Etaamb.openjustice.be
Wet van 08 mei 2014
gepubliceerd op 28 mei 2014

Wet tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting als bedoeld in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet-inwoners en tot wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2014003239
pub.
28/05/2014
prom.
08/05/2014
ELI
eli/wet/2014/05/08/2014003239/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

8 MEI 2014. - Wet tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting als bedoeld in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet-inwoners en tot wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Toepassing van de gewestelijke belastingregels in de belasting van niet-inwoners

Art. 2.In titel V, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt een hoofdstuk V ingevoegd, met als opschrift "Hoofdstuk V - Toepassing van de gewestelijke belastingregels".

Art. 3.In titel V, hoofdstuk V, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 2 van deze wet, wordt een artikel 248/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 248/1.Aan de in artikel 227, 1°, vermelde belastingplichtigen worden de belastingverminderingen verleend die op grond van artikel 6, § 2, eerste lid, 4°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 tot financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, zoals het bestond alvorens het werd gewijzigd door de bijzondere wet van 6 januari 2014, door een gewest worden verleend, wanneer ze aan elk van de onderstaande voorwaarden voldoen : 1° de belastingplichtige is een inwoner van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte;2° de belastingplichtige heeft in België belastbare beroepsinkomsten behaald of verkregen die ten minste 75 pct.bedragen van het geheel van zijn in het belastbaar tijdperk behaalde of verkregen binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten; 3° de belastingplichtige is overeenkomstig de artikelen 248/2 en 248/3 gelokaliseerd in het gewest dat de verminderingen verleent.".

Art. 4.Artikel 248/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 3 van deze wet, wordt vervangen als volgt : "

Art. 248/1.Om rekening te houden met de gewestelijke belastingregels wordt een in artikel 227, 1°, vermelde belastingplichtige in wiens hoofde de belasting overeenkomstig artikel 244 wordt berekend, in een gewest gelokaliseerd overeenkomstig de artikelen 248/2 en 248/3.".

Art. 5.In titel V, Hoofdstuk V, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 2 van deze wet wordt een artikel 248/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 248/2.§ 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de in artikel 227, 1° bedoelde niet-inwoners in één enkel gewest gelokaliseerd.

Enkel de in België belastbare beroepsinkomsten die in de aangifte daadwerkelijk worden geregulariseerd overeenkomstig de artikelen 232 en 248, §§ 2 en 3, worden in aanmerking genomen voor de toepassing van dit hoofdstuk. § 2. Om een niet-inwoner in een gewest te lokaliseren, worden achtereenvolgens de volgende regels toegepast : 1° wanneer de niet-inwoner zijn in België belastbare beroepsinkomen in een enkel gewest heeft behaald, wordt hij geacht in dat gewest gelokaliseerd te zijn;2° wanneer de niet-inwoner zijn in België belastbare beroepsinkomen in meer dan één gewest heeft behaald, wordt hij geacht gelokaliseerd te zijn in het gewest waar het hoogste netto beroepsinkomen - berekend op twee decimalen - werd behaald;3° wanneer de niet-inwoner zijn in België belastbare beroepsinkomen in meer dan één gewest heeft behaald en hij ofwel in elk gewest een gelijk netto beroepsinkomen heeft behaald - berekend op twee decimalen -, ofwel in twee gewesten een gelijk hoogste netto beroepsinkomen heeft behaald, wordt hij geacht gelokaliseerd te zijn in het gewest waar het hoogste aantal effectief gewerkte dagen werd gepresteerd;4° wanneer de niet-inwoner in meer dan één gewest een gelijk hoogste netto beroepsinkomen heeft behaald en in elk van die gewesten een gelijk aantal effectief gewerkte dagen heeft gepresteerd, wordt hij geacht gelokaliseerd te zijn in het gewest waarin hij het vorige belastbaar tijdperk was gelokaliseerd. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder netto-beroepsinkomen verstaan het beroepsinkomen na aftrek van de beroepskosten en vóór toepassing van de economische vrijstellingen en de aftrek van beroepsverliezen. § 3. In geval van een gemeenschappelijke aanslag : 1° worden beide echtgenoten in hetzelfde gewest gelokaliseerd;2° worden voor de toepassing van § 2, eerste lid, 1° en 2°, de netto beroepsinkomsten van beide echtgenoten samengeteld; 3° worden voor de toepassing van § 2, eerste lid, 3°, de effectief gepresteerde dagen van beide echtgenoten samengeteld.".

Art. 6.In titel V, hoofdstuk V, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 2 van deze wet, wordt een artikel 248/3 ingevoegd, luidende : "

Art. 248/3.§ 1. Om te bepalen in welk gewest een beroepsinkomen werd behaald, worden de in paragraaf 2 vermelde regels toegepast. § 2. Bezoldigingen van werknemers, andere dan vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen, worden geacht te zijn behaald : 1° wat de bezoldigingen van een werknemer die het belangrijkste deel van zijn verplichtingen ten aanzien van zijn werkgever op eenzelfde plaats van tewerkstelling in België vervult, betreft, in het gewest waar die gewoonlijke plaats van tewerkstelling is gelegen. Een werknemer die zijn beroepswerkzaamheid uitoefent aan boord van een transportmiddel dat wordt geëxploiteerd in het nationaal of internationaal transport, wordt geacht zijn gewoonlijke plaats van tewerkstelling te hebben op de plaats in België waar hij in de regel een dienstperiode of een reeks van dienstperiodes aanvangt en beëindigt; 2° wat de bezoldigingen van een werknemer die geen gewoonlijke plaats van tewerkstelling heeft in de zin van het 1° betreft : in het gewest waar de vestiging van de werkgever is gelegen waar of van waaruit hij zijn instructies ontvangt;3° wat de niet bij toepassing van het 1° en 2° lokaliseerbare bezoldigingen betreft : - in het gewest waar de beroepswerkzaamheid effectief werd uitgeoefend, indien de beroepswerkzaamheid in België wordt uitgeoefend; - in het gewest waar de werkgever is gevestigd, in de andere gevallen.

Bezoldigingen van bedrijfsleiders, andere dan vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen, worden geacht te zijn behaald : 1° wat de beloningen die zijn verkregen voor de uitoefening van een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of soortgelijke functies betreft, in het gewest waar de rechtspersoon is gevestigd;2° wat de andere beloningen betreft, in het gewest dat wordt bepaald overeenkomstig de in het eerste lid vermelde regels voor bezoldigingen van werknemers. Winst, andere dan vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke winstderving, wordt geacht te zijn behaald : 1° in het gewest waar de Belgische inrichting is gelegen waaraan de winst kan worden toegekend;2° wat de inkomsten uit de verhuring of vervreemding van een onroerend goed of uit de vestiging of overdracht van zakelijke rechten op een onroerend goed die niet aan een Belgische inrichting kunnen worden toegekend betreft, in het gewest waar het onroerend goed is gelegen;3° wat de winst die voortkomt uit de hoedanigheid van vennoot in een vennootschap, een samenwerkingsverband of een vereniging die bij toepassing van artikel 29, § 2, wordt geacht een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid te zijn, betreft, in het gewest waar de zetel van de vennootschap, het samenwerkingsverband of de vereniging is gevestigd. Baten, andere dan vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van baten, worden geacht te zijn behaald : 1° in het gewest waar de inrichting is gelegen waaraan de baten kunnen worden toegekend;2° wat de niet overeenkomstig het 1° lokaliseerbare inkomsten betreft, in het gewest waar de beroepswerkzaamheid wordt uitgeoefend. Winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid worden geacht te zijn behaald in het gewest dat wordt bepaald overeenkomstig de regels voor winst of baten, naargelang het geval.

Bezoldigingen van meewerkende echtgenoten worden geacht te zijn behaald in het gewest waar de toekennende echtgenoot winst of baten behaalt.

Vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van inkomsten worden geacht te zijn behaald : 1° wat de vergoedingen die door een gewest worden toegekend betreft, in het gewest dat de vergoeding toekent;2° wat de andere vergoedingen betreft : - in het gewest waar de inkomsten uit de beroepswerkzaamheid uit hoofde waarvan de vergoedingen worden uitgekeerd, overeenkomstig de regels die zijn omschreven in de vorige leden, laatst werden behaald; - in het gewest waar de schuldenaar van de vergoedingen is gevestigd, wanneer de vergoedingen niet uit hoofde van de uitoefening van een beroepswerkzaamheid worden uitgekeerd.

Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen worden geacht te zijn behaald : 1° in het gewest waar, overeenkomstig de regels die zijn omschreven in de vorige leden, het hoogste netto beroepsinkomen werd behaald of, in geval van toepassing van artikel 248/2, § 2, eerste lid, 3°, het hoogste aantal effectief gewerkte dagen werd gepresteerd, in het belastbaar tijdperk voorafgaand aan het belastbaar tijdperk van de pensionering of de vaststelling van de bestendige arbeidsongeschiktheid van de belastingplichtige;2° onder voorbehoud van het 1°, in het gewest waar, overeenkomstig de regels die zijn omschreven in de vorige leden, de beroepsinkomsten die de pensioenrechten hebben doen ontstaan werden behaald;3° onder voorbehoud van het 1° en 2°, in het gewest waar de schuldenaar van het pensioen is gevestigd, wanneer : - de beroepsinkomsten die de pensioenrechten hebben doen ontstaan, geen verband houden met een in België uitgeoefende beroepswerkzaamheid; - niet kan worden aangetoond in welk gewest de beroepsinkomsten die de pensioenrechten hebben doen ontstaan, werden behaald; - het pensioen geen verband houdt met het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid.

De in artikel 228, § 3, vermelde inkomsten worden geacht te zijn behaald in het gewest waar de schuldenaar van de inkomsten is gevestigd.".

Art. 7.De artikelen 2, 3, 5 en 6 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2014.

Artikel 4 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2015. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen aan het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met het oog op de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting Afdeling 1. - Wijzigingen aan de bepalingen inzake personenbelasting

Onderafdeling 1. - Definities

Art. 8.In artikel 2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 17 mei 2004, 15 december 2004, 27 december 2006, 11 december 2008 en 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, eerste lid, wordt de bepaling onder a) vervangen als volgt : "a) de natuurlijke personen die : - hun woonplaats in België hebben gevestigd; - wanneer ze geen woonplaats hebben in België, de zetel van hun fortuin in België hebben gevestigd; 2° in § 1, 1°, tweede lid, worden de woorden "of de zetel van hun fortuin" opgeheven;3° paragraaf 1 wordt aangevuld met een bepaling onder 15°, luidende : "15° Eigen woning Onder eigen woning wordt verstaan de woning als bedoeld in artikel 5/5, § 4, tweede tot achtste lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten";4° het wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : " § 3.De termen "belasting Staat", "gereduceerde belasting Staat", "federale personenbelasting", "gewestelijke opcentiemen", "gewestelijke korting", "gewestelijke belastingvermeerdering", "gewestelijke belastingvermindering", "gewestelijk belastingkrediet", "gewestelijke personenbelasting"en "totale belasting" hebben voor de toepassing van dit Wetboek en de besluiten die in uitvoering ervan worden genomen de betekenis die eraan wordt gegeven in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.".

Onderafdeling 2. - Wijzigingen inzake de grondslag van de personenbelasting

Art. 9.In artikel 7, § 1, 1°, a, eerste streepje, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1994, 27 december 2004 en 22 december 2009, worden de woorden "de in artikel 12, § 3, vermelde woning" vervangen door de woorden "de eigen woning".

Art. 10.In artikel 9 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° voor het enige lid, dat het tweede lid wordt, wordt een lid ingevoegd, luidende : "Voor de toepassing van deze afdeling en onder voorbehoud van artikel 494, §§ 3 en 6, wordt het uit een schatting of herschatting voortspruitend kadastraal inkomen geacht te bestaan vanaf de dag waarop het feit waarvan de aangifte bij toepassing van artikel 473 is voorgeschreven, zich heeft voorgedaan."; 2° in het enige lid, dat door het 1° het tweede lid is geworden, worden de woorden "uitgedrukt in maanden" vervangen door de woorden "uitgedrukt in dagen".

Art. 11.Artikel 12, § 3, ingevoegd bij de programmawet van 31 december 2004 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005 en 25 april 2007, wordt als volgt vervangen : " § 3. Het inkomen van de eigen woning wordt vrijgesteld.".

