gepubliceerd op 26 juli 2013
Koninklijk besluit betreffende de werking van het centraal aanspreekpunt bedoeld in artikel 322, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
17 JULI 2013. - Koninklijk besluit betreffende de werking van het centraal aanspreekpunt bedoeld in artikel 322, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat de Regering de eer heeft U ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe de werking van het centraal aanspreekpunt (hierna "CAP" genoemd) bedoeld in artikel 322, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), ingevoegd bij de wet van 14 april 2011 en vervangen bij de programmawet van 29 maart 2012, te definiëren.
Dit artikel voegt een nieuw wettelijk kader in dat betrekking heeft op de onderzoeksbevoegdheden van de fiscale ambtenaren wat de vaststelling van het belastbaar inkomen van een belastingplichtige bij de vestiging van de belasting betreft.
Het is nuttig er aan te herinneren dat de toegang tot bankgegevens reeds lange tijd strikt afgebakend is voor de fiscus, in het bijzonder door de gezamenlijke lezing van de artikelen 318 (onderzoeken bij de financiële instellingen zelf) en 322, WIB 92.
Artikel 322, § 3, WIB 92 bepaalt dat, in ruil voor het bankgeheim, de bank- wissel-, krediet- en spaarinstellingen bedoeld in § 2 van datzelfde artikel voortaan verplicht zijn om de identiteit van hun cliënten en de nummers van hun rekeningen en contracten kenbaar te maken bij het CAP dat door de Nationale Bank van België (NBB) wordt gehouden. Dit CAP kan door de door de Minister aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 322, § 2, WIB 92 worden geraadpleegd : 1° nadat de ambtenaar die het onderzoek voert, de inlichtingen en gegevens met betrekking tot de rekeningen tijdens het onderzoek heeft gevraagd middels een vraag om inlichtingen als bedoeld in artikel 316, WIB 92 en bij die vraag duidelijk heeft aangegeven dat hij de toepassing van artikel 322, § 2, WIB 92 kan vragen indien de belastingplichtige de gevraagde gegevens verborgen houdt of weigert ze te verschaffen;2° nadat hij heeft vastgesteld dat het gevoerde onderzoek de mogelijkheid inhoudt dat de belastbare grondslag geraamd moet worden volgens tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten of dat het aanwijzingen van belastingontduiking heeft opgeleverd en dat er vermoedens zijn dat de belastingplichtige gegevens daarover bij een financiële instelling verborgen houdt of weigert om die gegevens zelf te verschaffen. Artikel 319bis, WIB 92 bepaalt bovendien dat de met de invordering belaste ambtenaren over alle onderzoeksbevoegdheden bepaald in het WIB 92 beschikken teneinde de vermogenssituatie van de schuldenaar te bepalen met het oog op het invorderen van de belasting en de voorheffingen verschuldigd in hoofdsom en opcentiemen, van de belastingverhogingen en administratieve boeten, van de interesten en van de kosten. Hieruit vloeit voort dat deze ambtenaren eveneens toegang zullen kunnen hebben tot de in het CAP geregistreerde gegevens.
Het CAP is het werkmiddel dat moet toelaten, zodra aan de voorafgaande voorwaarden is voldaan, om het fiscaal onderzoek net bij die financiële instellingen in te stellen die tijdens de betrokken aanslagjaren bankrelaties of contractuele relaties met de door het onderzoek beoogde belastingplichtige hebben gehad, zonder alle informatieplichtigen hierover te moeten ondervragen. De algemeenheid van de laatstbedoelde ondervraging was inderdaad één van de grote nadelen die bestonden voor de inwerkingtreding van het CAP. Niet enkel bleek zulke ondervraging, zowel voor de fiscus als voor de financiële sector, tijdrovend en kostelijk, maar zij kon bovendien een ernstige inbreuk zijn op het privéleven van de belastingplichtige, op zijn financiële geloofwaardigheid en op zijn reputatie, gelet op het feit dat de ondervraging van alle financiële instellingen van het land het bestaan van ernstige - maar niet bewezen - vermoedens van fiscale onregelmatigheden in hoofde van een belastingplichtige aan het licht bracht.
In een volgende fase van het onderzoek kan de fiscus, op basis van de van het CAP verkregen informatie, bij de werkelijk betrokken informatieplichtigen alle relevante gegevens opvragen in het kader van het onderzoek met betrekking tot alle vormen van bankrekeningen (termijnrekeningen, effectenrekeningen, etc.) en contracten die op om het even welk ogenblik van de periode beoogd door het onderzoek bestaan hebben.
Rekening houdend met de grote gevoeligheid van de aan het CAP meegedeelde gegevens, heeft de wetgever ervoor gekozen om de organisatie en de werking ervan toe te vertrouwen aan de NBB. Deze instelling is inderdaad zeer onafhankelijk van de overheid en neutraal ten aanzien van de vestiging van de belasting, en zij geniet bovendien van een lange ervaring op het gebied van de centralisatie van financiële gegevens met gevoelig karakter.
Dit besluit heeft als doel de soorten rekeningen en contracten die relevant zijn voor de belastingheffing en die derhalve bij het CAP kenbaar moeten worden gemaakt, alsook de modaliteiten van de gegevenstoevoer aan en de raadplegingen van het CAP te bepalen, met inachtneming van de bepalingen met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens, en de financiering ervan te regelen. De bepalingen van dit besluit hebben het voorwerp uitgemaakt van een voorafgaand overleg tussen alle betrokken actoren (financiële sector, NBB en fiscus) met het oog op een efficiënte en pragmatische organisatie van het CAP voor de verschillende tussenkomende partijen rekening houdend met wat beoogd wordt door de wetgever en met de minst mogelijke impact voor de financiële sector.
A. Het CAP In navolging van andere door de NBB opgerichte en bijgehouden databanken met financiële gegevens die zijn ingezameld bij derden (zoals de Balanscentrale, de Centrale voor kredieten aan ondernemingen en de Centrale voor kredieten aan particulieren), wordt het CAP georganiseerd als een functioneel afzonderlijke entiteit in de schoot van de NBB maar zonder eigen rechtspersoonlijkheid. De enigen die er toegang toe kunnen hebben, zijn de personeelsleden van de NBB die door het Directiecomité van de NBB gemachtigd zijn om dit te doen.
De werkwijzen van het CAP werden bepaald in nauw overleg tussen de fiscus en de NBB, met inachtneming van zijn onafhankelijkheid en neutraliteit. Te dien einde werden bovendien contacten gelegd met Febelfin, in zijn hoedanigheid van representatieve beroepsorganisatie van de financiële sector. In het bijzonder hangen de voorwaarden en de technische vereisten die te respecteren zijn voor zowel de gegevenstoevoer als de raadpleging van de in het CAP geregistreerde gegevens, nauw af van de specificiteiten van de informaticaomgeving van de NBB en worden zij dus ook door haar bepaald, in overleg met de andere betrokken actoren. De bekendmaking van deze beslissingen van de NBB is verzekerd door de publicatie van de hiermee verband houdende technische protocollen op haar website.
B. De gegevenstoevoer aan het CAP Artikel 322, § 3, eerste lid van het WIB 92 bepaalt dat "elke bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling" gehouden is de volgende gegevens aan het CAP dat door de NBB wordt gehouden, mee te delen : de identiteit van de cliënten en de nummers van hun rekeningen en contracten. Deze verplichting geldt slechts voor zover het gaat om soorten rekeningen en contracten die relevant zijn voor de belastingheffing. 1) Informatieplichtigen De personen die gehouden zijn om de gegevens aan het CAP mee te delen zijn de "bank-, wissel-, krediet- en spaarinstelling" bedoeld in artikel 322, § 3, WIB 92, dit wil zeggen alle financiële instellingen die zich kunnen beroepen op het bankgeheim in hun relatie met de Belgische fiscus.Dit concept eigen aan de fiscale wetgeving vindt geen overeenstemming in de huidige financiële wetgeving en haar werkelijke strekking maakt het voorwerp uit van preciseringen en verduidelijkingen die in de loop van de tijd zijn aangebracht door de rechtspraak. Om de rechtszekerheid te verzekeren van de informatieplichtigen, die met zekerheid en op tijd moeten kunnen bepalen of zij al dan niet gehouden zijn om de gegevens aan het CAP mee te delen, zal in samenspraak met de beroepsorganisaties een zo nauwkeurig en volledig mogelijk bijgewerkte lijst van de soorten instellingen beoogd door het voormeld fiscaal concept, in de administratieve commentaar met betrekking tot artikel 322, WIB 92 worden geïntegreerd. Deze is online consulteerbaar op de site "Fisconetplus" van de Federale Overheidsdienst Financiën.
De volgende instellingen zouden in ieder geval de gegevens bepaald bij artikel 322, § 3, WIB 92 aan het CAP moeten meedelen : - de kredietinstellingen bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, - de betalingsinstellingen bedoeld in titel II van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, - de beursvennootschappen bedoeld in de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, - de ondernemingen bedoeld in het koninklijk besluit nr. 55 van 10 november 1967 tot regeling van het juridisch statuut der ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur, - de kredietgevers bedoeld in artikel 1, 2° van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, - de kredietgevers die hypothecair krediet verstrekken zoals beschreven in artikel 2 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet.
De rechtsvorm van de betrokken instelling speelt hier overigens geen rol : worden inderdaad beoogd zowel de instellingen naar Belgisch recht als de bijkantoren in België van buitenlandse instellingen en elke andere activiteit die de verdeling door één of ander in België gevestigd verkooppunt van buitenlandse instellingen vereist. In het geval waarin de instelling meerdere bijkantoren of verkooppunten in België heeft gevestigd, wordt het geheel van deze bijkantoren en/of verkooppunten evenwel beschouwd als één informatieplichtige in de zin van dit besluit. 2) Mee te delen gegevens Krachtens artikel 322, § 3, WIB 92, vallen de gegevens die de informatieplichtigen aan het CAP moeten meedelen onder twee categorieën : - de identiteit van de cliënten, en - de nummers van hun rekeningen en contracten. Deze gegevens moeten één keer per jaar worden meegedeeld, ten laatste op 31 maart van het kalenderjaar volgend op het jaar waarop de meegedeelde gegevens betrekking hebben (artikel 5, eerste lid, van het besluit).
