FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN

3 JUNI 1970. - Koninklijk besluit nr. 14 met betrekking tot de vervreemdingen van gebouwen, gedeelten van gebouwen en het bijhorende terrein en de vestigingen, overdrachten en wederoverdrachten van een zakelijk recht in de zin van artikel 9, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde op zulke goederen. - Officieuze coördinatie in het Duits

De hierna volgende tekst is de officieuze coördinatie in het Duits van het koninklijk besluit nr. 14 van 3 juni 1970, met betrekking tot de vervreemdingen van gebouwen overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, §§ 2 en 3, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (Belgisch Staatsblad van 5 juni 1970), zoals het achtereenvolgens werd gewijzigd bij : - het koninklijk besluit van 31 maart 1978 tot wijziging van de koninklijke besluiten, genomen ter uitvoering van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, nr. 1, van 23 juli 1969, nr. 3, van 10 december 1969, nr. 4, van 29 december 1969, nr. 13, van 3 juni 1970, nr. 14, van 3 juni 1970, nr. 15, van 3 juni 1970, nr. 16, van 3 juni 1970, nr. 17, van 20 juli 1970, nr. 19, van 20 juli 1970, nr. 22, van 15 september 1970, nr. 23, van 19 oktober 1970, nr. 24, van 23 oktober 1970, en nr. 28, van 23 december 1970, en tot opheffing van het koninklijk besluit nr. 25, van 13 november 1970 (Belgisch Staatsblad van 11 april 1978); - het koninklijk besluit van 17 oktober 1980Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 17/10/1980 pub. 22/07/2015 numac 2015000383 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit nr. 39 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van artikel 93duodecies van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot wijziging van de koninklijke besluiten, genomen ter uitvoering van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, nr. 1, van 23 juli 1969, nr. 3, van 10 december 1969, nr. 4, van 29 december 1969, nr. 11, van 12 maart 1970, nr. 14, van 3 juni 1970, nr. 19, van 20 juli 1970, nr. 22, van 15 september 1970, nr. 24, van 23 oktober 1970, en nr. 28, van 23 december 1970 (Belgisch Staatsblad van 30 oktober 1980); - het koninklijk besluit van 29 december 1992Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 29/12/1992 pub. 30/10/2014 numac 2014000814 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit nr. 10 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, en 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 14 van 3 juni 1970 met betrekking tot de vervreemdingen van gebouwen overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, §§ 2 en 3, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (Belgisch Staatsblad van 31 december 1992); - het koninklijk besluit van 16 juni 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 16/06/2003 pub. 27/06/2003 numac 2003003371 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 3, 4, 14, 48 en 51 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde sluiten tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 3, 4, 14, 48 en 51 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde (Belgisch Staatsblad van 27 juni 2003); - het koninklijk besluit van 19 december 2010Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 19/12/2010 pub. 18/08/2014 numac 2014000515 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 3, 14, 15 en 20 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde. - Duitse vertaling van uittreksels type koninklijk besluit prom. 19/12/2010 pub. 24/12/2010 numac 2010003680 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 3, 14, 15 en 20 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde sluiten tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 3, 14, 15 en 20 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde (Belgisch Staatsblad van 24 december 2010); - het koninklijk besluit van 30 april 2013Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/04/2013 pub. 08/05/2013 numac 2013003086 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 2, 3, 4, 7, 10, 13, 14, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 31, 39, 46, 48, 51, 53, 54 en 56 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde sluiten tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 2, 3, 4, 7, 10, 13, 14, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 31, 39, 46, 48, 51, 53, 54 en 56 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde (Belgisch Staatsblad van 8 mei 2013).

Deze officieuze coördinatie in het Duits is opgemaakt door de Centrale dienst voor Duitse vertaling in Malmedy.