Art. 12.In artikel 14 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 6 juli 1994 en gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2001 en 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 1°, wordt vervangen als volgt : "1° de interest uit hoofde van schulden die specifiek zijn aangegaan om onroerende goederen te verwerven of te behouden waarvan het inkomen na toepassing van artikel 12 begrepen is in de belastbare onroerende inkomsten, met dien verstande dat interest betreffende een schuld die voor één enkel onroerend goed is aangegaan, van het totale bedrag van de onroerende inkomsten kan worden afgetrokken;"; 2° in het eerste lid, 2°, worden de woorden "met betrekking de in het 1° bedoelde goederen" ingevoegd tussen de woorden "gelijkaardige onroerende rechten" en de woorden ", met uitsluiting van"; 3° tussen het eerste en het tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt een lid ingevoegd, luidende : "Wanneer het onroerend goed waarvoor de in het eerste lid, 1°, bedoelde schuld werd aangegaan of waarvoor de in het eerste lid, 2°, bedoelde termijnen zijn betaald, na toepassing van artikel 12 slechts gedurende een gedeelte van het belastbaar tijdperk belastbare onroerende inkomsten heeft opgebracht, zijn de in het eerste lid vermelde intresten en termijnen slechts aftrekbaar wanneer ze zijn betaald in het gedeelte van het belastbaar tijdperk waarin het onroerend goed belastbare onroerende inkomsten heeft opgebracht.".

Art. 13.In artikel 19, § 1, eerste lid, 3°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 2004, wordt de bepaling onder a) vervangen als volgt : "a) hetzij contracten die een gewaarborgd rendement bepalen en waarvan geen enkele premie aanleiding heeft gegeven tot : - een belastingvermindering voor het lange termijnsparen overeenkomstig de artikelen 1451 tot 14516; - een gewestelijke belastingvermindering of een gewestelijk belastingkrediet;".

Art. 14.Artikel 31, derde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992, wordt opgeheven.

Art. 15.In artikel 34 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992, 19 juli 2000, 28 april 2003, 27 december 2004, 22 december 2008 en 28 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 2°, eerste lid, d, worden de woorden "in de artikelen 104, 9°, en 1451, 2°." vervangen door de woorden "in artikel 1451, 2° ;"; 2° § 1, 2°, eerste lid, wordt aangevuld met een bepaling onder e), luidende : "e) bijdragen waarvoor een gewestelijke belastingvermindering of een gewestelijk belastingkrediet werd verleend."; 3° in paragraaf 5 worden de woorden "in de artikelen 104, 9°, en 1451, 2°, " vervangen door de woorden "in § 1, 2°, eerste lid, d en e,".

Art. 16.In artikel 39, § 2, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2004, 27 december 2005, wordt de bepaling onder a) vervangen als volgt : "a) geen vrijstelling is toegepast overeenkomstig bepalingen die vóór het aanslagjaar 1993 van toepassing waren, de in artikel 1451, 2°, vermelde belastingvermindering niet is verleend, en geen gewestelijke belastingvermindering of gewestelijk belastingkrediet is verleend;".

Art. 17.In artikel 87, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001, worden de woorden "behalve wanneer daardoor de aanslag wordt verhoogd" vervangen door de woorden "behalve wanneer daardoor de belasting Staat verhoogd met de belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3°, en 90, 6° en 9°, vermelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, 1°, belastbaar zijn, voor beide echtgenoten samen genomen wordt verhoogd".

Art. 18.Artikel 88, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001, wordt vervangen als volgt : "Deze bepaling wordt niet toegepast wanneer daardoor de belasting Staat verhoogd met de belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3°, en 90, 6° en 9°, vermelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, 1°, belastbaar zijn, voor beide echtgenoten samengenomen wordt verhoogd.".

Art. 19.Artikel 93bis, 1°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 oktober 1996 en vervangen bij de wet van 27 december 2005, wordt als volgt vervangen : "1° een overdracht onder bezwarende titel van de woning die gedurende een ononderbroken periode van ten minste 12 maanden die de maand van de vervreemding voorafgaat, de eigen woning is geweest van de belastingplichtige. Evenwel mag tussen de periode van ten minste 12 maanden en de maand van vervreemding nog een periode van maximaal 6 maanden liggen, gedurende dewelke de woning niet in gebruik mag zijn genomen;".

Art. 20.In artikel 104 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 13 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de inleidende zin wordt vervangen als volgt : "De volgende bestedingen worden van het totale netto-inkomen afgetrokken, in zover zij in het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald :";2° de bepaling onder 9° wordt opgeheven.

Art. 21.Artikel 105 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 24 december 2008 en gewijzigd bij de wet van 13 december 2012, wordt vervangen als volgt : "

Art. 105.Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de aftrekken bedoeld in artikel 104 als volgt aangerekend : 1° de uitgaven die door beide echtgenoten samen verschuldigd zijn, worden eerst evenredig aangerekend op de totale netto-inkomens van beide echtgenoten; 2° vervolgens worden de uitgaven die door één echtgenoot persoonlijk verschuldigd zijn, bij voorrang aangerekend op het totale netto-inkomen van die echtgenoot en het eventuele saldo wordt op het totale netto-inkomen van de andere echtgenoot aangerekend.".

Art. 22.In titel II, hoofdstuk II, afdeling VI, van hetzelfde Wetboek wordt het onderdeel "E. Aftrek voor enige woning" dat de artikelen 115 en 116 bevat, vervangen bij de wet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005, 27 december 2006, 25 april 2007 en 24 december 2008, opgeheven.

Art. 23.In artikel 131 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 juni 2008, wordt tussen het eerste en het tweede lid, dat het derde lid wordt, een lid ingevoegd, luidende : "In geval van toepassing van de artikelen 14537 of 539, en wanneer het belastbare inkomen van de belastingplichtige hoger is dan 15 220 EUR verhoogd met het verschil tussen het in het eerste lid, 1°, vermelde basisbedrag en het in het eerste lid, 3°, vermelde basisbedrag, is, in afwijking van het eerste lid, het basisbedrag dat wordt vrijgesteld van de belasting gelijk aan 4 095 EUR, verhoogd met het positieve verschil tussen : a) het verschil tussen het in het eerste lid, 1°, vermelde basisbedrag en het in het eerste lid, 3°, vermelde basisbedrag en b) het positieve verschil tussen : - het belastbaar inkomen verminderd met het bedrag dat in beginsel in aanmerking komt voor de toepassing van de belastingverminderingen bedoeld in de artikelen 14537 of 539, eventueel beperkt tot het in die artikelen vastgestelde maximumbedrag en - 15 220 EUR.".".

Onderafdeling 3. - Berekening van de personenbelasting

Art. 24.In artikel 1451 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wetten van 17 november 1998, 25 januari 1999, 17 mei 2000, 24 december 2002, 28 april 2003, 27 december 2004, 27 december 2005 en 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 2° worden de woorden "en voor zover dat kapitaal niet dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening die voor de in artikel 104, 9°, bedoelde woning is aangegaan" opgeheven;2° in de bepaling onder 3° worden de woorden "andere dan de in artikel 104, 9°, vermelde woning" vervangen door de woorden "andere dan de eigen woning van de belastingplichtige".

Art. 25.Artikel 1454 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wetten van 20 september 2001, 24 december 2002 en 22 december 2008, wordt aangevuld met een bepaling onder 4°, luidende : "4° het kapitaal dat in uitvoering van het levensverzekeringscontract wordt gevestigd, niet dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een lening die is aangegaan om de woning te verwerven of te behouden die op het moment waarop de premies of bijdragen zijn betaald de eigen woning is van de belastingplichtige.".

Art. 26.Artikel 1455 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 mei 2000 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt aangevuld met een lid, luidende : "De in artikel 1451, 3°, vermelde betalingen, komen niet voor de vermindering in aanmerking wanneer de woning waarvoor de hypothecaire lening is aangegaan, op het tijdstip van de betaling de eigen woning is van de belastingplichtige.".

Art. 27.In artikel 1456, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste streepje worden de woorden ", met uitsluiting van het beroepsinkomen dat overeenkomstig artikel 171 wordt belast," ingevoegd tussen de woorden "totale beroepsinkomen" en de woorden "en 6 pct.van het overige"; 2° de bepaling onder het tweede streepje wordt vervangen als volgt : "- en anderzijds het bedrag van de uitgaven voor het verwerven of behouden van de eigen woning waarvoor de in de artikelen 14537 en 14539 vermelde verminderingen kunnen worden verleend, zonder evenwel rekening te houden met de eventuele verhogingen bedoeld in artikel 14537, § 2, tweede en derde lid.".

Art. 28.Artikel 1457 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 13 juli 2001, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 wordt, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : " § 2. Wanneer de betrokken aandelen anders dan bij overlijden worden overgedragen binnen de vijf jaar na de aanschaffing ervan, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbaar tijdperk van de vervreemding, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één zestigste van de overeenkomstig paragraaf 1 verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven tot het einde van de periode van 60 maanden.".

Art. 29.Artikel 14523 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 maart 1994 en vervangen bij de wet van 13 december 2012, wordt vervangen als volgt : " § 1. In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de in artikel 14521 vermelde belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten. § 2. Het deel van de in artikel 14521 vermelde belastingvermindering dat betrekking heeft op uitgaven gedaan voor prestaties betaald met dienstencheques en dat niet kan worden aangerekend op de gewestelijke opcentiemen en gewestelijke belastingvermeerderingen of op het saldo van de federale personenbelasting, wordt omgezet in een terugbetaalbaar gewestelijk belastingkrediet.

Deze paragraaf is niet van toepassing van zodra het belastbare inkomen van de belastingplichtige, met uitsluiting van de inkomsten die overeenkomstig artikel 171 worden belast, het in artikel 131, eerste lid, 1°, bedoelde bedrag overschrijdt.

Deze paragraaf is evenmin van toepassing op een belastingplichtige die beroepsinkomsten heeft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten.".

Art. 30.In artikel 14524 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en laatst gewijzigd bij de wet van 28 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : " § 1.De verminderingen voor energiebesparende uitgaven die in 2011 en 2012 werden betaald en overeenkomstig de voor die uitgaven geldende bepalingen kunnen worden overgedragen naar de drie belastbare tijdperken volgend op dat waarin de uitgaven werkelijk zijn gedaan, worden verleend binnen de in deze paragraaf vermelde begrenzingen en modaliteiten.

Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk en per woning niet meer bedragen dan 2 000 euro. Dit bedrag wordt echter verhoogd met 600 euro voor zover deze verhoging uitsluitend betrekking heeft op een overgedragen vermindering voor uitgaven voor de plaatsing van zonnecelpanelen voor het omzetten van zonne-energie in elektrische energie.

Wanneer het totaal van de overgedragen belastingverminderingen het in het tweede lid beoogde grensbedrag overschrijdt, kan het overschot dat betrekking heeft op het nog overdraagbaar gedeelte van de overgedragen verminderingen, worden overgedragen.

In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.

Het deel van de belastingverminderingen dat betrekking heeft op energiebesparende uitgaven als bedoeld in het eerste lid, 1°, en 4° tot 7°, zoals het van toepassing was voor het belastbaar tijdperk waarin de uitgaven werden betaald, en dat na toepassing van artikel 178/1 niet is aangerekend, wordt omgezet in terugbetaalbaar belastingkrediet.

Het vorige lid is niet van toepassing op een belastingplichtige die beroepsinkomsten heeft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten.

De Koning bepaalt de volgorde waarin de in deze paragraaf bedoelde verminderingen worden aangerekend."; 2° in § 3, eerste lid, worden de woorden "aan de in § 1, eerste lid, bedoelde belastingplichtige" opgeheven; 3° in § 3, derde lid, wordt de bepaling onder b) als volgt vervangen : "b) waarvoor de toepassing van de artikelen 14, 526, § 1, of 539, of van een gewestelijke belastingvermindering of een gewestelijk belastingkrediet werd gevraagd."; 4° § 3, vierde lid, wordt vervangen als volgt : "In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.".

Art. 31.In artikel 14525 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 8 april 2003, 9 juli 2004, 14 april 2011 en 13 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vierde lid wordt de bepaling onder c) opgeheven; 2° het zevende lid wordt vervangen als volgt : "In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.".

Art. 32.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van hetzelfde Wetboek wordt de onderafdeling IIsepties "Vermindering voor de verwerving van obligaties uitgegeven door het Kringloopfonds - Terugname van de vermindering" die het artikel 14526 bevat, ingevoegd bij de wet van 8 april 2003, opgeheven.

