gepubliceerd op 28 juni 2012
Programmawet
22 JUNI 2012. - Programmawet (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
TITEL 2. - Binnenlandse Zaken ENIG HOOFDSTUK. - De budgettaire optimalisatie van de federale politie
Art. 2.In artikel 115 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, vervangen bij de wet van 26 april 2002 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003 en 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2, tweede lid, wordt aangevuld met de volgende zinnen : « Wegens hun specificiteit worden de bijdragen die afkomstig zijn van de Europese fondsen gebonden aan het kaderprogramma « solidariteit en beheer van de migratiestromen » uitsluitend gestort naar het in artikel 11 van de wet van 21 december 2007 houdende diverse bepalingen (I) bedoelde organieke begrotingsfonds.De aan dit fonds gebonden variabele kredieten kunnen worden aangewend in vereffening, ook indien het beschikbare saldo op het fonds negatief is. Het aldus vastgestelde debetsaldo wordt jaarlijks bij een begrotingsbijbepaling vastgesteld samen met de in hetzelfde artikel bedoelde vastleggingsmachtiging. »; 2° er wordt een § 4bis ingevoegd, luidende : « § 4bis.De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de opdrachten van bestuurlijke politie van de federale politie waarvoor een vergoeding aan derden kan worden geïnd en de voorwaarden en de nadere regels van deze inning. De ontvangsten voortvloeiend uit deze prestaties worden toegewezen aan een organiek begrotingsfonds. »; 3° paragraaf 5 wordt aangevuld met twee leden, luidende : « Met het oog op de prefinanciering van de werkingsvoorraad ten behoeve van de lokale politie, kunnen de variabele kredieten, ingeschreven op de basisallocaties 17-90-51-12.11.22, 17-90-51-12.21.22 en 17-90-51-12.50.22 van de algemene uitgavenbegroting en verbonden aan het begrotingsfonds 17-2 Fonds voor de levering van kledij en uitrusting tegen betaling aan het personeel van de politiediensten, zoals opgericht bij de programmawet van 22 december 2003, in vastlegging en in vereffening, worden aangewend ook indien het beschikbare saldo op het fonds negatief is.
Het aldus op het fonds toegelaten debetsaldo wordt jaarlijks bij een begrotingsbijbepaling vastgesteld. »; 4° in § 10 worden het derde en het vierde lid opgeheven.
Art. 3.In artikel 406 van de programmawet van 22 december 2003, wordt § 3, gewijzigd bij de wetten van 27 december 2004 en 27 december 2006, opgeheven.
TITEL 3. - Asiel en migratie ENIG HOOFDSTUK. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art. 4.In titel III van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wordt een hoofdstuk VI ingevoegd, luidende « Vertegenwoordiging ».
Art. 5.In hoofdstuk VI, ingevoegd door artikel 4, wordt een artikel 74/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 74/1.Inzake elk geschil betreffende de toepassing van deze wet, kan de vertegenwoordiging van de Staat worden gedaan door de minister of zijn gemachtigde. » TITEL 4. - Werk HOOFDSTUK 1. - Dienstencheques
Art. 6.In artikel 2, § 2, eerste lid, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, ingevoegd bij de wet van 22 december 2003, en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, 8 juni 2008, 22 december 2008, 30 december 2009 en 4 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepalingen onder e.worden de zin « De bedragen waarvoor een aflossingsplan werd opgesteld dat werd geëerbiedigd, worden niet als achterstallen beschouwd. » en de zin « De verschuldigde sommen beneden de 2.500 euro worden niet als achterstallen beschouwd. », opgeheven; 2° de bepalingen onder f.worden vervangen als volgt : « f. De onderneming verbindt zich ertoe om : - niet in staat van faillissement te verkeren; - in de voorbije drie jaar niet verwikkeld geweest te zijn in een faillissement, liquidatie of gelijkaardige verrichting; - onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de onderneming te verbinden, geen natuurlijke personen of rechtspersonen te hebben aan wie het uitoefenen van dergelijke functies verboden is krachtens het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen; - onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de onderneming te verbinden, geen natuurlijke personen of rechtspersonen te hebben die de voorbije vijf jaar aansprakelijk zijn gesteld voor de verbintenissen of schulden van een gefailleerde vennootschap met toepassing van de artikelen 213, 229, 231, 265, 314, 315, 456, 4°, of 530 van het Wetboek van vennootschappen, of die door de rechtbank niet verschoonbaar zijn verklaard op basis van artikel 80 van de faillissementswet van 8 augustus 1997; - onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de onderneming te verbinden, geen natuurlijke personen of rechtspersonen te hebben die de voorbije drie jaar verwikkeld waren in een faillissement, liquidatie of gelijkaardige verrichting. »; 3° het wordt aangevuld met h., luidende : « h. De onderneming verbindt zich ertoe te voldoen aan de verplichting van artikel 2bis, § 1, ten laatste op de datum van de indiening van de erkenningsaanvraag. ».
Art. 7.In hoofdstuk II, afdeling 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de wetten van 9 juli 2004, 27 december 2006, 8 juni 2008, 22 december 2008, 17 juni 2009, 30 december 2009, 4 juli 2011 en 28 december 2011, wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende : «
Art. 2bis.§ 1. De onderneming stort een borgsom van vijfentwintig duizend euro aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels met betrekking tot de storting en de bestemming van de borgsom, alsook wat er met deze borgsom gebeurt in geval van faillissement. § 2. Indien wordt vastgesteld dat de onderneming niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden bedoeld in artikel 2, § 2, eerste en tweede lid, zal een deel van de tegemoetkoming van de federale Staat in de kostprijs van de dienstencheques die bij de uitgiftemaatschappij voor terugbetaling worden ingediend, ingehouden worden.
In afwijking van het vorige lid zal de nominale waarde van de dienstencheque en het volledige bedrag van de tegemoetkoming van de federale Staat in de kostprijs van de dienstencheques die bij de uitgiftemaatschappij voor terugbetaling worden ingediend, ingehouden worden indien de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening oordeelt dat het een zware inbreuk betreft.
De ingehouden bedragen, bedoeld in de vorige leden, worden op een rekening van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening gestort.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° het bedrag van de tegemoetkoming van de federale Staat in de kostprijs van de dienstencheque dat wordt ingehouden overeenkomstig het eerste lid;2° de voorwaarden en de nadere regels met betrekking tot de inhouding, de storting en de bestemming van de bedragen bedoeld in het eerste en het tweede lid, alsook wat er met deze bedragen gebeurt in geval van faillissement;3° wat wordt verstaan onder zware inbreuk.».
Art. 8.In artikel 4, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 17 juni 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 2° wordt vervangen als volgt : « 2° de nominale waarde van de cheque die kan variëren in functie van de aard van de buurtwerken of -diensten en in functie van het gebruik, alsmede de voorwaarden en de nadere regels voor de stortingen.»; 2° er wordt een 2bis° ingevoegd, luidende als volgt : « 2bis° het aanvullend bedrag dat kan variëren teneinde de erkende ondernemingen ertoe aan te zetten om de stabiliteit en de kwaliteit van de werkgelegenheid van de dienstenchequewerknemers te bevorderen, in functie van de aard van de buurtwerken of -diensten en in functie van het gebruik, alsmede de voorwaarden en de nadere regels voor de stortingen.».
Art. 9.Dit hoofdstuk treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.
Artikel 2bis, § 1, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, zoals ingevoegd bij dit hoofdstuk, is van toepassing op de ondernemingen die worden erkend vanaf de dag waarop dit hoofdstuk in werking treedt. HOOFDSTUK 2. - Controle tijdelijke werkloosheid
Art. 10.In artikel 49 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 juli 2011, waarvan de bestaande tekst de eerste paragraaf zal vormen, wordt een tweede paragraaf ingevoegd, luidende : « § 2. De werkgever is eveneens verplicht de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, krachtens dit artikel, in elke kalendermaand onmiddellijk op elektronische wijze mee te delen aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende deze mededeling. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder de elektronische mededeling vervangen kan worden door een mededeling bij een ter post aangetekende brief of door een faxbericht verzonden aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is.
De werkgever wordt van deze mededeling vrijgesteld indien gedurende de kalendermaand voor de betrokken werknemer reeds mededeling werd gedaan met toepassing van artikel 50, derde lid, of artikel 51, § 3quater, eerste lid.
Als de werkgever zich niet naar de bepalingen van het eerste lid gedraagt of er zich te laat naar gedraagt, zijn de bepalingen van § 1, zevende lid, van toepassing. ».
Art. 11.In artikel 50, vierde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 26 maart 1999, worden de woorden « van artikel 49, § 2, eerste lid, of » ingevoegd tussen de woorden « met toepassing » en de woorden « van artikel 51, § 3quater, eerste lid ».
Art. 12.In artikel 51, § 3quater, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 4 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De werkgever is verplicht de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, krachtens dit artikel, in elke kalendermaand onmiddellijk op elektronische wijze mee te delen aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.De Koning bepaalt de nadere regels betreffende deze mededeling. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder de elektronische mededeling vervangen kan worden door een mededeling bij een ter post aangetekende brief of door een faxbericht verzonden aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is. »; 2° in het tweede lid, worden de woorden « van artikel 49, § 2, eerste lid, of » ingevoegd tussen de woorden « met toepassing » en de woorden « van artikel 50, derde lid ».
Art. 13.In artikel 77/4 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 april 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende : « § 1/1.De werkgever is bovendien verplicht de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, krachtens dit artikel, in elke kalendermaand onmiddellijk op elektronische wijze mee te delen aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning krachtens artikel 51, § 3quater, of volgens de specifieke regels die Hij voor de toepassing van deze afdeling vaststelt. »; 2° paragraaf 6 wordt aangevuld met twee leden, luidende : « De werkgever die zich niet gedraagt naar de bepalingen van § 1/1 is verplicht aan de bediende zijn normaal loon te betalen voor de dagen tijdens welke de uitvoering van de overeenkomst krachtens dit artikel werkelijk geschorst is.Leeft de werkgever de in § 1/1 bedoelde verplichtingen laattijdig na, dan geldt de verplichting om het loon te betalen enkel gedurende de periode voorafgaand aan de mededeling. Voor de toepassing van dit lid wordt rekening gehouden met het normaal loon, zoals bepaald door de Koning voor de toepassing van artikel 51, § 7, derde lid.
De werkgever die zich niet gedraagt naar de in het eerste en het derde lid bedoelde bepalingen, is gehouden aan de bediende zijn normaal loon te betalen tijdens een periode van zeven dagen vanaf de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst; hij is tevens gehouden aan de bediende, in de daaropvolgende periode, voor de dagen tijdens welke de uitvoering van de overeenkomst krachtens dit artikel werkelijk geschorst is, een normaal loon, waarvan het bedrag bepaald is door de Koning voor de toepassing van artikel 51, § 7, derde lid, te betalen. Leeft de werkgever de in het derde lid bedoelde verplichtingen laattijdig na, dan geldt de verplichting om het loon te betalen enkel gedurende de periode voorafgaand aan de mededeling. ».
Art. 14.Dit hoofdstuk treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum. HOOFDSTUK 3. - Sociaal strafrecht
Art. 15.In boek 2, hoofdstuk 4, van het Sociaal Strafwetboek wordt een afdeling 3/1 ingevoegd, luidende « De dienstencheques ».
Art. 16.In afdeling 3/1, ingevoegd bij artikel 15, wordt een artikel 177/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 177/1.De dienstencheques § 1. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen : 1° in het kader van de buurtwerken of -diensten activiteiten uitvoert die niet toegelaten zijn in de beslissing tot erkenning;2° dienstencheques aanneemt ter betaling van activiteiten die geen buurtwerken of -diensten zijn;3° meer dienstencheques voor betaling aanvaardt en overzendt aan het uitgiftebedrijf voor verrichte prestaties van buurtwerken of -diensten in een bepaald kwartaal, dan het aantal bij de RSZ aangegeven arbeidsuren voor verrichte prestaties van buurtwerken of -diensten dat voor datzelfde kwartaal is gepresteerd door werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques. § 2. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen : 1° dienstencheques van de gebruiker aanvaardt als de buurtwerken of -diensten nog niet zijn uitgevoerd;2° buurtwerken of -diensten laat uitvoeren door een werknemer die niet werd aangeworven voor de uitvoering van deze buurtwerken of -diensten;3° de registratie van de dienstenchequeactiviteiten niet op dergelijke wijze organiseert dat het mogelijk is exact na te gaan wat het verband is tussen de maandelijkse prestaties van elke individuele dienstenchequewerknemer, de gebruiker en de overeenkomstige dienstencheques;4° buurtwerken of -diensten levert zonder hiertoe erkend te zijn;5° indien zij een andere activiteit uitvoert dan de activiteiten waarvoor erkenning kan worden verleend op grond van de voormelde wet van 20 juli 2001 en in haar schoot geen « sui generis afdeling » heeft die zich specifiek inlaat met de tewerkstelling in het kader van het stelsel van dienstencheques, zoals bedoeld in artikel 2, § 2, eerste lid, a), van dezelfde wet;6° werken of diensten die worden gefinancierd met dienstencheques in onderaanneming laat uitvoeren door een andere onderneming of instelling;7° een ander dan het vanaf haar erkenning bijkomend arbeidsvolume van activiteiten van thuishulp van huishoudelijke aard laat betalen met dienstencheques. § 3. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen : 1° geen geschreven arbeidsovereenkomst dienstencheques opmaakt uiterlijk binnen twee werkdagen te rekenen vanaf het tijdstip waarop de werknemer in dienst treedt;2° de arbeidsovereenkomst dienstencheques onvolledig of onjuist opmaakt;3° een werknemer die tijdens zijn deeltijdse tewerkstelling geniet van een werkloosheidsuitkering, een leefloon of van financiële sociale hulp geen voorrang geeft tot het bekomen van een voltijdse betrekking of van een andere, al dan niet bijkomende, deeltijdse dienstbetrekking waardoor hij een nieuwe deeltijdse arbeidsregeling verkrijgt waarvan de wekelijkse arbeidsduur hoger is dan die van de deeltijdse arbeidsregeling waarin hij reeds werkt;4° de gebruiker vertegenwoordigt voor de toepassing van artikel 3, § 2, eerste lid, en van artikel 6 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques, of de werknemer vertegenwoordigt om de dienstencheques te ondertekenen;5° de dienstencheques niet gegroepeerd per maand waarin de prestaties effectief verricht zijn, ter betaling overzendt aan het uitgiftebedrijf. Voor de in het eerste lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers. § 4. Met een sanctie van niveau 3 worden bestraft, de gebruiker en de werknemer die, in strijd met de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, wetens en willens hebben deelgenomen aan een in de §§ 1 of 2 bedoelde inbreuk gepleegd door een werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber. § 5. Met een sanctie van niveau 2 worden bestraft, de gebruiker en de werknemer die, in strijd met de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, wetens en willens hebben deelgenomen aan een in de § 3 bedoelde inbreuk gepleegd door een werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber. ».