MINISTERIUM DER FINANZEN 3. JUNI 1970 - [Königlicher Erlass Nr.14 über die Veräußerungen von Gebäuden, Gebäudeteilen und dem dazugehörigen Grund und Boden und die Begründungen, Abtretungen und Rückabtretungen eines dinglichen Rechts im Sinne von Artikel 9 Absatz 2 Nr. 2 des Mehrwertsteuergesetzbuches an solchen Gütern] [Überschrift ersetzt durch Art. 7 des K.E. vom 19. Dezember 2010 (B.S. vom 24. Dezember 2010)] Artikel 1 - [Personen, die einen in Artikel 8 oder [Artikel 44 § 3 Nr. 1 Buchstabe a) dritter Gedankenstrich oder Buchstabe b) dritter Gedankenstrich] des Gesetzbuches erwähnten Umsatz bewirken, gelten unter den darin festgelegten Umständen für diesen Umsatz als Steuerpflichtige, vorausgesetzt: 1. sie reichen vor Abschluss des Vertrags in Bezug auf den Umsatz bei dem für sie zuständigen Mehrwertsteueramt eine Erklärung in zweifacher Ausfertigung ein, in der sie ihre Absicht bekunden, unter Anwendung der Steuer ein Gebäude oder einen Gebäudeteil und den dazugehörigen Grund und Boden zu veräußern oder ein dingliches Recht im Sinne von Artikel 9 Absatz 2 Nr.2 des Gesetzbuches an solchen Gütern zu begründen, abzutreten oder zurückabzutreten, 2. sie informieren ihren Vertragspartner durch einen Vermerk über ihre Absicht, den Umsatz unter Anwendung der Steuer zu bewirken;dieser Vermerk wird in die erste Urkunde eingefügt, die zwischen ihnen einen Rechtstitel für die Veräußerung eines Gebäudes oder eines Gebäudeteils und des dazugehörigen Grund und Bodens oder die Begründung, Abtretung oder Rückabtretung eines dinglichen Rechts im Sinne von Artikel 9 Absatz 2 Nr. 2 des Gesetzbuches an solchen Gütern darstellt.] [Art. 1 ersetzt durch Art. 8 des K.E. vom 19. Dezember 2010 (B.S. vom 24. Dezember 2010);einziger Absatz einleitende Bestimmung abgeändert durch Art. 17 des K.E. vom 30. April 2013 (B.S. vom 8. Mai 2013)] Art. 2 - [Steuerpflichtige müssen im Hinblick auf die Gewährleistung der Zahlung der von ihnen geschuldeten Steuer für jeden in Artikel 1 erwähnten Umsatz bei dem für sie zuständigen Mehrwertsteueramt eine Erklärung in dreifacher Ausfertigung einreichen.] Die Verpflichtung zur Einreichung der in Absatz 1 erwähnten Erklärung gilt ab dem Zeitpunkt, zu dem die Steuer aufgrund der gesamten Besteuerungsgrundlage geschuldet wird. Die Verpflichtung muss innerhalb eines Monats ab diesem Zeitpunkt erfüllt werden.

Die Steuer muss innerhalb der Frist für die Einreichung der Erklärung entrichtet werden. [Art. 2 Abs. 1 ersetzt durch Art. 9 des K.E. vom 19. Dezember 2010 (B.S. vom 24. Dezember 2010)] Art. 3 - Eine der Ausfertigungen der in den Artikeln 1 und 2 erwähnten Erklärungen wird mit einem Empfangsvermerk versehen und dem Steuerpflichtigen übergeben.

Der Steuerpflichtige untersteht dem Mehrwertsteueramt, in dessen Amtsbereich er seinen Wohn- oder Gesellschaftssitz hat.

Art. 4 - [In Artikel 1 erwähnte Steuerpflichtige sind berechtigt, von der Steuer, die sie auf die in diesem Artikel erwähnten Umsätze schulden, Steuern auf Umsätze wie in Artikel 9 § 1 Absatz 3 des Königlichen Erlasses Nr. 3 über Vorsteuerabzüge für die Anwendung der Mehrwertsteuer bestimmt und Steuern auf Güter und Dienstleistungen in direktem Zusammenhang mit diesem Umsatz abzuziehen.

