gepubliceerd op 28 juni 2013
Wet houdende fiscale en financiële bepalingen en bepalingen betreffende de duurzame ontwikkeling
17 JUNI 2013. - Wet houdende fiscale en financiële bepalingen en bepalingen betreffende de duurzame ontwikkeling (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
TITEL 2. - Fiscale bepalingen HOOFDSTUK 1. - Fiscale maatregelen in het kader van het relanceplan 2012
Art. 2.Artikel 2052, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de programmawet van 27 april 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Ten name van de vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin ze de in artikel 2051 bedoelde aftrek voor octrooi-inkomsten kunnen verkrijgen, wordt onder "octrooien" ook verstaan, de octrooien, aanvullende beschermingscertificaten of licentierechten bedoeld in het eerste lid, zelfs als ze niet door de vennootschap werden ontwikkeld of verbeterd in onderzoekcentra die een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, vormen.".
Art. 3.In artikel 2753 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005 en laatst gewijzigd bij de wet van 21 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste en tweede lid, worden de woorden "75 pct." vervangen door de woorden "80 pct."; 2° in § 1, derde lid, 1°, worden de woorden "aan onderzoeksprojecten" vervangen door de woorden "aan onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's" en worden de woorden "het onderzoeksproject" vervangen door de woorden "het onderzoeks- of ontwikkelingsproject of -programma"; 3° in § 1, derde lid, 2°, a, worden de woorden "zoals bedoeld in artikel 15, § 1, van het Wetboek van de vennootschappen;" vervangen door de woorden "zoals bedoeld in artikel 15 van het Wetboek van de vennootschappen;"; 4° in § 1, derde lid, 3°, worden de woorden "onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's" vervangen door de woorden "onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's";5° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf luidende : " § 3.Onder onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's als bedoeld in § 1 worden verstaan de projecten of programma's die tot doel hebben : a) fundamenteel onderzoek : experimentele of theoretische activiteiten die voornamelijk worden verricht om nieuwe kennis te verwerven over de fundamentele aspecten van verschijnselen en waarneembare feiten, zonder dat hiermee een rechtstreekse praktische toepassing of gebruik wordt beoogd;b) industrieel onderzoek : planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de vervaardiging van onderdelen van complexe systemen, die noodzakelijk is voor industrieel onderzoek, met name voor de validering van generale technologieën, met uitzondering van prototypes; c) experimentele ontwikkeling : het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische, zakelijke en andere kennis en vaardigheden voor plannen, schema's of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procedés of diensten. Hieronder kan tevens de conceptuele formulering en het ontwerp van alternatieve producten, procedés of diensten worden verstaan en het vastleggen van informatie daarover. Deze activiteiten kunnen tevens het maken van ontwerpen, tekeningen, plannen en andere documentatie omvatten, mits zij niet voor commercieel gebruik zijn bestemd.
De ontwikkeling van commercieel bruikbare prototypes en proefprojecten valt eveneens onder experimentele ontwikkeling indien het prototype noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en de productie ervan te duur is om alleen voor demonstratie en validatiedoeleinden te worden gebruikt.
Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante werkzaamheden, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden.
De projecten of programma's als bedoeld in het eerste lid komen enkel in aanmerking wanneer ze zijn aangemeld bij de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid met opgave van : 1° de identificatie van de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing;2° de beschrijving van het project of programma waarbij wordt aangetoond dat het fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling tot doel heeft;3° de verwachte aanvangsdatum en de vooropgestelde einddatum van het project of programma. De schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing kan aan de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid vragen of de voorgelegde onderzoeks- en/of ontwikkelingsprojecten of -programma's vallen binnen het toepassingsgebied van de §§ 2 en 3 van dit artikel. De Overheidsdienst geeft een bindend advies op deze vraag. De Koning bepaalt de procedure en de modaliteiten van de aanvraag en de verstrekking van dit advies.
De Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid geeft op vraag van de Federale Overheidsdienst Financiën een bindend advies over de aanvragen betreffende de toepassing van de voorwaarden in §§ 2 of 3 en zendt een kopie van dit advies naar de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing. De Koning bepaalt de procedure en de modaliteiten van dit advies. ".
Art. 4.In afwijking van artikel 2753, § 3, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, moeten de op datum van inwerkingtreding van die bepaling reeds bestaande projecten of programma's geen melding doen tot 31 december 2014. Vanaf 1 januari 2015 moeten de bestaande projecten of programma's voldoen aan alle voorwaarden van § 3.
Art. 5.Artikel 289ter, § 2, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 december 2002, wordt vervangen als volgt : "In afwijking van de vorige leden wordt het bedrag van 440 euro telkens vervangen door : 1° het bedrag van 200 euro voor de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten; 2° het bedrag van 485 euro voor de werknemers die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten in de overheidssector.".
Art. 6.In artikel 289ter/1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 juni 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "5,7 pct." vervangen door de woorden "8,95 pct."; 2° in het derde lid worden de woorden "85 EUR." vervangen door de woorden "130 EUR.".
Art. 7.De artikelen 2, 5 en 6 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2014.
Artikel 3, 1°, treedt inwerking vanaf de eerste dag van de maand volgend op de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad, en is van toepassing op de bedrijfsvoorheffing die opeisbaar wordt vanaf die dag.
Artikel 3, 5°, treedt in werking op 1 januari 2014. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 Afdeling 1. - Bepalingen betreffende natuurlijke en rechtspersonen
Art. 8.In artikel 31bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 27 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 17 mei 2007, worden de volgende wijzingen aangebracht : 1° in de inleidende zin van het eerste lid, 1°, worden de woorden "de brugpensioenen" vervangen door de woorden "werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag";2° in het eerste lid, 1°, eerste streepje, wordt het woord "brugpensioen" vervangen door de woorden "werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag";3° in de inleidende zin van het derde lid worden de woorden "De brugpensioenen" vervangen door de woorden "De werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag";4° in het derde lid worden in de bepaling onder 2° de woorden "een aanvullende vergoeding" en de woorden "de vergoeding" telkens vervangen door de woorden "de bedrijfstoeslag".
Art. 9.In artikel 38 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 19 juni 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt het eerste lid vervangen als volgt : "De vrijstelling waarin § 1, eerste lid, 20°, voorziet, is eveneens van toepassing op de bijdragen en premies die door de werkgever of de onderneming ten laste worden genomen ten gunste van werknemers of bedrijfsleiders : - met loopbaanonderbreking of tijdskrediet; - die zijn toegetreden tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag of gepensioneerd zijn; - die naar een andere werkgever of naar een andere onderneming zijn overgestapt."; 2° in § 5, eerste lid, derde streepje, worden de woorden "brugpensioen of" vervangen door de woorden "de toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag of op".
Art. 10.In artikel 147, eerste lid, 2°, a, eerste en tweede streepje, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 mei 2007 en gewijzigd bij de wet van 27 maart 2009, worden de woorden "in artikel 31bis, derde lid, 2°, bedoelde aanvullende vergoeding" telkens vervangen door de woorden "in artikel 31bis, derde lid, 2°, vermelde bedrijfstoeslag".
Art. 11.In artikel 171, 2°, e, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992, worden de woorden ", naar aanleiding van zijn brugpensionering" vervangen door de woorden ", naar aanleiding van zijn toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag".
Art. 12.In artikel 194ter van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de wetten van 17 mei 2004, 3 december 2006 en 21 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 1, eerste lid, 3°, tweede streepje, worden de woorden "ten minste 150 pct." vervangen door de woorden "ten minste 90 pct." en de woorden ", anders dan in vorm van lening," worden opgeheven; b) in § 1, wordt een lid ingevoegd tussen het eerste lid en het tweede lid, luidende : "In afwijking van het eerste lid, 3°, tweede streepje, wordt, wanneer het in aanmerking komend werk een animatiefilm is, de maximale periode om productie- en exploitatiekosten te maken, verhoogd tot 24 maanden."; c) in § 1, vierde lid, voorheen derde lid, worden de woorden "tweede lid" vervangen door de woorden "derde lid";d) de § 1 wordt aangevuld met vijf leden, luidende : "Tenminste 70 pct.van de bedoelde uitgaven in het eerste lid, 4°, moeten uitgaven zijn die rechtstreeks verbonden zijn met de productie.
Onder uitgaven die rechtstreeks verbonden zijn met de productie worden begrepen uitgaven die verbonden zijn aan de creatieve en technische productie van het audiovisuele werk, zoals : - kosten met betrekking tot de artistieke rechten met uitzondering van de ontwikkelingskosten van het scenario die dateren van de periode voor de raamovereenkomst; - lonen en andere vergoedingen van het personeel, vergoedingen van zelfstandige dienstverleners; - kosten toegerekend aan de betaling van de acteurs, muzikanten en artistieke functies voor zover zij bijdragen aan de interpretatie en realisatie van het in aanmerking komend werk; - sociale lasten in verband met lonen en kosten bedoeld in het tweede en derde streepje; - kosten van decors, rekwisieten, kostuums en attributen, die in beeld worden gebracht; - kosten van vervoer en accommodatie, beperkt tot een bedrag dat gelijk is aan 25 pct. van de kosten, bedoeld in het tweede en derde streepje; - kosten toegewezen aan hardware en andere technische middelen; - kosten van laboratorium en de aanmaak van de master; - verzekeringskosten die rechtstreeks verbonden zijn met de productie; - kosten van publicatie en van promotie eigen aan het werk van de producent : aanmaken van het persdossier, basiswebsite, de montage van een trailer, alsook de première.
Daarentegen zijn uitgaven die gerelateerd zijn aan de administratieve en financiële organisatie en begeleiding van de audiovisuele productie, uitgaven die niet rechtstreeks verbonden zijn met de productie.