Art. 33.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van hetzelfde Wetboek wordt de onderafdeling IIocties "Vermindering voor de verwerving van obligaties uitgegeven door het Startersfonds - Terugname van de vermindering" die het artikel 14527 bevat, ingevoegd bij de wet van 8 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, opgeheven.

Art. 34.In artikel 14528, § 1, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 22 december 2009 en gewijzigd bij de wetten van 23 december 2009 en 13 december 2012, wordt het laatste lid als volgt vervangen : "In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.".

Art. 35.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van hetzelfde Wetboek wordt onderafdeling IIdecies "Vermindering voor de verwerving van obligaties uitgegeven door het Fonds ter reductie van de globale energiekost - Terugname van de vermindering" die het artikel 14529 bevat, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005, opgeheven.

Art. 36.In artikel 14530 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 2009 en 13 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, c, worden de woorden "de artikelen 14524 of 14525" vervangen door de woorden "artikel 14525"; 2° het vijfde lid wordt vervangen als volgt : "In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.".

Art. 37.In artikel 14531 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006 en gewijzigd bij de wetten van 8 juli 2008, 22 december 2009 en 13 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, c, worden de woorden "de artikelen 14524," vervangen door de woorden "de artikelen"; 2° het vijfde lid wordt vervangen als volgt : "In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.".

Art. 38.In artikel 14532, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 juni 2008 en vervangen bij de wet van 31 december 2009, worden de woorden "de belasting met betrekking tot" vervangen door de woorden "de totale belasting met betrekking tot".

Art. 39.In artikel 14533, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vierde lid worden de woorden ", met uitsluiting van de inkomsten die overeenkomstig artikel 171 worden belast" ingevoegd tussen de woorden "totale netto-inkomen" en ", noch meer bedragen dan"; 2° het vijfde lid wordt vervangen als volgt : "In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.".

Art. 40.Artikel 14534, zevende lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 december 2012, wordt vervangen als volgt : "In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.".

Art. 41.Artikel 14535, achtste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 december 2012, wordt vervangen als volgt : "In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.".

Art. 42.In artikel 14536 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid, c, wordt vervangen als volgt : "c) in aanmerking komen voor de toepassing van de artikelen 14525, 14530 en 14531."; 2° het vijfde lid wordt vervangen als volgt : "In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten."; 3° het zesde lid wordt vervangen als volgt : "De in het eerste lid bedoelde uitgaven zijn de uitgaven die met een voorafgaande toelating van de bevoegde overheid zijn gedaan om die goederen of delen ervan in stand te houden, in hun vroegere staat te herstellen of om ze te valoriseren op historisch, artistiek, wetenschappelijk of esthetisch vlak."; 4° het wordt aangevuld met twee leden, luidende : "Voor de toepassing van dit artikel worden gebouwde onroerende goederen, delen van gebouwde onroerende goederen of landschappen geacht voor het publiek toegankelijk te zijn wanneer ze als zodanig zijn erkend door de bevoegde overheid. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de belastingvermindering.".

Art. 43.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling IIoctodecies ingevoegd, met als opschrift : "Onderafdeling IIoctodecies - Belastingverminderingen voor de eigen woning".

Art. 44.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling IIoctodecies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 43, wordt een artikel 14537 ingevoegd, luidende : "

Art. 14537.§ 1. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de volgende uitgaven die tijdens het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald : - de interesten en de betalingen voor de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothecaire lening die specifiek is gesloten om een enige woning te verwerven of te behouden; - de bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die de belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden en dat uitsluitend dient voor het weder samenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening.

De in het eerste lid vermelde interesten, betalingen en bijdragen komen slechts voor de vermindering in aanmerking wanneer de woning waarvoor die uitgaven zijn gedaan, de eigen woning is van de belastingplichtige op het tijdstip van die uitgave. § 2. Het bedrag van de in paragraaf 1 bedoelde interesten, betalingenen bijdragen dat in aanmerking wordt genomen voor de belastingvermindering, mag per belastingplichtige en per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 1 500 euro.

Het in het eerste lid vermelde bedrag wordt verhoogd met 500 euro gedurende de eerste tien belastbare tijdperken vanaf het belastbaar tijdperk waarin de leningsovereenkomst wordt afgesloten.

Het in het tweede lid vermelde bedrag wordt verhoogd met 50 euro wanneer de belastingplichtige drie of meer dan drie kinderen ten laste heeft op 1 januari van het jaar na dat waarin de leningsovereenkomst is afgesloten.

Voor de toepassing van het derde lid worden als gehandicapt aangemerkte kinderen ten laste voor twee gerekend.

De in het tweede en derde lid vermelde verhogingen worden niet toegepast vanaf het eerste belastbaar tijdperk waarin de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker wordt van een tweede woning. De toestand wordt beoordeeld op 31 december van dat belastbaar tijdperk.

Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en beide echtgenoten uitgaven hebben gedaan die recht geven op de belastingvermindering, kunnen de echtgenoten deze uitgaven vrij verdelen binnen de in de vorige leden bedoelde begrenzingen. § 3. De belastingvermindering wordt berekend tegen het voor de belastingplichtige hoogste belastingtarief als vermeld in artikel 130, met een minimum van 30 pct. Ingeval de uitgaven die voor de vermindering in aanmerking komen, betrekking hebben op meer dan één belastingtarief, wordt voor elk deel van de bijdragen en betalingen het overeenstemmend tarief in aanmerking genomen. § 4. De belastingvermindering kan worden omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet wanneer aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan : 1° de lening is afgesloten vóór 1 januari 2015;2° er wordt een gemeenschappelijke aanslag gevestigd;3° het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van de belastingplichtige bedraagt minder dan de som van het bedrag van de belastingvrije som dat hem op grond van artikel 131 wordt toegekend en het overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 bepaalde bedrag waarvoor de belastingvermindering kan worden verleend. Het belastingkrediet wordt evenwel beperkt tot het positieve verschil tussen : 1° het bedrag van de belastingvermindering bepaald overeenkomstig de paragrafen 2 en 3, met uitzondering evenwel van de toepassing van het minimum van 30 pct., voor de in paragraaf 1 vermelde uitgaven die desgevallend worden beperkt tot het overeenkomstig artikel 130 belast inkomen en 2° de som van : - het bedrag van de belastingvermindering dat werd aangerekend op de gewestelijke opcentiemen en belastingvermeerderingen, verminderd met de gewestelijke kortingen, en op het saldo van de federale personenbelasting; - het bedrag van de op grond van de artikelen 146 tot 154, 155 en 156 verleende belastingverminderingen; - het bedrag van de andere gewestelijke belastingverminderingen dat werd aangerekend op de gewestelijke opcentiemen en belastingvermeerderingen, verminderd met de gewestelijke kortingen, en op het saldo van de federale personenbelasting; - het bedrag van de in de artikelen 1451 tot 14516, 14524, 14528, 14532 tot 14535 en 154bis, vermelde belastingverminderingen dat werd aangerekend.

Het overeenkomstig het vorige lid bepaalde bedrag wordt bovendien beperkt tot de door de andere echtgenoot verschuldigde totale belasting.".

Art. 45.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling IIoctodecies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 43, wordt een artikel 14538 ingevoegd, luidende : "

Art. 14538.§ 1. De in artikel 14537 vermelde vermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden : 1° de uitgaven moeten gedaan zijn voor de woning die op 31 december van het jaar waarin de leningsovereenkomst is afgesloten, de enige woning is van de belastingplichtige die hij zelf betrekt;2° de hypothecaire lening en het levensverzekeringscontract die zijn bedoeld in artikel 14537, § 1, zijn door de belastingplichtige aangegaan bij een instelling die in de Europese Economische Ruimte is gevestigd om in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn eigen woning te verwerven of te behouden;3° de hypothecaire lening is aangegaan vanaf 1 januari 2005 en heeft een looptijd van ten minste 10 jaar;4° het levensverzekeringscontract is aangegaan : a) door de belastingplichtige die daarbij alleen zichzelf heeft verzekerd;b) vóór de leeftijd van 65 jaar;contracten die tot na de oorspronkelijk bepaalde termijn worden verlengd, opnieuw van kracht gemaakt, gewijzigd of verhoogd wanneer de verzekerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, worden geacht niet vóór die leeftijd te zijn aangegaan; c) voor een minimumlooptijd van 10 jaar wanneer het in voordelen bij leven voorziet;5° de voordelen van het in 4° bedoelde contract zijn bedongen : a) bij leven, ten gunste van de belastingplichtige vanaf de leeftijd van 65 jaar;b) bij overlijden, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van die woning verwerven. Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, wordt om te bepalen of de woning van de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten, zijn enige woning is die hij zelf betrekt, geen rekening gehouden met : 1° andere woningen waarvan hij, ingevolge erfenis, mede-eigenaar, naakte eigenaar of vruchtgebruiker is;2° een andere woning die op die datum op de vastgoedmarkt te koop is aangeboden en die uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin de leningsovereenkomst is afgesloten, ook daadwerkelijk is verkocht;3° het feit dat de belastingplichtige de woning niet zelf betrekt omwille van : a) beroepsredenen of redenen van sociale aard;b) wettelijke of contractuele belemmeringen die het de belastingplichtige onmogelijk maken de woning op die datum zelf te betrekken;c) de stand van de bouwwerkzaamheden of van de verbouwingswerkzaamheden die het de belastingplichtige nog niet toelaten de woning daadwerkelijk op diezelfde datum te betrekken. De belastingvermindering kan niet meer worden verleend : 1° van het jaar volgend op het jaar waarin de leningsovereenkomst is afgesloten, indien op 31 december van dat jaar de in het vorige lid, 2°, bedoelde andere woning niet daadwerkelijk is verkocht;2° van het tweede jaar volgend op het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten, indien de belastingplichtige de woning waarvoor de lening werd aangegaan, op 31 december van dat jaar niet zelf betrekt tenzij hij die om beroepsredenen of redenen van sociale aard niet zelf betrekt. Wanneer de belastingvermindering bij toepassing van het vorige lid, 2°, gedurende één of meer belastbare tijdperken niet kon worden verleend en de belastingplichtige de woning waarvoor de lening werd aangegaan, zelf betrekt op 31 december van het belastbaar tijdperk waarin de in het tweede lid, 3°, b en c, bedoelde belemmeringen zijn weggevallen, kan de belastingvermindering opnieuw worden verleend vanaf dit belastbaar tijdperk. § 2. De in artikel 14537, § 1, vermelde leningen zijn specifiek gesloten om een woning te verwerven of te behouden wanneer ze zijn aangegaan om : 1° een onroerend goed aan te kopen;2° een onroerend goed te bouwen;3° een onroerend goed volledig of gedeeltelijk te vernieuwen;4° de successierechten of schenkingsrechten met betrekking tot de in artikel 14537, § 1, bedoelde woning te betalen met uitzondering van nalatigheidsinteresten verschuldigd bij laattijdige betaling. Wat de in het eerste lid, 3°, bedoelde vernieuwing betreft, zijn de daarop betrekking hebbende dienstverrichtingen deze vermeld in rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven. § 3. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in artikel 14537 bedoelde vermindering.".

Art. 46.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling IIoctodecies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 43, wordt een artikel 14539 ingevoegd, luidende : "

Art. 14539.Binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald in artikel 14540 wordt een belastingvermindering verleend die wordt berekend op de volgende uitgaven die tijdens het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald : 1° als bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die een belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden wanneer dat kapitaal dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een lening die specifiek is aangegaan voor het verwerven of behouden van een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die op het moment van de betaling van die bijdragen de eigen woning is van de belastingplichtige;2° als betalingen voor de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothecaire lening die specifiek is aangegaan om in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die op het moment van de betaling de eigen woning is van de belastingplichtige, te bouwen, te verwerven of te verbouwen. De belastingvermindering wordt berekend tegen het tarief van 30 pct.".