Om de bruikbaarheid van het CAP evenwel te vergroten, voorziet het besluit niet enkel in de mededeling van gegevens die betrekking hebben op de kalenderjaren 2014 en volgende, maar eveneens in de mededeling van de rekeningnummers gehouden op om het even welk ogenblik tijdens de kalenderjaren 2010, 2011, 2012 en 2013. Gelet op de onzekerheid met betrekking tot de datum van inwerkingtreding van het besluit en om aan de NBB en aan de kredietinstellingen de nodige tijd te geven om de technische modaliteiten van de overdracht van de gegevens aan het CAP vast te stellen, om hun computerprogramma's aan te passen, en om de gegevens te verzamelen die in het CAP moeten worden ingeladen, werd in een grotere tijdspanne voorzien voor de mededeling van de gegevens met betrekking tot de kalenderjaren 2010, 2011, 2012 en 2013. Deze tijdspanne is minstens 6 maanden vanaf de publicatie van het besluit in het Belgisch Staatsblad (artikel 5, tweede lid, van het besluit). a) identificatie van de cliënten Onder "cliënt" verstaan we elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon of elke vereniging van personen zonder eigen rechtspersoonlijkheid, die : - hetzij titularis is, individueel of gezamenlijk, van een rekening gehouden bij een informatieplichtige, - hetzij hoofdcontractant is, individueel of gezamenlijk, van een overeenkomst gesloten met een informatieplichtige.Met "hoofdcontractant" beoogt men elke persoon uit het toepassingsgebied van het besluit te sluiten die slechts in ondergeschikte orde aan de verplichtingen die het voorwerp uitmaken van de betrokken overeenkomst, gehouden is, zoals een borg of een aval.
Bepaalde verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid kunnen immers een bankrekening openen op basis van het verenigingscontract gesloten tussen hun leden.
De verplichtingen tot mededeling van de gegevens die betrekking hebben op rekeningen en contracten van cliënten vinden in principe toepassing zonder onderscheid naargelang hun nationaliteit, hun woonplaats, hun effectieve verblijfplaats of hun statutaire zetel, maatschappelijke zetel of exploitatiezetel. Evenwel vloeit uit de doeleinden van het CAP voort dat de bankrelaties of contractuele relaties onderhouden door in het buitenland gevestigde bijkantoren of verkooppunten van financiële instellingen naar Belgisch recht, niet vallen onder de aan het CAP mee te delen gegevens. Dit laatste beoogt inderdaad hoofdzakelijk om het belastingbedrag verschuldigd aan de Belgische fiscus vast te stellen en om de invordering ervan te vergemakkelijken.
Deze beperking laat eveneens toe om de gelijkheid van behandeling tussen alle financiële instellingen te verzekeren ongeacht de rechtsvorm van de vestiging van hun buitenlandse activiteiten (hoofdkantoor of bijkantoor).
De lokalisatie van de woonplaats, van de effectieve verblijfplaats, van de maatschappelijke zetel of de voornaamste vestiging van de cliënt speelt daarentegen een belangrijke rol op het niveau van zijn identificatie in het CAP. Gelet immers op het gevoelig karakter van de in het CAP geregistreerde gegevens, is het van belang dat de cliënten zo veel mogelijk kunnen worden geïdentificeerd op een eenduidige manier teneinde het risico op vergissingen en verwarringen maximaal te beperken, zoals de mededeling van gegevens met betrekking tot een naamgenoot van de betrokken belastingplichtige.
Zulke eenduidige identificatie is enkel mogelijk wanneer een uniek identificatienummer aan elke belastingplichtige wordt toegekend en als dit nummer bovendien een controlecijfer bevat dat de juistheid van het nummer rekenkundig nagaat en zo het risico op verwarring, veroorzaakt door een typfout, voorkomt. Dit is jammer genoeg niet altijd het geval. Zo : - bestaat er voor de natuurlijke personen die in België verblijven of die in het wachtregister zijn ingeschreven, een uniek identificatienummer dat beantwoordt aan die kenmerken, te weten het inschrijvingsnummer in het Rijksregister van de natuurlijke personen.
De rechtszekerheid en de bescherming van de vertrouwelijke gegevens bijgehouden in het CAP vereisen dus dat dit uniek identificatienummer gebruikt wordt om dit type van cliënten te identificeren, zoals de fiscale administratie reeds doet en zoals eveneens het geval is voor de identificatie van kredietnemers in de Centrale voor kredieten aan particulieren. De fiscale administratie beschikt immers reeds lang over zo'n machtiging in het kader van het beheer van de individuele fiscale dossiers (cf. artikel 314, WIB 92). Artikel 322, § 3, vierde lid, WIB 92 laat uitdrukkelijk het gebruik toe van dit rijksregisternummer door de informatieplichtigen en door de NBB. Dit gebruik wordt vanzelfsprekend beperkt tot enkel de doeleinden van het CAP; - bestaat er voor de rechtspersonen naar Belgisch recht, of naar buitenlands recht maar met een bijkantoor of een vaste inrichting in België, eveneens een uniek identificatienummer dat beantwoordt aan die kenmerken, te weten het identificatienummer in de Kruispuntbank van Ondernemingen. De rechtszekerheid vereist dus om dit nummer te gebruiken om dit type van cliënten te identificeren zoals dit eveneens reeds het geval is in de Balanscentrale en in de Centrale voor kredieten aan ondernemingen; - bestaat er voor de natuurlijke personen niet rijksinwoners, geen uniek identificatienummer. Een eenduidige identificatie is dus per definitie onzeker en kan enkel worden benaderd door de combinatie van meerdere identificatie-elementen die en gemakkelijk toegankelijk voor de informatieplichtigen moeten zijn, en gestructureerd moeten zijn op een zo goed mogelijk gestandardiseerde manier en die ook zo stabiel mogelijk in de tijd moeten zijn. Zo een combinatie van criteria verhoogt echter evenzeer het risico op een "mismatch" veroorzaakt door de invoer van (soms zeer lichtjes) verkeerde gegevens in het bijzonder omwille van verschillende taalkundige verschillen (bijvoorbeeld de accenten in het Frans, de y/ij in het Nederlands). Anders gezegd : hoe meer verschillende criteria worden gecombineerd om elke risico op verwarring tussen twee cliënten te voorkomen, hoe hoger het risico dat geen enkel gegeven met betrekking tot de belastingplichtige op wie het fiscaal onderzoek betrekking heeft in het CAP wordt teruggevonden. Het komt er dus op neer om het best mogelijke evenwicht tussen deze twee uitersten te vinden. Wat de natuurlijke personen betreft die niet in het Rijksregister van de natuurlijke personen geregistreerd zijn, wordt dit evenwicht gerealiseerd door een identificatie die berust op vier gecombineerde gegevens, te weten de naam, de eerste officiële voornaam, de geboortedatum en de geboorteplaats (of tenminste het geboorteland); - bestaat er tenslotte geen uniek identificatienummer voor de rechtspersonen naar buitenlands recht zonder bijkantoor noch vaste inrichting in België en voor de verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid. Om dezelfde reden als uiteengezet in het voorgaande streepje, zijn de gekozen gecombineerde identificatiegegevens de benaming, de ondernemingsvorm indien van toepassing, en het land waar de maatschappelijke zetel of de voornaamste vestiging gevestigd is.
Het past te benadrukken dat : - de informatieplichtigen andere dan de banken die een verbintenis hebben aangegaan met een cliënt, niet in het bezit zijn van alle voormelde identificatiegegevens (bv. het rijksregisternummer, geboortedatum en geboorteplaats van de cliënt). Deze gegevens moeten dus door de voornoemde informatieplichtigen worden verzameld vanaf de inwerkingtreding van het besluit. Omwille van die reden zullen de informatieplichtigen, bij gebrek aan het met zekerheid kunnen identificeren van de cliënten met wie een contract werd afgesloten voor de inwerkingtreding van het besluit, de informatie met betrekking tot de soorten van lopende contracten met hun cliënten slechts vanaf 2014 moeten meedelen aan het CAP (artikel 4, 5°, van het besluit); - het wetgevend kader dat voor de inwerkingtreding van artikel 322, § 3, vierde lid, WIB 92 op de kredietinstellingen van toepassing was, liet hun niet toe om dit rijksregisternummer te gebruiken voor andere doeleinden dan diegene die uitdrukkelijk door de wet werden toegestaan. Dit is het geval in het kader van de wetgevingen "anti-witwassen" en "slapende rekeningen". Evenwel, in deze twee gevallen zijn de invoer van de rijksregisternummers van de cliënten en hun gebruik niet systematisch maar occasioneel, elke keer dat zo'n invoer/gebruik noodzakelijk is. De identificatie van de cliënten door hun rijksregisternummer is eveneens vastgelegd in het kader - en voor de eigen doeleinden - van de Centrale voor kredieten aan particulieren. Hieruit vloeit voort dat deze identificatie enkel voor de toekomst kan worden vereist voor de systematische identificatie van rijksinwoners in het CAP, te weten ten vroegste voor de gegevens met betrekking tot 2014 (artikel 4, 1° van het besluit).