De volgende uitgaven zijn te beschouwen als uitgaven die niet rechtstreeks verbonden zijn aan de productie : - algemene kosten en commissielonen van de productie ten bate van de producent; - financiële vergoedingen en commissielonen betaald in verband met de werving van ondernemingen die investeren in een raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk; - kosten inherent aan de financiering van het in aanmerking komend werk, de interest op leningen niet inbegrepen, maar met inbegrip van kosten voor juridische bijstand, advocatenkosten, garantiekosten, administratieve kosten, commissielonen en representatiekosten; - vergoedingen voor executive producers, co-producers, associate of andere producers, met uitzondering van de vergoedingen betaald aan de productie-manager en postproductie-coördinator; - facturen die zijn opgesteld door de in § 2, eerste lid bedoelde vennootschappen met uitzondering van facturen van facilitaire audiovisuele bedrijven voor zover de aangerekende goederen of diensten tot de directe productiekosten kunnen gerekend worden en voor zover de gehanteerde prijzen overeenkomen met de prijs die zou worden betaald als de tussenkomende vennootschappen totaal onafhankelijk van elkaar zouden zijn; - distributiekosten die voor rekening van de productievennootschap zijn.
Het rendement tegen een vast gegarandeerd minimumtarief van de aanschaffingswaarde van eigendomsrechten die werden verkregen bij het afsluiten of de uitvoering van de raamovereenkomst, dat rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden is met die rechten, al dan niet inbegrepen in die raamovereenkomst, eventueel in het kader van een terugkoopclausule, mag niet hoger zijn dan het gemiddelde van het interesttarief Euribor op 12 maanden van de laatste werkdag van de maanden van januari tot december van het jaar die voorafgaat aan de ondertekening van deze raamovereenkomst, verhoogd met driehonderd basispunten."; e) in § 4, eerste lid, wordt een 5° bis ingevoegd tussen het 5° en het 6°, luidende : "5° bis tenminste 70 pct.van de uitgaven bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, uitgaven zijn die rechtstreeks verbonden zijn met de productie in de zin van § 1, zesde lid;"; f) in § 4, eerste lid, 7°, worden de woorden "onder 4° en 5° " vervangen door de woorden "onder 4°, 5° en 5° bis";g) in § 4, worden twee leden ingevoegd tussen het eerste lid en het tweede lid, luidende : "Wanneer het in aanmerking komend werk een animatiefilm is, wordt in afwijking van het eerste lid, 3°, de maximale duur van de niet overdraagbaarheid van de rechten beperkt tot een periode van 24 maanden. Wanneer het in aanmerking komend werk een animatiefilm is, wordt in afwijking van het eerste lid, 7°, de termijn om de in § 2, eerste lid, bedoelde sommen werkelijk te betalen verhoogd tot 24 maanden."; h) de § 5, 5°, wordt aangevuld met een streepje, luidende : "- het gedeelte gefinancierd door elke andere, eerder getekende raamovereenkomst betreffende hetzelfde in aanmerking komende werk;"; i) in § 5, 8°, eerste streepje, worden de woorden "150 pct." vervangen door de woorden "90 pct." en de woorden "anders dan in vorm van lening" worden opgeheven; j) de § 5, 8°, wordt aangevuld met een streepje, luidende : "- het besteden van tenminste 70 pct.van de uitgaven bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, aan uitgaven die rechtstreeks verbonden zijn met de productie."; k) in § 6, tweede lid, worden de woorden ", ten name van elke belastingplichtige," ingevoegd tussen de woorden "In afwijking van de artikelen 23, 48, 49 en 61, zijn" en de woorden "kosten en verliezen";l) de § 6, tweede lid, wordt aangevuld met de woorden "met uitzondering van de eigendoms- en exploitatierechten in de mate waarin ze worden teruggekocht door de in aanmerking komende productievennootschap die deze vorderingen of rechten heeft uitgegeven bij het afsluiten van de raamovereenkomst aan een waarde die de aanschaffingswaarde van deze rechten door de vennootschap die heeft geïnvesteerd in het kader van deze raamovereenkomst, niet overschrijdt.Wanneer meerdere vennootschappen deelnemende partij zijn als in aanmerking komende productievennootschappen bij het afsluiten van de raamovereenkomst, wordt deze uitzondering pro rata beperkt voor elk van hen tot haar deel van de uitgegeven rechten.".
Art. 13.Artikel 197 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 4 mei 1999, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Bij toepassing van artikel 219, vierde lid, worden in afwijking van artikel 57 de niet verantwoorde uitgaven beschouwd als beroepskosten.".
Art. 14.Artikel 198, § 1, van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 22 juni 2012, wordt aangevuld met een bepaling onder 15°, luidende : "15° het bedrag van de kosten ten belope van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, in de omstandigheden bedoeld in artikel 219, vijfde lid.".
Art. 15.In artikel 199 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 26 maart 1999 en 13 december 2012, worden de woorden "in artikel 14533, § 1, eerste lid, 5° " vervangen door de woorden "in artikel 14533, § 1, eerste lid, 4°, b,".
Art. 16.In artikel 205quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 juni 2005 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 2009 en 28 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : " § 2.Het toe te passen tarief is gelijk aan het gemiddelde van de referte-indexen J met betrekking tot de lineaire obligatie 10 jaar van de maanden juli, augustus en september van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. Deze indexen worden door het Rentenfonds bekendgemaakt, zoals bedoeld in artikel 9, § 1, van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet."; 2° in § 3 wordt het eerste lid opgeheven;3° in het tweede lid, nu het enige lid, van § 3, worden de woorden "in het vorig lid bedoeld" vervangen door de woorden "in § 2 bedoeld";4° in § 4 worden de woorden "tweede lid," opgeheven.
Art. 17.In artikel 219 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1994, 4 mei 1999, 27 november 2002, 27 december 2006 en 11 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden ", financiële voordelen" ingevoegd tussen de woorden "voordelen van alle aard" en de woorden "en verdoken meerwinsten"; 2° artikel 219 wordt aangevuld met een lid, luidende : "Wanneer het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 57 of van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, niet is opgenomen in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte, wordt deze aanslag niet toegepast indien het bedrag begrepen is in een aanslag die met akkoord van de verkrijger te zijnen name wordt gevestigd binnen de termijn als bedoeld in artikel 354, eerste lid.".
Art. 18.In artikel 223 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij koninklijk besluit van 20 december 1996 en gewijzigd bij de wetten van 10 maart 1999, 28 april 2003, 15 december 2004, 27 december 2005, 27 december 2006, 11 mei 2007 en 28 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met een bepaling onder 5°, luidende : "5° in de omstandigheden bedoeld in het vierde lid, het bedrag van de kosten ten belope van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, en van de kosten bedoeld in artikel 57."; 2° artikel 223 wordt aangevuld met twee leden, luidende : "De aanslag bedoeld in het eerste lid, 1°, is niet van toepassing als de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, of van de kosten bedoeld in artikel 57 opgenomen is in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte. Wanneer het bedrag van de voordelen van alle aard bedoeld in artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, of van de kosten bedoeld in artikel 57 niet is opgenomen in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte, is de aanslag bedoeld in het eerste lid, 1°, niet toepasbaar indien dat bedrag begrepen is in een aanslag gevestigd ten name van de verkrijger binnen een termijn bedoeld in artikel 354, eerste lid.".
Art. 19.In artikel 225, tweede lid, 5°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 2011, worden de woorden "en op het in artikel 223, eerste lid, 4°, bedoelde bedrag gelijk aan 17 pct. van het voordeel van alle aard" vervangen door de woorden "en op de in artikel 223, eerste lid, 4° en 5°, bedoelde bedragen".
Art. 20.In artikel 289bis, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de inleidende zin als volgt vervangen : " § 1.Met betrekking tot de in artikel 23, § 1, 1° en 2°, vermelde winst en baten en de in artikel 228, § 2, 3° en 4°, vermelde winst en baten behaald of verkregen door een natuurlijke persoon, wordt met de personenbelasting of de belasting niet-inwoners een belastingkrediet verrekend van 10 pct., met een maximum van 3 750 EUR, van het meerdere van :"; 2° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende : "Voor de in artikel 227, 1°, vermelde niet-inwoners, wordt : - het belastingkrediet enkel verrekend wanneer de belasting is berekend overeenkomstig artikel 244; - voor de berekening van het belastingkrediet rekening gehouden met de vaste activa en de schulden die verband houden met de werkzaamheden die in de belasting niet-inwoners belastbare inkomsten opleveren.".
Art. 21.In artikel 289ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de programmawetten van 24 december 2002, 27 december 2004 en 27 december 2005, wordt een paragraaf 2/1 ingevoegd, luidende : " § 2/1. De in artikel 227, 1°, vermelde belastingplichtige voor wie de belasting overeenkomstig artikel 244 wordt berekend, heeft eveneens recht op het in de vorige paragrafen vermelde belastingkrediet, met dien verstande dat voor de beoordeling van de voorwaarden waaronder het krediet wordt verleend en de berekening ervan het geheel van de binnen- en buitenlandse inkomsten in aanmerking wordt genomen.".
Art. 22.Artikel 313 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de programmawet van 27 december 2012, wordt aangevuld met een lid, luidende : "De ingehouden roerende voorheffing wordt niet met de personenbelasting verrekend, noch terugbetaald, wanneer de belastingplichtige beroepsinkomsten verwerft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten.".
Art. 23.De artikelen 20 en 21 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2013.
De artikelen 8 tot 11 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2013.
Artikel 22 is van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013.
Artikel 12, a, d tot f en h tot l, is van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 1 juli 2013 zijn getekend.
De artikelen 13 tot 19 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2014.
Elke wijziging die vanaf 21 november 2012 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen als vermeld in het artikel 16. Afdeling 2. - Bepalingen betreffende de vestiging en de invordering
van de belastingen
Art. 24.Artikel 299 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt vervangen als volgt : "De gegevens van de kohieren die door de administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen, of onder haar toezicht, op een gepaste informatiedrager worden geregistreerd en bewaard, evenals hun leesbare weergave, hebben dezelfde bewijskracht als de originele gegevens.".
Art. 25.Artikel 302 van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld met twee leden, luidende : "In afwijking van het vorige lid kan de belastingplichtige, mits hij een uitdrukkelijke verklaring in die zin aflegt, er evenwel voor opteren om de aanslagbiljetten uitsluitend door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, te ontvangen.