Art. 47.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling IIoctodecies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 43, wordt een artikel 14540 ingevoegd, luidende : "

Art. 14540.§ 1. De in artikel 14539, eerste lid, 1°, vermelde bijdragen komen voor de belastingvermindering in aanmerking op voorwaarde dat : 1° het levensverzekeringscontract is aangegaan : a) door de belastingplichtige die daarbij alleen zichzelf heeft verzekerd;b) vóór de leeftijd van 65 jaar;contracten die tot na de oorspronkelijk bepaalde termijn verlengd, opnieuw van kracht gemaakt, gewijzigd of verhoogd worden wanneer de verzekerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, worden geacht niet vóór die leeftijd te zijn aangegaan; c) voor een minimumlooptijd van 10 jaar wanneer het in voordelen bij leven voorziet;2° de voordelen van het contract bedongen zijn : a) bij leven, ten gunste van de belastingplichtige vanaf de leeftijd van 65 jaar;b) bij overlijden : - ten belope van het verzekerde kapitaal dat dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van dat onroerend goed verkrijgen; - ten belope van het verzekerde kapitaal dat niet dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige; 3° die bijdragen niet geheel of gedeeltelijk in aanmerking kunnen komen voor de toepassing van de artikelen 52, 7° bis, of 14537. § 2. De in artikel 14539, eerste lid, 2°, vermelde betalingen voor de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothecaire lening komen voor de belastingvermindering in aanmerking op voorwaarde dat : 1° de lening is aangegaan voor een looptijd van ten minste 10 jaar bij een instelling die in de Europese Economische Ruimte is gevestigd;2° de betalingen niet in aanmerking komen voor de toepassing van artikel 14537. De in artikel 14539, eerste lid, 2°, vermelde betalingen komen slechts voor de belastingvermindering in aanmerking in zoverre zij betrekking hebben op de eerste schijf van 50 000 euro van het aanvangsbedrag van de voor die woning aangegane leningen.

Voor de leningen die zijn aangegaan vóór 1 januari 2001, bedraagt de in het vorige lid vermelde eerste schijf 2 000 000 BEF. Dit bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig artikel 178 zoals het van toepassing was voor het aanslagjaar verbonden met het belastbaar tijdperk waarin de lening werd aangegaan en vervolgens omgezet in euro. § 3. De bijdragen en betalingen vermeld in artikel 14539, eerste lid, desgevallend beperkt overeenkomstig de paragrafen 1 en 2, komen voor de belastingvermindering in aanmerking voor zover die uitgaven niet meer bedragen dan het positieve verschil tussen : - enerzijds, 15 pct. van de eerste schijf van 1 250 euro van het totale netto beroepsinkomen, met uitsluiting van de overeenkomstig artikel 171 belaste beroepsinkomsten, en 6 pct. van het overige, met een maximum van 1 500 euro; - en anderzijds het bedrag waarvoor bij toepassing van artikel 14537 een belastingvermindering is verleend, zonder evenwel rekening te houden met de eventuele verhogingen bedoeld in § 2, tweede en derde lid, van het voormelde artikel. § 4. Bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van verzekeringscontracten die vóór 1 januari 2009 zijn afgesloten en die dienen voor het wedersamenstellen of waarborgen van een lening die is gesloten om een onroerend goed te verwerven of te behouden en die niet voldoen aan de begunstigingsclausule bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, worden toch in aanmerking genomen voor de belastingvermindering voor zover die contracten beantwoorden aan de begunstigingsclausule zoals die in artikel 1454 bestond alvorens het werd gewijzigd door artikel 173 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen en artikel 114 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen I. § 5. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de belastingvermindering.".

Art. 48.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling IIoctodecies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 43, wordt een artikel 14541 ingevoegd, luidende : "

Art. 14541.Dit artikel is van toepassing op de in artikel 14539 vermelde uitgaven wanneer die : 1° hypothecaire leningen betreffen die zijn gesloten om de eigen woning te bouwen, verwerven of verbouwen, die zijn aangegaan vóór 1 januari 1993;2° levensverzekeringscontracten betreffen die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een in 1° vermelde hypothecaire lening. In die gevallen : 1° komen, wat de tot 31 december 1988 aangegane leningen betreft, de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen, slechts voor de in artikel 14539 bedoelde belastingvermindering in aanmerking onder de voorwaarden bepaald in artikel 516, § 1, 1° ;2° komen, in afwijking van artikel 14540, § 2, tweede lid, de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen, voor de belastingvermindering in aanmerking binnen de beperkingen als vermeld in artikel 516, § 1, en § 2, tweede lid, zoals dit lid bestond voordat het werd opgeheven bij artikel 99 van de wet van 8 mei 2014;3° wordt de belastingvermindering, in afwijking van artikel 14539, tweede lid, berekend tegen het overeenkomstig artikel 14537, § 3, bepaalde tarief voor : - de in artikel 14539, eerste lid, 1°, bedoelde premies voor individuele levensverzekeringen die uitsluitend een in artikel 14539, eerste lid, 2°, bedoelde lening waarborgen of wedersamenstellen, voor zover ze betrekking hebben op de eerste schijf van de leningen bepaald overeenkomstig artikel 516, § 3, zoals het bestond voordat het werd opgeheven bij artikel 99 van de wet van 8 mei 2014; - de in artikel 14539, eerste lid, 2°, bedoelde betalingen ter aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen.

Wanneer de toepassing van de artikelen 86, eerste lid, 87 en 88, tot gevolg heeft dat, met betrekking tot een contract dat voor 1 januari 1989 op naam van één van de echtgenoten is gesloten, de in artikel 14539, eerste lid, vermelde bijdragen en betalingen niet tot het bedrag bepaald in artikel 14540, § 3, ten name die echtgenoot aanleiding kan geven tot een belastingvermindering, mag het verschil, zonder splitsing van het contract, tot het bedrag bepaald in artikel 14540, § 3, aanleiding geven tot een bijkomende vermindering ten gunste van de andere echtgenoot.".

Art. 49.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling IIoctodecies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 43, wordt een artikel 14542 ingevoegd, luidende : "

Art. 14542.Dit artikel is van toepassing op de in de artikelen 14539 vermelde uitgaven wanneer die : 1° hypothecaire leningen betreffen die zijn aangegaan : a) vanaf 1 januari 1993 en vóór 1 januari 2005 om een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen die bij het afsluiten van de lening de enige woning was van de belastingplichtige;b) vanaf 1 januari 2005 om een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen die bij het afsluiten van de lening de enige woning was van de belastingplichtige, terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen;2° levensverzekeringscontracten betreffen die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een in 1° vermelde hypothecaire lening. In die gevallen : 1° komen de in artikel 14539, eerste lid, 2°, bedoelde betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen, in afwijking van artikel 14540, § 2, tweede lid, voor de belastingvermindering in aanmerking voor zoverre ze betrekking hebben op de eerste schijf van respectievelijk 50 000 euro, 52 500 euro, 55 000 euro, 60 000 euro en 65 000 euro van het aanvangsbedrag van de voor de enige woning aangegane leningen, naargelang de belastingplichtige geen, een, twee, drie of meer dan drie kinderen ten laste heeft op 1 januari van het jaar na dat waarin de leningsovereenkomst is gesloten;2° wordt de belastingvermindering, in afwijking van artikel 14539, tweede lid, berekend tegen het overeenkomstig artikel 14537, § 3, bepaalde tarief voor : - de in artikel 14539, eerste lid, 1°, bedoelde premies voor individuele levensverzekeringen die uitsluitend een in artikel 14539, eerste lid, 2°, bedoelde lening waarborgen of wedersamenstellen, voor zover die betrekking hebben op de overeenkomstig het 1° bepaalde bedrag van de eerste schijf van de leningen; - de in artikel 14539, eerste lid, 2°, bedoelde betalingen ter aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen.

Voor de leningen die zijn aangegaan vóór 1 januari 2001 bedraagt de in het tweede lid, 1°, vermelde eerste schijf respectievelijk 2 000 000 BEF, 2 100 000 BEF, 2 200 000 BEF, 2 400 000 BEF en 2600 000 BEF. Deze bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig artikel 178 zoals het van toepassing was voor het aanslagjaar verbonden met het belastbaar tijdperk waarin de lening werd aangegaan en vervolgens omgezet in euro.

Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, b, wordt verstaan onder : 1° aftrek voor interesten van hypothecaire leningen : het voordeel bedoeld in artikel 104, 9°, zoals het bestond voor het werd gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004 en op grond van artikel 526 van toepassing is gebleven, en in artikel 14545; 2° bouwsparen : de verhoogde vermindering bedoeld in de artikelen 14517 tot 14520, zoals ze bestonden voordat ze werden opgeheven bij artikel 400 van de programmawet van 27 december 2004 en op grond van artikel 526 van toepassing zijn gebleven, in artikel 14541, tweede lid, 3°, of in het tweede lid.".

Art. 50.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling IIoctodecies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 43, wordt een artikel 14543 ingevoegd, luidende : "

Art. 14543.Er wordt een belastingvermindering verleend voor : 1° de interesten van schulden die voor 1 januari 2015 specifiek zijn aangegaan om de woning te verwerven of te behouden die op het ogenblik dat de interesten worden betaald de eigen woning is van de belastingplichtige en waarvan het inkomen begrepen is in zijn belastbare onroerende inkomsten vóór toepassing van artikel 12, met uitzondering van de interesten die in aanmerking komen voor de in artikel 14537 vermelde belastingvermindering;2° de termijnen en de waarde van ermee gelijkgestelde lasten met betrekking tot de aanschaffing van een recht van erfpacht of recht van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten andere dan de in artikel 10, § 2, vermelde rechten van gebruik, op de in 1° vermelde woning. De in het eerste lid vermelde interesten en vergoedingen komen voor de belastingvermindering in aanmerking in de mate dat ze niet meer bedragen dan het netto-inkomen van onroerende goederen van de belastingplichtige.

Het overeenkomstig het tweede lid bepaalde bedrag van de intresten en vergoedingen wordt verminderd met : 1° het bedrag van die interesten en vergoedingen in verhouding tot het netto inkomen van in het buitenland gelegen onroerende goederen dat krachtens internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting is vrijgesteld ten opzichte van het totale netto inkomen van onroerende goederen;2° de helft van het bedrag van die interesten en vergoedingen in verhouding tot het netto-inkomen van niet in het 1° bedoelde in het buitenland gelegen onroerende goederen ten opzichte van het totale netto inkomen van onroerende goederen. De belastingvermindering wordt berekend tegen het overeenkomstig artikel 14537, § 3, bepaalde tarief op de overeenkomstig de vorige leden bepaalde bedrag van de in aanmerking te nemen interesten en vergoedingen.

Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd : - worden de in het eerste lid vermelde interesten en vergoedingen en het netto-inkomen van onroerende goederen voor beide echtgenoten samengenomen; - wordt het bedrag waarop de belastingvermindering wordt berekend evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.".

Art. 51.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling IIoctodecies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 43, wordt een artikel 14544 ingevoegd, luidende : "

Art. 14544.§ 1. Dit artikel is van toepassing wanneer leningen die specifiek zijn gesloten om de eigen woning te verwerven of te behouden, zijn aangegaan : a) vóór 1 januari 2005;b) vanaf 1 januari 2005 terwijl voor dezelfde woning nog een lening die is bedoeld in a) in aanmerking komt voor de aftrek van interesten als vermeld in artikel 14 of voor de toepassing van dit artikel; § 2. In de in paragraaf 1 vermelde gevallen wordt een belastingvermindering verleend voor de hierna vermelde uitgaven of lasten die tijdens het belastbaar tijdperk zijn betaald of gedragen : - interesten voor de in paragraaf 1 bedoelde leningen; - termijnen en de waarde van ermee gelijkgestelde lasten met betrekking tot de aanschaffing van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten, andere dan de in artikel 10, § 2, vermelde rechten van gebruik, op de eigen woning waarvoor in het eerste streepje bedoelde interesten zijn betaald.

De intresten en vergoedingen komen voor de belastingvermindering in aanmerking wanneer ze zijn betaald of gedragen voor de woning die op dat moment de eigen woning is van de belastingplichtige waarvan het inkomen begrepen is in de belastbare onroerende inkomsten vóór toepassing van artikel 12.

De interesten en vergoedingen komen slechts voor de belastingvermindering in aanmerking in de mate dat : 1° ze niet in aanmerking zijn genomen voor de in artikel 14543 vermelde belastingvermindering;2° ze niet meer bedragen dan het overeenkomstig de artikelen 7, § 1, 1°, a, eerste streepje, 8 tot 11, 13, 15 en 518 bepaalde inkomen van de eigen woning. De belastingvermindering bedraagt 12,5 pct. van de in aanmerking genomen interesten en vergoedingen.

Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de belastingvermindering voor de beide echtgenoten samen berekend. De aldus berekende belastingvermindering wordt omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.".

