Etaamb.openjustice.be
Programmawet van 29 maart 2012
gepubliceerd op 06 april 2012

Programmawet (1)

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2012021063
pub.
06/04/2012
prom.
29/03/2012
ELI
eli/wet/2012/03/29/2012021063/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

29 MAART 2012. - Programmawet (I) (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL 2. - Volksgezondheid HOOFDSTUK 1. - Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten

Art. 2.In artikel 225 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, gewijzigd bij de wetten van 13 december 2006, 27 december 2006, 21 december 2007 en 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Om de opdrachten van de administratie voortvloeiend uit de toepassing van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten te financieren, zijn volgende bijdragen verschuldigd : 1° ten laste van de persoon gemachtigd geneesmiddelen af te leveren aan het publiek en ten laste van de persoon gemachtigd geneesmiddelen te verschaffen aan de verantwoordelijken van de dieren, een bijdrage van 0,00596 euro voor elke verpakking van een vergund geneesmiddel die hij aanschaft zowel onder bezwarende titel als om niet;2° ten laste van de persoon die een vergunning voor het in de handel brengen heeft voor een geneesmiddel, een bijdrage van 0,01118 euro voor elke verpakking ervan die hij in de handel brengt zowel onder bezwarende titel als om niet.Deze bijdrage is echter niet verschuldigd door de persoon die over een vergunning voor het in de handel brengen beschikt, bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau; 3° ten laste van de groothandelaar en groothandelaar-verdeler in geneesmiddelen, een bijdrage van 0,00014 euro voor elke verpakking van een geneesmiddel die hij verdeelt zowel onder bezwarende titel als om niet.Personen onderworpen aan de in 2° bedoelde bijdragen, zijn vrijgesteld van deze bijdrage; 4° ten laste van de vergunninghouder, een forfaitaire bijdrage van 58,00 euro per geneesmiddel voor menselijk gebruik vergund voor het in de handel brengen door de minister bevoegd voor de Volksgezondheid;5° ten laste van de vergunninghouder, een forfaitaire bijdrage van 58,00 euro per geneesmiddel voor menselijk gebruik vergund voor het in de handel brengen door de Europese Commissie waarvoor een prijs werd vastgesteld door de minister bevoegd voor de Economische Zaken;6° ten laste van de vergunninghouder, een forfaitaire bijdrage van 58,00 euro per geneesmiddel voor menselijk gebruik vergund voor parallelinvoer.»; 2° in het tweede lid worden de woorden « contributies bedoeld in punt 1° en punt 2° » vervangen door de woorden « bijdragen bedoeld onder 1°, 2°, 3°, 4°, 5° en 6° »;3° in het derde lid wordt het woord « contributies » vervangen door het woord « bijdragen »;4° in het vierde lid wordt het woord « contributies » vervangen door het woord « bijdragen », en het woord « contributie » door « bijdrage »;5° in het vijfde lid wordt het woord « contributie » vervangen door het woord « bijdrage ». HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Afdeling 1. - Verhoogde verzekeringstegemoetkoming

Art. 3.In artikel 32, tweede lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 1997, en gewijzigd bij de wetten van 13 december 2006, 26 maart 2007 en 19 december 2008, worden de woorden « en inzonderheid van de verhoogde tegemoetkoming van de verzekering » opgeheven.

Art. 4.In artikel 37, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 april 1997, bij de wetten van 24 december 1999 en 22 augustus 2002, bij de programmawet (I) van 27 december 2006, bij de wet houdende diverse bepalingen (I) van 27 december 2006 en bij de wetten van 26 maart 2007, 21 december 2007, 22 december 2008 en 23 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin : « Voor de in § 19 bedoelde rechthebbenden van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming wordt de verzekeringstegemoetkoming vastgelegd op 90 pct.van de hen betreffende tarieven, uitgezonderd voor wat betreft de raadpleging van geneesheren-specialisten waarvoor de verzekeringstegemoetkoming 85 pct. bedraagt van de hen betreffende tarieven. »; 2° het tweede en derde lid worden opgeheven;3° in het vijfde lid worden de woorden « in het tweede en derde lid en in paragraaf 19 bedoelde rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming » vervangen door de woorden « in § 19 bedoelde rechthebbenden van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming ».

Art. 5.In artikel 37, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen door de wet van 24 december 1999 en gewijzigd door de wet van 27 december 2006, worden de woorden « in § 1, tweede en derde lid, en § 19, bedoelde rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming » vervangen door de woorden « in § 19 bedoelde rechthebbenden van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming ».

Art. 6.Artikel 37, § 19, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 april 1997 en gewijzigd bij de wetten van 3 mei 1999, 24 december 1999 en 27 december 2006, wordt vervangen als volgt : « § 19. Gezinnen met een bescheiden inkomen genieten een verhoogde verzekeringstegemoetkoming. Onder gezin verstaat men de eenheid samengesteld uit de aanvrager, zijn echtgenoot of samenwonende persoon en hun personen ten laste in de zin van artikel 32, eerste lid, 17°, 18° en 19°.Als de aanvrager bij zijn ziekenfonds is ingeschreven als persoon ten laste is het gezin echter samengesteld uit de aanvrager, de gerechtigde ten laste van wie hij is ingeschreven, de echtgenoot of samenwonende persoon van die gerechtigde en hun personen ten laste.

Er wordt rekening gehouden met de belastbare bruto-inkomsten van het gezin. Onder belastbare bruto-inkomsten verstaat men het bedrag van de inkomsten zoals ze zijn vastgesteld inzake inkomstenbelasting voor elke aftrek, alsook elk ander bestaansmiddel bepaald volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning.

Worden eveneens in aanmerking genomen, de inkomens die in België van belasting zijn vrijgesteld krachtens internationale overeenkomsten tot het vermijden van de dubbele belasting of andere internationale verdragen of akkoorden, of ze nu gelden voor de berekening van de belasting van andere inkomens of niet, alsook de inkomens van de personen bedoeld in artikel 227, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 die van belasting worden vrijgesteld overeenkomstig de artikelen 230 of 231, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek.

De Koning kan tevens nadere regels vaststellen voor de precisering van de voornoemde inkomsten of bestaansmiddelen, alsook de voorwaarden vaststellen waaronder de voornoemde inkomsten of bestaansmiddelen geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld.

De Koning legt het inkomensplafond vast waaronder het betroffen gezin wordt beschouwd als over bescheiden inkomens te beschikken. Hij legt de voorwaarden en nadere regels vast voor de opening, het behoud en de intrekking van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, rekening houdend met de in deze paragraaf aangebrachte preciseringen.

Bij het vastleggen van de openingsvoorwaarden wordt er rekening gehouden met een periode van één kalenderjaar waarin het gezin een bescheiden inkomen genoot, hierna genoemd referentieperiode. De Koning bepaalt evenwel de omstandigheden waarin, geheel of gedeeltelijk, van deze referentieperiode kan worden afgeweken. Er wordt geen rekening gehouden met een referentieperiode als de situatie waarin een lid van het betrokken gezin zich bevindt gekenmerkt wordt door een gevoelig en duurzaam verlies van inkomsten. Dat is in het bijzonder het geval in geval van pensionering, genot van invaliditeitsuitkeringen bedoeld in artikel 93 of voor een mindervalide gerechtigde in de zin van artikel 32, eerste lid, 13°.

De voornoemde referentieperiode wordt verminderd als de situatie waarin een lid van het gezin zich bevindt van aard is om een gevoelig verlies van inkomsten met zich mee te brengen. Dat is in het bijzonder het geval in geval van weduwnaarschap of weduwschap, echtscheiding of scheiding als de echtgenoot de hoedanigheid van persoon ten laste van zijn echtgenoot behoudt, voor een eenoudergezin of voor een langdurig werkloze.

De Koning legt de nadere regels vast volgens dewelke een gezin bewijst dat het aan de voornoemde voorwaarden voldoet. Het ziekenfonds, de gewestelijke dienst van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering of de Kas der geneeskundige verzorging van de NMBS Holding, waar de leden van het betrokken gezin bij zijn aangesloten beslist op basis van de vereiste bewijsstukken over de toekenning van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming.

Het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming kan, volgens de door de Koning vastgestelde voorwaarden, automatisch worden toegekend als een lid van het betrokken gezin een door de Koning bepaald voordeel geniet, voor zover dat voordeel wordt toegekend na een onderzoek van de inkomsten van het gezin van de rechthebbende op dat voordeel. De Koning preciseert wat wordt verstaan onder « het genot van een voordeel » en « een onderzoek van de inkomsten ». Hij preciseert tevens de gevallen waarin het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming automatisch kan worden toegekend aan kinderen die zich in een behartenswaardige situatie bevinden.

De Koning bepaalt welke verzekeringsinstelling het dossier betreffende het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming beheert wanneer de rechthebbenden van eenzelfde gezin zijn aangesloten of ingeschreven bij verschillende verzekeringsinstellingen.

Er wordt in samenwerking met de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit een jaarlijkse controle van de voornoemde inkomensvoorwaarde uitgevoerd. Deze controle betreft alle rechthebbenden van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, uitgezonderd de door de Koning aangewezen categorieën rechthebbenden waarvoor is aangetoond dat deze systematische controle zonder gevolg zou zijn voor de toekenning van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming.

Als uit de aldus meegedeelde gegevens betreffende de inkomsten van elk lid van het betrokken gezin blijkt dat niet was voldaan aan de inkomensvoorwaarde, wordt het recht ingetrokken op 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit de voornoemde informatie heeft overgezonden.

Als de voornoemde administratie geen informatie ter beschikking kan stellen op een door de Koning te bepalen datum, of als ze geen informatie heeft over een lid van het betrokken gezin, wordt het recht ingetrokken binnen de door de Koning vastgestelde termijn, tenzij de ontbrekende gegevens kinderen jonger dan 18 jaar betreffen.

In het kader van de toekenning en intrekking van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming bepaalt de Koning, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de voorwaarden waaronder de verzekeringsinstellingen, de ziekenfondsen, de gewestelijke diensten van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering nuttige inlichtingen in hun bezit met het oog op de toekenning van de rechten inzake de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gebruiken, onverminderd artikel 37duodecies, § 4.

In afwijking van artikel 337, vierde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kunnen de verzekeringsinstellingen, de ziekenfondsen, de gewestelijke diensten van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering of de Kas der geneeskundige verzorging van de NMBS Holding, onder de door de Koning vastgelegde voorwaarden en nadere regels en na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, toegang hebben tot alle nuttige informatie betreffende de inkomsten van hun leden om over het toekennen van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming te kunnen beslissen.

De verzekeringsinstellingen, de ziekenfondsen, de gewestelijke diensten van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en de Kas der geneeskundige verzorging van de NMBS Holding zijn gehouden tot geheimhouding van de voornoemde informatie en kunnen de aldus verkregen inlichtingen niet gebruiken buiten het kader van de toepassing van deze paragraaf.

Alle uitvoeringsbesluiten van deze paragraaf worden genomen bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de in artikel 31bis bedoelde werkgroep Verzekerbaarheid. ».

Art. 7.In artikel 37bis, §§ 1, 2 en 3 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 augustus 2010, worden de woorden « de rechthebbende die de in artikel 37, §§ 1 en 19, bedoelde verhoogde verzekeringstegemoetkoming geniet, » telkens vervangen door de woorden « de rechthebbenden van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming bepaald in artikel 37, § 19, ».

Art. 8.In artikel 37novies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 5 juin 2002, vervangen bij het koninklijk besluit van 3 juni 2007 en gewijzigd bij wet van 22 december 2008, worden de woorden « de rechthebbenden op de verhoogde tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, en de gerechtigden bedoeld in artikel 32, eerste lid, 13° en 15°, die de verhoogde tegemoetkoming genieten, tenzij het recht op de verhoogde tegemoetkoming uitsluitend wordt toegekend op basis van de toestand bedoeld in artikel 37, § 19, 5°, », vervangen door de woorden « de rechthebbenden van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming bedoeld in artikel 37, § 19, tenzij het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming uitsluitend wordt toegekend op basis van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. van een kind ».

Art. 9.In artikel 44, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, het koninklijk besluit van 16 april 1997, de wet van 24 december 1999, de wet van 27 december 2006 en de wet van 26 maart 2007, worden de woorden « Voor de gepensioneerden, de weduwnaars en weduwen, de wezen en degenen die in het genot zijn van invaliditeitsuitkeringen respectievelijk bedoeld in de artikelen 32, eerste lid, 7° tot 11° ter, 16° en 20°, en 93, alsmede voor de personen te hunnen laste en voor de in artikel 37, § 19, bedoelde rechthebbenden, en de rechthebbenden van het statuut OMNIO, bedoeld in artikel 37, § 1, derde lid, » vervangen door de woorden « Voor de in artikel 37, § 19 bedoelde rechthebbenden van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming ».

Art. 10.In artikel 48, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 april 1997, bij de wet van 24 december 1999, de wet van 27 december 2006 en de wet van 26 maart 2007, worden de woorden « aan de gepensioneerden, de weduwnaars en weduwen, de wezen en degenen die in het genot zijn van invaliditeitsuitkeringen, respectievelijk bedoeld in de artikelen 32, eerste lid, 7° tot 11° ter, 16° en 20°, en 93, alsmede aan de personen te hunnen laste en aan de in artikel 37, § 19, bedoelde rechthebbenden en aan de rechthebbenden van het statuut OMNIO, bedoeld in artikel 37, § 1, derde lid. » vervangen door de woorden « aan de in artikel 37, § 19, bedoelde rechthebbenden van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming ».

Art. 11.In artikel 49, § 5, derde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 april 1997 en bij de wetten van 24 december 1999 en 19 december 2008, worden de woorden « aan de in artikel 37, §§ 1 en 19, » vervangen door de woorden « aan de in artikel 37, § 19 ».

Art. 12.Artikel 168ter van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 13.Artikel 168quinquies, § 1, tweede lid, van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 14.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en op voorstel van de in artikel 31bis bedoelde werkgroep Verzekerbaarheid de nodige overgangsbepalingen nemen ter uitvoering van de in deze afdeling ingevoerde wijzigingen.

Art. 15.De huidige afdeling treedt in werking op 1 januari 2014.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid. Afdeling 2. - Zuurstoftherapie

Art. 16.Artikel 35bis, § 16, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juili 1994, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 8 juni 2008, wordt vervangen als volgt : « § 16. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de verzekering tegemoetkomt in de prijs van medische zuurstof en medische hulpmiddelen die gebruikt worden in het kader van zuurstoftherapie.

Hij stelt, na advies van de Overeenkomstencommissie apothekers - verzekeringsinstellingen, de tegemoetkoming van de verzekering vast voor deze verstrekkingen alsook de regels met betrekking tot het voorschrijven, de aflevering en de tarifering en de vergoeding van de hieraan verbonden huur en dienstverlening. De overeenkomstencommissie formuleert haar advies binnen de maand nadat de minister haar daartoe uitnodigt. Bij ontstentenis aan advies binnen deze termijn wordt het advies geacht positief te zijn. ».

Art. 17.Artikel 48, § 1, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 9 juli 2004, wordt opgeheven.

Art. 18.De artikelen 225, 2°, 226, 227 en 228 van de programmawet (I) van 27 december 2006 worden opgeheven.

Art. 19.De artikelen 16 tot 18 treden in werking op 1 mei 2012. HOOFDSTUK 3. - Impulsfonds voor de huisartsgeneeskunde

Art. 20.In de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) wordt een artikel 123/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 123/1.Artikel 123 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2008. ». HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 10 december 2009 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid

Art. 21.In de wet van 10 december 2009 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid wordt een artikel 30/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 30/1.Artikel 30 heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2009. » HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de programmawet (I) van 27 december 2006

Art. 22.In artikel 245, § 2, van de programmawet (I) van 27 december 2006, gewijzigd bij de wetten van 23 december 2009 en 4 juli 2011, worden de woorden « en 2011 » telkens vervangen door de woorden « , 2011 en 2012 ».

TITEL 3. - Landbouw HOOFDSTUK 1. - Verplichte bijdragen voor het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten - sector varkens

Art. 23.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° varken : elk dier behorende tot de familie suidae dat op een bedrijf wordt gehouden of gefokt;2° verantwoordelijke : de eigenaar of houder die gewoonlijk over de varkens een onmiddellijk beheer en toezicht uitoefent;3° bedrijf : elk gebouw of geheel van gebouwen, erin begrepen de erbij horende terreinen, die samen op sanitair gebied een geheel vormen, waar varkens worden gehouden of dat daartoe bestemd is, zelfs al gaat het om verscheidene productie-eenheden waarvoor evenwel de productiemiddelen gemeenschappelijk gebruikt worden;4° fokvarken : vrouwelijk varken dat biggen geworpen heeft of mannelijk varken dat gehouden wordt voor de reproductie;5° mestvarken : varken ongeacht de leeftijd of het geslacht dat voor de slachting wordt gehouden;6° Fonds : het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten;7° het Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.

Art. 24.Volgende verplichte bijdragen aan het Fonds bedoeld in artikel 5, 1°, van de wet van 23 maart 1998 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, worden opgelegd aan de verantwoordelijken van bedrijven waar varkens worden gehouden : 1° voor de periode van 1 januari 1999 tot 31 december 1999 : - een verplichte bijdrage van respectievelijk 0,62 euro of 0,13 euro per mestvarken dat kan gehouden worden met een minimum van 6,20 euro per bedrijf, wordt opgelegd aan de verantwoordelijke van een bedrijf naargelang er al dan niet op het bedrijf biggen worden aangevoerd. Indien de biggen steeds van één en hetzelfde bedrijf van oorsprong, waar ze geboren worden, afkomstig zijn, bedraagt de verplichte bijdrage evenwel 0,13 euro per mestvarken dat kan worden gehouden, met een minimum van 6,20 euro per bedrijf. Deze bedragen worden verhoogd met 0,20 euro voor bedrijven waar meer dan 1 500 mestvarkens kunnen gehouden worden; 2° voor de periode van 1 januari 2000 tot 31 december 2004 : - een verplichte bijdrage van respectievelijk 0,50 euro of van 0,25 euro per fokvarken dat kan gehouden worden, met een minimum van 6,20 euro per bedrijf, wordt opgelegd aan de verantwoordelijke van een bedrijf naargelang er al dan niet biggen van het bedrijf worden afgevoerd. Indien de afvoer van biggen steeds naar één en hetzelfde bedrijf van bestemming geschiedt, waar ze gehouden worden tot de slachting, bedraagt de verplichte bijdrage evenwel 0,25 euro per fokvarken dat kan gehouden worden, met een minimum van 6,20 euro per bedrijf; - een verplichte bijdrage van respectievelijk 1,60 euro of 0,37 euro per mestvarken dat kan gehouden worden met een minimum van 6,20 euro per bedrijf, wordt opgelegd aan de verantwoordelijke van een bedrijf naargelang er al dan niet op het bedrijf biggen worden aangevoerd.

Indien de biggen steeds van één en hetzelfde bedrijf van oorsprong, waar ze geboren worden, afkomstig zijn, bedraagt de verplichte bijdrage evenwel 0,37 euro per mestvarken dat kan worden gehouden, met een minimum van 6,20 euro per bedrijf. Deze bedragen worden verhoogd met 0,25 euro voor bedrijven waar meer dan 1 500 mestvarkens kunnen gehouden worden; 3° voor de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2008 : - een verplichte bijdrage van respectievelijk 0,40 euro of van 0,20 euro per fokvarken dat kan gehouden worden, met een minimum van 6,20 euro per bedrijf, wordt opgelegd aan de verantwoordelijke van een bedrijf naargelang er al dan niet biggen van het bedrijf worden afgevoerd. Indien de afvoer van biggen steeds naar één en hetzelfde bedrijf van bestemming geschiedt, waar ze gehouden worden tot de slachting, bedraagt de verplichte bijdrage evenwel 0,20 euro per fokvarken dat kan gehouden worden, met een minimum van 6,20 euro per bedrijf; - een verplichte bijdrage van respectievelijk 1,28 euro of 0,30 euro per mestvarken dat kan gehouden worden met een minimum van 6,20 euro per bedrijf, wordt opgelegd aan de verantwoordelijke van een bedrijf naargelang er al dan niet op het bedrijf biggen worden aangevoerd.

