gepubliceerd op 16 oktober 2017
Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken
30 AUGUSTUS 2017. - Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Bijzondere sociale zekerheidsbijdrage voor de aanvullende pensioenen Afdeling 1. - Werknemers
Art. 2.Artikel 38, § 3duodecies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, ingevoegd bij de wet van 22 juni 2012, vervangen bij de wet van 27 december 2012, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2014 en buiten werking getreden op 1 januari 2017, wordt hersteld als volgt : « § 3duodecies. A. Voor iedere betrokken werknemer is de inrichter bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid in het vierde kwartaal van elk bijdragejaar een bijzondere bijdrage verschuldigd onder de volgende voorwaarden en binnen de volgende grenzen.
Een bijzondere bijdrage is verschuldigd voor een bepaalde werknemer wanneer, voor deze werknemer, het verschil tussen de als volgt vastgestelde bedragen X en Y positief is.
X stemt overeen met de som van de volgende bedragen : 1° de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- of overlevingspensioen van de werknemer tijdens het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, desgevallend verhoogd tot de bedragen gewaarborgd bij toepassing van artikel 24 van de voornoemde wet van 28 april 2003, op de tijdstippen bepaald bij dit artikel 24. Met aanvullend rust- of overlevingspensioen wordt enkel bedoeld datgene waarvan de uitvoering toevertrouwd is aan een pensioeninstelling met uitzondering van datgene dat door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering gefinancierd wordt.
Bij gebrek aan een rekening betreffende de opbouw van een aanvullend rust- of overlevingspensioen voor bedoelde werknemer wordt het bedrag van de verandering van de verworven reserves betreffende het aanvullend rust- of overlevingspensioen in aanmerking genomen. Het bedrag van deze verandering stemt overeen met het verschil, wanneer dit positief is, tussen de verworven reserves berekend op 1 januari van het bijdragejaar en de verworven reserves berekend op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, behalve indien het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst in een andere datum voorzien voor de herberekening van de prestaties, in welk geval de hiervoor vermelde verworven reserves berekend worden respectievelijk op de meest dichtbijzijnde herberekeningsdatum tijdens het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar en tijdens het jaar dat voorafgaat aan dit jaar.
Als de verworven reserves niet kunnen worden berekend op de bij het vorige lid bepaalde tijdstippen omwille van een gebeurtenis die in de loop van de opbouw van het aanvullend rust- of overlevingspensioen van de werknemer plaatsvond, dan moeten ze als volgt berekend worden : a) de verworven reserves die normaal berekend moeten worden op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, moeten berekend worden op het eerste tijdstip waarop ze kunnen worden berekend, dat volgt op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar (n-1) of dat volgt op de datum van herberekening van het jaar dat voorafgaat aan het jaar n-1, indien de datum van herberekening niet 1 januari is;b) de verworven reserves die normaal berekend moeten worden op 1 januari van het bijdragejaar moeten berekend worden op het laatste tijdstip waarop ze kunnen worden berekend, dat 1 januari van het bijdragejaar voorafgaat of dat de datum van herberekening van het jaar n-1 voorafgaat, als de datum van herberekening niet 1 januari is. Alvorens het hiervoor vermelde verschil vast te stellen, worden de verworven reserves die normaal berekend worden op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, vooraf gekapitaliseerd tegen een rentevoet van 6 %; 2° het bedrag van de premie of premies ter dekking van het risico overlijden van de werknemer, gevraagd tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat door de pensioeninstelling om dit risico te dekken, indien deze premies niet worden gefinancierd door de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- of overlevingspensioen of door de verandering van de verworven reserves. Met de hiervoor vermelde overlijdensdekking wordt enkel diegene bedoeld waarvan de uitvoering aan een pensioeninstelling toevertrouwd wordt met uitzondering van diegene die door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering gefinancierd wordt.
Indien de hiervoor vermelde overlijdenspremie of -premies niet individueel worden berekend per werknemer in functie van zijn leeftijd, wordt het in aanmerking te nemen bedrag bekomen door de normaal verschuldigde uitkering in geval van overlijden, berekend op 1 januari van het bijdragejaar of op de bij het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst bepaalde datum van herberekening in de loop van het jaar dat het bijdragejaar voorafgaat, indien deze datum niet 1 januari is, te vermenigvuldigen met de sterftekans die overeenstemt met de leeftijd bereikt door de werknemer in het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat. De sterftekans is die welke voortvloeit uit de sterftetafels bepaald bij artikel 24, § 6, 1°, van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, vermenigvuldigd met 0,6.
Y stemt overeen met 30.00 euro.
De bijzondere bijdrage verschuldigd door de inrichter bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, van de voornoemde wet van 28 april 2003 voor de betrokken werknemer is gelijk aan 1,5 % van het resultaat van dit verschil. Dit resultaat is evenwel beperkt tot het aandeel in bedrag X, dat niet door de aangeslotene werd gedragen, indien dit aandeel kleiner is dan het resultaat van het verschil.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de berekeningswijze van de inningsgrondslag verder verduidelijken.
B. Het hiervoor vermelde bedrag Y wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende de inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, met uitzondering evenwel van artikel 6 van die wet. De verhoging of vermindering van het hiervoor vermelde bedrag Y wordt toegepast met ingang van 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het indexcijfer van de consumptieprijzen de spilindex bereikt heeft die een wijziging rechtvaardigt. Indien het indexcijfer van de consumptieprijzen de spilindex verscheidene malen heeft bereikt tijdens het voorgaande jaar, wordt hiermee cumulatief rekening gehouden voor de bepaling van voormeld bedrag Y op 1 januari.
C. Worden van de inningsgrondslag van de bijzondere bijdrage uitgesloten: 1° de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- of overlevingspensioen of die bijdragen in de verandering van de verworven reserves en die overeenstemmen met de voorzieningen die worden overgedragen onder de voorwaarden bedoeld in artikel 515septies van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992;2° de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- of overlevingspensioen of die bijdragen in de verandering van de verworven reserves en die overeenstemmen met de kapitalen en afkoopwaarden die worden overgedragen onder de voorwaarden bedoeld bij artikel 515novies van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;3° de jaarlijkse taks op de verzekeringscontracten bedoeld in Titel V van Boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen;4° de bijzondere bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3ter. D. De pensioeninstellingen delen aan de vzw SIGeDIS de gegevens mee op basis waarvan de inningsgrondslag voor de bijzondere bijdrage kan worden vastgesteld, overeenkomstig de richtlijnen gegeven krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, uiterlijk op 30 juni van elk bijdragejaar.
Opdat de pensioeninstellingen de hiervoor vermelde gegevens aan de vzw SIGeDIS zouden kunnen meede-len, bezorgen de inrichters bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, van de voornoemde wet van 28 april 2003 aan de pensioeninstellingen de lijst met de werknemers die waren aangesloten bij de pensioentoezegging tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, de identificatienummers van de sociale zekerheid (INSZ) van de werknemers evenals het ondernemingsnummer van de Kruispuntbank van ondernemingen (KBO) van de inrichter bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, van de voornoemde wet van 28 april 2003, uiterlijk op 28 februari van elk bijdragejaar.