Art. 52.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling IIoctodecies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 43, wordt een artikel 14545 ingevoegd, luidende : "

Art. 14545.§ 1. Dit artikel is van toepassing wanneer : 1° hypothecaire leningen zijn gesloten om de woning die op 31 december van het belastbaar tijdperk de enige woning is van de belastingplichtige te verwerven of te behouden : a) vanaf 1 mei 1986 en vóór 1 januari 2005;b) vanaf 1 januari 2005 terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen;2° de woning waarvoor de hypothecaire leningen zijn aangegaan de eigen woning is van de belastingplichtige op het ogenblik dat de interesten worden betaald. Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, b, wordt verstaan onder : 1° aftrek voor interesten van hypothecaire leningen : het fiscaal voordeel bedoeld in artikel 104, 9°, zoals het bestond voor het werd gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004 en op grond van artikel 526 van toepassing is gebleven, en in dit artikel;2° bouwsparen : de verhoogde vermindering bedoeld in de artikelen 14517 tot 14520, zoals ze bestonden voordat ze werden opgeheven bij artikel 400 van de programmawet van 27 december 2004 en op grond van artikel 526 van toepassing zijn gebleven, in artikel 14541, tweede lid, 3°, en in artikel 14542, tweede lid. § 2. Voor de interesten die voor de in paragraaf 1 bedoelde hypothecaire leningen zijn betaald op het ogenblik dat de woning waarvoor de leningen werden aangegaan de eigen woning is van de belastingplichtige, wordt een belastingvermindering verleend onder de volgende voorwaarden : 1° de hypothecaire lening is gesloten voor een looptijd van ten minste tien jaar;2° de hypothecaire lening is aangegaan om een in de Europese Economische Ruimte gelegen woning die op 31 december van het belastbaar tijdperk de enige woning is van de belastingplichtige hetzij : a) te bouwen;b) in nieuwe staat te verwerven aan welke voorwaarde is voldaan indien de woning door de verkoper met toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde aan de belastingplichtige is vervreemd;c) volledig of gedeeltelijk te vernieuwen, mits het goed bij het sluiten van de leningsovereenkomst in gebruik is genomen : - sedert ten minste 20 jaar voor de vóór 1 november 1995 aangegane hypothecaire leningen; - sedert ten minste 15 jaar voor de vanaf 1 november 1995 aangegane hypothecaire leningen; 3° met betrekking tot een woning die volledig of gedeeltelijk wordt vernieuwd : a) de totale kostprijs van de werken, inclusief de belasting over de toegevoegde waarde, ten minste 19 800 euro bedraagt, met dien verstande dat, in geval het overeenkomstig § 3, tweede lid, berekende gedeelte van de lening hoger is dan de totale kostprijs van de werken, dat gedeelte tot het bedrag van de kostprijs in aanmerking wordt genomen;b) de dienstverrichtingen met betrekking tot die werken, waarvan de Koning de aard bepaalt, zijn verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige. § 3. De in paragraaf 2 bedoelde interesten komen slechts in aanmerking voor de belastingvermindering in de mate dat ze, samen genomen met de andere in artikel 14543, eerste lid, vermelde interesten en vergoedingen, meer bedragen dan het netto-onroerend inkomen van de belastingplichtige, verhoogd met het overeenkomstig de artikel 7 tot 11, 13, 15 en 518 bepaalde belastbare inkomen van de eigen woning.

Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de in artikel 14543, eerste lid, vermelde interesten en vergoedingen en het onroerend inkomen van beide echtgenoten samen genomen.

Bovendien komen de overeenkomstig het vorige lid beperkte interesten slechts in aanmerking voor de belastingvermindering in zover ze betrekking hebben op de eerste schijf van 50 000 euro, 52 500 euro, 55 00 euro, 60 000 euro of 65 000 euro van het aanvangsbedrag van de leningen ingeval het een te bouwen of in nieuwe staat te verwerven woning betreft of op de eerste schijf van 25 000 euro, 26 500 euro, 27 000 euro, 30 000 euro of 32 500 euro ingeval het een te vernieuwen woning betreft, naargelang de belastingplichtige geen, één, twee, drie of meer dan drie kinderen ten laste heeft op 1 januari van het jaar na dat waarin de leningsovereenkomst is gesloten. § 4. Het voordeel wordt verleend gedurende ten hoogste twaalf opeenvolgende belastbare tijdperken, waarvan het inkomen van onroerende goederen bepaald overeenkomstig de artikelen 7 tot 11, 13 en 15, het inkomen omvatten van de woning waarvoor de leningen werden aangegaan.

Voor de eerste vijf belastbare tijdperken wordt de belastingvermindering berekend tegen het overeenkomstig artikel 14537, § 3, bepaalde tarief op 80 pct. van het overeenkomstig paragraaf 3 bepaalde bedrag van de interesten en voor elk van de zeven volgende belastbare tijdperken respectievelijk op 70, 60, 50, 40, 30, 20 en 10 pct. van die interesten. § 5. In geval van een gemeenschappelijke aanslag, wordt het bedrag waarop de belastingvermindering wordt berekend evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten. § 6. Voor de leningen die zijn aangegaan vóór 1 januari 2001 : 1° bedraagt de in § 2, eerste lid, 3°, a, vermelde totale kostprijs van de werken, inclusief de belasting over de toegevoegde waarde, 800 000 BEF; 2° bedragen de in § 3, derde lid, vermelde eerste schijven respectievelijk 2.000.000 BEF, 2.100.000 BEF, 2.200.000 BEF, 2.400.000 BEF, 2.600.000 BEF, 1.000.000 BEF, 1.050.000 BEF, 1.100.000 BEF, 1.200.000 BEF en 1.300.000 BEF. De in het vorige lid vermelde bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig artikel 178 zoals het van toepassing was voor het aanslagjaar verbonden met het belastbaar tijdperk waarin de lening werd aangegaan en vervolgens omgezet in euro.".

Art. 53.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling IIoctodecies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 43, wordt een artikel 14546 ingevoegd, luidende : "

Art. 14546.§ 1. Wanneer de belastingplichtige : - tussen 1 januari 2005 en 31 december 2013 een hypothecaire lening heeft gesloten om een woning te verwerven of te behouden, terwijl er voor diezelfde woning nog een lening was die in aanmerking kwam voor de vermindering voor het bouwsparen of de aftrek of vermindering voor interesten van hypothecaire leningen bij toepassing van artikel 526, § 2, zoals het bestond voordat het werd gewijzigd door artikel 101 van de wet van 8 mei 2014 en - in zijn aangifte met betrekking tot het belastbaar tijdperk waarin een vanaf 1 januari 2005 lening is gesloten, heeft vermeld dat hij voor die lening of voor het levensverzekeringcontract dat uitsluitend de voormelde lening waarborgt of wedersamenstelt opteert voor de toepassing van de aftrek voor enige woning als bedoeld in artikel 104, 9°, zoals het bestond voordat het werd opgeheven bij artikel 20 van de wet van 8 mei 2014, worden de artikelen 14543, 14544 en 14545 niet langer toegepast voor de interesten met betrekking tot de leningen die uiterlijk op 31 december 2013 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van diezelfde woning en komen de in artikel 14539 vermelde uitgaven met betrekking tot de uiterlijk op 31 december 2013 aangegane leningen voor diezelfde woning en de levensverzekeringscontracten die leningen waarborgen of wedersamenstellen, niet langer in aanmerking voor de in dat artikel bedoelde belastingvermindering. § 2. Wanneer de belastingplichtige vanaf 1 januari 2014 : - een hypothecaire lening sluit voor het verwerven of behouden van een in artikel 14538, § 1, eerste lid, 1°, vermelde woning, terwijl er voor diezelfde woning nog een lening is die in aanmerking komt voor de toepassing van de artikelen 14541, § 1, tweede lid, 3°, 14542, § 1, tweede lid, 2°, of 14545 of voor de vermindering voor het bouwsparen of de vermindering voor interesten van hypothecaire leningen bij toepassing van artikel 526, en - de toepassing vraagt van de in artikel 14537 bedoelde belastingvermindering voor die vanaf 1 januari 2014 gesloten lening of voor het levensverzekeringscontract dat uitsluitend dient om die lening te waarborgen of weder samen te stellen, in zijn aangifte met betrekking tot het belastbaar tijdperk waarin die lening is aangegaan of met betrekking tot het belastbaar tijdperk waarin de woning de eigen woning wordt van de belastingplichtige, indien dit een later belastbaar tijdperk is dan dat waarin de lening is aangegaan, worden de artikelen 14543, 14544 en 14545 niet langer toegepast voor de interesten met betrekking tot de voorheen gesloten leningen voor het verwerven of behouden van diezelfde woning en komen de in artikel 14539 vermelde uitgaven met betrekking tot de voorheen gesloten leningen voor diezelfde woning en tot de levensverzekeringscontracten die die leningen waarborgen of wedersamenstellen, niet langer in aanmerking voor de in dat artikel bedoelde belastingvermindering. § 3. De in de vorige paragrafen bedoelde keuzes zijn definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige.

Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, moeten beide belastingplichtigen dezelfde keuze maken.".

Art. 54.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling IInovodecies ingevoegd, luidende "Onderafdeling IInovodecies - Belastingvermindering voor uitgaven voor dakisolatie".

Art. 55.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling IInovodecies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 54, wordt een artikel 14547 ingevoegd, luidende : "

Art. 14547.Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven die tijdens het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald voor de isolatie van het dak van een woning waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder, vruchtgebruiker of huurder is.

De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die : a) in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten;b) recht geven op de in artikel 69 bedoelde investeringsaftrek;c) in aanmerking komen voor de toepassing van de artikelen 14525, 14530, 14531, of 14536;d) betrekking hebben op werken die worden verricht aan een woning waarvan de ingebruikneming minder dan vijf jaar voorafgaat aan de aanvang van die werken. De belastingvermindering is gelijk aan 30 pct. van de werkelijk betaalde uitgaven bedoeld in het eerste lid.

Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk en per woning niet meer bedragen dan 2 000 euro.

In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.

De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de werken in verband met de in het eerste lid bedoelde uitgaven moeten voldoen.".

Art. 56.In artikel 147 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 23 december 2005, 17 mei 2007, 27 maart 2009, 22 december 2009 en 17 juni 2013, worden in de inleidende zin de woorden "de belastingen" vervangen door de woorden "de overeenkomstig de artikelen 130 tot 145 bepaalde belasting".

Art. 57.In artikel 152bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 juni 2008, worden de woorden "of tweede lid," ingevoegd tussen de woorden "eerste lid, 1° of 2°, " en de woorden "toegepaste bedrag".

Art. 58.In artikel 153 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "de belasting" vervangen door de woorden "de overeenkomstig de artikelen 130 tot 145 bepaalde belasting".

Art. 59.Artikel 154bis, zesde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 juli 2005 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt als volgt vervangen : "De belastingvermindering mag evenwel niet meer bedragen dan de belasting Staat met betrekking tot het netto bedrag van de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen die overeenkomstig artikel 130 zijn belast, andere dan de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen.".

Art. 60.In artikel 156, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, worden in de inleidende bepaling de woorden "overeenkomstig de artikelen 130 tot 145, 146 tot 154, 169 en 170 berekende" ingevoegd tussen de woorden "het deel van de" en de woorden "belasting".

Art. 61.Artikel 156bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 juni 2008 en gewijzigd bij de wetten van 27 maart 2009 en 28 december 2011, wordt opgeheven.

Art. 62.In artikel 157, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en de wet van 24 december 2002, worden de woorden "de belasting" vervangen door de woorden "de totale belasting".

Art. 63.In artikel 158 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, het koninklijk besluit van 20 december 1996 en de wetten van 24 december 2002 en 22 december 2009, worden de woorden "de belasting" vervangen door de woorden "de totale belasting" en worden de woorden "de onroerende en" opgeheven.

Art. 64.In artikel 165 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "de Rijksbelasting" vervangen door de woorden "de totale belasting".

Art. 65.Artikel 166 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en de wet van 24 december 2002, wordt vervangen als volgt : "

Art. 166.Voor de toepassing van deze onderafdeling omvatten de winst, de baten en de in artikel 30, 2° en 3°, bedoelde bezoldigingen niet : 1° de vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst, bezoldigingen of baten;2° de inkomsten die overeenkomstig artikel 171 zijn belast.".

