gepubliceerd op 10 april 2007
Wet tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht
28 FEBRUARI 2007. - Wet tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.Deze wet bepaalt het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht.
Behoudens andersluidende bepaling, zijn de bepalingen van deze wet niet van toepassing op de leden van de koninklijke familie.
Art. 3.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° « de militair » : de militair van het actief kader;2° « Defensie » : het ministerie van Landsverdediging;3° « de minister » : de minister van Landsverdediging;4° « de vacature » : een in een bepaald taalstelsel opengestelde plaats bij de Krijgsmacht, waarvoor een persoon kan worden aangeworven als militair, naargelang het geval in een basisfunctie, een vakrichting, een expertisedomein of een groep van vakrichtingen;5° « de inschrijving » : de handeling waarbij een persoon, burger of militair, zich inschrijft voor een wervingssessie;6° « de sollicitant » : de persoon, tussen het ogenblik waarop hij zich inschrijft voor een wervingssessie en het ogenblik waarop hij zijn initiële militaire loopbaan aanvangt, of in voorkomend geval, waarop er een einde wordt gesteld aan het wervingsproces voor deze inschrijving;7° « de werving » : het bepalen van de vacatures en de verrichtingen inzake de inschrijving en de selectie van de sollicitanten;8° « de wervingssessie » : een wel afgebakend geheel van vacatures gekenmerkt door een zelfde personeelscategorie, hoedanigheid, taalstelsel en soort werving;9° « de vormingsniveaus » : de niveaus van competentie van hoog naar laag geklasseerd A, B, C en D, bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;10° « de werving vóór diploma » : de werving van militairen die aanvaard worden om een vorming te volgen met het oog op het behalen, binnen of buiten Defensie, van een diploma dat overeenstemt met het vormingsniveau vereist voor hun personeelscategorie;11° « de werving op diploma » : de werving van militairen die reeds houder zijn van een diploma dat overeenstemt met het vormingsniveau vereist voor hun personeelscategorie;12° « de laterale werving » : de werving, na het oriëntatiepunt, van bepaalde militairen die een vlakke loopbaan beogen;13° « de aspirant » : de militair in initiële vorming;14° « de bachelor » : de academische graad die de studies afsluit in een opleiding van eerste cyclus, van ten minste 180 studiepunten, of een gelijkwaardig diploma of getuigschrift;15° « de professionele bachelor » : de academische graad die de studies afsluit in een professioneel gerichte opleiding van eerste cyclus, van ten minste 180 studiepunten, of een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, verleend in de Vlaamse, Franse of Duitstalige Gemeenschap of een gelijkwaardig diploma of getuigschrift;16° « de master » : de academische graad die de studies afsluit in een opleiding van tweede cyclus, van ten minste 60 studiepunten, of een diploma van het universitair onderwijs of van het hoger onderwijs van het lange type, verleend in de Vlaamse, Franse of Duitstalige Gemeenschap, of een gelijkwaardig diploma of getuigschrift;17° « de bijkomende master » : de academische graad die de studies afsluit in een opleiding van tweede cyclus, van ten minste 60 studiepunten, gedaan na een initiële academische vorming van ten minste 300 studiepunten en afgesloten met de graad van master, of een gelijkwaardig diploma of getuigschrift;18° « het gelijkwaardig diploma of getuigschrift » : het diploma of getuigschrift dat door of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn, bilateraal akkoord of internationale overeenkomst als minstens gelijkwaardig wordt erkend;19° « de initiële vorming » : de volledige vorming die een aspirant moet volgen in functie van zijn hoedanigheid van aspirant;20° « de stageperiode » : de periode van hoofdzakelijk praktische vorming in de eenheid tijdens dewelke de aspirant de taken, die hem als officier, militaire expert, militaire deskundige, onderofficier of vrijwilliger zouden worden toegewezen, onder toezicht uitoefent;21° « de functie » : het geheel van taken en verantwoordelijkheden die een militair dient uit te voeren en op te nemen om de toegewezen opdrachten binnen een juiste plaats in de organisatie uit te voeren; - de functie behoort, naar gelang het geval, tot een expertisedomein, bedoeld in 28°, een vakrichting, bedoeld in 29°, een competentiepool, bedoeld in 30°, en, of, naargelang het geval, tot één vakrichting van toepassing in het federaal openbaar ambt; - de functie is verbonden aan een militaire graad en, of, naargelang het geval, aan een klasse of graad van het federaal openbaar ambt; 22° « de basisfunctie » : de functie die door een militair na het volgen van een initiële vorming kan uitgeoefend worden in een bepaalde vakrichting of expertisedomein, ofwel de functie die door een militair na het volgen van een voortgezette vorming ter inschrijving in een competentiepool kan uitgeoefend worden in een bepaalde competentiepool;23° « de nevenfunctie » : een functie uitgeoefend door een militair bijkomend aan de functie die hij reeds uitoefent;24° « de post » : een aan een organisatiestructuur toegewezen functie of nevenfunctie;25° « de vlakke loopbaan » : de loopbaan van een militair die een of meerdere welbepaalde specifieke functies uitoefent, waarvoor specifieke vaardigheden vereist zijn die enkel bekomen kunnen worden door het behalen van een welbepaald diploma;26° « de militaire expert » : de militair die een vlakke loopbaan doorloopt en in het bezit is van de voor het uitoefenen van zijn functies noodzakelijke master;27° « de militaire deskundige » : de militair die een vlakke loopbaan doorloopt en in het bezit is van de voor het uitoefenen van zijn functies noodzakelijke professionele bachelor;28° « het expertisedomein » : een groepering van functies met hoofdzakelijk gemeenschappelijke professionele competenties in een bepaalde expertise, voorbehouden voor militairen die een vlakke loopbaan doorlopen;29° « de vakrichting » : een groepering van functies met hoofdzakelijk gemeenschappelijke professionele competenties in het militair, operationeel of technisch domein, voorbehouden voor militairen die geen vlakke loopbaan doorlopen;30° « de competentiepool » : een groepering van functies met hoofdzakelijk gemeenschappelijke professionele competenties in het beheersdomein, voorbehouden voor militairen die geen vlakke loopbaan doorlopen;31° « de autoriteit van het expertisedomein » : de militair behorende tot het bedoelde expertisedomein, ten minste bekleed met de graad van hoofdexpert, of de hoofd- of opperofficier, stammende uit het bedoelde expertisedomein, aangewezen door de Koning voor het uitoefenen van de bevoegdheden die hem door deze wet worden toegekend;32° « de officier van niveau A » : de officier die een master bezit of die, na in de hoedanigheid van officier van niveau B gediend te hebben de hoedanigheid van officier van niveau A verwerft;33° « de officier van niveau B » : de officier die een bachelor of een door een instelling van universitair of gelijkwaardig niveau uitgereikte kandidaatsdiploma bezit, maar geen master, of die in de Krijgsmacht een opleiding heeft gekregen met een vergelijkbare duur als deze van een bachelor, of die van de personeelscategorie van de onderofficieren overgegaan is naar die van de officieren;34° « de aspirant-officier » : de aspirant die een loopbaan van officier beoogt, hetzij in de hoedanigheid van officier van niveau A, hetzij in de hoedanigheid van officier van niveau B;35° « de aspirant-militaire expert » : de aspirant die een loopbaan van militaire expert beoogt;36° « de aspirant-militaire deskundige » : de aspirant die een loopbaan van militaire deskundige beoogt;37° « de aspirant-onderofficier » : de aspirant die een loopbaan van onderofficier beoogt;38° « de aspirant-vrijwilliger » : de aspirant die een loopbaan van vrijwilliger beoogt;39° « de specifieke vorming » : de vorming gevolgd door de aspirant, in functie van zijn personeelscategorie, zijn hoedanigheid, zijn soort werving, zijn vakrichting of zijn expertisedomein, in voorkomend geval, het diploma dat hij beoogt en zijn basisfunctie;40° « de test » : een proef, mondeling of schriftelijk, individueel of collectief, die erin bestaat een taak te vervullen, met een bepaalde evaluatietechniek;41° « het examen » : de test van academische aard;42° « de heroriëntering » : de oriëntering van de aspirant naar een andere specifieke vorming in dezelfde personeelscategorie en hetzelfde vormingsniveau, in dezelfde vakrichting of in een andere vakrichting;43° « de reclassering » : de oriëntering van de aspirant naar een nieuwe initiële vorming, in een lager vormingsniveau of in een lagere personeelscategorie;44° « het uitstel » : de maatregel waarbij de aspirant de toestemming bekomt om bepaalde tests later af te leggen, of bepaalde vormingsgedeelten later te volgen;45° « de verlenging van de vorming » : de verlenging van de normale duur van de initiële vorming ten gevolge van een heroriëntering, van een uitstel of van een beslissing van de deliberatiecommissie of van de beroepsinstantie bedoeld in artikel 178, § 1, tweede lid;46° « de rendementsperiode » : elke periode van werkelijke dienst gedurende dewelke een militair gehouden is te dienen tijdens de initiële militaire loopbaan of de voortgezette militaire loopbaan;47° « de gradengroep » : de samenvoeging binnen een personeelsondercategorie van twee of meer graden met het oog op de verdere verdeling van de getalsterkte;48° « de karakteriële geschiktheid » : het vermogen van de aspirant, in functie van de kenmerken van zijn persoonlijkheid, tot aanpassing aan het militair milieu en aan het uitoefenen van de functie waarvoor hij gevormd wordt;49° « de fysieke geschiktheidscriteria » : de fysieke vereisten waaraan een militair moet voldoen om zijn functie te kunnen uitoefenen;50° « de medische geschiktheidscriteria » : de medische vereisten waaraan een militair moet voldoen om zijn functie te kunnen uitoefenen;51° « de operationele categorie » : de codificatie van de geschiktheid van de militair voor de uitoefening van zijn functie, of, in voorkomend geval, zijn nevenfunctie;52° « de interne overgang » : de overplaatsing van een militair naar het statuut van Rijksambtenaar binnen Defensie;53° « de externe overgang » : de overgang van een militair, hetzij naar een openbare dienst met uitzondering van Defensie, maar niet van de uitstellingen die ervan afhangen, hetzij naar de privé-sector, in voorkomend geval, na het volgen van een beroepsomschakelingsprogramma;54° « de professionele heroriëntering » : de aanwerving van een militair door een partnerwerkgever van de privé-sector in het kader van de externe overgang;55° « het oriëntatieproces » : het proces tijdens dewelke beslist wordt of de betrokken militair hetzij de hoedanigheid van militair behoudt, hetzij de interne of externe overgang maakt;56° « het oriëntatiepunt » : het ogenblik dat het oriëntatieproces afsluit;57° « de initiële militaire loopbaan » : de loopbaan van een militair vanaf het ogenblik waarop hij de hoedanigheid van militair verwerft tot aan het oriëntatiepunt;58° « de transferperiode » : de periode tussen het oriëntatiepunt en hetzij het verlies van de hoedanigheid van militair in geval van een interne of externe overgang, hetzij de aanvang van de voortgezette militaire loopbaan;59° « het transferpunt » : het ogenblik dat de transferperiode afsluit;60° « de voortgezette militaire loopbaan » : de loopbaan van een militair vanaf het transferpunt tot het ogenblik waarop hij Defensie verlaat;61° « de werkdag » : de dag die noch een zaterdag, noch een zondag, noch een feestdag is. TITEL II. - De werving
Art. 4.De verschillende soorten wervingen zijn : 1° de werving vóór diploma;2° de werving op diploma;3° de laterale werving.