Indien de biggen steeds van één en hetzelfde bedrijf van oorsprong, waar ze geboren worden, afkomstig zijn, bedraagt de verplichte bijdrage evenwel 0,30 euro per mestvarken dat kan worden gehouden, met een minimum van 6,20 euro per bedrijf. Deze bedragen worden verhoogd met 0,20 euro voor bedrijven waar meer dan 1 500 mestvarkens kunnen gehouden worden; 4° voor de periode van 1 januari 2009 tot 31 december 2009 : - een verplichte bijdrage van respectievelijk 0,08 euro of van 0,04 euro per fokvarken dat kan gehouden worden, met een minimum van 1,24 euro per bedrijf, wordt opgelegd aan de verantwoordelijke van een bedrijf naargelang er al dan niet biggen van het bedrijf worden afgevoerd. Indien de afvoer van biggen steeds naar één en hetzelfde bedrijf van bestemming geschiedt, waar ze gehouden worden tot de slachting, bedraagt de verplichte bijdrage evenwel 0,04 euro per fokvarken dat kan gehouden worden, met een minimum van 1,24 euro per bedrijf; - een verplichte bijdrage van respectievelijk 0,256 euro of 0,06 euro per mestvarken dat kan gehouden worden met een minimum van 1,24 euro per bedrijf, wordt opgelegd aan de verantwoordelijke van een bedrijf naargelang er al dan niet op het bedrijf biggen worden aangevoerd.

Indien de biggen steeds van één en hetzelfde bedrijf van oorsprong, waar ze geboren worden, afkomstig zijn, bedraagt de verplichte bijdrage evenwel 0,06 euro per mestvarken dat kan worden gehouden, met een minimum van 1,24 euro per bedrijf. Deze bedragen worden verhoogd met 0,04 euro voor bedrijven waar meer dan 1 500 mestvarkens kunnen gehouden worden; 5° voor de periode van 1 januari 2010 tot 31 december 2010 : - een verplichte bijdrage van respectievelijk 0,24 euro of van 0,12 euro per fokvarken dat kan gehouden worden, met een minimum van 3,72 euro per bedrijf wordt opgelegd aan de verantwoordelijke van een bedrijf naargelang er al dan niet biggen van het bedrijf worden afgevoerd. Indien de afvoer van biggen steeds naar één en hetzelfde bedrijf van bestemming geschiedt, waar ze gehouden worden tot de slachting, bedraagt de verplichte bijdrage evenwel 0,12 euro per fokvarken dat kan gehouden worden, met een minimum van 3,72 euro per bedrijf; - een verplichte bijdrage van respectievelijk 0,768 euro of 0,18 euro per mestvarken dat kan gehouden worden met een minimum van 3,72 euro per bedrijf, wordt opgelegd aan de verantwoordelijke van een bedrijf naargelang er al dan niet op het bedrijf biggen worden aangevoerd.

Indien de biggen steeds van één en hetzelfde bedrijf van oorsprong, waar ze geboren worden, afkomstig zijn, bedraagt de verplichte bijdrage evenwel 0,18 euro per mestvarken dat kan worden gehouden, met een minimum van 3,72 euro per bedrijf. Deze bedragen worden verhoogd met 0,12 euro voor bedrijven waar meer dan 1 500 mestvarkens kunnen gehouden worden; 6° voor de periode vanaf 1 januari 2011 tot de datum waarop de Koning de bedragen bedoeld in artikel 6, § 1, van de wet van 23 maart 1998 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, vastgesteld zal hebben : - een verplichte bijdrage van respectievelijk 0,40 euro of van 0,20 euro per fokvarken dat kan gehouden worden, met een minimum van 6,20 euro per bedrijf, wordt opgelegd aan de verantwoordelijke van een bedrijf naargelang er al dan niet biggen van het bedrijf worden afgevoerd. Indien de afvoer van biggen steeds naar één en hetzelfde bedrijf van bestemming geschiedt, waar ze gehouden worden tot de slachting, bedraagt de verplichte bijdrage evenwel 0,20 euro per fokvarken dat kan gehouden worden, met een minimum van 6,20 euro per bedrijf; - een verplichte bijdrage van respectievelijk 1,28 euro of 0,30 euro per mestvarken dat kan gehouden worden met een minimum van 6,20 euro per bedrijf, wordt opgelegd aan de verantwoordelijke van een bedrijf naargelang er al dan niet op het bedrijf biggen worden aangevoerd.

Indien de biggen steeds van één en hetzelfde bedrijf van oorsprong, waar ze geboren worden, afkomstig zijn, bedraagt de verplichte bijdrage evenwel 0,30 euro per mestvarken dat kan worden gehouden, met een minimum van 6,20 euro per bedrijf. Deze bedragen worden verhoogd met 0,20 euro voor bedrijven waar meer dan 1 500 mestvarkens kunnen gehouden worden.

Art. 25.De verplichte bijdragen worden gestort in het Fonds. Zij zijn jaarlijks verschuldigd.

Art. 26.De in artikel 24 bedoelde verplichte bijdragen worden betaald aan het Fonds binnen de dertig dagen die volgen op het verzoek tot betaling. Bij gebreke aan tijdige betaling is van rechtswege en zonder aanmaning of ingebrekestelling een verwijlinterest verschuldigd.

Voor de berekening van het bedrag van deze bijdragen wordt rekening gehouden met de gegevens over fokvarkensplaatsen, mestvarkensplaatsen en aan- en/of verkoop van biggen, die werden vermeld op het attest verleend door het Agentschap in uitvoering van het koninklijk besluit van 14 juni 1993 tot bepaling van de uitrustingsvoorwaarden voor het houden van varkens.

Voor bedrijven die geen aanvraag om een attest te bekomen hebben ingediend, worden de gegevens vastgesteld door de inspecteur-dierenarts of door zijn afgevaardigde.

Art. 27.De overtredingen van de bepalingen van dit hoofdstuk worden opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 23 maart 1998 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten.

Art. 28.Het koninklijk besluit van 31 oktober 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1999 betreffende de verplichte bijdragen aan het Begrotingsfonds voor de Gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten vastgesteld volgens de sanitaire risico's verbonden aan bedrijven waar varkens gehouden worden, wordt opgeheven.

Art. 29.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999. HOOFDSTUK 2. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten

Art. 30.Het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten wordt bekrachtigd met ingang van 9 december 2011.

TITEL 4. - Wetenschapsbeleid ENIG HOOFDSTUK Financiering van de Nationale Plantentuin van België

Art. 31.Vanaf het begrotingsjaar 2012 worden twee jaarlijkse dotaties ten gunste van de Nationale Plantentuin van België toegekend : - een gewone dotatie om de werking van de instelling te verzekeren; - een aanvullende dotatie voor de investeringsuitgaven verbonden aan de gebouwen en de kassen van deze instelling.

Deze twee dotaties zijn ten laste van de kredieten ingeschreven op de begroting van de Programmatorische Overheidsdienst Wetenschapsbeleid.

De Koning bepaalt de nadere regels voor de toekenning van toewijzing van deze dotaties.

Art. 32.Artikel 31 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012.

TITEL 5. - Binnenlandse Zaken HOOFDSTUK 1. - Nucleaire veiligheid - Wijzigingen van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle

Art. 33.In artikel 30bis/1 van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap, ingevoegd bij de wet van 22 december 2008 en gewijzigd bij de wet van 30 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de kolommen die betrekking hebben op de jaarlijkse heffingen voor de jaren 2013 en vanaf 2014 geschrapt;2° een § 3bis wordt ingevoegd, luidende : « § 3bis.De bedragen van de jaarlijkse heffingen die ten bate van het Agentschap worden geheven ten laste van het Studiecentrum voor Kernenergie, onverminderd de bedragen die deze exploitant verschuldigd is overeenkomstig § 1 en de artikelen 30bis/2 en 30bis/3 worden als volgt vastgesteld :

Instelling

Project

Jaar 2013

Jaar 2014

Jaar 2015

-

-

-

-

-

Etablissement

Projet

Année 2013

Année 2014

Année 2015

Studiecentrum voor Kernenergie


-

Myrrha

704 975

719 075

733 456

Centre d'Etude de l'Energie nucléaire


Deze bedragen zijn bestemd voor de diensten die het Agentschap moet leveren in het kader van het in het eerste lid vernoemde project Myrrha voor het Studiecentrum voor Kernenergie.

Zodra de Koning overeenkomstig artikel 16, § 2, de vergunning die werd verleend aan het Studiecentrum voor Kernenergie of diens gemachtigde voor de inrichting die het voorwerp uitmaakt van dit project bevestigt, is de in deze paragraaf voor het desbetreffende project vermelde heffing niet langer verschuldigd. Het Studiecentrum voor Kernenergie of diens gemachtigde is het voorwerp van een gedeeltelijke ontheffing en wordt ambtshalve terugbetaald pro rata temporis, voor wat betreft het gedeelte van het begrotingsjaar dat nog niet verlopen is op het ogenblik van de inwerkingtreding van de bevestiging. »

Art. 34.In dezelfde wet wordt een artikel 30bis/2 ingevoegd, luidende : « Art. 30bis/2. De bedragen van de jaarlijkse heffingen, die ten bate van het Agentschap worden geheven ten laste van houders van vergunningen en erkenningen en van geregistreerden, worden als volgt vastgesteld :

Omschrijving van de vergunde inrichting, de vergunde of geregistreerde activiteit of de erkende persoon of diensten

Jaar 2013

Jaar 2014

Jaar 2015

Bedrag van toepassing vanaf het heffingsjaar 2016

-

-

-

-

-

Description de l'établissement autorisé, de l'activité autorisée ou enregistrée ou des personnes ou services agréés

Année 2013

Année 2014

Année 2015

Montant d'application à partir de l'année d'imposition 2016

REACTOREN/REACTEURS

Kernreactoren voor elektriciteitsproductie, per megawatt geïnstalleerd vermogen


-

3 109

3 172

3 235

3 300

Réacteurs nucléaires destinés à la production d'énergie électrique, par mégawatt de puissance installée


Kernreactoren voor onderzoek met een thermisch vermogen van maximaal 5 megawatt


-

6 072

6 193

6 317

6 443

Réacteurs nucléaires destinés à la recherche dont la puissance thermique ne dépasse pas 5 mégawatt


Kernreactoren voor onderzoek met een thermisch vermogen groter dan 5 megawatt


-

31 094

31 716

32 350

32 997

Réacteurs nucléaires destinés à la recherche dont la puissance thermique dépasse 5 mégawatt


Ontmanteling van kernreactoren voor elektriciteitsproductie


-

364 304

371 590

379 022

386 602

Démantèlement des réacteurs nucléaires destinés à la production d'énergie électrique


Ontmanteling van kernreactoren voor onderzoek met een thermisch vermogen groter dan 5 megawatt


-

15 547

15 858

16 175

16 499

Démantèlement des réacteurs nucléaires destinés à la recherche dont la puissance thermique dépasse 5 mégawatt


Ontmanteling van kernreactoren voor onderzoek met een thermisch vermogen van maximaal 5 megawatt


-

3 036

3 097

3 159

3 222

Démantèlement des réacteurs nucléaires destinés à la recherche dont la puissance thermique ne dépasse pas 5 mégawatt

INRICHTINGEN VAN KLASSE I/ETABLISSEMENTS DE CLASSE I

Inrichtingen van klasse I, andere dan kernreactoren voor elektriciteitsproductie en onderzoeksreactoren


-

31 094

31 716

32 350

32 997

Etablissements de classe I, autres que les réacteurs nucléaires destinés à la production d'énergie électrique et à la recherche


Ontmanteling van inrichtingen van klasse I, andere dan kernreactoren voor elektriciteitsproductie en onderzoeksreactoren


-

15 547

15 858

16 175

16 499

Démantèlement des établissements de classe I, autres que les réacteurs nucléaires destinés à la production d'énergie électrique et à la recherche

INRICHTINGEN VAN KLASSE II/ETABLISSEMENTS DE CLASSE II

Inrichtingen van klasse II waar radioactieve stoffen worden gewonnen uit bestraalde splijtstoffen en waar deze worden geconditioneerd voor de verkoop.


-

11 361

11 588

11 820

12 056

Etablissements de classe II où des substances radioactives sont produites à partir de substances fissiles irradiées, et où elles sont conditionnées pour la vente


Ontmanteling van de inrichtingen van klasse II waar radioactieve stoffen worden gewonnen uit bestraalde splijtstoffen en waar deze worden geconditioneerd voor de verkoop


-

5 680

5 794

5 910

6 028

Démantèlement d'établissements de classe II où des substances radioactives sont produites à partir de substances fissiles irradiées, et où elles sont conditionnées pour la vente


Inrichtingen van klasse II met een of meerdere deeltjesversnellers die gebruikt worden voor onderzoek of voor de productie van radionucliden (met uitzondering van elektronische microscopen) alsook de inrichtingen waar deze deeltjesversnellers worden vervaardigd en/of getest


-

5 680

5 794

5 910

6 028

Etablissements de classe II où se trouvent un ou plusieurs accélérateurs de particules utilisés pour la recherche ou pour la production de radionucléides (à l'exception des microscopes électroniques) ainsi que les établissements où ces accélérateurs de particules sont produits et/ou testés


Inrichtingen van klasse II met een of meerdere deeltjesversnellers voor de rechtstreekse behandeling van patiënten


-

1 818

1 855

1 892

1 929

Etablissements de classe II dotés d'un ou plusieurs accélérateurs de particules destinés au traitement direct des patients


Andere inrichtingen van klasse II met een of meerdere deeltjesversnellers


-

5 680

5 794

5 910

6 028

Autres établissements de classe II dotés d'un ou plusieurs accélérateurs de particules


Ontmanteling van inrichtingen van klasse II met een of meerdere deeltjesversnellers


-

2 840

2 897

2 955

3 014

Démantèlement d'établissements de classe II dotés d'un ou plusieurs accélérateurs de particules


Inrichting van klasse II waar zich bestralingsinstallaties bevinden met een bron waarvan de activiteit gelijk is aan of hoger ligt dan 100 TBq, met uitzondering van bestralingseenheden voor de behandeling van patiënten en met uitzondering van bronnen die in alle omstandigheden in hun afscherming blijven


-

5 680

5 794

5 910

6 028

Etablissements de classe II où se trouvent des installations d'irradiation avec une source dont l'activité est égale ou supérieure à 100 TBq, à l'exception des unités d'irradiation pour le traitement des patients et à l'exception des sources qui restent dans leur blindage en toutes circonstances


Inrichtingen van klasse II waar radioactieve stoffen worden verpakt voor verkoop in industriële hoeveelheden


-

5 680

5 794

5 910

6 028

Etablissements de classe II où des substances radioactives sont conditionnées pour la vente en quantités industrielles


Andere inrichtingen van klasse II, dan deze reeds vermeld in deze tabel


-

1 818

1 855

1 892

1 929

Etablissements de classe II autres que ceux déjà repris dans le présent tableau

INRICHTINGEN VAN KLASSE III/ETABLISSEMENTS DE CLASSE III

Inrichtingen van klasse III bestaande uit een of meerdere RX - toestellen


-

107

109

111

114

Etablissements de classe III composés d'un ou plusieurs appareils à rayonnement X


Inrichtingen van klasse III, andere dan inrichtingen met een of meerdere RX - toestellen


-

214

218

223

227

Etablissements de classe III autres que les établissements dotés d'un ou plusieurs appareils à rayonnement X

MOBIELE INSTALLATIES/INSTALLATIONS MOBILES

Voertuigen en vaartuigen met kernaandrijving


-

36 363

37 090

37 832

38 588

Véhicules et navires à propulsion nucléaire


De mobiele installaties en de tijdelijke of bij gelegenheid uitgevoerde werkzaamheden, uitgezonderd de mobiele toestellen uitsluitend gebruikt in het kader van de humane of diergeneeskunde, die röntgenstralen voortbrengen waarbij de nominale piekspanning 200 kV niet overschrijdt


-

227

232

236

241

Les installations mobiles et les activités temporaires ou occasionnelles, à l'exception des appareils mobiles exclusivement utilisés dans le cadre de la médecine humaine ou vétérinaire qui émettent des rayons X dont la tension de crête nominale ne dépasse pas 200 kV


Mobiele toestellen uitsluitend gebruikt in het kader van de humane of diergeneeskunde, die röntgenstralen voortbrengen waarbij de nominale piekspanning 200 kV niet overschrijdt.


-

227

232

236

241

Les appareils mobiles exclusivement utilisés dans le cadre de la médecine humaine ou vétérinaire qui émettent des rayons X dont la tension de crête nominale ne dépasse pas 200 kV

ACTIVITEITEN/ACTIVITES

Beroepsactiviteiten waarbij natuurlijke stralingsbronnen aangewend worden en die door het Agentschap vergund zijn


-

727

742

757

772

Activités professionnelles mettant en jeu des sources naturelles de rayonnement et autorisées par l'Agence


Geregistreerde invoerders die enkel radioactieve stoffen invoeren bestemd voor eigen gebruik


-

545

556

567

578

Importateurs enregistrés qui importent uniquement des substances radioactives destinées à leur propre usage


Geregistreerde invoerders die radioactieve stoffen invoeren bestemd voor verdere verdeling


-

1 091

1 113

1 135

1 158

Importateurs enregistrés qui importent des substances radioactives destinées à être redistribuées


Vervoerders van radioactieve stoffen, houders van één of meerdere algemene vervoervergunningen (het specifieke vervoer van ontmantelde bliksemafleiders uitgezonderd)


-

2 182

2 225

2 270

2 315

Transporteurs de substances radioactives, détenteurs d'une ou plusieurs autorisations générales de transport (à l'exception du transport spécifique de paratonnerres démantelés)


Vervoerders van radioactieve stoffen, voor elke speciale vervoervergunning


-

1 455

1 484

1 513

1 544

Transporteurs de substances radioactives, pour toute autorisation spéciale de transport


Houders van een vergunning voor het in de handel brengen van radioactieve producten bestemd voor in vivo gebruik of voor therapie in de geneeskunde of de diergeneeskunde


-

3 636

3 709

3 783

3 859

Détenteurs d'une autorisation pour la commercialisation de produits radioactifs destinés à un usage in vivo ou à la thérapie en médecine humaine ou vétérinaire


Houders van een vergunning voor het in de handel brengen van radioactieve producten bestemd voor in vitro gebruik in de geneeskunde of de diergeneeskunde


-

1 212

1 236

1 261

1 286

Détenteurs d'une autorisation pour la commercialisation de produits radioactifs destinés à un usage in vitro en médecine humaine ou vétérinaire


Art. 35.In dezelfde wet wordt een artikel 30bis/3 ingevoegd, luidende : « Art. 30bis/3. § 1. Een aanvullende heffing wordt voor het begrotingsjaar 2012 ten bate van het Agentschap geheven ten laste van de houders van vergunningen en erkenningen. De bedragen van deze aanvullende heffing, worden als volgt vastgesteld :

Omschrijving van de vergunde inrichting, de vergunde of geregistreerde activiteit of de erkende persoon of diensten


-

Jaar/Année 2012

Description de l'établissement autorisé, de l'activité autorisée ou enregistrée ou des personnes ou services agréés

REACTOREN/REACTEURS

Kernreactoren voor elektriciteitsproductie, per megawatt geïnstalleerd vermogen


-

331

Réacteurs nucléaires destinés à la production d'énergie électrique, par mégawatt de puissance installée


Kernreactoren voor onderzoek met een thermisch vermogen van maximaal 5 megawatt


-

647

Réacteurs nucléaires destinés à la recherche dont la puissance thermique ne dépasse pas 5 mégawatt


Kernreactoren voor onderzoek met een thermisch vermogen groter dan 5 megawatt


-

3 312

Réacteurs nucléaires destinés à la recherche dont la puissance thermique dépasse 5 mégawatt


Ontmanteling van kernreactoren voor elektriciteitsproductie


-

38 798

Démantèlement des réacteurs nucléaires destinés à la production d'énergie électrique


Ontmanteling van kernreactoren voor onderzoek met een thermisch vermogen groter dan 5 megawatt


-

1 656

Démantèlement des réacteurs nucléaires destinés à la recherche dont la puissance thermique dépasse 5 mégawatt


Ontmanteling van kernreactoren voor onderzoek met een thermisch vermogen van maximaal 5 megawatt


-

323

Démantèlement des réacteurs nucléaires destinés à la recherche dont la puissance thermique ne dépasse pas 5 mégawatt

INRICHTINGEN VAN KLASSE I/ETABLISSEMENTS DE CLASSE I

Inrichtingen van klasse I, andere dan kernreactoren voor elektriciteitsproductie en onderzoeksreactoren


-

3 312

Etablissements de classe I, autres que les réacteurs nucléaires destinés à la production d'énergie électrique et à la recherche


Ontmanteling van inrichtingen van klasse I, andere dan kernreactoren voor elektriciteitsproductie en onderzoeksreactoren


-

1 656

Démantèlement des établissements de classe I, autres que les réacteurs nucléaires destinés à la production d'énergie électrique et à la recherche


§ 2. De aanvullende heffingen bedoeld in § 1 zijn verschuldigd door elke inrichting die op 1 april van het begrotingsjaar 2012 vergund is, voor elke handeling die op 1 april 2012 het voorwerp uitmaakt van een vergunning waarvan de geldigheidstermijn minstens nog tot 31 december 2012 loopt en voor elke persoon of inrichting die op 1 april 2012 is erkend of geregistreerd voor een periode die minstens nog tot 31 december 2012 loopt. § 3. Er wordt voor het begrotingsjaar 2012 een bijkomende heffing ten bate van het Agentschap geheven ten laste van het Studiecentrum voor Kernenergie. Het bedrag van deze bijkomende heffing die wordt geheven onverminderd de bedragen die deze exploitant verschuldigd is overeenkomstig artikel 30bis /1, 30bis/2 of 30bis/3, § 1, wordt als volgt vastgesteld :

Instelling

Project

Jaar 2012

-

-

-

Etablissement

Projet

Année 2012

Studiecentrum voor Kernenergie


-

Myrrha

691 152

Centre d'Etude de l'Energie nucléaire


Deze bedragen zijn bestemd voor de diensten die het Agentschap moet leveren gedurende het begrotingsjaar 2012 in het kader van het in het eerste lid vernoemde project Myrrha voor het Studiecentrum voor Kernenergie.