Art. 17.In artikel 7 van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, ingevoegd door de wet van 17 juni 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « en de ambtenaren belast met de controle van de naleving van de bepalingen » opgeheven;2° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Onverminderd de maatregelen bedoeld in het vorige lid en in de artikelen 2, § 2, vierde tot zesde lid, en 3bis van deze wet, worden de inbreuken op de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek. De sociaal inspecteurs beschikken over de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan. ».
Art. 18.De artikelen 10ter tot 10septies van dezelfde wet, ingevoegd door de programmawet (I) van 17 juni 2009, worden opgeheven.
Art. 19.Dit hoofdstuk treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.
TITEL 5. - Zelfstandigen en K.M.O.'s ENIG HOOFDSTUK. - Betere invordering van de sociale bijdragen
Art. 20.In het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende invoering van het sociaal statuut der zelfstandigen wordt een artikel 23quater ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 23quater.§ 1. De notarissen die gevorderd zijn om de akte of het attest van erfopvolging, bedoeld in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek op te maken, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de schulden, waarvan kennis kan worden gegeven overeenkomstig § 2, van de overledene, zijn erfgenamen en legatarissen waarvan de identiteit vermeld staat in de akte of het attest, of van de begunstigden van een contractuele erfstelling waarmee de overledene heeft ingestemd, indien zij de inningsinstellingen van de socialezekerheidsbijdragen daarvan niet op de hoogte stellen : 1° door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;2° door elk ander middel waardoor het bericht kan worden ondertekend en waardoor de verzending ervan een vaste dagtekening bekomt, wanneer het bericht niet overeenkomstig het 1° kan worden verzonden. Wanneer het gaat om schulden lastens de overledene is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de nalatenschap.
Wanneer het gaat om schulden lastens de rechtverkrijgenden is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de tegoeden die toekomen aan de rechtverkrijgende waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest en betreffende dewelke de notaris aansprakelijk kan worden gesteld.
Indien de bedoelde akte of attest niet wordt opgesteld binnen de drie maanden vanaf de verzending van het bericht, wordt dit laatste beschouwd als van generlei waarde.
Het bericht vermeldt de identiteit van de overledene, van zijn erfgenamen of legatarissen en van de eventuele begunstigde van een contractuele erfstelling. § 2. Indien het belang van de inningsinstelling van de socialezekerheidsbijdragen zulks vereist, stelt ze de notaris die gevorderd is om de akte of het attest op te stellen op de hoogte, vóór het verstrijken van de twaalfde werkdag volgend op de verzending van het in § 1 bedoelde bericht en door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, van het bedrag van de schulden lastens de overledene of een ander persoon vermeld in het bericht.
Wanneer de kennisgeving niet kan worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, gaan de inningsinstellingen van de socialezekerheidsbijdragen over tot de kennisgeving door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kan worden ondertekend.
De schulden waarvan in toepassing van het eerste lid kennis kan worden gegeven zijn alle schulden in hoofdsom en bijbehoren ten opzichte van de inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen waarvoor er een titel bestaat. § 3. In het attest van erfopvolging of onderaan het afschrift van de akte van erfopvolging wordt vermeld, hetzij dat er geen kennisgeving van schulden bij toepassing van § 2 werd gedaan en dit zowel in hoofde van de overledene als in hoofde van de personen die vermeld zijn in het bericht en die bestemmeling zijn van het attest of het afschrift, hetzij dat de schulden waarvan bij toepassing van § 2 kennis werd gegeven zijn betaald, in voorkomend geval met de tegoeden gehouden door de schuldenaar.
In voorkomend geval wordt in het attest van erfopvolging of onderaan het afschrift van de akte van erfopvolging de vermelding van de gedane of van de nog te verrichten betaling toegevoegd of vervolledigd door de notaris.
De notaris die een attest van erfopvolging of een afschrift van een akte van erfopvolging aflevert waarin onjuiste vermeldingen staan betreffende het ontbreken van de kennisgeving of betreffende de betaling van schulden waarvan van het bestaan kennis werd gegeven overeenkomstig § 2, loopt dezelfde aansprakelijkheid op als de notaris die de verplichting bepaald in § 1 niet naleeft. Die aansprakelijkheid is evenwel beperkt tot het bedrag dat als gevolg van die onjuistheden niet kon worden ingevorderd. § 4. Op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid voor de betaling van de schulden aan de inningsinstellingen van de socialezekerheidsbijdragen waarvan kennis is gegeven overeenkomstig § 2, kan diegene die overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek tegoeden vrijgeeft van een overledene, dat slechts bevrijdend doen op voorwaarde dat uit de akte of het attest duidelijk blijkt dat geen enkele kennisgeving in de zin van § 2 is gedaan.
In afwijking op de vorige alinea, kunnen de tegoeden van de overledene overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bevrijdend worden vrijgegeven aan de erfgenaam, de legataris of de begunstigde van een contractuele erfstelling die de akte of het attest of een afschrift van de akte voorlegt waarin is vermeld : 1° dat alle op naam van de overledene en alle op naam van de erfgenaam, de legataris of de begunstigde van een contractuele erfstelling bestaande schulden waarvan bij toepassing van § 2 in voorkomend geval kennis werd gegeven, werden betaald of;2° dat de tegoeden kunnen worden vrijgegeven aan de erfgenaam, de legataris of de begunstigde van een contractuele erfstelling na betaling, door middel van de door de schuldenaar gehouden fondsen, van zijn schulden waarvan werd kennisgegeven. § 5. De in § 4 bedoelde aansprakelijkheid is beperkt tot de waarde van de tegoeden die zijn vrijgegeven aan de schuldenaars die zijn vermeld in de in § 2 bedoelde kennisgeving. § 6. In de gevallen waarin het in § 1 bedoeld bericht wordt verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, wordt onder de datum van verzending van bedoeld bericht verstaan de datum van de ontvangstmelding meegedeeld door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, na ontvangst door haar van de ontvangstmelding afkomstig van de inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen of van de dienst die voor het ontvangen en doorzenden van deze berichten bevoegd is.
In de gevallen waarin de in § 2 bedoelde kennisgevingen worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, is de datum van deze kennisgevingen de datum van verzending ervan. § 7. De informatie in de berichten en kennisgevingen is dezelfde, ongeacht of ze worden medegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt of door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kan worden ondertekend.
Wanneer ze worden verzonden met elk ander middel dat een vaste dagtekening verleent aan de verzending ervan en dat toelaat ze te ondertekenen, moeten deze berichten en kennisgevingen worden opgemaakt overeenkomstig de modellen vastgesteld door de Minister die de Zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft of zijn afgevaardigde, die in voorkomend geval de diensten aanwijst die voor het ontvangen en doorzenden van deze berichten en kennisgevingen bevoegd zijn.
Bij de verzending van voormelde berichten en kennisgevingen, gericht tot of afkomstig van de inningsinstelling, worden de betrokken personen geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer bedoeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, en van het identificatienummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen. § 8. Wanneer het in § 1 bedoeld bericht niet wordt medegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, mogen de kennisgevingen naar aanleiding van dit bericht niet door middel van deze procedure worden verzonden maar enkel door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kan worden ondertekend.
Wanneer een ander middel wordt gebruikt, is het bericht of de kennisgeving verzonden met dit ander middel doorslaggevend ten opzichte van de eventuele verzending van hetzelfde bericht of dezelfde kennisgeving door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt wanneer de datum van de informaticaverzending verschilt ten opzichte van de datum van de verzending door elk ander middel zoals bedoeld in het vorige lid. § 9. De oorsprong en de integriteit van de inhoud van de in §§ 1 en 2, bedoelde berichten en kennisgevingen dienen, in geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, te worden verzekerd door middel van aangepaste beveiligingstechnieken. § 10. Opdat de in § 2 bedoelde kennisgevingen geldig zouden zijn wanneer ze worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, moeten ze een elektronische handtekening dragen, die met een van de volgende technieken wordt aangebracht : - creatie van een elektronische handtekening met behulp van een Belgische elektronische identiteitskaart; - creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel toegekend aan een bevoegde ambtenaar of aan de door de raad van bestuur van de inningsinstelling van de bijdragen daartoe aangeduide persoon, en vergezeld van een certificaat uitgereikt aan die ambtenaar of aan deze aangeduide persoon, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer zijn opgeslagen; - creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel toegekend aan een instelling en vergezeld van een certificaat uitgereikt aan die instelling, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer zijn opgeslagen; - creatie van een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van artikel 2, 2°, van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten.
Ongeacht de toegepaste techniek, wordt gewaarborgd dat enkel de bevoegde personen toegang hebben tot de middelen waarmee de handtekening wordt gecreëerd.
De gevolgde procedures moeten bovendien toelaten dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending correct kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending correct kan worden vastgesteld.
Deze gegevens moeten gedurende een periode van tien jaar door de afzender worden bewaard en in geval van betwisting binnen een redelijke termijn worden voorgelegd. § 11. De paragrafen 1 tot 10 zijn van overeenkomstige toepassing op elke persoon of dienst die bevoegd is om een in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bedoeld attest van erfopvolging op te maken. ».
Art. 21.In artikel 95bis van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005, worden de woorden « en 23ter » vervangen door de woorden « , 23ter en 23quater ».
Art. 22.In artikel 9bis van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005, worden de woorden « en 23ter » vervangen door de woorden « , 23ter en 23quater ».
Art. 23.De artikelen 20 tot 22 treden in werking op een datum die door de Koning wordt bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en uiterlijk op 1 juli 2012.
TITEL 6. - Sociale Zaken HOOFDSTUK 1. - Bijzondere socialezekerheidsbijdrage voor aanvullende pensioenen Afdeling 1. - Werknemers
Art. 24.Artikel 38 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 maart 2012, wordt aangevuld met een paragraaf 3duodecies, luidende : « § 3duodecies. Wanneer voor een werknemer de som van de stortingen van bijdragen en/of premies van de werkgevers voor de opbouw van een aanvullend pensioen het drempelbedrag van 30.000 euro per jaar overschrijdt, is een bijzondere bijdrage van 1,5 % verschuldigd.
Bovenvermeld drempelbedrag wordt geïndexeerd volgens de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Indien er sprake is van een premie of bijdragen die niet individualiseerbaar is, zal er voor het bepalen van de inningsgrondslag van de in het eerste lid vermelde bijzondere bijdragen rekening gehouden worden met de aangroei, andere dan door rendement, van de individuele verworven reserves van de aangeslotene, berekend op basis van de kenmerken van de pensioentoezegging.
De Koning kan de berekeningswijze van de inningsgrondslag, in geval van een premie of bijdrage die niet individualiseerbaar is, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad verder specifiëren.
Iedere werkgever gaat voor elk bijdragejaar na of het bedrag aan bijdragen en/of premies die hij voor een werknemer stort in de loop van dat jaar het drempelbedrag vermeld in het eerste lid overschrijdt.
Is dit het geval dan is de werkgever in het 4e kwartaal van dat jaar de bijzondere bijdrage aan de bevoegde inningsinstelling verschuldigd.
Vanaf 2013 deelt de VZW Sigedis het bedrag van de bijdragen of premies ontvangen door de pensioeninstellingen voor een bepaalde werkgever aan de inningsinstelling mede, uitgesplitst per pensioentoezegging waarvan deze werkgever de initiatiefnemer is.
Deze bijzondere bijdrage is gelijkgesteld met een socialezekerheidsbijdrage inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd bij betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instellingen belast met de inning en de invordering van de bijdragen.
De opbrengst van deze bijdrage wordt overgedragen naar de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere modaliteiten van de inning en de invordering van deze bijdrage bepalen. ».
Art. 25.Artikel 24 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012 en treedt buiten werking wanneer artikel 26 in werking treedt. Artikel 24 blijft van toepassing na deze datum voor wat de bijdragen betreft die nog verschuldigd zijn op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin artikel 26 in werking treedt.
Art. 26.Artikel 38 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 maart 2012, wordt aangevuld met een paragraaf 3terdecies, luidende : « § 3terdecies. Wanneer werkgevers of sectorale inrichters ten gunste van een werknemer, in het bijdragejaar rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen en/of premies storten voor de opbouw van een aanvullend pensioen en wanneer op 1 januari van dat jaar voor de betrokken werknemer de som van het wettelijk en het aanvullend pensioen de pensioendoelstalling overschrijdt, is de werkgever of de sectorale inrichter een bijzondere bijdragen verschuldigd van 1,5 % op deze bijdragen en/of premies.
Voor de toepassing van deze paragraaf dient te worden verstaan onder : 1° wettelijk pensioen : 50 % van het brutoloonplafond van een bepaald jaar vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor de werknemers, in voorkomend geval vermeerderd met 25 % van het brutoloonplafond van een bepaald jaar vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor zelfstandigen;2° aanvullend pensioen : de reëel opgebouwde reserves in een bepaald jaar.Wanneer het aanvullende pensioen uitgedrukt is in een kapitaal dient dit gedeeld te worden door een omzettingscoëfficiënt om een rentebedrag te bekomen. De omzettingscoëfficiënt wordt door de Directie-Generaal Sociaal Beleid van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid vastgesteld voor een maandelijkse rente op het hoofd van een 65-jarige op grond van prospectieve en geslachtsneutrale sterftetafels die worden vastgesteld op basis van de laatste demografische studies uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het federaal Planbureau, een interestvoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste 6 jaar van de OLO's op 10 jaar, een jaarlijkse indexering van de maandelijkse rente van 2 % per jaar en een overdraagbaarheid van die maandelijkse rente ten belope van 80 % ten gunste van een andere persoon met dezelfde leeftijd. Telkens nieuwe prospectieve sterftetafels worden opgesteld, wordt de omzettingscoëfficiënt herberekend, rekening houdende met de op dat ogenblik geldende voormelde gemiddelde interestvoet; 3° basisbedrag : het bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen;4° loopbaanbreuk voor werknemers : het aantal reeds als werknemer gepresteerde loopbaanjaren gedeeld door 45;5° loopbaanbreuk voor zelfstandigen : het aantal reeds als zelfstandige gepresteerde loopbaanjaren gedeeld door 45;6° pensioendoelstelling : het basisbedrag vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de term « loopbaanjaar » definiëren.
De referentiebedragen voor de bepaling van het basisbedrag en het maximaal wettelijke pensioen worden op 1 januari van elk jaar vastgesteld door de bevoegde pensioendiensten.
De gegevens betreffende het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren, de bijdragen en/of premies en de reeds opgebouwde reserves worden op 1 januari van elk jaar vastgesteld door Sigedis.
Indien er sprake is van een premie of bijdragen die niet individualiseerbaar is, zal er voor het bepalen van de inningsgrondslag van de in het eerste lid vermelde bijzondere bijdragen rekening gehouden worden met de aangroei, andere dan door rendement, van de individuele verworven reserves van de aangeslotene, berekend op basis van de kenmerken van de pensioentoezegging.
De Koning kan de berekeningswijze van de inningsgrondslag, in geval van een premie of bijdrage die niet individualiseerbaar is, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad verder specifiëren.