Art. 5.§ 1. De werving vóór diploma is de werving van : 1° militairen die een loopbaan van officier van niveau A of van militaire expert beogen en die aanvaard worden : a) in het eerste jaar van de vorming in de Koninklijke Militaire School, in een industriële hogeschool of in de hogere zeevaartschool, of van de vorming van arts, dierenarts, tandarts of apotheker of van de door de Koning bepaalde vormingen in elke andere instelling van universitair niveau of van gelijkwaardig niveau;b) in de loop van een vorming in een industriële hogeschool of in de hogere zeevaartschool, of van de vorming van arts, dierenarts, tandarts of apotheker of van de door de Koning bepaalde vormingen in elke andere instelling van universitair niveau of van gelijkwaardig niveau;2° militairen die een loopbaan van officier van niveau B beogen en die aanvaard worden om een vorming te volgen waarvan de duur vergelijkbaar is met de minimumduur om een bachelor te verwerven;3° militairen die een loopbaan van militaire deskundige beogen en die aanvaard worden : a) in het eerste jaar van een vorming in een instelling van het hoger onderwijs met het oog op het behalen van een professionele bachelor;b) in de loop van een vorming in een instelling van het hoger onderwijs met het oog op het behalen van een professionele bachelor;4° militairen die een loopbaan van onderofficier beogen en die aanvaard worden in de School voor Onderofficieren met het oog op het behalen van het diploma van het secundair onderwijs. § 2. De werving op diploma is de werving van : 1° militairen die een loopbaan van officier van niveau A of van militaire expert beogen en die houder zijn van een master;2° militairen die een loopbaan van officier van niveau B beogen en die houder zijn van een bachelor of van een door een instelling van universitair of gelijkwaardig niveau uitgereikte kandidaatsdiploma;3° militairen die een loopbaan van militaire deskundige beogen en die houder zijn van een professionele bachelor;4° militairen die een loopbaan van onderofficier beogen en die houder zijn van het diploma van secundair onderwijs of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift;5° militairen die een loopbaan van vrijwilliger beogen en die houder zijn van een getuigschrift waaruit blijkt dat zij het basisonderwijs beëindigd hebben of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift. § 3. Met de laterale werving wordt de werving bedoeld van militaire hoofdexperts, zoals bedoeld in artikel 29, § 1, tweede lid, 2°, en van militaire hoofddeskundigen, zoals bedoeld in artikel 30, § 1, tweede lid, 2°.
Deze werving dient enkel voor de invulling van welbepaalde vacatures van militaire hoofdexpert of van militaire hoofddeskundige die niet ingevuld kunnen worden door personeelsleden van Defensie. De vacatures worden bekendgemaakt volgens de regels bepaald in artikel 6, § 2.
De sollicitanten voor de laterale werving van militaire hoofdexperts moeten, naargelang het geval : 1° houder zijn van een master en een specifieke beroepservaring bezitten;2° houder zijn van een bijkomende master en, in voorkomend geval, een specifieke beroepservaring bezitten; De sollicitanten voor de laterale werving van militaire hoofddeskundigen moeten houder zijn van een professionele bachelor en een specifieke beroepservaring bezitten.
De specifieke beroepservaring bedoeld in het derde en vierde lid moet buiten Defensie verworven zijn en door de autoriteit van het betrokken expertisedomein beoordeeld worden als beantwoordend aan de eisen van de vacature. De Koning bepaalt de duur ervan per expertisedomein.
Art. 6.§ 1. De minister bepaalt per wervingssessie het aantal vacatures. Daarbij specificeert hij de bijzonderheden van de vacatures die een gevolg hebben op de selectie van de sollicitant.
De minister of de overheid die hij hiertoe aanwijst bepaalt, binnen de grenzen van de opengestelde plaatsen, de overdracht van niet bezette plaatsen binnen eenzelfde wervingssessie of tussen twee wervingssessies.
De minister of de overheid die hij hiertoe aanwijst bepaalt, per wervingssessie, de prioriteit die zal worden toegepast bij de toewijzing van de vacatures aan de sollicitanten wanneer eenzelfde sollicitant aan de toelatingsvoorwaarden voldoet voor verschillende wervingssessies. § 2. De Koning bepaalt : 1° de regels betreffende de bekendmaking van de wervingssessies en de bijhorende vacatures;2° de nadere regels inzake de inschrijving.
Art. 7.De sollicitant moet, op de dag waarop hij de hoedanigheid van militair verwerft, voldaan hebben aan de leerplicht zoals bepaald in de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht.
De sollicitant mag, op 31 december van het jaar waarin hij aangeworven wordt, de maximumleeftijd die de Koning, bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, per personeelscategorie en soort werving bepaalt, niet bereikt hebben, zonder dat die maximumleeftijd lager mag zijn dan tweeëntwintig jaar en hoger mag zijn dan achtentwintig jaar voor diegenen die geen vlakke loopbaan beogen en tweeëndertig jaar voor diegenen die een vlakke loopbaan beogen.
Het eerste en tweede lid zijn evenwel niet van toepassing op de sollicitant bedoeld in artikel 5, § 1, 4°, die de leeftijd van zestien jaar bereikt moet hebben op 31 december van het jaar waarin hij aangeworven is en de leeftijd van twintig jaar op deze datum niet bereikt mag hebben.
De maximum wervingsleeftijd van tweeëndertig jaar bedoeld in het tweede lid is niet van toepassing op de sollicitant van de laterale werving.
Art. 8.De sollicitant moet aan volgende voorwaarden voldoen : 1° geen aspirant zijn in dezelfde personeelscategorie, met uitzondering van de aspirant-officier die aangeworven werd volgens de bepalingen van artikel 5, § 1, 2° of § 2, 2°, die een loopbaan van officier van niveau A of van militaire expert beoogt;2° de hoedanigheid van militair niet verloren hebben wegens oppensioenstelling;3° de hoedanigheid van militair niet verloren hebben wegens definitieve ambtsontheffing van rechtswege of van ambtswege; 4°de hoedanigheid van militair niet verloren hebben wegens het overgaan naar de operationele categorie D, bedoeld in artikel 69, tweede lid, behalve als deze overgang te wijten is geweest aan een medische ongeschiktheid; 5° de hoedanigheid van militair in dezelfde of in een lagere, personeelscategorie, niet verloren hebben, in de zes maanden die voorafgaan aan de dag waarop hij de hoedanigheid van militair opnieuw verwerft;6° voor de sollicitant bedoeld in artikel 4, 1°, niet tweemaal mislukt zijn in een vormingsjaar tijdens een vorming van aspirant van de werving vóór diploma;7° voor de sollicitant kandidaat voor de luchtdienst, niet uit het varend personeel geschrapt geweest zijn, behalve indien deze schrapping plaatsgevonden heeft op zijn aanvraag of wegens medische ongeschiktheid voor de luchtdienst.
Art. 9.Om de hoedanigheid van militair te kunnen verwerven, moet de sollicitant : 1° voldoen aan de voorwaarden van artikel 8;2° Belg zijn of onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese economische ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat;3° blijk geven van het gedrag dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde personeelscategorie;4° de burgerlijke en politieke rechten genieten;5° voldoen aan de studievoorwaarden;6° voldoen aan de leeftijdsvoorwaarden;7° voldoen aan de selectieproeven;8° geclassificeerd zijn, overeenkomstig de bepalingen van artikel 13. De onderdaan van een andere lidstaat van de Europese economische ruimte dan België of van de Zwitserse Bondsstaat moet voldaan hebben aan de militiewetgeving van kracht in het land waarvan hij de nationaliteit heeft en moet in dat land vrij zijn van alle militaire verplichtingen.
Art. 10.§ 1. De selectieproeven bedoeld in artikel 9, eerste lid, 7°, omvatten : 1° psychotechnische proeven;2° proeven van schoolse of beroepskennis;3° proeven tot beoordeling van de fysieke geschiktheid en van de medische geschiktheid, bestaande uit : a) een geneeskundig onderzoek betreffende de medische geschiktheid;b) proeven betreffende de fysieke conditie. Sommige selectieproeven kunnen geheel of gedeeltelijk in het buitenland plaatsvinden. § 2. De sollicitant kan beroep aantekenen tegen een beslissing van medische ongeschiktheid bij de militaire commissie van beroep voor geschiktheid en reform.
Op straffe van onontvankelijkheid, moet het beroep gemotiveerd en ingediend worden binnen de vijf werkdagen volgend op de betekening van de beslissing van medische ongeschiktheid.
Art. 11.Geeft blijk van het gedrag bedoeld in artikel 9, eerste lid, 3°, de sollicitant : 1° die niet veroordeeld is door een Belgisch gerecht wegens één van de strafbare feiten bedoeld in de hoofdstukken V en VI van titel VII en in de hoofdstukken I en II van titel IX van het Strafwetboek of door een buitenlands gerecht wegens een gelijkaardig strafbaar feit als de beslissing erkend wordt in België;2° die niet is veroordeeld tot een gewone of militaire gevangenisstraf van drie maanden of meer wegens een ander strafbaar feit dan die welke bedoeld worden in 1°, met uitzondering van de strafbare feiten bepaald in de artikelen 419, 419bis, 420 en 420bis van het Strafwetboek en van deze bepaald in de artikelen 29, 29bis en 29ter van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer gecoördineerd op 16 maart 1968;3° die niet is ontzet uit een openbaar ambt of uit een van de rechten zoals bepaald in artikel 31 van het Strafwetboek;4° die niet definitief van zijn ambt als militair is ontheven door ambtshalve pensionering omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige, niet met zijn staat van militair overeen te brengen feiten;5° van wie de dienstneming of de wederdienstneming als militair niet van ambtswege verbroken werd omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige, niet met zijn staat van militair overeen te brengen feiten of omdat zijn gedrag of zijn wijze van dienen slecht bevonden werd;6° die als reservemilitair niet van ambtswege uit zijn graad is ontzet of van wie de graad niet werd ontnomen omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige, niet met zijn staat van militair overeen te brengen feiten of die niet, naargelang van het geval, om dezelfde redenen vervroegd in disponibiliteit of met onbepaald of met definitief verlof werd gesteld wanneer hij vrijwillige encadreringsprestaties verrichtte. Om blijk te geven van een gedrag dat in overeenstemming is met de eisen van de personeelscategorieën van de officieren, de militaire experts, de militaire deskundigen of de onderofficieren moet de sollicitant evenwel voldoen aan de voorwaarden bepaald in het eerste lid, 3° tot 6° en bovendien niet veroordeeld zijn : 1° tot een criminele straf;2° tot een correctionele straf, met uitzondering van deze bepaald in de artikelen 419, 419bis, 420 en 420bis van het Strafwetboek en van deze bepaald in de artikelen 29, 29bis en 29ter van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer gecoördineerd op 16 maart 1968.
Art. 12.De Koning bepaalt : 1° de selectieproeven evenals de regels volgens dewelke de selectieproeven georganiseerd worden, naargelang de personeelscategorie, de soort werving, of de vacature;2° de regels volgens dewelke de sollicitant beoordeeld wordt tijdens de selectieproeven, de geldigheidsduur van de resultaten van deze proeven, zonder dat deze de twee jaar mag overschrijden met uitzondering van de proeven betreffende de aandoeningen en de lichaamsgebreken die Hij bepaalt, en de periode die moet verlopen vooraleer deze proeven opnieuw te mogen afleggen;3° de door de sollicitant voor te leggen documenten die bevestigen dat hij aan de nationaliteitsvoorwaarde en aan de studievoorwaarden voldoet en dat hij blijk geeft van het in artikel 9, eerste lid, 3°, bedoelde gedrag;4° voor de onderdaan van een andere lidstaat van de Europese economische ruimte dan België of van de Zwitserse Bondsstaat, de overheid die zich uitspreekt over de gelijkwaardigheid in de wetgeving van het land waarvan ze de nationaliteit hebben, van de in artikel 11 bedoelde beoordelingscriteria van het gedrag.
Art. 13.De sollicitanten worden volgens een classificatiemodel toegewezen aan de vacatures waarvoor zij solliciteren. De classificatie houdt rekening met : 1° de mate van geschiktheid van de sollicitanten voor de vacatures;2° de voorkeur van de sollicitanten;3° het belang dat gehecht wordt aan de invulling van de vacatures. De inhoud en de berekeningsregels van het classificatiemodel worden bepaald door de Koning.