Zodra de Koning overeenkomstig artikel 16, § 2, de vergunning bevestigt die werd verleend aan het Studiecentrum voor Kernenergie of diens gemachtigde voor de inrichting die het voorwerp uitmaakt van dit project, is de in deze paragraaf voor het desbetreffende project vermelde heffing niet langer verschuldigd. Het Studiecentrum voor Kernenergie of diens gemachtigde is het voorwerp van een gedeeltelijke ontheffing en wordt ambtshalve terugbetaald pro rata temporis, voor wat betreft het gedeelte van het begrotingsjaar dat nog niet verlopen is op het ogenblik van de inwerkingtreding van de bevestiging. § 4. In de loop van het tweede begrotingskwartaal van het begrotingsjaar 2012 verstuurt het Agentschap een betalingsverzoek aan de heffingsplichtigen bedoeld in §§ 1 en 3. Het betalingsverzoek vermeldt het te betalen bedrag van de heffing. Het te betalen bedrag van de heffing moet worden betaald op het in het betalingsverzoek vermelde rekeningnummer van het Agentschap.

Voor de heffingen die niet zijn betaald voor het einde van de maand volgend op de maand waarin het betalingsverzoek werd verstuurd zendt het Agentschap een aanmaning per aangetekende brief. Indien aan deze aanmaning geen gevolg wordt gegeven binnen een periode van 14 kalenderdagen na ontvangst, wordt de heffing ambtshalve met 25 % verhoogd. ».

Art. 36.In artikel 30quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 december 2008, worden de woorden « De heffingen en de retributies » vervangen door de woorden « De heffingen, de bijkomende heffingen, de aanvullende heffingen en de retributies ».

Art. 37.In artikel 31 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, 1°, wordt vervangen door wat volgt : « 1° de heffingen, bijkomende heffingen en aanvullende heffingen bedoeld in de artikelen 30bis, 30bis/1, 30bis/2, 30bis/3 en 30ter;»; 2° in § 2, worden de woorden « de artikelen 30bis, 30bis /1, 30ter, 30quater en 31, §§ 3 en 4 » vervangen door de woorden « de artikelen 30bis, 30bis/1, 30bis/2, 30bis/3, 30ter, 30quater en 31, §§ 3 en 4 ».

Art. 38.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 april 2012. HOOFDSTUK 2. - Veiligheid en Preventie Wijziging van de programmawet van 2 augustus 2002

Art. 39.Artikel 135 van de programmawet van 2 augustus 2002 wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3. De Koning bepaalt de modaliteiten op grond waarvan de huurgelden, die niet vereffend zijn door een gemeente of politiezone, ingehouden kunnen worden op een som die door het fonds moet uitbetaald worden aan diezelfde gemeente of politiezone. ». HOOFDSTUK 3. - Civiele veiligheid - Wijzigingen van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen

Art. 40.In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt de tekst van de rubriek 13-4 onder de vermelding « Aard van de gemachtigde uitgaven » aangevuld met de woorden : « Aanschaffing van materieel en uitrusting voor de infrastructuur van de Civiele Bescherming ».

Art. 41.In de rubriek 13-10 van de tabel gevoegd bij dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het opschrift worden de woorden « voor de » vervangen door de woorden « voor specifieke uitgaven van de »;2° de tekst onder de vermelding « Aard van de gemachtigde uitgaven » wordt vervangen door wat volgt : « Uitgaven voor de studieopdrachten die nodig zijn voor de werking van de geïntegreerde centra van dringende oproepen (112-centra) ». TITEL 6. - Sociale zaken HOOFDSTUK 1. - Evenwichtsdotatie 2012-2013-2014

Art. 42.In de programmawet van 23 december 2009, wordt een artikel 73bis ingevoegd, luidende : «

Art. 73bis.Voor de jaren 2012, 2013 en 2014 wordt een evenwichtsdotatie van de sociale zekerheid gestort aan de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en aan het globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

Deze evenwichtsdotatie van de sociale zekerheid wordt ingeschreven in de begroting van de FOD Sociale Zekerheid.

Teneinde het financieel evenwicht van de sociale zekerheid te bewaren en de continuïteit van de betalingen van de sociale prestaties te garanderen, bepaalt de Koning elk jaar, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de evenwichtsdotatie aan de sociale zekerheid op zodanige wijze dat de sociale zekerheid noch een overschot noch een tekort zou hebben op haar « rekeningen opgemaakt in het kader van het Europees systeem van nationale rekeningen (ESR) ».

Dit bedrag wordt verdeeld volgens een verdeelsleutel van 90 pct. voor het voormelde globaal beheer der werknemers en 10 pct. voor het voormelde globaal financieel beheer der zelfstandigen.

De helft van dit bedrag wordt in het lopende jaar gestort in twaalf maandelijkse gelijke schijven; de resterende helft op 15 november van het lopende jaar. ».

Art. 43.Artikel 75 van dezelfde programmawet, wordt aangevuld met de woorden « met uitzondering van artikel 73bis, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2012 en buiten werking treedt op 31 december 2014 ». HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Afdeling 1. - Terugvordering van de ten onrechte betaalde prestaties

Art. 44.In de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt een artikel 164quater ingevoegd, luidende als volgt : «

Art. 164quater.De verzekeringsinstellingen zijn ertoe gehouden om aan het Instituut, per ziekenfonds of gewestelijke dienst, per gerechtigde en per aard van het risico, het bedrag mee te delen van de onverschuldigd betaalde uitkeringen en van de oorzaak van de onverschuldigde betalingen en mee te delen of deze het gevolg is van een vergissing, een fout of een nalatigheid vanwege de verzekeringsinstelling.

De verzekeringsinstelling deelt eveneens, volgens de nadere regels bedoeld in het eerste lid, de teruggevorderde uitkeringsbedragen mee, de niet teruggevorderde bedragen evenals de redenen waarom deze bedragen niet werden teruggevorderd.

De gegevens bedoeld in het eerste en tweede lid worden meegedeeld door middel van een elektronisch procédé goedgekeurd door het Instituut, uiterlijk de laatste dag van de maand die volgt op ieder kalenderkwartaal waarop zij betrekking hebben. ».

Art. 45.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2014. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voornoemde datum van inwerkingtreding vervroegen. Afdeling 2. - Gemeenschappelijke bepaling

voor de uitkeringsverzekering en de moederschapsverzekering

Art. 46.In de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt een titel Vbis ingevoegd, die het artikel 117bis omvat, luidende : « TITEL Vbis. - Gemeenschappelijke bepaling voor de uitkeringsverzekering en de moederschapsverzekering

Art. 117bis.Voor de vaststelling van het recht op de in titels IV en V bedoelde prestaties evenals van het bedrag ervan, zijn de verzekeringsinstellingen gehouden om de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen te raadplegen, evenals de sociale gegevens die beschikbaar zijn in het netwerk van de sociale zekerheid. ». HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor de geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 - Beroepsherscholing

Art. 47.In artikel 215sexies van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 maart 2009, bekrachtigd door de wet van 28 april 2010 houdende diverse bepalingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « één euro » vervangen door de woorden « vijf euro »;2° in het tweede lid wordt het getal « 250 » vervangen door het getal « 500 ».

Art. 48.Artikel 47 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2011. HOOFDSTUK 4. - Verhoging van het loonplafond in de beroepsrisicosector

Art. 49.Artikel 39, eerste lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gewijzigd bij de wetten van 9 juli 2004, 27 december 2006 en 27 maart 2009, wordt aangevuld met de bepaling onder 5°, luidende : « 5° met ingang van 1 januari 2012 : 37 808,74 euro. ».

Art. 50.Artikel 49/1 van de gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van de beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, ingevoegd bij de wet van 12 april 2011, wordt vervangen als volgt : «

Art. 49/1.In afwijking van artikel 49, eerste lid, bedragen de lonen die tot basis dienen voor de berekening van de vergoedingen 37 808,74 euro met ingang van 1 januari 2011 tot 31 december 2011. ».

Art. 51.De artikelen 49 en 50 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2012. HOOFDSTUK 5. - Financiering AFA en FAO

Art. 52.Artikel 116 van de wet van 27 december 2006, gewijzigd bij de wetten van 21 december 2007, 22 december 2008 en 23 december 2009, wordt aangevuld met een lid, luidende : « In afwijking van het eerste lid, 1° en 2°, worden, voor het jaar 2012, de inkomsten van het Asbestfonds gewijzigd als volgt : 1° het jaarlijks bedrag bedoeld in 1° bedraagt 5 miljoen euro;2° de opbrengst bedoeld in 2° is een specifieke bijdrage ten laste van de werkgevers waarvan het rendement ten minste gelijk is aan het bedrag bedoeld in 1°. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de categorieën van werkgevers die deze bijdrage verschuldigd zijn, de berekenings- en vaststellingswijze van deze bijdrage en tevens de inningswijze van deze bijdrage. ».

Art. 53.Artikel 38, § 3, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, laatst gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Voor het jaar 2012 bepaalt de Koning eveneens een specifieke jaarlijkse bijdrage van 0,005 pct. op het loon van de werknemer, de berekenings- en vaststellingswijze van deze bijdrage en de inningsmodaliteiten van deze bijdrage. De opbrengst van deze bijdrage wordt gestort aan het Globaal Beheer bedoeld in artikel 21, § 2. ».

Art. 54.De artikelen 52 en 53 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2012 en treden buiten werking op 31 december 2012. HOOFDSTUK 6. - Arbeidsongevallen - Welzijn - Betaling door FAO

Art. 55.Artikel 27ter van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1987 en gewijzigd bij de wet van 13 juli 2006, wordt aangevuld met de volgende zinnen : « Voor alle getroffenen en hun rechthebbenden zijn de herwaarderingsbijslagen die voor de eerste keer in 2012 betaald zullen worden ten laste van het Fonds voor arbeidsongevallen.

De Koning kan herwaarderingsbijslagen die voor de eerste keer betaald zullen worden na het jaar 2012 eveneens ten laste leggen van voormeld fonds. ».

Art. 56.Artikel 58, § 1, van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 21 december 2007, wordt aangevuld met de bepaling onder 20°, luidende : « 20° de herwaarderingsbijslagen te verlenen die op grond van het artikel 27ter ten laste van het Fonds zijn gelegd. ». HOOFDSTUK 7. - Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers - Kinderbijslag

Art. 57.In artikel 94 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 7, vervangen bij de wet van 12 augustus 2000, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « 6° tot stijving van het reservefonds, naar believen van het fonds, door een onomkeerbare overdracht »;b) § 9, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, wordt aangevuld met de volgende alinea : « Voor dienstjaar 2012 wordt het bedrag van de toelagen verschuldigd aan de vrije kinderbijslagfondsen bedoeld in artikel 2, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende het Fonds voor administratiekosten en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen, verminderd met 2,8 miljoen euro.De vermindering wordt proportioneel over die fondsen gespreid in verhouding tot het aandeel waarop ze recht hebben. ».

Art. 58.Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

TITEL 7. - Fraudebestrijding ENIG HOOFDSTUK. - Sociale fraude en correcte toepassing van de wet Afdeling 1. - Attesten en bekendmakingen van schuldvorderingen

Art. 59.Artikel 12 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt vervangen als volgt : «

Art. 12.§ 1. Aan al wie het bij brief vraagt en een wettig belang doet gelden, deelt de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid binnen de maand het bedrag mede van zijn schuldvordering ten laste van een met name aangeduide werkgever. De Koning bepaalt wat wordt begrepen onder sociale schulden in functie van de wettelijke basis die wordt ingeroepen om dergelijke mededeling te bekomen of in functie van het rechtmatig belang. § 2. Voor de gevallen waarin een opdrachtgever of een aannemer in aanmerking komt om hoofdelijk aansprakelijk te worden gesteld op basis van een bepaling van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten, stelt de voornoemde Rijksdienst gegevensbanken ter beschikking van de opdrachtgever of de aannemer, die hem toelaat om na te gaan of hij inhoudingen moet verrichten op de door zijn medecontractant voorgelegde facturen. Voor elk type van hoofdelijke aansprakelijkheid kan de Koning een bedrag bepalen vanaf hetwelk de factuur die hem wordt overgelegd, moet vergezeld zijn van een attest dat het bedrag vaststelt van zijn schuld zoals door de Koning bepaald teneinde de toepasselijke inhouding te beperken tot dit bedrag. Het attest houdt rekening met de schuld op de dag waarop het is aangemaakt. De Koning bepaalt de geldigheidsduur van het attest. § 3. Voor de toepassing van paragraaf 2 verstaat men onder sociale schulden, het geheel van de sommen die verschuldigd zijn door een werkgever aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. De Koning stelt hiervan de lijst op. Deze lijst kan verschillen naargelang de specifieke kenmerken die op elk type hoofdelijke aansprakelijkheid van toepassing zijn of in functie van het type van de mededeling.

Naast de gevallen bepaald door de Koning, rekening houdend met de specifieke wettelijke basissen of het specifieke rechtmatig belang, worden de schulden waarvoor de schuldenaar bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of bij een Fonds voor bestaanszekerheid in de zin van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid een afbetalingsplan heeft verkregen zonder gerechtelijke procedure of bij gerechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is getreden, en het bewijs levert dat de opgelegde termijnen strikt worden nageleefd, niet in aanmerking genomen om te bepalen of er al dan niet schulden bestaan.

De gegevensbanken hebben bewijskracht voor de toepassing van die wetten waarvan de Koning een lijst opstelt. In specifieke gevallen kunnen ze doorverwijzen naar de voornoemde Rijksdienst die een papieren attest aflevert. ».

Art. 60.Deze afdeling treedt in werking op de eerste dag van het trimester na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Afdeling 2. - Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de sociale bijdragen

Art. 61.In artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1978, vervangen door de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2007, 6 juni 2010, 14 april 2011 en 7 november 2011, wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, luidend als volgt : « § 3/1. Wanneer de betaling van de sommen die van een onderaannemer worden gevorderd bij toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid bedoeld in § 3 eerste en tweede lid, niet of niet volledig werd verricht, zullen de aannemer bedoeld in § 7, eerste lid, alsook iedere tussenkomende onderaannemer hiervoor hoofdelijk aansprakelijk zijn.

De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt in de eerste plaats toegepast in hoofde van de aannemer die een beroep heeft gedaan op de onderaannemer die de sommen die van hem in toepassing van § 3, eerste en tweede lid, worden gevorderd, niet of niet volledig heeft betaald.

Vervolgens wordt een getrapte aansprakelijkheid toegepast ten opzichte van de in een voorafgaand stadium tussenkomende aannemers, wanneer de in het vorige lid vermelde aannemer nagelaten heeft de bij hem gevorderde sommen binnen dertig dagen na de betekening van een dwangbevel te vereffenen. ».

Art. 62.In dezelfde wet wordt artikel 30ter, opgeheven bij koninklijk besluit van 26 december 1998, hersteld als volgt : «

Art. 30ter.§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° activiteiten : de werken of diensten bepaald door de Koning na eenparig advies van de bevoegde paritaire comités of subcomités.Dit advies kan echter gegeven worden door de Nationale Arbeidsraad wanneer de activiteiten behoren tot de bevoegdheid van verschillende paritaire comités. Bij ontstentenis van bevoegd of werkend paritair comité of subcomité wordt dit advies gegeven door de Nationale Arbeidsraad. Het geraadpleegde orgaan deelt zijn advies mee binnen twee maanden nadat hem het verzoek is gedaan door de bevoegde minister. Bij ontstentenis van een eenparig advies bepaalt de Koning de werken of diensten bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. 2° opdrachtgever : eenieder die opdracht geeft om tegen een prijs activiteiten uit te voeren of te doen uitvoeren;3° aannemer : - eenieder die er zich toe verbindt om tegen een prijs voor een opdrachtgever activiteiten uit te voeren of te doen uitvoeren; - iedere onderaannemer ten overstaan van de na hem komende onderaannemers; 4° onderaannemer : eenieder die er zich toe verbindt, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, in welk stadium ook, tegen een prijs de aan de aannemer toevertrouwde activiteit of een onderdeel ervan uit te voeren of te laten uitvoeren of daartoe werknemers ter beschikking te stellen. § 2. De opdrachtgever die voor de in § 1, 1°, vermelde activiteiten een beroep doet op een aannemer die sociale schulden heeft op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schulden van zijn medecontractant.

De aannemer die voor de in § 1, 1°, vermelde activiteiten een beroep doet op een onderaannemer die sociale schulden heeft op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schulden van zijn medecontractant.

De artikelen 1200 tot en met 1216 van het Burgerlijk Wetboek zijn toepasselijk op de in de vorige leden bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid.

De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot de totale prijs van de activiteiten toevertrouwd aan de aannemer of onderaannemer, exclusief belasting over de toegevoegde waarde.

De aannemer zonder personeel, die hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld bij toepassing van §§ 2 en 3, wordt gelijkgesteld met een werkgever schuldenaar en is als dusdanig aangegeven in de databanken bedoeld in artikel 12 van deze wet, indien hij de geëiste bedragen niet vereffent binnen de dertig dagen na verzending van een aangetekende ingebrekestelling.

De aannemer die bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid als werkgever zonder eigen sociale schulden is geïdentificeerd en die hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld bij toepassing van §§ 2 en 3, is aangegeven als schuldenaar in de databanken bedoeld in artikel 12 van deze wet, indien hij de geëiste bedragen niet vereffent binnen de dertig dagen na verzending van een aangetekende ingebrekestelling.

Men verstaat onder eigen sociale schulden, het geheel van de sommen die verschuldigd kunnen zijn aan de Rijksdienst voor de Sociale Zekerheid of aan een Fonds voor bestaanszekerheid in de zin van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid in zijn hoedanigheid van werkgever. De Koning stelt hiervan een lijst op.

Als sociale schulden worden ook beschouwd de sommen die opgeëist worden in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheid in de situaties bedoeld in het vijfde en het zesde lid.