Deze bijzondere bijdrage wordt geïnd door de bevoegde inningsinstelling.
Deze bijzondere bijdrage wordt gelijkgesteld met een socialezekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen.
De opbrengst van de bijdrage wordt door de inningsinstelling gestort aan de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de modaliteiten van de inning en invordering van deze bijzondere bijdrage bepalen. ».
Art. 27.Artikel 26 treedt in werking op 1 januari 2016.
De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid. Afdeling 2. - Zelfstandigen
Art. 28.§ 1. Wanneer een rechtspersoon ten gunste van zelfstandigen, zoals bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, in het bijdragejaar bijdragen of premies stort voor de opbouw van een aanvullend pensioen en deze bijdragen of premies de drempel van 30.000 euro per zelfstandige overschrijden, dan zal deze rechtspersoon een bijzondere bijdrage verschuldigd zijn.
Bovenvermeld drempelbedrag wordt geïndexeerd volgens de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Het percentage van deze bijzondere bijdrage bedraagt 1,5 % en is van toepassing op het gedeelte van het bedrag aan bijdragen of premies waarmee de drempel, vermeld in het eerste lid, wordt overschreden. Het vrij aanvullend pensioen zelfstandigen, opgebouwd in toepassing van artikel 41 en volgende van de programmawet van 24 december 2002, wordt uitgesloten van de berekeningsbasis van dit artikel om het excedent te bepalen en de bijdrage te berekenen.
Indien er sprake is van een premie of bijdrage die niet individualiseerbaar is, zal er voor het bepalen van de inningsgrondslag van de in het eerste lid vermelde bijzondere bijdrage rekening gehouden worden met de aangroei, andere dan door rendement, van de individuele verworven reserves van de aangeslotene, berekend op basis van de kenmerken van de pensioentoezegging.
De Koning kan de berekeningswijze van de inningsgrondslag, in geval van een premie of bijdrage die niet individualiseerbaar is, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad verder specifiëren. § 2. Elke rechtspersoon gaat voor elk bijdragejaar na of het bedrag aan bijdragen of premies die hij stort in de loop van dat jaar ten gunste van een zelfstandige, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, de drempel, zoals vermeld in paragraaf 1, eerste lid, overschrijdt. Is dit laatste het geval, dan dient de rechtspersoon ten laatste op 31 december van dat jaar de bijzondere bijdrage op het gedeelte van de bijdragen of premies dat deze drempel overschrijdt, te betalen aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, hierna RSVZ genoemd. De bijdrage dient gestort te worden op een specifiek daarvoor door het RSVZ geopende rekening.
Op het gedeelte van de bijdrage dat niet tijdig betaald werd, wordt een verhoging toegepast van 1 pct. per maand vertraging in de betaling van de bijdrage en dit te rekenen vanaf de derde kalendermaand vertraging volgend op de uiterste betalingsdatum voorzien in het eerste lid. Deze verhoging wordt toegepast tot en met de maand waarin de rechtspersoon de verschuldigde bijdrage betaald heeft, of waarin een gerechtelijke procedure werd ingeleid, of waarin aan de rechtspersoon een dwangbevel met bevel tot betaling van de verschuldigde bijdragen werd betekend. § 3. Het RSVZ is belast met de invordering van de bijdragen, de verhogingen en de kosten, in voorkomend geval langs gerechtelijke weg.
Onverminderd zijn recht om voor de rechter te dagvaarden, kan het RSVZ als inninginstelling van de bijdrage de bedragen die haar verschuldigd zijn eveneens bij wijze van dwangbevel invorderen.
Wanneer een pensioeninstelling of een verzekeringsmaatschappij premies of bijdragen ontvangt die aanleiding geven tot het verschuldigd zijn van de bijzondere bijdrage zoals bedoeld in paragraaf 1 zijn ze ertoe gehouden om, zonder kosten, het RSVZ de nodige inlichtingen, informatie, documenten of elke andere informatiedrager, nodig voor de toepassing van deze afdeling, aan te leveren, zijnde : 1° de benaming, het ondernemingsnummer en desgevallend het adres van de maatschappelijke zetel van de rechtspersonen die de bijzondere bijdrage verschuldigd zijn;2° per rechtspersoon, de namen, de voornamen, het rijksregisternummer en desgevallend de geboortedatum van de zelfstandigen in wiens voordeel bijdragen of premies werden gestort met het oog op de vorming van een aanvullend pensioen, alsook de identificatiegegevens van het of de contracten onderschreven met het oog op de vorming van een aanvullend pensioen waarvan het totaal bedrag de drempel vermeld in paragraaf 1, eerste lid, overschrijdt;3° voor elk bijdragejaar en per zelfstandige, het totaal bedrag der bijdragen of premies gestort tijdens dat jaar met het oog op de vorming van een aanvullend pensioen ten gunste van een zelfstandige bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, indien dit bedrag de drempel vermeld bij paragraaf 1, eerste lid, overschrijdt. Het RSVZ kan de terugbetaling vorderen van de kosten die veroorzaakt zijn door de rappelbrieven die het, eventueel via gerechtsdeurwaarder, heeft moeten versturen in geval van laattijdige bijdragebetaling.
De invordering van de in deze afdeling bepaalde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor ze verschuldigd is.
De verjaring wordt gestuit : 1° op de in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepaalde wijze;2° met een aangetekende brief of een deurwaardersaanmaning waarbij het RSVZ de verschuldigde bijdrage opeist. De vordering tot terugbetaling van een ten onrechte betaalde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin de onverschuldigde bijdrage werd betaald.
De verjaring bedoeld in het vorige lid wordt gestuit : 1° op de in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepaalde wijze;2° met een aangetekende brief die door de rechtspersoon gericht wordt aan het RSVZ, en waarbij de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bijdrage wordt opgeëist. § 4. De in deze afdeling bedoelde bijdrage is, wat de inkomstenbelastingen aangaat, van dezelfde aard als de bijdragen die verschuldigd zijn ter uitvoering van de sociale wetgeving.
De krachtens de bepalingen van deze afdeling geïnde bedragen worden, na aftrek van de beheerskosten van het RSVZ betreffende de bijdrage, toegewezen aan het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk 1 van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. De beheerskosten met betrekking tot deze bijdrage worden door het RSVZ jaarlijks berekend in het kader van de afsluiting van de rekeningen. § 5. De Koning bepaalt bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° de gegevens die de rechtspersoon aan het RSVZ moet meedelen, evenals de wijze waarop die gegevens moeten worden meegedeeld;2° de wijze van betaling;3° de gevallen waarin kan afgezien worden van de toepassing van de verhogingen;4° de gevallen waarin het RSVZ kan afzien van de invordering van de bijdragen en het toebehoren ervan wanneer deze invordering al te onzeker of te bezwarend blijkt in verhouding tot het bedrag van de in te vorderen sommen;5° de nadere modaliteiten voor de inning van deze bijzondere bijdrage;6° de nadere regels voor de terugbetaling van betaalde onverschuldigde bijdragen.Hij kan in dit kader voorzien in moratoriumintresten; 7° de nadere regels voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze afdeling. § 6. Het RSVZ is belast met de controle van de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van dit artikel. Hiertoe gebruikt het een geïnformatiseerde gegevensbank die de identiteitsgegevens van de rechtspersonen, de gegevens die de rechtspersonen aan het RSVZ moeten meedelen, de persoonlijke identificatiegegevens - zoals bedoeld in artikelen 2 en 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen - van de zelfstandigen en de gegevens overgemaakt door Sigedis, de verzekeringsinstellingen en de pensioeninstellingen bevat.
Art. 29.Artikel 28 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012 en treedt buiten werking wanneer artikel 30 in werking treedt.
Evenwel blijft artikel 28 na de opheffing ervan steeds van toepassing op de op het ogenblik van de opheffing nog krachtens artikel 28 verschuldigde bijdragen die dateren van vóór de opheffing.
Art. 30.§ 1. Wanneer een rechtspersoon ten gunste van zelfstandigen, zoals bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, in het bijdragejaar bijdragen of premies stort voor de opbouw van een aanvullend pensioen en wanneer op 1 januari van dat jaar voor de betrokken zelfstandige de som van het wettelijk en het aanvullend pensioen de pensioendoelstelling overschrijdt dan zal deze rechtspersoon een bijzondere bijdrage verschuldigd zijn van 1,5 %.
Voor de toepassing van deze paragraaf dient te worden verstaan onder : 1° wettelijk pensioen : 25 % van het brutoloonplafond in een bepaald jaar vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing in het stelsel van de zelfstandigen, in voorkomend geval vermeerderd met 50 % van het brutoloonplafond in een bepaald jaar vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor werknemers;2° aanvullend pensioen : de reëel opgebouwde reserves in een bepaald jaar.Wanneer het aanvullende pensioen uitgedrukt is in een kapitaal dient dit gedeeld te worden door een omzettingscoëfficiënt om een rentebedrag te bekomen. De omzettingscoëfficiënt wordt door de Directie-Generaal Sociaal Beleid van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid vastgesteld voor een maandelijkse rente op het hoofd van een 65-jarige op grond van prospectieve en geslachtsneutrale sterftetafels die worden vastgesteld op basis van de laatste demografische studies uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het federaal Planbureau, een interestvoetvoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste 6 jaar van de OLO's op 10 jaar, een jaarlijkse indexering van de maandelijkse rente van 2 % per jaar en een overdraagbaarheid van die maandelijkse rente ten belope van 80 % ten gunste van een andere persoon met dezelfde leeftijd. Telkens nieuwe prospectieve sterftetafels worden opgesteld, wordt de omzettingscoëfficiënt herberekend, rekening houdende met de op dat ogenblik geldende voormelde gemiddelde interestvoet; 3° pensioendoelstelling : het basisbedrag vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk;4° basisbedrag : het jaarbedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen;5° loopbaanbreuk voor zelfstandigen : het aantal reeds als zelfstandige gepresteerde loopbaanjaren gedeeld door 45;6° loopbaanbreuk voor werknemers : het aantal reeds als werknemer gepresteerde loopbaanjaren gedeeld door 45. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de term « loopbaanjaar » definiëren.
Deze bijzondere bijdrage is van toepassing op de bijdragen of premies die tijdens het bijdragejaar gestort worden voor de aanvullende pensioenopbouw ten gunste van zelfstandigen, zoals bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, waarvan op 1 januari van het bijdragejaar de pensioendoelstelling overschreden is.
Indien er sprake is van een premie of bijdrage die niet individualiseerbaar is, zal er voor het bepalen van de inningsgrondslag van de in het eerste lid vermelde bijzondere bijdrage rekening gehouden worden met de aangroei, andere dan door rendement, van de individuele verworven reserves van de aangeslotene, berekend op basis van de kenmerken van de pensioentoezegging.
De Koning kan de berekeningswijze van de inningsgrondslag, in geval van een premie of bijdrage die niet individualiseerbaar is, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad verder specifiëren.
De referentiebedragen voor de bepaling van het basisbedrag en het maximaal wettelijke pensioen worden op 1 januari van elk bijdragejaar vastgesteld door de bevoegde pensioendiensten.
De gegevens betreffende het aantal reeds gepresteerde loopbaan -jaren, de bijdragen of premies en de reeds opgebouwde reserves worden op 1 januari van elk bijdragejaar vastgesteld door Sigedis. § 2. Elke rechtspersoon die voor een bepaald bijdragejaar een bijzondere bijdrage zoals bedoeld in paragraaf 1 verschuldigd is, dient uiterlijk op 31 december van dat jaar de bijdrage te betalen. De betaling dient te gebeuren aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, hierna RSVZ genoemd. De bijdrage dient gestort te worden op een specifiek daarvoor door het RSZV geopende rekeningnummer.
Op het gedeelte van de bijdrage dat niet tijdig betaald werd, wordt een verhoging toegepast van 1 pct. per maand vertraging in de betaling en dit vanaf de derde kalendermaand vertraging volgend op de uiterste betalingsdatum voorzien in het eerste lid. Deze verhoging wordt toegepast tot en met de maand waarin de rechtspersoon de verschuldigde bijdrage betaald heeft, of waarin een gerechtelijke procedure werd ingeleid, of waarin aan de rechtspersoon een dwangbevel met bevel tot betaling van de verschuldigde bijdragen werd betekend. § 3. Het RSVZ is belast met de invordering van de bijdragen, de verhogingen en de kosten, in voorkomend geval langs gerechtelijke weg.
Onverminderd zijn recht om voor de rechter te dagvaarden, kan het RSVZ als inninginstelling van de bijdrage de bedragen die verschuldigd zijn eveneens bij wijze van dwangbevel invorderen.
De pensioeninstellingen en verzekeringsmaatschappijen zijn ertoe gehouden om, zonder kosten, het RSVZ de nodige inlichtingen, informatie, documenten of elke andere informatiedrager, nodig voor de toepassing van deze afdeling, aan te leveren.
Het RSVZ kan de terugbetaling vorderen van de kosten die veroorzaakt zijn door de rappelbrieven die het, eventueel via gerechtsdeurwaarder, heeft moeten versturen in geval van laattijdige bijdragebetaling.
De invordering van de in deze afdeling bepaalde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor ze verschuldigd is.
De verjaring wordt gestuit : 1° op de in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepaalde wijze;2° met een aangetekende brief of een deurwaardersaanmaning waarbij het RSVZ de verschuldigde bijdrage opeist. De vordering tot terugbetaling van een ten onrechte betaalde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin de onverschuldigde bijdrage werd betaald.
De verjaring bedoeld in het vorige lid wordt gestuit : 1° op de in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepaalde wijze;2° met een aangetekende brief die door de rechtspersoon gericht wordt aan het RSVZ, en waarbij de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bijdrage wordt opgeëist. § 4. De in deze afdeling bedoelde bijdrage is, wat de inkomstenbelastingen aangaat, van dezelfde aard als de bijdragen die verschuldigd zijn ter uitvoering van de sociale wetgeving. § 5. De krachtens de bepalingen van deze afdeling geïnde bedragen worden, na aftrek van de beheerskosten van het RSVZ betreffende de bijdrage, toegewezen aan het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk 1 van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. De beheerskosten met betrekking tot deze bijdrage worden door het RSVZ jaarlijks berekend in het kader van de afsluiting van de rekeningen. § 6. De Koning bepaalt bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° de gegevens die de rechtspersoon aan het RSVZ moet meedelen, evenals de wijze waarop die gegevens moeten worden meegedeeld;2° de wijze van betaling;3° de gevallen waarin kan afgezien worden van de toepassing van de verhogingen;4° de gevallen waarin het RSVZ kan afzien van de invordering van de bijdragen en het toebehoren ervan wanneer deze invordering al te onzeker of te bezwarend blijkt in verhouding tot het bedrag van de in te vorderen sommen;5° de nadere modaliteiten voor de inning van deze bijzondere bijdrage;6° de nadere regels voor de terugbetaling van betaalde onverschuldigde bijdragen.Hij kan in dit kader voorzien in moratoriuminteresten; 7° de nadere regels voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze afdeling. § 7. Het RSVZ is belast met de controle van de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van dit artikel. Hiertoe gebruikt het een geïnformatiseerde gegevensbank die de identiteitsgegevens van de rechtspersonen, de gegevens die de rechtspersonen aan het RSVZ moeten meedelen, de persoonlijke identificatiegegevens - zoals bedoeld in artikel 2 en 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen - van de zelfstandigen en de gegevens overgemaakt door Sigedis, de verzekeringsinstellingen en de pensioeninstellingen bevat.