Art. 14.Een wervingscommissie, waarvan de samenstelling en de werking door de Koning worden bepaald, is bevoegd voor : 1° de deliberatie van de selectie, in functie van de behoeften van de Krijgsmacht en op basis van de resultaten van alle selectieproeven;2° de toepassing van het classificatiemodel op de gedelibereerde sollicitanten;3° de toewijzing van de vacatures aan de sollicitanten;4° de evaluatie van de resultaten van de classificatieprocedure. De wervingscommissie betekent aan de sollicitant de toewijzing of de niet-toewijzing van een vacature.
Art. 15.De sollicitant die aan een selectieproef deelneemt, geniet kosteloze medische zorgen.
De aandoeningen voor dewelke dit recht geldt, zijn beperkt tot de ongelukken, ongesteldheden of ziekten die voortkomen uit de deelname aan een selectieproef.
Deze medische zorgen zijn beperkt tot een spoedonderzoek, ambulant of niet, en mogen niet langer duren dan volstrekt noodzakelijk ten einde de sollicitant toe te laten terug te keren naar zijn verblijfplaats of hem over te brengen naar een door hem gekozen burgerhospitaal in België.
De terugbetaling van bijkomende medische zorgen en de toekenning van een schadevergoeding die uit de in het tweede lid bedoelde aandoeningen voortvloeien, zijn onderworpen aan de toepassing van de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 16.De sollicitant die deelneemt aan een selectieproef, geniet voeding en, in voorkomend geval, logement, ten laste van de Staat. Het logement wordt door Defensie ter beschikking gesteld van de sollicitant.
Art. 17.De sollicitant kan op elk ogenblik schriftelijk aan zijn kandidatuur voor een vacature verzaken.
Art. 18.Het wervingsproces wordt definitief beëindigd ten aanzien van de sollicitant : 1° die schriftelijk aan zijn kandidatuur verzaakt;2° die zich, zonder gegronde reden, niet aanmeldt op de dag of de plaats die bepaald zijn om deel te nemen aan de selectieverrichtingen;3° die niet of niet meer voldoet aan een voorwaarde bepaald in de artikelen 8 en 9;4° die bedrog pleegt of een poging daartoe onderneemt. De Koning wijst de overheid aan die gemachtigd is om het wervingsproces te beëindigen in de gevallen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°.Deze overheid betekent haar beslissing aan de sollicitant.
TITEL III. - De militaire loopbaan HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - De hoedanigheid van militair
Art. 19.De sollicitant wordt opgeroepen met het oog op zijn inlijving.
De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de oproeping en de inlijving.
Art. 20.Op de dag van zijn inlijving stelt de sollicitant een schriftelijke verklaring op betreffende zijn medische toestand.
De sollicitant kan evenwel onderworpen worden aan een medisch controleonderzoek, teneinde zijn medische geschiktheid na te gaan.
De Koning bepaalt de nadere regels en de procedure betreffende de verklaring en het medisch controleonderzoek.
Art. 21.De sollicitant verwerft de hoedanigheid van militair op de dag van zijn inlijving, voor zover hij medisch geschikt beschouwd wordt en nadat hem werd verklaard dat hij onderworpen is aan de militaire wetten. Het verwerven van de hoedanigheid van militair wordt vastgesteld door het opmaken van een document, ondertekend door de sollicitant die een kopie ervan krijgt. De korpscommandant van de eenheid of de dienst die inlijft is de bevoegde overheid om dit document in ontvangst te nemen.
De niet-ontvoogde minderjarige sollicitant moet het bewijs leveren, onder de vorm van een getuigschrift, van de toestemming van degene of degenen die te zijner opzichte de ouderlijke macht uitoefenen. De sollicitant die zijn woonplaats in het buitenland heeft, legt een document voor dat als evenwaardig beschouwd wordt met voormeld getuigschrift.
De Koning bepaalt : 1° de nadere regels betreffende het verwerven van de hoedanigheid van militair;2° de nadere te volgen regels indien de sollicitant op de dag van zijn inlijving medisch ongeschikt is of nog niet voldoet aan de voorwaarden voor de beoogde personeelscategorie of hoedanigheid in deze categorie, zonder dat hij de hoedanigheid van militair mag verwerven later dan tien werkdagen na deze dag.
Art. 22.De hoedanigheid van militair wordt van rechtswege ontnomen door de Koning, wanneer de militair : 1° geen onderdaan meer is van een lidstaat van de Europese economische ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat, of, in toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, het voorwerp uitmaakt van een beslissing tot verwijdering van het grondgebied, terugwijzing, of uitzetting;2° definitief op pensioen wordt gesteld;3° de overplaatsing doet zoals bedoeld in de artikelen 141, § 3, en 158, 3°;4° een nieuwe beroepsactiviteit aanvangt, zoals bedoeld in artikel 146, of zijn vormingsfase van het beroepsomschakelingsprogramma beëindigt, in het kader van de externe overgang;5° definitief mislukt is in zijn initiële vorming en niet geheroriënteerd of gereclasseerd wordt;6° zijn ontslag op aanvraag verkrijgt;7° zonder uitstel levenslang of tijdelijk ontzet wordt uit één van de rechten opgesomd in artikel 31, 1° en 6°, van het Strafwetboek overeenkomstig artikel 36, eerste lid, 1°. De hoedanigheid van militair wordt van ambtswege ontnomen door de overheid die de militair heeft benoemd of aangesteld in zijn laatste graad, wanneer deze militair : 1° definitief uit zijn ambt wordt ontheven overeenkomstig artikel 57, eerste lid, of artikel 59, eerste lid;2° twee onvoldoende postbeoordelingen krijgt in een periode van drie jaar;3° de periode van tijdelijke ambtsontheffing van twee jaar tijdens de initiële militaire loopbaan overschrijdt overeenkomstig artikel 85;4° tijdens zijn initiële militaire loopbaan overgaat naar de operationele categorie D overeenkomstig artikel 69, tweede lid. Afdeling 2. - Algemene beschrijving van de loopbaan
Art. 23.§ 1. De militaire loopbaan begint met een initiële vorming, die deel uitmaakt van de initiële militaire loopbaan van betrokken militair.
Op het einde van deze initiële militaire loopbaan en na het doorlopen van het oriëntatieproces : 1° vangt de militair zijn voortgezette militaire loopbaan aan;2° of gaat hij intern over;3° of gaat hij extern over. § 2. De militair van de laterale werving, bedoeld in artikel 4, 3°, wordt na zijn initiële vorming, zonder oriëntatieproces tot de voortgezette militaire loopbaan toegelaten.
Deze militaire experts en militaire deskundigen kunnen dienen voor een duur die bepaald is door de overheid die de Koning bepaalt. Deze duur wordt bepaald op schriftelijk voorstel van de sollicitant en van de autoriteit van het betrokken expertisedomein. Deze duur kan niet minder dan één jaar bedragen. Mits akkoord van de voornoemde partijen, kan deze duur verlengd worden. In periode van mobilisatie of van oorlog worden deze militaire experts en militaire deskundigen in actieve dienst gehouden, onafhankelijk van de duur van voornoemd akkoord. Afdeling 3. - De personeelscategorieën en de graden
Art. 24.Telkens als een graad wordt vermeld, wordt ook de gelijkwaardige graad in aanmerking genomen.
Art. 25.§ 1. De personeelscategorieën zijn : 1° de « officieren », benoemd of aangesteld in een officiersgraad;2° de « militaire experts », benoemd of aangesteld in een expertgraad;3° de « militaire deskundigen », benoemd of aangesteld in een deskundigengraad;4° de « onderofficieren », benoemd of aangesteld in een onderofficiersgraad;5° de « vrijwilligers », benoemd of aangesteld in een vrijwilligersgraad. De militairen die geen vlakke loopbaan doorlopen, behoren tot één van de personeelscategorieën bedoeld in het eerste lid, 1°, 4° of 5°.
De militairen die een vlakke loopbaan doorlopen, behoren tot één van de personeelscategorieën bedoeld in het eerste lid, 2° of 3°. § 2. Dienen in de hoedanigheid van officier van niveau A, de officieren bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, die aangeworven werden op basis van een master of een master behaalden aan de Koninklijke Militaire School en de officieren bedoeld in artikel 119.
Dienen in de hoedanigheid van officier van niveau B, de officieren bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, die aangeworven werden op basis van : 1° een bachelor of een door een instelling van universitair of gelijkwaardig niveau uitgereikte kandidaatsdiploma;2° een getuigschrift van hoger secundair onderwijs of van een getuigschrift waaruit blijkt dat het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan met vrucht werd gevolgd, uitgereikt door een inrichting georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, of een gelijkwaardig diploma of getuigschrift, voor het uitoefenen van de door de Koning bepaalde functies waarvoor een opleiding door Defensie georganiseerd wordt met een vergelijkbare duur als de minimumduur om een bachelor te verwerven.
Art. 26.De militairen die geen vlakke loopbaan doorlopen of doorlopen hebben, bezitten de competenties die overeenstemmen met één vakrichting en verwerven, in de loop van hun loopbaan, naargelang het geval, één of meerdere competenties die overeenstemmen met één of meerdere competentiepools.
De militairen die een vlakke loopbaan doorlopen bezitten één of meerdere competenties die overeenstemmen met één expertisedomein.
De militairen die een vlakke loopbaan hebben doorlopen, bezitten de competenties die overeenstemmen met één of meerdere competentiepools.
Art. 27.§ 1. De officiersgraden volgen elkaar op volgens de hierna vermelde rangorde : 1° onderluitenant of vaandrig-ter-zee tweede klasse;2° luitenant of vaandrig-ter-zee;3° kapitein of luitenant-ter-zee;4° kapitein-commandant of luitenant-ter-zee eerste klasse;5° majoor of korvetkapitein;6° luitenant-kolonel of fregatkapitein;7° kolonel of kapitein-ter-zee;8° generaal-majoor of divisieadmiraal;9° luitenant-generaal of vice-admiraal;10° generaal of admiraal. De volgende personeelsondercategorieën van officieren worden onderscheiden : 1° de titularissen van de graden bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3°, worden lagere officieren genoemd;2° de titularissen van de graden bedoeld in het eerste lid, 4°, zijn lagere officieren die gedurende een bepaalde periode als militair kunnen blijven dienen na hun oriëntatieproces zonder nochtans tot de voortgezette militaire loopbaan toegelaten te worden;3° de titularissen van de graden bedoeld in het eerste lid, 5° tot 7°, worden hoofdofficieren genoemd;4° de titularissen van de graden bedoeld in het eerste lid, 8° tot 10°, worden opperofficieren genoemd. § 2. De benaming van de graad kan aangevuld worden met een van de bijkomende benamingen die de Koning bepaalt.
Art. 28.De officieren houden op tot een vakrichting en tot een competentiepool te behoren eens zij in een graad van opperofficier worden benoemd of voor de periode waarin zij in een graad van opperofficier worden aangesteld.
Art. 29.§ 1. De graden van de militaire experts volgen elkaar op volgens de hierna vermelde rangorde : 1° expert derde klasse;2° expert tweede klasse;3° expert;4° hoofdexpert. De volgende ondercategorieën van militaire experts worden onderscheiden : 1° de titularissen van de graden bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3°, worden lagere militaire experts genoemd;2° de titularissen van de graad bedoeld in het eerste lid, 4°, worden militaire hoofdexperts genoemd. § 2. De Koning bepaalt de benaming van de graden van de militaire experts in de verschillende expertisedomeinen.
Art. 30.§ 1. De graden van de militaire deskundigen volgen elkaar op volgens de hierna vermelde rangorde : 1° deskundige derde klasse;2° deskundige tweede klasse;3° deskundige;4° hoofddeskundige. De volgende ondercategorieën van militaire deskundigen worden onderscheiden : 1° de titularissen van de graden bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3°, worden lagere militaire deskundigen genoemd;2° de titularissen van de graad bedoeld in het eerste lid, 4°, worden militaire hoofddeskundigen genoemd. § 2. De Koning bepaalt de benaming van de graden van de militaire deskundigen in de verschillende expertisedomeinen.