In dit geval geldt de aanbieding via dergelijke procedure als rechtsgeldige kennisgeving van het aanslagbiljet. Wanneer het aanslagbiljet betrekking heeft op een gemeenschappelijke aanslag als bedoeld in artikel 126, § 1, moeten beide belastingplichtigen zich uitdrukkelijk akkoord hebben verklaard.
De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in het eerste lid bedoelde procedure.".
Art. 26.In artikel 305, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, worden de woorden "zomede belastingplichtigen die ingevolge de artikelen 232 tot 234 en 248, § 2, aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen," vervangen door de woorden "zomede de in artikel 227 beoogde belastingplichtigen waarvoor overeenkomstig de artikelen 232 tot 234 en 248, §§ 2 en 3 de belasting wordt gevestigd,".
Art. 27.Artikel 307bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door het koninklijk besluit van 27 maart 2003, wordt aangevuld met een § 3, luidende : " § 3. De belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, en de belastingplichtigen die, overeenkomstig artikel 227, 2° en 3°, aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, moeten hun aangifte langs elektronische weg indienen.
De belastingplichtigen bedoeld in het eerste lid zijn vrijgesteld van de verplichting tot indiening langs elektronische weg zolang zij of in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is de bedoelde aangifte namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. In dit geval moet de indiening van de aangifte geschieden op papier.
De Koning bepaalt de modaliteiten met betrekking tot haar indiening.".
Art. 28.In artikel 308, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 22 december 2008 en 8 juni 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "in artikel 305 beoogde" worden ingevoegd tussen het woord "De" en de woorden "belastingplichtigen voor wie op 1 januari van het jaar";2° de woorden "de gronden van belastbaarheid, inzake personenbelasting of als niet-rijksinwoners inzake belasting van niet-inwoners overeenkomstig de artikelen 243 tot 245 en 248, § 2, aanwezig zijn," worden vervangen door de woorden "de gronden voor belastbaarheid zoals bedoeld in artikel 360, inzake personenbelasting of als niet-rijksinwoners inzake belasting van niet-inwoners, aanwezig zijn,".
Art. 29.In artikel 309, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, worden de woorden "Belastingplichtigen waarvoor de gronden van belastbaarheid inzake personenbelasting of als niet-rijksinwoner inzake belasting van niet-inwoners overeenkomstig de artikelen 243 tot 245 en 248 § 2, vóór 31 december zijn weggevallen," vervangen door de woorden "De in artikel 305 beoogde belastingplichtigen waarvoor de gronden voor belastbaarheid zoals bedoeld in artikel 360, inzake personenbelasting of als niet-rijksinwoners inzake belasting van niet- inwoners, vóór 31 december zijn weggevallen,".
Art. 30.In artikel 322, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 april 2011 en gewijzigd bij de programmawet van 29 maart 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Deze verplichting geldt slechts voor zover het gaat om soorten rekeningen en contracten die relevant zijn voor de belastingheffing. De Koning bepaalt om welke soorten rekeningen en contracten het gaat."; 2° paragraaf 3 wordt aangevuld met het volgende lid, luidende : "De Nationale Bank van België houdt voormeld centraal aanspreekpunt uitsluitend in het algemeen belang.De Bank, de leden van haar organen en haar personeelsleden zijn niet burgerlijk aansprakelijk voor fouten of nalatigheden begaan in het kader van de uitoefening van deze wettelijke opdracht van de Bank, behalve in geval van bedrog of opzettelijke of zware fout.".
Art. 31.Artikel 371 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 maart 1999 en gewijzigd bij de wetten van 20 juli 2006 en 19 mei 2010, wordt aangevuld met een lid, luidende : "In het in artikel 302, tweede lid, bedoelde geval vangt de termijn aan vanaf de datum waarop het aanslagbiljet door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt aan de belastingplichtige is aangeboden.".
Art. 32.Artikel 373 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 19 mei 2010, wordt aangevuld met een lid, luidende : "In het in artikel 302, tweede lid, bedoelde geval vangt de termijn aan vanaf de datum waarop het aanslagbiljet dat de aanvullende aanslag omvat, door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, aan de belastingplichtige werd aangeboden.".
Art. 33.In artikel 402, § 7, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 29 maart 2012, worden de woorden "of in artikel 30bis/1, § 2," vervangen door de woorden "of in artikel 30ter, § 2,".
Art. 34.In artikel 413 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 maart 1999, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : "In het in artikel 302, tweede lid, bedoelde geval moet de belasting worden betaald binnen twee maanden na de datum waarop het aanslagbiljet door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt aan de belastingplichtige werd aangeboden.".
Art. 35.In artikel 445, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wetten van 22 juli 1993, 15 maart 1999, 28 december 2011 en 20 september 2012 en de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 13 juli 2001, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : "De Koning legt de schaal van de administratieve geldboetes vast en regelt hun toepassingsmodaliteiten.".
Art. 36.De artikelen 25, 31, 32 en 34 zijn van toepassing op de aanslagbiljetten die betrekking hebben op aanslagjaar 2013 en volgende.
De artikelen 26, 28 en 29 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2014.
Artikel 27 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2015.
De Koning kan voor iedere categorie van belastingplichtigen een vroegere inwerkingtreding bepalen.
Art. 37.In artikel 153, tweede lid van de programmawet van 29 maart 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "vanaf aanslagjaar 2013" worden vervangen door de woorden "vanaf aanslagjaar 2014";2° de woorden "voor aanslagjaar 2012" worden vervangen door de woorden "voor de aanslagjaren 2012 en 2013". HOOFDSTUK 3. - Met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Art. 38.In artikel 2, eerste lid, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, vervangen bij koninklijk besluit van 29 maart 1994 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998, 4 mei 1999, 8 april 2003, 10 augustus 2005, 25 april 2007, 21 december 2009, 23 december 2009 en 10 januari 2010, wordt tussen het woord "337," en het woord "354" het woord "340," ingevoegd.
Art. 39.In artikel 33, § 1, van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij wet van 25 januari 1999 en hersteld bij programmawet van 23 december 2009 worden de woorden "of het gebrek aan of de ontoereikendheid van de aangifte" ingevoegd tussen de woorden "niet-betaling" en "wordt".
Art. 40.Artikel 36quater, § 2, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een lid, luidende : "In afwijking van het eerste lid moet de voor het lopende aanslagjaar verschuldigde belasting onmiddellijk betaald worden bij vaststelling op de openbare weg van gebrek aan of ontoereikendheid van de aangifte.".
Art. 41.Artikel 54 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 19 mei 2010, wordt vervangen als volgt : "
Art. 54.Het bedrag van de inzetten, de inleggelden, de uitgekeerde winsten, de weddenschappen, alsook alle andere gegevens die noodzakelijk zijn om de belasting te bepalen, moeten op een elektronische informatiedrager worden bijgehouden.".
Art. 42.In artikel 60, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "uit het bij artikel 55 voorgeschreven register" vervangen door de woorden "in een leesbare en verstaanbare vorm uit de gegevens geplaatst op de bij artikel 54 voorgeschreven elektronische informatiedrager". HOOFDSTUK 4. - Belasting over de toegevoegde waarde Afdeling 1. - Wijzigingen van het Wetboek van de belasting over de
toegevoegde waarde
Art. 43.Deze afdeling voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde.
Art. 44.In artikel 41, § 1, eerste lid, 6°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij de wet van 26 november 2009, worden de woorden ", het vervoer van goederen tussen deze eilanden" ingevoegd tussen de woorden "van Madeira vormen" en de woorden "alsmede de daarmee samenhangende handelingen".
Art. 45.In artikel 42, § 3, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 4° worden de woorden "bedoelde diensten" vervangen door de woorden "bedoelde handelingen";b) de bepaling onder 10° wordt aangevuld met de woorden "buiten de Gemeenschap".
Art. 46.Artikel 44, § 2, 4°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992, wordt vervangen als volgt : "4° a) het school- of universitair onderwijs, waaronder onderwijs aan kinderen en jongeren, en de beroepsopleiding of -herscholing, met inbegrip van het verrichten van nauw hiermee samenhangende diensten en leveringen van goederen zoals het verschaffen van logies, spijzen en dranken en van voor het vrijgestelde onderwijs gebruikt didactisch materiaal, door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die daartoe als lichamen met soortgelijke doeleinden worden aangemerkt, voor zover voornoemde lichamen niet systematisch het maken van winst beogen en eventuele winsten niet worden uitgekeerd maar worden aangewend voor de instandhouding of verbetering van de voornoemde diensten; b) de lessen die particulier door leerkrachten worden gegeven en die betrekking hebben op school- of universitair onderwijs;".
Art. 47.In artikel 51bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 1995, de wet van 7 maart 2002, de programmawet van 20 juli 2006 en de wetten van 26 november 2009 en 17 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Franse tekst van § 2, worden de woorden "déchargé de la solidarité" vervangen door de woorden "déchargé de la responsabilité solidaire"; 2° § 3 wordt aangevuld met een lid, luidende : "Onder voorbehoud van artikel 55, § 4, tweede lid, is de persoon bedoeld in het eerste lid die ter goeder trouw is of die aantoont dat hij geen fout heeft begaan of nalatig is geweest, van de hoofdelijke aansprakelijkheid ontslagen.".
Art. 48.Artikel 46 treedt in werking op 1 januari 2014. Afdeling 2. - Overgangsmaatregelen in het kader van de toetreding tot
de Europese Unie
Art. 49.Deze afdeling voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde.
Art. 50.Artikel 99 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, gewijzigd bij de wetten van 19 december 1969, 26 maart 1971 en 28 december 1973, wordt opgeheven.
Art. 51.Artikel 100 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1977 en gewijzigd bij de wetten van 29 november 1978, 24 december 1979 en 8 augustus 1980, wordt opgeheven.
Art. 52.Artikel 101 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 19 december 1969, wordt opgeheven.
Art. 53.Artikel 102 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 1977, wordt opgeheven.