Hieruit vloeit voort dat de kredietinstellingen natuurlijke personen-rijksinwoners die houders waren van in 2010, 2011, 2012 of 2013 bestaande rekeningen zullen kunnen identificeren hetzij door middel van hun rijksregisternummer wanneer ze dit reeds in hun bestanden hebben geregistreerd onder de vorm van een gestructureerd numeriek gegeven in het kader van een andere wetgeving of van een raadpleging van de gegevens van het Rijksregister van natuurlijke personen zoals desgevallend bepaald door een apart koninklijk besluit, hetzij, bij ontstentenis ervan, door middel van de combinatie van de vier eerder genoemde gegevens die zal moeten worden gebruikt om de niet rijksinwoners te identificeren;
Het mogelijk niet eenduidige karakter van de identificatie van de informatieplichtigen door een andere identificatie dan het rijksregisternummer brengt bijzondere voorzorgsmaatregelen met zich mee wat de belastingplichtigen natuurlijke personen betreft. De bescherming van hun privéleven vereist namelijk dat, wanneer verschillende natuurlijke personen aan de door de fiscale administratie in haar verzoek om raadpleging van het CAP meegedeelde identificatiecriteria beantwoorden, enkel de identificatiegegevens van de verschillende betrokken personen als antwoord worden meegedeeld, met uitsluiting van elke informatie die betrekking heeft op rekeningen en soorten van contracten die betrekking hebben op deze natuurlijke personen (artikel 14, derde lid, van het besluit). Op basis van deze gegevens, zal de fiscus, in voorkomend geval, door middel van aanvullende informatie waarover zij beschikt, het onderzoek kunnen verfijnen en op een éénduidige manier de belastingplichtige kunnen bepalen op wie het verzoek tot consultatie van het CAP betrekking heeft. b) hun rekening- en contractnummers Artikel 322, § 3 WIB 1992 machtigt de Koning om te bepalen welke soorten rekeningen en contracten relevant zijn voor de belastingheffing en, derhalve, bij het centraal aanspreekpunt kenbaar moeten worden gemaakt. Dit doel bestaat in casu erin om de fiscus toe te laten, wanneer haar fiscale onderzoeksmogelijkheden beperkt worden door het bankgeheim van de informatieplichtige, om snel te kunnen bepalen, ten aanzien van een in België belastbare belastingplichtige en voor de periode gedekt door het onderzoek : - welke rekeningen op naam van deze belastingplichtige (alleen of samen met anderen) geopend zijn bij de informatieplichtigen, wetende dat de andere bankrekeningen die niet onder de definitie van "rekening" vallen in de zin van het besluit, in de praktijk slechts kunnen bestaan als zo'n "rekening" eveneens geopend is bij dezelfde informatieplichtige; - met welke informatieplichtigen deze belastingplichtige een contractuele relatie heeft onderhouden van een type die van een bijzonder belang is voor de fiscus.
Onder "rekening" wordt verstaan elke bankrekening geopend in België en die aan de houder(s) toelaat gelden te ontvangen en over te schrijven via interbancaire betalingssystemen, contant geld te storten op zijn rekening en er contant geld van op te nemen, en inkomsten te innen zoals de creditrente gegenereerd op de activa opgenomen in deze rekening. Vallen onder andere onder deze definitie de zichtrekeningen en de spaarrekeningen, al dan niet gereglementeerd. Voor de behoeften van het gebruik ervan in het kader van betalingssystemen, moet een in België geopende bankrekening noodzakelijkerwijze geïdentificeerd worden door een Belgisch International Bank Account Number (IBAN-nummer), samengesteld uit zestien posities (twee voor de ISO code van België, zijnde BE, twee voor een cijfer voor de rekenkundige controle van de juistheid van het ingegeven nummer en twaalf voor de bankrekeningnummers volgens de oude structuur die vroeger door de Belgische banksector gebruikt werd voor de invoering van het Single European Payment Area, afgekort SEPA). Bijgevolg werd voor dit eenduidige identificatiegegeven gekozen met het oog op de mededeling van een rekeningnummer aan het PCC (artikel 4, 2° en 3° van het besluit). Hieruit vloeit het volgende voort : - geen enkele verrichting van geldopneming of storting van contant geld door kredietinstellingen mag in België worden uitgevoerd op een rekening die niet geïdentificeerd wordt door een Belgisch IBAN-nummer; - de vereenvoudigde interne rekening die soms door de kredietinstellingen wordt gebruikt om stortingen van contant geld door toevallige klanten vast te leggen, moet verplicht door een IBAN-nummer geïdentificeerd worden en moet op naam van deze klant ingeschreven worden met het oog op de mededeling aan het CAP; - andere bankrekeningen die voornoemde verrichtingen niet toelaten, worden dus niet beschouwd als rekeningen voor de toepassing van het besluit, zelfs indien zij zouden geïdentificeerd worden door een Belgisch IBAN-nummer (hetgeen soms het geval is voor bepaalde termijnbeleggingen, voor effectenrekeningen, bepaalde hypothecaire kredietopeningen, enz.). In bepaalde gevallen kan de overeenkomst die aanleiding heeft gegeven tot de opening van dergelijke rekeningen echter als een "contract" in de zin van het besluit worden gekwalificeerd (bijv. kredietopening, hypothecair krediet, enz.).
Onder "contract" wordt verstaan één van de overeenkomsten die op volledige wijze zijn vastgelegd in artikel 1, 5°, van het besluit, gesloten tussen een informatieplichtige en zijn klant, rechtstreeks, door tussenkomst van een in België gevestigd bijkantoor of door tussenkomst van een in België gevestigd verkooppunt (in het geval van de instellingen die onder het recht van een andere lidstaat van de Europese economische ruimte vallen en in België diensten verrichten in het kader van het vrij verrichten van diensten). Deze overeenkomsten zijn opgenomen op de lijst, ofwel omdat zij regelmatig in bepaalde frauduleuze constructies verschijnen, ofwel omdat hun bestaan zelf een bijzonder belang heeft in het kader van de vaststelling van de belastbare inkomsten van de belastingplichtige volgens tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten. In de mate van het mogelijke, is de aan het CAP mee te delen lijst van de kredietovereenkomsten, in overeenstemming gebracht met de informatielijst die de kredietinstellingen reeds moeten meedelen aan de Centrale voor kredieten aan ondernemingen of aan de Centrale voor kredieten aan particulieren van de NBB. Dit moet de kredietinstellingen toelaten hun informatiestromen te stroomlijnen door de creatie van de aan het CAP mee te delen gegevensbestanden te integreren in de informaticaprocessen die de mededeling van gegevens aan voornoemde centrales reeds beheren. Een voorbeeld hiervan is de uitdrukkelijke beperking van de aan het CAP mee te delen kredieten tot deze waarvan het bedrag ten minste 200 EUR is. Deze beperking is namelijk opgenomen in artikel 3, § 2, eerste lid, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet. Een bijzondere categorie van contracten is bovendien voorzien voor de kredietovereenkomsten die in het kader van de wetgeving inzake de Centrale voor kredieten aan de ondernemingen moeten worden aangegeven. De kredietverstrekking aan ondernemingen is immers niet op dezelfde wijze gereglementeerd als die aan particulieren. In de praktijk komen gemengde vormen van kredietverlening aan de onderneming vaak voor, die bijv. een hypothecair krediet en een kredietopening samenvoegen. In voormeld voorbeeld moet het bestaan van een dergelijk gemengd krediet aan de onderneming dus aan het CAP worden meegedeeld als contract bedoeld onder punt h) van artikel 1, 5°, van het besluit, in plaats van onder punt a) of e) hiervan.
Teneinde dubbele informatie te vermijden, preciseert het besluit daarenboven dat de overeenkomsten gesloten tussen een kredietinstelling en een klant die onlosmakelijk verbonden zijn aan een rekening zoals gedefinieerd in het besluit, niet als "contracten" beschouwd moeten worden. Zo beantwoordt een kredietopening onder de vorm van een geoorloofde debetstand op een rekening-courant in principe aan de definitie van "contract" in de zin van het besluit.
Tengevolge van het feit dat zij bovendien onlosmakelijk verbonden is aan een rekening, die ook aan het CAP meegedeeld moet worden, heeft de fiscus makkelijk toegang tot de gegevens betreffende deze kredietopening door aan de betrokken kredietinstelling de informatie te vragen betreffende de rekening-courant waarop de overeenkomst betrekking heeft. Het daarenboven meedelen aan het CAP van het bestaan van deze kredietopening als soort van contract, biedt geen enkele toegevoegde waarde voor de fiscus, maakt de samenstelling van de door de kredietinstellingen mee te delen gegevens ingewikkelder en belast het CAP onnodig.
Er moet bovendien benadrukt worden dat de verplichting tot mededeling aan het CAP betrekking heeft op de rekeningen die op om het even welk ogenblik van het betrokken kalenderjaar bestaan hebben, alsook op de soorten van de contracten die op om het even welk ogenblik van hetzelfde kalenderjaar bestaan. De mee te delen gegevens zijn dus geenszins de gegevens die zijn vastgesteld op de afsluitingsdatum van het kalenderjaar. Deze werkwijze laat de fiscale administratie toe, enerzijds om kortstondige operaties die met bepaalde constructies gericht op belastingontduiking gepaard gaan, op het spoor te komen, en anderzijds over een lange periode de rekeningen die door een belastingplichtige geopend zijn en de soorten van contracten die hij heeft gesloten, te volgen.
De controle van de NBB op de juistheid en de volledigheid van de gegevens die haar door de informatieplichtigen werden meegedeeld, is bijna onbestaande. De controle verricht door de NBB op deze gegevens beperkt zich bijgevolg tot het nazicht van de juistheid van het controlecijfer van de gegevens die er een dragen (IBAN-rekeningnummer, rijksregisternummer, inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen), alsook tot de naleving van de door de NBB uitgevaardigde technische modaliteiten betreffende de gestructureerde databestanden overgemaakt door de informatieplichtigen. Om dezelfde reden verkeert de NBB in de onmogelijkheid om de gegevens die haar zijn meegedeeld te verbeteren : in het geval waarin de belastingplichtige een fout ontdekt in de gegevens van het CAP die hem betreffen, moet hij zich richten tot de informatieplichtige die de verkeerde informatie aan het CAP heeft doorgegeven, om de rechtzetting te bekomen. Een dergelijke bijzondere procedure is eveneens van toepassing wat de Centrale voor kredieten aan ondernemingen en de Centrale voor kredieten aan particulieren betreft.
C. Raadpleging van het CAP Zoals hoger vermeld, werd de NBB door de wetgever onder meer omwille van haar neutraliteit als organisator van het CAP aangewezen. Dit betekent dat de verzoeken om raadpleging van het CAP door de fiscale administratie moeten worden onderworpen aan de NBB die zelf deze opzoekingen uitvoert, door tussenkomst van haar door het Directiecomité van de NBB gemachtigde personeelsleden. Deze voorzorg beoogt een maximale graad van vertrouwelijkheid van gegevens te verzekeren, rekening houdend met het beroepsgeheim dat op de personeelsleden van de NBB rust krachtens artikel 35 van de organieke wet van 19 februari 1998, en om de toegang uitsluitend te beperken tot de door de wetgever gestelde doeleinden.