De in deze paragraaf vermelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de sociale schulden van de vennoten van een tijdelijke handelsvennootschap, een stille handelsvennootschap of een maatschap die optreedt als aannemer of onderaannemer.

De in deze paragraaf vermelde hoofdelijke aansprakelijkheid is eveneens van toepassing op de sociale schulden van de aannemer of de onderaannemer die ontstaan in de loop van de uitvoering van de overeenkomst.

De hier bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid in hoofde van de opdrachtgever of de aannemer wordt beperkt tot 65 pct. wanneer de in artikel 402, § 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid is toegepast in hoofde van dezelfde opdrachtgever of aannemer. § 3. Wanneer de betaling van de sommen die van een onderaannemer worden gevorderd bij toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid bedoeld in § 2, eerste en tweede lid, niet of niet volledig werd verricht, zullen de aannemer bedoeld in § 7, eerste lid, alsook iedere tussenkomende onderaannemer hiervoor hoofdelijk aansprakelijk zijn.

De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt in de eerste plaats toegepast in hoofde van de aannemer die een beroep heeft gedaan op de onderaannemer die de sommen die van hem in toepassing van § 2, eerste en tweede lid worden gevorderd, niet of niet volledig heeft betaald.

Vervolgens wordt een getrapte aansprakelijkheid toegepast ten opzichte van de in een voorafgaand stadium tussenkomende aannemers, wanneer de in het vorige lid vermelde aannemer nagelaten heeft de bij hem gevorderde sommen binnen dertig dagen na de betekening van een dwangbevel te vereffenen. § 4. De opdrachtgever die voor de in § 1, 1°, vermelde activiteiten een deel of het geheel van de prijs betaalt aan een aannemer die op het ogenblik van de betaling sociale schulden heeft, is verplicht bij die betaling 35 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten aan voormelde Rijksdienst, volgens de modaliteiten bepaald door de Koning.

De aannemer die, voor de in § 1, 1°, vermelde activiteiten een deel of het geheel van de prijs betaalt aan een onderaannemer die op het ogenblik van de betaling sociale schulden heeft, is verplicht bij die betaling 35 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten aan voormelde Rijksdienst, volgens de modaliteiten bepaald door de Koning.

De in deze paragraaf bedoelde inhoudingen en stortingen worden in voorkomend geval beperkt tot het bedrag van de schulden van de aannemer of onderaannemer op het ogenblik van de betaling.

Wanneer de in deze paragraaf bedoelde inhouding en storting correct zijn uitgevoerd bij elke betaling van een deel of het geheel van de prijs van de activiteiten aan een aannemer of onderaannemer die op het ogenblik van de betaling sociale schulden heeft, wordt de in § 2 bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid niet toegepast.

Wanneer de in deze paragraaf bedoelde inhouding en storting niet correct zijn uitgevoerd bij elke betaling van een deel of het geheel van de prijs aan een aannemer of onderaannemer die op het ogenblik van de betaling sociale schulden heeft, worden bij de toepassing van de in § 2 bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid de eventueel gestorte bedragen in mindering gebracht van het bedrag waarvoor de opdrachtgever of de aannemer aansprakelijk wordt gesteld.

Wanneer de opdrachtgever of de aannemer vaststelt, met behulp van de in artikel 12 van deze wet bedoelde databanken, dat hij inhoudingen moet verrichten op de door zijn medecontractant voorgelegde facturen, en wanneer het bedrag van de factuur die hem is voorgelegd hoger is dan of gelijk aan 7 143,00 euro, nodigt hij zijn medecontractant uit om hem een attest over te leggen dat het bedrag van de schuld weergeeft als bijdrage, verhoging van bijdrage, burgerlijke sancties, nalatigheidsinteresten en gerechtelijke kosten. Het bedoelde attest houdt rekening met de schuld op de dag waarop het is opgesteld. De Koning bepaalt de geldigheidstermijn van dit attest. Indien zijn medecontractant bevestigt dat de schulden hoger zijn dan de te verrichten inhoudingen of wanneer hij het bedoelde attest niet binnen de maand na de aanvraag overlegt, houdt de opdrachtgever of de aannemer 35 pct. van het factuurbedrag in en stort het aan de voormelde Rijksdienst.

De Koning kan het bedrag van 7.143 euro, bedoeld in het voorgaande lid, aanpassen.

Wanneer de aannemer een niet in België gevestigde werkgever is, die geen sociale schulden in België heeft en waarvan alle werknemers in het bezit zijn van een geldig detacheringsbewijs, zijn de inhoudingen, bedoeld in deze paragraaf, niet van toepassing op de aan hem verschuldigde betaling.

De Koning bepaalt de inhoud en de voorwaarden en nadere regels inzake toezending van de inlichtingen die de personen, bedoeld in deze paragraaf, moeten verstrekken aan voormelde Rijksdienst.

De Koning bepaalt de nadere regels volgens welke de voormelde Rijksdienst de in toepassing van het eerste en tweede lid gestorte bedragen verdeelt, ter betaling aan de Rijksdienst of aan een Fonds voor bestaanszekerheid in de zin van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid, van zowel de bijdragen als de gerechtskosten, de bijdrageopslagen, de vaste vergoedingen en de verwijlintresten.

De Koning bepaalt binnen welke termijn dit bedrag kan worden aangerekend, alsook de modaliteiten van terugbetaling of aanwending van het eventueel saldo.

De Koning bepaalt binnen welke termijn de medecontractant het gestorte bedrag recupereert in de mate dat de stortingen het bedrag van de schulden overschrijden. § 5. De opdrachtgever die de storting bedoeld in § 4, eerste lid, niet verricht heeft, is bovenop de betaling van het te storten bedrag, aan de voornoemde Rijksdienst een bijslag verschuldigd gelijk aan het te betalen bedrag.

De aannemer die de storting bedoeld in § 4, tweede lid, niet verricht heeft, is bovenop de betaling van het te storten bedrag, aan de voornoemde Rijksdienst een bijslag verschuldigd gelijk aan het te betalen bedrag.

In geval van toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid bedoeld in paragraaf 2, mogen de gevorderde bedragen in het kader van deze hoofdelijke aansprakelijkheid en de bijslagen niet hoger zijn dan het bedrag van de schuld van de medecontractant voor dewelke de hoofdelijke aansprakelijkheid werd ingeroepen.

De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden de bijslag kan worden verminderd. § 6. De vennoten van een tijdelijke handelsvennootschap, een stille handelsvennootschap of een maatschap zijn onderling hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sommen die in uitvoering van dit artikel door de tijdelijke handelsvennootschap, de stille handelsvennootschap of de maatschap verschuldigd zijn. § 7. In de sectoren en voor de activiteiten bepaald door de Koning moet de aannemer, op wie de opdrachtgever beroep heeft gedaan, alvorens de activiteiten aan te vatten, volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten aan voormelde Rijksdienst alle juiste inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de aard en de belangrijkheid van de activiteiten te ramen en er de opdrachtgever en, in voorkomend geval, in welk stadium ook, de onderaannemers van te identificeren. Indien tijdens de uitvoering van de activiteiten andere onderaannemers tussenkomen, moet deze aannemer voorafgaandelijk de voormelde Rijksdienst hiervan verwittigen.

Daartoe moet iedere onderaannemer die op zijn beurt een beroep doet op een andere onderaannemer, voorafgaandelijk de aannemer daarvan schriftelijk in kennis stellen en hem alle juiste inlichtingen verstrekken, zoals bepaald door de Koning, die nodig zijn om de voormelde Rijksdienst in te lichten.

De voormelde Rijksdienst stelt een elektronische kopie van de ontvangen meldingen ter beschikking van de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën.

Deze meldingen worden ter beschikking gesteld van de inspectiediensten bedoeld in artikel 16, 1°, van het Sociaal Strafwetboek, die erom vragen. § 8. De aannemer of diegene die met hem wordt gelijkgesteld, die zich niet schikt naar de verplichtingen van § 7, eerste lid, is aan voormelde Rijksdienst een som verschuldigd gelijk aan 5 pct. van het totaal bedrag van de activiteiten, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, die niet aan de Rijksdienst werden gemeld. De som die bij de aannemer gevorderd wordt, wordt verminderd met het bedrag dat daadwerkelijk werd betaald aan de Rijksdienst door de onderaannemer met toepassing van de bepaling van het tweede lid.

De onderaannemer die zich niet schikt naar de bepalingen van § 7, tweede lid, is aan de Rijksdienst een som verschuldigd gelijk aan 5 pct. van het totaal bedrag van de activiteiten, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, die hij heeft toevertrouwd aan zijn onderaannemer of aan zijn onderaannemers. § 9. De Koning kan de toepassing van de §§ 7 en 8 beperken tot de activiteiten waarvan het totaal bedrag hoger is dan een door Hem te bepalen bedrag en waarvoor geen beroep is gedaan op een onderaannemer.

De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden de som die verschuldigd is ingevolge § 8 kan worden verminderd of vrijgesteld. § 10. Dit artikel is niet van toepassing op de opdrachtgever-natuurlijke persoon die de in § 1 vermelde activiteiten uitsluitend voor privédoeleinden laat uitvoeren. § 11. Dit artikel blijft van toepassing in geval van faillissement of elke andere samenloop van schuldeisers alsook bij cessie, beslag onder derden, inpandgeving, inbetalinggeving of in artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechtstreekse vordering of een procedure van gerechtelijke reorganisatie. ». Afdeling 3. - Hoofdelijke aansprakelijkheid fiscale schulden

Art. 63.Artikel 400, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 december 1998 en gewijzigd bij de programmawet van 27 april 2007 en bij de wet van 7 november 2011, wordt vervangen als volgt : « 1° Werken : a) de werkzaamheden die zijn vermeld in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit nr.1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde; b) de door de Koning bepaalde activiteiten of werkzaamheden;».

Art. 64.In artikel 402 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 7 worden de woorden « of in artikel 30bis/1, § 2, » ingevoegd tussen de woorden « wanneer de in artikel 30bis, § 3, » en de woorden « van de wet van 27 juni 1969 »;2° het artikel wordt aangevuld met een § 8 die luidt als volgt : « § 8.Wanneer de betaling van de sommen die van een onderaannemer worden gevorderd bij toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid bedoeld in de §§ 1 en 2, niet of niet volledig werd verricht, zullen de aannemer bedoeld in artikel 400, 3°, eerste streepje, alsook iedere tussenkomende onderaannemer hiervoor hoofdelijk aansprakelijk zijn.

De in het vorige lid vermelde aansprakelijkheid wordt in de eerste plaats toegepast in hoofde van de aannemer die een beroep heeft gedaan op de onderaannemer die de sommen die van hem in toepassing van de §§ 1 en 2 worden gevorderd, niet of niet volledig heeft betaald.

Ze wordt in chronologische volgorde toegepast ten opzichte van de in een voorafgaand stadium tussenkomende aannemers, wanneer de in het vorige lid vermelde aannemer nagelaten heeft de bij hem gevorderde sommen binnen dertig dagen na de betekening van een dwangbevel te vereffenen. ».

Art. 65.In artikel 403, § 4, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 april 2007, worden de woorden « de in artikel 402 bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid » telkens vervangen door de woorden « de in artikel 402, §§ 1 en 2, bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid ». Afdeling 4. - Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de loonschulden

Art. 66.In de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers wordt een hoofdstuk VI/1 ingevoegd, luidende : « HOOFDSTUK VI/ 1. - Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling van het loon ».

Art. 67.In hoofdstuk VI/1, ingevoegd bij artikel 66, wordt een artikel 35/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 35/1.§ 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° activiteiten : de werken of diensten bepaald door de Koning na eenparig advies van de bevoegde paritaire comités of subcomités.Bij ontstentenis van bevoegd of werkend paritair comité of subcomité wordt dit eenparig advies gegeven door de Nationale Arbeidsraad. Het geraadpleegde orgaan deelt zijn advies mee binnen twee maanden nadat hem het verzoek is gedaan door de bevoegde minister. Bij ontstentenis van een eenparig advies bepaalt de Koning de werken of diensten bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad; 2° opdrachtgever : eenieder die opdracht geeft om tegen een prijs activiteiten uit te voeren of te doen uitvoeren;3° aannemer : - eenieder die er zich toe verbindt om tegen een prijs voor een opdrachtgever activiteiten uit te voeren of te doen uitvoeren; - iedere onderaannemer ten overstaan van de onmiddellijk na hem komende onderaannemer; 4° onderaannemer : eenieder die er zich toe verbindt, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, in welk stadium ook, tegen een prijs de aan de aannemer toevertrouwde activiteit of een onderdeel ervan uit te voeren of te laten uitvoeren;5° inspectie : de ambtenaren die zijn aangewezen om toezicht uit te oefenen op de naleving van deze wet;6° betrokken werkgever : de aannemer of onderaannemer waarop de schriftelijke kennisgeving in de zin van artikel 49/1 van het Sociaal Strafwetboek betrekking heeft;7° betrokken werknemers : de werknemers die worden tewerkgesteld door de in 6° bedoelde betrokken werkgever;8° verschuldigde loon : het loon dat eisbaar is geworden sinds de aanvang van de periode van hoofdelijke aansprakelijkheid zoals bepaald in artikel 35/3, § 4, met uitzondering van de vergoedingen waarop de werknemer recht heeft ingevolge de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.».

Art. 68.In hetzelfde hoofdstuk VI/1 wordt een artikel 35/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 35/2.§ 1. De opdrachtgevers, aannemers en onderaannemers die voor de in artikel 35/1, § 1, 1°, bepaalde activiteiten een beroep doen op één of meerdere aannemers of onderaannemers, en die overeenkomstig artikel 49/1 van het Sociaal Strafwetboek door de inspectie, schriftelijk in kennis worden gesteld van de omstandigheid dat hun aannemers of de na hun aannemers komende onderaannemers, op zwaarwichtige wijze tekortschieten in hun verplichting om aan hun werknemers tijdig het loon te betalen waarop deze recht hebben, zijn, in de mate en gedurende de periode zoals bepaald in artikel 35/3, hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van het loon aan de betrokken werknemers. § 2. Zonder afbreuk te kunnen doen aan de bepalingen in dit hoofdstuk, kan de Koning voor de betrokken sectors bepalen waaraan de contractuele afspraken tussen de opdrachtgevers, aannemers en onderaannemers die in hun onderlinge rechtsverhoudingen de gevolgen regelen van de in het paragraaf 1 bedoelde kennisgeving, moeten voldoen. Het voormeld koninklijk besluit wordt genomen op eenparig advies van het bevoegde paritair comité of subcomité, of bij ontstentenis van bevoegd of werkend comité, van de Nationale Arbeidsraad. Bij ontstentenis van eenparig advies kan het voormeld besluit slechts worden genomen dan na overleg in de Minsterraad. ».

Art. 69.In hetzelfde hoofdstuk VI/1 wordt een artikel 35/3 ingevoegd, luidende : «

Art. 35/3.§ 1. De in artikel 35/2 bedoelde hoofdelijk aansprakelijkheid houdt in dat de hoofdelijk aansprakelijke gehouden is om onverwijld over te gaan tot betaling aan de betrokken werknemers, van het in § 2 bepaalde loon, wanneer hij hiertoe door middel van een aangetekend schrijven wordt aangemaand, hetzij door één der betrokken werknemers, hetzij door de inspectie. § 2. Wanneer de hoofdelijk aansprakelijke rechtstreeks door één der betrokken werknemers wordt aangesproken, heeft de hoofdelijke aansprakelijkheid steeds betrekking op het nog niet betaalde gedeelte van het verschuldigd loon.

Indien de hoofdelijk aansprakelijke bewijst dat de arbeidstijd die de betrokken werknemer heeft besteed in het raam van de activiteiten die hij hetzij rechtstreeks, hetzij via intermediaire aannemers of onderaannemers laat uitvoeren, beperkt is tot een welbepaald aantal uren, dan heeft de hoofdelijke aansprakelijkheid slechts betrekking op het met deze prestaties overeenstemmend niet-betaalde gedeelte van het verschuldigd loon.

Indien de hoofdelijke aansprakelijke bewijst dat de betrokken werknemer geen prestaties heeft geleverd in het raam van de activiteiten die hij, hetzij rechtstreeks, hetzij via intermediaire aannemers of onderaannemers, laat uitvoeren, is hij niet hoofdelijk gehouden tot betaling van het loon van de betrokken werknemer. § 3. Wanneer de hoofdelijk aansprakelijke wordt aangesproken tot betaling van het loon, door de inspectie, dan heeft de hoofdelijke aansprakelijkheid enkel betrekking op het niet betaalde gedeelte van het verschuldigd loon dat overeenstemt met de prestaties geleverd in het raam van de activiteiten die hij, hetzij rechtstreeks, hetzij via intermediaire aannemers of onderaannemers, laat uitvoeren.

Wanneer echter niet kan vastgesteld worden welke prestaties de betrokken werknemers hebben geleverd in het raam van de werken die de hoofdelijk aansprakelijke, hetzij rechtstreeks, hetzij via intermediaire aannemers of onderaannemers laat uitvoeren, dan heeft de hoofdelijke aansprakelijkheid betrekking op de betaling aan elke betrokken werknemer die is vermeld op een lijst die samen met de in § 1 bedoelde aanmaning wordt overgemaakt door de inspectie, van een percentage van een door de Koning bepaald minimumloon. Dit percentage is gelijk aan het aandeel, die de activiteiten die door de betrokken werkgever worden uitgevoerd in het raam van de opdracht die de hoofdelijk aansprakelijke, hetzij rechtstreeks, hetzij via intermediaire aannemers of onderaannemers, laat uitvoeren, vertegenwoordigen in de omzet van de betrokken werkgever gedurende een door de Koning bepaalde referteperiode. § 4. De periode gedurende dewelke de hoofdelijke aansprakelijkheid geldt, wordt door de inspectie bepaald in de in artikel 35/2 van deze wet bedoelde kennisgeving. Deze periode vangt aan na het verstrijken van 14 werkdagen na de kennisgeving en kan niet langer zijn dan één jaar. § 5. De artikelen 1200 tot 1216 van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op de in de vorige paragrafen bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid. ».

Art. 70.In hetzelfde hoofdstuk VI/1 wordt een artikel 35/4 ingevoegd, luidende : «

Art. 35/4.De betrokken werkgever stelt alle betrokken werknemers in kennis van de door de inspectie conform artikel 49/1 van het Sociaal Strafwetboek verrichte kennisgeving, door op iedere plaats waar hij werknemers tewerkstelt een afschrift van deze kennisgeving aan te plakken.

De personen aan wie de in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt gericht, dienen een afschrift van de ontvangen kennisgeving aan te plakken op de plaats van de uitvoering van de activiteiten die zij, hetzij rechtstreeks, hetzij via intermediaire aannemers of onderaannemers, laten uitvoeren. ».

Art. 71.In hetzelfde hoofdstuk VI/1 wordt een artikel 35/5 ingevoegd, luidende : «

Art. 35/5.Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de opdrachtgever-natuurlijke persoon die de in artikel 35/1 vermelde activiteiten uitsluitend voor privédoeleinden laat uitvoeren. ».

Art. 72.In hetzelfde hoofdstuk VI/1 wordt een artikel 35/6 ingevoegd, luidende : «

Art. 35/6.Voor de toepassing van de artikelen 3 tot 6, 13 tot 16, 18 en 23 van deze wet wordt de hoofdelijk aansprakelijke voor zover en in de mate waarin deze overeenkomstig het in artikel 35/3, § 1, werd aangemaand tot betaling van het loon, gelijkgesteld met de werkgever.

Vanaf de vijfde werkdag na verzending van de aanmaning zijn de in artikel 10 van deze wet bedoelde intresten verschuldigd. ».

Art. 73.In artikel 21 van het Sociaal Strafwetboek wordt een 4° /1 ingevoegd, luidende : « 4° /1 aan de opdrachtgever, de aannemers of de onderaannemers zoals bedoeld in artikel 35/1 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, een schriftelijke kennisgeving over te zenden zoals bepaald in artikel 49/1. ».