Art. 31.§ 1. De onderofficiersgraden volgen elkaar op volgens de hierna vermelde rangorde : 1° sergeant of tweede meester;2° eerste sergeant of meester;3° eerste sergeant-chef of meester-chef;4° eerste sergeant-majoor of eerste meester;5° adjudant of eerste meester-chef;6° adjudant-chef of oppermeester;7° adjudant-majoor of oppermeester-chef. De volgende ondercategorieën van onderofficieren worden onderscheiden : 1° de titularissen van de graden bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3°, worden lagere onderofficieren genoemd;2° de titularissen van de graden bedoeld in het eerste lid, 4° en 5°, worden keuronderofficieren genoemd;3° de titularissen van de graden bedoeld in het eerste lid, 6° en 7°, worden hoofdonderofficieren genoemd. § 2. De benaming van de graad kan aangevuld worden met een van de bijkomende benamingen die de Koning bepaalt.
Art. 32.§ 1. De vrijwilligersgraden volgen elkaar op volgens de hierna vermelde rangorde : 1° soldaat of matroos;2° eerste soldaat of eerste matroos;3° korporaal of kwartiermeester;4° eerste korporaal of eerste kwartiermeester;5° korporaal-chef of kwartiermeester-chef;6° eerste korporaal-chef of eerste kwartiermeester-chef;7° korporaal-majoor of opperkwartiermeester. De volgende ondercategorieën van vrijwilligers worden onderscheiden : 1° de titularissen van de graden bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3°, worden lagere vrijwilligers genoemd;2° de titularissen van de graden bedoeld in het eerste lid, 4° tot 6°, worden keurvrijwilligers genoemd;3° de titularissen van de graden bedoeld in het eerste lid, 7°, worden hoofdvrijwilligers genoemd. § 2. De benaming van de graad kan aangevuld worden met een van de bijkomende benamingen die de Koning bepaalt.
Art. 33.Een militaire hoofdexpert wordt gelijkgesteld met een hoofdofficier, een lagere militaire expert wordt gelijkgesteld met een lager officier en de militaire deskundigen hebben een rang tussen deze van lager officier en deze van hoofdonderofficier.
De militair die een vlakke loopbaan doorloopt, kan slechts bevelen geven aan de militairen over wie hij, in het kader van zijn expertisedomein, de functionele of hiërarchische meerdere is.
Art. 34.De militair die, in functie van zijn beoogde personeelscategorie, voor het eerst benoemd of aangesteld wordt in de graad van respectievelijk onderluitenant, expert tweede klasse, deskundige tweede klasse, sergeant of eerste soldaat legt de bij het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie, voorgeschreven eed af in de handen van zijn korpscommandant.
Art. 35.De officieren en de militaire experts worden door de Koning in de graad benoemd of aangesteld.
De militaire deskundigen en de onderofficieren worden door de minister in de graad benoemd of aangesteld.
De vrijwilligers worden door de chef defensie in de graad benoemd of aangesteld.
De Koning kan slechts graden verlenen naar gelang van het overeenkomstige aantal ambten.
Art. 36.Onder voorbehoud van de toepassing van de strafbepalingen, hebben van rechtswege de ontneming van de graad voor gevolg : 1° de zonder uitstel uitgesproken levenslange of tijdelijke ontzetting uit één van de rechten opgesomd in artikel 31, 1° en 6°, van het Strafwetboek;2° de definitieve ambtsontheffing;3° het feit, voor een militair die in een graad aangesteld wordt, op de vereiste momenten, niet te voldoen aan de voorwaarden die voor zijn benoeming vervuld moeten blijven. De korporaal, de eerste korporaal, de korporaal-chef, de eerste korporaal-chef of de korporaal-majoor die van zijn graad werd beroofd bij gerechtelijke maatregel, mag slechts terug in de graad van korporaal worden benoemd na wettelijk eerherstel bekomen te hebben.
Art. 37.Elke militair kan op elk ogenblik van bevordering afzien.
Deze verzaking is onherroepelijk. Afdeling 4. - De vakrichtingen, de expertisedomeinen en de
competentiepools
Art. 38.De Koning stelt de lijst van de vakrichtingen, de expertisedomeinen en de competentiepools vast.
In functie van de behoeften van de Krijgsmacht kan Hij, in het kader van de bevordering van de militairen, per personeelsondercategorie bedoeld in de artikelen 27 en 29 tot 32 of per gradengroep of per graad het aantal bepalen van de in elke vakrichting, expertisedomein, en in voorkomend geval, elke competentiepool te verdelen militairen.
De militairen worden ingedeeld in één vakrichting, expertisedomein of competentiepool naargelang de functie die ze uitoefenen.
De inschrijving gebeurt op één van de wijzen bepaald in de artikelen 39 tot 42.
Art. 39.§ 1. De voorlopige inschrijving in een groep van vakrichtingen, een vakrichting of een expertisedomein heeft plaats op het tijdstip waarop betrokkene een initiële vorming aanvangt of van loopbaan wisselt.
De definitieve inschrijving in een vakrichting of een expertisedomein heeft plaats op het einde van de initiële vorming.
De Koning bepaalt per personeelscategorie de voorwaarden die een militair moet vervullen om toegelaten te worden in een vakrichting of een expertisedomein waar geen ambt van onderluitenant, luitenant, expert, deskundige, eerste sergeant of eerste soldaat is voorzien. § 2. De inschrijving in een competentiepool heeft plaats wanneer de militair geslaagd is voor het door de Koning vastgelegde gedeelte van de voortgezette vorming, bedoeld in de artikelen 111, § 1, eerste lid, 2°, 112, § 1, eerste lid, en 140, § 2, eerste lid en §§ 4 en 5.
Art. 40.Elke militair kan van ambtswege worden overgeplaatst, in geval van opheffing van een vakrichting, een expertisedomein of een competentiepool, voor zover hij voldoet aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria van, naar gelang het geval, zijn nieuwe vakrichting, zijn nieuw expertisedomein of zijn nieuwe competentiepool : 1° van de opgeheven vakrichting naar een andere;2° van het opgeheven expertisedomein naar een ander;3° van het opgeheven expertisedomein naar een competentiepool;4° van de opgeheven competentiepool naar een andere. Deze overplaatsing en in voorkomend geval de eraan verbonden vormingen worden door de door de Koning aangewezen overheid voorgeschreven.
Art. 41.Elke militair kan op aanvraag worden overgeplaatst, voor zover hij voldoet aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria van, naar gelang het geval, zijn nieuwe vakrichting, zijn nieuw expertisedomein of zijn nieuwe competentiepool : 1° van een vakrichting naar een andere;2° van een expertisedomein naar een ander, voor zover hij aan de diplomavereisten voldoet;3° van een competentiepool naar een andere;4° van een vakrichting naar een competentiepool. Deze overplaatsing en in voorkomend geval de eraan verbonden vormingen worden door de door de Koning aangewezen overheid voorgeschreven.
Art. 42.Wanneer een wijziging in de organisatie van de Krijgsmacht een nieuwe verdeling van de militairen noodzaakt en voor zover de betrokken militairen aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria van de beoogde vakrichtingen, expertisedomeinen of competentiepools voldoen, schrijft de Koning de nodige overplaatsingen voor na overleg met de representatieve vakorganisaties. Afdeling 5. - Het ambt
Onderafdeling 1. - Algemeenheden
Art. 43.Het ambt wordt uitgeoefend krachtens dienstorders uitgaande van : 1° de Koning of de overheid die Hij aanwijst, voor de officieren en de militaire experts;2° de minister of de overheid die hij aanwijst, voor de onderofficieren en de militaire deskundigen;3° de overheid die de minister aanwijst, voor de vrijwilligers.
Art. 44.De militair kan ter beschikking gesteld worden van elke openbare dienst die afhangt van de federale overheid, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de gemeenten, de agglomeraties, de federaties en de verenigingen van gemeenten, de politiezones, de autonome overheidsbedrijven bedoeld in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, alsook van de instellingen die van zo'n openbare dienst afhangen, of de instellingen die van Defensie afhangen.
De militair kan wegens een officiële opdracht bij een volkenrechtelijke instelling of in de privé-sector gedetacheerd worden.
Onderafdeling 2. - De tijdelijke ambtsontheffing
Art. 45.De tijdelijke ambtsontheffing heeft alleen plaats in de volgende gevallen : 1° op aanvraag van de militair : a) wegens persoonlijke aangelegenheden;b) wegens loopbaanonderbreking;c) om gezinsredenen;2° door de overheid opgelegd : a) om gezondheidsredenen;b) bij tuchtmaatregel;c) door schorsing bij ordemaatregel. De militair in tijdelijke ambtsontheffing blijft onderworpen aan de militaire strafwetgeving en aan de krijgstucht.
Art. 46.In geval van mobilisatie of in periode van oorlog of van crisis, bedoeld in artikel 186, kunnen de militairen geen tijdelijke ambtsontheffing op aanvraag bekomen. Hetzelfde geldt voor de militairen die zich in periode van vrede in de deelstand « operationele inzet » bevinden of die effectief deel uitmaken van een detachement dat zich voorbereidt met het oog op deze inzet.
De op aanvraag bekomen tijdelijke ambtsontheffingen eindigen automatisch, zonder periode van opzegging, in periode van oorlog of in geval van mobilisatie.
In periode van crisis of in periode van vrede kunnen, in uitzonderlijke gevallen en voor zover de personeelsbehoefte op geen enkele andere manier ingevuld kan worden, de op verzoek toegekende tijdelijke ambtsontheffingen geschorst worden door de overheid die ze heeft toegekend, in geval van operationele inzet of van preadvies met het oog op deze inzet.
Art. 47.De militairen die hierom verzoeken kunnen door de minister tijdelijk wegens persoonlijke aangelegenheden uit hun ambt ontheven worden.
Elke tijdelijke ambtsontheffing of elke verlenging wordt aangevraagd voor een duur van drie, zes, negen of twaalf maanden.
Behoudens uitzonderlijke redenen waarover de minister oordeelt, en zonder dat deze de duur van zesendertig maand overschrijdt, mag de duur van alle tijdelijke ambtsontheffingen wegens persoonlijke aangelegenheden tijdens de loopbaan van de militair een totaal van twaalf maanden niet overschrijden.
Art. 48.§ 1. De militairen die het aanvragen kunnen van de minister een onderbreking van hun loopbaan bekomen. § 2. Elke loopbaanonderbreking of elke verlenging wordt aangevraagd voor een duur van drie, zes, negen of twaalf maanden.
Behoudens uitzonderlijke redenen waarover de minister oordeelt, mag de duur van alle loopbaanonderbrekingen tijdens de loopbaan van de militair een totaal van zesendertig maanden niet overschrijden. § 3. Onverminderd de toepassing van artikel 176, mag de militair enkel een bijkomende activiteit als loontrekkende uitoefenen voor zover deze reeds gedurende ten minste drie maanden vóór het begin van de loopbaanonderbreking werd uitgeoefend. Hij mag eveneens een zelfstandige activiteit uitoefenen.
Voor wat de officieren en de militaire experts betreft, kan geen enkele van de activiteiten bedoeld in het eerste lid uitgeoefend worden in de sector van de productie of van de handel in wapens, munitie en oorlogsmateriaal, bedoeld in artikel 296, § 1, b), van het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als bijkomende activiteit als loontrekkende beschouwd, de activiteit in loondienst waarvan het aantal werkuren per week gemiddeld niet 38 uren overschrijdt. Wordt als zelfstandige activiteit beschouwd, de activiteit die de betrokken persoon, op grond van de van kracht zijnde reglementering, ertoe verplicht zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor de sociale Verzekeringen der zelfstandigen Indien de militair zonder toestemming een beroepsactiviteit aanvangt of wanneer een bijkomende activiteit in loondienst een hoofdactiviteit wordt, dan wordt vanaf dat ogenblik de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking omgezet in een tijdelijke ambtsontheffing wegens persoonlijke aangelegenheden.