E. De vzw SIGeDIS deelt aan de inrichters bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, van de voornoemde wet van 28 april 2003 de nodige gegevens mee voor de berekening en betaling van de bijzondere bijdrage uiterlijk op 30 september van elk bijdragejaar.
F. De vzw SIGeDIS stelt de gegevens die ze ontvangt ter beschikking van de inningsinstellingen op basis van de instructies die deze haar geven.
G. Deze bijzondere bijdrage wordt gelijkgesteld met een socialezekerheidsbijdrage in het bijzonder wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd bij betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instellingen belast met de inning en de invordering van de bijdragen.
H. De opbrengst van deze bijdrage wordt overgedragen naar de RSZ-globaal beheer bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
I. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels van de inning en de invordering van deze bijdrage bepalen.
J. Deze paragraaf treedt pas buiten werking wanneer § 3terdecies in werking treedt. Hij blijft evenwel ook van toepassing na deze datum voor wat de bijzondere bijdragen betreft die ingevolge die paragraaf nog verschuldigd zouden zijn op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin § 3terdecies in werking treedt.
Art. 3.Artikel 38, § 3terdecies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 juni 2012 en vervangen bij de wet van 27 december 2012, wordt opgeheven.
Art. 4.Artikelen 2 en 3 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2017.
Art. 5.Artikel 38, § 3terdecies, van dezelfde wet, opgeheven door artikel 3, wordt hersteld als volgt : « § 3terdecies. A. Wanneer op 1 januari van het jaar dat aan een bijdragejaar voorafgaat de som van het wettelijk pensioen en van de verworven reserves, of bij gebrek aan verworven reserves, van de reserves betreffende het aanvullend rust- of overlevingspensioen gedeeld door de in het derde lid bedoelde omzettingscoefficiënt de pensioendoelstelling voor een werknemer overschrijdt, is de werkgever in het vierde kwartaal van elk bijdragejaar een bijzondere bijdrage verschuldigd.
Het in het eerste lid bedoelde aanvullend rust- of overle-vingspensioen omvat elk aanvullend rust- of overlevingspensioen ongeacht het statuut van de betrokken persoon wanneer het werd opgebouwd.
De in het eerste lid bedoelde verworven reserves of reserves worden vooraf gedeeld door de coëfficiënt die voor een maandelijkse rente in hoofde van een 65-jarige wordt vastgesteld door de Directie-Generaal Sociaal Beleid van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid op grond van prospectieve, geslachtsneutrale sterftetafels die worden vastgesteld op basis van de laatste demografische studies uitgevoerd door de Alge-mene Directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het Federaal Planbureau, op grond van een interestvoet die overeenstemt met de ge-middelde interestvoet over de laatste zes jaar van de OLO's op tien jaar, op grond van een jaarlijkse indexering van de maandelijkse rente met 2 % per jaar en op grond van een overdraagbaarheid van die maandelijkse rente ten belope van 80 % ten gunste van een andere persoon met dezelfde leeftijd. Telkens nieuwe prospectieve sterftetafels worden opgesteld, wordt de omzettingscoëfficiënt herberekend, rekening houdend met de op dat ogenblik geldende hiervoor vermelde gemiddelde interestvoet.
De bijzondere bijdrage die door de werkgever is verschuldigd voor de werknemer bedraagt 1,5 % van zijn aandeel in het bedrag van de verandering van de verworven reserves, of bij gebrek aan verworven reserves, van de reserves betreffende het aanvullend rust- of overlevingspensioen tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat.
Het bedrag van de verandering stemt overeen met het verschil, wanneer dit positief is, tussen de verworven reserves, of bij gebrek aan verworven reserves, de reserves op 1 januari van het bijdragejaar en de verworven reserves, of bij gebrek aan verworven reserves, de reserves op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar. De verworven reserves of de reserves van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar worden vooraf gekapitaliseerd tegen de rentevoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste zes kalenderjaren, voorafgaand aan het bijdragejaar, van de OLO's op tien jaar.
Als de verworven reserves of de reserves niet kunnen worden berekend op 1 januari van het bijdragejaar of op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar omwille van een gebeurtenis die in de loop van de opbouw van het aanvullend rust- of overlevingspensioen plaatsvond, dan worden ze als volgt berekend: a) de verworven reserves of de reserves die normaal moeten worden berekend op 1 januari van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, moeten worden berekend op het eerste tijdstip dat ze kunnen worden berekend na 1 januari van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat;b) de verworven reserves of de reserves die normaal moeten worden berekend op 1 januari van het bijdragejaar, moeten worden berekend op het laatste tijdstip waarop ze kunnen worden berekend vóór 1 januari van het bijdragejaar. Het bedrag van de verandering wordt desgevallend verhoogd tot de bedragen gewaarborgd bij toepassing van artikel 24 van de voornoemde wet van 28 april 2003, op de tijdstippen bepaald bij dat artikel 24.
Met het in het vierde lid bedoelde aandeel van de werkgever wordt zowel dat met betrekking tot een aanvullend rust- of overlevingspensioen opgebouwd op het niveau van de onderneming als datgene opgebouwd op het niveau van de bedrijfstak waarvan hij voor de betrokken werknemer afhangt bedoeld.
B. Voor de toepassing van A dient te worden verstaan onder : 1° wettelijk pensioen : 50 % van het plafond bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, voor het betrokken jaar, vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor de werknemers, en desgevallend vermeerderd met 25 % van het plafond bedoeld in artikel 5, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, voor het betrokken jaar, vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor de zelfstandigen; 2° aanvullend rust- of overlevingspensioen: zowel datgene dat op het niveau van een onderneming wordt opgebouwd als datgene dat desgevallend op het niveau van een bedrijfstak wordt opgebouwd. Er worden zowel aanvullende rust- of overlevingspensioenen bedoeld waarvan de uitvoering wordt toevertrouwd aan een pensioeninstelling als diegene die door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering worden gefinancierd.
Voor de aanvullende rust- of overlevingspensioenen die door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering worden gefinancierd, worden met verworven reserves de bedragen bedoeld die aan de vzw SIGeDIS moeten worden meegedeeld overeenkomstig de instructies die voortvloeien uit artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006; 3° basisbedrag: het bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen;4° loopbaanbreuk voor werknemers: het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren in het stelsel van de werknemers, gedeeld door 45;5° loopbaanbreuk voor zelfstandigen: het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren in het stelsel van de zelfstandigen, gedeeld door 45;6° pensioendoelstelling: het basisbedrag vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk die rekening houdt met de reeds gepresteerde loopbaan als werknemer en zelfstandige. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de term "loopbaanjaar" definiëren.
C. De pensioeninstellingen delen aan de vzw SIGeDIS de gegevens mee op basis waarvan de inningsgrondslag voor de bijzondere bijdrage kan worden vastgesteld krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, uiterlijk op 30 juni van elk bijdragejaar.
Opdat de pensioeninstellingen de hiervoor vermelde gegevens aan de vzw SIGeDIS zouden kunnen meedelen, bezorgen de werkgevers en de sectorale inrichters aan de pensioeninstellingen, uiterlijk op 28 februari van elk bijdragejaar de lijst met de werknemers die waren aangesloten bij de pensioentoezegging tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, de identificatienummers van de sociale zekerheid (INSZ) van de werknemers, evenals het ondernemingsnummer van de Kruispuntbank van ondernemingen (KBO) van de werkgever.