Art. 54.Artikel 103 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 1977, wordt opgeheven.
Art. 55.In hoofdstuk XIX van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift dat de artikelen 99 tot en met 109 voorafgaat, vervangen als volgt : "Algemene en bijzondere overgangsbepalingen - Tijdelijke bepalingen".
Art. 56.Artikel 99 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 49, wordt hersteld als volgt : "
Art. 99.Voor de toepassing van de overgangsmaatregelen in het kader van de toetreding tot de Europese Unie, wordt verstaan onder : 1° "Gemeenschap" : het grondgebied van de Gemeenschap als omschreven in artikel 1, § 2, 2°, vóór de toetreding van de nieuwe lidstaten;2° "nieuwe lidstaten" : het grondgebied van de lidstaten die na 1 januari 2013 tot de Europese Unie zijn toegetreden, als omschreven voor elk van deze lidstaten in artikel 1, § 2, 1° ; 3° "uitgebreide Gemeenschap" : het grondgebied van de Gemeenschap als omschreven in artikel 1, § 2, 2°, na de toetreding van de nieuwe lidstaten.".
Art. 57.Artikel 100 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 50, wordt hersteld als volgt : "
Art. 100.De bepalingen die van toepassing waren op het tijdstip dat een goed onder een regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten of onder één van de in artikel 23, § 4, 1° en 4° tot 7° bedoelde regelingen werd geplaatst, blijven van toepassing totdat het goed na de datum van toetreding aan de regeling wordt onttrokken, indien de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° het goed is vóór de datum van toetreding in de Gemeenschap of in één van de nieuwe lidstaten binnengebracht;2° het goed is onder de regeling geplaatst bij het binnenbrengen ervan in de Gemeenschap of in één van de nieuwe lidstaten; 3° het goed is niet vóór de datum van toetreding aan deze regeling onttrokken.".
Art. 58.Artikel 101 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 50, wordt hersteld als volgt : "
Art. 101.De bepalingen die van toepassing waren op het tijdstip dat een goed onder een regeling voor douanevervoer werd geplaatst, blijven van toepassing totdat het goed na de datum van toetreding aan de regeling wordt onttrokken, indien de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° het goed is vóór de datum van toetreding onder een regeling voor douanevervoer geplaatst; 2° het goed is niet vóór de datum van toetreding aan de regeling onttrokken.".
Art. 59.Artikel 102 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 51, wordt hersteld als volgt : "
Art. 102.Met de invoer van een goed in België in de zin van artikel 23 wordt gelijkgesteld, voor zover wordt aangetoond dat het zich in het vrije verkeer in één van de nieuwe lidstaten bevond : 1° elke onttrekking, met inbegrip van een onregelmatige onttrekking, van dat goed in België aan een regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten waaronder het goed vóór de datum van toetreding werd geplaatst onder de in artikel 100 bedoelde voorwaarden;2° elke onttrekking, met inbegrip van een onregelmatige onttrekking, van dat goed in België aan één van de in artikel 23, § 4, 1° en 4° tot 7°, bedoelde regelingen waaronder het goed vóór de datum van toetreding werd geplaatst onder de in artikel 100 bedoelde voorwaarden;3° het einde in België van één van de in artikel 101 bedoelde regelingen, waarmee vóór de datum van toetreding op het grondgebied van één van de nieuwe lidstaten een aanvang werd gemaakt ten behoeve van een vóór die datum onder bezwarende titel verrichte levering van dat goed binnen het grondgebied van deze lidstaat door een als zodanig handelende belastingplichtige;4° elke onregelmatigheid of overtreding die werd begaan tijdens een in artikel 101 bedoelde regeling voor douanevervoer waarmee een aanvang werd gemaakt onder de in punt 3° bedoelde voorwaarden. Eveneens wordt met de invoer van een goed in België in de zin van artikel 23 gelijkgesteld, het gebruik in België, na de datum van toetreding, door een belastingplichtige of een niet-belastingplichtige, van een goed dat hem vóór de datum van toetreding binnen het grondgebied van één van de nieuwe lidstaten is geleverd wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° de levering van dat goed is of kon worden vrijgesteld in één van de nieuwe lidstaten uit hoofde van zijn uitvoer; 2° het goed is niet voor de datum van toetreding ingevoerd in de Gemeenschap.".
Art. 60.Artikel 103 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 53, wordt hersteld als volgt : "
Art. 103.In afwijking van artikel 24 vindt de invoer van een goed in de zin van artikel 102 plaats zonder dat een belastbaar feit plaatsvindt wanneer één van de volgende voorwaarden vervuld is : 1° het ingevoerde goed wordt verzonden of vervoerd naar een plaats buiten de uitgebreide Gemeenschap;2° het in de zin van artikel 102, eerste lid, 1°, ingevoerde goed is geen vervoermiddel en wordt teruggezonden of vervoerd naar de lidstaat waaruit het werd uitgevoerd en naar degene die het heeft uitgevoerd;3° het in de zin van artikel 102, eerste lid, 1°, ingevoerde goed is een vervoermiddel dat vóór de datum van toetreding onder de algemene belastingvoorwaarden van de binnenlandse markt van één van de nieuwe lidstaten werd verworven of ingevoerd, of waarvoor, uit hoofde van de uitvoer ervan, geen vrijstelling of teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde werd verleend. De in het eerste lid, 3°, bedoelde voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld wanneer de periode tussen de eerste ingebruikneming van het vervoermiddel en de datum van toetreding tot de Europese Unie langer is dan acht jaar en het bedrag van de belasting die in hoofde van de invoer verschuldigd zou zijn niet meer bedraagt dan 5 euro.".
Art. 61.De artikelen 50 tot 60 treden in werking op 1 juli 2013. Afdeling 3. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten genomen ter
uitvoering van artikel 37, § 1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde
Art. 62.Bekrachtigd worden met ingang van hun respectieve dag van inwerkingtreding : 1° het koninklijk besluit van 2 juni 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit nr.20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven; 2° het koninklijk besluit van 17 november 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit nr.20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven; 3° het koninklijk besluit van 19 december 2010 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs.1, 3, 14, 15 en 20 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde. HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van het Wetboek diverse rechten en taksen
Art. 63.In artikel 1261, 6°, van het Wetboek diverse rechten en taksen, wordt het woord "Staat" vervangen door de woorden "Belgische Staat of met als voorwerp de schatkistcertificaten of obligaties analoog aan de Belgische lineaire obligaties, uitgegeven door een lidstaat van de Europees Economische Ruimte".
Art. 64.In artikel 139, 1°, van hetzelfde Wetboek, wordt het woord "Staat" vervangen door de woorden "Belgische Staat of met als voorwerp de schatkistcertificaten of obligaties analoog aan de Belgische lineaire obligaties, uitgegeven door een lidstaat van de Europees Economische Ruimte".
Art. 65.In artikel 1762 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 juni 2012, wordt een bepaling onder 15° ingevoegd, luidend : "15° de overdracht van reserves of afkoopwaarden van verbintenissen bedoeld in artikel 1751, § 2, 5°, en 6°, naar aanleiding van het faillissement of de vereffening van een verzekeringsonderneming of pensioeninstelling bedoeld in artikel 2, § 1 of § 3, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, of van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, naar een gelijkaardige onderneming of instelling.".
Art. 66.In artikel 1791, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 december 2005, worden de woorden "laatste werkdag" vervangen door het woord "twintigste".
Art. 67.Artikel 66 is van toepassing op premies en werkgeversbijdragen of persoonlijke bijdragen die vervallen vanaf november 2013. HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen inzake accijnzen Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 7 januari 1998 betreffende de
structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken
Art. 68.In artikel 5, § 5, van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken wordt het eerste lid vervangen als volgt : "Het te belasten volume wordt uitgedrukt in hectoliter en in liter, waarbij delen van een liter worden verwaarloosd. Wanneer het te belasten volume kleiner is dan een liter, worden de delen van een deciliter verwaarloosd.".
Art. 69.In artikel 9 van dezelfde wet wordt § 2 vervangen als volgt : " § 2. Het te belasten volume wordt uitgedrukt in hectoliter en in liter, waarbij delen van een liter worden verwaarloosd. Wanneer het te belasten volume kleiner is dan een liter, worden de delen van een deciliter verwaarloosd.".
Art. 70.In artikel 11, § 1, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden "en alle producten die onder artikel 3 vallen" vervangen door de woorden "en alle producten die onder artikel 4 vallen.".
Art. 71.In artikel 12 van dezelfde wet wordt § 2 vervangen als volgt : " § 2. Het te belasten volume wordt uitgedrukt in hectoliter en in liter, waarbij delen van een liter worden verwaarloosd. Wanneer het te belasten volume kleiner is dan een liter, worden de delen van een deciliter verwaarloosd.".
Art. 72.In artikel 15 van dezelfde wet wordt § 4 vervangen als volgt : " § 4. Het te belasten volume wordt uitgedrukt in hectoliter en in liter, waarbij delen van een liter worden verwaarloosd. Wanneer het te belasten volume kleiner is dan een liter, worden de delen van een deciliter verwaarloosd.".
Art. 73.In artikel 17 van dezelfde wet wordt het laatste lid vervangen als volgt : "Het volume absolute alcohol bij een temperatuur van 20 ° C, vervat in een alcoholhoudend product, wordt uitgedrukt in percenten tot op een tiende van een percent nauwkeurig (effectief alcoholvolumegehalte) waarbij delen van een tiende percent worden verwaarloosd.
Het te belasten volume van de belastbare producten wordt uitgedrukt in hectoliter, in liter en in deciliter, waarbij delen van een deciliter worden verwaarloosd. Wanneer het te belasten volume kleiner is dan een deciliter, worden de delen van een centiliter verwaarloosd.".