Art. 49.De minister kan, voor zover het belang van de dienst dit niet in de weg staat, een tijdelijke ambtsontheffing om gezinsredenen toestaan aan de militair die erom vraagt, opdat deze de kans krijgt om zich aan zijn kinderen te wijden.
Deze tijdelijke ambtsontheffing wordt toegestaan voor een periode van ten hoogste twee jaar; zij eindigt hoe dan ook wanneer het kind de leeftijd van drie jaar bereikt.
De maximumduur van deze tijdelijke ambtsontheffing tijdens de volledige militaire loopbaan wordt op vier jaar gebracht en eindigt uiterlijk wanneer het kind de leeftijd van zes jaar bereikt, indien het kind mindervalide is en voldoet aan de voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op de kinderbijslag met toepassing van artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
Op aanvraag van de militair en mits de naleving van een opzeggingstermijn van één maand kan een einde gemaakt worden aan de tijdelijke ambtsontheffing om gezinsredenen alvorens deze ten einde loopt.
Wanneer de vader en de moeder van het kind militair zijn, kan de in dit artikel bedoelde tijdelijke ambtsontheffing verdeeld worden over de ouders.
Art. 50.De Koning kan voor de officieren en de militaire experts, of de minister voor de andere personeelscategorieën, de militair die, volgens de beslissing van de militaire commissie voor geschiktheid en reform of van de militaire commissie van beroep voor geschiktheid en reform, nog niet in staat is de dienst te hervatten, tijdelijk om gezondheidsredenen van zijn ambt ontheffen.
Onderafdeling 3. - De schorsing bij ordemaatregel
Art. 51.§ 1. Wanneer de minister oordeelt dat de aanwezigheid van een militair in de Krijgsmacht nadelig is voor de tucht of voor de goede naam van de Krijgsmacht, kan hij, ambtshalve of op voorstel van de hiërarchische meerderen van de militair, deze laatste bij ordemaatregel schorsen.
De schorsing bij ordemaatregel is een voorlopige maatregel die geenszins van tuchtrechtelijke aard is. § 2. De betrokken militair wordt vooraf gehoord over de feiten die hem ten laste worden gelegd en mag zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Hij wordt opgeroepen bij kennisgeving tegen ontvangstbewijs of met een bij de post aangetekende brief, en wordt geacht gehoord te zijn geweest zelfs indien hij daar geen ontvangst van bevestigt, zodra de bedoelde oproeping hem een tweede maal werd voorgelegd na een redelijke termijn.
Wanneer het horen van de militair voor de schorsing bij ordemaatregel onmogelijk is of wanneer een toestand van hoogdringendheid dit rechtvaardigt, kan de minister evenwel een militair bij gemotiveerde beslissing schorsen zonder hem gehoord te hebben. Deze laatste wordt onverwijld na de uitspraak van de schorsing gehoord. Wanneer de hoogdringendheid wordt ingeroepen, vervalt deze schorsing na vijftien werkdagen, tenzij zij door de minister binnen die termijn wordt bekrachtigd op grond van het dossier, met inbegrip van het horen van de betrokken militair. § 3. De duur van de schorsing bij ordemaatregel mag de drie maanden niet overschrijden.
Indien noodzakelijk, mits het naleven van de bepalingen van § 2, kan de schorsing, per periodes van minimum drie maanden verlengd worden tot een maximumduur van twee jaar. Voor de officieren en de militaire experts wordt deze verlenging door de Koning beslist.
Wanneer een opsporingsonderzoek of een strafvervolging werd ingesteld wegens de feiten die de schorsing motiveren, moet deze evenwel uiterlijk zes maanden na het einde van de rechtsvordering een einde nemen. § 4. Wanneer een bij ordemaatregel geschorste militair van zijn vrijheid wordt beroofd, wordt deze schorsing evenwel van rechtswege geschorst tot de datum van invrijheidstelling van de betrokken militair, zonder nieuwe betekening aan deze laatste. Anderzijds, wanneer de schorsing bij ordemaatregel wordt betekend aan een militair in voorlopige hechtenis, wordt de uitwerking van de schorsing van rechtswege geschorst tot de invrijheidstelling van betrokken militair, zonder nieuwe betekening aan deze laatste.
Onderafdeling 4. - Het ontslag op aanvraag
Art. 52.§ 1. De militair kan op elk ogenblik zijn ontslag aanbieden.
Dit ontslag heeft pas uitwerking wanneer de Koning voor de officieren en de militaire experts, de minister voor de onderofficieren en de militaire deskundigen en de overheid die de minister aanwijst voor de vrijwilligers, het heeft aanvaard. § 2. De overheid bedoeld in § 1 kan het ontslag weigeren indien ze oordeelt dat het strijdig is met het dienstbelang. § 3. Het ontslag is steeds strijdig met het dienstbelang in de volgende gevallen : 1° wanneer de betrokken militair minder dan drie jaar in werkelijke dienst is gebleven tijdens de periode volgend op de vorming op basis waarvan de rendementsperiode bedoeld in artikel 179 berekend wordt;2° in periode van crisis;3° in geval van mobilisatie;4° in periode van oorlog;5° indien de betrokken militair zijn aanvraag indient wanneer hij zich in periode van vrede in de deelstand « in operationele inzet » bevindt of effectief deel uitmaakt van een detachement dat zich voorbereidt met het oog op deze inzet. § 4. Behoudens in de door de Koning of de overheid die Hij aanwijst, uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen, is het ontslag bedoeld in § 2, niet strijdig met het dienstbelang wanneer de betrokken militair in werkelijke dienst is gebleven gedurende de volledige rendementsperiode bedoeld in artikel 179.
Zowel in het uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgeval bedoeld in het eerste lid, als in het geval van een aanvraag tot ontslag dat uitwerking heeft na de periode bedoeld in § 3, 1°, maar voor de afloop van de rendementsperiode bedoeld in artikel 179, verkrijgt de betrokken militair, in zoverre hij zijn ontslagaanvraag niet formeel heeft ingetrokken, zijn ontslag ten laatste drie jaar na de beslissing tot weigering van de voornoemde ontslagaanvraag.
Art. 53.De militair die de hoedanigheid van militair heeft verloren om één van de redenen opgesomd in artikel 22, eerste lid, mag niet opnieuw in het actief kader opgenomen worden.
Evenwel, voor zover hij de leeftijd van opruststelling niet bereikt heeft, kan de militair die sinds ten hoogste één jaar de hoedanigheid van militair heeft verloren om één van de redenen opgesomd in artikel 22, eerste lid, 3°, 4° of 6°, van de Koning voor wat de officieren en de militaire experts betreft, van de minister voor wat de militaire deskundigen en de onderofficieren betreft en van de overheid die de minister aanwijst voor de vrijwilligers, de toestemming bekomen om opnieuw in het actief kader opgenomen te worden. Hij ondergaat in dit geval een verlies van anciënniteit gelijk aan de tijd die sinds zijn ontslag verlopen is.
Onderafdeling 5. - De statutaire maatregelen
Art. 54.De volgende statutaire maatregelen kunnen worden uitgesproken ten opzichte van de militair : 1° de inhouding op de wedde;2° de tijdelijke ambtsontheffing bij tuchtmaatregel;3° de definitieve ambtsontheffing.
Art. 55.Indien een militair zich aan ernstige, met de staat van militair overeenstemmend met zijn personeelscategorie niet overeen te brengen feiten schuldig heeft gemaakt, kan de directeur-generaal human resources een inhouding op de wedde van betrokken militair toepassen.
Deze inhouding wordt toegepast gedurende ten hoogste één maand en bedraagt ten minste twee percent en ten hoogste tien percent van de bruto maandwedde, verschuldigd voor de maand waarin de statutaire maatregel betekend wordt aan de betrokken militair.
De toepassing van deze statutaire maatregel mag voor de betrokken militair geen andere geldelijke gevolgen hebben dan die welke in het eerste lid zijn bepaald.
De Koning bepaalt de nadere regels volgens dewelke deze maatregel wordt uitgesproken.
Art. 56.Indien een militair zich aan ernstige, met de staat van militair overeenstemmend met zijn personeelscategorie niet overeen te brengen feiten schuldig heeft gemaakt, kan de minister deze militair bij tuchtmaatregel van zijn ambt ontheffen voor een periode van maximum drie maanden.
Indien de tijdelijke ambtsontheffing bij tuchtmaatregel van een officier of een militaire expert langer duurt dan één maand, wordt de beslissing tot ambtsontheffing door de Koning uitgesproken.
Art. 57.Indien een militair zich aan ernstige, met de staat van militair overeenstemmend met zijn personeelscategorie niet overeen te brengen feiten schuldig heeft gemaakt, kan hij definitief uit zijn ambt worden ontheven.
De maatregel wordt door de minister uitgesproken, na raadpleging van een onderzoeksraad. Voor de officieren en de militaire experts wordt deze maatregel evenwel door de Koning uitgesproken op het gemotiveerd verslag van de minister na raadpleging van een onderzoeksraad.
De onderzoeksraad gaat na of de feiten vaststaan en brengt advies uit over de ernst ervan.
De Koning bepaalt de samenstelling van de onderzoeksraad en regelt de procedure.
Art. 58.De militair wordt definitief uit zijn ambt ontheven zonder de tussenkomst van een onderzoeksraad indien hij zonder uitstel veroordeeld wordt tot de, zelfs tijdelijke, onvoorwaardelijke ontzetting uit één van de rechten bedoeld in artikel 31, 1° en 6°, van het Strafwetboek.
De maatregel wordt door de minister uitgesproken. Voor de officieren en de militaire experts wordt deze maatregel evenwel door de Koning uitgesproken.
Art. 59.De militair die zich bevindt in de deelstanden « in normale dienst » of « in vorming » bedoeld in artikel 191 en die onwettig afwezig is sinds meer dan eenentwintig opeenvolgende dagen, kan definitief uit zijn ambt worden ontheven volgens de door de Koning bepaalde procedure.
De eerste werkdag na de datum van het begin van de onwettige afwezigheid wordt de militair bedoeld in het eerste lid, verwittigd, met een bij de post aangetekende brief, van de mogelijkheid definitief uit zijn ambt te worden ontheven overeenkomstig het eerste lid. Hij wordt geacht verwittigd te zijn geweest, zelfs indien hij daar geen ontvangst van bevestigt, zodra de bedoelde verwittiging hem een tweede maal werd voorgelegd ten laatste de vijftiende dag na de datum van het begin van de onwettige afwezigheid.
De militair van wie de onwettige afwezigheid gerechtvaardigd wordt door een geval van overmacht, wordt heropgenomen in werkelijke dienst door de door de Koning aangewezen overheid.
Art. 60.Wanneer een militair gescheiden is van het leger, hetzij tengevolge van oorlogsomstandigheden, hetzij door uitzonderlijke omstandigheden, die niet aan hem te wijten zijn, wordt iedere bepaling betreffende de definitieve ambtsontheffing te zijnen opzichte geschorst gedurende zijn afwezigheid. Afdeling 6. - De anciënniteit in de graad
Art. 61.De anciënniteit in de graad wordt bepaald door de datum van benoeming in deze graad.
Voor de militairen in initiële vorming, wordt de anciënniteit in de graad in voorkomend geval echter door de aanstellingsdatum bepaald.
Dit geldt ook voor de militairen die in de hogere graad worden aangesteld overeenkomstig artikel 75 of in het kader van het sollicitatieproces.
Art. 62.Bij gelijke anciënniteit in de graad, wordt de anciënniteit bepaald : 1° in functie van de anciënniteit in de vorige graad;2° bij gelijke anciënniteit in de vorige graad, in functie van de anciënniteit in de lagere graden;3° bij gelijke anciënniteit in de lagere graden, in functie van het vormingsniveau bedoeld in artikel 3, 9°;4° bij gelijk vormingsniveau, in functie van de anciënniteit in dit vormingsniveau;5° bij gelijke anciënniteit in een vormingsniveau, in functie van de dienstanciënniteit;6° bij gelijke dienstanciënniteit, in functie van de leeftijd van de militair.