De referentiebedragen voor de bepaling van het basisbedrag en van het wettelijk pensioen worden voor elk bijdragejaar vastgesteld door de bevoegde pensioendiensten en door hen ten laatste op 31 augustus van elk bijdragejaar meegedeeld aan de vzw SIGeDIS. De gegevens betreffende het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren en de verworven reserves of de reserves worden voor elk bijdragejaar vastgesteld door de vzw SIGeDIS. De vzw SIGeDIS deelt, uiterlijk op 30 september van elk bijdragejaar, aan de werkgevers de nodige gegevens mee voor de berekening en betaling van de bijzondere bijdrage.
De vzw SIGeDIS stelt de gegevens die ze ontvangt ter beschikking van de inningsinstellingen op basis van de instructies die deze haar geven.
D. Deze bijzondere bijdrage wordt gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage in het bijzonder wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd bij betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instellingen belast met de inning en de invordering van de bijdragen.
E. Deze bijzondere bijdrage wordt geïnd door de bevoegde inningsinstelling.
F. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels van de inning en de invordering van deze bijzondere bijdrage bepalen.
G. De opbrengst van de bijdrage wordt door de inningsinstelling gestort aan de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Art. 6.Artikel 5 treedt in werking op 1 januari 2019. Afdeling 2. - Zelfstandigen
Art. 7.Artikel 28 van de programmawet van 22 juni 2012, vervangen bij de wet van 27 december 2012 en buiten werking getreden op 1 januari 2017, wordt hersteld als volgt : «
Art. 28.§ 1. Voor iedere betrokken zelfstandige zoals bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, is een rechtspersoon in het 4de kwartaal van elk bijdragejaar een bijzondere bijdrage verschuldigd, gelijk aan 1,5 % van het verschil, wanneer dit positief is, tussen de als volgt bepaalde bedragen X en Y. X stemt overeen met de som van de volgende bedragen : 1° de bedragen overeenstemmend met het aandeel van de rechtspersoon in de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- en/of overlevingspensioen voor de zelfstandige tijdens het jaar dat het bijdragejaar voorafgaat. Met aanvullend rust- en/of overlevingspensioen wordt enkel bedoeld datgene waarvan de uitvoering toevertrouwd is aan een pensioeninstelling, met uitzondering van datgene dat door provisies op de passiefzijde van de balans van de rechtspersoon of door een bedrijfsleidersverzekering gefinancierd wordt.
Bij gebrek aan een rekening betreffende de opbouw van een aanvullend rust- en/of overlevingspensioen voor bedoelde zelfstandige wordt het bedrag in aanmerking genomen dat overeenstemt met het aandeel van de rechtspersoon in de als volgt bepaalde verandering van de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, van de reserves betreffende het aanvullend rust- en/of overlevingspensioen. Het bedrag van deze verandering stemt overeen met het verschil, wanneer dit positief is, tussen de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, de reserves berekend op 1 januari van het bijdragejaar en de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, de reserves berekend op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, behalve indien het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst een andere datum voor-zien voor de herberekening van de prestaties, in welk geval de hiervoor vermelde verworven reserves of reserves berekend worden respectievelijk op de meest dichtbijzijnde herberekeningsdatum tijdens het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar en tijdens het jaar dat voorafgaat aan dit jaar.
Als de verworven reserves of de reserves niet kunnen worden berekend op de in het vorige lid voorziene tijdstippen omwille van een gebeurtenis die in de loop van de opbouw van het aanvullend rust- en/of overlevingspensioen van de zelfstandige plaatsvond, dan moeten ze als volgt berekend worden : - de verworven reserves of de reserves die normaal berekend moeten worden op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, moeten berekend worden op het eerste tijdstip waarop ze kunnen worden berekend, dat volgt op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar (n-1) of dat volgt op de datum van herberekening van het jaar dat voorafgaat aan het jaar n-1, indien de datum van herberekening niet 1 januari is; - de verworven reserves of de reserves die normaal berekend moeten worden op 1 januari van het bijdragejaar moeten berekend worden op het laatste tijdstip waarop ze kunnen worden berekend, dat 1 januari van het bijdragejaar voorafgaat of dat de datum van herberekening van het jaar n-1 voorafgaat, als de datum van herberekening niet 1 januari is.
Alvorens het hiervoor vermelde verschil vast te stellen worden de verworven reserves of de reserves die normaal berekend worden op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, vooraf gekapitaliseerd tegen een rentevoet van 6 %. 2° het bedrag overeenstemmend met het aandeel van de rechtspersoon in het bedrag van de premie of premies bestemd ter dekking van het risico overlijden van de zelfstandige, gevraagd tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat door de pensioeninstelling om dit risico te dekken, indien deze premies niet worden gefinancierd door de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- en/of overlevingspensioen of door de verandering van de verworven reserves of de reserves. Indien de hiervoor vermelde overlijdenspremie of -premies niet individueel worden berekend per zelfstandige in functie van zijn leeftijd, wordt het in aanmerking te nemen bedrag bekomen door de normaal verschuldigde uitkering in geval van overlijden, berekend op 1 januari van het bijdragejaar of op de in het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst voorziene datum van herberekening in de loop van het jaar dat het bijdragejaar voorafgaat, indien deze datum niet 1 januari is, te vermenigvuldigen met de sterftekans die overeenstemt met de leeftijd bereikt door de zelfstandige in de loop van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat. De sterftekans is die welke voortvloeit uit de sterftetafels bepaald in artikel 24, § 6, 1° van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, vermenigvuldigd met 0,6.
Y stemt overeen met 30.000 euro.
Het hiervoor vermelde bedrag Y wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende de inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, met uitzondering evenwel van artikel 6 van deze wet van 1971. De verhoging of vermindering van het hiervoor vermeld bedrag Y wordt toegepast met ingang van 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het indexcijfer van de consumptieprijzen de spilindex bereikt heeft die een wijziging rechtvaardigt. Indien het indexcijfer van de consumptieprijzen de spilindex verscheidene malen heeft bereikt tijdens het voorgaande jaar, wordt hiermee cumulatief rekening gehouden voor de bepaling van voormeld bedrag Y op 1 januari.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de berekeningswijze van de inningsgrondslag verduidelijken.
Worden van de inningsgrondslag van de bijzondere bijdrage uitgesloten : - de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- en/of overlevingspensioen in toepassing van de artikelen 41 en volgende van de programmawet van 24 december 2002, alsook in toepassing van artikel 54, § 1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen; - de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- en/of overlevingspensioen of die bijdragen in de verandering van de verworven reserves of de reserves en die overeenstemmen met de voorzieningen die worden overgedragen onder de voorwaarden bepaald bij artikel 515septies van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992; - de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- en/of overlevingspensioen of die bijdragen in de verandering van de verworven reserves of de reserves en die overeenstemmen met de kapitalen en afkoopwaarden die worden overgedragen onder de voorwaarden bedoeld bij artikel 515novies van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992; - de jaarlijkse taks op de verzekeringscontracten bedoeld in Titel V van Boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen. § 2. Elke rechtspersoon gaat voor elk bijdragejaar na of het bedrag van zijn aandeel het bedrag Y zoals be-paald in § 1, derde lid, overschrijdt.