Art. 66.Artikel 169, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 juli 1992, 28 december 1992, 17 mei 2000, 24 december 2002 en 27 december 2004, wordt vervangen als volgt : " § 1. De hierna vermelde kapitalen worden voor de vaststelling van de belastbare grondslag slechts in aanmerking genomen tot het bedrag van de lijfrente die zou voortvloeien uit de omzetting van die kapitalen en afkoopwaarden volgens door de Koning in Ministerraad overlegd besluit vastgestelde coëfficiënten die niet meer dan 5 pct. mogen bedragen : 1° de kapitalen die de aard hebben van een vergoeding tot geheel of gedeeltelijk herstel van een bestendige derving van beroepsinkomsten;2° de kapitalen die worden vereffend bij het normaal verstrijken van het contract of bij het overlijden van de verzekerde evenals afkoopwaarden die worden vereffend in één der vijf jaren die aan het normaal verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover het kapitalen en afkoopwaarden betreft die worden uitgekeerd uit hoofde van : a) aanvullende pensioenen overeenkomstig artikel 52bis van het koninklijk besluit nr.72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, zoals het van kracht was voordat het door artikel 70 van de programmawet van 24 december 2002, werd vervangen, of van aanvullende pensioenen als bedoeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling 4, van de programmawet van 24 december 2002; b) individueel gesloten levensverzekeringscontracten, andere dan in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, c, bedoelde individuele verderzettingen van een pensioentoezegging en dan in artikel 14516, 3°, bedoelde spaarverzekeringscontracten, en dit tot het bedrag dat dient voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening.".

Art. 67.In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de programmawet van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de inleidende zin wordt vervangen als volgt : "In afwijking van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 156, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting Staat op de andere inkomsten, meer bedraagt dan de overeenkomstig de voormelde artikelen bepaalde belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3° en 90, 6° en 9°, vermelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, 1°, belastbaar zijn, vermeerderd met de belasting Staat met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten :";2° in het 2°, d, worden de woorden "bedoeld in de artikelen 104, 9°, en 1451, 2°, " vervangen door de woorden "gevormd met bijdragen als vermeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, d, en e,";3° in het 5° wordt de inleidende bepaling aangevuld met de woorden "die wordt bepaald op basis van de belasting die verschuldigd is bij toepassing van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 154, verminderd met de in de artikelen 1451 tot 14516, 14524, 14528, 14532 tot 14535 en 154bis vermelde belastingverminderingen";4° in het 6° wordt de inleidende bepaling aangevuld met de woorden "die wordt bepaald op basis van de belasting die verschuldigd is bij toepassing van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 154, verminderd met de in de artikelen 1451 tot 14516, 14524, 14528, 14532 tot 14535 en 154bis vermelde belastingverminderingen".

Art. 68.In artikel 172, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 december 1992, worden de woorden "artikelen 104 tot 116" vervangen door de woorden "artikelen 104 tot 106".

Art. 69.In artikel 175 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de inleidende zin wordt vervangen als volgt : "Op de totale belasting, verhoogd tot 106 pct., vermeerderd met de in de artikelen 1457, § 2, en 14532, § 2, bedoelde vermeerderingen en verminderd met,"; 2° in de bepaling onder 1° worden de woorden "federaal of gewestelijk" ingevoegd tussen de woorden "en als" en de woorden "belastingkrediet".

Art. 70.In titel II, hoofdstuk III, van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling V ingevoegd, met als opschrift "Afdeling V - Aanrekening van de belastingverminderingen en de kortingen".

Art. 71.In titel II, hoofdstuk III, afdeling V, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 70, wordt een artikel 178/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 178/1.§ 1. De belastingverminderingen als vermeld in de artikelen 1451 tot 14516, 14524, 14528, 14532 tot 14535 en 154bis, worden aangerekend op de gereduceerde belasting Staat met betrekking tot de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomsten en op de belasting met betrekking tot de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3°, en 90, 6° en 9°, vermelde inkomsten en de meerwaarden op roerende waarden en titels die belastbaar zijn op grond van artikel 90, 1°, wanneer deze overeenkomstig artikel 130 worden belast.

De in het eerste lid vermelde belastingverminderingen die niet kunnen worden aangerekend op de aldaar vermelde belasting, worden aangerekend op de gewestelijke personenbelasting met betrekking tot de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomsten. § 2. De belastingverminderingen en kortingen worden aangerekend op de belasting met betrekking tot elke inkomenscategorie, in verhouding tot de belasting die op elk van die categorieën betrekking heeft.

De belastingverminderingen worden aangerekend in de hierna vermelde volgorde : 1° eerst worden de belastingverminderingen aangerekend die niet in een belastingkrediet kunnen worden omgezet en geen aanleiding kunnen geven tot een latere belastingheffing en dit in de volgorde waarin ze in dit Wetboek zijn opgenomen;2° vervolgens worden de belastingverminderingen aangerekend die niet in een belastingkrediet kunnen worden omgezet maar wel aanleiding kunnen geven tot een latere belastingheffing en dit in de volgorde waarin ze in dit Wetboek zijn opgenomen; 3° tenslotte worden de belastingverminderingen aangerekend die in een belastingkrediet kunnen worden omgezet.".

Onderafdeling 4. - Inwerkingtreding

Art. 72.Deze afdeling is van toepassing vanaf aanslagjaar 2015, met uitzondering van : 1° artikel 8, 1° en 2°, dat van toepassing is voor de belastbare tijdperken die aanvangen op 1 januari 2014 of later;2° artikel 67, 3°, dat van toepassing is wanneer het laatste vorige jaar waarin een belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad, verbonden is met het aanslagjaar 2015 of een later aanslagjaar. De artikelen 23 en 57 hebben uitwerking op de in de artikelen 14537 en 539 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde overeenkomsten die uiterlijk op 31 december 2014 zijn gesloten.

Wanneer inkomsten als bedoeld in artikel 171, 5° en 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in 2014 of 2015 worden betaald of toegekend, worden de gewestelijke belastingverminderingen eveneens in rekening gebracht om de gemiddelde aanslagvoet te bepalen waartegen die vergoedingen worden belast. Afdeling 2. - Wijzigingen aan de bepalingen inzake de belasting van

niet-inwoners

Art. 73.Artikel 235bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 juli 1994, wordt opgeheven.

Art. 74.In artikel 242 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 juli 1992, 14 april 2011 en 13 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt opgeheven;2° in paragraaf 2 worden de woorden "artikelen 104 tot 116" vervangen door de woorden "artikelen 104 tot 106" en worden de woorden "en grenzen" opgeheven.

Art. 75.In artikel 243 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 13 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen als volgt : "De artikelen 126 tot 129, 1451, 1°, 2° en 5°, 1452 tot 1454, 1456, wat de toepassing van artikel 1451, 2°, betreft, 1458 tot 14516, 14524, 14528, 14532, 154bis, 157 tot 169, en 171 tot 178/1 zijn eveneens van toepassing, met dien verstande dat : 1° wat de individuele levensverzekeringen betreft die dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening, artikel 1451, 2°, slechts van toepassing is wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor : - een in België gelegen woning; - een in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de eigen woning is van de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten; 2° voor de toepassing van artikel 178/1, de belastingverminderingen worden aangerekend op de overeenkomstig de artikelen 130, 146 tot 154 en 169 bepaalde belasting; 3° voor de toepassing van de artikelen 14532, § 2, 157, 158, 165 en 175, onder totale belasting wordt verstaan de overeenkomstig de artikelen 130, 1451, 1°, 2° en 5°, 1452 tot 1454, 1456, 1458 tot 14516, 14524, 14528, 14532, § 1, 154bis, 169, en 171 tot 178/1, bepaalde belasting."; 2° het vierde lid wordt opgeheven.

Art. 76.In Titel V, hoofdstuk IV, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 243/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 243/1.Wanneer de belastingplichtige in België belastbare beroepsinkomsten heeft behaald of verkregen die ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van zijn in het belastbaar tijdperk behaalde of verkregen binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten, zijn, in afwijking van artikel 243, de artikelen 86 tot 89 van toepassing en wordt de belasting berekend overeenkomstig de artikelen 130 tot 14516, 14524, 14528, 14532 tot 14535, 146 tot 154bis, 157 tot 169, en 171 tot 178/1, met dien verstande dat : 1° voor de toepassing van de artikelen 86 tot 89 en 146 tot 154, het geheel van de binnenlandse en buitenlandse inkomsten in aanmerking wordt genomen;2° de artikelen 1451, 2°, wat de individuele levensverzekeringen betreft die dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening, en 1451, 3°, slechts van toepassing zijn wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor : - een in België gelegen woning; - een in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de eigen woning is van de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten; 3° voor de toepassing van artikel 178/1, de belastingverminderingen worden aangerekend op de overeenkomstig de artikelen 130 tot 145, 146 tot 154 en 169 bepaalde belasting;4° voor de toepassing van de artikelen 1457, § 2, 14532, § 2, 157, 158, 165 en 175 onder totale belasting wordt verstaan de overeenkomstig de artikelen 130 tot 1456, 1457, § 1, 1458 tot 14516, 14524, 14528, 14532, § 1, 14533 tot 14535, 154bis, 169 en 171 tot 178/1 bepaalde belasting.

Art. 77.Artikel 244 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 januari 1996 en gewijzigd bij de wetten van 25 april 2007, 22 december 2008 en 13 december 2012, wordt vervangen als volgt : "

Art. 244.Wanneer de belastingplichtige inwoner is van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en in België belastbare beroepsinkomsten heeft behaald of verkregen die ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van zijn in het belastbaar tijdperk behaalde of verkregen binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten, wordt, in afwijking van de artikelen 243 en 243/1, de belasting berekend volgens de regels bepaald in titel II, hoofdstuk III en met de inachtneming van de artikelen 86 tot 89 en 126 tot 129, met dien verstande dat : 1° voor de toepassing van de artikelen 86 tot 89 en 146 tot 154 het geheel van de binnenlandse en buitenlandse inkomsten in aanmerking wordt genomen;2° de artikelen 1451, 2°, en 14539, eerste lid, 1°, wat de premies van individuele levensverzekeringen betreft die dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening, en de artikelen 1451, 3°, en 14539, eerste lid, 2°, slechts van toepassing zijn wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor : - een in België gelegen woning; - een in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de eigen woning is van de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten.".

Art. 78.In artikel 244bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 13 juli 2001 en de wet van 10 augustus 2001, worden de woorden "de artikelen 243 en 244" vervangen door de woorden "de artikelen 243 tot 244" .

Art. 79.Artikel 245, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 24 december 2002, wordt vervangen als volgt : "De belasting gevestigd ingevolge de artikelen 243 tot 244 wordt verhoogd met zes opcentiemen ten bate van de Staat, berekend : 1° wat de ingevolge de artikel 243 en 243/1 gevestigde belasting betreft : op de belasting vastgesteld : - vóór toepassing van de in de artikelen 1457, § 2, 14532, § 2 en 157 tot 168 vermelde vermeerderingen; - vóór verrekening van de in de artikelen 134, § 3, en 14524, § 1, vijfde lid, vermelde belastingkredieten, de in de artikelen 175 tot 177 vermelde bonificatie, de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 vermelde voorafbetalingen, het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting, de roerende voorheffing, de bedrijfsvoorheffing en de belastingkredieten als vermeld in de artikelen 289bis, 289ter en 289ter/1; - vóór toepassing van de in artikel 444 vermelde belastingverhogingen; 2° wat de ingevolge artikel 244 gevestigde belasting betreft : op de wijze als bepaald in artikel 466.".

Art. 80.De artikelen 73 tot 79 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2015.

In afwijking van het eerste lid, zijn de artikelen 76 en 77, wat de toepassing van de bedrijfsvoorheffing betreft, van toepassing op de beroepsinkomsten en onderhoudsuitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een termijn van tien dagen die ingaat de dag na de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad. Afdeling 3. - Wijzigingen aan de aan de vier belastingen gemene

bepalingen

Art. 81.In titel VI, hoofdstuk II, wordt het opschrift van afdeling IVbis vervangen als volgt : "Afdeling IVbis - Belastingkredieten".

Art. 82.In titel VI, hoofdstuk II, wordt het opschrift van afdeling V vervangen als volgt : "Afdeling V. - Mate van verrekening van de roerende voorheffing, het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting en de belastingkredieten".

Art. 83.In artikel 289bis, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001 en de wet van 17 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de inleidende zin als volgt vervangen : " § 1.Aan rijksinwoners die winst of baten behalen of verkrijgen als vermeld in artikel 23, § 1, 1° en 2°, en in artikel 227, 1°, vermelde niet-inwoners die winst of baten behalen of verkrijgen als vermeld in artikel 228, § 2, 3° en 4°, wordt een belastingkrediet verleend van 10 pct., met een maximum van 3 750 euro, van het meerdere van :"; 2° in het vijfde lid wordt het eerste streepje als volgt vervangen : "- het belastingkrediet enkel verleend wanneer de belasting is berekend overeenkomstig artikel 243/1 of 244;".