Art. 31.De artikelen 16bis, 16ter, 23ter en 23quater van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, zijn in het kader van deze afdeling van toepassing.
Art. 32.Artikel 19, 4° ter, van de wet van 16 december 1851 tot herziening van het hypothecair stelsel, ingevoegd bij de wet van 19 mei 1982, wordt aangevuld met een lid, luidend : « De bijdragen en verhogingen verschuldigd aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen in toepassing van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van titel 6 van de programmawet van 22 juni 2012. ».
Art. 33.Artikel 581 van het Gerechtelijk Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 10 mei 2007, wordt aangevuld met een 13°, luidend : « 13° de betwistingen betreffende de verplichting voor de rechtspersonen om een bijzondere bijdrage, bestemd voor het sociaal statuut van de zelfstandigen te betalen, krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 1 van titel 6 van de programmawet van 22 juni 2012. ».
Art. 34.Artikel 30 treedt in werking op 1 januari 2016.
De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid. HOOFDSTUK 2. - Betere inning van de socialezekerheidsbijdragen van werknemers
Art. 35.In afdeling 6 van hoofdstuk 4 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt een artikel 41sexies ingevoegd, luidende : «
Art. 41sexies.§ 1. De notarissen verzocht om een in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde akte of attest van erfopvolging op te maken, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de schulden waarvan kennis kan worden gegeven conform paragraaf 5, dewelke verschuldigd zijn door de overledene, zijn erfgenamen en legatarissen waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest, of door de begunstigden van een door de overledene gemaakte contractuele erfstelling, indien zij de inningsinstellingen van sociale zekerheidsbijdragen er niet van op de hoogte brengen per bericht : 1° door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;2° door elk ander middel waardoor het bericht kan worden ondertekend en waardoor de verzending ervan een vaste dagtekening bekomt, wanneer het bericht niet overeenkomstig 1° kan worden verzonden. Wanneer het gaat om schulden lastens de overledene is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de nalatenschap.
Wanneer het gaat om schulden in hoofde van de rechtverkrijgenden is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de tegoeden die toekomen aan de rechtverkrijgenden waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest en betreffende dewelke de notaris aansprakelijk kan worden gesteld. § 2. Indien de bedoelde akte of attest niet wordt opgesteld binnen de drie maanden vanaf de verzending van het bericht, wordt hij beschouwd als van generlei waarde. § 3. Wanneer de mededeling van het bericht gebeurt overeenkomstig paragraaf 1, 1°, wordt onder de datum van verzending van bedoeld bericht verstaan de datum van de ontvangstmelding medegedeeld door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, na ontvangst door haar van de ontvangstmelding afkomstig van de inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen. § 4. In het bericht wordt de identiteit vermeld van de overledene, van zijn erfgenamen of legatarissen en van de eventuele begunstigde van een contractuele erfstelling.
De betrokken personen worden geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, alsook aan de hand van het identificatienummer bedoeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. § 5. De inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen kan, voor het verstrijken van de 12e werkdag die volgt op de datum van de verzending van de kennisgeving bedoeld in paragraaf 1, aan de notaris die deze kennisgeving verzonden heeft, door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid gebruikt worden, kennis geven van het bestaan in hoofde van de overledene of in hoofde van één of meerdere andere personen vermeld in het bericht, van schulden opzichtens de inningsinstelling van de socialezekerheidsbijdragen, alsook de hoegrootheid van deze schulden in hoofde van elke schuldenaar.
De schulden waarvan in toepassing van het eerste lid kennis kan worden gegeven zijn : - alle schuldvorderingen in hoofdsom en accessoria van de inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen waarvoor er een titel bestaat; - alle schuldvorderingen in hoofdsom en accessoria die voortvloeien uit de aangiften gedaan aan de inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen in toepassing van artikel 21.
Wanneer de kennisgeving niet kan worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, gaan de inningsinstellingen van de socialezekerheidsbijdragen over tot de kennisgeving door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor de kennisgeving kan worden ondertekend.
In de gevallen waarin de kennisgeving verzonden wordt door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, is de datum van de kennisgeving de datum van de verzending. § 6. In het attest van erfopvolging of aan de voet van de uitgifte van de akte van erfopvolging dewelke werd afgeleverd, wordt vermeld hetzij dat er geen kennisgeving van schulden bij toepassing van paragraaf 5 werd gedaan en dit zowel in hoofde van de overledene als in hoofde van één of meerdere personen die vermeld zijn in het bericht en die bestemmeling zijn van het attest of de uitgifte, hetzij dat de schulden waarvan bij toepassing van paragraaf 5 kennis werd gegeven zijn betaald, in voorkomend geval door middel van de tegoeden vastgehouden door de schuldenaar.
In voorkomend geval wordt aan de voet van het attest door de door de Koning aangewezen ambtenaar de vermelding van de gedane of van de nog te verrichten betaling toegevoegd of vervolledigd.
De notaris die een attest van erfopvolging of een uitgifte van een akte van erfopvolging aflevert waarin onjuiste vermeldingen staan betreffende het ontbreken van de kennisgeving of betreffende de betaling van schulden waarvan van het bestaan kennis werd gegeven overeenkomstig paragraaf 5, loopt dezelfde aansprakelijkheid op als de notaris die de verplichting bepaald in paragraaf 1 niet naleeft. Die aansprakelijkheid is evenwel beperkt tot het bedrag dat als gevolg van die onjuistheden niet kon worden ingevorderd. § 7. Op straffe van persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de betaling van de schuldvorderingen waarvan kennis werd gegeven bij toepassing van paragraaf 5, kan iemand die tegoeden van een overledene vrijgeeft overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek, dat maar op een bevrijdende wijze doen indien duidelijk uit het attest of de akte van erfopvolging blijkt dat geen enkele kennisgeving als bedoeld in paragraaf 5 werd gedaan.
In afwijking van het eerste lid, kan het vrijgeven van de tegoeden van de overledene overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek toch op een bevrijdende wijze gedaan worden aan een erfgenaam, een legataris of een begunstigde van een contractuele erfstelling, indien deze een attest van erfopvolging of een expeditie van de akte van erfopvolging voorlegt waarin wordt vermeld : 1° dat alle op naam van de overledene en alle op naam van deze erfgenaam, legataris of begunstigde van een contractuele erfstelling bestaande schulden waarvan bij toepassing van paragraaf 5 in voorkomend geval kennis werd gegeven, werden betaald;2° dat de tegoeden kunnen worden vrijgegeven aan de erfgenaam, de legataris of de begunstigde van een contractuele erfstelling na de betaling, door middel van de door de schuldenaar vastgehouden fondsen, van zijn schulden waarvan werd kennisgegeven. De in het eerste lid bedoelde aansprakelijkheid is beperkt tot de waarde van de tegoeden die zijn vrijgegeven aan de schuldenaars die zijn vermeld in de kennisgeving waarvan sprake is in paragraaf 5. § 8. De informatie in het bericht en de kennisgeving is dezelfde, ongeacht of ze worden medegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt of door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kunnen worden ondertekend. § 9. Wanneer het wordt verzonden met elk ander middel dat een vaste dagtekening verleent aan de verzending ervan en dat toelaat het te ondertekenen, moet het bericht worden opgemaakt overeenkomstig het model vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken of zijn afgevaardigde. § 10. Wanneer het in paragraaf 1 bedoeld bericht niet wordt medegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, mag de kennisgeving naar aanleiding van dit bericht en bedoeld in paragraaf 5 niet door middel van deze procedure worden verzonden, maar uitsluitend door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kan worden ondertekend. § 11. Wanneer een ander middel wordt gebruikt, is het bericht of de kennisgeving verzonden met dit ander middel doorslaggevend ten opzichte van de eventuele verzending van hetzelfde bericht of dezelfde kennisgeving door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, wanneer de datum van de informaticaverzending verschilt ten opzichte van de datum van de verzending door elk ander middel. § 12. De oorsprong en de integriteit van de inhoud van de in paragrafen 1 en 5 bedoelde berichten en kennisgevingen dienen, in geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, verzekerd te worden door aangepaste beveiligingstechnieken. § 13. Opdat de in paragraaf 5 bedoelde kennisgeving geldig zou zijn wanneer ze wordt verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, moet ze een electronische handtekening dragen, die met één der technieken wordt aangebracht dewelke vermeld worden in het artikel 41quater, § 12, van deze wet.
Ongeacht de toegepaste techniek, wordt er gegarandeerd dat enkel de gerechtigde personen toegang hebben tot de middelen waarmee de handtekening wordt gecreëerd.
De gevolgde procedures moeten bovendien toelaten dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending correct kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending correct kan worden vastgesteld.
Deze gegevens moeten gedurende een periode van 10 jaar door de afzender worden bewaard en in geval van betwisting binnen een redelijke termijn worden voorgelegd. § 14. De paragrafen 1 tot en met 13 zijn van toepassing op elke persoon of dienst die bevoegd is om een in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bedoeld attest van erfopvolging op te maken. ».
Art. 36.Artikel 35 treedt in werking op een datum die door de Koning wordt bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en uiterlijk op 1 juli 2012. HOOFDSTUK 3. - Alternatieve financiering
Art. 37.In artikel 66, § 1, tweede lid, van de programmawet van 2 januari 2001, laatst gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, worden de woorden « voor de jaren 2009, 2010 en 2011 » vervangen door de woorden « voor de jaren 2009 tot en met 2014 ».
Art. 38.Artikel 37 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012.
TITEL 7. - Financiën HOOFDSTUK 1. - Accijnzen
Art. 39.In artikel 3 van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, het laatst gewijzigd bij de wet van 28 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, 2°, b), wordt vervangen als volgt : « b) bijzondere accijns : 6,70 percent van de kleinhandelsprijs volgens de schaal vastgesteld door de Minister van Financiën;»; 2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Naast de in § 1, 2° en 3°, bepaalde ad valorem accijns en ad valorem bijzondere accijns worden sigaretten en rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak die hier te lande tot verbruik werden uitgeslagen, onderworpen aan een specifieke accijns en een specifieke bijzondere accijns, die als volgt zijn vastgesteld : a) voor sigaretten : - accijns : 6,8914 euro per 1 000 stuks; - bijzondere accijns : 9,3581 euro per 1 000 stuks; b) voor rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak : - accijns : 0,0000 euro per kilogram; - bijzondere accijns : 11,0000 euro per kilogram. ».
Art. 40.Artikel 39 treedt in werking op 1 juli 2012. HOOFDSTUK 2. - Fiscale geldboeten inzake belasting over de toegevoegde waarde
Art. 41.In artikel 70, § 4, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij de wet van 22 juli 1993 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 augustus 1995, de wet van 30 oktober 1998 en het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « § 4. De niet in de §§ 1, 2 en 3 bedoelde overtredingen van dit Wetboek of van de besluiten genomen ter uitvoering ervan, worden bestraft met een niet-proportionele fiscale geldboete van 50 euro tot 55.000 euro per overtreding. Het bedrag van deze geldboete wordt naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding bepaald volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld. ».
Art. 42.Artikel 41 treedt in werking op 1 juli 2012 en is van toepassing voor de overtredingen begaan vanaf deze datum. HOOFDSTUK 3. - Wetboek der successierechten
Art. 43.In artikel 40, eerste lid, van het Wetboek der successierechten, vervangen bij de wet van 9 mei 1959, worden de woorden « vijf », « zes » en « zeven » respectievelijk vervangen door de woorden « vier », « vijf » en « zes ».
Art. 44.Artikel 43 is van toepassing op de nalatenschappen die openvallen vanaf 1 augustus 2012.
Het is tevens van toepassing op de overeenkomstig artikel 37 van het Wetboek der successierechten in te leveren nieuwe aangiften, wanneer de gebeurtenis, de akte, of het vonnis waardoor overeenkomstig artikel 40 van hetzelfde Wetboek de termijn voor de inlevering van de aangifte begint te lopen, zich voordoet, wordt gesteld of wordt uitgesproken vanaf 1 augustus 2012. HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen aan het Wetboek diverse rechten en taksen
Art. 45.In artikel 121 van het Wetboek diverse rechten en taksen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 1, eerste lid, 2°, worden de woorden « 2,20 per duizend » vervangen door de woorden « 2,50 per duizend »;b) in § 1, tweede lid, en § 2, worden de woorden « 0,65 pct.» vervangen door de woorden « 1 pct. ».
Art. 46.In artikel 122, 1°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 december 2011, worden de woorden « 2,20 per duizend of 0,65 pct., » vervangen door de woorden « 2,50 per duizend of 1 pct. ».
Art. 47.In artikel 124 van hetzelfde Wetboek, opnieuw ingevoegd bij de wet van 28 april 2005 en gewijzigd bij de wet van 28 december 2011, worden de woorden « de verrichtingen met kapitalisatieaandelen voor welke verrichtingen dat bedrag op 975 euro wordt gebracht » vervangen door de woorden « de verrichtingen bedoeld in artikel 121, § 1, eerste lid, 2°, voor welke verrichtingen dat bedrag op 740 euro wordt gebracht, en voor de verrichtingen met kapitalisatieaandelen, voor welke verrichtingen dat bedrag op 1.500 euro wordt gebracht ».
Art. 48.De artikelen 45 tot 47 worden toegepast vanaf de eerste dag van de tweede maand die volgt op deze van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad tot 31 december 2014. HOOFDSTUK 5. - Bepalingen betreffende de financiële sector Afdeling 1. - Jaarlijkse taks op de kredietinstellingen
Art. 49.In Boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen wordt een titel XI ingevoegd, luidende « Jaarlijkse taks op de kredietinstellingen ».
Art. 50.In titel XI van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 49, wordt een artikel 20110 ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 20110.De volgende kredietinstellingen zijn aan een jaarlijkse taks onderworpen : a) de kredietinstellingen naar Belgisch recht die zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 13 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;b) de kredietinstellingen waarvan de Staat van herkomst een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte is en die, aangezien ze in België werkzaamheden verrichten overeenkomstig artikel 65 van dezelfde wet, er een bijkantoor hebben gevestigd;c) de kredietinstellingen waarvan de Staat van herkomst een derde Staat is en die, aangezien ze in België werkzaamheden verrichten overeenkomstig artikel 79 van dezelfde wet, er een bijkantoor hebben gevestigd.».