In dit geval moet de rechtspersoon ten laatste op 31 december van het bijdragejaar de bijzondere bijdrage betalen aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, hierna RSVZ genoemd.
De bijdrage moet gestort worden op een door het RSVZ daartoe specifiek geopende rekening.
Op het gedeelte van de bijdrage dat niet tijdig betaald werd, wordt een verhoging toegepast van 1 pct. per maand vertraging in de betaling van de bijdrage en dit te rekenen vanaf de eerste kalendermaand vertraging volgend op de uiterste betalingsdatum voorzien in het tweede lid. Deze verhoging wordt toegepast tot en met de maand waarin de rechtspersoon de verschuldigde bijdrage betaald heeft, of waarin een gerechtelijke procedure werd ingeleid, of waarin aan de rechtspersoon een dwangbevel met bevel tot betaling van de verschul-digde bijdragen werd betekend.
De pensioeninstellingen delen aan de vzw SIGeDIS de gegevens mee die toelaten de inningsgrondslag voor de bijzondere bijdrage vast te stellen, overeenkomstig de richtlijnen gegeven krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, uiterlijk op 30 juni van elk bijdragejaar.
Opdat de pensioeninstellingen de hiervoor vermelde gegevens aan de vzw SIGeDIS zouden kunnen meedelen, bezorgen de rechtspersonen aan de pensioeninstellingen de lijst met de zelfstandigen die waren aangesloten voor de pensioentoezegging tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, de identificatienummers van de sociale zekerheid (INSZ) van de zelfstandigen evenals het ondernemingsnummer van de Kruispuntbank van ondernemingen (KBO) van de rechtspersoon uiterlijk op 28 februari van elk bijdragejaar.
De vzw SIGeDIS deelt de rechtspersonen de nodige gegevens mee voor de berekening en betaling van de bijzondere bijdrage uiterlijk op 30 september van elk bijdragejaar.
De vzw SIGeDIS stelt de gegevens die ze ontvangt ter beschikking van het RSVZ op basis van de door haar gegeven instructies. § 3. Het RSVZ is belast met de invordering van de bijdragen, de verhogingen en de kosten, in voorkomend geval langs gerechtelijke weg.
Onverminderd zijn recht om voor de rechter te dagvaarden, kan het RSVZ als inninginstelling van de bijdrage de bedragen die hem verschuldigd zijn eveneens bij wijze van dwangbevel invorderen.
Het RSVZ kan de terugbetaling vorderen van de kosten die veroorzaakt zijn door de herinneringsbrieven die het, eventueel via gerechtsdeurwaarder, heeft moeten versturen in geval van vertraging in bijdragebetaling.
De invordering van de in dit artikel bedoelde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor ze verschuldigd is.
De verjaring wordt gestuit : 1° op de in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepaalde wijze;2° met een aangetekende brief of een deurwaardersaanmaning waarbij het RSVZ de verschuldigde bijdrage opeist. De vordering tot terugbetaling van een ten onrechte betaalde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin de onverschuldigde bijdrage werd betaald.
De verjaring bedoeld in het vorige lid wordt gestuit : 1° op de in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepaalde wijze 2° met een aangetekende brief die door de rechtspersoon gericht wordt aan het RSVZ, en waarbij de terug-betaling van de ten onrechte betaalde bijdrage wordt opgeëist. § 4. De in dit artikel bedoelde bijdrage is, wat de inkomstenbelastingen betreft, van dezelfde aard als de bijdragen die verschuldigd zijn ter uitvoering van de sociale wetgeving.
De krachtens de bepalingen van deze afdeling geïnde bedragen worden, na aftrek van de beheerskosten van het RSVZ betreffende de bijdrage, toegewezen aan het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk 1 van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. De beheerskosten met betrekking tot deze bijdrage worden door het RSVZ jaarlijks berekend in het kader van de afsluiting van de rekeningen. § 5. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° de gegevens die de rechtspersoon aan het RSVZ moet meedelen, evenals de wijze waarop deze gegevens moeten worden meegedeeld;2° de wijze van betaling;3° de gevallen waarin kan afgezien worden van de toepassing van de verhogingen;4° de gevallen waarin het RSVZ kan afzien van de invordering van de bijdragen en het toebehoren ervan wanneer deze invordering al te onzeker of te bezwarend blijkt in verhouding tot het bedrag van de in te vorderen sommen;5° de nadere modaliteiten voor de inning van deze bijzondere bijdrage;6° de nadere regels voor de terugbetaling van onverschuldigd betaalde bijdragen.Hij kan in dit kader voorzien in moratoriumintresten; 7° de nadere regels voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze afdeling. § 6. Het RSVZ is belast met de controle van de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van dit artikel. Hiertoe gebruikt het een geïnformatiseerde gegevensbank die de identiteitsgegevens van de rechtspersonen, de gegevens die de rechtspersonen aan het RSVZ moeten meedelen, de persoonlijke identificatiegegevens - zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen - van de zelfstandigen en de gegevens overgemaakt door vzw SIGeDIS en de pensioeninstellingen bevat. § 7. Dit artikel treedt pas buiten werking wanneer artikel 30 in werking treedt. Dit artikel blijft evenwel ook van toepassing na deze datum voor wat de bijzondere bijdragen betreft die ingevolge dit artikel nog verschuldigd zouden zijn op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin artikel 30 in werking treedt. »
Art. 8.Artikel 29 van de programmawet van 22 juni 2012 wordt opgeheven.
Art. 9.De artikelen 7 en 8 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2017.
Art. 10.Artikel 30 van de programmawet van 22 juni 2012, vervangen bij de wet van 27 december 2012, wordt opgeheven.
Art. 11.Artikel 10 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2017.
Art. 12.Artikel 30 van dezelfde wet, opgeheven door artikel 10, wordt hersteld als volgt : «
Art. 30.§ 1. Wanneer op 1 januari van het jaar dat aan een bijdragejaar voorafgaat de som van het wettelijk pensioen en van de verworven reserves, of bij gebrek aan verworven reserves, van de reserves betreffende het aanvullend rust- en/of overlevingspensioen gedeeld door de in het derde lid bedoelde omzettingscoëfficiënt de pensioendoelstelling voor een zelfstandige zoals bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen overschrijdt, is de rechtspersoon in het vierde kwartaal van elk bijdragejaar een bijzondere bijdrage verschuldigd.
Het in het eerste lid bedoelde aanvullend rust- en/of overlevingspensioen omvat elk aanvullend rust- en/of overlevingspensioen ongeacht het statuut van de betrokken persoon wanneer dit werd opgebouwd.