Art. 74.In artikel 18 van dezelfde wet wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : "2° wanneer zij tegelijk zijn gedenatureerd overeenkomstig de Belgische voorschriften en worden aangewend voor de vervaardiging van niet voor menselijke consumptie bestemde producten;". Afdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 21 december 2009 betreffende
het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie
Art. 75.In artikel 10 van de wet van 21 december 2009 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt aangevuld met de bepaling onder e), luidende : "e) het binnenbrengen, met inbegrip van het onregelmatig binnenbrengen van accijnsproducten, behoudens indien de accijnsproducten zich, op het moment van hun binnenbrengen, onder een schorsingsregeling bevinden."; 2° in § 3, derde lid, worden de woorden "moet worden aangetoond" vervangen door de woorden "wordt aangetoond aan de ambtenaren van de administratie"; 3° paragraaf 3 wordt aangevuld met een lid, luidende : "De Koning bepaalt de regels en de voorwaarden van toepassing op het vaststellen van vernietigingen en verliezen bedoeld in deze paragraaf.".
Art. 76.In artikel 11 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de § 1 wordt aangevuld met een bepaling onder 5°, luidende : "5° met betrekking tot het binnenbrengen van accijnsproducten als bedoeld in artikel 10, § 2, e) : de persoon die de accijnsproducten bij het binnenbrengen aangeeft of voor wiens rekening de producten bij het binnenbrengen worden aangegeven of, in geval van onregelmatig binnenbrengen, enig ander persoon die bij het binnenbrengen betrokken is geweest."; 2° het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende : " § 3.Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "onregelmatigheid tijdens een overbrenging" verstaan, een andere dan in artikel 10, § 3, bedoelde situatie die zich tijdens een overbrenging van accijnsproducten onder een schorsingsregeling voordoet en als gevolg waarvan die overbrenging of een onderdeel van die overbrenging van accijnsproducten niet overeenkomstig artikel 26, § 2, is geëindigd.".
Art. 77.Artikel 15 van dezelfde wet waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : " § 2. De Koning bepaalt de procedureregels inzake het verlenen van deze vrijstellingen.".
Art. 78.In dezelfde wet wordt het opschrift van hoofdstuk 3, afdeling 4, vervangen als volgt : "Afdeling 4. Terugbetaling en kwijtschelding van accijns".
Art. 79.Artikel 16 van dezelfde wet wordt aangevuld met de §§ 3 en 4, luidende : " § 3. De Koning bepaalt de procedure van toepassing op de terugbetalingen ter uitvoering van de artikelen 17 en 18. § 4. Er zal op geen enkel verzoek om terugbetaling worden ingegaan wanneer het niet voldoet aan de voorwaarden die door de Koning worden bepaald.".
Art. 80.In artikel 18, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden "of kwijtschelding" ingevoegd tussen de woorden "terugbetaling" en "van accijns".
Art. 81.In artikel 21 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 2 wordt de bepaling onder 1° aangevuld met de woorden "zonder dat het bedrag van deze borg minder mag bedragen dan 500,00 euro";b) in § 4 worden de woorden "bij de door de administrateur aangewezen ambtenaar" vervangen door de woorden "bij de door de Koning aangewezen ambtenaar".
Art. 82.Artikel 27 van dezelfde wet, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : " § 2. De Koning kan aanduiden welke vermeldingen er op moeten voorkomen.".
Art. 83.In artikel 35, laatste lid, van dezelfde wet worden de woorden "De door de administrateur aangewezen ambtenaar" vervangen door de woorden "De door de Koning aangewezen ambtenaar".
Art. 84.In dezelfde wet wordt een artikel 35/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 35/1.De overeenkomstig artikel 21 te stellen zekerheid moet worden gesteld ten gunste van de administratie onder één van de vormen en onder de voorwaarden van hoofdstuk XXVI van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen.".
Art. 85.In dezelfde wet wordt een artikel 35/2 ingevoegd, luidende : "
Art. 35/2.Verwijzingen naar de wet van 13 februari 1995 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en naar de wet van 13 februari 1995 betreffende het accijnsstelsel van koffie worden geacht verwijzingen naar onderhavige wet te zijn.". Afdeling 3. - Wijzigingen van de gewone wet van 16 juli 1993 tot
vervollediging van de Federale Staatsstructuur
Art. 86.In de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de Federale Staatsstructuur wordt in de plaats van artikel 371bis, vernietigd bij arrest nr. 186/2005 van het Grondwettelijk Hof, het als volgt luidende artikel 371bis ingevoegd : "
Art. 371bis.Vrijstelling van de verpakkingsheffing wordt toegestaan aan alle individuele verpakkingen die dranken bevatten waarvoor een vrijstelling inzake accijnzen is voorzien respectievelijk bij artikel 18 van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken en bij artikel 15 van de wet van 21 december 2009 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie of waarvoor een vrijstelling is voorzien bij artikel 20 van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen.".
Art. 87.Artikel 372 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 30 december 2002, wordt hersteld als volgt : "
Art. 372.Bij het bepalen van het bedrag van de zekerheid die moet worden gesteld overeenkomstig artikel 19 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen en overeenkomstig artikel 21 van de wet van 21 december 2009 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie moet rekening worden gehouden met het bedrag van de in het spel zijnde verpakkingsheffing.".
Art. 88.Artikel 395 van dezelfde wet, opgeheven bij de programmawet van 27 december 2012, wordt hersteld als volgt : "
Art. 395.Elke inbreuk op de bepalingen van deze wet waardoor de verpakkingsheffing of de milieuheffing opeisbaar wordt, wordt bestraft met een geldboete van vijf- tot tienmaal de in het spel zijnde rechten zonder dat ze minder mag bedragen dan 250,00 euro en onverminderd de betaling van de verschuldigde heffing.
Onverminderd de bij dit artikel en bij de artikelen 396 en 397 bepaalde straffen is de verpakkingsheffing of de milieuheffing altijd opeisbaar, met uitzondering van de verpakkingsheffing of de milieuheffing verschuldigd op goederen die, naar aanleiding van de vaststelling van een overtreding op basis van het bepaalde in het eerste lid, effectief worden in beslag genomen en naderhand worden verbeurdverklaard of bij wege van transactie aan de Schatkist worden afgestaan.
De op de verbeurdverklaarde of afgestane goederen niet meer opeisbare verpakkingsheffing of milieuheffing zal niettemin als basis dienen voor de berekening van de op te leggen boeten.".
Art. 89.Artikel 396 van dezelfde wet, opgeheven bij de programmawet van 27 december 2012, wordt hersteld als volgt : "
Art. 396.Wanneer inzake verpakkingsheffing getracht wordt op bedrieglijke wijze een vermindering of vrijstelling van de heffing te verkrijgen, wordt zulks bestraft met een geldboete van vijf- tot tienmaal het bedrag van de heffing waarvoor getracht werd op bedrieglijke wijze een vermindering of vrijstelling te verkrijgen, zonder dat ze minder mag bedragen dan 250,00 euro.".
Art. 90.Artikel 398bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2003, wordt opgeheven. Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 3 april 1997 betreffende het
fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak
Art. 91.In artikel 3, § 6, van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, vervangen bij de wet van 7 november 2011, wordt het laatste lid vervangen als volgt : "Hij kan eveneens de verplichting voorschrijven tot het jaarlijks publiceren van de gewogen gemiddelde prijzen van de verschillende tabaksproducten alsook de hoeveelheid fiscale kentekens bepalen die door de marktdeelnemers kunnen worden verkregen.".
Art. 92.Artikel 91 treedt in werking op 1 februari 2013. Afdeling 5. - Wijzigingen inzake energieproducten
Art. 93.In artikel 418, § 1, van de programmawet van 27 december 2004, gewijzigd bij de wet van 8 juni 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder h) wordt vervangen als volgt : "h) producten van de GN-codes 3811 11 10, 3811 11 90, 3811 19 00 en 3811 90 00;"; 2° een bepaling i) wordt ingevoegd, luidende : "i) producten van de GN-code 3824 90 99, indien deze zijn bestemd voor gebruik als verwarmings- of motorbrandstof.".
Art. 94.In artikel 419 van de programmawet van 27 december 2004, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 29 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder e), i) wordt vervangen als volgt : "i) gebruikt als motorbrandstof : - accijns : 198,3148 EUR per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijzondere accijns : 229,4996 EUR per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijdrage op de energie : 14,8736 EUR per 1 000 liter bij 15 ° C;"; 2° de bepaling onder f), i) wordt vervangen als volgt : "i) gebruikt als motorbrandstof : * onvermengd : - accijns : 198,3148 EUR per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijzondere accijns : 214,4996 EUR per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijdrage op de energie : 14,8736 EUR per 1 000 liter bij 15 ° C; ** aangevuld met ten minste 5 % vol FAME van de GN-code 3824 90 99 die voldoet aan de NBN-EN-norm 14214 : - accijns : 198,3148 EUR per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijzondere accijns : 193,1152 EUR per 1 000 liter bij 15 ° C; - bijdrage op de energie : 14,8736 EUR per 1 000 liter bij 15 ° C;".
Art. 95.In artikel 7, § 3 van de wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen wordt het vierde lid vervangen als volgt : "Het dossier moet vergezeld zijn van : a) de aankoopfacturen van de biobrandstoffen die aanvaard werden door de administratie der douane en accijnzen;b) volgens het geval : - een afdruk van de elektronische administratieve documenten die betrekking hebben op de biobrandstoffen die ze hebben ontvangen van de erkende productie-eenheid; - een afdruk van de elektronische administratieve documenten die betrekking hebben op de biobrandstoffen die ze door de erkende productie-eenheden hebben laten verzenden naar een derde; - in geval van verzending van biobrandstoffen naar een derde, een afdruk van de elektronische administratieve documenten die betrekking hebben op de gemengde energieproducten, die hen worden toegezonden door de derde; c) de aangiften ten verbruik en hun eventuele bijlagen.". HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens
Art. 96.Artikel 3, § 7, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, vervangen bij de wet van 11 december 1998 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 augustus 2012, wordt vervangen als volgt : " § 7. Onverminderd de toepassing van bijzondere wetsbepalingen is artikel 10 niet van toepassing wat de verwerkingen van persoonsgegevens beheerd door de Federale Overheidsdienst Financiën betreft, gedurende de periode tijdens dewelke de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een controle, een onderzoek of de daarmee verband houdende voorbereidende werkzaamheden die worden uitgevoerd door de Federale Overheidsdienst Financiën in het kader van de uitvoering van zijn wettelijke opdrachten, voor zover de toepassing ervan nadelig zou zijn voor de controle, voor het onderzoek of voor de voorbereidende werkzaamheden en alleen voor de duur daarvan.