Art. 51.In dezelfde titel XI wordt een artikel 20111 ingevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 20111.De taks is verschuldigd door de in artikel 20110 bedoelde kredietinstellingen op een gedeelte van het totaal bedrag van de in artikel 21, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde spaardeposito's op 1 januari van het aanslagjaar, de intresten van het vorige jaar niet inbegrepen. Dat gedeelte is gelijk aan de verhouding van het totaal van de op grond van voormeld artikel 21, 5° niet-belastbare inkomsten, tot het totaal van de toegekende inkomsten op die spaardeposito's van het jaar voorafgaand aan het aanslagjaar. ».
Art. 52.In dezelfde titel XI wordt een artikel 20112 ingevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 20112.Het tarief van de taks wordt vastgesteld op 0,05 pct. te vermenigvuldigen met de wegingscoëfficiënt die functie is van de ratio A over B, waarbij A gelijk is aan het maandelijks gemiddelde op jaarbasis van de « Europese leningen die niet aan financiële instellingen worden verstrekt » en B gelijk is aan het totaal van de vrijgestelde stortingen op « gereglementeerde spaardeposito's » op het einde van het jaar voorafgaand aan het aanslagjaar.
De wegingscoëfficiënt wordt vastgesteld als volgt : RATIO WEGINGSCOEFFICIENT 0 - 0.25 240 % 0.25 - 0.5 160 % 0.5 - 1 85 % >1 60 % De Nationale Bank van België deelt jaarlijks aan de FOD Financiën, op haar verzoek, voor elke aan deze taks onderworpen kredietinstelling of bijkantoren van kredietinstellingen de elementen van deze ratio mee. ».
Art. 53.In dezelfde titel XI wordt een artikel 20113 ingevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 20113.De taks is opeisbaar op 1 januari van elk jaar en voor de eerste keer op 1 januari 2012.
Hij moet betaald zijn uiterlijk op 1 juli van elk jaar en voor de eerste keer op 1 juli 2012.
Wanneer de taks niet binnen de voorgeschreven termijn werd betaald, is de wettelijke intrest, volgens het percentage in burgerlijke zaken, van rechtswege verschuldigd met ingang van de dag waarop de betaling had moeten geschieden.
Voor de berekening van de intrest wordt elke fractie van een maand gerekend als een volle maand. ».
Art. 54.In dezelfde titel XI wordt een artikel 20114 ingevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 20114.De kredietinstellingen en bijkantoren zijn gehouden uiterlijk op 1 juli van elk jaar op het bevoegde kantoor een aangifte in te dienen waarin hun benaming, de belastbare grondslag, het tarief en het bedrag van de taks wordt opgegeven.
Indien de aangifte niet binnen de voorgeschreven termijn wordt ingediend, wordt een boete verbeurd van 250 euro per week vertraging.
Elke begonnen week wordt voor een gehele week gerekend.
De Koning bepaalt de vorm en de inhoud van de aangifte. ».
Art. 55.In dezelfde titel XI wordt een artikel 20115 ingevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 20115.Het bevoegde kantoor is het Zesde registratiekantoor te Brussel. ».
Art. 56.In dezelfde titel XI wordt een artikel 20116 ingevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 20116.Elke onnauwkeurigheid of weglating vastgesteld in de aangifte, evenals iedere andere onregelmatigheid begaan in de uitvoering van de wettelijke of reglementaire bepalingen, wordt gestraft met een boete gelijk aan tweemaal het ontdoken recht, zonder dat ze minder dan 250 euro mag bedragen. ».
Art. 57.In dezelfde titel XI wordt een artikel 20117 ingevoegd dat luidt als volgt : « Art 20117. De taks wordt teruggegeven voor het gedeelte dat meer bedraagt dan hetgeen wettelijk verschuldigd is.
De Koning bepaalt de wijze en de voorwaarden van de terugbetaling. ».
Art. 58.In dezelfde titel XI wordt een artikel 20118 ingevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 20118.Op straf van een boete van 250 tot 2.500 euro zijn de schuldenaars van de taks gehouden op elk verzoek van een ambtenaar van de administratie die bevoegd is inzake de vestiging of de invordering van de diverse rechten en taksen, zonder verplaatsing inzage te verlenen van alle documenten nodig voor de juiste heffing van de taks. ».
Art. 59.In dezelfde titel XI wordt een artikel 20119 ingevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 20119.De kredietinstellingen en bijkantoren mogen de kost van deze taks niet verhalen op de houders van de in deze titel bedoelde spaardeposito's. ». Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 14 november
2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's, de levensverzekeringen en het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten
Art. 60.In artikel 8, § 1, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's, de levensverzekeringen en het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het 1° wordt vervangen als volgt : « 1° een bijdrage van 0,08 pct.van het bedrag op 31 december van het vorige jaar, van de deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling, voor de instellingen bedoeld in artikel 4, § 1, 2° en 3°, met uitzondering van de beleggingsondernemingen met het statuut van vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, en voor de in artikel 4, § 1, 1°, bedoelde bijkantoren van kredietinstellingen die niet ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte. Voor de bijdrage verschuldigd in 2012 bedraagt het bijdragepercentage 0,26 pct. Voor de bijdrage verschuldigd in 2013 bedraagt het bijdragepercentage 0,13 pct.; »; b) in het 1° bis worden de woorden « TC = de totale door het stelsel te innen bijdragen voor de kredietinstellingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, zijnde 0,10 pct.van het bedrag op 31 december van het vorige jaar, van de deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling. Voor de bijdrage verschuldigd in 2012 bedraagt het bijdragepercentage 0,245 pct. Voor de bijdrage verschuldigd in 2013 bedraagt het bijdragepercentage 0,15 pct. » vervangen door de woorden « TC = de totale door het stelsel te innen bijdragen voor de kredietinstellingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, zijnde 0,08 % van het bedrag op 31 december van het vorige jaar, van de deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling. Voor de bijdrage verschuldigd in 2012 bedraagt het bijdragepercentage 0,26 pct. Voor de bijdrage verschuldigd in 2013 bedraagt het bijdragepercentage 0,13 pct. ». Afdeling 3. - Deposito- en Consignatiekas
Art. 61.Artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934 wordt vervangen als volgt : «
Art. 17.De rentevoet wordt vastgesteld door de Minister van Financiën volgens de modaliteiten en de parameters die hij bepaalt.
Hij wordt aan de belanghebbenden ter kennis gebracht op de wijze bepaald door de Deposito- en Consignatiekas. ». HOOFDSTUK 6. - Fiscale maatregelen inzake aanvullende pensioenen en levensverzekeringen Afdeling 1. - Inkomstenbelastingen
Art. 62.In artikel 59, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 28 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006 en 22 december 2009, wordt een bepaling onder 5° ingevoegd die luidt als volgt : « 5° de inlichtingen die worden gevraagd bij toepassing van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, moeten zijn verstrekt. ».
Art. 63.Artikel 60 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « Pensioenen, renten of als zodanig geldende toelagen worden als beroepskosten aangemerkt onder de volgende voorwaarden en binnen de volgende grenzen : 1° ze worden toegekend aan personen die vroeger bezoldigingen hebben genoten waarop de wetgeving betreffende de Sociale Zekerheid van de werknemers of van de zelfstandigen is toegepast, of aan de rechtverkrijgenden van die personen;2° ze bedragen niet meer dan hetgeen door storting van bijdragen als bedoeld in artikel 59 zou zijn verkregen;3° de inlichtingen die worden gevraagd bij toepassing van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, moeten zijn verstrekt. ».
Art. 64.In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 28 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1°, d, worden de woorden « 4°, f » vervangen door de woorden « 2° quater, 3° bis en 4°, f »;2° in 2°, b, worden in het eerste streepje de woorden « 4°, f » vervangen door de woorden « 2° quater, 3° bis en 4°, f »; 3° er wordt een 2° quater ingevoegd die luidt als volgt : « 2° quater tegen een aanslagvoet van 18 pct., kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar; »; 4° het 3° bis wordt hersteld als volgt : « 3° bis tegen een aanslagvoet van 20 pct., de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd : - aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar; - aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar; »; 5° het 4°, f, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de inleidende zin worden de woorden « of vanaf de leeftijd van 60 jaar » vervangen door de woorden « of bij leven vanaf de leeftijd van 62 jaar »;b) het 4°, f, wordt aangevuld met een vierde streepje, luidende : « - kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden als bedoeld in 3° bis, tweede streepje; ».
Art. 65.Artikel 62 is van toepassing op de premies en bijdragen die worden betaald vanaf 1 januari 2013.
Artikel 63 is van toepassing op de pensioenen, renten en toelagen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2013.
Artikel 64 is van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013. Afdeling 2. - Ontmoediging van het aanleggen binnen de onderneming van
provisies voor aanvullende pensioenen
Art. 66.Er wordt ten laste van de belastingplichtigen die krachtens de artikelen 179, 220 of 227, 2° en 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, een afzonderlijke aanslag gevestigd op de voorzieningen gevormd in uitvoering van aanvullende individuele pensioentoezeggingen ten voordele van de werknemers en bedrijfsleiders als bedoeld in artikel 30 van dat Wetboek.
Deze aanslag wordt gevestigd op het totaal bedrag van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, bestaand op het einde van het laatste boekjaar met afsluitdatum vóór 1 januari 2012 en wordt samen met de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners voor het aanslagjaar 2013 ingekohierd.
Titel VII van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 is van toepassing op deze afzonderlijke aanslag.
Het tarief van deze aanslag wordt vastgesteld op 1,75 pct.
Behalve wanneer, in het geval bedoeld in artikel 365 van het genoemde Wetboek of na een overbrenging van de zetel of enige andere verrichting, de belastingplichtige niet meer als zodanig onderworpen zal worden aan de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting niet-inwoners voor vennootschappen of rechtspersonen voor het belastbaar tijdperk verbonden aan het aanslagjaar 2014, kan de belastingplichtige ervoor kiezen om de in het eerste lid bedoelde aanslag te spreiden over de drie aanslagjaren 2013, 2014 en 2015. In dit geval wordt het tarief bedoeld in het derde lid, voor elk van de drie aanslagjaren, vastgelegd op 0,60 pct. van het totaal bedrag bedoeld in het tweede lid.
Als de belastingplichtige tijdens het vorig belastbaar tijdperk heeft gekozen om de aanslag als bedoeld in het eerste lid te spreiden, en wanneer, in het geval bedoeld in het genoemde artikel 365 of na een overbrenging van de zetel of enige andere verrichting, de belastingplichtige niet meer als zodanig onderworpen zal worden aan de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting niet-inwoners voor vennootschappen of rechtspersonen voor het volgende belastbaar tijdperk, wordt het tarief van de afzonderlijke aanslag voor dit belastbaar tijdperk verhoogd tot 1,20 pct.
De in de vorige leden bedoelde aanslagen worden niet aangemerkt als beroepskosten.
Art. 67.In artikel 1762 van het Wetboek diverse rechten en taksen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 juli 2011, wordt een 13° en een 14° ingevoegd, luidende : « 13° de premies en bijdragen voor het gedeelte dat overeenstemt met de voorzieningen als bedoeld in artikel 65 van de programmawet van 22 juni 2012 bestaand op het einde van het laatste boekjaar met een afsluitdatum voor 1 januari 2012, en die worden overgedragen aan een verzekeringsonderneming of pensioeninstelling bedoeld in artikel 2, § 1 of § 3, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen of aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening; 14° de premies en bijdragen voor het gedeelte dat overeenstemt met de kapitalen en afkoopwaarden die worden overgedragen onder de voorwaarden bepaald bij artikel 515novies van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.»
Art. 68.Artikel 67 is van toepassing op de premies en bijdragen die worden betaald vanaf 1 januari 2012 wat de overdrachten van voorzieningen betreft, en op de premies en bijdragen die worden betaald vanaf 1 juli 2012 wat de overdrachten van kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringen betreft. Afdeling 3. - Taks op het lange termijnsparen
Art. 69.§ 1. Er wordt een eenmalige taks gevestigd van 6,5 pct. op de theoretische afkoopwaarde van de individueel gesloten levensverzekeringcontracten, samengesteld door de premies of bijdragen gestort vóór 1 januari 1993 en waarvan de verzekeringnemer een vrijstelling, vermindering of aftrek inzake inkomstenbelastingen heeft verkregen krachtens de bepalingen van toepassing vóór het aanslagjaar 1993 of een belastingvermindering verleend bij artikel 1451, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. Er wordt een eenmalige taks gevestigd van 6,5 pct. op de theoretische afkoopwaarde van de individueel gesloten levensverzekeringscontracten of de spaartegoeden geplaatst op een collectieve of individuele spaarrekening, samengesteld door de premies, bijdragen of stortingen betaald vóór 1 januari 1993 en waarvan de verzekeringnemer of de houder een vrijstelling, vermindering of aftrek heeft verkregen krachtens de bepalingen van toepassing vóór het aanslagjaar 1993 of een belastingvermindering verleend bij artikel 1451, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Art. 70.De taks opeisbaar krachtens artikel 69 wordt berekend : 1° wat levensverzekeringcontracten betreft, op het bedrag van de theoretische afkoopwaarde, samengesteld door premies, bijdragen of stortingen betaald vóór 1 januari 1993, vastgesteld op 1 januari 2012. Onder theoretische afkoopwaarde wordt verstaan de reserve bij de verzekeringsonderneming gevormd door de kapitalisatie van de betaalde premies, rekening houdend met de verbruikte sommen; 2° wat de spaarrekeningen betreft, op het spaartegoed geplaatst op dergelijke rekeningen vóór 1 januari 1993, vastgesteld op 1 januari 2012 overeenkomstig artikel 34, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zoals het bestond voordat het door artikel 75 van de wet van 28 december 1992 werd gewijzigd.
Art. 71.Van de taks vermeld in artikel 69 zijn vrijgesteld : 1° de verzekeringscontracten die uitsluitend in voordelen voorzien bij overlijden;2° de levensverzekeringscontracten in zoverre ze ertoe strekken de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothecaire lening te waarborgen.
Art. 72.§ 1. De taks opeisbaar krachtens artikel 69 is uiterlijk betaalbaar op 1 oktober 2012.
De taks als bedoeld in artikel 69, § 2, is opeisbaar op de eerste dag van de tweede maand die volgt op die waarin artikel 69, § 2, in werking treedt en is uiterlijk betaalbaar op de eerste dag van de derde maand die volgt op die waarin artikel 69, § 2, in werking treedt.
De taks wordt betaald door de belastingschuldigen als bedoeld in artikel 1871 van het Wetboek diverse rechten en taksen.
De in het vorige lid bedoelde belastingschuldigen hebben het recht de taks in te houden op de in artikel 69 bedoelde afkoopwaarden of spaartegoeden.
De taks wordt betaald door storting of door overschrijving op de postrekening van het bevoegde kantoor. Op de dag van de betaling dient de belastingschuldige op dat kantoor een opgave in die onder andere de heffingsbasis laat kennen.