De in het eerste lid bedoelde verworven reserves of reserves worden vooraf gedeeld door een coëfficiënt die voor een maandelijkse rente in hoofde van een 65-jarige wordt vastgesteld door de Directie-Generaal Sociaal Beleid van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid op grond van prospectieve, geslachtsneutrale sterftetafels die worden vastgesteld op basis van de laatste demografische studies uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het Federaal Planbureau, op grond van een interestvoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste 6 jaar van de OLO's op 10 jaar, op grond van een jaarlijkse indexering van de maandelijkse rente met 2 % per jaar en op grond van een overdraagbaarheid van die maandelijkse rente ten belope van 80 % ten gunste van een andere persoon met dezelfde leeftijd. Telkens nieuwe prospectieve sterftetafels worden opgesteld, wordt de omzettingscoëfficiënt herberekend, rekening houdend met de op dat ogenblik geldende hiervoor vermelde gemiddelde interestvoet.
De bijzondere bijdrage die door de rechtspersoon is verschuldigd voor de zelfstandige bedraagt 1,5 % van het bedrag overeenstemmend met het aandeel van de rechtspersoon in de als volgt bepaalde verandering van de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, van de reserves betreffende het aanvullend rust- en/of overlevingspensioen tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat.
Het bedrag van deze verandering stemt overeen met het verschil, wanneer dit positief is, tussen de verwor-ven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, de reserves op 1 januari van het bijdragejaar en de ver-worven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, de reserves op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar. De verworven reserves of de reserves van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat worden vooraf gekapitaliseerd tegen de rentevoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste 6 kalenderjaren, voorafgaand aan het bijdragejaar, van de OLO's op 10 jaar.
Als de verworven reserves of de reserves niet kunnen worden berekend op 1 januari van het bijdragejaar en/of op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar door een gebeurtenis die in de loop van de opbouw van het aanvullend rust- en/of overlevingspensioen plaatsvond, dan worden deze als volgt berekend : - de verworven reserves of de reserves die normaal gezien moeten worden berekend op 1 januari van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, moeten worden berekend op het eerste tijdstip dat ze kunnen worden berekend na 1 januari van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat. - de verworven reserves of de reserves die normaal gezien moeten worden berekend op 1 januari van het bijdragejaar, moeten worden berekend op het laatste tijdstip dat ze kunnen worden berekend vóór 1 januari van het bijdragejaar;
Voor de toepassing van deze paragraaf dient te worden verstaan onder : 1° wettelijk pensioen : 50 % van het plafond bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, voor het betrokken jaar, vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor de werknemers, en desgevallend vermeerderd met 25 % van het plafond bedoeld in artikel 5, § 2 tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, in de loop van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor zelfstandigen; 2° aanvullend rust- en/of overlevingspensioen : zowel datgene dat op het niveau van een onderneming als datgene dat desgevallend op het niveau van een bedrijfstak wordt opgebouwd. Bedoeld worden zowel aanvullende rust- en/of overlevingspensioenen waarvan de uitvoering wordt toevertrouwd aan een pensioeninstelling als diegenen die door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering worden gefinancierd.
Voor aanvullende rust- en/of overlevingspensioenen die door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering worden gefinancierd, worden met verworven reserves de bedragen bedoeld die aan de vzw SIGeDIS moeten worden meegedeeld overeenkomstig de instructies die voortvloeien uit artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006; 3° basisbedrag : het bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen;4° loopbaanbreuk voor werknemers : het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren in het stelsel van de werknemers, gedeeld door 45;5° loopbaanbreuk voor zelfstandigen : het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren in het stelsel van de zelfstandigen, gedeeld door 45;6° pensioendoelstelling : het basisbedrag vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk die rekening houdt met de loopbaan als werknemer en zelfstandige. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de term "loopbaanjaar" definiëren.
De pensioeninstellingen delen aan de vzw SIGeDIS de gegevens mee op basis waarvan de inningsgrondslag voor de bijzondere bijdrage kan worden vastgesteld, overeenkomstig de richtlijnen gegeven krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, uiterlijk op 30 juni van elk bijdragejaar.
Opdat de pensioeninstellingen de hiervoor vermelde gegevens aan de vzw SIGeDIS zouden kunnen meedelen, bezorgen de rechtspersonen aan de pensioeninstellingen de lijst met de zelfstandigen die waren aangesloten bij de pensioentoezegging tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, de identificatienummers van de sociale zekerheid (INSZ) van de zelfstandigen evenals het ondernemingsnummer van de Kruispuntbank van ondernemingen (KBO) van de rechtspersoon uiterlijk op 28 februari van elk bijdragejaar.
De referentiebedragen voor de bepaling van het basisbedrag en van het wettelijk pensioen worden voor elk bijdragejaar vastgesteld door de bevoegde pensioendiensten en door hen ten laatste op 31 augustus van elk bijdragejaar meegedeeld aan de vzw SIGeDIS. De gegevens betreffende het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren en de verworven reserves of de reserves worden voor elk bijdragejaar vastgesteld door de vzw SIGeDIS. De vzw SIGeDIS deelt aan de rechtspersonen de nodige gegevens mee voor de berekening en betaling van de bijzondere bijdrage uiterlijk op 30 september van elk bijdragejaar.
De vzw SIGeDIS stelt de gegevens die ze ontvangt ter beschikking van het RSVZ op basis van de instructies die deze laatste haar geeft. § 2. Iedere rechtspersoon die voor een bepaald bijdragejaar een bijzondere bijdrage bedoeld in § 1 verschuldigd is, moet deze bijdrage ten laatste op 31 december van dat jaar betalen. De bijdrage moet worden betaald aan het RSVZ. De bijdrage moet gestort worden op een door het RSVZ daartoe specifiek geopende rekening.
Op het gedeelte van de bijdrage dat niet tijdig betaald werd, wordt een verhoging toegepast van 1 pct. per maand vertraging in de betaling van de bijdrage en dit te rekenen vanaf de eerste kalendermaand vertraging volgend op de uiterste betalingsdatum voorzien in het eerste lid. Deze verhoging wordt toegepast tot en met de maand waarin de rechtspersoon de verschuldigde bijdrage betaald heeft, of waarin een gerechtelijke procedure werd ingeleid, of waarin een dwangbevel met bevel tot betaling van de verschuldigde bijdragen aan de rechts-persoon werd betekend. § 3. Het RSVZ is belast met de invordering van de bijdragen, de verhogingen en de kosten, desgevallend langs gerechtelijke weg.
Onverminderd zijn recht om voor de rechter te dagvaarden, kan het RSVZ als inninginstelling van de bijdrage de bedragen die hem verschuldigd zijn eveneens bij wijze van dwangbevel invorderen.
Het RSVZ kan de terugbetaling vorderen van de kosten die veroorzaakt zijn door de herinneringsbrieven die het, eventueel via gerechtsdeurwaarder, heeft moeten versturen in geval van vertraging in bijdragebetaling.
De invordering van de in deze afdeling bedoelde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor ze verschuldigd is.
De verjaring wordt gestuit : 1° op de in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepaalde wijze;2° met een aangetekende brief of een deurwaardersaanmaning waarbij het RSVZ de verschuldigde bijdrage opeist. De vordering tot terugbetaling van een ten onrechte betaalde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin de onverschuldigde bijdrage werd betaald.