Art. 74.In boek 1, titel 2, hoofdstuk 2, van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling 3/1 ingevoegd, luidende : « Afdeling 3/1. - Bijzondere bevoegdheid van de sociaal inspecteurs op het vlak van de betaling van het loon door de werkgever. »

Art. 75.In afdeling 3/1, ingevoegd bij artikel 74, wordt een artikel 49/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 49/1.Schriftelijke kennisgeving van een zwaarwichtige inbreuk door de werkgever op zijn verplichting om tijdig het loon te betalen.

De sociaal inspecteurs kunnen de in artikel 35/1 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers bedoelde opdrachtgevers, aannemers en onderaannemers, schriftelijk in kennis stellen van de omstandigheid dat hun aannemers of de na deze aannemers komende onderaannemers, op zwaarwichtige wijze tekortschieten in hun verplichting het aan hun werknemers verschuldigde loon tijdig te betalen.

Deze kennisgeving vermeldt : 1° het aantal en de identiteit van de werknemers waarvan de inspectie heeft vastgesteld dat zij prestaties hebben geleverd in het raam van werken die de bestemmeling van de kennisgeving hetzij rechtstreeks, hetzij via intermediaire aannemers of onderaannemers laat uitvoeren;2° het loon waarop de betrokken werknemers recht hebben ten laste van de werkgever;3° het gedeelte van het loon waarop de werknemers recht hebben, dat niet werd betaald door de werkgever gedurende de voorafgaande betaalperiode;4° het gemiddeld aantal werknemers die op het ogenblik van de kennisgeving worden tewerkgesteld door de aannemer of de onderaannemer waarop de kennisgeving betrekking heeft;5° het door de Koning bepaalde minimumloon zoals bepaald in artikel 35/3, § 3, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers;6° het in artikel 35/3, § 3, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, bedoelde percentage;7° de periode gedurende dewelke de hoofdelijke aansprakelijkheid geldt. Een afschrift van de in het tweede lid bedoelde kennisgeving wordt overgezonden aan de aannemer of de onderaannemer waarop deze kennisgeving betrekking heeft. ».

Art. 76.In boek 2, hoofdstuk 3, afdeling 2, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 171/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 171/1.Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de hoofdelijk aansprakelijke in de zin van hoofdstuk VI/1 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers die overeenkomstig het bepaalde in artikel 35/3, § 1, van diezelfde wet werd aangemaand tot betaling van het loon, doch niet tot betaling overgaat binnen een termijn van vijf werkdagen na verzending van de aanmaning. ».

Art. 77.In boek 2, hoofdstuk 3, afdeling 2, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 171/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 171/2.Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, diegene die de op hem rustende verplichting tot aanplakking zoals bedoeld in artikel 35/4 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, niet nakomt. ».

Art. 78.De hoofdelijk aansprakelijke die, overeenkomstig hoofdstuk VI/1 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, het loon betaalt van een werknemer van één van zijn aannemers of na de aannemers komende onderaannemers, betaalt hierop de socialezekerheidsbijdragen zoals bepaald in de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of zijn uitvoeringsbesluiten.

De Koning bepaalt de nadere regels volgens dewelke de in het eerste lid bedoelde bijdragen moeten worden berekend, aangegeven en betaald. Afdeling 5. - Strijd tegen het niet-naleven

van de verplichtingen inzake deeltijds werken

Art. 79.Artikel 22ter van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 22ter.Bij ontstentenis van inschrijving in de documenten bedoeld bij de artikelen 160, 162, 163 en 165 van de programmawet van 22 december 1989 of bij gebrek aan gebruik van de apparaten bedoeld bij artikel 164 van dezelfde wet, worden de deeltijdse werknemers vermoed, behoudens bewijs van het tegendeel, hun prestaties te hebben geleverd in uitvoering van een arbeidsovereenkomst, in de hoedanigheid van voltijdse werknemer.

Bij ontstentenis van openbaarmaking van de deeltijdse werkroosters bedoeld bij de artikelen 157 tot 159 van dezelfde wet, worden de deeltijdse werknemers vermoed, behoudens bewijs van het tegendeel, hun prestaties te hebben geleverd in uitvoering van een arbeidsovereenkomst, in de hoedanigheid van voltijdse werknemer ».

Art. 80.Artikel 171 van de programmawet van 22 december 1989, gewijzigd bij de wetten van 20 juli 1991 en 26 juli 1996, wordt vervangen als volgt : «

Art. 171.Bij ontstentenis van inschrijving in de documenten bedoeld bij de artikelen 160, 162, 163 en 165 of bij gebrek aan gebruik van de apparaten bedoeld bij artikel 164, worden de deeltijdse werknemers vermoed, behoudens bewijs van het tegendeel, hun prestaties te hebben geleverd in uitvoering van een arbeidsovereenkomst, in de hoedanigheid van voltijdse werknemer.

Bij ontstentenis van openbaarmaking van de deeltijdse werkroosters bedoeld bij de artikelen 157 tot 159, worden de deeltijdse werknemers vermoed, behoudens bewijs van het tegendeel, hun prestaties te hebben geleverd in uitvoering van een arbeidsovereenkomst, in de hoedanigheid van voltijdse werknemer. ». Afdeling 6. - Invordering van de schulden

van de dienstenchequebedrijven

Art. 81.Artikel 40 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vervangen bij de wet van 4 augustus 1978, wordt met een derde en vierde lid aangevuld, luidende als volgt : « Indien de voormelde Rijksdienst vaststelt dat een « dienstencheque » bedrijf, erkend overeenkomstig artikel 2, § 2, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, een vervallen schuld heeft, zij het in bijdragen, bijdrageopslagen, forfaitaire vergoedingen, intresten en gerechtskosten, wordt een dwangbevel uitgevaardigd in toepassing van het eerste lid, behalve indien het erkend « dienstencheque » bedrijf hiervoor minnelijke afbetalingstermijnen heeft gekregen in toepassing van artikel 40bis van deze wet en deze nauwgezet zijn nageleefd.

Op basis van het betreffende dwangbevel gaat de Rijksdienst over tot een uitvoerend beslag onder derden in handen van het uitgiftebedrijf bedoeld in artikel 2, § 1, 2°, van de voormelde wet van 20 juli 2001, op de toegekende tegemoetkoming van de Staat in de kostprijs van de dienstencheque en op de aanschafprijs van de dienstencheques. »

Art. 82.Deze afdeling treedt in werking de dag van de maand volgend op die waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Afdeling 7. - Verjaring van de sociale schulden

Art. 83.In artikel 42 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de wetten van 25 januari 1999, 24 december 2002 en 30 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « artikel 30bis » vervangen door de woorden « artikelen 30bis en 30ter »;2° het zesde lid wordt aangevuld met de bepaling onder 4°, luidende : « 4° door de instelling of de uitoefening van de strafvordering, alsook door daden van onderzoek of daden van vervolging.».

Art. 84.Deze afdeling treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Afdeling 8. - Regeling van bepaalde aspecten van de elektronische

informatie-uitwisseling tussen de actoren van de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude

Art. 85.Artikel 16 van het Sociaal Strafwetboek wordt aangevuld met een 14° tot 19°, luidende : « 14° « de actoren van de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude » : de sociale inspectiediensten van de Federale Staat, de politie, de Sociale inlichtingen- en Opsporingsdienst, de bevoegde administratie, het openbaar ministerie bij de hoven en rechtbanken, de onderzoeksrechters, het College van de procureurs-generaal en de openbare instellingen van sociale zekerheid; 15° « de elektronische identiteitskaart » : de elektronische identiteitskaart bedoeld in de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;16° « het Beheerscomité » : het Beheerscomité van de databank e-PV, bedoeld in artikel 100/8;17° « het e-PV » : het proces-verbaal tot vaststelling van inbreuken dat wordt aangemaakt, opgeslagen en verzonden overeenkomstig het in artikel 100/2 bedoelde model via de daartoe ontworpen informaticatoepassing;18° « de databank e-PV » : de databank die opgericht wordt door artikel 100/6 en waarin de gegevens van de e-PV's die opgenomen zijn in het in artikel 100/2 bedoelde model evenals de gegevens opgenomen in de bijlagen bij deze e-PV's, worden opgeslagen en bijgehouden;19° « de Ginaa-databank » : de databank van de bevoegde administratie, die de gegevens bevat met betrekking tot de opdrachten die haar in of krachtens het eerste boek worden toegewezen.».

Art. 86.In het eerste boek, titel 5, van hetzelfde Wetboek, wordt een hoofdstuk 5 ingevoegd, luidende : « HOOFDSTUK 5. - Regeling van bepaalde aspecten van de elektronische informatie-uitwisseling tussen de actoren van de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude ».

Art. 87.In hoofdstuk 5, ingevoegd bij artikel 86, wordt een artikel 100/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 100/1.Toepassingsgebied en finaliteit Dit hoofdstuk regelt bepaalde aspecten van de elektronische informatie-uitwisseling tussen de actoren van de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude, met name het e-PV, de databank e-PV en de Ginaa-databank. Deze elektronische informatie-uitwisseling geschiedt overeenkomstig de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.

Bij de verwerking van persoonsgegevens in toepassing van dit hoofdstuk wordt gebruik gemaakt van de in artikel 8, § 1, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid bedoelde identificatienummers. ».

Art. 88.In hetzelfde hoofdstuk 5 wordt een artikel 100/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 100/2.Uniform model van proces-verbaal tot vaststelling van inbreuken Met het oog op de in artikel 100/1 bedoelde elektronische informatie-uitwisseling maken de sociaal inspecteurs van de door de Koning aangewezen sociale inspectiediensten hun processen-verbaal tot vaststelling van inbreuken elektronisch aan via de daartoe ontworpen informaticatoepassing overeenkomstig het uniform model dat door het Beheerscomité wordt vastgesteld.

Het Beheerscomité kan tevens een regeling uitwerken voor het geval dat het proces-verbaal niet overeenkomstig het eerste lid kan aangemaakt worden ingevolge overmacht, inzonderheid wegens het disfunctioneren van de informaticatoepassing of in geval van verlies, diefstal of beschadiging van de elektronische identiteitskaart van de verbaliserende ambtenaar. ».

Art. 89.In hetzelfde hoofdstuk 5 wordt een artikel 100/3 ingevoegd, luidende : «

Art. 100/3.Elektronische ondertekening van het e-PV § 1. In afwijking van artikel 7 van de wet van 10 juli 2006 betreffende de elektronische procesvoering wordt het e-PV door de opsteller of opstellers elektronisch ondertekend door middel van de elektronische handtekening die wordt gecreëerd door de elektronische identiteitskaart.

De Koning kan, na advies van de afdeling sociale zekerheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid, bepalen dat het e-PV door de opsteller of opstellers elektronisch ondertekend kan worden door middel van een ander systeem dat toelaat om de identiteit van de ondertekenaar en de integriteit van het ondertekende e-PV met afdoende waarborgen vast te stellen. § 2. Voor de toepassing van deze titel wordt, onverminderd de artikelen 1322 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, het e-PV dat door de opsteller of opstellers elektronisch werd ondertekend overeenkomstig § 1, gelijkgesteld met een proces-verbaal op papieren drager ondertekend door middel van een handgeschreven handtekening. § 3. In afwijking van § 1 kan de Koning bepalen dat het e-PV, dat wordt aangemaakt overeenkomstig artikel 100/2, eerste lid, onder de voorwaarden, volgens de nadere regels en, in voorkomend geval, voor de duur die Hij bepaalt, op papieren drager wordt opgesteld en wordt ondertekend met een handgeschreven handtekening. ».

Art. 90.In hetzelfde hoofdstuk 5 wordt een artikel 100/4 ingevoegd, luidende : «

Art. 100/4.Mededeling van het e-PV Onverminderd de toepassing van artikel 15 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en in afwijking van artikel 33 van de wet van 10 juli 2006 betreffende de elektronische procesvoering, stelt de Koning op eensluidend advies van het College van procureurs-generaal de nadere regels vast voor de in artikel 65, eerste lid, bedoelde mededeling. Hij stelt eveneens de nadere regels vast voor de in artikel 65, tweede en derde lid, bedoelde mededelingen. ».

Art. 91.In hetzelfde hoofdstuk 5 wordt een artikel 100/5 ingevoegd, luidende : «

Art. 100/5.Archivering van het e-PV De Koning kan nadere regels vaststellen voor de archivering van het e-PV voor zover de regeling opgenomen in de archiefwet van 24 juni 1955 ontoereikend is. ».

Art. 92.In hetzelfde hoofdstuk 5 wordt een artikel 100/6 ingevoegd, luidende : «

Art. 100/6.Oprichting van de databank e-PV Er wordt een databank e-PV opgericht.

De Belgische Staat, vertegenwoordigd door de minister bevoegd voor werk, de minister bevoegd voor sociale zaken en de minister bevoegd voor justitie, is verantwoordelijk voor de verwerking van de in het vierde lid bedoelde gegevens, in de zin van artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Het opslaan en het bijhouden van de in het vierde lid bedoelde gegevens beogen volgende doeleinden : 1° het verzamelen van informatie die nuttig is om de actoren van de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude in staat te stellen op een adequate wijze de illegale arbeid en de sociale fraude te bestrijden;2° het verzamelen van informatie die nuttig is om de actoren van de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude in staat te stellen hun wettelijke opdrachten uit te oefenen;3° het opmaken van interne en externe statistieken. De databank e-PV bevat de gegevens die opgenomen zijn in het in artikel 100/2 bedoelde model van e-PV aangaande volgende personen : 1° iedere persoon die ervan verdacht wordt (mede)dader te zijn van een inbreuk;2° iedere persoon die burgerrechtelijk aansprakelijk geacht wordt voor een inbreuk;3° iedere werknemer of persoon die betrokken is of geacht wordt betrokken te zijn bij een inbreuk;4° iedere andere in het e-PV vermelde persoon, waarvan de opname van de gegevens in het e-PV noodzakelijk is voor het goed begrip van de in het e-PV vastgestelde feiten. Voor zover zij betrekking hebben op een natuurlijke persoon die is of kan worden geïdentificeerd, zijn de in het vierde lid bedoelde gegevens sociale gegevens van persoonlijke aard in de zin van artikel 2, eerste lid, 6°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. ».

Art. 93.In hetzelfde hoofdstuk 5 wordt een artikel 100/7 ingevoegd, luidende : «

Art. 100/7.Financiering van de databank e-PV De kredieten die vereist zijn voor de oprichting en de werking van de databank e-PV worden ingeschreven op de begroting van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. ».

Art. 94.In hetzelfde hoofdstuk 5 wordt een artikel 100/8 ingevoegd, luidende : «

Art. 100/8.Beheerscomité van de databank e-PV § 1. Er wordt een Beheerscomité opgericht voor de databank e-PV. Het Beheerscomité is samengesteld uit : 1° de voorzitter, de leidend ambtenaar van de bevoegde administratie;2° de leidend ambtenaren van de in artikel 100/2 bedoelde sociale inspectiediensten;3° de directeur van het Federaal Aansturingsbureau van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst;4° de procureur-generaal aangewezen door het College van procureurs-generaal;5° een leidend ambtenaar van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. Het Beheerscomité is gevestigd op het adres van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

Het Beheerscomité vergadert minstens tweemaal per jaar.

Het secretariaat wordt waargenomen door de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. § 2. Het Beheerscomité beschikt over de volgende bevoegdheden : 1° de databank e-PV beheren;2° elk initiatief nemen dat kan bijdragen tot de doeltreffendheid van de werking van de databank e-PV;3° elk initiatief nemen tot aanpassing van de databank e-PV aan de wijzigingen op wetgevend, regelgevend en technologisch vlak;4° de bevoegde ministers in kennis stellen van de middelen die vereist zijn voor de goede werking van de databank e-PV;5° jaarlijks aan de bevoegde ministers de budgettaire ramingen meedelen met betrekking tot de kostprijs voor de werking en het onderhoud van de databank e-PV, daarin begrepen de kostprijs van de archivering van de in het systeem opgeslagen gegevens;6° akkoorden sluiten met betrekking tot de diensten die vereist zijn voor het beheer van de databank e-PV;7° na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bijkomende regels voor de toegang en de controle van de toegang tot de in de databank e-PV opgenomen gegevens vaststellen, met naleving van de geldende wettelijke bepalingen die hiervoor bestaan;8° advies verlenen op eigen initiatief of op verzoek van de bevoegde ministers met betrekking tot wetgevende en andere initiatieven die van invloed zijn op de werking van de databank e-PV;9° een huishoudelijk reglement opstellen waarbij onder meer de regels worden vastgesteld voor de vervanging van de leden.».

Art. 95.In hetzelfde hoofdstuk 5 wordt een artikel 100/9 ingevoegd, luidende : «

Art. 100/9.Toezicht op de verwerking van de gegevens in het kader van de databank e-PV Onverminderd de taken en de bevoegdheden die de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, hierna de Commissie genoemd, ontleent aan de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, ziet zij er, teneinde de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de eerbiediging van het geheim van het strafonderzoek te garanderen, op toe dat de inhoud van de databank e-PV en de verwerking van de gegevens en de inlichtingen in het kader van deze databank overeenstemmen met de bepalingen van de artikelen 54 tot 56 van dit hoofdstuk, van de voormelde wet van 8 december 1992 en van de artikelen 28quinquies, § 1, en 57 van het Wetboek van strafvordering.

De Commissie formuleert adviezen en aanbevelingen over de toepassing van dit hoofdstuk, zowel op eigen initiatief als op verzoek, in het bijzonder van de minister bevoegd voor werk, de minister bevoegd voor sociale zaken of de Minister bevoegd voor justitie of van de gerechtelijke overheden.

De artikelen 29, 30, 32, § 1, en 33 van de voormelde wet van 8 december 1992 zijn onverkort van toepassing.

De daartoe door de Commissie onder haar leden aangewezen personen hebben met het oog op het uitvoeren van hun opdrachten een onbeperkt recht op toegang tot alle inlichtingen en gegevens bewaard in de databank e-PV. ».

Art. 96.In hetzelfde hoofdstuk 5 wordt een artikel 100/10 ingevoegd, luidende : «

Art. 100/10.Toegang tot de databank e-PV § 1. Onverminderd de artikelen 54 en 55 en mits machtiging van de afdeling sociale zekerheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid hebben de door de Koning gemachtigde categorieën van ambtenaren van de door de Koning aangewezen federale sociale inspectiediensten toegang tot de volgende gegevens van de databank e-PV : 1° de datum van opstelling van het proces-verbaal;2° het nummer van het proces-verbaal;3° de aanduiding of het gaat om een proces-verbaal opgesteld op eigen initiatief van de verbalisant of in uitvoering van een taak opgelegd door een rechterlijke overheid;4° de dienst waartoe de verbaliserende ambtenaar behoort;5° de naam van de verbaliserende ambtenaar;6° de identiteit en het adres van de woonplaats of de maatschappelijke zetel van iedere persoon die ervan verdacht wordt (mede)dader te zijn van een inbreuk;7° de identiteit en het adres van de woonplaats of de maatschappelijke zetel van iedere persoon die burgerrechtelijk aansprakelijk geacht wordt voor een inbreuk;8° in voorkomend geval, de naam en het identificatienummer van de sociale zekerheid van iedere werknemer of persoon die betrokken is of geacht wordt betrokken te zijn bij een inbreuk;9° de kwalificatie van de vastgestelde inbreuk(en). De in het eerste lid bedoelde machtiging van de afdeling sociale zekerheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid is niet vereist voor de toegang tot de gegevens van de processen-verbaal die opgesteld zijn door de eigen inspectiedienst. § 2. Onverminderd de artikelen 54 en 55 en mits machtiging van de afdeling sociale zekerheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid kunnen de in § 1 bedoelde ambtenaren kennis nemen van de andere dan de in § 1 vermelde gegevens opgenomen in de databank e-PV, met inbegrip van de vaststellingen die opgenomen zijn in het e-PV, voor zover deze gegevens voor hen een belang hebben in de uitoefening van het toezicht waarmee zij zijn belast of met toepassing van een andere wetgeving. Voor zover deze gegevens opgenomen zijn in een proces-verbaal dat opgesteld wordt tijdens de uitvoering van de taken opgelegd door de rechterlijke overheid, zijn ze evenwel enkel toegankelijk met de uitdrukkelijke toestemming van deze laatste.