De raadpleging van het CAP staat niet voor alle ambtenaren van de fiscus open maar enkel voor bepaalde onder hen, in het kader van een strikte procedure vastgesteld door artikel 322, § 2 en 3, WIB 92 voor de ambtenaren belast met de vestiging van de belasting. Hieruit volgt dat de Federale Overheidsdienst Financiën via zijn systeem van Identy Access Management de authentificatie, de toelating en de volgbaarheid van de toegangen moet beheren van de ambtenaren die krachtens de artikelen 319bis en 322, WIB 92, rechtmatig gemachtigd zijn om het CAP te raadplegen met dien verstande evenwel dat, wat de ambtenaren belast met de invordering van de belasting betreft, de verzoeken om raadpleging van het CAP aan de NBB tijdens een eerste periode door tussenkomst van hun gewestelijke directeurs zullen worden verricht.
Elk verzoek om raadpleging van het CAP door de fiscale administratie moet het volgende aanduiden : - de zo precies mogelijke identificatie van de belastingplichtige op wie de raadpleging betrekking heeft, - het jaar of de jaren waarop het verzoek om raadpleging betrekking heeft.
Om redenen van veiligheid en opspoorbaarheid houdt de NBB de datum van ontvangst van elk verzoek om raadpleging van de fiscale autoriteiten bij.
Rekening houdend met de gevoeligheid van de in het CAP bijgehouden gegevens gebeurt de verzending van zowel de verzoeken om raadpleging als de antwoorden op beveiligde elektronische wijze volgens in onderlinge overeenstemming tussen de NBB en de Federale Overheidsdienst Financiën te definiëren modaliteiten.
De controles waaraan de NBB de verzoeken om raadpleging onderwerpt, beperken zich tot het nazicht van de juistheid van het controlecijfer van de cliënten die er een hebben (rijksregisternummer van natuurlijke personen of inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen van de belastingplichtige op wie de aanvraag betrekking heeft) en tot het respecteren van de door de NBB uitgevaardigde technische modaliteiten voor de verzoeken om raadpleging.
Tot slot werd de datum van inwerkingtreding van de mogelijkheid tot raadpleging van het CAP op voldoende ruime wijze vastgesteld, rekening houdend met de onzekerheid met betrekking tot de datum van inwerkingtreding van het besluit en teneinde de nodige tijd aan de betrokken partijen (NBB en Federale Overheidsdienst Financiën) te laten om de technische modaliteiten van de raadpleging van de gegevens van het CAP te bepalen en om hun computerprogramma's aan te passen.
Deze termijn beloopt negen maanden vanaf de publicatie van het besluit in het Belgisch Staatsblad (artikel 22 van het besluit).
D. Financiële bepalingen In haar advies betreffende artikel 55 van de wet van 14 april 2011, dat artikel 322, § 3, in het WIB 92 invoert, liet de Europese Centrale Bank het volgende gelden : "Bij gebreke van een bepaling betreffende de financiering van de nieuwe taak die NBB uit hoofde van het amendement zal uitvoeren, onderstreept de ECB het belang van de naleving van het verbod op monetaire financiering zoals bepaald in artikel 123, lid 1 van het Verdrag. Het verbod beoogt te voorkomen dat centrale banken voorschotten in rekening-courant of andere kredietfaciliteiten verstrekken aan de overheidssector. De ECB merkt op dat de uit hoofde van het amendement aan de NBB toevertrouwde taak geen centrale-banktaak is noch de uitvoering van een dergelijke taak vergemakkelijkt. Integendeel, de ECB begrijpt dat de nieuwe aan de NBB toevertrouwde taak verband houdt met een overheidstaak, d.w.z. de inning van belastingen door de Staat en de versterking van de strijd tegen fiscale fraude, welke taak in het belang van de Staat wordt uitgevoerd". "Derhalve, indien NBB een dergelijke taak toevertrouwd wordt, dient de NBB vooraf op passende wijze daarvoor betaald te worden, opdat het verbod op monetaire financiering wordt nageleefd". "Bovendien dient de financiering van deze nieuwe aan de NBB toevertrouwde taak te voldoen aan het beginsel van financiële onafhankelijkheid, krachtens welke een nationale centrale bank over adequate middelen dient te beschikken, niet slechts voor de uitoefening van haar met het ESCB verband houdende taken, maar ook voor haar nationale taken, bijv. financiering van haar administratie en eigen transacties".
Om tegemoet te komen aan de bezorgdheid van de Europese Centrale Bank preciseert het besluit dat de NBB door de Staat volledig zal worden vergoed voor de kosten die zij voor de ontwikkeling, de implementatie, de werking en het onderhoud van het CAP maakt. De aanrekening van de werkings- en onderhoudskosten zal driemaandelijks gebeuren volgens een gangbare en ruim verspreide praktijk inzake informaticacontracten.
E. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer De in het CAP verzamelde informatie vertegenwoordigt voor de opgenomen natuurlijke personen gegevens met een persoonlijk karakter die bovendien gevoelig zijn. De toepassing van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens op de in het CAP verrichte verwerking van gegevens houdt in dat verschillende voorzorgsmaatregelen worden getroffen : - de aanwijzing van de NBB als verantwoordelijke voor de verwerking van het CAP (artikel 15 van het besluit), onverminderd de eigen verantwoordelijkheid van de informatieplichtigen t.o.v. de verwerkingen van persoonsgegevens die zij verrichten om aan de aangifteverplichtingen te voldoen die hen door het besluit wordt opgelegd; - de bepaling van de precieze doeleinden van de verwerking die uitsluitend kan worden gebruikt voor de vaststelling van het bedrag van de belastbare inkomsten van de belastingplichtige of om de vermogenssituatie van de belastingplichtige te bepalen om de invordering te verzekeren van de belastingen en de voorheffingen verschuldigd in hoofdsom en opcentiemen, van de belastingverhogingen en administratieve boeten, van de interesten en van de kosten (artikel 19 van het besluit); - het bestaan van het recht op raadpleging en, in voorkomend geval, op rechtzetting van onjuiste gegevens door de belastingplichtige (artikelen 17 en 18 van het besluit); - de beperkingen aan de toegang tot de gegevens van het CAP (artikelen 9 en 13 van het besluit); - de bewaartermijn van de aan het CAP meegedeelde gegevens, die acht jaar bedraagt vanaf het ogenblik dat deze gegevens hun relevantie verliezen. Deze termijn werd vastgesteld rekening houdend met de maximale termijn van vaststelling van belastbare inkomsten ingeval van fiscale fraude en stemt overeen met de principes van de boekhoudwet.
Na het verstrijken van deze termijn worden de gegevens onherroepelijk uit het CAP verwijderd (artikel 8 van het besluit); - de informatie van de cliënten over het bestaan van de verwerking, de identiteit en het adres van zijn verantwoordelijke, zijn doeleinde, enz. (artikel 16, tweede lid, van het besluit). De mededeling over het bestaan van de verwerking met betrekking tot geopende rekeningen en lopende contracten gedurende de kalenderjaren 2010, 2011, 2012 en 2013, moet binnen de drie maanden volgend op de inwerkingtreding van het besluit worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door middel van een mededeling toegevoegd aan de rekeninguittreksels van de betrokken cliënten (artikel 16, eerste lid, van het besluit). Het besluit verduidelijkt dat deze mededeling aan de cliënten "via een duurzame drager" moet gebeuren en niet "schriftelijk", onder meer aangezien in het kader van de bankdiensten aan huis via internet de rekeninguittreksels niet noodzakelijkerwijze door de cliënt worden afgedrukt, maar ook op een duurzame wijze op een elektronische drager kunnen worden gearchiveerd.
F. Advies van de Raad van State Onderhavig ontwerpbesluit houdt tot slot rekening met de volgende opmerkingen die de Raad van State in zijn advies nr. 51/907/1/V van 23 augustus 2012 heeft gemaakt. 1) De Raad van State heeft er allereerst op gewezen dat de tekst van artikel 322, § 3 van het WIB (1992) in zijn toenmalige redactie geen machtiging aan de Koning bevatte om in artikel 1, 4° en 5° van het ontwerpbesluit de soorten van rekeningen en contracten te definiëren welke aan het CAP moeten worden aangegeven (punt 3.3.3 van het advies). Artikel 322, § 3, eerste lid van het WIB (1992), zoals sedertdien aangevuld door artikel 30 van de wet van 17 juni 2013, bepaalt een dergelijke machtiging. Hieruit vloeit voort dat artikel 1, 4° en 5° van dit ontwerpbesluit voortaan een geldige wettelijke basis heeft. 2) De Raad van State heeft bovendien aangestipt dat artikel 322, § 3, 4e lid van het WIB (1992) de Koning evenmin machtigt om een recht van toegang tot de bestanden van het Rijksregister van de natuurlijke personen aan de informatieplichtigen te geven (punten 3.4.3 en 3.4.4 van het advies). Deze toegangsmogelijkheid is dan ook uit onderhavig ontwerpbesluit weggehaald en zal het voorwerp moeten maken van een ander besluit genomen op basis van artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. 3) De Raad van State heeft tot slot opgemerkt dat de bepaling in het ontwerpbesluit die de burgerlijke aansprakelijkheid van de NBB inperkte, van de gemeenrechtelijke aansprakelijkheidregels zoals bepaald door de artikelen 1382 e.v. van het burgerlijk wetboek afweek.
Een dergelijke afwijking overschrijdt bijgevolg de bevoegdheden van het staatshoofd, vermits de wetgever geen machtiging in die zin aan de Koning heeft gegeven (punt 3.5 van het advies). Deze aansprakelijkheidsbeperking is dan ook uit onderhavig ontwerpbesluit weggehaald en is voortaan bepaald in artikel 322, § 3, laatste lid van het WIB (1992).
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer trouwe dienaar.