De verjaring bedoeld in het vorige lid wordt gestuit : 1° op de in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepaalde wijze;2° met een aangetekende brief die door de rechtspersoon gericht wordt aan het RSVZ, en waarbij de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bijdrage wordt opgeëist. § 4. De in dit artikel bedoelde bijdrage is, wat de inkomstenbelastingen betreft, van dezelfde aard als de bijdragen die verschuldigd zijn ter uitvoering van de sociale wetgeving. § 5. De krachtens de bepalingen van deze afdeling geïnde bedragen worden, na aftrek van de beheerskosten van het RSVZ betreffende de bijdrage, toegewezen aan het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk 1 van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. De beheerskosten met betrekking tot deze bijdrage worden door het RSVZ jaarlijks berekend in het kader van de afsluiting van de rekeningen. § 6. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° de gegevens die de rechtspersoon aan het RSVZ moet meedelen, evenals de wijze waarop deze gegevens moeten worden meegedeeld;2° de wijze van betaling;3° de gevallen waarin kan afgezien worden van de toepassing van de verhogingen;4° de gevallen waarin het RSVZ kan afzien van de invordering van de bijdragen en het toebehoren ervan wanneer deze invordering al te onzeker of te bezwarend blijkt in verhouding tot het bedrag van de in te vorderen sommen;5° de nadere modaliteiten voor de inning van deze bijzondere bijdrage;6° de nadere regels voor de terugbetaling van betaalde onverschuldigde bijdragen.Hij kan in dit kader voorzien in moratoriumintresten; 7° de nadere regels voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze afdeling. § 7. Het RSVZ is belast met de controle van de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van dit artikel. Hiertoe gebruikt het een geïnformatiseerde gegevensbank die de identiteitsgegevens van de rechtspersonen, de gegevens die de rechtspersonen aan het RSVZ moeten meedelen, de persoonlijke identificatiegegevens - zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen - van de zelfstandigen en de gegevens overgemaakt door de vzw SIGeDIS, en de pensioeninstellingen bevat. ».
Art. 13.Artikel 34 van de programmawet van 22 juni 2012, vervangen bij de wet van 20 juli 2015, wordt vervangen als volgt : «
Art. 34.Artikel 30 treedt in werking op 1 januari 2019. » HOOFDSTUK 3. - Bevoegdheid van de inspectiediensten
Art. 14.In artikel 27, § 3, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, laatst gewijzigd bij de wet van 10 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "gezamenlijk" opgeheven en worden de woorden "Sociale Inspectie van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid en de" opgeheven;2° in de Nederlandse tekst van het derde lid wordt het woord "inspectiediensten" vervangen door het woord "inspectiedienst" en wordt het woord "diensten" vervangen door het woord "dienst";3° in de Franstalige tekst van het derde lid worden de woorden "des services mentionnés" vervangen door de woorden "du service mentionné".
Art. 15.In artikel 81 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1996, 2 augustus 2002, 10 augustus 2005 en 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : - in de Franstalige tekst, worden de woorden "et les inspecteurs de l'Administration de l'Inspection sociale du Ministère des Affaires sociales, de la Santé publique et de l'Environnement" opgeheven; - in de Nederlandse tekst wordt het woord "Maatschappelijke" vervangen door het woord "Sociale" en worden de woorden "en de inspecteurs van het Bestuur van de Sociale Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu" opgeheven.
Art. 16.In artikel 31ter, paragraaf 3, 4°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, ingevoegd bij de wet van 30 december 2009 en gewijzigd bij de wet van 10 juli 2016, worden de woorden ", en de sociale inspectie van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid," opgeheven.
Art. 17.In het Sociaal Strafwetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 4, 4°, wordt de bepaling onder b) vervangen als volgt : « b) de inspectiedienst van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen »;2° artikel 6, § 2, 2°, eerste streepje, wordt opgeheven;3° in artikel 6, § 3, 7°, worden de woorden "de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid," vervangen door de woorden "het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen";4° in artikel 13, § 2, 4° worden de woorden "een vertegenwoordiger van de Sociale Inspectie" vervangen door de woorden "een vertegenwoordiger van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandi-gen";5° in artikel 13, § 3 worden de woorden "Sociale inspectie" vervangen door de woorden "het Rijksinstituut voor de Sociale verzekeringen der Zelfstandigen";6° in artikel 14 worden de woorden "hetzij door de Sociale Inspectie," vervangen door de woorden "hetzij door de Inspectie van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen".
Art. 18.In artikel 87 van de Arbeidsongevallenwet 10 april 1971, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 juni 2010, worden de woorden "en van de sociaal inspecteurs en sociaal controleurs van het bestuur van de sociale inspectie van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu op grond van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie" vervangen door de woorden "en van de sociaal inspecteurs van de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de Federale Overheidsdienst Werkgele-genheid, Arbeid en Sociaal overleg, op grond van het Sociaal Strafwetboek".
Art. 19.In artikel 32, § 2, van de wet van 15 juli 2013 betreffende het goederenvervoer over de weg en houdende uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van richtlijn 96/26/EG van de Raad en houdende uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg, wordt het punt 1° opgeheven.
Art. 20.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 juli 2017. HOOFDSTUK 4. -Verlenging van de innovatiepremies
Art. 21.In artikel 31, eerste en tweede lid, van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg, gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015, worden de woorden "1 januari 2017" telkens vervangen door de woorden "1 januari 2019".
Art. 22.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2017. HOOFDSTUK 5. - Het Federaal agentschap voor de kinderbijslag
Art. 23.In titel III van de wet van 13 maart 1991 betreffende de afschaffing of de herstructurering van instellingen van openbaar nut en andere overheidsdiensten, wordt een hoofdstuk XIV ingevoegd, luidende : « Hoofdstuk XIV. - Het Federaal agentschap voor de kinderbijslag ».
Art. 24.In hoofdstuk XIV, ingevoegd bij artikel 23, wordt een artikel 26octies ingevoegd, luidende : «
Art. 26octies.§ 1. Het Federaal agentschap voor de kinderbijslag, hierna FAMIFED, wordt afgeschaft op de door de Koning bepaalde datum. § 2. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere financieringswet, regelt de Koning voor 1 januari 2019 de wijze waarop de vereffening van FAMIFED zal plaatsvinden. § 3. Na overleg met de representatieve vakbondsorganisaties van het personeel bepaalt de Koning voor 1 januari 2018 de nadere regels inzake de overdracht van alle personeelsleden van FAMIFED en de nodige maatregelen om de rechten van het personeel te vrijwaren, en dit met inachtneming van de beginselen bedoeld in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet. § 4. De in dit artikel bedoelde koninklijke besluiten worden vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de betrokken regeringen. ». § 5. Zodra FAMIFED is afgeschaft, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de wet van 26 juli 1960 tot herinrichting van de instellingen voor kinderbijslag, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 april 2014, wordt opgeheven; 2° in de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in artikel 1, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 2016, worden de woorden "de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers;" opgeheven; b) artikel 4quater, ingevoegd bij de wet van 4 april 2014, wordt opgeheven;c) in artikel 19, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : - in het eerste lid, 3°, worden de woorden "en artikel 4quater" opgeheven; - het eerste lid, 4°/1, wordt opgeheven; - het tweede lid wordt opgeheven; d) in artikel 21, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : - in het derde lid, 1°, worden de woorden "in artikel 4 en artikel 4quater" vervangen door de woorden "in artikel 4" en worden de woorden "of, voor de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, doordat de in artikel 4quater, eerste lid, 4°, bedoelde overheden hun vertegenwoordigers niet aanwijzen binnen de gestelde termijn hoewel ze daartoe regelmatig zijn uitgenodigd" opgeheven; - in het derde lid, 2°, a), worden de woorden "of eventueel van de leden die de in artikel 4, artikel 4bis, eerste lid, 2°, of artikel 4quater bedoelde organisaties, of, voor de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, de in artikel 4quater, eerste lid, 4°, bedoelde overheden vertegenwoordigen" vervangen door de woorden "of eventueel van de leden die de in artikel 4 of in artikel 4bis, eerste lid, 2° bedoelde organisaties vertegenwoor-digen"; - het vierde lid wordt opgeheven; 3° in het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) artikel 2, 10°, wordt opgeheven;b) in artikel 3, § 2, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 maart 2016, worden de woorden "Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers" opgeheven.