Art. 63.Voor de anciënniteit in het vormingsniveau worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de militair prestaties verricht in een graad van het beschouwde niveau en dat hij tenminste houder is van een diploma of getuigschrift dat toegang geeft tot het beoogde niveau. Het slagen in de vorming in het kader van de sociale promotie is gelijkwaardig met het feit drager te zijn van het diploma of getuigschrift dat toegang geeft tot het beschouwde niveau.
Art. 64.Van de anciënniteit in de graad, van de anciënniteit in een vormingsniveau en van de dienstanciënniteit wordt in mindering gebracht : 1° voor de hele duur, elke andere periode van non-activiteit dan de periode van tijdelijke ambtsontheffing om gezondheidsredenen en de periode van onwettige afwezigheid gerechtvaardigd door een geval van overmacht;2° voor de helft, de periode van tijdelijke ambtsontheffing om gezondheidsredenen, indien deze tijdelijke ambtsontheffing veroorzaakt is door een niet met de dienst verband houdend feit;3° de tijd verlopen tussen het ontslag en de heropneming voorzien in artikel 53, tweede lid. Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, worden niet beschouwd als niet met de dienst verband houdende feiten de sportactiviteiten die de Koning vastlegt, uitgevoerd volgens de voorwaarden die Hij bepaalt.
De anciënniteit in de graad waarmee de militair bekleed is, wordt volgens de door de Koning bepaalde regels gewijzigd naargelang van de toepassing die, wat hem betreft, aan het eerste lid wordt gegeven. Afdeling 7. - De bevordering in de graad
Art. 65.§ 1. De militair kan niet in de hogere graad benoemd of aangesteld worden terwijl hij hetzij op non-activiteit, hetzij bij ordemaatregel geschorst, hetzij van het leger gescheiden is. § 2. Met terugwerkende kracht kan worden benoemd of aangesteld : 1° de militair die weer in werkelijke dienst genomen wordt na een tijdelijke ambtsontheffing om gezondheidsredenen;2° de militair die weer in werkelijke dienst genomen wordt nadat hij bij ordemaatregel geschorst werd;3° de militair die zich weer bij het leger vervoegt nadat hij ervan gescheiden werd;4° de militair die weer in werkelijke dienst genomen wordt nadat hij tijdelijk op pensioen gesteld werd wegens fysieke ongeschiktheid;5° de militair wiens kandidatuur niet tijdig onderzocht werd om gezondheidsredenen of om redenen te wijten aan de administratie;6° de militair die weer in werkelijke dienst genomen wordt na de rechtvaardiging van zijn onwettige afwezigheid door een geval van overmacht. In de eerste vier gevallen wordt er rekening gehouden met de eventueel ondergane verliezen van anciënniteit. Afdeling 8. - De beoordeling van de militairen
Onderafdeling I. - De beoordeling van de competenties
Art. 66.§ 1. De militair wordt jaarlijks beoordeeld inzake de uitoefening van de taken verbonden aan de post die hij bezet. Deze beoordeling wordt de « postbeoordeling » genoemd.
De postbeoordeling verloopt volgens de door de Koning bepaalde evaluatiecyclus en nadere regels. Zij is gebaseerd op : 1° de postbeschrijving van de post die door de beoordeelde militair op het ogenblik van zijn postbeoordeling wordt bezet;2° de mate van het bereiken van de objectieven die aan de beoordeelde militair tijdens de vorige postbeoordeling werden gesteld;3° de gedrags- en professionele competenties van de beoordeelde militair. De beoordeelde competenties bedoeld in het tweede lid, 3°, kunnen verschillen naargelang de personeelscategorie of -ondercategorie, de vakrichting, het expertisedomein of de competentiepool van de betrokken militair en de door hem bezette post. § 2. De postbeoordeling wordt uitgevoerd door de directe functionele chef van betrokkene die voldoet aan de vereisten vastgesteld door de Koning.
De hoedanigheid van functionele chef blijkt uit de hiërarchische en administratieve afhankelijkheden van de Krijgsmacht.
In voorkomend geval wijst de directeur-generaal human resources de overheid aan die de postbeoordeling van betrokken militair opstelt. § 3. De uitoefening van een nevenfunctie geeft aanleiding tot een bijkomende postbeoordeling, volgens de bepalingen bedoeld in § 2. Deze bijkomende postbeoordeling wordt niet in aanmerking genomen voor de bepaling van de operationele categorie van betrokken militair. § 4. Twee postbeoordelingen met een vermelding « onvoldoende » in een periode van drie jaar hebben het ambtshalve verlies van de hoedanigheid van militair tot gevolg behalve indien deze postbeoordelingen tijdens of op het einde van de stageperiode worden uitgebracht.
Art. 67.Het potentieel van de officieren, de militaire experts, de militaire deskundigen en de onderofficieren maakt het voorwerp uit van een inschatting, « potentieelinschatting » genoemd.
Deze inschatting vindt plaats in de domeinen : 1° probleemoplossend- conceptueel;2° van het leadership;3° van de motivatie;4° van de interpersoonlijke relaties. Voor de officieren vindt deze inschatting ten minste plaats tijdens de initiële vorming bedoeld in artikel 88, ter gelegenheid van de statutaire voortgezette vorming bedoeld in artikel 111, § 1, eerste lid, 2°, en tijdens de voortgezette militaire loopbaan.
Voor de militaire experts en de militaire deskundigen vindt deze inschatting ten minste plaats ter gelegenheid van de voortgezette vorming bedoeld in de artikelen 140, §§ 2 en 3.
Voor de onderofficieren vindt deze inschatting ten minste plaats ter gelegenheid van de voortgezette vorming bedoeld in artikel 140, § 4.
Bovendien kan de directeur-generaal human resources een bijkomende potentieelinschatting voorzien voor de militairen die, in het kader van het sollicitatieproces, zich kandidaat stellen voor een specifieke post.
De Koning bepaalt de nadere regels van de potentieelinschatting.
De Koning kan een dienst van Defensie of een organisatie extern aan Defensie belasten met de organisatie en de uitvoering van de potentieelinschatting.
Onderafdeling 2. - De beoordeling van de fysieke geschiktheid en van de medische geschiktheid
Art. 68.§ 1. De militair wordt beoordeeld inzake zijn fysieke geschiktheid en zijn medische geschiktheid.
Deze beoordeling gebeurt op basis van fysieke geschiktheidscriteria en van medische geschiktheidscriteria. § 2. De militair moet voldoen aan de fysieke geschiktheidscriteria om ingezet te kunnen worden in de functie en, in voorkomend geval, de nevenfuncties die hij uitoefent.
De fysieke geschiktheidscriteria worden door de Koning, naargelang het geval, per leeftijdscategorie, groep van vakrichtingen, vakrichting, groep van expertisedomeinen, expertisedomein, groep van competentiepools, competentiepool, functie of nevenfunctie bepaald.
In voorkomend geval kan de Koning bijkomende fysieke geschiktheidscriteria bepalen voor het uitoefenen van bepaalde activiteiten.
Om te bewijzen dat hij voldoet aan de fysieke geschiktheidscriteria moet de betrokken militair slagen in de fysieke proeven die de Koning bepaalt. De resultaten van deze proeven worden bekrachtigd door de eenheidscommandant van betrokken militair.
De beoordeling van de fysieke geschiktheid gebeurt : 1° volgens een periodiciteit die de Koning bepaalt;2° ten laatste zes maanden na het bezetten van een nieuwe functie;3° ten vroegste drie maanden en ten laatste zes maanden na een beoordeling waarbij betrokken militair fysiek niet geschikt bevonden werd. § 3. De militair moet voldoen aan de medische geschiktheidscriteria overeenstemmende met het vereiste medische profiel.
De medische geschiktheidscriteria worden bepaald door de Koning, naargelang het geval, per leeftijdscategorie, groep van vakrichtingen, vakrichting, groep van expertisedomeinen, expertisedomein, groep van competentiepools, competentiepool, functie of nevenfunctie.
In voorkomend geval kan de Koning, voor het uitoefenen van bepaalde activiteiten, bijkomende medische geschiktheidscriteria bepalen.
Bovendien bepaalt de Koning : 1° de overheden, die een advies moeten geven over de medische geschiktheid van de militair;2° de overheden die bevoegd zijn om te beslissen over de medische geschiktheid van de militair;3° de procedure die leidt tot de beoordeling van de medische geschiktheid van de militair. De beoordeling van de medische geschiktheid gebeurt : 1° volgens een periodiciteit bepaald door de Koning per groep van vakrichtingen, vakrichting, groep van expertisedomeinen, expertisedomein, groep van competentiepools, competentiepool, functie, nevenfunctie of activiteit;2° op aanvraag van : a) de korpscommandant van betrokken militair;b) betrokken militair;c) de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer die belast is met de arbeidsgeneeskunde ten voordele van de eenheid van de betrokken militair;d) de geneesheer die belast is met de medische steun van de eenheid waartoe de betrokken militair behoort;e) de door de Koning aangewezen overheden;3° op het ogenblik dat de militair zijn eenheid vervoegt na een afwezigheid om gezondheidredenen van minstens vier opeenvolgende weken;4° ten laatste zes maanden na het ogenblik waarop vastgesteld werd dat betrokken militair niet meer voldeed aan zijn medische profiel. Over een periode van dertig opeenvolgende maanden mag de duur van de afwezigheid om gezondheidsredenen niet meer dan vierentwintig maanden bedragen.
De militaire commissie voor geschiktheid en reform of de militaire commissie van beroep voor geschiktheid en reform kan deze duur evenwel per gedeelte van maximum twaalf maanden verlengen, tot een maximumduur van zestig maanden, in de volgende gevallen : 1° voor de militair die aan een aandoening lijdt waarvoor er voldoende aanwijzingen zijn voor een mogelijke genezing;2° voor de militair die aan een ernstige en langdurige aandoening lijdt. Onder ernstige en langdurige aandoeningen worden enkel de chronische, somatische of fysieke aandoeningen van lange duur begrepen.
Onderafdeling 3. - De operationele categorieën
Art. 69.Na afloop van de periode van opleiding behoren de militairen tot een van de volgende operationele categorieën : 1° « operationele categorie A » : voor de militair : a) die voldoet aan de fysieke geschiktheidscriteria en medische geschiktheidscriteria om te worden ingezet in de functie en in voorkomend geval de nevenfunctie die hij uitoefent;b) en die minstens een vermelding « voldoende » heeft bekomen ter gelegenheid van zijn laatste postbeoordeling;2° « operationele categorie B » : voor de militair : a) die sinds minder dan zes maanden niet voldoet aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria om te worden ingezet in de functie en desgevallend de nevenfunctie die hij uitoefent;b) of die sinds vier opeenvolgende weken afwezig is om gezondheidsredenen;3° « operationele categorie C » : voor de militair : a) die gedurende een periode van één jaar, zes opeenvolgende maanden heeft behoord tot de operationele categorie B;b) of die een vermelding « onvoldoende » heeft bekomen ter gelegenheid van zijn laatste postbeoordeling, behalve indien deze postbeoordeling tijdens of op het einde van de stageperiode wordt uitgebracht. De militair gaat over naar de « operationele categorie D » : 1° indien hij gedurende een periode van zesendertig opeenvolgende maanden, vierentwintig maanden heeft behoord tot de operationele categorie B of C;2° of indien hij de periode van afwezigheid om gezondheidsredenen bedoeld in artikel 68, § 3, zesde lid, overschrijdt. De militair voor wie een procedure opgestart is om te verschijnen voor de militaire commissie voor geschiktheid en reform of de militaire commissie van beroep voor geschiktheid en reform kan evenwel niet naar de « operationele categorie D » overgaan vóór het afsluiten van deze procedure.
Een nieuwe periode van maximum zesendertig maanden zoals bedoeld in het tweede lid, 1°, start bij de aanvang van de voortgezette militaire loopbaan.