De Minister van Financiën, K. GEENS
Advies 51.907/1/V van 23 augustus 2012 van de afdeling Wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling Wetgeving, eerste vakantiekamer, op 30 juli 2012 door de Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende de werking van het centraal aanspreekpunt bedoeld in artikel 322, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992', heeft het volgende advies gegeven : 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe de werking te regelen van het centraal aanspreekpunt (hierna : CAP), dat is ingesteld bij de Nationale Bank van België ter uitvoering van artikel 322, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB).Luidens die bepaling is iedere bank-, wissel-, krediet- en spaarinstelling ertoe gehouden om de identiteit van de cliënten en de nummers van hun rekeningen en contracten kenbaar te maken bij het CAP. Het ontwerp vangt aan met een aantal definities, onder meer van de begrippen "rekening" en "contract" (hoofdstuk 1 van het ontwerp). Vervolgens worden de nadere regelen bepaald voor het meedelen van de gegevens door de informatieplichtigen aan het CAP, waarbij onder meer wordt gepreciseerd welk type informatie moet worden meegedeeld, binnen welke termijn, voor welke kalenderjaren en hoelang de aan het CAP meegedeelde gegevens mogen worden bewaard (hoofdstuk 2). Het ontwerp bepaalt voorts hoe het CAP geraadpleegd kan worden (hoofdstuk 3) en bevat bepalingen over de verwerking van persoonsgegevens (hoofdstuk 4). Ten slotte wordt bepaald dat de Nationale Bank van België alle kosten die zij oploopt bij de ontwikkeling, de implementatie, de werking en het onderhoud van het CAP doorrekent aan de Staat en dat haar aansprakelijkheid wordt beperkt tot de schade veroorzaakt door opzettelijke fout of nalatigheid (hoofdstuk 5). Het ontworpen besluit treedt in werking de dag waarop het wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de artikelen 9 tot 14 en 17 tot 19 die later in werking treden (hoofdstuk 6). 3.1. Artikel 322, § 3 WIB luidt : " § 3 Iedere bank-, wissel-, krediet- en spaarinstelling is er toe gehouden om volgende gegevens kenbaar te maken bij een centraal aanspreekpunt dat door de Nationale Bank van België wordt gehouden : de identiteit van de cliënten en de nummers van hun rekeningen en contracten.
Wanneer de door de minister aangestelde ambtenaar bedoeld in paragraaf 2, derde lid, heeft vastgesteld dat het gevoerde onderzoek bedoeld in paragraaf 2, één of meer aanwijzingen van belastingontduiking heeft opgeleverd, kan hij de beschikbare gegevens over die belastingplichtige opvragen bij dat centraal aanspreekpunt.
De Koning bepaalt : 1° de werking van het centraal aanspreekpunt en in het bijzonder de bewaringstermijn van de in het eerste lid bedoelde gegevens;2° de modaliteiten en de periodiciteit van de mededeling door de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen van de in het eerste lid bedoelde gegevens;3° de modaliteiten van de raadpleging door de door de minister aangestelde ambtenaar bedoeld in § 2, derde lid, van de in het eerste lid bedoelde gegevens. Met als enig doel de verplichtingen van deze paragraaf na te komen, hebben de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen en de Nationale Bank van België de toelating om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken om de cliënten te identificeren." 3.2. Onder voorbehoud van wat hierna wordt opgemerkt met betrekking tot enkele specifieke onderdelen van de ontworpen regeling, kan het ontworpen besluit geacht worden op algemene wijze rechtsgrond te vinden in voornoemd artikel 322, § 3, derde lid WIB. 3.3.1. Artikel 1, 4° en 5°, van het ontwerp bevat een omschrijving van de in artikel 322, § 3, eerste lid WIB bedoelde "rekeningen" en "contracten" waarvan het nummer door de beoogde instellingen moet worden meegedeeld aan het CAP. Door de auditeur-verslaggever gevraagd naar de precieze draagwijdte van deze omschrijvingen en naar de mogelijke rechtsgrond ervoor, heeft de gemachtigde het volgende geantwoord : "De definitie van `contracten' en `rekeningen' in het KB is exhaustief en werd bepaald in overleg met de aangifteplichtigen teneinde de administratieve rompslomp te verminderen door de overdracht van gegevens te beperken tot diegenen die werkelijk bruikbaar zijn in het kader van een fiscaal onderzoek. Een dergelijke beperking werkt de administratieve vereenvoudiging in de hand, beperkt de kosten voor alle betrokken partijen (aangifteplichtigen zowel als de fiscale overheid) en is dus een handeling van goed bestuur. We menen immers dat de overdracht van alle gegevens aangaande rekeningen en contracten een onbegonnen werk zou zijn geweest door de omvang van de mee te delen gegevens (meer dan 200 miljoen gegevens, volgens ruwe schattingen van de sector !). In die zin menen we (...) dat artikel 108 van de Grondwet de rechtsgrond vormt voor deze precisering. (...)". 3.3.2. Ook al kan het beperken van de administratieve overlast voor de informatieplichtigen in dit geval wellicht worden beschouwd als een maatregel van goed bestuur, moet niettemin worden opgemerkt dat het in een beperkende zin omschrijven van de door de wetgever gehanteerde begrippen "rekeningen" en "contracten", die bovendien een essentiële band vertonen met het toepassingsgebied van de wettelijke regeling, door de Koning in elk geval slechts mogelijk is voor zover vaststaat dat een dergelijke inperking van wettelijke termen hetzij verenigbaar is met de algemene uitvoeringsbevoegdheid die de Koning ontleent aan artikel 108 van de Grondwet, hetzij kan worden ingepast in een specifieke delegatie van de wetgever.
Artikel 108 van de Grondwet bepaalt dat de Koning de verordeningen maakt en de besluiten neemt die voor de uitvoering van de wetten nodig zijn, zonder ooit de wetten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te mogen verlenen. Op grond van die algemene uitvoeringsbevoegdheid kan de Koning de draagwijdte van een wet noch uitbreiden, noch beperken, maar kan hij wel uit het beginsel van de wet en haar algemene opzet de gevolgen afleiden die er op natuurlijke wijze uit voortvloeien volgens de geest van de wet en de oogmerken die zij nastreeft (1). Vraag is of het op een beperkende wijze omschrijven van de in de wet gehanteerde begrippen "contracten" en "rekeningen" als een gevolgtrekking in die zin kan worden beschouwd. Indien dat het geval zou zijn, zou die beperkende omschrijving neerkomen op de explicitering van de duidelijke wil van de wetgever, die dan erin zou dienen te bestaan dat geen gegevens moeten worden meegedeeld betreffende alle rekeningen en contracten, doch enkel betreffende die rekeningen en contracten waarvan de gegevens werkelijk bruikbaar zijn voor het doel dat de wetgever voor ogen heeft, namelijk de bestrijding van belastingontduiking. De Raad van State, afdeling Wetgeving, heeft op basis van de parlementaire voorbereiding van bedoeld artikel 322 WIB evenwel geen aanwijzingen gevonden dat genoemde begrippen in die beperkende zin moeten worden begrepen. Het lijkt er bijgevolg op dat de ontworpen omschrijvingen een beperking van de draagwijdte van bedoelde begrippen inhouden die niet kan worden ingepast in de bevoegdheid die de Koning aan artikel 108 van de Grondwet ontleent.
De delegatiebepalingen die zijn opgenomen in artikel 322, § 3, derde lid WIB - die overigens wat dit aspect van de ontworpen regeling betreft niet door de gemachtigde worden ingeroepen als rechtsgrond -, en die betrekking hebben op het regelen van enkele specifieke aangelegenheden, kunnen evenmin rechtsgrond bieden voor bedoelde bepalingen, aangezien het in beperkende zin omschrijven van de begrippen "rekeningen" en "contracten" niet kan worden ingepast in één van die aangelegenheden. 3.3.3. De conclusie is dan ook dat, zoals de begrippen "rekeningen" en "contracten" (artikel 1, 4° en 5°, van het ontwerp) thans in beperkende zin worden omschreven, de betrokken bepalingen van het ontwerp de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning te buiten gaan en dat ervoor ook geen specifieke delegatie van de wetgever voorhanden is. Die bepalingen zullen bijgevolg eerst doorgang kunnen vinden nadat de wetgever daartoe de noodzakelijke rechtsbasis heeft gecreëerd, in de vorm van een uitdrukkelijke machtiging aan de Koning.
Gelet op deze conclusie, onthoudt de afdeling Wetgeving zich van een nader onderzoek van artikel 1, 4° en 5°, van het ontwerp. Hieruit volgt dat onder meer niet werd onderzocht welke contracten wel en welke contracten niet onder de regeling vallen en of dat onderscheid verantwoord kan worden geacht in het licht van de doelstellingen van de wet. 3.4.1. Artikel 2, tweede lid, van het ontwerp bepaalt dat gedurende een periode van zes kalendermaanden de informatieplichtigen kosteloos toegang hebben tot de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen om er het rijksregisternummer van hun cliënten-rijksinwoners op te zoeken. 3.4.2. Op vraag van de auditeur-verslaggever heeft de gemachtigde de regeling inzake de toegang van de informatieplichtigen tot het Rijksregister van de natuurlijke personen als volgt geduid : " (...). Krachtens artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, zoals gewijzigd door artikel 3 van de wet van 15 mei 2007, wordt de machtiging om toegang te hebben tot de informatiegegevens uit het Rijksregister of om er mededeling van te verkrijgen, niet langer door de Koning doch wel door het sectoraal comité van het Rijksregister verleend. De Koning behoudt wel de reglementaire macht om de gevallen te bepalen waarin een dergelijke machtiging door het sectoraal comité niet vereist is. Het voorschrift van deze wet kan evenwel in conflict komen met andere wetsbepalingen, zoals in casu artikel 322, § 3, vierde lid van het WIB (92), zoals ingevoegd bij artikel 17 van de wet van 29 december 2011 houdende diverse bepalingen, luidend als volgt : `Met als enig doel de verplichtingen van deze paragraaf na te komen, hebben de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen en de Nationale Bank van België de toelating om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken om de cliënten te identificeren'.