In Abweichung von Artikel 2 des Königlichen Erlasses Nr. 3 entsteht das Recht auf Vorsteuerabzug für Steuern, die vor dem in Artikel 2 Absatz 2 festgelegten Zeitpunkt gezahlt oder geschuldet werden, erst zu diesem Zeitpunkt.

Steuerpflichtige müssen für die Ausübung ihres Rechts auf Vorsteuerabzug zu dem Zeitpunkt, zu dem sie die in Artikel 2 erwähnte Erklärung einreichen, die in Artikel 3 des Königlichen Erlasses Nr. 3 erwähnten Rechnungen und Dokumente besitzen.] [Art. 4 ersetzt durch Art. 10 des K.E. vom 19. Dezember 2010 (B.S. vom 24. Dezember 2010)] Art.5 - § 1 - [In Artikel 1 erwähnte] Steuerpflichtige üben ihr Recht auf Vorsteuerabzug aus, indem sie den Gesamtbetrag der Steuern, für die zum Zeitpunkt der Einreichung der in Artikel 2 erwähnten Erklärung das Recht auf Vorsteuerabzug entstanden ist, auf den Gesamtbetrag der geschuldeten Steuer anrechnen.

Ergibt das Endergebnis aufgrund der Daten dieser Erklärung eine vom Staat geschuldete Summe, wird diese Summe dem Steuerpflichtigen gemäß Artikel 12 des Königlichen Erlasses Nr. 4 vom 29. Dezember 1969 erstattet. Die Erklärung gilt als Erstattungsantrag. § 2 - Sind die Formalitäten, denen das Recht auf Vorsteuerabzug unterliegt, zum Zeitpunkt der Einreichung der in Artikel 2 erwähnten Erklärung nicht erfüllt und sind insbesondere [die in Artikel 4 Absatz 3 festgelegten Bedingungen] nicht erfüllt, [kann die Steuer, die nicht abgezogen werden konnte, vor Ablauf des dritten Kalenderjahres nach dem Jahr, in dem der Anspruch auf Erstattung der Steuer entstanden ist, erstattet werden.] Dasselbe gilt für die abzugsfähige Steuer, für die der Steueranspruch nach Einreichung der in Artikel 2 erwähnten Erklärung entstanden ist.

Steuerpflichtige müssen bei dem für sie zuständigen Mehrwertsteueramt einen Antrag einreichen, um die im vorliegenden Paragraphen erwähnte Erstattung zu erhalten.

Die Erstattung erfolgt gemäß Artikel 12 des Königlichen Erlasses Nr. 4 vom 29. Dezember 1969.

Der Minister der Finanzen bestimmt die Dokumente, die die Steuerpflichtigen vorlegen müssen. [Art. 5 § 1 Abs. 1 abgeändert durch Art. 11 Buchstabe a) des K.E. vom 19. Dezember 2010 (B.S. vom 24. Dezember 2010); § 2 Abs. 1 abgeändert durch Art. 14 des K.E. vom 17. Oktober 1980 (B.S. vom 30. Oktober 1980), Art. 5 des K.E. vom 29. Dezember 1992 (B.S. vom 31. Dezember 1992), Art. 11 des K.E. vom 16. Juni 2003 (B.S. vom 27. Juni 2003) und Art. 11 Buchstabe b) des K.E. vom 19. Dezember 2010 (B.S. vom 24.

Dezember 2010)] Art. 6 - Vorliegender Erlass tritt am selben Datum in Kraft wie das Gesetz vom 3. Juli 1969 zur Einführung des Mehrwertsteuergesetzbuches.

Art. 7 - Unser Minister der Finanzen ist mit der Ausführung des vorliegenden Erlasses beauftragt.