De in het eerste lid bedoelde machtiging van de afdeling sociale zekerheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid is niet vereist voor de toegang tot de gegevens van de processen-verbaal die opgesteld zijn door de eigen inspectiedienst. § 3. De ambtenaren van de bevoegde administratie hebben mits machtiging van de afdeling sociale zekerheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid toegang tot de gegevens van de databank e-PV, voor zover deze gegevens voor hen een belang hebben in de uitoefening van hun wettelijke opdracht. Deze toegang sluit de toegang in tot de gegevens die opgenomen zijn in de processen-verbaal die opgesteld worden tijdens de uitvoering van de taken opgelegd door de rechterlijke overheid, zonder dat de toestemming van deze laatste moet worden gevraagd. § 4. Het openbaar ministerie bij de hoven en rechtbanken en de onderzoeksrechters hebben toegang tot de gegevens van de databank e-PV in het kader van de uitoefening van hun wettelijke opdracht. In afwijking van de bepalingen van artikel 15 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid is deze toegang niet onderworpen aan de machtiging van de afdeling sociale zekerheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid. § 5. Na advies van het Beheerscomité, kan de afdeling sociale zekerheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid de toegang tot de gegevens van de databank e-PV, met inbegrip van de gegevens die opgenomen zijn in de processen-verbaal die opgesteld worden tijdens de uitvoering van de taken opgelegd door de gerechtelijke overheid, geheel of gedeeltelijk uitbreiden tot andere dan de in de §§ 1 en 4 bedoelde categorieën van personen binnen de actoren van de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude en tot de Dienst Vreemdelingenzaken, en dit onder de voorwaarden en volgens de nadere regels die zij bepaalt. De gegevens die opgenomen zijn in een proces-verbaal dat opgesteld wordt tijdens de uitvoering van de taken opgelegd door de gerechtelijke overheid, zijn in geen enkel geval toegankelijk zonder de uitdrukkelijke toestemming van deze laatste. § 6. In afwijking van de §§ 1, 2 en 5, kan het openbaar ministerie ten aanzien van de in deze §§ bedoelde personen, met uitzondering van de opsteller van het e-PV, de toegang uitstellen tot de gegevens opgenomen in een bepaald e-PV wanneer en zolang de bevoegde magistraat van oordeel is dat deze toegang de uitoefening van de strafvordering of de veiligheid van een persoon in gevaar kan brengen. ».

Art. 97.In hetzelfde hoofdstuk 5 wordt een artikel 100/11 ingevoegd, luidende : «

Art. 100/11.Verwerking van persoonsgegevens in de Ginaa-databank Wat de in artikel 16, 19°, bedoelde Ginaa-databank, betreft, is de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg de verantwoordelijke voor de verwerking van de in het derde lid bedoelde gegevens, in de zin van artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Het opslaan en het bijhouden van de in het derde lid bedoelde gegevens beogen volgende doeleinden : 1° het verzamelen van informatie die nuttig is om de bevoegde administratie in staat te stellen om de opdrachten uit te oefenen die haar in of krachtens het Eerste Boek worden toegewezen;2° het verzamelen van informatie inzake de vervolging van de inbreuken die nuttig is om de andere actoren van de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude in staat te stellen hun wettelijke opdrachten uit te oefenen;3° het verzamelen van informatie inzake de vervolging van de inbreuken die nuttig is om de actoren van de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude in staat te stellen op een adequate wijze de illegale arbeid en de sociale fraude te bestrijden;4° het opmaken van interne en externe statistieken. De Ginaa-databank bevat de door Koning bepaalde gegevens aangaande : 1° iedere persoon die ervan verdacht wordt (mede)dader te zijn van een inbreuk;2° iedere persoon aan wie een administratieve geldboete kan opgelegd worden;3° iedere werknemer of persoon die betrokken is of geacht wordt betrokken te zijn bij een inbreuk. Voor zover zij betrekking hebben op een natuurlijke persoon die is of kan worden geïdentificeerd, zijn de in het derde lid bedoelde gegevens de sociale gegevens van persoonlijke aard in de zin van artikel 2, eerste lid, 6°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. ».

Art. 98.In hetzelfde hoofdstuk 5 wordt een artikel 100/12 ingevoegd, luidende : «

Art. 100/12.Toegang tot de Ginaa-databank De Koning wijst onder de actoren van de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude de categorieën van personen aan die, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van hun wettelijke opdrachten, toegang kunnen hebben tot de Ginaa-databank.

De toegang tot de Ginaa-databank is slechts mogelijk mits voorafgaande machtiging van de afdeling sociale zekerheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid. ».

Art. 99.In hetzelfde hoofdstuk 5 wordt een artikel 100/13 ingevoegd, luidende : «

Art. 100/13.Gemeenschappelijke bepalingen inzake de toegang tot de databank e-PV en de Ginaa-databank Elke instantie die gemachtigd is om toegang te hebben tot de databank e-PV en/of de Ginaa-databank houdt een voortdurend bijgewerkte lijst bij van de personen die zij heeft aangewezen om dit recht op toegang uit te oefenen.

Alle personen die toegang hebben tot de databank e-PV of de Ginaa-databank moeten de nodige maatregelen nemen om het vertrouwelijk karakter te garanderen van de persoonsgegevens die opgenomen zijn in deze databanken en om te garanderen dat deze gegevens enkel gebruikt zullen worden met het oog op de in de artikelen 100/6, derde lid, en 100/11, tweede lid, bedoelde doeleinden.

Iedere inbreuk op de in het tweede lid bedoelde geheimhoudingsplicht wordt bestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. ». Afdeling 9. - Controle op het misbruik

van fictieve adressen door de gerechtigden van sociale prestaties

Art. 100.Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° « sociaal inspecteurs » : de ambtenaren bedoeld in artikel 16, 1°, van het Sociaal Strafwetboek;2° « gerechtigde » : de persoon die recht heeft op een sociale uitkering, hetzij op basis van de sociale zekerheid, hetzij op basis van een regeling voor maatschappelijke bijstand, of andere voordelen toegekend door de reglementering waarop de sociaal inspecteurs toezicht uitoefenen, alsook zij die er aanspraak op maakt;3° « nutsbedrijven » : de instanties die in het kader van de openbare nutsvoorziening instaan voor de levering van water;4° « distributienetbeheerders » : de natuurlijke personen of rechtspersonen zoals bedoeld in artikel 2, 8°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, en artikel 1, 31°, van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen;5° « fictief adres » : een aan een officiële instantie opgegeven adres waar een sociaal verzekerde niet daadwerkelijk woont.

Art. 101.Indien de sociaal inspecteurs op basis van andere elementen in het kader van een onderzoek vermoeden dat een gerechtigde gebruik maakt van een fictief adres om aanspraak te maken op sociale prestaties waarop hij geen aanspraak kan maken, kunnen zij de verbruiksgegevens van water, elektriciteit en gas opvragen bij de nutsbedrijven of de distributienetbeheerders.

Deze verbruiksgegevens kunnen gebruikt worden als bijkomende aanwijzing om aan te tonen dat het adres fictief is.

Art. 102.De nutsbedrijven of de distributienetbeheerders dienen de verbruiksgegevens binnen een termijn van 14 dagen na ontvangst van de aanvraag over te maken.

Art. 103.In het kader van een administratief onderzoek lichten de sociaal inspecteurs de gerechtigde in of, in voorkomend geval, een derde over het feit dat ze de verbruiksgegevens van het opgegeven adres kunnen opvragen.

Art. 104.De wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, is van toepassing op de bepalingen van deze afdeling.

Art. 105.De Koning kan, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels bepalen van de wijze waarop de sociaal inspecteurs de verbruiksgegevens kunnen opvragen en hoe ze moeten worden overgemaakt. Afdeling 10. - Wijziging van het Wetboek van strafvordering

Art. 106.In artikel 46quater, § 2, b), van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij de wet van 27 december 2005, wordt het woord « drie » vervangen door het woord « vijf ».

TITEL 8. - Werk HOOFDSTUK 1. - Werkgelegenheidsplan oudere werknemers

Art. 107.In de onderneming in de zin van artikel 14, § 1, 1°, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, legt de werkgever jaarlijks een werkgelegenheidsplan oudere werknemers voor aan de ondernemingsraad.

Dit plan bevat de maatregelen die tijdens het kalenderjaar zullen worden genomen ten gunste van het behoud of de verhoging van het aantal werknemers van 45 jaar en ouder.

Voor toepassing van het tweede lid worden inzonderheid beschouwd als maatregelen ten gunste van het behoud of de verhoging van het aantal werknemers van 45 jaar en ouder, maatregelen met betrekking tot : 1° de selectie en aanwerving van nieuwe werknemers;2° de ontwikkeling van de competenties en kwalificaties van de werknemers, met inbegrip van de toegang tot opleidingen;3° de loopbaanontwikkeling en loopbaanbegeleiding binnen de onderneming;4° de mogelijkheden om via interne mutatie een functie te verwerven aangepast aan de evolutie van de mogelijkheden en competenties van de werknemer;5° de mogelijkheden tot aanpassing van de arbeidstijd en arbeidsomstandigheden;6° de gezondheid van de werknemer, de preventie en het wegwerken van fysieke en psychosociale belemmeringen om aan het werk te blijven;7° systemen van erkenning van verworven competenties. Het werkgelegenheidsplan bevat een evaluatie van het werkgelegenheidsplan oudere werknemers van het voorgaande jaar.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° de vereisten inzake inhoud van het plan als bedoeld in het tweede lid aanvullen;2° de lijst van maatregelen als bedoeld in het derde lid aanvullen;3° een model vastleggen waaraan dit plan moet voldoen, waarbij Hij verschillende modellen kan vastleggen volgens de grootte van de onderneming;4° de nadere regels en procedure vastleggen met betrekking tot de uitvoering van de vorige leden.

Art. 108.Het werkgelegenheidsplan oudere werknemers wordt uiterlijk op 31 maart van elk jaar voorgelegd aan de ondernemingsraad.

De ondernemingsraad kan binnen een maand advies uitbrengen over het werkgelegenheidsplan.

De werkgever kan het werkgelegenheidsplan aanpassen op basis van het advies. De punten van het advies waaraan de werkgever geen gevolg geeft, worden als bijlage aan het werkgelegenheidsplan toegevoegd.

Art. 109.Bij ontstentenis van een ondernemingsraad wordt het werkgelegenheidsplan uiterlijk op 31 maart van elk jaar voorgelegd aan het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk of, bij gebreke daaraan, aan de vakbondsafvaardiging. Bij gebreke aan vakbondsafvaardiging houdt de werkgever dit plan elk jaar gedurende minstens vier weken ter inzage van het personeel op iedere plaats waar werknemers worden tewerkgesteld. Binnen deze termijn kunnen de personeelsleden om aanvullende inlichtingen verzoeken, vragen stellen, kritiek uitbrengen, voorstellen doen en meningen naar voren brengen met betrekking tot dit plan.

Art. 110.De onderneming houdt het werkgelegenheidsplan van het lopende jaar en de vier voorgaande jaren ter beschikking van de bevoegde directie en de bevoegde sociale inspecteurs en maakt deze aan hen over op eenvoudig verzoek. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bevoegde directie en de bevoegde sociale inspecteurs.

Art. 111.§ 1. Ondernemingen met niet meer dan twintig werknemers zijn niet gehouden tot het opstellen van een werkgelegenheidsplan oudere werknemers. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat wordt verstaan onder onderneming met niet meer dan twintig werknemers. § 2. De verplichtingen inzake de inhoud, het voorleggen en het ter beschikking houden van het werkgelegenheidsplan zoals geregeld in de artikelen 107 tot 110, kunnen verschillen voor een onderneming met twintig of meer maar minder dan vijftig werknemers. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat wordt verstaan onder een onderneming met twintig of meer maar minder dan vijftig werknemers en wat voor deze ondernemingen de afwijkingen zijn op de bepalingen van de artikelen 107 tot 110.

Art. 112.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 juli 2012, tenzij in de Nationale Arbeidsraad vóór die datum een collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten die door de Koning algemeen bindend wordt verklaard en die voorziet in een alternatief mechanisme dat de doelstelling van dit hoofdstuk bereikt. HOOFDSTUK 2. - Bijdrage bij niet-naleving van de opleidingsverplichting van 1,9 %

Art. 113.In artikel 30 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, vervangen bij de wet van 17 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Wanneer de globale inspanningen inzake opleiding van alle werkgevers die ressorteren onder de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comitéssamen niet minstens 1,9 procent van de totale loonmassa van die ondernemingen bedragen, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en onder de voorwaarden en nadere regels die Hij bepaalt, de werkgeversbijdrage voor de financiering van het educatief verlof verhogen met 0,15 procent voor de opleidingsinspanningen vanaf het jaar 2013 voor : a. de ondernemingen behorend tot de sectoren die geen collectieve arbeidsovereenkomst inzake bijkomende opleidingsinspanningen hebben afgesloten overeenkomstig § 2;b. de ondernemingen behorend tot sectoren die een collectieve arbeidsovereenkomst inzake bijkomende opleidingsinspanningen hebben afgesloten overeenkomstig § 2, maar waarvan op sectoraal niveau de doelstellingen van de collectieve arbeidsovereenkomst niet worden gehaald. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en nadere regels die aantonen dat de doelstellingen van de collectieve arbeidsovereenkomst niet worden gehaald. »; 2° er wordt een § 1/1 ingevoegd, luidende : « § 1/1.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels waaronder een onderneming als bedoeld in § 1, en die wel voldoende opleidingsinspanningen heeft gerealiseerd vanaf het jaar 2013, de in § 1 bepaalde werkgeversbijdrage niet verschuldigd is.

De Koning bepaalt wat onder « voldoende opleidingsinspanningen » wordt verstaan. »; 3° de eerste zin van § 2, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « Voor de toepassing van § 1 moet de sector in het jaar waarop de meting van de globale inspanning van 1,9 % als bedoeld in § 3 betrekking heeft, een collectieve arbeidsovereenkomst inzake bijkomende opleidingsinspanningen hebben afgesloten die jaarlijks de inspanning met minstens 0,1 procentpunt verhoogt of die voorziet in een jaarlijkse toename van de participatiegraad aan vorming en opleiding met minstens 5 procentpunten.».

Art. 114.De Koning bepaalt de inwerkingtreding van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK 3. - Begrotingsfondsen Afdeling 1. - Afschaffing van begrotingsfondsen

Art. 115.De volgende rubrieken worden uit de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, geschrapt : 23-1. Fonds voor de technische veiligheid van de kerninstallaties; 23-6. Fonds voor de terugvordering van werkgeversbijdragen bij de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector, aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid; 23-7. Fonds voor de terugvordering van de werkgeversbijdragen in de private non-profitsector. Afdeling 2. - Wijzigingen in de tabel gevoegd bij de organieke wet

van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen

Art. 116.§ 1. In dezelfde tabel, tegenover het fonds « 13-8 Fonds voor de risico's van nucleaire ongevallen », worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de tekst betreffende de toegewezen ontvangsten in de tweede kolom wordt vervangen als volgt : « De heffing bedoeld in artikel 30bis/1, § 4, van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren »;2° de tekst betreffende de aard van de toegestane uitgaven in de derde kolom wordt vervangen als volgt : « Bestuurs-, werkings-, studie- en investeringskosten (geheel of gedeeltelijk) voortvloeiend uit het noodplan voor nucleaire risico's in toepassing van artikel 30bis/1, § 4, van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor nucleaire controle ». HOOFDSTUK 4. - Betaald educatief verlof

Art. 117.In artikel 66, § 3quinquies, tweede lid, van de programmawet van 2 januari 2001, laatst gewijzigd bij de wet van 23 december 2009, worden de woorden « Voor de jaren 2008, 2009 en 2010 wordt jaarlijks een bedrag, aanvullend op hetgeen voorzien is in § 2, 4°, voorafgenomen » vervangen door de woorden « Voor de jaren 2008, 2009, 2010, 2011 en 2012 wordt jaarlijks een bedrag, aanvullend op hetgeen voorzien is in § 2, 4°, voorafgenomen ».

Art. 118.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2011. HOOFDSTUK 5. - Brugpensioenen Afdeling 1. - Halftijds brugpensioen

Art. 119.In artikel 80 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, 1°, worden de woorden « deze datum » vervangen door de woorden « 1 januari 2012 »;2° in het tweede lid, 2°, worden de woorden « 20 november 2011 » vervangen door de woorden « 28 november 2011 » en worden de woorden « 1 juli 2012 » vervangen door de woorden « 1 april 2012 ».

Art. 120.In de artikelen 81 en 82 van dezelfde wet worden de woorden « 20 november 2011 » telkens vervangen door de woorden « 28 november 2011 ».

Art. 121.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012. Afdeling 2. - Wijziging van hoofdstuk VI van Titel XI van de wet van

27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) betreffende de socialezekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit Onderafdeling 1. - Vervanging van de benaming brugpensioen

Art. 122.In Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), wordt het opschrift van hoofdstuk VI vervangen als volgt : « HOOFDSTUK VI. - Socialezekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd in de stelsels van werkloosheid met bedrijfstoeslag, op aanvullende vergoedingen bij bepaalde socialezekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit. ».

Art. 123.In dezelfde titel van dezelfde wet wordt het opschrift van onderafdeling 2.A. van hoofdstuk VI vervangen als volgt : « Onderafdeling 2.A. - Bijzondere werkgeversbijdrage verschuldigd in het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. ».

Art. 124.In dezelfde titel van dezelfde wet wordt het opschrift van onderafdeling 2.C. van hoofdstuk VI vervangen als volgt : « Onderafdeling 2.C. - Bijzondere compenserende werkgeversbijdrage verschuldigd in het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. ».

Art. 125.In dezelfde titel van dezelfde wet wordt het opschrift van onderafdeling 3.A. van hoofdstuk VI vervangen als volgt : « Onderafdeling 3.A. - Inhouding door de werkgever of zijn vervanger verschuldigd in het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag of op de aanvullende vergoeding bij bepaalde sociale zekerheidsuitkeringen. ».

Art. 126.In de artikelen 114, 115, 118 en 121 van dezelfde wet worden de woorden « het conventioneel brugpensioen » telkens vervangen door de woorden « de werkloosheid met bedrijfstoeslag ».

Art. 127.In artikel 114 van dezelfde wet worden de woorden « conventioneel brugpensioen » telkens vervangen door de woorden « werkloosheid met bedrijfstoeslag ».

Art. 128.In de artikelen 114, 1° en 2°, van dezelfde wet worden de woorden « het voltijds brugpensioen » telkens vervangen door de woorden « werkloosheid met bedrijfstoeslag ».

Art. 129.In artikel 114, 2°, van dezelfde wet worden de woorden « de aanvullende vergoeding » vervangen door de woorden « de bedrijfstoeslag ».

Art. 130.In artikel 116 van dezelfde wet wordt het woord « brugpensioen » vervangen door de woorden « werkloosheid met bedrijfstoeslag ».

Art. 131.In artikel 118 van dezelfde wet worden de woorden « het brugpensioen » telkens vervangen door de woorden « de werkloosheid met bedrijfstoeslag ».

Art. 132.In artikel 118 van dezelfde wet wordt het woord « bruggepensioneerde » overal vervangen door de woorden « werkloze met bedrijfstoeslag »;

Art. 133.In de artikelen 118 en 122bis van dezelfde wet wordt het woord « bruggepensioneerden » overal vervangen door de woorden « werklozen met bedrijfstoeslag ».

Art. 134.In artikel 120, § 4, van dezelfde wet worden 1° tot en met 4° vervangen als volgt : « 1° 5 % voor elke maand waarin de gerechtigde de leeftijd van 52 jaar niet heeft bereikt;2° 4 % voor elke maand waarin de gerechtigde die minstens 52 jaar is, de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt;3° 3 % voor elke maand waarin de gerechtigde die minstens 55 jaar is, de leeftijd van 58 jaar niet heeft bereikt;4° 2 % voor elke maand waarin de gerechtigde die minstens 58 jaar is, de leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt.».

Art. 135.In de artikelen 121 en 124 van dezelfde wet worden de woorden « het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het Generatiepact » vervangen door de woorden het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag ».

Art. 136.In de artikelen 126 en 132 van dezelfde wet wordt het woord « brugpensioenen » telkens vervangen door de woorden « stelsels van werkloosheid met bedrijfstoeslag ».

Art. 137.Deze onderafdeling heeft uitwerking met ingang vanaf 1 januari 2012 met uitzondering van artikel 135, dat uitwerking heeft met ingang vanaf 15 oktober 2009.

Onderafdeling 2 - Wijziging van de bijzondere werkgeversbijdrage op de bedrijfstoeslag en op de aanvullende vergoeding bij sommige socialezekerheidsuitkeringen

Art. 138.In artikel 118 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), gewijzigd door de wetten van 23 december 2009, 30 december 2009 en 28 april 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 2 worden de percentages vervangen als volgt : « 30 % » wordt vervangen door « 33,00 % »; « 24 % » wordt vervangen door « 26,40 % »; « 18 % » wordt vervangen door « 19,80 % »; « 12 % » wordt vervangen door « 13,20 % »; « 6 % » wordt vervangen door « 6,60 % »; b) in § 2bis worden de percentages vervangen als volgt : « 50 % » wordt vervangen door « 55,00 % »; « 40 % » wordt vervangen door « 44,00 % »; « 30 % » wordt vervangen door « 33,00 % »; « 20 % » wordt vervangen door « 22,00 % »; « 10 % » wordt vervangen door « 11,00 % »; c) in § 2ter en § 3 worden de percentages vervangen als volgt : « 5 % » wordt vervangen door « 5,50 % »; « 4 % » wordt vervangen door « 4,40 % »; « 3 % » wordt vervangen door « 3,30 % »; « 2 % » wordt vervangen door « 2,20 % »; d) er wordt een paragraaf 2quater ingevoegd, luidende : « § 2quater.Voor de werklozen met bedrijfstoeslag van wie de opzegging of verbreking van de arbeidsovereenkomst betekend werd na 28 november 2011 en van wie de werkloosheid met bedrijfstoeslag vanaf 1 april 2012 ingaat, bedraagt, in afwijking van § 2bis, het percentage van de werkgeversbijdrage bedoeld in § 1 : 1° 100,00 % voor de werkloze met bedrijfstoeslag die op het ogenblik van de aanvang van de werkloosheid met bedrijfstoeslag de leeftijd van 52 jaar niet heeft bereikt;2° 95,00 % voor de werkloze met bedrijfstoeslag die bij aanvang van de werkloosheid met bedrijfstoeslag minstens 52 jaar is en de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt;3° 85,00 % voor de werkloze met bedrijfstoeslag die bij aanvang van de werkloosheid met bedrijfstoeslag minstens 55 jaar is en de leeftijd van 58 jaar niet heeft bereikt;4° 55,00 % voor de werkloze met bedrijfstoeslag die bij aanvang van de werkloosheid met bedrijfstoeslag minstens 58 jaar is en de leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt;5° 25,00 % voor de andere werklozen met bedrijfstoeslag.»; e) er wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, luidende : « § 3/1.Voor de werklozen met bedrijfstoeslag die waren tewerkgesteld bij de sociale werkplaatsen, zoals bedoeld in het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen, of door werkgevers die behoren tot de non-profitsector, zoals bedoeld in artikel 1, 1° en 2°, van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, en waarvan de bedrijfstoeslag wordt toegekend voor de eerste keer vanaf 1 april 2012 ten gevolge van een opzegging of een verbreking van de arbeidsovereenkomst, betekend na 28 november 2011, wordt de bijdragevoet, in afwijking van de bepalingen van §§ 2ter en 2quater, herleid tot : 1° 10,00 % voor elke maand waarin de werkloze met bedrijfstoeslag de leeftijd van 52 jaar niet heeft bereikt;2° 9,50 % voor elke maand waarin de werkloze met bedrijfstoeslag, die minstens 52 jaar is, de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt;3° 8,50 % voor elke maand waarin de werkloze met bedrijfstoeslag, die minstens 55 jaar is, de leeftijd van 58 jaar niet heeft bereikt;4° 5,50 % voor elke maand waarin de werkloze met bedrijfstoeslag, die minstens 58 jaar is, de leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt.»; f) in paragraaf 4 worden de woorden « bedoeld in §§ 2ter en 3 » vervangen door de woorden « bedoeld in de §§ 2ter, 3 en 3/1.».

Art. 139.In artikel 120 van dezelfde wet, gewijzigd door de wetten van 23 december 2009 en 28 april 2010 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het percentage « 32,25 % » in § 2 wordt vervangen door « 38,82 % »;b) in § 3 wordt « 50 » vervangen door « 55,00 » en wordt « 40 » vervangen door 44,00 »;c) in § 3 wordt 3° vervangen door de volgende bepaling : « 3° 38,82 % voor de andere gerechtigden op de aanvullende vergoeding. »; d) in § 3 worden 4° en 5° opgeheven;e) er wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, luidende : « § 3/1.Voor de aanvullende vergoedingen toegekend voor de eerste keer vanaf 1 april 2012 naar aanleiding van de opzegging of verbreking van de arbeidsovereenkomst, betekend na 28 november 2011, of naar aanleiding van elke andere beëindiging van de arbeidsovereenkomst na deze datum, bedraagt, in afwijking van § 3, het percentage van de werkgeversbijdrage bedoeld in § 1 : 1° 100,00 % voor elke gerechtigde die bij de aanvang van de uitkering bedoeld in artikel 114, 3°, a) of b), de leeftijd van 52 jaar niet heeft bereikt;2° 95,00 % voor elke gerechtigde die bij de aanvang van de uitkering bedoeld in artikel 114, 3°, a) of b), minstens 52 jaar is en de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt;3° 85,00 % voor elke gerechtigde die bij de aanvang van de uitkering bedoeld in artikel 114, 3°, a) of b), minstens 55 jaar is en de leeftijd van 58 jaar niet heeft bereikt;4° 55,00 % voor elke gerechtigde die bij de aanvang van de uitkering bedoeld in artikel 114, 3°, a) of b), minstens 58 jaar is en de leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt;5° 38,82 % voor de andere gerechtigden op een aanvullende vergoeding. »; f) de percentages vermeld in paragraaf 4 worden vervangen als volgt : « 5 % » wordt vervangen door « 5,50 % »; « 4 % » wordt vervangen door « 4,40 % »; « 3 % » wordt vervangen door « 3,30 % »; « 2 % » wordt vervangen door « 2,20 % »; g) er wordt een paragraaf 4/1 ingevoegd, luidende : « § 4/1.Voor de aanvullende vergoedingen toegekend in de non-profitsector, zoals bedoeld in artikel 1, 1° en 2°, van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector of in de sociale werkplaatsen, zoals bedoeld in het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen, wanneer deze voor de eerste keer werd toegekend vanaf 1 april 2012 naar aanleiding van de opzegging of verbreking van de arbeidsovereenkomst, betekend na 28 november 2011, of naar aanleiding van elke andere beëindiging van de arbeidsovereenkomst na deze datum, wordt het percentage van de bijzondere werkgeversbijdrage, in afwijking van de bepaling van § 3/1 en § 4, herleid tot : 1° 10,00 % voor elke maand waarin de gerechtigde de leeftijd van 52 jaar niet heeft bereikt;2° 9,50 % voor elke maand waarin de gerechtigde die minstens 52 jaar is, de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt;3° 8,50 % voor elke maand waarin de gerechtigde die minstens 55 jaar is, de leeftijd van 58 jaar niet heeft bereikt;4° 5,50 % voor elke maand waarin de gerechtigde die minstens 58 jaar is, de leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt;5° 0 % voor alle andere gerechtigden op de aanvullende vergoeding.»; h) in paragraaf 5 worden de woorden « bedoeld in § 4 » vervangen door de woorden « bedoeld in de §§ 4 en 4/1 ».

Art. 140.In artikel 122bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 23 december 2009, worden de woorden « bedoeld in artikel 118, § 2bis en 2ter » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 118, §§ 2bis, 2ter, 2quater en 3/1 ».

Art. 141.In artikel 124 van dezelfde wet, zoals gewijzigd door de wetten van 23 december 2009, 30 december 2009 en 28 april 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden « bedoeld in artikel 118, §§ 2, 2bis en 3, in artikel 120, §§ 2 en 3, » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 118, §§ 2, 2bis, 2ter, 2quater, 3 en 3/1, in artikel 120, §§ 2, 3, 3bis, 4 en 4/1, »;2° in paragraaf 1, lid 2, worden de woorden « bedoeld in artikel 118, § 2bis » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 118, §§ 2bis en 2quater, »;3° in paragraaf 3 worden de woorden « van artikel 118, §§ 2, 2bis en 3, of van artikel 120, §§ 2 en 3 » vervangen door de woorden « van artikel 118, §§ 2, 2bis, 2quater en 3 of van artikel 120, §§ 2, 3 en 3/1 »;4° in paragraaf 5, eerste lid, worden de woorden « de bedragen van het bedrag » in de Nederlandse tekst vervangen door de woorden « het bedrag van de bijdragen ».

Art. 142.Deze onderafdeling treedt in werking op 1 april 2012.

TITEL 9. - Financiën HOOFDSTUK 1. - Inkomstenbelastingen

Art. 143.In artikel 36, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 28 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Onder cataloguswaarde wordt verstaan de catalogusprijs van het voertuig in nieuwe staat bij verkoop aan een particulier, inclusief opties en werkelijk betaalde belasting over de toegevoegde waarde, zonder rekening te houden met enige korting, vermindering, rabat of restorno.»; 2° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd luidende : « De cataloguswaarde wordt vermenigvuldigd met een percentage dat is bepaald in de onderstaande tabel, teneinde rekening te houden met de periode die is verstreken vanaf de datum van eerste inschrijving van het voertuig :

Periode verstreken sinds de eerste inschrijving van het voertuig (een begonnen maand telt voor een volledige maand)

Bij de berekening van het voordeel in aanmerking te nemen percentage van de cataloguswaarde

Période écoulée depuis la première immatriculation du véhicule (un mois commencé compte pour un mois entier)

Pourcentage de la valeur catalogue à prendre en considération lors du calcul de l'avantage

Van 0 tot 12 maanden

100 %

De 0 à 12 mois

100 %

Van 13 tot 24 maanden

94 %

De 13 à 24 mois

94 %

Van 25 tot 36 maanden

88 %

De 25 à 36 mois

88 %

Van 37 tot 48 maanden

82 %

De 37 à 48 mois

82 %

Van 49 tot 60 maanden

76 %

De 49 à 60 mois

76 %

Vanaf 61 maanden

70 %

A partir de 61 mois

70 %


».

Art. 144.In artikel 45, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 11 december 2008, worden de woorden « van artikel 44, § 1, 2° » vervangen door de woorden « van artikelen 44, § 1, 2°, en 217, 2° ».

Art. 145.In artikel 174/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid van § 2 wordt vervangen als volgt : « De volgende personen moeten aan het centraal aanspreekpunt dat door een dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën, afgescheiden van de fiscale administraties wordt gehouden, de gegevens toezenden met betrekking tot de dividenden en interesten bedoeld in artikel 17, § 1, 1° en 2°, en met identificatie van de verkrijgers van de inkomsten : a) de schuldenaars van de roerende voorheffing bedoeld in artikel 261 voor de effecten op naam;b) in de andere gevallen, de uitbetalende instanties bedoeld in artikel 2, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 27 september 2009 ter uitvoering van artikel 338bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.»; 2° § 2, tweede lid, wordt aangevuld met de woorden « , behalve indien de inhouding aan de bron van de bijkomende heffing niet effectief wordt gedragen door de verkrijger van de inkomsten.»; 3° in § 2, derde lid, worden de woorden « gegevens uit de aangifte, » vervangen door de woorden « gegevens waarover de administratie beschikt, »;4° in § 2, vijfde lid, worden de woorden « of door de uitbetalende instanties » ingevoegd tussen de woorden « roerende voorheffing » en de woorden « en aan de operationele fiscale administraties »;5° § 3, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « De inhoudingen aan de bron van de bijkomende heffing op roerende inkomsten worden geregeld overeenkomstig de bepalingen van Titel VI, afdeling I en afdeling III, onderafdeling III, en Titel VII die van toepassing zijn inzake roerende voorheffing behalve wanneer hiervan wordt afgeweken.»; 6° in § 3 wordt tussen het eerste en tweede lid een lid ingevoegd, luidende : « De inhouding aan de bron van de bijkomende heffing op roerende inkomsten die eventueel ten laste van de schuldenaar valt ter ontlasting van de verkrijger van het inkomen, wordt aan het bedrag van die inkomsten toegevoegd voor de berekening van de inhouding aan de bron van de heffing.»; 7° § 3, derde lid, dat het vierde lid is geworden, wordt vervangen als volgt : « De bepalingen van Titel VII zijn van toepassing op de bijkomende heffing op roerende inkomsten die wordt gevestigd op het moment van de berekening van de personenbelasting behalve wanneer hiervan wordt afgeweken.».

Art. 146.In artikel 192, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 december 1992, bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en bij de wetten van 22 december 1998, 10 maart 1999, 15 december 2004, 11 december 2008 en 22 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden « en gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom werden behouden.»; 2° de eerste paragraaf wordt aangevuld met vier leden, luidende : « De vrijstelling bepaald in het eerste lid is niet van toepassing op de ondernemingen waarvoor het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, geldt, voor de gerealiseerde verrichtingen op de effecten die behoren tot de handelsportefeuille, zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a, van hetzelfde besluit. Voor de ondernemingen bedoeld in het vorige lid wordt de interne overdracht van aandelen van of naar de handelsportefeuille beschouwd als een vervreemding. De uitgedrukte doch niet verwezenlijkte meerwaarden en de latente meerwaarden op deze aandelen worden beschouwd als winst van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk deze aandelen de handelsportefeuille verlaten. Daarentegen worden de uitgedrukte doch niet verwezenlijkte meerwaarden en de latente meerwaarden op aandelen beschouwd als vrijgestelde winst van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk deze aandelen deel beginnen uitmaken van de handelsportefeuille als de onderneming ze gedurende tenminste één jaar behouden heeft, of als belastbare winst als de onderneming ze gedurende minder dan een jaar behouden heeft.

Voor de berekening van de meerwaarde die krachtens het vierde en het vijfde lid belastbaar is, zal de waarde van de aandelen bepaald op 31 december 2011 beschouwd worden als de aanschaffings- of beleggingswaarde verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen als de betreffende aandelen reeds in de boekhouding van de vennootschap zijn opgenomen op 31 december 2011.

Voor de toepassing van het eerste lid, worden de in ruil ontvangen aandelen ten gevolge van belastingneutrale verrichtingen bedoeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, die, naargelang het geval, beantwoorden aan het bepaalde in artikel 183bis, geacht te zijn verkregen op de datum waarop de geruilde aandelen zijn verkregen om vast te stellen of aan de voorwaarde van behoud gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom is voldaan. ».

Art. 147.In artikel 198 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 28 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het 7° aangevuld met de woorden « en de waardeverminderingen en de minderwaarden op de aandelen die behoren tot de handelsportefeuille, zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a, van het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging »;2° in het eerste lid wordt het 11° vervangen als volgt : « 11° onverminderd de toepassing van de artikelen 54 en 55, de betaalde of toegekende interesten van leningen indien, en in de mate van die overschrijding, het totale bedrag van deze leningen, andere dan obligaties of andere gelijksoortige effecten uitgegeven door een openbaar beroep op het spaarwezen en andere dan leningen toegekend door instellingen bedoeld in artikel 56, § 2, 2°, hoger is dan vijf maal de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk, wanneer de werkelijke verkrijgers ervan : - hetzij, niet onderworpen zijn aan een inkomstenbelasting of, voor die inkomsten, onderworpen zijn aan een aanzienlijk gunstigere aanslagregeling dan die welke voortvloeit uit de bepalingen van gemeen recht van toepassing in België; - hetzij, deel uitmaken van een groep waartoe de schuldenaar behoort; »; 3° het artikel wordt aangevuld met zeven leden, luidende : « Voor de toepassing van het eerste lid, 7°, wat de ondernemingen bedoeld in artikel 192, § 1, vierde lid, betreft, wordt de interne transfer van aandelen van of naar de handelsportefeuille beschouwd als een vervreemding.De waardeverminderingen op deze aandelen worden beschouwd als aftrekbare uitgaven van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de aandelen de handelsportefeuille verlaten. Daarentegen worden de waardeverminderingen op deze aandelen beschouwd als niet-aftrekbare uitgaven van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de aandelen deel beginnen uitmaken van de handelsportefeuille overeenkomstig artikel 198, eerste lid, 7°.

Voor de berekening van de waardevermindering in toepassing van het derde lid, zal de waarde van de aandelen bepaald op 31 december 2011 beschouwd worden als de aanschaffings- of beleggingswaarde ervan verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen als de betreffende aandelen reeds in de boekhouding van de vennootschap staan op datum van 31 december 2011.

De term « groep » als bedoeld in het eerste lid, 11°, doelt op het geheel van verbonden vennootschappen in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen.

In geval van leningen gewaarborgd door een derde of leningen waarbij een derde aan de schuldeiser de nodige middelen heeft verschaft met het oog op de financiering van de leningen, en geheel of gedeeltelijk de aan de leningen verbonden risico's draagt, wordt deze derde geacht de werkelijke verkrijger van de interesten van deze lening te zijn, indien deze waarborg of dit verschaffen van middelen als hoofddoel belasting ontwijking heeft.

De aftrekbeperking bedoeld in het eerste lid, 11°, is niet van toepassing op leningen aangegaan door : - vennootschappen voor roerende leasing bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 55 van 10 november 1967 tot regeling van het juridisch statuut der ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur, en vennootschappen waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit factoring of onroerende leasing en dit binnen de financiële sector en voor zover de ontleende kapitalen effectief dienen voor leasing- en factoringactiviteiten; - vennootschappen waarvan de voornaamste activiteit bestaat in het uitvoeren van een project van publiek-private samenwerking gegund na inmededingingstelling conform de reglementering inzake overheidsopdrachten.

Voor de belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, op wie de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, van toepassing is, wordt onder gestort kapitaal, als bedoeld in het eerste lid, 11°, de fondsen van de vereniging verstaan zoals blijkt uit de balans die door deze belastingplichtigen is opgemaakt.

Voor de toepassing van het eerste lid, 11°, moeten met belaste reserves worden gelijkgesteld de vrijgestelde reserves die werden aangelegd naar aanleiding van een verrichting bedoeld in artikel 184bis, § 4, of in artikel 211, door opneming op de belaste reserves of met correlatieve creatie van een negatieve belaste reserve, omwille van het feit dat de overnemende of verkrijgende vennootschap aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap bezat op het ogenblik van de verrichting. ».

Art. 148.In artikel 216 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1994 en 21 december 1994, bij de koninklijke besluiten van 23 december 1996 en 25 april 1997 en bij de wetten van 22 december 1998, 4 mei 1999, 31 juli 2004 en 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 1° wordt vervangen als volgt : « 1° 21,5 pct.voor het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau; »; 2° het 1° bis wordt opgeheven.

Art. 149.In titel III, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling I, van hetzelfde Wetboek, wordt artikel 217, opgeheven bij de wet van 24 december 2002, hersteld als volgt : «

Art. 217.Het tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt evenwel : 1° 16,5 pct.wat de belastbare bedragen betreft bij een in de artikelen 210, § 1, 5°, en 211, § 1, zesde lid, vermelde verrichting; 2° 25 pct.wat betreft de niet in artikel 45, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde meerwaarden, verwezenlijkt of vastgesteld bij de verdeling van het vermogen van een ontbonden vennootschap, op aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202, § 1, en 203 van de winst te worden afgetrokken en die belastbaar zijn in toepassing van artikel 192 omdat ze niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom werden behouden. ».

Art. 150.In artikel 246 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1994, 21 december 1994, 30 januari 1996, 22 december 1998, 4 mei 1999, 27 december 2006 en 11 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 1°, worden de woorden « in artikel 215 » vervangen door de woorden « in de artikelen 215 en 217 »;2° in het tweede lid, worden de woorden « in artikel 216, 1° bis « vervangen door de woorden « in artikel 217, 1° ».