Welnu, ingeval twee wetsbepalingen elkaar tegenspreken, wordt algemeen aanvaard dat : - de specifieke wet prevaleert op een wetgeving met algemene strekking; in casu is de `lex specialis' artikel 322, § 3, vierde lid van het WIB (92) en de `lex generalis' voormeld artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983; - de recentere wetsbepaling prevaleert op de oudere wetsbepaling; in casu is artikel 322, § 3, vierde lid van het WIB (92) de recentere bepaling (want daterend van 29 december 2011) en artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983 de oudere wetsbepaling (want daterend van 15 mei 2007).
Het conflict tussen beide wetsbepalingen werd immers door de Privacycommissie zelf onder de loep genomen in haar advies 36/2011 van 23 december 2011 waarnaar u verwijst. In punten 21 (in fine), 22 en 25 van dat advies stelt de Privacycommissie het volgende : `het is eveneens mogelijk dat een dergelijke machtiging wordt verleend door de wet zelf. Het aan de Commissie voorgelegde voorontwerp van wet verleent inderdaad een dergelijke machtiging aan de bedoelde instellingen en aan de NBB [NB : het gaat dus om artikel 322, § 3, vierde lid van het WIB (92), zoals ingevoegd bij artikel 17 van de wet van 29 december 2011]. Naast de gevallen voorzien door de WRR (machtiging door beslissing van het Sectoraal Comité of bij KB) kan de wetgever een privaat of openbaar organisme of een categorie organismen op personen machtigen om het identificatienummer van het RR te gebruiken. De wetgever dient immers de opportuniteit van iedere inmenging in het privéleven van individuen te onderzoeken, onder meer in het licht van artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 EVRM'.
Noteer nog dat een interessant precedent terzake de recente regelgeving rond de verruimde Centrale voor Kredieten aan Ondernemingen (`CKO2') is. De Privacycommissie heeft in eerste instantie de machtiging gegeven door het ontwerp-KB aan de NBB en de financiële sector om het Rijksregisternummer in dat kader te gebruiken, bekritiseerd want niet in lijn met artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983. Dientengevolge werd deze machtiging in de wet zelf opgenomen i.p.v. in het uitvoeringsbesluit. Dit heeft blijkbaar geen problemen meer geleverd bij de Raad van State (zie advies 51.240/2 van 18 april 2012 van de afdeling Wetgeving van de Raad van State, B.S. 12/07/2012, p. 38302, waarin geen bezwaren te bespeuren vallen hieromtrent)." 3.4.3. Uit die toelichting blijkt dat de steller van het ontwerp van mening is dat artikel 322, § 3, vierde lid WIB aan de informatieplichtigen toegang verleent tot het Rijksregister. Zoals die wetsbepaling is geredigeerd, geeft ze nochtans enkel toelating om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te "gebruiken", terwijl uit de parlementaire voorbereiding van die bepaling niet kan worden afgeleid dat de wetgever op die wijze ook toegang tot het Rijksregister heeft willen verlenen. De in artikel 2, laatste lid, van het ontwerp opgenomen regeling, waarbij aan de informatieplichtigen tijdelijk toegang tot het Rijksregister wordt verleend, kan bijgevolg niet worden ingepast in voormeld artikel 322, § 3, vierde lid WIB 5 (2), aangezien moet worden aangenomen dat laatstgenoemde bepaling enkel een regeling bevat voor het "gebruiken" van het identificatienummer bij het Rijksregister. Evenmin kan die regeling worden ingepast in één van de uitdrukkelijke delegatiebepalingen opgenomen in het derde lid van die paragraaf.
Artikel 322 WIB biedt bijgevolg geen rechtsgrond voor die regeling. 3.4.4. Voor die regeling zou wel rechtsgrond kunnen worden gevonden in artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983 `tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen'. Luidens het laatste lid van dat artikel "bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het sectoraal comité, in welke gevallen geen machtiging [van het sectoraal comité] vereist is". (3) Indien van die rechtsgrond gebruik wordt gemaakt, dient dan wel voorafgaandelijk het advies te worden ingewonnen van het sectoraal comité en dient het ontworpen besluit te worden overlegd in de Ministerraad.In de aanhef van het ontwerp dient in dat geval melding te worden gemaakt van artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983. Zo voor deze mogelijkheid niet wordt geopteerd, zal artikel 2, laatste lid, in elk geval uit het ontwerp moeten worden weggelaten en zal voor het verkrijgen van toegang tot de gegevens van het Rijksregister de procedure bedoeld in voormeld artikel 5, eerste lid, moeten worden gevolgd, hetgeen impliceert dat de toelating wordt verleend door het sectoraal comité van het Rijksregister. 3.5. Artikel 21 van het ontwerp bepaalt dat de Nationale Bank van België enkel aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade veroorzaakt door de opzettelijke fout of nalatigheid begaan door haarzelf of een van haar aangestelden.
Die bepaling wijkt af van de gemeenrechtelijke regels van aansprakelijkheid (artikel 1382 e.v. BW). Voor een dergelijke afwijking kan evenwel geen rechtsgrond worden gevonden in één van de uitdrukkelijke machtigingen opgenomen in artikel 322, § 3, derde lid WIB. Artikel 21 dient bijgevolg uit het ontwerp te worden weggelaten.
Vormvereisten 4. Uit artikel 19/1, § 1, van de wet van 5 mei 1997 `betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling' vloeit voort dat in beginsel elk voorontwerp van wet, elk ontwerp van koninklijk besluit en elk voorstel van beslissing dat ter goedkeuring aan de Ministerraad moet worden voorgelegd, aanleiding moet geven tot een voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling inzake duurzame ontwikkeling uit te voeren. Dergelijk onderzoek heeft met betrekking tot het voorliggende ontwerp wellicht nog niet plaats gevonden en zal bijgevolg in voorkomend geval nog moeten worden verricht. Indien uit dit voorafgaand onderzoek bovendien zou blijken dat een effectbeoordeling in de zin van artikel 19/2 van dezelfde wet noodzakelijk is, en als gevolg van die effectbeoordeling wijzigingen zouden worden aangebracht in de tekst van het ontwerp, zoals dat thans om advies aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, is voorgelegd, zullen deze wijzigingen eveneens om advies aan de Raad moeten worden voorgelegd.
Onderzoek van de tekst Artikel 2 5. In artikel 2, eerste lid, 1°, van het ontwerp wordt bepaald dat het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen moet worden meegedeeld of, "bij ontstentenis hiervan", een aantal andere inlichtingen.Het is evenwel niet duidelijk wat moet worden begrepen onder "bij ontstentenis hiervan" : wordt daaronder het geval verstaan waarin de cliënt geen identificatienummer heeft of worden daaronder de gevallen verstaan waarin de informatieplichtige niet in het bezit is van dat identificatienummer of er zelf voor opteert om in de plaats van het identificatienummer de andere inlichtingen te verstrekken. Dit dient te worden verduidelijkt in het ontwerp.
De kamer was samengesteld uit : de heren : W. Van Vaerenbergh, staatsraad, voorzitter, J. Van Nieuwenhove, S. De Taeye, staatsraden, M. Tison, assessor van de afdeling Wetgeving, W. Geurts, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de Heer F. Vanneste, auditeur.
La concordance entre la version néerlandaise et la version française a été vérifiée sous le contrôle de Monsieur B. Seutin, conseiller d'Etat.