De elementen die in de opgave moeten meegedeeld worden, elk stuk waarvan het overleggen nodig is voor de controle van de heffing van de taks, evenals het bevoegde kantoor worden bij koninklijk besluit vastgesteld. § 2. Wanneer de taks niet binnen de in § 1 vastgestelde termijn is betaald, is de interest van rechtswege verschuldigd met ingang van de dag waarop de betaling had moeten geschieden.
Wanneer de opgave niet binnen de vastgestelde termijn is ingediend wordt een boete verbeurd van 12,50 euro per week vertraging. Iedere begonnen week wordt voor een gehele week gerekend.
Art. 73.Elke onnauwkeurigheid of weglating in de opgave of in de stukken waarvan sprake in artikel 72 wordt gestraft met een boete gelijk aan vijf maal het ontdoken recht, zonder dat ze minder dan 250 euro mag bedragen.
Elke weigering tot mededeling gevraagd met toepassing van artikel 72 wordt met een boete van 250 tot 2.500 euro gestraft.
Art. 74.De taks gevestigd bij artikel 69 wordt terugbetaald : 1° wanneer zij meer bedraagt dan de som die wettelijk verschuldigd was op het ogenblik van de betaling;2° wanneer het gaat om een verzekeringscontract bij leven waarvoor de verzekeraar bevrijd is van elke verplichting op het ogenblik dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. De wijze en de voorwaarden van de terugbetaling worden bij koninklijk besluit vastgelegd.
Art. 75.De schuldenaars van de taks gevestigd bij artikel 69 zijn gehouden hun repertoria, registers, boeken, polissen, contracten en alle andere stukken zonder verplaatsing mede te delen op elk verzoek van de ambtenaren van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen die ten minste de graad van adjunct-verificateur hebben.
Elke weigering wordt met een boete van 250 tot 2.500 euro gestraft.
Art. 76.De bepalingen van Boek III van het Wetboek diverse rechten en taksen zijn van toepassing op de taks gevestigd bij artikel 69.
Art. 77.In artikel 185 van het Wetboek diverse rechten en taksen worden de §§ 1 en 2 vervangen als volgt : « § 1. De taks wordt vastgesteld op 16,5 pct. : 1° voor de theoretische afkoopwaarde, pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten gevormd door middel van premies of bijdragen betaald vóór 1 januari 1993 en waarvoor een vrijstelling, vermindering of aftrek inzake inkomstenbelastingen werd verkregen krachtens bepalingen van toepassing vóór het aanslagjaar 1993 of een belastingvermindering verleend bij artikel 1451, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;2° voor het spaartegoed op een spaarrekening gevormd door middel van betalingen verricht vóór 1 januari 1993. § 2. De taks wordt vastgesteld op 10 pct. : 1° voor de theoretische afkoopwaarde, pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten gevormd door middel van premies of bijdragen betaald met ingang van 1 januari 1993, en waarvoor een belastingvermindering werd verkregen verleend bij artikel 1451, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;2° voor het spaartegoed op een spaarrekening gevormd door middel van betalingen verricht met ingang van 1 januari 1993;3° voor de theoretische afkoopwaarde, pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden van de levensverzekeringen samengesteld door middel van premies of bijdragen waarvoor een vrijstelling, vermindering of aftrek inzake inkomstenbelastingen werd verkregen krachtens de bepalingen van toepassing vóór het aanslagjaar 1993 of een belastingvermindering verleend bij artikel 1451, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.».
Art. 78.In artikel 185 van het Wetboek diverse rechten en taksen, gewijzigd bij artikel 77, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 1 wordt opgeheven;b) § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De taks wordt vastgesteld op 10 pct. : 1° voor de theoretische afkoopwaarde, pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten;2° voor het spaartegoed op een spaarrekening.».
Art. 79.Wanneer kapitalen of afkoopwaarden van individueel gesloten levensverzekeringscontracten waarvoor een vrijstelling, vermindering of aftrek inzake inkomstenbelastingen is verleend krachtens de bepalingen van toepassing vóór het aanslagjaar 1993 of een belastingvermindering werd verleend overeenkomstig artikel 1451, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden betaald of toegekend zonder dat de taks op het lange termijnsparen overeenkomstig artikel 184 van het Wetboek diverse rechten en taksen is gevestigd, wordt de taks die desgevallend overeenkomstig artikel 69, § 1, is gevestigd : - toegevoegd aan dat kapitaal of die afkoopwaarde om de belastbare grondslag in de inkomstenbelasting te bepalen; - voor de toepassing van de artikelen 175, 296, en 466 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen beschouwd als een ingehouden bedrijfsvoorheffing; - in mindering gebracht van de bedrijfsvoorheffing die moet ingehouden overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in bijlage III van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Art. 80.Wanneer kapitalen of afkoopwaarden van individueel gesloten levensverzekeringscontracten of de spaartegoeden op een collectieve of individuele spaarrekening waarvoor een vrijstelling, vermindering of aftrek inzake inkomstenbelastingen is verleend krachtens de bepalingen van toepassing vóór het aanslagjaar 1993 of een belastingvermindering werd verleend overeenkomstig artikel 1451, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden betaald of toegekend na de vestiging van de taks overeenkomstig artikel 69, § 2, maar vóór de vestiging van de taks op het lange termijnsparen vastgesteld overeenkomstig artikel 185 van het Wetboek diverse rechten en taksen, wordt de taks die overeenkomstig artikel 69, § 2, is gevestigd : - toegevoegd aan dat kapitaal of die afkoopwaarde om de belastbare grondslag in de inkomstenbelasting te bepalen; - voor de toepassing van de artikelen 175, 296, en 466 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen beschouwd als een ingehouden bedrijfsvoorheffing; - in mindering gebracht van de bedrijfsvoorheffing die moet ingehouden overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in bijlage III van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Art. 81.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van de artikelen 69, § 2, 78 en 80 bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Art. 82.In artikel 515septies van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 28 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden het eerste en tweede lid vervangen als volgt : « Dit artikel is van toepassing op de aanvullende pensioenkapitalen die door middel van voorzieningen zijn gevormd door belastingplichtigen die krachtens de artikelen 179, 220 of 227, 2° en 3°, aan de inkomstenbelasting zijn onderworpen en bestaan op het einde van het laatste boekjaar met afsluitdatum voor 1 januari 2012.
Als dergelijke kapitalen ten bate van de begunstigde of zijn rechtverkrijgenden, worden overdragen naar een verzekeringsonderneming, een voorzorgsinstelling of een instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen, dan wordt die verrichting niet als de betaling of de toekenning van een pensioen aangemerkt, zelfs als die overdracht geschiedt op verzoek van de begunstigde, onverminderd het recht van belastingheffing bij de latere betaling of toekenning door de instellingen of ondernemingen aan de begunstigde.
Het tweede lid is niet van toepassing bij overdracht van een kapitaal : 1° dat is gevormd ter uitvoering van een individuele pensioentoezegging die vanaf 1 januari 2004 is gedaan aan een andere begunstigde dan een in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die is tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst;2° naar een buiten de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.».
Art. 83.In hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 515novies ingevoegd, luidende : «
Art. 515novies.Dit artikel is van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die zijn gevormd door middel van premies van levensverzekeringsovereenkomsten die in het voordeel van een werkgever of rechtspersoon zijn gesloten met het oog op de financiering van individuele aanvullende pensioentoezeggingen inzake rust- en/of overlevingspensioen die zijn gedaan aan een werknemer of bedrijfsleider op wiens hoofd de levensverzekeringsovereenkomst werd gesloten.
Als dergelijke kapitalen en afkoopwaarden door de verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorziening bij dewelke ze zijn gevormd, worden overgedragen teneinde ze te bestemmen voor de uitvoering van de voormelde aanvullende pensioentoezegging, uitsluitend in het voordeel van de werknemer of bedrijfsleider op wiens hoofd het contract werd gesloten, is artikel 38, § 1, eerste lid, 18 of 19°, van toepassing op de sommen die naar aanleiding van zulk een verrichting zijn overgedragen, in zover is voldaan aan de volgende voorwaarden : 1° de overdracht vindt plaats binnen een termijn van drie jaar vanaf 1 juli 2012;2° de levensverzekering werd gesloten : - vóór 1 juli 2012 indien het een aanvullende pensioentoezegging betreft die is gedaan aan een in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die is tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst; - vóór 1 januari 2004 indien het een aanvullende pensioentoezegging betreft die is gedaan aan een andere dan de in het eerste streepje vermelde persoon; 3° de voorwaarden en de begrenzing gesteld in de artikelen 59 en 195 werden nageleefd tot op het moment van de overdracht;4° en de aanvullende pensioentoezegging, onderschreven door de werkgever of de rechtspersoon in het voordeel van de betrokken werknemer of bedrijfsleider, wordt ten laatste op het ogenblik van de overdracht van de kapitalen of afkoopwaarden aangepast. Voor de toepassing van het vorige lid, wordt met een overdracht van kapitalen of afkoopwaarden gelijkgesteld, de toewijzing van de hoedanigheid van begunstigde van het levensverzekeringscontract, uitsluitend in het voordeel van de verzekerde werknemer of bedrijfsleider.
Bovendien wordt die verrichting niet als een betaling of toekenning van een pensioen aangemerkt, zelfs als die overdracht op verzoek van de werknemer of bedrijfsleider geschiedt, onverminderd het recht van belastingheffing bij latere betaling of toekenning door de instellingen of ondernemingen aan de werknemer of bedrijfsleider of zijn rechthebbenden.
Het vorige lid is niet van toepassing bij overdracht van het kapitaal of de afkoopwaarde naar een buiten de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen. ».
Art. 84.Artikel 82 is van toepassing op de kapitalen die worden overgedragen vanaf 1 januari 2012.
Artikel 83 is van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden overgedragen vanaf 1 juli 2012. HOOFDSTUK 7. - Diverse fiscale bepalingen
Art. 85.In artikel 153 van de programmawet van 29 maart 2012 wordt het vierde lid vervangen als volgt : « Artikel 143 treedt in werking vanaf aanslagjaar 2013, met dien verstande dat artikel 143 op het vlak van de bedrijfsvoorheffing, slechts wordt toegepast op de voordelen van alle aard die worden toegekend vanaf 1 mei 2012.
Artikel 145 is van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012. ».
Art. 86.In artikel 174/1 van Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 28 december 2011 en gewijzigd bij de wet van 29 maart 2012, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vijfde lid, wordt het woord « berekend » vervangen door de woorden « in aanmerking genomen »;2° § 2, eerste lid, a en b, wordt vervangen als volgt : « a) wat de effecten aan toonder en de gedematerialiseerde effecten betreft, elke in België gevestigde marktdeelnemer die dividenden of interesten toekent of betaalbaar stelt in het onmiddellijk voordeel van de verkrijger, ongeacht of deze deelnemer de schuldenaar van de voormelde roerende inkomsten is of door de schuldenaar of de genieter belast is met de toekenning of betaalbaarstelling van deze inkomsten;b) of in de andere gevallen, de personen bedoeld in artikel 261.»; 3° in § 2 wordt een derde lid ingevoegd tussen het tweede en derde lid, dat het vierde lid wordt, dat luidt als volgt : « De personen bedoeld in het eerste lid zijn schuldenaar van de bijkomende heffing op roerende inkomsten die aan de bron wordt ingehouden.Behalve in de gevallen bedoeld in § 3, tweede lid, moeten zij : a) de bedoelde heffing inhouden op belastbare roerende inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in speciën;b) zich op welke manier dan ook het bedrag van de bedoelde heffing op deze roerende inkomsten doen toekomen in geval van toekenning of betaalbaarstelling in de vorm van goederen in natura.»; 4° in § 2, vijfde lid, dat het zesde lid wordt, worden de woorden « de schuldenaars van de roerende voorheffing of door de uitbetalende instanties » vervangen door de woorden « de personen beoogd in het eerste lid »;5° § 2 wordt aangevuld als volgt : « Met als enig doel het naleven van hun informatieverplichtingen, hebben de personen bedoeld in het eerste lid de toelating het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken om de verkrijgers van de dividenden en van de interesten te identificeren.»; 6° in § 3, eerste lid, worden de woorden « hoofdstuk I, » ingevoegd tussen de woorden « titel VI » en « afdeling I, ».
Art. 87.Artikel 86 is van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012.
Art. 88.Met betrekking tot de roerende inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld tussen 1 januari 2012 en de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad, kan geen nalatigheidsinterest noch boete worden toegepast wegens laattijdige aangifte of betaling van de inhouding aan de bron van de bijkomende heffing op roerende inkomsten door de personen beoogd in artikel 174/1, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992.
Bovendien worden de aangiften en betalingen van de inhouding aan de bron van de bijkomende heffing op roerende inkomsten, gedaan tussen 1 januari 2012 en de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad, geacht rechtsgeldig te zijn uitgevoerd voor de toepassing van artikel 174/1 van het voormelde Wetboek.
Art. 89.In artikel 198 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wetten van 28 juli 1992, 22 juli 1993, 27 december 1993, 6 juli 1994 en 20 december 1995, bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en bij de wetten van 22 december 1998, 10 maart 1999, 4 mei 1999, 22 mei 2001, 24 december 2002, 15 december 2004, 23 december 2005, 25 april 2007, 22 december 2009, 23 december 2009, 28 december 2011 en 29 maart 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid zal voortaan de § 1 vormen;2° in de inleidende zin van § 1, 11°, worden in de Franse tekst de woorden « institutions visées » vervangen door de woorden « établissements visés » en worden de woorden « wanneer de werkelijke verkrijgers ervan » opgeheven en zij worden heringevoegd in elk streepje van dezelfde bepaling na het woord « hetzij, »;3° het tweede tot het vierde lid zullen voortaan de § 2 vormen;4° in § 2, eerste lid, worden de woorden « van het eerste lid, 7°, » vervangen door de woorden « van § 1, 7°, »;5° in § 2, tweede lid, worden de woorden « van het eerste lid, 7°, » en de woorden « overeenkomstig artikel 198, eerste lid, 7°, » respectievelijk vervangen door de woorden « van § 1, 7°, » en de woorden « overeenkomstig § 1, 7°.»; 6° in § 2, derde lid, worden de woorden « derde lid, » vervangen door de woorden « tweede lid, »;7° het vijfde tot het negende lid zullen voortaan de § 3 vormen;8° in § 3, eerste lid, worden de woorden « in het eerste lid, 11°, » vervangen door de woorden « in § 1, 11°, »;9° in § 3, derde lid, worden de woorden « in het eerste lid, 11°, » vervangen door de woorden « in § 1, 11°, tweede streepje, »;10° in § 3, vierde lid, worden de woorden « in het eerste lid, 11°, » vervangen door de woorden « in § 1, 11°, »;11° in § 3, vijfde lid, worden de woorden « van het eerste lid, 11°, » vervangen door de woorden « van § 1, 11°, »;12° het artikel wordt aangevuld met een § 4, luidende : « § 4.Voor de toepassing van § 1, 11°, tweede streepje, wat de financieringsverrichtingen die worden verricht in het kader van een raamovereenkomst voor gecentraliseerd thesauriebeheer binnen een groep betreft, wordt, in hoofde van de vennootschap belast met dat gecentraliseerd beheer, onder de betaalde of toegekende interesten van leningen verstaan het positieve verschil tussen : - enerzijds, de betaalde of toegekende interesten voor de sommen die haar ter beschikking worden gesteld door vennootschappen van de groep; - en anderzijds, de ontvangen of verkregen interesten voor de sommen die effectief zijn ter beschikking gesteld aan vennootschappen van de groep in het kader van deze raamovereenkomst voor gecentraliseerd thesauriebeheer, met uitzondering van de in artikel 56, § 2, 2°, bedoelde instellingen, en van de vennootschappen die zijn bedoeld in § 3, derde lid, of die zijn gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en activiteiten van gelijke aard als deze laatste uitoefenend.