Art. 151.In artikel 307 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de programmawet van 23 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de laatste volzin van § 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « Ten laatste gelijktijdig met de indiening van de aangifte waarin het bestaan van in dit lid bedoelde buitenlandse rekeningen wordt vermeld, moeten de nummers van die rekeningen worden gemeld bij het in artikel 322, § 3, bedoelde centraal aanspreekpunt volgens de door de Koning te bepalen modaliteiten, tenzij die melding reeds is gebeurd in een vorig aanslagjaar.Het formulier van aangifte in de personenbelasting bevat de nodige rubrieken om het bestaan van buitenlandse rekeningen te melden en om te bevestigen dat de nummers van die rekeningen zijn aangemeld bij het genoemde aanspreekpunt. »; 2° § 2 wordt aangevuld met een lid, luidende : « Wanneer de belastingplichtige zijn aangifte, tijdens een bezoek ten kantore of op een tot dat doeleinde door de bevoegde administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën vastgestelde plaats, met behulp van een ambtenaar van die administratie indient, moet hij de in het eerste lid bedoelde waarmerking, dagtekening en ondertekening aanbrengen op een van de twee exemplaren die de ambtenaar heeft gemaakt nadat hij de door de belastingplichtige aangegeven inkomsten en andere gegevens heeft ingebracht in de computerbestanden van de administratie via tax-on-web.Het aldus gewaarmerkte, gedagtekende en ondertekende exemplaar wordt ofwel overhandigd aan de voornoemde ambtenaar, ofwel toegestuurd aan de dienst die voorkomt op het genoemde aangifteformulier. Het tweede exemplaar van de afdruk van de gegevens is een kopie ten behoeve van de belastingplichtige. ».

Art. 152.In artikel 534, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 2011, worden de woorden « In afwijking van de artikelen 171, 2° bis, a, » vervangen door de woorden « In afwijking van de artikelen 171, 2° ter a, ».

Art. 153.Artikel 151 treedt in werking vanaf aanslagjaar 2012.

In afwijking van het eerste lid treedt artikel 307, § 1, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het is gewijzigd door artikel 151 van deze wet, slechts in werking vanaf aanslagjaar 2013, wat de bevestiging in het aangifteformulier betreft dat de nummers van de buitenlandse rekeningen waarvan het bestaan is aangegeven in de aangifte voor aanslagjaar 2012, zijn aangemeld bij het centraal aanspreekpunt.

Artikel 152 is van toepassing op de inkomsten verkregen vanaf 1 januari 2012.

De artikelen 143 en 145 treden in werking vanaf aanslagjaar 2013, met dien verstande dat artikel 143 op het vlak van de bedrijfsvoorheffing, slechts wordt toegepast op de voordelen van alle aard die worden toegekend vanaf 1 mei 2012.

De artikelen 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van artikel 198 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en is verbonden aan het aanslagjaar 2012.

Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de artikelen 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van artikel 198 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150.

Artikel 147, 2° en 3°, wat de aanvulling van artikel 198 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met een vijfde tot een negende lid betreft, treedt in werking op de datum die door de Koning wordt bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en uiterlijk op 1 juli 2012. HOOFDSTUK 2. - Maatregelen voor een betere inning Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 154.Onverminderd de bevoegdheden die hen door specifieke wettelijke bepalingen worden toegekend, zijn de ontvangers van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning of invordering van fiscale schuldvorderingen eveneens bevoegd om rechtsvorderingen in te stellen wegens de niet-betaling van de fiscale schuldvorderingen waarvan de inning of invordering hen is toevertrouwd, en staan zij in voor de inning en invordering van het door de rechter aan de overheid toegekende, met inbegrip van de interesten en de kosten bedoeld in de artikelen 1017 en 1018 van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 155.De dagvaarding in faillietverklaring van een schuldenaar van de Belgische Staat kan worden gedaan door elke ontvanger of elke andere ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën.

Art. 156.In procedures waarin een ontvanger van de Federale Overheidsdienst Financiën optreedt, kan de verschijning in persoon namens de Belgische Staat worden gedaan door de betrokken ontvanger of elke andere ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën.

Art. 157.§ 1. De notarissen verzocht om een in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde akte of attest van erfopvolging op te maken, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de door de overledene, zijn erfgenamen en legatarissen waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest, of de begunstigden van een door hem gemaakte contractuele erfstelling, verschuldigde belastingen en bijbehoren die het onderwerp kunnen uitmaken van een kennisgeving bedoeld in artikel 158 en die tot een derdenbeslag of een hypothecaire inschrijving aanleiding kunnen geven, indien zij daarvan geen bericht geven aan : 1° de dienst die door de Koning daarvoor is aangewezen, en dit op elektronische wijze;2° de door de Koning aangewezen ambtenaar, wanneer het bericht omwille van overmacht of een technische storing niet kan worden meegedeeld overeenkomstig het 1°.In dat geval moet het bericht in tweevoud worden opgesteld en bij ter post aangetekende brief worden verzonden.

Wanneer het gaat om schulden lastens de overledene is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de nalatenschap.

Wanneer het gaat om schulden lastens de rechtverkrijgenden is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de tegoeden die toekomen aan rechtverkrijgenden waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest. § 2. Indien de akte of het attest waarvan sprake niet wordt opgesteld binnen drie maanden te rekenen van de verzending van het bericht, wordt het als niet bestaande beschouwd. § 3. Wanneer hetzelfde bericht achtereenvolgens gegeven wordt overeenkomstig § 1, 1° en 2°, dan zal het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, 2°, slechts primeren indien de datum van toezending ervan vroeger is dan de datum van de verzending van het bericht dat wordt gegeven overeenkomstig § 1, 1°. § 4. Wanneer het bericht gegeven wordt overeenkomstig § 1, 1°, wordt onder de datum van verzending van het bericht verstaan de datum van de ontvangstmelding die wordt gedaan door de dienst die daarvoor door de Koning is aangewezen. § 5. Het bericht vermeldt de identiteit van de overledene, van de erfgenamen of legatarissen alsook de eventuele begunstigde van een contractuele erfstelling.

Voor de toepassing van deze bepaling omvat de identiteit : a) voor natuurlijke personen, de naam, de voornaam en, in voorkomend geval, het nationaal nummer of het nummer in het Bis-Register van de betrokkene, of, bij gebreke van dat nummer, de datum van hun geboorte;b) voor een rechtspersoon, een trust, een fiduciaire of een gelijkaardige rechtsvorm, de maatschappelijke benaming en zetel en, in voorkomend geval, het ondernemingsnummer. Op vraag van de in § 1 bedoelde notaris, die de verzoekers daarover moet ondervragen, moet elke belastingplichtige en elk lid van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, zijn hoedanigheid van belastingplichtige of van lid van een btw-eenheid meedelen, evenals zijn btw-nummer.

De belastingplichtige of lid van een btw-eenheid die een onjuiste verklaring doet, verbeurt een administratieve boete van 500 euro. § 6. De Koning bepaalt de overige voorwaarden en de nadere regels inzake de toepassing van dit artikel.

Art. 158.Door de door de Koning aangewezen ambtenaar kan aan de notaris die het in artikel 157 bedoelde bericht verzonden heeft, vóór het verstrijken van de twaalfde werkdag volgend op de datum van verzending van dat bericht, bij een aangetekende brief met ontvangstmelding kennis gegeven worden van het bestaan van belastingschulden lastens de overledene of een andere persoon vermeld in het bericht met opgave voor elk van de schuldenaars van het bedrag van de belastingen en hun bijbehoren, die aanleiding kunnen geven tot derdenbeslag of inschrijving van de wettelijke hypotheek van de Schatkist.

Het eerste lid is enkel van toepassing voor zover die belastingen en hun bijbehoren een zekere en vaststaande schuld uitmaken.

Worden voor de toepassing van deze bepaling beschouwd als zijnde zeker en vaststaand : 1° de schulden en hun bijbehoren die aanleiding hebben gegeven tot een dwangschrift bedoeld in artikel 1421 van het Wetboek der successierechten of in artikel 220 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en waarvan de uitvoering niet werd gestuit door een vordering in rechte als bedoeld in artikel 221 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten;2° de zekere en vaststaande schulden in de zin van artikel 410 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;3° de belasting over de toegevoegde waarde en het bijbehoren ervan die aanleiding hebben gegeven tot een dwangbevel bedoeld in artikel 85 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde en waarvan de uitvoering niet werd gestuit door een vordering in rechte zoals bepaald in artikel 89 van hetzelfde Wetboek. De Koning bepaalt de overige voorwaarden en de nadere regels inzake de toepassing van dit artikel.

Art. 159.In voorkomend geval vermeldt het attest of de akte van erfopvolging dat noch lastens de overledene noch lastens een andere persoon vermeld in het bericht kennis werd gegeven van het bestaan van schulden.

Art. 160.§ 1. Op straffe van persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de betaling van de belastingen en hun bijbehoren waarvan kennis werd gegeven bij toepassing van artikel 158, kan iemand die tegoeden van een overledene vrijgeeft overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek, dat maar op een bevrijdende wijze doen indien duidelijk uit de akte of het attest van erfopvolging blijkt dat geen enkele kennisgeving als bedoeld in artikel 158 werd gedaan. § 2. In afwijking van § 1 kan het vrijgeven van de tegoeden van de overledene overeenkomstig artikel 1240bis toch op een bevrijdende wijze gedaan worden aan een erfgenaam, een legataris of een begunstigde van een contractuele erfstelling, indien deze een attest van erfopvolging of een expeditie van de akte van erfopvolging voorlegt waarin wordt vermeld dat alle op naam van de overledene en alle op naam van de erfgenaam, de legataris of de begunstigde van een contractuele erfstelling bestaande schulden en hun bijbehoren waarvan bij toepassing van artikel 158 gebeurlijk kennis werd gegeven, werden betaald.

Art. 161.De in de artikelen 157 en 158 bedoelde berichten en kennisgevingen dienen te worden opgemaakt overeenkomstig de door Koning bepaalde modellen.

Art. 162.Artikel 1240bis, § 4, van het Burgerlijk Wetboek wordt aangevuld als volgt : « In voorkomend geval vermeldt de akte of het attest het nummer van het Nationaal Register of van het Bis-Register van de betrokken partijen. ».

Art. 163.De artikelen 157 tot 161 zijn van overeenkomstige toepassing op elke persoon die bevoegd is om een in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde attest van erfopvolging op te maken.

Art. 164.De artikelen 157 tot 163 treden in werking op een datum die door de Koning wordt bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en uiterlijk op 1 juli 2012. Afdeling 2. - Belasting over de toegevoegde waarde

Art. 165.In artikel 63bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wet van 22 april 2003, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : « De bevoegdheden van de met de invordering belaste ambtenaren worden uitgeoefend zonder de machtiging bedoeld in artikel 62bis. ». HOOFDSTUK 3. - Strijd tegen de fiscale fraude

Art. 166.Artikel 322, § 3, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 14 april 2011, wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt : 1° de werking van het centraal aanspreekpunt en in het bijzonder de bewaringstermijn van de in het eerste lid bedoelde gegevens;2° de modaliteiten en de periodiciteit van de mededeling door de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen van de in het eerste lid bedoelde gegevens;3° de modaliteiten van de raadpleging door de door de minister aangestelde ambtenaar bedoeld in § 2, derde lid, van de in het eerste lid bedoelde gegevens.».

Art. 167.Artikel 344, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 juli 1992 en gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993, wordt vervangen als volgt : « § 1. Aan de administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer de administratie door vermoedens of andere in artikel 340 bedoelde bewijsmiddelen en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige middels de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt : 1° een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van dit Wetboek of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;of 2° een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van dit Wetboek of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft. Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van inkomstenbelastingen.

Indien de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de belastbare grondslag en de belastingberekening zodanig hersteld dat de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van de wet wordt onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden. ».

Art. 168.In artikel 18 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1994 en 24 december 2002, wordt § 2 vervangen als volgt : « § 2. Aan de administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer de administratie door vermoedens of door andere in artikel 185 bedoelde bewijsmiddelen en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingschuldige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt : 1. een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van dit Wetboek of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;of 2. een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van dit Wetboek of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft. Het komt aan de belastingschuldige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van registratierechten.

Indien de belastingschuldige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van de wet onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden. ».

Art. 169.Artikel 167 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2013, alsmede op rechtshandelingen of het geheel van rechtshandelingen die zijn gesteld tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en is verbonden aan het aanslagjaar 2012. Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepaling in artikel 167.

Artikel 168 is van toepassing op de rechtshandelingen of het geheel van rechtshandelingen die éénzelfde verrichting tot stand brengt, die zijn gesteld vanaf de eerste dag van de tweede maand na die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme Afdeling 1. - Beperking van de betalingen in contanten

Art. 170.In artikel 20, eerste lid, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, gewijzigd bij de wet van 18 januari 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « 15 000 euro » worden vervangen door de woorden « 5 000 euro »;2° de woorden « , uitgezonderd voor een bedrag tot 10 % van de prijs van de verkoop, en voor zover dit bedrag niet hoger is dan 15 000 euro » worden opgeheven.

Art. 171.In artikel 21 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 januari 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « evenals de prijs van één of meerdere dienstprestaties geleverd door een dienstverstrekker, » worden ingevoegd tussen de woorden « handelaar van één of meerdere goederen » en de woorden « voor een bedrag van »;2° de woorden « 15 000 euro » worden vervangen door de woorden « 5 000 euro »;3° de woorden « of de dienstprestatie » worden ingevoegd tussen de woorden « ongeacht of de verkoop » en « plaatsvindt in één verrichting »;4° na de woorden « mag niet in contanten worden vereffend » worden de woorden « uitgezonderd voor een bedrag dat 10 % van de prijs van de verkoop of de dienstprestatie niet overstijgt, en voor zover dit bedrag niet hoger is dan 5000 euro » ingevoegd;5° het artikel wordt aangevuld met de volgende leden : « Wanneer de voornoemde bepaling niet werd nageleefd, brengt de betrokken handelaar of dienstverstrekker dit onmiddellijk schriftelijk of elektronisch ter kennis van de Cel voor financiële informatieverwerking. Na advies van de Cel voor financiële informatieverwerking en na overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken sectoren, legt de Koning bij besluit vast welke handelaren en dienstverstrekkers verplicht zijn de niet-naleving van het eerste lid ter kennis te brengen van de Cel voor financiële informatieverwerking.

Met ingang van 1 januari 2014 verlaagt dit bedrag tot 3 000 euro. De Koning kan deze verlaging versneld invoeren bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. ».

Art. 172.In artikel 41 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 januari 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « bepalingen van artikel 21 » vervangen door de woorden « bepalingen van artikel 21, eerste lid, »;2° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden « De schuldenaar en de schuldeiser zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboete.»; 3° in het tweede lid worden de woorden « overtredingen op artikel 21 » vervangen door de woorden « overtredingen op artikel 21, eerste lid, ». Afdeling 2. - Gestructureerde samenwerking van de CFI en het COIV

Art. 173.Artikel 34 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, gewijzigd bij de wet van 18 januari 2010, wordt aangevuld met een lid, luidende : « In geval van verzet tegen een voorgenomen verrichting, bedoeld in artikel 23, § 2, en wanneer de Cel binnen de termijn van dit verzet de informatie overmaakt aan de bevoegde procureur des Konings of aan de federale procureur, verwittigt de Cel ook onverwijld het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring. Deze informatie zal eveneens worden overgemaakt wanneer de Cel in toepassing van het tweede lid de bevoegde procureur des Konings of de federale procureur op de hoogte stelt wanneer tegoeden van significante waarde, van welke aard ze ook zijn, beschikbaar zijn voor een mogelijke gerechtelijke inbeslagneming. ». Afdeling 3. - Betere informatie-uitwisseling

Art. 174.In artikel 33 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, gewijzigd bij de wet van 18 januari 2010, wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidende : « De ambtenaren van de administratieve diensten van de Staat, de curatoren in een faillissement, de voorlopige bewindvoerders bedoeld in artikel 8 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, die, bij de uitoefening van hun opdrachten of bij de uitoefening van hun beroep, feiten vaststellen waarvan zij weten of vermoeden dat ze verband houden met het witwassen van geld of met de financiering van terrorisme, moeten de Cel voor financiële informatieverwerking daarvan onmiddellijk schriftelijk of elektronisch op de hoogte brengen. Zodra de Cel deze inlichtingen heeft ontvangen, oefent ze haar bevoegdheden uit conform het eerste lid en artikel 22, § 2. ». Afdeling 4. - Verzet van de CFI tegen de uitvoering van verrichtingen

Art. 175.In artikel 23, § 2, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, vervangen bij de wet van 18 januari 2010, wordt het laatste lid vervangen als volgt : « Dit verzet verhindert de uitvoering van de verrichtingen bedoeld in het eerste lid, tijdens maximaal vijf werkdagen te rekenen vanaf de kennisgeving. Een werkdag is elke dag met uitsluiting van een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag. ».

Art. 176.Artikel 30, § 2, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 18 januari 2010, wordt vervangen als volgt : « § 2. Het verbod waarvan sprake in § 1 is niet van toepassing op de kennisgeving aan de bevoegde overheden bedoeld in artikel 39, noch op de kennisgeving voor repressieve doeleinden, noch in geval van verzet na verloop van twee werkdagen van de termijn bedoeld in artikel 23, § 2, derde lid ». Afdeling 5. - Inwerkingtreding

Art. 177.Artikel 170, 2°, treedt in werking op 1 januari 2014. HOOFDSTUK 5. - Dotaties aan de Leden van de Koninklijke Familie

Art. 178.Artikel 75 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen wordt vervangen als volgt : «

Art. 75.In afwijking van de artikelen 2 en 4 van de wet van 16 november 1993 houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van koning Albert II, tot toekenning van een jaarlijkse en levenslange dotatie aan Hare Majesteit koningin Fabiola en van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid prins Filip, wordt de dotatie aan Hare Majesteit koningin Fabiola vastgesteld op 1 441 381 euro voor de jaren 2012 en 2013. ».

Art. 179.Artikel 76 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 76.In afwijking van de artikelen 2, 3, 3bis en 5 van de wet van 7 mei 2000 houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid prins Filip, een jaarlijkse dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid prinses Astrid en een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid prins Laurent : 1° wordt de dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid prins Filip vastgesteld op 922 378 euro voor de jaren 2012 en 2013;2° wordt de dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid prinses Astrid vastgesteld op 319 061 euro voor de jaren 2012 en 2013;3° wordt de dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid prins Laurent vastgesteld op 306 727 euro voor de jaren 2012 en 2013.».

TITEL 10. - Pensioenen ENIG HOOFDSTUK. - Pensioenen van de overheidssector Wijziging van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen

Art. 180.In artikel 89, eerste lid, van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen worden de woorden « 1 maart 2012 » vervangen door de woorden « 1 mei 2012 ».

Art. 181.Artikel 180 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 29 maart 2012.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, E. DI RUPO De Minister van Financiën, S. VANACKERE De Minister van Pensioenen, V. VAN QUICKENBORNE De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Landbouw, Mevr. S. LARUELLE Voor de Minister van Wetenschapsbeleid, afwezig : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Begroting, O. CHASTEL De Minister van Werk, Mevr. M. DE CONINCK Voor de Staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, afwezig : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en fiscale fraude, J. CROMBEZ Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Zitting 2011-2012. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Stukken : 53-2081 - 2011/2012 : 001 : Ontwerp van programmawet. 002 tot 008 : Amendementen. 009 : Verslag. 010 tot 012 : Amendementen. 013 tot 017 : Verslagen. 018 : Tekst aangenomen door de commissies. 019 : Amendementen in plenaire vergadering. 020 : Tekst aangenomen door de commissies. 021 : Aanvullend verslag. 022 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal verlag : 21 en 22 maart 2012.

Senaat.

Stukken : 5-1545 - 2011/2012 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.

Nr. 2 : Amendementen.

Nrs. 3 tot 6 : Verslagen.

Nr. 7 : Beslissing om niet te amenderen.

Handelingen van de Senaat : 28 maart 2012.

^