De griffier W. Geurts De voorzitter W. Van Vaerenbergh _______ Nota's (1) Cass., 18 november 1924, Pas., 1925, I, 25. (2) Zie in dat verband ook advies 36/2011 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, nr.42. (3) Overeenkomstig artikel 5, eerste lid, wordt de machtiging om toegang te hebben tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, of om er mededeling van te verkrijgen, en de machtiging om toegang te hebben tot de informatiegegevens betreffende de vreemdelingen ingeschreven in het wachtregister bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 2°, van de wet van 19 juli 1991 `betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen', verleend door het sectoraal comité van het Rijksregister ingesteld door artikel 15 van die wet. 17 JULI 2013. - Koninklijk besluit betreffende de werking van het centraal aanspreekpunt bedoeld in artikel 322, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 322, § 3, eerste lid, ingevoegd bij de wet van 14 april 2011 en gewijzigd bij de wet van 17 juni 2013, derde lid, ingevoegd bij de wet van 14 april 2011 en vervangen bij de programmawet van 29 maart 2012, en vierde lid, ingevoegd bij de wet van 28 december 2011;
Gelet op het advies CON/2011/98 van de Europese Centrale Bank, gegeven op 7 december 2011;
Gelet op het advies 36/2011 van de Commissie voor de Bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gegeven op 21 december 2011;
Gelet op de artikelen 19/1 tot 19/3 van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2010; gezien dat op grond van het voorafgaand onderzoek of de uitvoering van een effectbeoordeling van het ontworpen besluit zich al dan niet opdrong, is geoordeeld dat een dergelijke effectbeoordeling in casu niet noodzakelijk was;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 19 mei 2012;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 16 juli 2012;
Gelet op advies 51.907/1/V van de Raad van State, gegeven op 23 augustus 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "CAP" : het centraal aanspreekpunt dat door de Nationale Bank van België wordt gehouden in uitvoering van artikel 322, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;2° "informatieplichtige" : een bank-, wissel-, krediet- en spaarinstelling bedoeld in artikel 322, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;3° "cliënt" : elke houder of medehouder van een rekening gehouden bij een informatieplichtige en elke hoofdcontractant of hoofdmedecontractant van een contract gesloten met een informatieplichtige;4° "rekening" : elke in België geopende bankrekening die de cliënt van een informatieplichtige de mogelijkheid biedt inkomsten te ontvangen, contant geld af te halen of te storten of betalingen ten gunste van derden te verrichten of in opdracht van derden te ontvangen;5° "contract" : een van de volgende overeenkomsten, gesloten tussen een cliënt en een informatieplichtige, rechtstreeks of via tussenkomst van een agent, die niet onlosmakelijk gebonden is aan een rekening : a) de hypothecaire kredietovereenkomst, zijnde elke kredietovereenkomst, ongeacht de benaming of de vorm, toegekend aan een natuurlijke persoon die hoofdzakelijk handelt met een oogmerk dat geacht kan worden vreemd te zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteiten, welke normaal leidt tot het financieren van het verwerven of behouden van onroerende zakelijke rechten en : - hetzij gewaarborgd is door een hypotheek of een voorrecht op onroerend goed of door de inpandgeving van een op dezelfde wijze gewaarborgde schuldvordering, - hetzij bedongen is met het recht voor de kredietgever een hypothecaire waarborg te eisen, zelfs indien dit recht in een afzonderlijke akte bedongen is;b) de verkoopovereenkomst op afbetaling, zijnde elke kredietovereenkomst, ongeacht de benaming of de vorm, toegekend aan een natuurlijke persoon die hoofdzakelijk handelt met een oogmerk dat geacht kan worden vreemd te zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteiten, welke normaal leidt tot de verkrijging van lichamelijke roerende goederen of levering van diensten, verkocht door de kredietgever of de kredietbemiddelaar, en waarvan de prijs betaald wordt door middel van periodieke stortingen, doch met uitzondering van overeenkomsten welke betrekking hebben op bedragen van minder dan 200 euro; c) de leasingovereenkomst, zijnde elke overeenkomst die beantwoordt aan de criteria vastgesteld in artikel 95, § 1 van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen voor de post III.D "Leasing en soortgelijke rechten", evenwel met dien verstande dat het woord "vennootschap" in voormelde post III.D als "cliënt" moet worden gelezen voor deze definitie; d) de leningsovereenkomst op afbetaling, namelijk elke kredietovereenkomst, ongeacht de benaming of de vorm, toegekend aan een natuurlijke persoon die hoofdzakelijk handelt met een oogmerk dat geacht kan worden vreemd te zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteiten, waarbij geld of een ander betaalmiddel ter beschikking wordt gesteld van een kredietnemer die zich ertoe verbindt de lening terug te betalen door periodieke stortingen, doch met uitzondering van overeenkomsten welke betrekking hebben op bedragen van minder dan 200 euro;e) de kredietopening, zijnde elke kredietovereenkomst, ongeacht de benaming of de vorm, toegekend aan een natuurlijke persoon die hoofdzakelijk handelt met een oogmerk dat geacht kan worden vreemd te zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteiten, waarbij koopkracht, geld of gelijk welk ander betaalmiddel ter beschikking wordt gesteld van de kredietnemer, die ervan gebruik kan maken door een of meerdere kredietopnemingen te verrichten onder meer met behulp van een betaalinstrument of op een andere wijze, en die zich ertoe verbindt terug te betalen volgens de overeengekomen voorwaarden, doch met uitzondering van overeenkomsten welke betrekking hebben op bedragen van minder dan 200 euro;f) de overeenkomst met betrekking tot beleggingsdiensten en/of -activiteiten zoals gedefinieerd in artikel 46, 1° van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, alsook het aanhouden van zicht- of vernieuwbare termijndeposito's ten behoeve van de cliënt en bestemd voor de verwerving van financiële instrumenten of voor terugbetaling, krachtens artikel 77 van dezelfde wet van 6 april 1995;g) een geldtransfer zoals bedoeld in artikel 4, 12° van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen;h) elke andere overeenkomst dan bedoeld in de punten a) tot g) hierboven, waarbij een kredietverlener geldmiddelen ter beschikking stelt van een natuurlijke persoon of van een rechtspersoon, met inbegrip van niet toegelaten debetstanden op rekening, of zich ertoe verbindt geldmiddelen ter beschikking te stellen van een onderneming onder de voorwaarde van de terugbetaling ervan op termijn, of zich garant stelt voor een onderneming;6° "aanvragers" : de ambtenaren bedoeld in artikel 322, § 3, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, alsmede de ambtenaren bedoeld in artikel 319bis van hetzelfde Wetboek. HOOFDSTUK 2. - Mededeling van gegevens aan het CAP
Art. 2.De informatieplichtigen delen aan het CAP de volgende identificatiegegevens mee aangaande hun cliënten : 1° wat de cliënt betreft die een natuurlijke persoon is : zijn identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen of, bij ontstentenis hiervan, de volgende inlichtingen : - de naam, - de eerste officiële voornaam, - de geboortedatum, alsook - de geboorteplaats of, bij ontstentenis hiervan, het geboorteland;2° wat de cliënt betreft die een bij de Kruispuntbank van Ondernemingen ingeschreven rechtspersoon is : zijn inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen;3° wat alle andere cliënten betreft dan bedoeld onder 1° of 2° hierboven : - de volledige benaming, - de eventuele rechtsvorm, en - het land van vestiging.
Art. 3.Bij elke gegevensoverdracht naar het CAP delen de informatieplichtigen de volgende gegevens mee : 1° het inschrijvingsnummer van de informatieplichtige bij de Kruispuntbank van Ondernemingen;2° de afsluitingsdatum van het kalenderjaar waarop de meegedeelde gegevens betrekking hebben;3° per cliënt, de lijst van de rekeningen waarvan de cliënt houder of medehouder is geweest op om het even welk ogenblik van het onder 2° hierboven bedoelde kalenderjaar;en 4° per cliënt, de in artikel 1, 5°, beschreven soorten van de contracten die met die cliënt liepen op om het even welk ogenblik van het onder 2° bedoelde kalenderjaar.
Art. 4.Voor de toepassing van artikel 3 geldt dat : 1° de cliënten overeenkomstig artikel 2 moeten worden geïdentificeerd, evenwel met dien verstande dat voor de kalenderjaren 2010, 2011, 2012 en 2013, de informatieplichtigen hun cliënten die een identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen hebben, mogen identificeren hetzij met dit nummer, hetzij met hun naam, hun eerste officiële voornaam, hun geboortedatum en hun geboorteplaats of, bij ontstentenis hiervan, hun geboorteland;2° de rekeningen door middel van hun IBAN-nummer moeten worden geïdentificeerd.Hieruit vloeit voort dat; a) geen enkele geldopneming of storting van contant geld in België door kredietinstellingen kan worden uitgevoerd op een rekening die niet door een Belgisch IBAN-nummer geïdentificeerd wordt;b) iedere vereenvoudigde interne rekening gebruikt door een kredietinstelling om een storting van contant geld door een toevallige klant vast te leggen, verplicht door een IBAN-nummer moet worden geïdentificeerd en op naam van deze klant moet worden ingeschreven met het oog op de mededeling ervan aan het CAP;3° wanneer eenzelfde rekening gezamenlijk aangehouden is door verschillende cliënten, het IBAN-nummer van deze rekening voor iedere medehouder moet worden meegedeeld;4° wanneer eenzelfde contract gezamenlijk met verschillende cliënten loopt, het soort contract voor iedere hoofdmedecontractant moet worden meegedeeld;5° de gegevens bedoeld in artikel 3, 4° slechts met betrekking tot de kalenderjaren vanaf 2014 door de informatieplichtigen moeten worden meegedeeld.
Art. 5.De jaarlijkse overdracht door de informatieplichtigen naar het CAP van de gegevens bedoeld in de artikelen 2 en 3 gebeurt uiterlijk op 31 maart van elk jaar en heeft betrekking op het vorige kalenderjaar.
Niettemin gebeuren de overdrachten door de informatieplichtigen naar het CAP van de gegevens bedoeld in de artikelen 2 en 3 met betrekking tot : - de kalenderjaren 2010, 2011 en 2012, uiterlijk op de eerste kalenderdag van de zevende maand die volgt op de maand tijdens welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad bekend is gemaakt, - kalenderjaar 2013, uiterlijk op de eerste kalenderdag van de zevende maand die volgt op de maand tijdens welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad bekend is gemaakt, indien deze dag later valt dan 31 maart 2014; in ontkennend geval is het eerste lid van toepassing.
Art. 6.De Nationale Bank van België bepaalt de drager en/of het transmissiekanaal, de structuur en het formaat van de gegevens die aan het CAP worden meegedeeld in de vorm van een gestructureerd databestand, in overleg met Febelfin en andere representatieve beroepsorganisaties van de informatieplichtigen.
Art. 7.Het toezicht door de Nationale Bank van België op de aan het CAP meegedeelde gegevens wordt uitdrukkelijk beperkt tot : - de naleving door de informatieplichtigen van alle technische instructies bedoeld in artikel 6, en - de juistheid van het ingebouwd controlenummer in de gegevens die een dergelijk controlenummer bevatten, namelijk het IBAN-nummer, het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen.
De Nationale Bank van België verbetert in geen geval de gegevens die door een informatieplichtige aan het CAP worden meegedeeld. Gegevens die niet overeenkomstig alle in artikel 6 bedoelde technische instructies worden opgemaakt of overgebracht, worden geacht niet aan het CAP meegedeeld te zijn. De Nationale Bank van België brengt onverwijld de informatieplichtige in kennis hiervan, op de wijze die zij bepaalt. De informatieplichtige deelt het CAP zo spoedig mogelijk de gegevens mee opgesteld of bezorgd overeenkomstig de in artikel 6 bepaalde technische instructies, teneinde alsnog aan zijn informatieverplichting te voldoen.
De Nationale Bank van België registreert de datum van ontvangst van de door de informatieplichtigen geldig meegedeelde gegevens.
Art. 8.De bewaartermijn van de aan het CAP meegedeelde gegevens bedraagt acht jaar vanaf de afsluitingsdatum : - wat de in artikel 2 bedoelde identificatiegegevens van een cliënt betreft : van het laatste kalenderjaar met betrekking tot hetwelk deze identificatiegegevens aan het CAP werden meegedeeld, - wat de in artikel 3 bedoelde gegevens betreft : van het kalenderjaar met betrekking tot hetwelk de rekening waarvan het IBAN-nummer of het laatste contract waarvan het soort van contract aan het CAP is meegedeeld, afgesloten of beëindigd is.
Na afloop van voormelde bewaartermijn worden de vervallen gegevens onherroepelijk verwijderd. Ze worden in geen geval aan de informatieplichtigen terugbezorgd. HOOFDSTUK 3. - Raadpleging van het CAP
Art. 9.De Federale Overheidsdienst Financiën beheert via zijn systeem van "Identity and Access Management" de authentificatie en de toelating van de aanvragers en de volgbaarheid van hun toegangen bij de raadpleging van het CAP.
Art. 10.De verzoeken om raadpleging van het CAP individualiseren de cliënt waarover het verzoek gaat door middel van de identificatiegegevens zoals bepaald in artikel 2.
Ze vermelden ook het kalenderjaar of de kalenderjaren waarop de aan de aanvrager mee te delen gegevens inzake rekeningen en soorten van contracten betrekking moeten hebben.
Art. 11.De verzoeken om raadpleging van het CAP worden bij de Nationale Bank van België ingediend via het elektronisch transmissiekanaal en volgens de structuur en het formaat die de Nationale Bank van België in overleg met de Federale Overheidsdienst Financiën vaststelt.
Art. 12.Het toezicht door de Nationale Bank van België op de bij haar ingediende verzoeken om raadpleging van het CAP wordt uitdrukkelijk beperkt tot : - de naleving van alle technische instructies bedoeld in artikel 11, en - de juistheid van het ingebouwd controlenummer van de gegevens die een dergelijk controlenummer bevatten, zoals het identificatienummer van de cliënt in het Rijksregister van de natuurlijke personen of zijn inschrijvingsnummer in de Kruispuntbank van Ondernemingen.
Verzoeken om raadpleging van het CAP die niet aan alle hierboven bedoelde controles voldoen, worden geacht niet bij de Nationale Bank van België te zijn ingediend. De Nationale Bank van België brengt onverwijld de aanvrager in kennis hiervan, op de wijze die zij bepaalt.
De Nationale Bank van België registreert de datum van ontvangst van de verzoeken om raadpleging van het CAP vanwege de aanvragers.
Art. 13.De raadpleging van het CAP gebeurt uitsluitend door personeelsleden van de Nationale Bank van België die hiertoe door het Directiecomité van de Nationale Bank van België zijn gemachtigd.
Art. 14.Het antwoord op ieder verzoek om raadpleging van het CAP wordt door de Nationale Bank van België ter beschikking van de aanvrager gesteld via het elektronisch transmissiekanaal en volgens de structuur en het formaat en binnen de termijn die de Nationale Bank van België in overleg met de Federale Overheidsdienst Financiën vaststelt.
In haar antwoord geeft de Nationale Bank van België een lijst van de rekeningen geïdentificeerd door middel van hun IBAN-nummer en van de soorten van contracten meegedeeld door de informatieplichtigen aan het CAP met betrekking tot de cliënt die het voorwerp uitmaakt van het verzoek. Deze lijst wordt gerangschikt volgens het inschrijvingsnummer van de informatieplichtigen bij de Kruispuntbank voor Ondernemingen.
Indien het verzoek om raadpleging van het CAP echter betrekking heeft op : - een cliënt over wie geen individuele gegevens in het CAP kunnen worden teruggevonden op grond van de in artikel 10 bedoelde gegevens, wordt zulks in het antwoord vermeld; - een cliënt die een natuurlijke persoon is en die niet eenduidig kan worden geïdentificeerd op grond van de in artikel 10 bedoelde gegevens, dan is het antwoord van de Nationale Bank van België beperkt tot de lijst van alle in het CAP geregistreerde cliënten waarvan de in artikel 2 bedoelde identiteitsgegevens overeenkomen met de door de aanvrager meegedeelde identificatiegegevens; - een cliënt die geen natuurlijke persoon is en die niet eenduidig kan worden geïdentificeerd op grond van de in artikel 10 bedoelde gegevens, dan geeft de Nationale Bank van België in haar antwoord de lijst bedoeld in het tweede lid met betrekking tot alle in het CAP geregistreerde cliënten waarvan de in artikel 2 bedoelde identiteitsgegevens overeenkomen met de door de aanvrager meegedeelde identificatiegegevens. HOOFDSTUK 4. - Verwerking van persoonsgegevens
Art. 15.De Nationale Bank van België wordt aangewezen als de voor de verwerking van het CAP verantwoordelijke instelling zoals bedoeld in artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens.
De informatieplichtigen zijn verantwoordelijk voor de verwerkingen van persoonsgegevens die ze verrichten om aan de verplichtingen te voldoen die op hen krachtens de artikelen 2 en 3 rusten.
Art. 16.Wat de in artikel 5, tweede lid, bedoelde gegevens betreft, brengen de informatieplichtigen uiterlijk op de eerste kalenderdag van de zevende maand die volgt op de maand tijdens welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad bekend is gemaakt, hun cliënten via een duurzame drager op de hoogte van : 1° de verplichting in hoofde van de informatieplichtigen om voormelde gegevens met betrekking tot de kalenderjaren 2010, 2011, 2012 en 2013 aan het CAP mee te delen, 2° het feit dat deze gegevens door het CAP worden geregistreerd, 3° de naam en het adres van het CAP, 4° de doeleinden van de verwerking door het CAP, 5° het recht van de cliënt tot inzage bij de Nationale Bank van België van de gegevens die door het CAP op zijn naam zijn geregistreerd, 6° het recht van de cliënt, uit te oefenen bij de betrokken informatieplichtige, tot verbetering en verwijdering van onjuiste gegevens die door het CAP op zijn naam zijn geregistreerd, en 7° de in artikel 8 bepaalde bewaartermijnen van de in het CAP opgeslagen gegevens. Bij het openen van een rekening of het afsluiten van een contract dat na 31 december 2013 plaatsvindt, brengen de informatieplichtigen hun cliënten via een duurzame drager op de hoogte van de verplichting om de gegevens bedoeld in de artikelen 2 en 3 aan het CAP mee te delen, alsook van de informatie bedoeld in het eerste lid, 2° tot 7°.
Art. 17.Elke cliënt krijgt inzage in de gegevens die op zijn naam door het CAP zijn geregistreerd door een schriftelijke, gedagtekende en ondertekende aanvraag aan de hoofdzetel van de Nationale Bank van België te richten.
De cliënt die een natuurlijke persoon is, voegt bij zijn schriftelijke aanvraag een duidelijk leesbare fotokopie recto verso van : - zijn identiteitskaart bedoeld in artikel 6 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, of, bij ontstentenis ervan, - de verblijfsvergunning uitgereikt op het tijdstip van de inschrijving in het wachtregister bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 2°, van voormelde wet van 19 juli 1991, of, bij ontstentenis hiervan, - de identiteitskaart, het paspoort, de vervangende reisvergunning of enig ander geldig officieel identiteitsdocument uitgereikt aan een vreemdeling die geen verblijf houdt in het Rijk, door de Staat waar hij verblijft of waarvan hij onderdaan is.
De lijst van de in het CAP geregistreerde gegevens aangaande de cliënt wordt door de Nationale Bank van België kosteloos op zijn adres verzonden zoals opgegeven in het Rijksregister van de natuurlijke personen of, bij ontstentenis ervan, op het adres vermeld op het door de cliënt voorgelegd officieel identiteitsdocument.
De cliënt die geen natuurlijke persoon is, voegt bij zijn schriftelijke aanvraag een duidelijk leesbare fotokopie recto verso van het in het tweede lid bepaald officieel document uitgereikt aan zijn gevolmachtigde, samen met het bewijs van de volmacht. De lijst van de in het CAP geregistreerde gegevens aangaande de betrokken cliënt wordt door de Nationale Bank van België naar zijn adres verzonden zoals opgegeven in de Kruispuntbank voor Ondernemingen of, bij ontstentenis ervan, naar het adres van de gevolmachtigde zoals opgegeven in het Rijksregister van de natuurlijke personen of, bij ontstentenis ervan, zoals vermeld op het door de gevolmachtigde voorgelegd identiteitsdocument.
Art. 18.Elke cliënt kan kosteloos de rechtzetting of verwijdering vragen van onjuiste gegevens die op zijn naam in het CAP zijn geregistreerd.
De betrokken cliënt of zijn gevolmachtigde voegt bij zijn schriftelijke aanvraag een duidelijk leesbare fotokopie recto verso van het geldig officieel document bepaald, naargelang het geval, in artikel 17, tweede of derde lid, samen met het bewijs van de volmacht en elk document dat de gegrondheid van de aanvraag staaft.
De informatieplichtige dient de in zijn eigen bestanden geregistreerde onjuiste gegevens te verbeteren of te verwijderen en deze wijzigingen onverwijld aan het CAP mee te delen overeenkomstig de in artikel 6 bepaalde technische instructies.
Art. 19.De gegevens bezorgd door de Nationale Bank van België aan de aanvragers mogen enkel worden gebruikt om, hetzij het bedrag van de belastbare inkomsten van de cliënt vast te stellen, hetzij de vermogenssituatie van de cliënt te bepalen met het oog op het invorderen van de belasting en de voorheffingen verschuldigd in hoofdsom en opcentiemen, van de belastingverhogingen en administratieve boeten, van de interesten en van de kosten. HOOFDSTUK 5. - Financiële bepalingen
Art. 20.De Nationale Bank van België rekent aan de Staat alle kosten die zij oploopt bij de ontwikkeling, de implementatie, de werking en het onderhoud van het CAP. De aanrekening van de werkings- en onderhoudskosten van het CAP gebeurt op driemaandelijkse basis.
De Federale Overheidsdienst Financiën en de Nationale Bank van België komen de modaliteiten overeen van de terugbetaling van voormelde kosten. HOOFDSTUK 6. - Inwerkingtreding
Art. 21.Dit besluit treedt in werking op de datum van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, uitgezonderd de artikelen 9 tot 14 en 17 tot 19 die in werking treden op de eerste kalenderdag van de tiende maand die volgt op de maand tijdens welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad bekend is gemaakt. HOOFDSTUK 7. - Uitvoeringsbepaling
Art. 22.De minister die bevoegd is voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 juli 2013.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, K. GEENS _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 10 april 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juli 1992. Wet van 5 mei 1997, Belgisch Staatsblad van 18 juni 1997.
Wet van 30 juli 2010, Belgisch Staatsblad van 14 oktober 2010.
Wet van 14 april 2011, Belgisch Staatsblad van 6 mei 2011.