Periodes van eventuele ongeschiktheid verband houdende met moederschaps- en ouderschapsbescherming worden niet in rekening genomen voor het bereiken van de voornoemde maximumtermijnen.
Na een afwezigheid om gezondheidsredenen kan de militair, voor zover de dienst het toelaat, van de door de Koning aangewezen overheid de toestemming krijgen om in een deeltijds arbeidsregime te werken. De periodes gedurende dewelke de militair die een dergelijke toestemming heeft gekregen, afwezig is, moeten verrekend worden in de in het tweede lid, 2°, bedoelde periode. De toestemming om in een deeltijds arbeidsregime te werken, mag niet worden verleend voor meer dan zes maanden gedurende de periode dat de militair aan dezelfde ziekte lijdt.
Art. 70.De militair die tot de operationele categorie C behoort wegens het niet voldoen aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria noodzakelijk voor het bezetten van een bepaalde functie, kan, volgens de door de Koning te bepalen nadere regels, op aanvraag of van ambtswege naar een andere functie in zijn vakrichting of expertisedomein of competentiepool overgeplaatst worden waarvan hij wel aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria beantwoordt.
De militair die tot de operationele categorie C behoort wegens het niet voldoen aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria eigen aan, naargelang het geval, zijn groep van vakrichtingen, zijn vakrichting, zijn expertisedomein of zijn competentiepool, kan, volgens de door de Koning te bepalen nadere regels, op aanvraag of van ambtswege naar, naargelang het geval, een andere groep van vakrichtingen, een andere vakrichting, een ander expertisedomein of een andere competentiepool, overgeplaatst worden waarvan hij wel aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria beantwoordt. Deze overplaatsing moet beantwoorden aan een behoefte van Defensie.
Art. 71.De militair die tijdens zijn initiële militaire loopbaan, overgaat naar de operationele categorie D, verliest van ambtswege de hoedanigheid van militair.
Evenwel wordt de mogelijkheid geboden aan de militair die, tijdens zijn initiële militaire loopbaan, overgaat naar de operationele categorie D ten gevolge van kwetsuren opgelopen of ziekten opgedaan of verergerd in dienst en door de dienst : 1° van ambtswege de interne overgang te maken;2° vrijwillig de externe overgang te maken.
Art. 72.Onverminderd de bepalingen van artikel 66, § 4, zal de militair die tijdens zijn voortgezette militaire loopbaan overgaat naar de operationele categorie D : 1° wanneer hij meer dan vijf jaar van de datum van zijn opruststelling verwijderd is, volgens de door de Koning nader te bepalen regels : a) of van ambtswege de interne overgang maken;b) of vrijwillig de externe overgang maken;2° wanneer hij vijf jaar of minder van de datum van zijn opruststelling verwijderd is, de hoedanigheid van militair behouden. Onderafdeling 4. - Het personeelsbeheer
Art. 73.De beoordelingen bedoeld in de artikelen 66 en 68 en, in voorkomend geval, in artikel 67, worden aangewend door elke meerdere met het oog op het personeelsbeheer.
Deze beoordelingen moeten aangewend worden met het oog op : 1° een bevordering;de aanwending is evenwel facultatief, wanneer het een bevordering naar anciënniteit betreft; 2° een loopbaanwissel zoals bedoeld in artikel 117 of een sociale promotie zoals bedoeld in artikel 114;3° het oriëntatieproces zoals bedoeld in artikel 120. Deze beoordelingen kunnen aangewend worden voor : 1° een dienstaanwijzing;2° het nemen van statutaire maatregelen bedoeld in de artikelen 54 tot 59. Afdeling 9. - Bijzondere bepalingen
Art. 74.De militaire commandant van het Paleis der Natie wordt buiten kader geplaatst. Tijdens zijn bijzondere dienst kan hij tot de verschillende graden aangesteld worden, tot en met de graad van luitenant-generaal.
Deze aanstellingen worden toegekend, parallel met de bevordering van de officieren met dezelfde anciënniteit van onderluitenant, op voorstel van de voorzitters van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Senaat en voor zover in deze wet bepaalde minimumanciënniteit voor bevordering in een bepaalde graad en de bepalingen van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger worden gerespecteerd.
Art. 75.§ 1. In uitzonderingsgevallen kan een militair tot wederopzeggens aangesteld worden om de post van de hogere graad uit te oefenen in zijn vakrichting of expertisedomein of in een competentiepool die hij bezit of voor het vervullen van functies in internationale instellingen of intergeallieerde militaire formaties.
In uitzonderingsgevallen kan de Koning bij wege van aanstelling de graad van brigade-generaal of flottielje-admiraal verlenen voor de uitoefening van functies in Belgische vertegenwoordigingen in het buitenland, in internationale instellingen, in intergeallieerde militaire formaties, en voor de uitoefening van nationale functies met een internationaal karakter die Hij bepaalt.
De graad van brigade-generaal of flottielje-admiraal staat hiërarchisch onmiddellijk onder de graad van generaal-majoor of divisieadmiraal.
Voor de aanstelling bedoeld in het eerste lid van officieren en militaire experts, en in het tweede lid van brigade-generaal of flottielje-admiraal, wordt het besluit van aanstelling en het verslag aan de Koning in het Belgisch Staatsblad bekend gemaakt.
Deze militair oefent de functies uit van de graad waarin hij is aangesteld en draagt er de kentekens van.
De aanstelling voor de uitoefening van een post van de hogere graad vervalt op de datum waarop de minister beslist dat de opdracht ten einde is.
Nochtans, komt, voor de toepassing van deze wet, alleen de graad waarin de militair benoemd is in aanmerking.
De militair die in een graad aangesteld was, behoudt evenwel deze graad eershalve wanneer hij op pensioen gesteld wordt bij het verstrijken van de periode waarin hij de functies uitgeoefend heeft die zijn aanstelling noodzakelijk maakten. § 2. Een luitenant-generaal kan aangesteld worden in de graad van generaal voor de uitoefening van de volgende ambten : 1° hoofd van het Militair Huis van de Koning;2° chef defensie. Deze graad kan eveneens bij wege van aanstelling verleend worden voor de uitoefening van functies in internationale instellingen of in intergeallieerde militaire formaties.
Art. 76.De Koning wijst bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de luitenant-generaal aan die het ambt van chef defensie uitoefent.
De duur van dit mandaat is vier jaar.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het mandaat verlengen met periodes van één jaar.
Art. 77.In zijn hoedanigheid van opperbevelhebber van de Krijgsmacht, is de Koning bekleed met de graad van generaal. Afdeling 10. - Bijzondere bepalingen voor de militaire experts en de
militaire deskundigen
Art. 78.§ 1. De militaire experts en de militaire deskundigen kunnen verplicht worden om, in militair of burgermilieu, en, in voorkomend geval, in het buitenland, bijkomende trainingsactiviteiten uit te oefenen vastgesteld door de autoriteit van hun expertisedomein.
De bijkomende trainingsactiviteiten hebben tot doel : 1° bij deze militaire experten of militaire deskundigen de competenties op peil te houden en te ontwikkelen vereist voor het uitoefenen van hun ambt of betrekking;2° het bereiken van bepaalde kwaliteitsnormen. De deelnemingsvoorwaarden aan deze activiteiten, de aard en de vorm van de uit te oefenen prestaties worden bepaald door de autoriteit van het expertisedomein tot hetwelke de betrokken militaire expert of militaire deskundige behoort, volgens de regels bepaald door de Koning.
De autoriteit van het expertisedomein oefent de controle op de bijkomende trainingsactiviteiten uit zodanig dat deze : 1° het behoud van de competenties verzekeren;2° de behoeften van de organisatie op het vlak van de beschikbaarheid van de militaire expert en van de militaire deskundige dekken. De autoriteit van het expertisedomein evalueert, volgens de regels en de criteria bepaald door de Koning, de competenties verworven in het kader van de bijkomende trainingsactiviteiten. De militaire expert of de militaire deskundige van wie de verworven competenties onvoldoende zijn, kan verplicht worden een nieuwe bijkomende trainingsactiviteit van dezelfde aard uit te oefenen. § 2. De praktische uitvoeringsmodaliteiten van de bijkomende trainingsactiviteiten worden door de autoriteit van het betrokken expertisedomein bepaald. Deze modaliteiten worden bepaald op schriftelijk voorstel van, naargelang het geval, het orgaan van bestuur en vertegenwoordiging van de instelling of vennootschap, of de betrokken militaire expert of militaire deskundige. De militaire expert of militaire deskundige die de bijkomende trainingsactiviteiten uitoefent, ontvangt een exemplaar van het document dat hij ter instemming moet ondertekenen.
Deze modaliteiten worden opgesteld op basis van een type-model goedgekeurd door de minister, dat minstens bevat : 1° de duur van de activiteit;2° het uurrooster, de verlofregeling en het arbeidsregime;3° de regels betreffende de tenlasteneming van de onkosten van de vorming;4° de aard van de prestaties;5° de concrete uitvoeringsmodaliteiten van de evaluatie van de verworven competenties;6° de regels betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid van de instelling, van Defensie en van de betrokken militaire expert of militaire deskundige. Bovendien kunnen deze modaliteiten de regels bevatten betreffende de tenlasteneming, werkgeversbijdragen inbegrepen, van de wedde, de toelagen, de vergoedingen, de premies, de voordelen van alle aard, de sociale voordelen en de kinderbijslagen van deze militaire expert of militaire deskundige. HOOFDSTUK II. - De initiële militaire loopbaan Afdeling 1. - Algemeenheden
Art. 79.De initiële militaire loopbaan van de militair vangt aan met de initiële vorming.
Deze initiële militaire loopbaan loopt af na maximum twaalf jaar, te rekenen vanaf de benoemingsdatum in de graden van respectievelijk luitenant, expert, deskundige, eerste sergeant en eerste soldaat, of loopt tot een maximumleeftijd.
Voor de militairen die deelnemen aan de sociale promotie, bedoeld in artikel 114, wordt voor voornoemde benoemingsdatum de benoemingsdatum in de nieuwe personeelscategorie genomen.
De maximumleeftijd bedoeld in het tweede lid wordt bepaald op zesenveertig jaar voor de officieren, onderofficieren en vrijwilligers die tot hun personeelscategorie behoren tengevolge van één of meerdere sociale promoties en op veertig jaar voor de anderen.
Er is geen maximumleeftijd voor de militairen die een vlakke loopbaan doorlopen.
Art. 80.Op het ogenblik dat de initiële vorming aanvangt, wordt de aspirant van rechtswege in de graad van soldaat aangesteld of, in de door de Koning bepaalde gevallen, behoudt hij de graad waarin hij was benoemd of aangesteld.
Art. 81.Volgens de personeelscategorie waarvoor hij gevormd wordt en de soort werving, kan de aspirant volgens de hierna vermelde rangorde aangesteld worden in één of meerdere van de volgende graden, volgens de door de Koning bepaalde regels : 1° de aspirant-officier : a) korporaal;b) sergeant;c) adjudant;2° de aspirant-militaire expert : expert derde klasse;3° de aspirant-militaire deskundige : deskundige derde klasse;4° de aspirant-onderofficier : a) eerste soldaat;b) korporaal.
Art. 82.§ 1. De aspirant-officier die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, a), wordt : 1° aangesteld in de graad of graden van : a) onderluitenant op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij drie jaar de hoedanigheid van aspirant-officier verworven heeft;b) luitenant, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan zes jaar is, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij zes jaar de hoedanigheid van aspirant-officier verworven heeft;2° benoemd in de graad van luitenant op : a) de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij zes jaar de hoedanigheid van aspirant-officier verworven heeft, indien de normale duur van zijn initiële vorming korter dan zes jaar is;b) het einde van zijn initiële vorming met terugwerkende kracht tot de dag waarin hij in de graad van luitenant werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan zes jaar is. Zodra hij de hoedanigheid van aspirant-officier van niveau A verwerft, wordt de aspirant die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, b), aangesteld in de graad waarmee de aspiranten van de promotie waaraan hij wordt aangehecht, zijn bekleed.
