numac 2007002066 bron programmatorische federale overheidsdienst maatschappelijke integratie, armoedebestrijding en sociale economie Wet betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen type wet prom. 12/01/2007 pub. 19/10/2007 numac 2007000860 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen sluiten, noch aan artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/07/1976 pub. 18/04/2016 numac 2016000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. - Officieuze coördinatie in het Duits van de versie toepasselijk op de inwoners van het Duitse taalgebied sluiten betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, die het recht van minderjarigen op materiële hulp regelen, is artikel 22bis van de Grondwet evenmin geschonden.
B.15. De combinatie van voormelde grondwetsbepalingen met de in het eerste en het tweede middel vermelde internationale verdragsbepalingen kan niet tot een ander resultaat leiden.
B.16.1. Het derde middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet. De verzoekende partijen klagen aan dat de bestreden bepalingen erin voorzien dat het krediet niet wordt verleend voor wie de gronden van belastbaarheid in de belasting van niet-inwoners om een andere reden dan overlijden vóór 31 december zijn weggevallen of voor wie die gronden van belastbaarheid na 1 januari zijn ontstaan. Die maatregel zou een onverantwoord verschil in behandeling teweegbrengen tussen in het wachtregister ingeschreven asielzoekers en andere niet-inwoners die voor de toepassing van het belastingkrediet met inwoners zijn gelijkgesteld.
B.16.2. Het derde middel berust op een verkeerd uitgangspunt.
B.17. De middelen zijn niet gegrond.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 23 januari 2019.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût