Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 december 2010
gepubliceerd op 24 december 2010

Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 3, 14, 15 en 20 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2010003680
pub.
24/12/2010
prom.
19/12/2010
ELI
eli/besluit/2010/12/19/2010003680/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 DECEMBER 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 3, 14, 15 en 20 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, artikel 1, § 9, vervangen bij de programmawet van 23 december 2009, artikel 8, vervangen bij de programmawet van 23 december 2009, artikel 12, § 2, vervangen bij de programmawet van 23 december 2009, artikel 36, § 1, a), vervangen bij de programmawet van 23 december 2009, artikel 37, vervangen bij de wet van 28 december 1992, artikel 44, § 3, 1°, vervangen bij de programmawet van 23 december 2009, artikel 45, § 1, vervangen bij de wet van 28 december 1992, artikel 48, § 2, gewijzigd bij de wetten van 27 december 1977 en 28 december 1992, het koninklijk besluit van 22 december 1995 en de programmawet van 27 december 2006, artikel 53, § 2, vervangen bij de wet van 28 januari 2004 en artikel 59, § 2, vervangen bij de programmawet van 27 december 2006;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 14 van 3 juni 1970 met betrekking tot de vervreemdingen van gebouwen, de vestigingen van een zakelijk recht op een gebouw en de overdrachten en wederoverdrachten van dergelijk recht overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 of in artikel 44, § 3, 1°, a, tweede streepje, of b, tweede streepje, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 15 van 3 juni 1970 tot regeling van de schattingsprocedure waarin artikel 59, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde voorziet;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven;

Gelet op de adviezen van de inspecteur van Financiën, gegeven op 21 en 26 oktober 2010;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 16 december 2010;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 3, § 1;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende - dat de wijzigingen aangebracht aan het Btw-Wetboek bij de programmawet van 23 december 2009 ten aanzien van de leveringen van gebouwen en het bijhorende terrein op 1 januari 2011 van kracht worden; - dat ingevolge deze wijzigingen sommige bepalingen van de koninklijke besluiten nrs. 1, 3, 14, 15 en 20 inzake de belasting over de toegevoegde waarde in overeenstemming moeten worden gebracht met het gewijzigde Btw-Wetboek; - dat de maatregelen van onderhavig besluit die in hoofdzaak technisch van aard zijn, op dezelfde datum in werking moeten treden teneinde de rechtszekerheid ervan te verzekeren; - dat deze maatregelen dus onverwijld moeten worden genomen;

Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 februari 2004 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : « 2° de leveringen van goederen bedoeld in artikel 1, § 9, van het Wetboek alsook de vestigingen, overdrachten en wederoverdrachten van zakelijke rechten op zulke goederen die niet overeenkomstig artikel 44, § 3, 1°, van het Wetboek van de belasting zijn vrijgesteld;»; b) in de bepaling onder 4° wordt het woord « nieuw » opgeheven.

Art. 2.Artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 december 1992 en 16 juni 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 5.§ 1. De belastingplichtige herziet de oorspronkelijk verrichte aftrek : 1° wanneer die aftrek meer of minder bedraagt dan die welke hij mocht verrichten op het tijdstip waarop de bij artikel 4 bedoelde formaliteiten vervuld waren;2° in het geval bedoeld bij artikel 79, § 1, tweede lid, van het Wetboek;3° wanneer zich wijzigingen voordoen in de factoren die aan de berekening van de gedane aftrek ten grondslag liggen, zoals de wijzigingen bedoeld in de artikelen 15 en 19 of de wijzigingen in het geval dat een belastingplichtige die uitsluitend handelingen verrichtte die recht op aftrek verleenden, vervolgens handelingen verricht waarvoor er geen aanspraak op aftrek is;4° wanneer hij ieder recht op aftrek verliest, wat betreft de nog niet vervreemde lichamelijke roerende goederen en de nog niet-gebruikte diensten op het tijdstip van dat verlies. § 2. Ten aanzien van de belasting geheven van de diensten met betrekking tot de goederen bedoeld in artikel 1, § 9, van het Wetboek die geen recht op aftrek verleenden op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd was, herziet de belastingplichtige de aftrek wanneer deze diensten nadien worden gebruikt voor het verrichten van handelingen waarvoor aanspraak op aftrek bestaat. § 3. De toepassing van dit artikel wordt geregeld door of vanwege de Minister van Financiën. »

Art. 3.In artikel 8, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit, worden de woorden « artikel 79, tweede lid » vervangen door de woorden « artikel 79, § 1, tweede lid ».

Art. 4.In artikel 9 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1978 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 december 1992 en 25 februari 1996, vervangen als volgt : « § 1. Ten aanzien van de belasting geheven van bedrijfsmiddelen, is de aftrek die oorspronkelijk door de belastingplichtige werd verricht onderworpen aan herziening gedurende een tijdvak van vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin het recht op aftrek ontstaat.

Ten aanzien van de belasting geheven van onroerende bedrijfsmiddelen wordt deze periode gebracht op vijftien jaar.

Onder belasting geheven van onroerende bedrijfsmiddelen wordt verstaan de belasting geheven van : 1° de handelingen die strekken of bijdragen tot de oprichting van goederen bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, van het Wetboek;2° de verkrijging van goederen bedoeld in artikel 1, § 9, van het Wetboek;3° de verkrijging van een in artikel 9, tweede lid, 2°, van het Wetboek bedoeld zakelijk recht op goederen bedoeld in artikel 1, § 9, van het Wetboek.»

Art. 5.In artikel 11, § 4, van hetzelfde besluit wordt het eerste lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 februari 1996, vervangen als volgt : « § 4. De belastingplichtige die de aftrek van de belasting geheven van onroerende bedrijfsmiddelen heeft verricht, is gehouden de boeken, de stukken, de facturen, de contracten, de rekeninguittreksels en de andere stukken, vermeld in artikel 60, § 1, van het Wetboek met betrekking tot de handelingen opgesomd in artikel 9, § 1, derde lid gedurende vijftien jaar te bewaren. »

Art. 6.In artikel 18, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 december 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 mei 2007, worden de woorden « artikelen 5, 4°, » vervangen door de woorden « artikelen 5, § 1, 4°, ».

Art. 7.Het opschrift van het koninklijk besluit nr. 14 van 3 juni 1970 met betrekking tot de vervreemdingen van gebouwen, de vestigingen van een zakelijk recht op een gebouw en de overdrachten en wederoverdrachten van dergelijk recht overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 of in artikel 44, § 3, 1°, a, tweede streepje, of b, tweede streepje, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 december 1992, wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit nr. 14 met betrekking tot de vervreemdingen van gebouwen, gedeelten van gebouwen en het bijhorende terrein en de vestigingen, overdrachten en wederoverdrachten van een zakelijk recht in de zin van artikel 9, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde op zulke goederen. »

Art. 8.Artikel 1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 december 1992, wordt vervangen als volgt : «

Artikel 1.Eenieder die een handeling verricht bedoeld in artikel 8 of in artikel 44, § 3, 1°, a), tweede streepje of b), tweede streepje, van het Wetboek, onder de daarin gestelde omstandigheden, heeft ten aanzien van die handeling de hoedanigheid van belastingplichtige, op voorwaarde dat hij : 1° vooraleer de overeenkomst met betrekking tot die handeling wordt gesloten, bij het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert, een verklaring in tweevoud indient waarin hij zijn bedoeling uitdrukt een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het bijhorende terrein te vervreemden, een zakelijk recht in de zin van artikel 9, tweede lid, 2°, van het Wetboek, op zulke goederen te vestigen, over te dragen of weder over te dragen, met voldoening van de belasting;2° de medecontractant op de hoogte brengt van zijn bedoeling de vervreemding te doen met betaling van de belasting, door middel van een vermelding in de eerste akte die tussen hen titel vormt van de vervreemding van een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het bijhorende terrein, van de vestiging, overdracht of wederoverdracht van een zakelijk recht in de zin van artikel 9, tweede lid, 2°, van het Wetboek, op zulke goederen.»

Art. 9.In artikel 2 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 december 1992, vervangen als volgt : «

Art. 2.Met het oog op de voldoening van de door hem verschuldigde belasting moet de belastingplichtige, voor iedere handeling bedoeld in artikel 1, bij het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert een aangifte in drievoud indienen. ».

Art. 10.Artikel 4 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 december 1992, wordt vervangen als volgt : «

Art. 4.De belastingplichtige bedoeld in artikel 1 kan van de verschuldigde belasting over de in dat artikel bedoelde handelingen in aftrek brengen, de belasting geheven van handelingen omschreven in artikel 9, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 3 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, evenals de belasting geheven van de goederen en diensten die rechtstreeks samenhangen met deze handeling.

Ten aanzien van de belasting die betaald of verschuldigd is vóór het in artikel 2, tweede lid, bepaalde tijdstip, ontstaat het recht op aftrek, in afwijking van artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 3, pas op dat tijdstip.

Om zijn recht op aftrek te kunnen uitoefenen moet de belastingplichtige, op het tijdstip waarop hij de in artikel 2 bedoelde aangifte indient, in het bezit zijn van de in artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 3 bedoelde facturen of stukken. »

Art. 11.In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 oktober 1980, 29 december 1992 en 16 juni 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden « bedoeld in artikel 1 » ingevoegd tussen de woorden « De belastingplichtige » en de woorden « oefent zijn recht op aftrek uit »;b) in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « aan de door artikel 4, vierde lid, gestelde voorwaarden » vervangen door de woorden »aan de door artikel 4, derde lid, gestelde voorwaarden ».

Art. 12.In het koninklijk besluit nr. 15 van 3 juni 1970 tot regeling van de schattingsprocedure waarin artikel 59, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde voorziet, wordt het opschrift van afdeling 1 van hoofdstuk 1 vervangen als volgt : « Afdeling 1 - Vervreemdingen van goederen bedoeld in artikel 1, § 9, van het Wetboek. »

Art. 13.Artikel 1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, wordt vervangen als volgt : «

Artikel 1.Wanneer de administratie de deskundige schatting vordert waarin artikel 59, § 2, van het Wetboek voorziet voor het bepalen van de normale waarde van goederen bedoeld in artikel 1, § 9, van hetzelfde Wetboek in het door artikel 36, § 1, a), van dit Wetboek bedoelde geval, wordt ze ingeleid bij een vordering waarvan kennis wordt gegeven door de ontvanger der registratie in wiens ambtsgebied de voornoemde goederen zijn gelegen aan de verkrijger van de bedoelde goederen, hierna « tegenpartij » genoemd. »

Art. 14.In artikel 2, § 1, van hetzelfde besluit, wordt het eerste lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, vervangen als volgt : « § 1. De kennisgeving van de vordering tot schatting moet geschieden binnen twee jaar vanaf de dag van de overeenkomst, wanneer de te schatten goederen werden vervreemd ingevolge een contract dat dagtekent van na de betekening van het kadastrale inkomen. »

Art. 15.Artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 april 1993 en 20 december 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 3.In de vordering tot schatting zijn vermeld : de te schatten goederen, de door de administratie geschatte normale waarde, het bedrag van de door de administratie gevorderde belasting en geldboete, alsmede het tijdstip waarop de deskundigen zich moeten plaatsen om de normale waarde van deze goederen te bepalen. Dat tijdstip is de datum van de overeenkomst.

Wanneer een belastingplichtige voor een niet gesplitste prijs een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het bijhorende terrein met voldoening van de belasting vervreemdt samen met een andere grond dan het bijhorende terrein, vermeldt de vordering tot schatting bovendien de waarde van respectievelijk het gebouw of een gedeelte van het gebouw en van het bijhorende terrein, en van de andere grond dan het bijhorende terrein, zoals geschat overeenkomstig de artikelen 30 en 36, § 1, a), van het Wetboek. »

Art. 16.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 6.Tot deskundigen kunnen niet worden gekozen of benoemd : 1° de ambtenaren van de administratie die bevoegd is voor de belasting over de toegevoegde waarde en het registratierecht;2° de openbare of ministeriële ambtenaren die de akten of verklaringen hebben opgesteld waarin de vervreemding van de te schatten goederen is vastgesteld;3° al degenen die aan de oprichting van de te schatten goederen hebben deelgenomen, met inbegrip van de architecten en aannemers;4° de bedienden van de in 1° tot 3° bedoelde personen.»

Art. 17.In artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 september 1974, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « het in de vordering tot schatting vermelde gebouw heeft » vervangen door de woorden « de in de vordering tot schatting vermelde goederen hebben »;2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « In het geval bedoeld in artikel 3, tweede lid, gaan ze bovendien de verkoopwaarde na van de andere grond dan het bijhorende terrein, alsmede de verkoopwaarde van het geheel van de vervreemde goederen.»

Art. 18.Artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1978 en 20 december 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 14.§ 1. Wanneer voor het bepalen van de normale waarde van de in de artikelen 19, § 2, eerste lid, 1° en 36, § 1, b), van het Wetboek bedoelde diensten, de deskundige schatting, waarin artikel 59, § 2, van hetzelfde Wetboek voorziet, door de administratie wordt gevorderd, wordt ze ingeleid bij een vordering waarvan kennis wordt gegeven door het hoofd van het controlekantoor in het ambtsgebied waarvan het goed bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, van het Wetboek is gelegen waarop de diensten betrekking hebben : 1° aan de opdrachtgever aan wie de diensten werden verstrekt;2° aan de belastingplichtige in het geval bedoeld in artikel 19, § 2, eerste lid, 1°, van het Wetboek. § 2. Wanneer werken in onroerende staat betrekking hebben op de voltooiing van een goed bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, van het Wetboek dat met betaling van de belasting werd verkregen, wordt, in afwijking van paragraaf 1, de vordering tot schatting met betrekking tot die diensten ingeleid door de in artikel 1 genoemde ambtenaar samen met de vordering tot schatting die het onvoltooide goed betreft. »

Art. 19.In artikel 18, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « het te schatten gebouw » vervangen door de woorden « de te schatten goederen bedoeld in artikel 1, § 9, van het Wetboek ».

Art. 20.In artikel 20 van hetzelfde besluit worden de woorden « het te schatten gebouw » vervangen door de woorden « de te schatten goederen ».

Art. 21.In rubriek XXXII van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, wordt paragraaf 3, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 september 1992 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 december 1992 en 2 juni 2010, vervangen als volgt : « § 3. Het verlaagd tarief is eveneens van toepassing op de leveringen van goederen bedoeld in artikel 1, § 9, van het Wetboek alsook op de vestigingen, overdrachten en wederoverdrachten van zakelijke rechten op zulke goederen die niet overeenkomstig artikel 44, § 3, 1°, van het Wetboek van de belasting zijn vrijgesteld, wanneer die goederen : - specifiek zijn aangepast om door een gehandicapte als privé-woning te worden gebruikt; - worden geleverd en gefactureerd aan de instellingen of maatschappijen bedoeld in paragraaf 1, 1°; - en bestemd zijn om te worden verhuurd door deze instellingen of maatschappijen aan gehandicapten bedoeld in paragraaf 1, 3°. »

Art. 22.In rubriek XXXIII van tabel A van de bijlage bij hetzelfde besluit, wordt paragraaf 3, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 september 1992 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 december 1992 en 2 juni 2010, vervangen als volgt : « § 3. Het verlaagd tarief is eveneens van toepassing op de leveringen van goederen bedoeld in artikel 1, § 9, van het Wetboek alsook op de vestigingen, overdrachten en wederoverdrachten van zakelijke rechten op zulke goederen die niet overeenkomstig artikel 44, § 3, 1°, van het Wetboek van de belasting zijn vrijgesteld, wanneer die gebouwen bestemd zijn om als woningcomplex te worden gebruikt voor de huisvesting van gehandicapten en ze worden geleverd en gefactureerd aan een in paragraaf 1, 2° bedoelde publiekrechtelijke of privaatrechtelijke persoon. »

Art. 23.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2011.

Art. 24.De Minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 december 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS _______ Nota KONINKLIJK BESLUIT TOT WIJZIGING VAN DE KONINKLIJKE BESLUITEN Nrs. 1, 3, 14, 15 EN 20 MET BETREKKING TOT DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE (1) (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 3 juli 1969, Belgisch Staatsblad van 17 juli 1969; Programmawet van 27 december 2006, Belgisch Staatsblad van 28 december 2006, 3de editie;

Programmawet van 23 december 2009, Belgisch Staatsblad van 30 december 2009, 1ste editie;

Wet van 27 december 1977, Belgisch Staatsblad van 30 december 1977;

Wet van 28 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 1ste editie;

Wet van 28 januari 2004, Belgisch Staatsblad van 10 februari 2004, 2de editie;

Koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 4de editie;

Koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969, Belgisch Staatsblad van 12 december 1969;

Koninklijk besluit nr. 14 van 3 juni 1970, Belgisch Staatsblad van 5 juni 1970;

Koninklijk besluit nr. 15 van 3 juni 1970, Belgisch Staatsblad van 5 juni 1970;

Koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970, Belgisch Staatsblad van 31 juli 1970;

Koninklijk besluit van 20 september 1974, Belgisch Staatsblad van 4 oktober 1974;

Koninklijk besluit van 31 maart 1978, Belgisch Staatsblad van 11 april 1978;

Koninklijk besluit van 17 oktober 1980, Belgisch Staatsblad van 30 oktober 1980;

Koninklijk besluit van 30 september 1992, Belgisch Staatsblad van 16 oktober 1992;

Koninklijke besluiten van 29 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 4de editie;

Koninklijk besluit van 14 april 1993, Belgisch Staatsblad van 30 april 1993;

Koninklijk besluit van 22 december 1995, Belgisch Staatsblad van 30 december 1995;

Koninklijk besluit van 25 februari 1996, Belgisch Staatsblad van 5 maart 1996;

Koninklijk besluit van 16 juni 2003, Belgisch Staatsblad van 27 juni 2003, 4de editie;

Koninklijk besluit van 16 februari 2004, Belgisch Staatsblad van 27 februari 2004, 3de editie;

Koninklijk besluit van 17 mei 2007, Belgisch Staatsblad van 30 mei 2007, 2de editie;

Koninklijk besluit van 20 december 2007, Belgisch Staatsblad van 11 januari 2008, 1ste editie;

Koninklijk besluit van 9 december 2009, Belgisch Staatsblad van 17 december 2009, 2de editie;

Koninklijk besluit van 2 juni 2010, Belgisch Staatsblad van 7 juni 2010, 1ste editie;

Gecoördineerde wetten op de Raad van State, koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.

^