De duur van deze voorbereidende werkzaamheden binnen dewelke het genoemde artikel 10 niet van toepassing is, mag echter niet meer bedragen dan een jaar vanaf de aanvraag die is ingediend bij toepassing van dat artikel 10.
Wanneer de Federale Overheidsdienst Financiën gebruik heeft gemaakt van de in het eerste lid bepaalde uitzondering, wordt de uitzonderingsregel onmiddellijk opgeheven na het afsluiten van de controle of het onderzoek of na het afsluiten van de voorbereidende werkzaamheden, wanneer ze geen aanleiding geven tot een controle of onderzoek. De Dienst voor Informatieveiligheid en Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer brengt de betrokken belastingplichtige onverwijld op de hoogte van die opheffing en deelt hem de volledige motivatie mee die is opgenomen in de beslissing van de verantwoordelijke van de verwerking die van de uitzondering gebruik heeft gemaakt.".
Art. 97.In artikel 13 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 11 december 1998 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 augustus 2012, wordt het eerste lid vervangen als volgt : "Eenieder die zijn identiteit bewijst, is gerechtigd zich kosteloos tot de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te wenden, teneinde de in de artikelen 10 en 12 bedoelde rechten uit te oefenen ten aanzien van de verwerkingen van persoonsgegevens bedoeld in artikel 3, §§ 4, 5, 6 en 7.". HOOFDSTUK 8. - Strijd tegen de fraude Afdeling 1. - Wijziging aan het Wetboek
van de inkomstenbelastingen 1992
Art. 98.Artikel 449 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 september 2012, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Indien de in het eerste lid vermelde inbreuken gepleegd werden in het raam van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, wordt de schuldige gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot 5 jaar en met een geldboete van 250 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen alleen.". Afdeling 2. - Wijziging van het Wetboek van de belasting over de
toegevoegde waarde
Art. 99.Artikel 73 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 september 2012, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Indien de in het eerste lid vermelde inbreuken gepleegd werden in het raam van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, wordt de schuldige gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot 5 jaar en met een geldboete van 250 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen alleen.". Afdeling 3. - Wijziging van het Wetboek diverse rechten en taksen
Art. 100.Artikel 207 van het Wetboek diverse rechten en taksen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 september 2012, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Indien de in het eerste lid vermelde inbreuken gepleegd werden in het raam van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, wordt de schuldige gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot 5 jaar en met een geldboete van 250 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen alleen.". Afdeling 4. - Wijziging van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake
douane en accijnzen
Art. 101.In artikel 220 van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen wordt § 2 vervangen als volgt : " § 2. Hij die de in § 1 bepaalde inbreuken pleegt met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden en die inbreuken ofwel worden gepleegd in het raam van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, ofwel de financiële belangen van de Europese Unie ernstig hebben of zouden hebben geschaad en hij die zich in een geval van herhaling bevindt worden gestraft met een gevangenisstraf van 4 maand tot 5 jaar.". Afdeling 5. - Wijziging van de wet van 22 december 2009 betreffende de
algemene regeling inzake accijnzen
Art. 102.In artikel 45 van de wet van 22 december 2009 betreffende algemene regeling inzake accijnzen, wordt het derde lid vervangen als volgt : "In geval van herhaling wordt de geldboete verdubbeld. Hij die in het tweede lid bepaalde inbreuken pleegt met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden in het raam van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, en hij die zich in een geval van herhaling bevindt worden gestraft met een gevangenisstraf van 4 maand tot 5 jaar.". Afdeling 6. - Wijziging van de wet van 7 januari 1998 betreffende de
structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken
Art. 103.Artikel 27 van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Hij die de in vorig lid bepaalde inbreuken pleegt met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden in het raam van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, en hij die zich in een geval van herhaling bevindt worden gestraft met een gevangenisstraf van 4 maand tot 5 jaar.". Afdeling 7. - Wijziging van de wet van 3 april 1997 betreffende het
fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak
Art. 104.Artikel 13 van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, gewijzigd bij de wetten van 21 december 2009 en 29 december 2010, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Hij die de in vorig lid bepaalde inbreuken pleegt met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden in het raam van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, en hij die zich in een geval van herhaling bevindt worden gestraft met een gevangenisstraf van 4 maand tot 5 jaar.". Afdeling 8. - Wijziging van de programmawet van 27 december 2004
Art. 105.Artikel 436 van de programmawet van 27 december 2004, gewijzigd bij de wet van 21 december 2009, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Hij die de in vorig lid bepaalde inbreuken pleegt met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden in het raam van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, en hij die zich in een geval van herhaling bevindt worden gestraft met een gevangenisstraf van 4 maand tot 5 jaar.". HOOFDSTUK 9. - Wijziging aan het Wetboek der successierechten
Art. 106.In artikel 161ter van het Wetboek der successierechten, ingevoegd bij de wet 22 juli 1993, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, bij de wetten van 5 augustus 2003 en 22 december 2003, wordt het tarief "0,08 pct." vervangen door het tarief "0,0965 pct." met ingang van 1 januari 2013 en "0,0925 pct." met ingang van 1 januari 2014.
TITEL 3. - Financiële bepalingen HOOFDSTUK 1. - Interesten en slapende tegoeden Deposito- en Consignatiekas
Art. 107.In artikel 10 van de wet van 20 december 2005 houdende de Rijksmiddelenbegroting voor het begrotingsjaar 2006 wordt het jaartal "2004" vervangen door "2006".
Art. 108.In artikel 10 van de wet van 28 december 2006 houdende de Rijksmiddelenbegroting voor het begrotingsjaar 2007 wordt het jaartal "2004" vervangen door "2007".
Art. 109.In artikel 10 van de wet van 1 juni 2008 houdende de Rijksmiddelenbegroting voor het begrotingsjaar 2008 wordt het jaartal "2004" vervangen door "2008".
Art. 110.In artikel 11 van de wet van 13 januari 2009 houdende de Middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2009 wordt het jaartal "2004" vervangen door "2009".
Art. 111.In artikel 11 van de wet van 23 december 2009 houdende de Middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2010 wordt het jaartal "2004" vervangen door "2010".
Art. 112.In artikel 11 van de wet van 30 mei 2011 houdende de Middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2011 wordt het jaartal "2004" vervangen door "2011".
Art. 113.In artikel 10 van de wet van 16 februari 2012 houdende de Middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2012 wordt het jaartal "2004" vervangen door "2012".
Art. 114.Artikel 61 van de programmawet van 22 juni 2012 wordt aangevuld met een lid, luidende : "Dit artikel treedt in werking op 1 mei 2012.".
Art. 115.In artikel 49 van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) wordt het tweede lid vervangen als volgt : "Indien, ondanks in artikel 26 bedoelde opsporingsprocedure, deze rekeningen niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een tussenkomst door de houder, worden de tegoeden van deze rekeningen als volgt aan de Kas overgedragen : de eerste schijf van 25 % van deze rekeningen uiterlijk op het einde van die twee jaar, de tweede schijf van 25 % op het einde van drie jaar, de derde schijf van 25 % op het einde van vijf jaar en het saldo op het einde van zes jaar volgend op de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.". HOOFDSTUK 2. - Nationale Kas voor Rampenschade
Art. 116.Voor het jaar 2013 wordt een bedrag van 11 860 300 euro afkomstig van de jaarlijkse taks op de verzekeringsverrichtingen, zoals bepaald bij de artikelen 173 tot 183 van het Wetboek diverse rechten en taksen, toegewezen door middel van het toewijzingsfonds 66.80.00.44B teneinde de Nationale Kas voor Rampenschade te financieren. HOOFDSTUK 3. - Crisismaatregelen
Art. 117.Dexia NV en Dexia Crédit Local SA zullen verder beschouwd worden als instellingen bedoeld in artikel 36/24, § 2, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, zelfs nadat ze niet langer deel zouden uitmaken van de in deze bepaling vermelde categorieën. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België
Art. 118.In artikel 36/24, § 1, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de bepaling onder 6° opgeheven;2° een § 3 wordt ingevoegd, luidende : " § 3.Het totale bedrag van de hoofdsom van de garanties bedoeld in § 1, eerste lid, 2° en 5°, alsook van de dekking waarnaar wordt verwezen in § 1, eerste lid, 4°, mag per gecontroleerde instelling of per groep van verbonden gecontroleerde instellingen in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen, het bedrag van 25 miljard euro niet overschrijden.
Voor de bepaling van de groepen bedoeld in het eerste lid wordt geen rekening gehouden met de band tussen de instellingen die voortvloeit uit de controle die de Staat uitoefent over deze instellingen.
Een eventuele overschrijding van het door het eerste lid vastgestelde plafond als gevolg van de evolutie van de wisselkoersen, tast de geldigheid van de toegekende garanties of dekking niet aan.". HOOFDSTUK 5. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten
Art. 119.Worden bekrachtigd met ingang van hun respectievelijke datum van inwerkingtreding : 1° het koninklijk besluit van 18 oktober 2011 tot toekenning van een staatswaarborg aan bepaalde verbintenissen van Dexia Crédit local SA en, 2° het koninklijk besluit van 19 december 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 oktober 2011 tot toekenning van een staatswaarborg aan bepaalde leningen van Dexia NV en "Dexia Crédit local SA". HOOFDSTUK 6. - Wijziging van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen
Art. 120.In artikel 1, §§ 3 en 4, van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 juli 1994 en gewijzigd bij de wet van 26 augustus 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen" worden telkens vervangen door de woorden "het wetboek van vennootschappen";2° het woord "zijn" wordt telkens vervangen door het woord "is".