Art. 25.Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen in de beroepsrisicosector Afdeling 1. - Verhoging van het basisloon
Art. 26.Artikel 39, eerste lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, vervangen bij de wet van 28 juni 2013 en gewijzigd bij de wet van 23 april 2015, wordt aangevuld met de bepaling onder 9°, luidende : « 9° vanaf 1 januari 2018 : 35.652,45 EUR (index 102,10; basis 2004 = 100). ».
Art. 27.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2018. Afdeling 2. - Bijdrage voor ambtshalve aansluiting
Art. 28.Artikel 59quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 december 1976, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987 en gewijzigd bij de wetten van 25 januari 1999, 19 juli 2001 en 21 december 2013, wordt aangevuld met een lid, luidende : « De Koning bepaalt de modaliteiten volgens dewelke een beroep bij de arbeidsrechtbank tegen de beslissing van het beheerscomité of van de persoon belast met het dagelijks beheer van Fedris inzake de vraag tot vermindering van de bijdrage voor ambtshalve aansluiting kan worden ingesteld. ». Afdeling 3. - Minderjarigen en onbekwamen
Art. 29.In dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, wordt een artikel 17ter ingevoegd, luidende : «
Art. 17ter.Indien de toekenning van een rente aan een kind dat minderjarig was op het ogenblik van het overlijden gebeurt na de definitieve regeling van het ongeval door een bekrachtigde overeenkomst of een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing en indien die toekenning een invloed heeft op de rechten van andere rechthebbenden, heeft ze voor die rechthebbenden pas uitwerking voor de toepassing van deze afdeling vanaf de dag waarop de wijziging van deze rechten door een nieuwe bekrachtigde overeenkomst of door een nieuwe in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing wordt vastgesteld. ».
Art. 30.Artikel 71 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 31.In de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, wordt een artikel 10ter ingevoegd, luidende : «
Art. 10ter.Indien de toekenning van een rente aan een kind dat minderjarig was op het ogenblik van het overlijden gebeurt na de definitieve regeling van het ongeval of de beroepsziekte door een beslissing van de overheid of een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing en indien die toekenning een invloed heeft op de rechten van de andere rechthebbenden, heeft ze voor die rechthebbenden pas uitwerking voor de toepassing van deze afdeling vanaf de dag waarop de wijziging van deze rechten door een nieuwe beslissing van de overheid of door een nieuwe in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing wordt vastgesteld. ».
Art. 32.In artikel 20, tweede lid, van dezelfde wet wordt de zin "Die verjaringen lopen mede tegen minderjarigen en onbekwaamverklaarden." opgeheven. Afdeling 4. - Vergoeding voor begrafeniskosten
Art. 33.In artikel 33 van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 2006 en 11 mei 2007, wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidende : « In afwijking van artikel 10 van de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen, bedraagt de vergoeding voor begrafeniskosten 30 keer het maximum bedrag van het basisloon vermeld in artikel 39 van de wet op de arbeidsongevallen zoals toepasbaar op de datum van het overlijden, gedeeld door 365. ».
Art. 34.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2017 en is van toepassing op de overlijdens vanaf deze datum. HOOFDSTUK 7. - Interdepartementaal begrotingsfonds ter bevordering van de werkgelegenheid Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van
de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
Art. 35.Artikel 8/2 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij de wet van 10 juli 2016, wordt opgeheven. Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 29 juni 1981 houdende de
algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers
Art. 36.Artikel 24, § 2, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de wet van 10 juli 2016, wordt vervangen als volgt : « § 2. In afwijking van de bepalingen van § 1, wordt, aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering een gedeelte van de geglobaliseerde geldmiddelen, bedoeld in art 22, § 2, a), toegekend voor de financiering van de werknemers die in ziekenhuizen zijn tewerkgesteld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II, afdeling 5, van het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet commerciële sector. ». Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 14 juli 1994 betreffende de
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen
Art. 37.Artikel 40, § 1, vierde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vervangen bij de wet van 10 augustus 2015, wordt aangevuld met de volgende zinnen : « Voor het jaar 2017 wordt het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling bijkomend verhoogd met 47.539 duizend euro.
Deze bijkomende verhoging maakt integraal deel uit van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling voor het jaar 2017. Voor het jaar 2018 wordt het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling bijkomend verhoogd met 71.788 duizend euro. Deze bijkomende verhoging maakt integraal deel uit van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling voor het jaar 2018. Voor het jaar 2019 wordt het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling bijkomend verhoogd met 63.788 duizend euro. Deze bijkomende verhoging maakt integraal deel uit van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling voor het jaar 2019. ». Afdeling 4. - Inwerkingtreding
Art. 38.De artikelen 35, 36 en 37 treden in werking op 1 juli 2018. HOOFDSTUK 8. - Verjaring
Art. 39.In artikel 42, derde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 mei 2016, worden de woorden "de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie, voor wat betreft haar opdrachten bepaald in artikel 2, § 1, 5° en 6°, van het koninklijk besluit van 11 mei 2001 houdende de oprichting van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie" vervangen door de woorden "de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning, voor wat betreft haar opdrachten bepaald in artikel 2, eerste lid, 10°, van het koninklijk besluit van 22 februari 2017 houdende de oprichting van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning".
Art. 40.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2017. HOOFDSTUK 9. - Uitzendarbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van
de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
Art. 41.In de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, wordt een artikel 2/3 ingevoegd, luidende : «
Art. 2/3.De toepassing van de wet wordt uitgebreid naar de personen die zijn aangeworven met een uitzendarbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur in de zin van artikel 8ter van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers aangezien voor de bepaling van de rechten in het geheel van socialezekerheidsstelsels de periodes zonder uitzendopdracht bedoeld in paragraaf 3 van het voormelde artikel 8ter aan periodes van activiteit worden gelijkgesteld. ». Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 5 november 2002
tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels
Art. 42.In het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 oktober 2005, wordt artikel 6, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2. In afwijking van paragraaf 1 deelt de werkgever die onder het Paritair Comité voor uitzendarbeid valt en die een werknemer aanwerft met een overeenkomst voor onbepaalde duur met toepassing van artikel 8ter van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, ten laatste op het moment waarop de werknemer zijn prestaties aanvat, de in artikel 4 en 5 opgesomde gegevens mee.