Voor de bepaling van het eerder genoemde positieve verschil wordt geen rekening gehouden met de ontvangen of verkregen interesten voor de sommen die de vennootschap belast met het gecentraliseerd beheer ter beschikking stelt aan vennootschappen van de groep die niet aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard zijn onderworpen of die gevestigd zijn in een land waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België.
Voor de toepassing van het tweede lid, worden de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen die van toepassing zijn op vennootschappen gevestigd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geacht niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België.
De vennootschap moet aantonen dat zowel de betaalde of toegekende interesten als de ontvangen of verkregen interesten betrekking hebben op het gecentraliseerd thesauriebeheer en het gevolg zijn van de raamovereenkomst voor dit gecentraliseerd thesauriebeheer.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder : 1° het gecentraliseerd thesauriebeheer, het beheer van dagelijkse thesaurieverrichtingen of het thesauriebeheer op korte termijn of uitzonderlijk op langere termijn om rekening te houden met specifieke omstandigheden binnen een normaal thesauriebeheer;2° raamovereenkomst, de overeenkomst waarin de vennootschappen die deel uitmaken van een groep, duidelijkheid scheppen over het gebruikte financieringsmodel en de activiteiten binnen het gecentraliseerd thesauriebeheer.Deze overeenkomst moet onder andere bepalen : a) de activiteiten die tot het dagelijkse thesauriebeheer behoren en die de vennootschap voor de leden van de groep uitvoert;b) de wijze waarop uitstaande vorderingen en schulden worden verrekend tussen de vennootschappen die zijn aangesloten bij de bovenvermelde raamovereenkomst;c) de modaliteiten voor de tussenkomst van de vennootschappen en de gehanteerde interestvoeten.».
Art. 90.In artikel 205, § 2, eerste lid, 8°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en gewijzigd bij de wetten van 28 april 2003, 2 mei 2005, 11 mei 2007, 22 december 2008, 23 december 2009 en 28 december 2011, worden de woorden « eerste lid, 4° en 8°. » vervangen door de woorden « § 1, 4° en 8°. ».
Art. 91.In artikel 207, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 24 december 2002 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, 11 mei 2007 en 28 december 2011 worden de woorden « in artikel 198, eerste lid, 9° en 12°, » vervangen door de woorden « in artikel 198, § 1, 9° en 12°, ».
Art. 92.In artikel 238 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998, worden de woorden « of artikel 198, eerste lid, 1°, » vervangen door de woorden « of artikel 198, § 1, 1°, ».
Art. 93.De artikelen 89 tot 92 treden in werking op 1 juli 2012. HOOFDSTUK 8. - Griffierechten
Art. 94.In artikel 2691, eerste lid, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het 1° wordt het bedrag « 35,00 EUR » vervangen door het bedrag « 40 euro »;b) in het 2° wordt het bedrag « 82,00 EUR » vervangen door het bedrag « 100 euro »;c) in het 3° wordt het bedrag « 186,00 EUR » vervangen door het bedrag « 210 euro »;d) in het 4° wordt het bedrag « 325,00 EUR » vervangen door het bedrag « 375 euro ».
Art. 95.In artikel 2691, tweede lid van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, wordt het bedrag « 25,00 EUR » vervangen door het bedrag « 30 euro ».
Art. 96.In artikel 2692 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het 1° wordt het bedrag « 27,00 EUR » vervangen door het bedrag « 31 euro »;b) in het 2° wordt het bedrag « 52,00 EUR » vervangen door het bedrag « 60 euro ».
Art. 97.In artikel 2693 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 24 december 1993 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, worden de bedragen « 69,50 EUR » en « 139,00 EUR » respectievelijk vervangen door de bedragen « 80 euro » en « 160 euro ».
Art. 98.In artikel 2701, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt het bedrag « 30,00 EUR » vervangen door het bedrag « 35 euro ».
Art. 99.In artikel 2702 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt het bedrag « 30,00 EUR » vervangen door het bedrag « 35 euro ».
Art. 100.In artikel 2703 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt het bedrag « 30,00 EUR » vervangen door het woord « 35 euro ».
Art. 101.In artikel 271 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het 1° wordt het bedrag « 1,50 EUR » vervangen door het bedrag « 1,75 euro »;b) in het 2° wordt het bedrag « 2,85 EUR » vervangen door het bedrag « 3 euro »;c) in het 3° wordt het bedrag « 4,83 EUR » vervangen door het bedrag « 5,55 euro ».
Art. 102.In artikel 272, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin van het eerste lid : a) het bedrag « 0,75 EUR » wordt vervangen door het bedrag « 0,85 euro »;b) in de Franstalige tekst wordt het woord « ne » ingevoegd tussen het woord « dus » en het woord « puisse »;c) het bedrag « 1,50 EUR » wordt vervangen door het bedrag « 1,75 euro »;d) het bedrag « 5,00 EUR » wordt vervangen door het bedrag « 5,75 euro »;2° in het 1° van het eerste lid : a) het bedrag « 0,25 EUR » wordt vervangen door het bedrag « 0,30 euro »; b) het bedrag van « 1 250,00 EUR » wordt vervangen door het bedrag « 1.450 euro ».
Art. 103.In artikel 274bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het bedrag « 1,00 EUR » wordt vervangen door het bedrag « 1,15 euro »;b) het bedrag « 5,00 EUR » wordt vervangen door het bedrag « 5,75 euro ».
Art. 104.In artikel 274ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006, wordt het bedrag « 1.250,00 EUR » vervangen door het bedrag « 1.450 euro ».
TITEL 8. - Pensioenen HOOFDSTUK 1. - Koloniale Sociale Zekerheid
Art. 105.In artikel 11 van de wet van 16 juni 1960 dat de organismen belast met het beheer van de Sociale Zekerheid van de werknemers van Belgisch-congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en dat waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd, gewijzigd bij de wetten van 16 februari 1970, 22 februari 1971, 11 februari 1976 en 20 juli 2006, wordt een § 3bis ingevoegd, luidende : « § 3bis. De in § 1, eerste lid, bedoelde bepalingen met betrekking tot de ouderdoms- en overlevingsverzekering zijn van toepassing op de gerechtigden die onderdanen zijn van de Verenigde Staten van Amerika.
Met het oog op de toepassing van de wet van 2 augustus 1971 worden de bedragen van de renten, beoogd in artikel 3, § 1, eerste lid, a), van deze wet en de bedragen van de toelagen en verhogingen beoogd in artikel 3, § 1, eerste lid, b) tot e), van deze wet in de verhouding die is vastgesteld in artikel 3, § 1, vierde lid, van deze wet gekoppeld aan de spilindex die van toepassing is op de datum van de pensioeningang en worden de bedragen verhoogd overeenkomstig het aantal indexeringen dat van toepassing was sedert de ingangsdatum van het pensioen. ».
Art. 106.De bepalingen van artikel 105 zijn uitsluitend van toepassing op de gerechtigden die in leven zijn op 1 januari 2012.
Art. 107.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012. HOOFDSTUK 2. - Inkomensgarantie voor ouderen
Art. 108.In artikel 4, eerste lid, van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, gewijzigd bij de wet van 6 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt : « 6° de personen van buitenlandse nationaliteit als bedoeld in artikel 15bis en in titel II, hoofdstuk V van de voormelde wet van 15 december 1980, op voorwaarde dat een recht op een rust- of overlevingspensioen krachtens een Belgische regeling werd geopend;»; 2° er wordt een bepaling onder 8° ingevoegd, luidende : « 8° de personen van buitenlandse nationaliteit op voorwaarde dat een recht op een rust- of overlevingspensioen krachtens een Belgische regeling werd geopend op basis van een bewezen minimale loopbaan als werknemer in de zin van het koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, als zelfstandige in de zin van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of als ambtenaar in België van minstens 312 voltijdse dagequivalenten. ».
Art. 109.Artikel 108 is van toepassing op de inkomensgaranties voor ouderen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 juli 2012 ingaan.
Art. 110.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 juli 2012. HOOFDSTUK 3. - Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie
Art. 111.In artikel 5 van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake Sociale Zekerheid, gewijzigd bij artikel 37 van de wet van 24 oktober 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vierde lid worden de woorden : « Deze bijdrage wordt door de werkgever aan de RSZPPO gestort samen met de werkgeversbijdrage » opgeheven.2° volgend lid wordt ingevoegd tussen het vierde en het vroegere vijfde lid, dat het zesde lid wordt : « De persoonlijke bijdrage wordt door de werkgever aan de RSZPPO gestort samen met de werkgeversbijdrage.».
Art. 112.Artikel 55 van de wet van 24 oktober 2011 tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake Sociale Zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen wordt vervangen als volgt : «
Art. 55.De bepalingen van de artikelen 161bis, 161ter en 161quater van de nieuwe gemeentewet, zoals deze luidden vóór de opheffing ervan door artikel 54 van deze wet, blijven van toepassing op personeelsoverdrachten die vóór de inwerkingtreding van deze wet hebben plaatsgevonden.
De bepalingen van de artikelen 14, 14bis en 15 van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen, zoals deze luidden vóór de opheffing ervan door artikel 54 van deze wet, blijven van toepassing op personeelsoverdrachten die vóór de inwerkingtreding van deze wet hebben plaatsgevonden.
Tussen 1 januari 2012 en de door de Koning te bepalen datum wordt de opbrengst van de persoonlijke bijdragen en de opbrengst van de werkgeversbijdragen voor de personeelsleden van de federale politie alsook van de algemene inspectie van de federale politie en de lokale politie, zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake Sociale Zekerheid, respectievelijk door het sociaal secretariaat SSGPI en door de Staatskas gestort aan de Pensioendienst voor de Overheidssector en bestemd voor het Fonds voor de pensioenen van de federale politie.
Deze stortingen worden uitgevoerd op het ogenblik dat de wedde aan betrokken personeelsleden wordt uitbetaald.
Het bedrag dat overeenstemt met de werkgeversbijdrage bedoeld in het derde lid wordt afgehouden van de opbrengst van de btw-ontvangsten. ».
Art. 113.Artikel 56 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 56.Deze wet treedt in werking op 1 januari 2012, met uitzondering van de artikelen 38 en 39 die in werking treden op een door de Koning te bepalen datum. ».
Art. 114.Artikel 191 van de programmawet (I) van 24 december 2002 wordt opgeheven.
Art. 115.De artikelen 111, 1°, 112, 113 en 114 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2012.
Artikel 111, 2°, treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum. HOOFDSTUK 4. - Databank aanvullende pensioenen
Art. 116.In artikel 306 van de programmawet(I) van 27 december 2006, gewijzigd bij de wet van 23 december 2009 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, eerste lid, wordt de bepaling onder 5° vervangen als volgt : « 5° de inning alsook de controle van de inning door de inningsinstellingen van de bijzondere bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3ter, eerste lid, § 3duodecies en § 3terdecies van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de Sociale Zekerheid voor werknemers;»; 2° § 2, eerste lid, wordt aangevuld met een bepaling onder 6°, luidende : « 6° de inning alsook de controle van de naleving door het Rijksinstituut voor de sociale verzekering der zelfstandigen van de bijzondere bijdrage bedoeld in titel 6, hoofdstuk 1, afdeling 2, van de programmawet van 22 juni 2012 »;3° in § 2, tweede lid, worden de woorden « 1°, 2°, 3° en 5° » vervangen door de woorden « 1°, 2°, 3°, 5° en 6° »;4° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De gegevens meegedeeld aan de gegevensbank gelden, tot bewijs van het tegendeel, als bewijs lastens de inrichter, de werkgever, de pensioeninstelling of de solidariteitsinstelling. Het tegenbewijs kan geleverd worden overeenkomstig de bewijsregels die gelden in de juridische context waarbinnen de gegevens worden gebruikt.
De gegevens in de gegevensbank kunnen worden gewijzigd in de gevallen, binnen de termijnen en overeenkomstig de nadere regels bepaald door de Koning. »; 5° een paragraaf 3bis wordt tussen § 3 en § 4 toegevoegd, luidende als volgt : « § 3bis.Als een belastingplichtige ten gevolge van de niet-naleving van de voorwaarde vervat in artikel 59, § 1, eerste lid, 5° of artikel 60, 3° van het Wetboek van inkomstenbelastingen door toedoen van de verantwoordelijke voor de aangifte een recht op aftrek als beroepskost verliest, dan kan hij deze schade verhalen op de betrokken verantwoordelijke voor de aangifte. Indien de schade geheel of gedeeltelijk het gevolg is van zijn eigen daden of nalatigheid, wordt de aansprakelijkheid verhoudingsgewijs verdeeld tussen de belastingplichtige en de verantwoordelijke voor aangifte. ». HOOFDSTUK 5. - Interne individuele pensioentoezeggingen
Art. 117.Artikel 3 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt aangevuld met een nieuwe paragraaf, luidende : « § 3. Worden niet beoogd door deze wet : 1° de individuele pensioentoezeggingen aan personen bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen : - tot beloop van het verzekerd kapitaal van een vóór 1 juli 2012 ter financiering van die toezegging gesloten bedrijfsleidersverzekering; - voor het overige tot beloop van het bedrag van de interne voorziening bedoeld in artikel 66 van de programmawet van 22 juni 2012 tenzij die interne voorziening werd overgedragen aan een in paragraaf 1 bedoelde instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of verzekeringsonderneming; 2° de individuele pensioentoezeggingen aan andere dan in 1° bedoelde zelfstandige bedrijfsleiders en die bestonden vóór 16 november 2003 : - tot beloop van het verzekerd kapitaal van een vóór 1 juli 2012 ter financiering van die toezegging gesloten bedrijfsleidersverzekering; - voor het overige tot beloop van het bedrag van de interne voorziening bedoeld in artikel 66 van de programmawet van 22 juni 2012 tenzij die interne voorziening werd overgedragen aan een in paragraaf 1 bedoelde instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of verzekeringsonderneming; 3° de individuele pensioentoezeggingen zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, die bestonden vóór 16 november 2003 : - tot beloop van het verzekerd kapitaal van een vóór 1 juli 2012 ter financiering van die toezegging gesloten bedrijfsleidersverzekering; - voor het overige tot beloop van het bedrag van de interne voorziening bedoeld in artikel 66 van de programmawet van 22 juni 2012 tenzij die interne voorziening werd overgedragen aan een in paragraaf 1 bedoelde instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of verzekeringsonderneming. ».