Art. 121.In artikel 3bis van dezelfde wet, zoals hersteld door het koninklijk besluit van 28 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, tweede lid, worden de bepalingen onder 2° tot 5° vervangen als volgt : "2° Gedurende een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan hun benoeming, noch in de Federale Participatie- en Investerings-maatschappij, noch in een vennootschap waarin de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij een participatie bezit of die een participatie bezit in de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij, een mandaat van uitvoerend lid van het bestuursorgaan of een functie van lid van het directiecomité of van persoon belast met het dagelijks bestuur hebben uitgeoefend;3° Niet meer dan drie opeenvolgende mandaten als niet-uitvoerend bestuurder in de raad van bestuur hebben uitgeoefend, zonder dat dit tijdvak langer mag zijn dan twaalf jaar;4° Gedurende een tijdvak van drie jaar voorafgaand aan zijn benoeming, geen deel hebben uitgemaakt van het leidinggevend personeel in de zin van artikel 19, 2°, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, van de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij of van een vennootschap waarin de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij een participatie bezit of die een participatie bezit in de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij;5° Geen vergoeding of ander belangrijk voordeel van vermogensrechtelijke aard ontvangen of hebben ontvangen van de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij of van een vennootschap waarin de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij een participatie bezit of die een participatie bezit in de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij, buiten de tantièmes en vergoedingen eventueel ontvangen als niet-uitvoerend lid van het bestuursorgaan of lid van het toezichthoudende orgaan;6° Geen significante zakelijke relatie hebben of in het voorbije boekjaar hebben gehad met de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij of een vennootschap waarin de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij een participatie bezit of die een participatie bezit in de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij, noch rechtstreeks noch als vennoot, aandeelhouder, lid van het bestuursorgaan of lid van het leidinggevend personeel in de zin van artikel 19, 2°, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, van een vennootschap of persoon die een dergelijke relatie onderhoudt;7° In de voorbije drie jaar geen vennoot of werknemer zijn geweest van de huidige of vorige commissaris van de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij of van een vennootschap waarin de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij een participatie bezit of die een participatie bezit in de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij;8° Geen uitvoerend lid zijn van het bestuursorgaan van een andere vennootschap waarin een uitvoerend bestuurder van de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij zetelt in de hoedanigheid van niet-uitvoerend lid van het bestuursorgaan of als lid van het toezichthoudende orgaan, en geen andere belangrijke banden hebben met uitvoerende bestuurders van de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij uit hoofde van functies bij andere vennootschappen of organen;9° a) Geen maatschappelijke rechten bezitten die een tiende of meer vertegenwoordigen van het kapitaal, van het maatschappelijk fonds of van een categorie aandelen van de vennootschap, en op geen enkele manier een aandeelhouder vertegenwoordigen die aan deze voorwaarden beantwoordt;b) Indien hij maatschappelijke rechten bezit die een quotum van minder dan 10 % vertegenwoordigen : - mogen die maatschappelijke rechten samen met de maatschappelijke rechten die in dezelfde vennootschap worden aangehouden door vennootschappen waarover de onafhankelijk bestuurder controle heeft, geen tiende bereiken van het kapitaal, van het maatschappelijk fonds of van een categorie aandelen van de vennootschap; of - mogen de daden van beschikking over die aandelen of de uitoefening van de daaraan verbonden rechten niet onderworpen zijn aan overeenkomsten of aan eenzijdige verbintenissen die het onafhankelijk lid van het bestuursorgaan heeft aangegaan; 10° Geen echtgenoot of persoon met wie zij wettelijk samenwonen of bloed- of aanverwanten tot de tweede graad hebben die in de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij, of in een vennootschap waarin de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij een participatie bezit of die een participatie bezit in de Federale Participatie- en Investerings-maatschappij, een mandaat van lid van het bestuursorgaan, lid van het directiecomité, persoon belast met het dagelijks bestuur of lid van het leidinggevend personeel, in de zin van artikel 19, 2°, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, uitoefenen, of die zich een van de andere in de punten 1° tot 9° beschreven gevallen bevinden.". 2° in § 2 wordt een derde lid ingevoegd, luidende : "Voor de toepassing van het tweede lid, 2°, en tot 31 december 2012, betreffen de verwijzingen naar de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij ook, in voorkomend geval, de Federale Participatiemaatschappij en de Federale Investeringsmaatschappij.". 3° de vijfde § wordt opgeheven.
Art. 122.In artikel 3quinquies, eerste lid, 1°, van dezelfde wet, zoals hersteld door de wet van 22 januari 1985 en vervangen door de programmawet van 30 december 1988, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "52bis, § 1, tweede lid" worden vervangen door de woorden "620, § 1, vijfde lid,";2° de woorden "70bis van de samengestelde wetten op de handelsvennootschappen" worden vervangen door de woorden "559 van het Wetboek van vennootschappen".
Art. 123.In artikel 3sexies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 30 maart 1976, vervangen bij de wet van 4 augustus 1978 en gewijzigd bij de wet van 26 augustus 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "29, 1° en 35, 1° van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen" vervangen door de woorden "1 en 454, 4°, van het Wetboek van vennootschappen";2° in § 1, tweede lid, worden de woorden "die zal blijven voortbestaan ondanks het bepaalde in artikel 104 van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen" opgeheven;3° in § 1, wordt het derde lid, in fine, aangevuld met de woorden "met dien verstande dat artikel 646, § 1, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen niet van toepassing is";4° de tweede § wordt opgeheven;5° in § 3 worden de woorden "In afwijking van de artikelen 29, 1°, en 35, 1°, van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen kunnen" opgeheven en wordt het woord "kunnen" na de woorden "haar gespecialiseerde dochtervennootschappen" ingevoegd.
Art. 124.In artikel 3octies van dezelfde wet, hersteld door de wet van 4 augustus 1978 en gewijzigd bij de wet van 26 augustus 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt opgeheven; 2° de woorden "100 miljoen" worden vervangen door de woorden "2.500.000 euro" en de woorden "64bis en volgende van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen" worden vervangen door de woorden "130 en volgende van het Wetboek van vennootschappen".
Art. 125.In artikel 14 van dezelfde wet, zoals gewijzigd door de wetten van 30 maart 1976 en 4 augustus 1978, worden de woorden "van de FPIM en" opgeheven. HOOFDSTUK 7. - De Belgische bijdrage aan het tweede steunpakket voor Griekenland, in het kader van de terugbetaling van de "ANFA"-winsten (portefeuille van Grieks overheidspapier door de nationale centrale banken aangehouden voor eigen rekening)
Art. 126.België zal, in het kader van het tweede steunpakket voor Griekenland, overeengekomen door de leden van de Eurogroep op 21 februari 2012, een bedrag van maximaal 181,1 miljoen euro betalen aan Griekenland, zijnde de zogenaamde "ANFA-winsten", gespreid over de periode 2012-2020, overeenkomstig het volgende betalingsschema : 28,5 miljoen euro in 2012; 24 miljoen euro in 2013; 20,9 miljoen euro in 2014; 29,6 miljoen euro in 2015; 26,2 miljoen euro in 2016; 21,8 miljoen euro in 2017; 16,7 miljoen euro in 2018; 9,7 miljoen euro in 2019; 3,6 miljoen euro in 2020.
De betalingen zijn ten laste van de begroting van de federale Staat. HOOFDSTUK 8. - De Belgische SMP-bijdrage (Securities Markets Programme) aan Griekenland
Art. 127.België zal, in uitvoering van de beslissing van de Eurogroep van 27 november 2012, vanaf 2013 jaarlijks een bedrag aan Griekenland storten dat overeenkomt met de inkomsten die de Nationale Bank van België ontvangt uit haar Griekse SMP-portfolio en dit zolang Griekenland voldoet aan de door de Eurogroep gestelde voorwaarden.
De betalingen zijn ten laste van de begroting van de federale Staat. HOOFDSTUK 9. - Bekrachtiging van de gedelegeerde opdracht toevertrouwd aan de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij door het koninklijk besluit van 6 december 2012 waarbij aan de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij een opdracht wordt toevertrouwd overeenkomstig artikel 2, § 3, van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen
Art. 128.De gedelegeerde opdracht toevertrouwd aan de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij door het koninklijk besluit van 6 december 2012 waarbij aan de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij een opdracht wordt toevertrouwd overeenkomstig artikel 2, § 3, van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen wordt bekrachtigd. HOOFDSTUK 1 0. - De terugbetaling van de eeuwigdurende leningen uitgegeven door de Belgische Staat
Art. 129.De volgende leningen van de Belgische Staat worden terugbetaald tegen de nominale waarde van de effecten waarin deze leningen zijn belichaamd : 1° "21/2 % Schuld", ISIN code BE0000101049;2° "31/2 % Schuld 1937", ISIN code BE0000105081;3° "Geünificeerde schuld 4 %, eerste reeks", ISIN code BE0000112152;4° "Geünificeerde schuld 4 %, tweede reeks", ISIN code BE0000113168;5° "4 % Bevrijdingslening", ISIN code BE0000114174. De Koning bepaalt de datum en de modaliteiten van deze terugbetaling.
De wet van 1 april 2007 op de openbare overnameaanbiedingen en zijn uitvoeringsbesluiten zijn niet van toepassing op deze terugbetaling.
Art. 130.Artikel 129 treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK 1 1. - Wijziging van de wet van 28 december 2011 tot invoering van een bijdrage voor de financiële stabiliteit en tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's, de levensverzekeringen en het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten
Art. 131.In artikel 3 van de wet van 28 december 2011 tot invoering van een bijdrage voor de financiële stabiliteit en tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's, de levensverzekeringen en het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidende : "In afwijking van het tweede lid, is voor de kredietinstellingen naar Belgisch recht die door de Koning zijn erkend als centrale depositaris voor financiële instrumenten in de zin van het gecoördineerd koninklijk besluit nr. 62 van 10 november 1967 betreffende de bewaargeving van vervangbare financiële instrumenten en de vereffening van transacties op deze instrumenten, of die een vergunning hebben als met vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling overeenkomstig artikel 36/26, § 7, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organieke statuut van de Nationale Bank van België, de jaarlijkse bijdrage gelijk aan 0,095 % van het jaarlijkse gemiddelde van de cijfers op het einde van de maand, over het vorige jaar, van de som van de volgende elementen : - bij de schulden tegenover kredietinstellingen : de termijnrekeningen en de mobiliseringsschulden en voorschotten; - bij de schulden tegenover cliënten : de deposito's op termijn of met opzegtermijn, de deposito's van bijzondere aard en de schulden tegenover andere crediteuren; - alle in schuldbewijzen belichaamde schulden; - de achtergestelde schulden.".