Voor uitzendopdrachten toevertrouwd aan een werknemer met een overeenkomst voor onbepaalde duur deelt de werkgever het identificatienummer van de werknemer, bedoeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, of, indien dit nummer niet bestaat, de naam, de voornamen, de geboorteplaats en -datum en de hoofdverblijfplaats van de werknemer mee, evenals de in § 1 opgesomde gegevens, met uitzondering van de gegevens die reeds in het bezit zijn van de instelling die de bijdragen int. ». Afdeling 3. - Inwerkingtreding
Art. 43.Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK 1 0. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 15 maart 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 september 1965 met betrekking tot de inning van de bijdragen in de regeling voor de overzeese sociale zekerheid en van het koninklijk besluit van 15 december 1970 tot vaststelling van de door het pensioenfonds van de dienst voor de overzeese sociale zekerheid toe te passen tarieven en schalen
Art. 44.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 maart 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 september 1965 met betrekking tot de inning van de bijdragen in de regeling voor de overzeese sociale zekerheid en van het koninklijk besluit van 15 december 1970 tot vaststelling van de door het Pensioenfonds van de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid toe te passen tarieven en schalen, wordt bekrachtigd met ingang van 1 april 2017.
Art. 45.Dit hoofdstuk treedt in werking op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 1 1. - Riziv - dienst voor uitkeringen Afdeling 1. - Afschaffing van het beheerscomité voor de mijnwerkers
Art. 46.Artikel 78bis, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 29 april 1996 en gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt opgeheven.
Art. 47.In artikel 79, derde lid, van dezelfde wet worden de woorden "in artikel 80, 2° bedoelde zaak betreft" vervangen door de woorden "in artikel 80, § 1, 2° en § 3 bedoelde bevoegdheden betreffen".
Art. 48.Artikel 80 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juli 2015, wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3. Het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen is bevoegd voor de toepassing van de bepalingen betreffende het invaliditeitspensioen ten voordele van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden bedoeld in artikel 5, 1°, h), van de wet van 27 juni 1969 en zoals overeenkomstig artikel 2, § 3bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers aan het Instituut toevertrouwd. In dat kader stelt het de rekeningen vast en maakt het de begroting op. Het stelt het Algemeen comité de begroting van de administratiekosten van de Dienst voor uitkeringen voor die op de toepassing van de bepalingen van dit invaliditeitspensioen betrekking hebben. ».
Art. 49.Artikel 80bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998 en gewijzigd bij de wetten van 14 januari 2002, 24 december 2002 en 17 juni 2009, wordt opgeheven.
Art. 50.In artikel 182, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 29 april 1996 en 14 januari 2002, worden de woorden "en van het Beheerscomité voor de mijnwerkers" telkens opgeheven.
Art. 51.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2018. Afdeling 2. - Naamverandering van de technisch medische raad en
uitbreiding van de bevoegdheden
Art. 52.In artikel 80, § 1, 8°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, opgeheven bij de programmawet van 17 juni 2009 en hersteld bij de wet van 25 april 2014, worden de woorden "de Technisch medische raad, bedoeld in artikel 85" vervangen door de woorden "het Kenniscentrum arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 85".
Art. 53.In artikel 82, eerste lid, 4°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998, worden de woorden "de Technische medische raad bedoeld in artikel 85" vervangen door de woorden "het Kenniscentrum arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 85.".
Art. 54.Het opschrift van afdeling V van hoofdstuk I van titel IV van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : "Kenniscentrum arbeidsongeschiktheid".
Art. 55.In artikel 85 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de woorden "Technische Medische Raad ingesteld die tot taak heeft" vervangen door de woorden "Kenniscentrum arbeidsongeschiktheid ingesteld dat tot taak heeft";b) het eerste lid wordt aangevuld met de bepaling onder 4°, luidende : « 4° studies inzake de uitkeringsverzekering te laten uitvoeren, deze te coördineren en advies uit te brengen.De uitgaven die erop betrekking hebben, zijn ten laste van de begroting van de uitkeringsverzekering. »; c) in het tweede lid worden de woorden "deze Raad" vervangen door de woorden "het Kenniscentrum arbeidsongeschiktheid".
Art. 56.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2018. Afdeling 3. - Overdracht van gegevens door de adviserend geneesheer
Art. 57.In artikel 90 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 1 juli 2016, wordt het derde lid vervangen als volgt : « De adviserend geneesheer deelt aan de Geneeskundige raad voor invaliditeit de gegevens over de arbeidsongeschiktheid mee. Het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen stelt, op advies van de Hoge commissie van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, de inhoud van deze gegevens, evenals de nadere regels volgens dewelke en de termijn waarbinnen deze gegevens aan de Geneeskundige raad voor invaliditeit moeten worden meegedeeld, vast, waarvan in het bijzonder deze die betrekking hebben op de verzending van de pathologieën die de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid zijn. ». Afdeling 4. - Socioprofessionele re-integratie delegatie verleend aan
de Koning
Art. 58.In artikel 106 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkerin-gen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 13 juli 2006 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden ", bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad," ingevoegd tussen de woorden "De Koning bepaalt" en de woorden "de voorwaarden";2° het tweede en het derde lid worden opgeheven.
Art. 59.In artikel 109bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juli 2006 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden ", bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad";2° in het tweede lid worden de woorden ", bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad," ingevoegd tussen de woorden "De Koning bepaalt" en de woorden "de tegemoetkomingen inzake beroepsherscholing";3° in het derde lid worden de woorden ", bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad," ingevoegd tussen de woorden "De Koning bepaalt" en de woorden "eveneens de nadere regels";4° het vierde en het vijfde lid worden opgeheven. Afdeling 5. - Formele aanpassingen van de wet betreffende de
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Art. 60.In artikel 9, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, worden de woorden "en 80, 5°" vervangen door de woorden "en 80, § 1, 5°".
Art. 61.In artikel 87, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de koninklijk besluiten van 13 november 1996 en 10 juni 2001, en artikel 113, derde lid, van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001, worden de woorden "artikel 80, 5°" vervangen door de woorden "artikel 80, § 1, 5°".
Art. 62.Artikel 109 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 december 1996, wordt opgeheven.
Art. 63.In de artikelen 193, § 2, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, en § 3, ingevoegd bij de wet van 9 juli 2004, en artikel 200, § 4, 7°, van dezelfde wet, worden de woorden "artikel 80, 2°" vervangen door de woorden "artikel 80, § 1, 2°".
Art. 64.In artikel 203, § 2, tweede lid, en § 4, eerste lid en vierde lid, van dezelfde wet, worden de woorden "en 80, 1°" vervangen door de woorden "en 80, § 1, 1°". Afdeling 6. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 juni 2001
waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht
Art. 65.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 2016, worden in het derde en het vijfde lid de woorden "zoals bepaald in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971" vervangen door de woorden "zoals bepaald in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 8 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector".
Art. 66.Artikel 65 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2017.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 30 september 2017.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS De Minister van Sociale Zaken, M. DE BLOCK De Minister van Pensioenen, D. BACQUELAINE De Minister van Ambtenarenzaken, S. VANDEPUT De Minister van Zelfstandigen, D. DUCARME Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Zitting 2016-2017. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Stukken 54/2592.