Art. 118.Artikel 75 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 119.Artikel 57 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 maart 2003 en 3 maart 2011, wordt als volgt vervangen : «
Art. 57.§ 1. De bepalingen van deze titel, met uitzondering van de artikelen 27 en 61 van deze wet, zijn niet van toepassing op de vóór 16 november 2003 toegekende individuele pensioentoezeggingen die hierna worden vermeld : a) de individuele pensioentoezeggingen waarvan de aangeslotene op 1 juli 2012 was uitgetreden;b) de overige vóór 16 november 2003 toegekende individuele pensioentoezeggingen tot beloop van het verzekerd kapitaal van een vóór 1 juli 2012 ter financiering van die toezegging gesloten bedrijfsleidersverzekering. § 2. Indien of in de mate een vóór 16 november 2003 toegekende individuele pensioentoezegging niet valt onder één van de gevallen bedoeld in § 1 geldt voor die toezegging volgende regeling : a) artikel 6, § 1 is daarop niet van toepassing;b) de artikelen 27 en 61 zijn daarop van toepassing met ingang van 16 november 2003;c) de overige bepalingen van deze titel zijn daarop van toepassing per 1 januari 2012. De werknemers van wie de rechten betrekking hebben op een individuele pensioentoezegging bedoeld in het eerste lid kunnen aanspraak maken op verworven reserves en prestaties overeenkomstig de bepalingen van deze titel. Voor deze individuele pensioentoezeggingen wordt het bedrag van de minimale verworven reserves echter verminderd met het bedrag van de voorziening bedoeld in artikel 66 van de programmawet van 22 juni 2012 tenzij die interne voorziening werd overgedragen aan een pensioeninstelling. ».
Art. 120.De formele aanpassing van de bestaande overeenkomsten aan de bepalingen van artikel 119 dient te zijn beëindigd uiterlijk één jaar na de publicatie van de programmawet van 22 juni 2012 in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 6. - Hervorming van het pensioen van de werknemers
Art. 121.Het koninklijk besluit van 26 april 2012 tot uitvoering, inzake het pensioen van de werknemers, van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, met uitzondering van zijn artikelen 2 tot 4, wordt bekrachtigd met ingang van 1 januari 2012.
TITEL 9. - Volksgezondheid HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Afdeling 1. - Groeinorm
Art. 122.Artikel 40, § 1, derde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wetten van 24 december 1999, 22 december 2003, 26 maart 2007 en 28 december 2011 en het koninklijk besluit van 11 december 2001, wordt aangevuld als volgt : « Voor het jaar 2013 wordt dat bedrag verhoogd met een reële groeinorm van 2 %, alsook met de te verwachten stijging van het gezondheidsindexcijfer in het betrokken dienstjaar en met 40 miljoen euro. Vanaf 2014 stemt het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling overeen met het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het vorige jaar, vermeerderd met een reële groeinorm van 3 % en met de te verwachten stijging van het gezondheidsindexcijfer in het betrokken dienstjaar. ». Afdeling 2. - Geneesmiddelen
Onderafdeling 1. - Prijs en vergoedingsbasis
Art. 123.In artikel 35bis, § 2bis, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 17 februari 2012, wordt de tweede zin van het tweede lid vervangen door de volgende zinnen : « Behalve indien de vergoedingsbasis van een specialiteit bestaat in een vast bedrag per indicatie, behandeling of onderzoek voor het geneesmiddel of het geheel van de geneesmiddelen die voor deze indicatie, deze behandeling of dit onderzoek worden verstrekt, is de vergoedingsbasis op het niveau buiten bedrijf in geen geval hoger dan de maximale prijs buiten bedrijf toegekend door de Minister bevoegd voor de Economische Zaken. De vergoedingsbasis op het niveau buiten bedrijf is lager dan de maximale prijs buiten bedrijf toegekend door de minister bevoegd voor de Economische Zaken indien de aanvrager zich bereid heeft verklaard om een lagere prijs toe te passen. ».
Art. 124.Artikel 123 treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Onderafdeling 2. - Mededeling van de prijzen
Art. 125.In artikel 72bis, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 wordt de bepaling onder 8°, ingevoegd bij de wet van 17 februari 2012, vervangen door wat volgt : « 8° elk jaar tussen 1 februari en 1 maart aan de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut de prijzen buiten bedrijf geldig op 1 januari van het betrokken jaar meedelen in Duitsland, Frankrijk, Nederland, Ierland, Finland, en Oostenrijk, voor de in artikel 34, eerste lid, 5°, b), bedoelde farmaceutische specialiteiten waarvan het werkzaam bestanddeel op 1 januari van het betrokken jaar sedert meer dan vijf jaar en minder dan twaalf jaar vergoedbaar is en waarvoor nog geen toepassing is gemaakt van artikel 35ter. Deze gegevens worden onmiddellijk doorgegeven door het Instituut aan de Prijzendienst van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. De eerste mededeling gebeurt tussen 1 juli 2012 en 15 juli 2012 en betreft de prijzen geldig op 1 januari 2011 en 1 januari 2012 van de in artikel 34, eerste lid, 5°, b), bedoelde farmaceutische specialiteiten waarvan het werkzaam bestanddeel op 1 januari 2012 sedert meer dan vijf jaar en minder dan twaalf jaar vergoedbaar is en waarvoor nog geen toepassing is gemaakt van artikel 35ter. ».
Onderafdeling 3. - Goedkoper voorschrijven
Art. 126.In artikel 73, § 2, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 24 december 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 2005 en de wetten van 27 december 2005, 13 december 2006, 8 juni 2008, 19 december 2008, 22 december 2008, 23 december 2009 en 29 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt aangevuld met de bepaling onder 4°, luidende : « 4° vergoedbare farmaceutische specialiteiten vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen.»; 2° het negende lid wordt aangevuld met de bepaling onder 3°, luidende : « 3° vergoedbare farmaceutische specialiteiten vergund overeenkomstig artikel 6bis, § 1, achtste lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen.».
Onderafdeling 4. - Heffingen op het zakencijfer
Art. 127.In artikel 191, eerste lid, 15°, zevende lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 februari 1998 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005, 24 juli 2008 en 23 december 2009, worden de zinnen « Voor de specialiteiten die worden terugbetaald krachtens artikel 35bis, § 7, van de wet en de daartoe door de Koning vastgestelde voorwaarden, wordt het omzetcijfer dat in aanmerking wordt genomen door de Koning vastgesteld op basis van het verwezenlijkte omzetcijfer, dat gecorrigeerd kan worden om rekening te houden met het type compensatieregels van de begrotingsrisico's die verbonden kunnen zijn aan de vergoedingsbasis en/of het beoogde volume en met de betrokken jaren. Het door de Koning vastgestelde omzetcijfer wordt eveneens in aanmerking genomen bij de berekening van de heffing die krachtens 15° novies, 15° decies, 15° undecies, 15° duodecies verschuldigd is. » vervangen door de zinnen « Voor de specialiteiten die worden terugbetaald krachtens artikel 35bis, § 7, en de daartoe door de Koning vastgestelde voorwaarden, wordt een regularisatie van de heffing uitgevoerd en worden de aan het Instituut gestorte compensaties voor de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen vrijgesteld. De aanvrager moet aanvullend op de voormelde aangifte de waarde van de compensatie uitgevoerd onder de vorm van een storting meedelen alsook het bewijs van betaling van deze laatste. Dit bedrag is onderworpen aan dezelfde berekeningen als deze voorzien in het derde lid en in de artikelen 15° novies, 15° undecies en 15° duodecies. Het bedrag dat voortvloeit uit deze berekeningen wordt afgetrokken van de verschuldigde heffingen en, in voorkomend geval, terugbetaald aan de aanvrager. ».
Onderafdeling 5. - Bijdrage apothekers
Art. 128.Voor 2012 wordt een totale bijdrage ingesteld ter waarde van 17.787.000 euro ten laste van de apothekers op de aflevering van vergoedbare farmaceutische specialiteiten in een voor het publiek opengestelde apotheek. Per apotheek wordt de individuele bijdrage vastgesteld op 0,32 euro per verpakking van elke vergoedbare farmaceutische specialiteit bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) en c), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, afgeleverd vanaf 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012.
De in het eerste lid vermelde individuele bijdrage, wordt verminderd tot 0,20 euro voor de apotheken waarvan het bedrag van de honoraria voor de aflevering van vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) en c), van de voornoemde gecoördineerde wet kleiner is dan percentiel 21 en vermeerderd tot 0,38 euro voor de apotheken waarvan het totaal bedrag van de honoraria groter is dan percentiel 79. Bij de berekening wordt enkel rekening gehouden met de honoraria die bestaan uit een vast bedrag per aflevering.
De erkende tariferingsdiensten verminderen bij wijze van voorschot de honoraria die de verzekeringsinstellingen verschuldigd zijn aan de apothekers voor de aflevering vanaf 1 juli 2012 van vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) en c), van de voornoemde gecoördineerde wet in een voor het publiek opengestelde apotheek.Deze vermindering gebeurt volgens de in de voorgaande leden vermelde bedragen waarbij de apotheken in de voormelde klassen worden ingedeeld rekening houdende met het totaal in 2011 ontvangen bedrag van de honoraria voor de aflevering van vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) en c), van de voornoemde gecoördineerde wet. Deze indeling wordt door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering elektronisch meegedeeld aan de tariferingsdiensten en de verzekeringsinstellingen.
De technische nadere regels voor de uitvoering van de vermindering van de honoraria worden door het Verzekeringscomité vastgelegd op voorstel van de Overeenkomstencommissie apothekers - verzekeringsinstellingen in de onderrichtingen voor het opstellen van de factuur over de farmaceutische verstrekkingen afgeleverd aan rechthebbenden die niet in een verplegingsinstelling zijn opgenomen zoals bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 15 juni 2001 tot vaststelling van de gegevens inzake te tariferen verstrekkingen die de tariferingsdiensten aan de verzekeringsinstellingen moeten overmaken.
De tariferingsdiensten delen voor 1 maart 2013 de lijst van de aangesloten apotheken met de vermelding van de apotheker-titularis op 31 december 2012 via de website www.riziv.fgov.be mee aan de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut. De apotheker-titularis deelt vóór 31 maart 2013 via de website www.riziv.fgov.be het totaal aantal verpakkingen van vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) en c), van de voornoemde gecoördineerde wet afgeleverd vanaf 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 mee en het totaal bedrag van de vermindering.Ingeval een apotheker nagelaten heeft die mededeling te doen, kan de Dienst voor geneeskundige verzorging het totaal aantal verpakkingen van vergoedbare farmaceutische specialiteiten afgeleverd vanaf 1 juli 2012 en het totaal bedrag van de vermindering ambtshalve vaststellen op basis van de gegevens van de gegevensinzameling bedoeld in artikel 165 van de wet betreffende de geneeskundige verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
De Dienst voor geneeskundige verzorging controleert de door de apotheker-titularis meegedeelde gegevens op basis van de gegevens van de in artikel 165 bedoelde gegevensinzameling en deelt vóór 31 mei 2013 het effectief bedrag van de individuele bijdrage dat door de apotheek is verschuldigd, binnen de totale bijdrage zoals bepaald in het eerste lid, elektronisch mee aan de apotheker en aan de erkende tariferingsdiensten. Indien het totaal bedrag van de vermindering van de honoraria voor een apotheek hoger is dan het effectief bedrag van de individuele bijdrage, wordt het verschil vóór 30 juni 2013 door de erkende tariferingsdiensten teruggestort aan de apotheek. Indien het totaal bedrag van de vermindering van de honoraria voor een apotheek lager is dan het effectief bedrag van de individuele bijdrage, verminderen de erkende tariferingsdiensten vóór 30 juni 2013 de honoraria die de verzekeringsinstellingen verschuldigd zijn aan die apotheek voor de aflevering van vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) en c), van de voornoemde gecoördineerde wet met het verschil.
De verrekening van het eindresultaat bedoeld in het vorige lid wordt door de tariferingdiensten toegepast niettegenstaande betwisting van de elektronische mededeling van het effectief bedrag van de individuele bijdrage. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de programmawet (I) van 29 maart 2012
Art. 129.Artikel 19 van de programmawet (I) van 29 maart 2012 wordt vervangen als volgt : «
Art. 19.Artikel 16 treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum. De artikelen 17 en 18 treden in werking op 1 juni 2012. ».
TITEL 10. - Overheidsbedrijven ENIG HOOFDSTUK. - Spoorwegen
Art. 130.Artikel 355, tweede lid, van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen, ingevoegd door de programmawet van 23 december 2009 en gewijzigd bij de wet van 2 december 2011, wordt vervangen als volgt : « Bovendien wordt er bij de realisatie van investeringen voor opdrachten van openbare dienst die Infrabel verwezenlijkt : - op de balans een overdracht van de rubriek « overgedragen winst » naar de rubriek « kapitaalsubsidies » doorgevoerd als een investering verwezenlijkt is door middel van de overgedragen winst; deze overdracht is beperkt tot een gecumuleerd bedrag van maximum 290 miljoen euro; - op de balans een overdracht van de rubriek « kapitaal » naar de rubriek « kapitaalsubsidies » doorgevoerd als een investering verwezenlijkt is door middel van de beschikbare thesaurie; deze overdracht is beperkt tot een gecumuleerd bedrag van maximum van 95 miljoen euro.
De overdrachten beoogd in de voorgaande alinea komen tot stand zonder boeking op de resultatenrekening, voor een bedrag gelijk aan de identificeerbare materiële en immateriële activa die gefinancierd zijn door middel van de overgedragen winst of door middel van de beschikbare thesaurie. ».
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 22 juni 2012.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, E. DI RUPO Voor de Minister van Financiën, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET De Minister van Pensioenen, V. VAN QUICKENBORNE De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Zelfstandigen en K.M.O.'s, Mevr. S. LARUELLE Voor de Minister van Overheidsbedrijven, afwezig : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM De Minister van Begroting, O. CHASTEL De Minister van Werk, M. DE CONINCK De Staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Mevr. M. DE BLOCK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Zitting 2011-2012. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Stukken. - Ontwerp van programmawet, 53-2198/001. - Amendementen, 53-2198/002. - Amendementen met advies van de Raad van State, 53-2198/003. - Amendementen, 53-2198/004. - Amendementen met advies van de Raad van State, 53-2198/005. - Amendementen, 53-2198/006 tot 009. - Verslagen, 53-2198/010 tot 016.- Tekst aangenomen door de commissies, 53-2198/017. - Amendement, 53-2198/018. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 53-2198/0019.
Integraal Verslag : 14 juni 2012.
Senaat.
Stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, 5 -1670 - Nr. 1. - Amendementen, 5 -1670 - Nr. 2. - Verslagen, 5 -1670 - Nrs. 3 tot 6. - Beslissing om niet te amenderen, 5 -1670 - Nr. 7.
Handelingen van de Senaat : 21 juni 2012.