Art. 84.In artikel 289ter, § 2/1, ingevoegd bij de wet van 17 juni 2013, worden de woorden "artikel 244" vervangen door de woorden "artikel 243/1 of 244".

Art. 85.Artikel 290 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2004 en 19 juni 2011, wordt vervangen als volgt : "

Art. 290.Voor rijksinwoners : 1° is het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting in het geval bedoeld in artikel 285 slechts met de belasting verrekenbaar in de mate dat het niet meer bedraagt dan het deel van de belasting Staat dat betrekking heeft op de beroepsinkomsten;2° worden de belastingkredieten als bedoeld in de artikelen 289bis, § 1, 289ter en 289ter/1, volledig met de belasting verrekend. Voor de toepassing van het eerste lid moet onder belasting worden verstaan de totale belasting, verhoogd met de in de artikelen 1457, § 2, 14532, § 2, en 157 bedoelde vermeerderingen.".

Art. 86.Artikel 291 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995, 4 mei 1999 en 10 augustus 2001 wordt opgeheven.

Art. 87.In artikel 294 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998 en 13 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : "Voor niet-inwoners als vermeld in artikel 232 die in België andere inkomsten verkrijgen dan die vermeld in voornoemd artikel of dan inkomsten die overeenkomstig artikel 248, §§ 2 en 3, aan de in artikel 232 bedoelde inkomsten worden toegevoegd, wordt met de volgens de artikelen 243 tot 245 berekende belasting geen verrekening verricht uit hoofde van voorheffingen op die andere inkomsten.Bovendien worden de voorheffingen met betrekking tot de inkomsten waarvoor artikel 248, § 1, tweede lid, van toepassing is, evenmin met deze belasting verrekend."; 2° tussen het tweede en het derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt een lid ingevoegd, luidende : "Voor niet-inwoners als vermeld in artikel 233 die in België andere inkomsten verkrijgen dan die vermeld in voornoemd artikel of dan inkomsten die overeenkomstig artikel 248, § 3, aan de in artikel 233 bedoelde inkomsten worden toegevoegd, wordt met de overeenkomstig artikel 246, eerste lid, 1° en tweede lid, berekende belasting geen verrekening verricht uit hoofde van voorheffingen op die andere inkomsten."; 3° in het vijfde lid, dat door 2° het zesde lid is geworden, worden de woorden "of dan inkomsten die overeenkomstig artikel 248, § 3, aan de in artikel 234 vermelde inkomsten worden toegevoegd" ingevoegd tussen de woorden "voornoemd artikel" en ", wordt met".

Art. 88.In artikel 294 van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd door artikel 87, wordt tussen het eerste en het tweede lid, dat het derde lid wordt, een lid ingevoegd, luidende : "Voor niet-inwoners als vermeld in artikel 232 wordt voor de toepassing van de artikelen 290 en 291 evenwel : 1° wanneer de belasting overeenkomstig artikel 243 of 243/1 wordt gevestigd, onder "belasting Staat" verstaan de belasting berekend overeenkomstig de artikelen 130 tot 145, 146 tot 154, 169 en 171 tot 174;2° onder "belasting" verstaan : - wanneer de belasting overeenkomstig artikel 243 wordt gevestigd : de totale belasting als omschreven in artikel 243, derde lid, 3°, verhoogd met de in de artikelen 14532, § 2, en 157 bedoelde vermeerderingen; - wanneer de belasting overeenkomstig artikel 243/1 wordt gevestigd : de totale belasting als omschreven in artikel 243/1, 4°, verhoogd met de in de artikelen 1457, § 2, 14532, § 2, en 157 bedoelde vermeerderingen; - wanneer de belasting overeenkomstig artikel 244 wordt gevestigd : de belasting zoals bepaald overeenkomstig artikel 290, tweede lid.".

Art. 89.In artikel 296, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998, worden de woorden "de onroerende voorheffing," opgeheven en wordt het woord "belastingkrediet" vervangen door het woord "belastingkredieten".

Art. 90.Artikel 87 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2014.

De artikelen 81 tot 86, 88 en 89 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2015.

Artikel 85 is eveneens van toepassing op het overschot van de belastingkredieten als bedoeld in artikel 289bis, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 die naar aanslagjaar 2015 zijn overgedragen op grond van artikel 291, tweede en derde lid, van hetzelfde Wetboek zoals ze bestonden voordat ze door artikel 86 van deze wet werden opgeheven. Afdeling 4. - Wijzigingen aan de bepalingen inzake de vestiging en de

invordering van de belastingen

Art. 91.Artikel 304, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 2009 en gewijzigd bij de wet van 19 juni 2011, wordt vervangen als volgt : "Voor rijksinwoners wordt het eventuele overschot van de in de artikelen 134, § 3, en 14524, § 1, vijfde lid, bedoelde belastingkredieten, van de in de artikel 157 en 175 bedoelde voorafbetalingen, van de in de artikelen 270 tot 272 bedoelde bedrijfsvoorheffingen, van de in de artikelen 279 en 284 bedoelde werkelijke of fictieve roerende voorheffingen, van de in de artikelen 289bis, § 1, 289ter en 289ter/1 bedoelde belastingkredieten en van de gewestelijke belastingkredieten, in voorkomend geval, verrekend met de in titel VIII bedoelde aanvullende belastingen op de personenbelasting en wordt het saldo teruggegeven indien het tenminste 2,50 euro bedraagt.".

Art. 92.In artikel 376, § 3, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 15 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 21 december 2013 worden de woorden "van de verminderingen voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 88, 131 tot 135, 138, 139, 1451 tot 156 en 257" vervangen door de woorden "van de verminderingen voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 88, 131 tot 135, 138, 139, 1451 tot 156, 257, 526, § 1, en 539 en van de gewestelijke belastingverminderingen en kortingen".

Art. 93.Artikel 91 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2015.

Artikel 92 is van toepassing op de ambtshalve ontheffingen met betrekking tot aanslagjaar 2015 en volgende. Afdeling 5. - Wijzigingen aan de bepalingen inzake toekenningen aan de

provincies, de agglomeraties en de gemeenten.

Art. 94.Artikel 466, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995, 10 augustus 2001, 22 december 2009 en 14 april 2011, wordt vervangen als volgt : "De aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting en de aanvullende agglomeratiebelasting op de personenbelasting worden berekend op de totale belasting.".

Art. 95.In artikel 466bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 december 2002 en gewijzigd bij de wet van 14 april 2011, wordt het woord "Rijksbelasting" vervangen door de woorden "totale belasting".

Art. 96.De artikelen 94 en 95 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2015. Afdeling 6. - Wijzigingen aan de bepalingen inzake het kadastraal

inkomen

Art. 97.In artikel 494, § 6, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 april 2003 en vervangen bij de wet van 28 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de bepaling onder het eerste streepje aangevuld met de woorden "zoals het tot aanslagjaar 2014 van toepassing was";2° in het eerste lid wordt de bepaling onder het tweede streepje aangevuld met de woorden "zoals het tot aanslagjaar 2014 van toepassing was";3° het tweede lid wordt vervangen als volgt : "Het eerste lid is slechts van toepassing indien aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan : 1° het betreft een herschatting bedoeld in § 1, 2° of 3° ; 2° het feit waarvan de aangifte bij artikel 473 is voorgeschreven, heeft zich uiterlijk op 31 december 2013 voorgedaan.".

Art. 98.Artikel 97 is van toepassing vanaf 1 januari 2014. Afdeling 7. - Wijzigingen aan de overgangsbepalingen

Art. 99.In artikel 516 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1994 en 17 mei 2000, de koninklijke besluiten van 13 juli 2001 en 11 december 2001 en de wet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de paragrafen 2 en 3 worden opgeheven;2° in paragraaf 4 worden de woorden "in de artikelen 1451, 2° en 3°, en 14517, 1° en 2°, zoals ze bestonden voordat ze door de artikelen 397 en 400 van de programmawet van 27 december 2004 werden gewijzigd of opgeheven," vervangen door de woorden "in artikel 1451, 2° en 3°, zoals het bestond voordat het door artikel 397 van de programmawet van 27 december 2004 werd gewijzigd," en worden de woorden "of een verhoogde belastingvermindering" opgeheven;3° in paragraaf 5 worden de woorden "en § 3, derde lid," opgeheven.

Art. 100.In artikel 518 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 13 juli 2001 en de wetten van 10 augustus 2001, 27 december 2004 en 22 december 2008 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "16, zoals dat bestond voordat het door artikel 389 van de programmawet van 27 december 2004 werd opgeheven," opgeheven en worden de woorden "255, en 277, zoals dat bestond voordat het door artikel 407 van de programmawet van 27 december 2004 werd opgeheven," vervangen door de woorden "en 255,";2° het derde lid wordt opgeheven.

Art. 101.In artikel 526 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 25 april 2007, 22 december 2008 en 13 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de paragrafen 1 tot 3 worden vervangen als volgt : " § 1.Deze paragraaf is van toepassing wanneer hypothecaire leningen gesloten om de enige woning te verwerven of te behouden, zijn aangegaan : a) vóór 1 januari 2005;b) vanaf 1 januari 2005 en uiterlijk op 31 december 2013 terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening die is bedoeld in a) in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen; In dat geval kan de belastingplichtige de toepassing vragen van de artikelen 104, 115 en 116, zoals die bestonden alvorens te zijn gewijzigd of opgeheven door de artikelen 394 en 395 van de programmawet van 27 december 2004, en artikel 242, § 2, zoals het bestond voordat het werd gewijzigd bij artikel 74 van de wet van 8 mei 2014 voor de interesten van een in het eerste lid bedoelde hypothecaire lening, evenwel met dien verstande dat : 1° het voordeel wordt verleend onder de vorm van een belastingvermindering berekend op het bedrag dat overeenkomstig het voormelde artikel 116 aftrekbaar zou zijn van het totale netto-inkomen;2° de belastingvermindering wordt berekend tegen het voor de belastingplichtige hoogste belastingtarief als vermeld in artikel 130, met een minimum van 30 pct.In geval de uitgaven die voor de vermindering in aanmerking komen betrekking hebben op meer dan één belastingtarief, wordt voor elk deel van de uitgaven het overeenstemmend tarief in aanmerking genomen; 3° in geval van een gemeenschappelijke aanslag, het bedrag waarop de belastingvermindering wordt berekend, evenredig wordt omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten;4° de belastingvermindering wordt aangerekend overeenkomstig artikel 178/1, na de in artikel 1451, 1°, bedoelde belastingvermindering;5° de belastingvermindering in aanmerking wordt genomen om de gemiddelde aanslagvoeten als bedoeld in artikel 171, 5° en 6 te bepalen. De in het voormelde artikel 104, 9°, bedoelde interesten komen niet voor de belastingvermindering in aanmerking wanneer de woning waarvoor de hypothecaire lening is aangegaan op het moment van de betaling van de interesten de eigen woning is van de belastingplichtige.

Voor de toepassing van het voormelde artikel 115 wordt de notie "in België" vervangen door de notie "in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte". § 2. Deze paragraaf is van toepassing wanneer : 1° hypothecaire leningen gesloten om de enige woning te verwerven of te behouden, zijn aangegaan : a) vóór 1 januari 2005;b) vanaf 1 januari 2005 en uiterlijk op 31 december 2013 terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening die is bedoeld in a) in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen;2° het levensverzekeringscontracten betreffen die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een in 1° vermelde hypothecaire lening; In dat geval kan de belastingplichtige de toepassing vragen van de artikelen 14517 tot 14520, zoals die bestonden alvorens te zijn opgeheven door artikel 400 van de programmawet van 27 december 2004, voor de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een in het eerste lid, 1°, bedoelde hypothecaire lening of voor de bijdragen betaald ter uitvoering van een in het eerste lid, 2°, bedoeld verzekeringscontract. § 3. De uitgaven met betrekking tot de in vorige paragrafen bedoelde leningen en contracten komen niet in aanmerking voor de aftrek als bedoeld in artikel 14 noch voor de belastingverminderingen als bedoeld in artikel 1451, 2° en 3°, en in paragraaf 1 wanneer : 1° de belastingplichtige : - tussen 1 januari 2005 en 31 december 2013 een hypothecaire lening heeft gesloten om de enige woning te verwerven of te behouden terwijl voor dezelfde woning nog een lening die is bedoeld in § 1, eerste lid, 1° of § 2, eerste lid, 1°, in aanmerking kwam voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen of; - een individueel levensverzekeringscontract sluit dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of waarborgen van een in a) bedoelde lening; 2° en de belastingplichtige in zijn aangifte betreffende het belastbaar tijdperk waarin een in a) bedoelde lening of een in b) bedoeld contract is gesloten, heeft vermeld dat hij voor die lening of dat contract opteert voor toepassing van de aftrek voor enige woning als bedoeld in artikel 104, 9°, zoals het bestond voordat het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven; Die keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige.

Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, moeten beide belastingplichtigen dezelfde keuze maken."; 2° in paragraaf 4 worden de woorden "de artikelen 178 of 518" vervangen door de woorden "artikel 178".".

Art. 102.In artikel 526 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 25 april 2007, 22 december 2008 en 13 december 2012 en bij artikel 101 van deze wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt : " § 1.Deze paragraaf is van toepassing wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de belastingplichtige heeft een of meerdere hypothecaire leningen aangegaan om zijn enige woning te bouwen, verwerven of verbouwen : a) vóór 1 januari 2005;b) vanaf 1 januari 2005 en uiterlijk op 31 december 2013, terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening die is bedoeld in a) in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen;2° de woning waarvoor de in het 1° vermelde hypothecaire leningen zijn aangegaan, is de eigen woning van de belastingplichtige geweest, en ze is vóór 1 januari 2016 een andere dan de eigen woning geworden; 3° de belastingplichtige heeft voor het vorige belastbare tijdperk voor de interesten van de in het 1° vermelde hypothecaire leningen de toepassing gevraagd van de artikelen 104, 9°, 115 en 116 zoals die bestonden alvorens te zijn gewijzigd of opgeheven door de artikelen 394 en 395 van de programmawet van 27 december 2004."; 2° paragraaf 2 wordt als volgt vervangen : " § 2.Deze paragraaf is van toepassing wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de belastingplichtige heeft een of meerdere hypothecaire leningen aangegaan om zijn enige woning te bouwen, verwerven of verbouwen : a) vóór 1 januari 2005;b) vanaf 1 januari 2005 en uiterlijk op 31 december 2013, terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening die is bedoeld in a) in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen;2° de woning waarvoor de in het 1° vermelde hypothecaire lening is aangegaan, is de eigen woning van de belastingplichtige geweest, en vóór 1 januari 2016 is ze een andere dan de eigen woning geworden;3° de belastingplichtige heeft voor het vorige belastbare tijdperk voor de betalingen voor de in het 1° vermelde hypothecaire leningen en voor de bijdragen betaald ter uitvoering van een levensverzekeringscontract dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van die hypothecaire leningen, de toepassing gevraagd van de artikelen 14517 tot 14520, zoals die bestonden alvorens te zijn opgeheven door artikel 400 van de programmawet van 27 december 2004. In dat geval kan de belastingplichtige de toepassing vragen van de artikelen 14517 tot 14520, zoals die bestonden alvorens te zijn opgeheven door artikel 400 van de programmawet van 27 december 2004, voor de betalingen voor de aflossing van een in het eerste lid, 1°, bedoelde hypothecaire lening of de bijdragen betaald ter uitvoering van een verzekeringscontract dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van die hypothecaire lening.".

Art. 103.In artikel 527, eerste en derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, worden de woorden "artikel 104, 9°, " telkens vervangen door de woorden "artikel 104, 9°, zoals het bestond voordat het werd opgeheven door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014,".

Art. 104.Artikel 535, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 2011 en vervangen bij de wet van 21 december 2013, wordt aangevuld als volgt : ", met dien verstande dat : - in geval van een gemeenschappelijke aanslag de belastingvermindering evenredig wordt omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten; - de belastingvermindering in mindering wordt gebracht om de gemiddelde aanslagvoeten bedoeld in artikel 171, 5° en 6° te bepalen; - de belastingvermindering wordt aangerekend overeenkomstig artikel 178/1, na de in artikel 14524, § 1, vermelde belastingvermindering.".

Art. 105.In titel X van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 539 ingevoegd, luidende : "

Art. 539.§ 1. Dit artikel is van toepassing wanneer : 1° hypothecaire leningen gesloten om de enige woning te verwerven of te behouden, zijn aangegaan vanaf 1 januari 2005 en uiterlijk op 31 december 2013;2° het levensverzekeringscontracten betreffen die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een in 1° vermelde hypothecaire lening. In die gevallen kan de belastingplichtige voor die leningen en contracten de toepassing vragen van de artikelen 104, 9°, 115, 116, 1451, 2° en 3°, en 242, § 2, zoals ze bestonden alvorens ze werden gewijzigd of opgeheven bij de artikelen 20, 22, 24 en 74 van de wet van 8 mei 2014, evenwel met dien verstande dat : 1° het voordeel wordt verleend onder de vorm van een belastingvermindering;2° het overeenkomstig de in voormelde artikelen 115, § 1, eerste lid, 6°, en 116 bepaalde maximumbedrag waarvoor de belastingvermindering kan worden verleend, wordt verminderd met het bedrag van de uitgaven voor het verwerven of behouden van de eigen woning waarvoor de in de artikelen 14537 en 14539 vermelde verminderingen kunnen worden verleend;3° de belastingvermindering wordt berekend tegen het voor de belastingplichtige hoogste belastingtarief als vermeld in artikel 130, met een minimum van 30 pct.In geval de uitgaven die voor de vermindering in aanmerking komen betrekking hebben op meer dan één belastingtarief, wordt voor elk deel van de uitgaven het overeenstemmend tarief in aanmerking genomen; 4° wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en beide echtgenoten uitgaven hebben gedaan waarvoor de toepassing van de voormelde artikelen wordt gevraagd, de echtgenoten deze uitgaven vrij kunnen verdelen binnen de in de voormelde artikelen 115, § 1, eerste lid, 6°, en 116 bedoelde begrenzingen;5° de belastingvermindering wordt aangerekend overeenkomstig artikel 178/1, na de in artikel 1451, 1°, vermelde belastingvermindering;6° de belastingvermindering in mindering wordt gebracht om de gemiddelde aanslagvoeten als bedoeld in artikel 171, 5° en 6° te bepalen. De belastingvermindering wordt verleend voor zover de woning waarvoor de lening is aangegaan niet de eigen woning is van de belastingplichtige wanneer de uitgaven worden gedaan. § 2. De interesten van de in § 1, eerste lid, bedoelde leningen waarvoor de belastingplichtige overeenkomstig § 1, tweede lid, de toepassing heeft gevraagd van de daar vermelde artikelen, komen niet in aanmerking van de toepassing van artikel 14.

Het bedrag waarvoor de belastingvermindering wordt verleend, wordt in mindering gebracht van het in artikel 1456, eerste lid, eerste streepje, bedoelde bedrag, zonder rekening te houden met het verschil tussen de eventuele verhogingen bedoeld in het in § 1, tweede lid, vermelde artikel 116 en de eventuele verhogingen bedoeld in 14537, § 2, tweede en derde lid waarvoor de in datzelfde artikel bedoelde belastingvermindering kan worden verleend. § 3. De in euro uitgedrukte bedragen die zijn vermeld in de in § 1, tweede lid, vermelde artikelen 115 en 116 worden jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast overeenkomstig artikel 178.".

Art. 106.Artikel 539, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 105 van deze wet, wordt als volgt vervangen : " § 1. Dit artikel is van toepassing wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de belastingplichtige heeft vanaf 1 januari 2005 en uiterlijk op 31 december 2013 een of meerdere hypothecaire leningen aangegaan om zijn enige woning te bouwen, verwerven of verbouwen;2° de woning waarvoor een in het 1° vermelde hypothecaire lening is aangegaan, is de eigen woning van de belastingplichtige geweest en vervolgens vóór 1 januari 2016 een andere dan de eigen woning geworden; 3° de belastingplichtige heeft voor het vorige belastbare tijdperk voor de betalingen voor de in het 1° vermelde hypothecaire leningen en voor de bijdragen betaald ter uitvoering van een verzekeringscontract dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van die hypothecaire leningen, de toepassing gevraagd van de artikelen 104, 9°, 115, 116 en 1451, 2° en 3°, zoals ze bestonden alvorens ze werden gewijzigd of opgeheven bij de artikelen 20, 22 en 24 van de wet van 8 mei 2014 .".

Art. 107.In titel X van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 540 ingevoegd, luidende : "

Art. 540.Artikel 19, § 1, eerste lid, 3°, a, zoals het bestond voordat het werd vervangen bij artikel 13 van de wet van 8 mei 2014, blijft van toepassing op de inkomsten begrepen in kapitalen en afkoopwaarden vereffend bij leven voor zover geen enkele premie voor de aldaar bedoelde contracten die in aanmerking kwam voor de aftrek voor enige woning als vermeld in artikel 104, 9°, zoals het bestond voor het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven of zoals het op grond van artikel 539 van toepassing is gebleven, aanleiding heeft gegeven tot de hiervoor vermelde voordelen.

Artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, d, zoals dat bestond alvorens te zijn gewijzigd door artikel 15 van de wet van 8 mei 2014, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen, aanvullende pensioenen en renten geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van bijdragen als vermeld in artikel 104, 9°, zoals dat bestond voordat het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven of op grond van artikel 539 van toepassing is gebleven.

Artikel 34, § 5, zoals het bestond vóórdat het door artikel 15 van de wet van 8 mei 2014 werd gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde afkoopwaarden geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van bijdragen als vermeld in artikel 104, 9°, zoals dat bestond voordat het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven of op grond van artikel 539 van toepassing is gebleven.

Artikel 39, § 2, 2°, a, zoals dat bestond alvorens te worden vervangen door artikel 16 van de wet van 8 mei 2014, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen, aanvullende pensioenen en renten geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van bijdragen als vermeld in artikel 104, 9°, zoals dat bestond voordat het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven of op grond van artikel 539 van toepassing is gebleven.

Artikel 169, § 1, eerste lid, zoals het bestond voordat het door artikel 66 van de wet van 8 mei 2014 werd vervangen, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen en afkoopwaarden zijn gevormd door middel van bijdragen als vermeld in artikel 104, 9°, zoals dat bestond voordat het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven of op grond van artikel 539 van toepassing is gebleven.

Artikel 171, 2°, d, zoals het bestond voordat het door artikel 67 van de wet van 8 mei 2014 werd gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre het gaat om kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten als bedoeld in in artikel 104, 9°, zoals dat bestond voordat het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven of op grond van artikel 539 van toepassing is gebleven.".

Art. 108.De artikelen 99 tot 101, 103 tot 105 en 107 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2015.

De artikelen 102 en 106 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2017. HOOFDSTUK 4. - Machtiging tot coördinatie

Art. 109.De Koning kan de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen van 10 april 1992 geheel of gedeeltelijk coördineren met de bepalingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend wijzigingen hebben aangebracht tot aan het tijdstip van de coördinatie.

Daartoe kan Hij : 1° de volgorde en de nummering van de te coördineren bepalingen veranderen en in het algemeen de teksten naar de vorm wijzigen;2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen, met de nieuwe nummering overeenbrengen;3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te coördineren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen om ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen;4° bepalingen van het KB/WIB 92 die bij wet zijn bekrachtigd, opnemen in het Wetboek. Bij de Wetgevende Kamers zal onmiddellijk een ontwerp van wet worden ingediend ter bekrachtiging van het koninklijk besluit tot coördinatie.

De coördinatie zal uitwerking hebben met ingang van de datum die in de bekrachtigingswet zal worden bepaald.

De coördinatie zal de volgende benaming dragen : "Wetboek van de inkomstenbelastingen", gevolgd door het jaartal waarin de bekrachtigingswet in werking zal treden. HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet

Art. 110.Artikel 15 van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, wordt vervangen als volgt : "

Art. 15.In artikel 180 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 2013, wordt de bepaling onder 5° bis aangevuld met de woorden ", het Participatiefonds - Vlaanderen, het Participatiefonds - Wallonië en het Participatiefonds - Brussel.".

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 8 mei 2014.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, K. GEENS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Kamer van de volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) : Stukken : 53-5327 Integraal verslag : 22 april 2014.

Senaat (www.senate.be) : Stukken : 5-2857 Handelingen van de Senaat : 24 april 2014.

^