Art. 132.In artikel 3 van dezelfde wet, gewijzigd door artikel 128, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : "De grondslag van de jaarlijkse bijdrage die door elk van de deelnemers aan het Resolutiefonds wordt gestort, is gelijk aan het uitstaand bedrag op 31 december van het vorige jaar, van het totaal van het passief van de deelnemer, verminderd (i) met het bedrag van zijn deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen, opgericht bij artikel 3 van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, en (ii) met het bedrag van zijn eigen vermogen sensu stricto. Voor de kredietinstellingen die beschouwd worden als systeemrelevant in de zin van artikel 36/3, § 2, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België wordt de bijdragevoet berekend in functie van een risico-indicator.
Deze risico-indicator is de verhouding tussen (i) het totaal van de financiële activa aangehouden voor handelsdoeleinden, met aftrek van 80 % van het totaal van de derivaten aangehouden voor handelsdoeleinden, en (ii) het balanstotaal. De risico-indicator wordt op geconsolideerde basis berekend. De bijdragevoet wordt als volgt bepaald : - wanneer het gemiddelde van de waarde van de risico-indicator gemeten op het einde van elk van de vier kwartalen van het jaar dat voorafgaat aan de heffing, kleiner is dan 2,5 %, bedraagt de bijdragevoet 0,0325 %; - wanneer het gemiddelde van de waarde van de risico-indicator gemeten op het einde van elk van de vier kwartalen van het jaar dat voorafgaat aan de heffing, groter is dan of gelijk is aan 2,5 % maar kleiner dan 5 %, bedraagt de bijdragevoet 0,035 %; - wanneer het gemiddelde van de waarde van de risico-indicator gemeten op het einde van elk van de vier kwartalen van het jaar dat voorafgaat aan de heffing, groter is dan of gelijk is aan 5 % maar kleiner dan 7,5 %, bedraagt de bijdragevoet 0,0375 %; - wanneer het gemiddelde van de waarde van de risico-indicator gemeten op het einde van elk van de vier kwartalen van het jaar dat voorafgaat aan de heffing, groter is dan of gelijk is aan 7,5 % maar kleiner dan 10 %, bedraagt de bijdragevoet 0,04 %; - wanneer het gemiddelde van de waarde van de risico-indicator gemeten op het einde van elk van de vier kwartalen van het jaar dat voorafgaat aan de heffing, groter is dan of gelijk is aan 10 %, bedraagt de bijdragevoet 0,06 %.
Voor de kredietinstellingen die niet beschouwd worden als systeemrelevant in de zin van artikel 36/3, § 2, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, wordt het percentage van de bijdrage voor de financiële stabiliteit als volgt bepaald : - voor de instellingen die op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de heffing geen eigen vermogensvereisten hebben voor positierisico, valutarisico en grondstoffenrisico volgens de standaardbenadering voor verhandelbare schuldinstrumenten, aandelen en grondstoffen en geen eigen vermogensvereisten hebben voor positie-, valuta- en grondstoffenrisico's volgens de interne modellen, bedraagt de bijdragevoet 0,03 %; - voor de instellingen die op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de heffing, positieve eigen vermogensvereisten hebben voor positierisico, valutarisico en grondstoffenrisico volgens de standaardbenadering voor verhandelbare schuldinstrumenten, aandelen en grondstoffen, of positieve eigen vermogensvereisten hebben voor positie-, valuta- en grondstoffenrisico's volgens de interne modellen bedraagt de bijdragevoet 0,0325 %."; 2° in het derde lid, dat het vijfde lid wordt, worden de woorden "In afwijking van het tweede lid" vervangen door de woorden "In afwijking van het tweede, derde en vierde lid".
Art. 133.In artikel 7 van dezelfde wet worden de woorden "het bedrag mee van de grondslag, als bepaald in artikel 3" vervangen door de woorden "het bedrag van de grondslag en van de toe te passen bijdragevoet mee, als bepaald in artikel 3".
Art. 134.Artikel 131 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2013.
De artikelen 132 en 133 treden in werking op 1 januari 2014. HOOFDSTUK 1 2. - Wijziging van de wet van 28 juli 2011 tot omzetting van diverse richtlijnen betreffende het toezicht op de financiële sector en houdende diverse bepalingen
Art. 135.In artikel 34, derde lid, van de wet van 28 juli 2011 tot omzetting van diverse richtlijnen betreffende het toezicht op de financiële sector en houdende diverse bepalingen, wordt het woord "2012" vervangen door het woord "2013".
TITEL 4. - Duurzame ontwikkeling ENIG HOOFDSTUK. - Invoeging van een hoofdstuk V/2 in de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling
Art. 136.In de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling wordt een hoofdstuk V/2 ingevoegd, luidende : "Hoofdstuk V/2. Subsidies ter bevordering van duurzame ontwikkeling.
Art. 19/4.§ 1. Binnen de door hem gestelde voorwaarden kan de Koning op voorstel van de minister een subsidie toekennen aan één of meerdere organisaties die een project ter bevordering van duurzame ontwikkeling opzetten in België. Dit project moet kaderen binnen de bevoegdheden van de Federale Staat. De toegekende subsidie kan enkel kosten dekken die verbonden zijn aan dit project, voor hoogstens 50 % van de werkelijke totale kost ervan.
Om in aanmerking te komen voor de toekenning van een subsidie moet het project : 1° duurzame ontwikkeling bevorderen in België;2° duidelijk identificeerbaar zijn;3° duidelijke doelstellingen omvatten;4° een specifiek budget worden toegewezen;5° beperkt zijn in de tijd. § 2. Binnen de door hem gestelde voorwaarden kan de Koning op voorstel van de minister subsidies toekennen voor de werking van koepel- of netwerkorganisaties die duurzame ontwikkeling bevorderen in België en die een forumfunctie op dat vlak vervullen. De toegekende subsidie kan enkel kosten dekken die verbonden zijn aan de in het jaarprogramma voorziene werking, voor hoogstens 75 % van de werkelijke totale kost.
Het in het in vorige lid bedoelde jaarprogramma, wordt opgesteld door de koepel- of netwerkorganisatie en goedgekeurd door de minister.
Na een oproep die in het Belgisch Staatsblad en op de website van de Dienst wordt bekendgemaakt, en op basis van een door de minister vastgestelde rangschikking van de kandidaten, erkent de Koning hoogstens één koepel- of netwerkorganisatie per Gemeenschap.
Voorafgaand aan de toekenning van de subsidie wordt ze erkend voor de periode die door de Koning wordt vastgesteld. Deze periode beloopt maximaal vijf jaar.
Om erkend te worden, moet een kandiderende koepel- of netwerkorganisatie aan de volgende voorwaarden voldoen : - de belangen van haar leden bundelen; - haar leden zelf zijn maatschappelijke belangenorganisaties; - haar leden vertegenwoordigen ten aanzien van de federale overheid met een gemeenschappelijk standpunt; - duurzame ontwikkeling als hoofddoelstelling in haar activiteiten nastreven. § 3. Binnen de door hem gestelde voorwaarden kan de Koning op voorstel van de minister subsidies toekennen aan internationale organisaties of netwerken voor projecten ter bevordering van duurzame ontwikkeling op mondiaal vlak of binnen de Europese Unie. De toegekende subsidie kan enkel de kosten dekken die verbonden zijn met het project, voor hoogstens 25 % van de werkelijke totale kost ervan.
Om in aanmerking te komen voor de toekenning van een subsidie, moet het project : 1° duurzame ontwikkeling bevorderen op mondiaal vlak of binnen de Europese Unie;2° duidelijk identificeerbaar zijn;3° duidelijke doelstellingen omvatten; 4° een specifiek budget worden toegewezen.".
TITEL 5. - Dotaties ENIG HOOFDSTUK. - Dotaties aan de leden van de Koninklijke familie
Art. 137.Artikel 2 van de wet van 16 november 1993 houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Albert II, tot toekenning van een jaarlijkse en levenslange dotatie aan Hare Majesteit Koningin Fabiola en van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Vanaf 1 januari 2013 wordt het bedrag van deze dotatie beperkt tot het bedrag dat overeenstemt met de dotatie verleend in artikel 2 van de wet van 7 mei 2000 houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip, een jaarlijkse dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid en een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Laurent.".
Art. 138.Artikel 75 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, vervangen bij de programmawet (I) van 29 maart 2012, wordt vervangen als volgt : "In afwijking van de artikelen 2 en 4 van de wet van 16 november 1993 houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Albert II, tot toekenning van een jaarlijkse en levenslange dotatie aan Hare Majesteit Koningin Fabiola en van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip, wordt de dotatie aan Hare Majesteit Koningin Fabiola vastgesteld op 1.441.381 euro voor het jaar 2012 en 922.378 euro voor het jaar 2013.".
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 17 juni 2013.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM De Minister van Financiën, K. GEENS De Staatssecretaris voor Staatshervorming, voor de Regie der Gebouwen en Duurzame Ontwikkeling, S. VERHERSTRAETEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers : Doc 53 2756/ (2012-2013) : 001 : Wetsontwerp. 002 tot 004 : Amendementen. 005 : Verslag. 006 : Tekst aangenomen door de commissie. 007 : Amendement. 008 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Integraal Verslag : 16 mei 2013.
Senaat : 5-2095 - 2012-2013 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.
Nr. 2 : Amendementen.
Nr. 3 : Verslag.