De promotie waaraan de in het tweede lid bedoelde aspirant aangehecht wordt, is die van de in het eerste lid bedoelde aspiranten die een vorming hebben aangevangen die tot hetzelfde diploma leidt als dat van deze aspirant, tijdens hetzelfde academiejaar als dat waarin hij de hogere studies heeft aangevangen tijdens dewelke hij aangeworven werd, rekening houdend met de vertragingen opgelopen tijdens deze studies, vóór zijn werving.
Indien de in het tweede lid bedoelde aspirant niet in de graad van onderluitenant aangesteld kan worden door toepassing van artikel 3 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, wordt hij aangesteld in de graad van adjudant.
Voor de latere aanstellingen en voor de benoeming in de graad van luitenant, volgt de in het tweede lid bedoelde aspirant het lot van de aspiranten van de promotie waaraan hij aangehecht wordt. § 2. De aspirant-officier die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 2, 1°, wordt : 1° aangesteld in de graad of graden van : a) onderluitenant op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij één jaar de hoedanigheid van aspirant-officier verworven heeft;b) luitenant, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan twee jaar is, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij twee jaar de hoedanigheid van aspirant-officier verworven heeft;2° benoemd in de graad van luitenant op : a) de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij twee jaar de hoedanigheid van aspirant-officier verworven heeft met terugwerkende kracht tot op de dag waarin hij in de graad van onderluitenant werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming korter dan twee jaar is;b) het einde van zijn initiële vorming met terugwerkende kracht tot de dag waarin hij in de graad van onderluitenant werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan twee jaar is. § 3. De aspirant-officier die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 2, 2°, wordt : 1° aangesteld in de graad van onderluitenant op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij één jaar de hoedanigheid van aspirant-officier verworven heeft;2° in de graad van onderluitenant benoemd : a) op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij twee jaar de hoedanigheid van aspirant-officier verworven heeft met terugwerkende kracht tot op de dag waarin hij in de graad van onderluitenant werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming korter dan twee jaar is;b) op het einde van zijn initiële vorming met terugwerkende kracht tot de dag waarin hij in de graad van onderluitenant werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan twee jaar is;3° benoemd in de graad van luitenant wanneer hij drie jaar anciënniteit in de graad van onderluitenant heeft. § 4. De aspirant-officier die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 1, 2°, wordt : 1° aangesteld in de graad van onderluitenant op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij drie jaar de hoedanigheid van aspirant-officier verworven heeft;2° benoemd in de graad van onderluitenant op : a) de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij vier jaar de hoedanigheid van aspirant-officier verworven heeft met terugwerkende kracht tot op de dag waarin hij in de graad van onderluitenant werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming korter dan vier jaar is;b) het einde van zijn initiële vorming met terugwerkende kracht tot de dag waarin hij in de graad van onderluitenant werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan vier jaar is;3° benoemd in de graad van luitenant wanneer hij vier jaar anciënniteit in de graad van onderluitenant heeft. § 5. De aspirant-militaire expert die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, wordt : 1° aangesteld in de graad of graden van : a) expert tweede klasse op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij drie jaar de hoedanigheid van aspirant-militaire expert verworven heeft;b) expert, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan zes jaar is, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij zes jaar de hoedanigheid van aspirant-militaire expert verworven heeft;2° benoemd in de graad van expert op : a) de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij zes jaar de hoedanigheid van aspirant-militaire expert verworven heeft, indien de normale duur van zijn initiële vorming korter dan zes jaar is;b) het einde van zijn initiële vorming met terugwerkende kracht tot op de dag waarin hij in de graad van expert werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan zes jaar is. Zodra hij de hoedanigheid van aspirant-militaire expert verwerft, wordt de aspirant die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, b), aangesteld in de graad waarmee de aspiranten van de promotie waaraan hij wordt aangehecht, zijn bekleed.
De promotie waaraan de in het tweede lid bedoelde aspirant aangehecht wordt, is die van de in het eerste lid bedoelde aspiranten die een vorming hebben aangevangen die tot hetzelfde diploma leidt als dat van deze aspirant, tijdens hetzelfde academiejaar als dat waarin hij de hogere studies heeft aangevangen tijdens dewelke hij aangeworven werd, rekening houdend met de vertragingen opgelopen tijdens deze studies, vóór zijn werving.
Indien de in het tweede lid bedoelde aspirant niet in de graad van expert tweede klasse aangesteld kan worden door toepassing van artikel 3 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, wordt hij aangesteld in de graad van expert derde klasse.
Voor de latere aanstellingen en voor de benoeming in de graad van expert, volgt de in het tweede lid bedoelde aspirant het lot van de aspiranten van de promotie waaraan hij aangehecht wordt. § 6. De aspirant-militaire deskundige die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 1, 3°, a), wordt : 1° aangesteld in de graad of graden van : a) deskundige tweede klasse op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij drie jaar de hoedanigheid van aspirant-militaire deskundige verworven heeft;b) deskundige, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan vier jaar is, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij vier jaar de hoedanigheid van aspirant-militaire deskundige verworven heeft;2° benoemd in de graad van deskundige op : a) de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij vier jaar de hoedanigheid van aspirant-militaire deskundige verworven heeft, indien de normale duur van zijn initiële vorming korter dan vier jaar is;b) het einde van zijn initiële vorming met terugwerkende kracht tot de dag waarin hij in de graad van deskundige werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan vier jaar is; Zodra hij de hoedanigheid van aspirant-militaire deskundige verwerft, wordt de aspirant die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 1, 3°, b), aangesteld in de graad waarmee de aspiranten van de promotie waaraan hij wordt aangehecht, zijn bekleed.
De promotie waaraan de in het tweede lid bedoelde aspirant aangehecht wordt, is die van de in het eerste lid bedoelde aspiranten die een vorming hebben aangevangen die tot hetzelfde diploma leidt als dat van deze aspirant, tijdens hetzelfde academiejaar als dat waarin hij de hogere studies heeft aangevangen tijdens dewelke hij aangeworven werd, rekening houdend met de vertragingen opgelopen tijdens deze studies, vóór zijn werving.
Voor de latere aanstellingen en voor de benoeming in de graad van deskundige, volgt de in het tweede lid bedoelde aspirant het lot van de aspiranten van de promotie waaraan hij aangehecht wordt. § 7. De aspirant-militaire expert die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 2, 1°, wordt : 1° aangesteld in de graad of graden van : a) expert tweede klasse op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij zes maanden de hoedanigheid van aspirant-militaire expert verworven heeft;b) expert, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan één jaar is, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij één jaar de hoedanigheid van aspirant-militaire expert verworven heeft;2° benoemd in de graad van expert : a) op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij één jaar de hoedanigheid van aspirant-militaire expert verworven heeft, indien de normale duur van zijn initiële vorming korter dan één jaar is;b) op het einde van zijn initiële vorming met terugwerkende kracht tot op de dag waarin hij in de graad van expert werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan één jaar is. Een bepaalde anciënniteit in de graad van expert wordt in functie van zijn relevante ervaring of bijkomende diploma's aan betrokken militair toegekend op het ogenblik van zijn benoeming in de graad van expert.
De nadere regels van toekenning van deze anciënniteit, waarbij minstens het advies van de autoriteit van het expertisedomein wordt ingewonnen, worden door de Koning bepaald zonder dat deze anciënniteit de vijf jaar mag overschrijden. § 8. De aspirant-militaire deskundige die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 2, 3°, wordt : 1° aangesteld in de graad of graden van : a) deskundige tweede klasse op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij zes maanden de hoedanigheid van aspirant-militaire deskundige verworven heeft;b) deskundige, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan één jaar is, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij één jaar de hoedanigheid van aspirant-militaire deskundige verworven heeft;2° benoemd in de graad van deskundige op : a) de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij één jaar de hoedanigheid van aspirant-militaire deskundige verworven heeft indien de normale duur van zijn initiële vorming korter dan één jaar is;b) het einde van zijn initiële vorming met terugwerkende kracht tot de dag waarin hij in de graad van deskundige werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan één jaar is. Een bepaalde anciënniteit in de graad van deskundige wordt in functie van zijn relevante ervaring of bijkomende diploma's aan betrokken militair toegekend op het ogenblik van zijn benoeming in de graad van deskundige. De nadere regels van toekenning van deze anciënniteit worden door de Koning bepaald zonder dat deze anciënniteit de vijf jaar mag overschrijden. § 9. De aspirant-onderofficier die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 1, 4°, wordt : 1° aangesteld in de graad of graden van : a) sergeant op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij twee jaar de hoedanigheid van aspirant-onderofficier verworven heeft;b) eerste sergeant, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan vier jaar is, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij vier jaar de hoedanigheid van aspirant-onderofficier verworven heeft;2° benoemd in de graad van eerste sergeant op : a) de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij vier jaar de hoedanigheid van aspirant-onderofficier verworven heeft, indien de normale duur van zijn initiële vorming korter dan vier jaar is;b) het einde van zijn initiële vorming met terugwerkende kracht tot de dag waarin hij in de graad van eerste sergeant werd aangesteld indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan vier jaar is. § 10. De aspirant-onderofficier die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 2, 4°, wordt : 1° aangesteld in de graad of graden van : a) sergeant op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij één jaar de hoedanigheid van aspirant-onderofficier verworven heeft;b) eerste sergeant, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan twee jaar is, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij twee jaar de hoedanigheid van aspirant-onderofficier verworven heeft;2° benoemd in de graad van eerste sergeant op : a) de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij twee jaar de hoedanigheid van aspirant-onderofficier verworven heeft, indien de normale duur van zijn initiële vorming korter dan twee jaar is;b) het einde van zijn initiële vorming met terugwerkende kracht tot de dag waarin hij in de graad van eerste sergeant werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan twee jaar is. § 11. De aspirant-vrijwilliger die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 2, 5°, wordt : 1° in de graad van eerste soldaat aangesteld op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij één jaar de hoedanigheid van aspirant-vrijwilliger verworven heeft, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan één jaar is;2° benoemd in de graad van eerste soldaat op : a) de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij één jaar de hoedanigheid van aspirant-vrijwilliger verworven heeft, indien de normale duur van zijn initiële vorming korter dan één jaar is;b) het einde van zijn initiële vorming met terugwerkende kracht tot de dag waarin hij in de graad van eerste soldaat werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan één jaar is. § 12. De aspirant-militaire expert die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 3, wordt : 1° aangesteld in de graad of graden van : a) expert op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij zes maanden de hoedanigheid van aspirant-militaire expert verworven heeft;b) hoofdexpert, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan één jaar is, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij één jaar de hoedanigheid van aspirant-militaire expert verworven heeft;2° benoemd in de graad van hoofdexpert : a) op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij één jaar de hoedanigheid van aspirant-militaire expert verworven heeft, indien de normale duur van zijn initiële vorming korter dan één jaar is;b) op het einde van zijn initiële vorming met terugwerkende kracht tot de dag waarin hij in de graad van hoofdexpert werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan één jaar is. § 13. De aspirant-militaire deskundige die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 3, wordt : 1° aangesteld in de graad of graden van : a) deskundige op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij zes maanden de hoedanigheid van aspirant-militaire deskundige verworven heeft;b) hoofddeskundige, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan één jaar is, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij één jaar de hoedanigheid van aspirant-militaire deskundige verworven heeft;2° benoemd in de graad van hoofddeskundige : a) op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij één jaar de hoedanigheid van aspirant-militaire deskundige verworven heeft, indien de normale duur van zijn initiële vorming korter dan één jaar is;b) op het einde van zijn initiële vorming met terugwerkende kracht tot de dag waarin hij in de graad van hoofddeskundige werd aangesteld, indien de normale duur van zijn initiële vorming langer dan één jaar is.
Art. 83.De benoemingen of aanstellingen bedoeld in de artikelen 81 en 82 kunnen evenwel op een later tijdstip plaatsvinden volgens de bepalingen van artikel 109.
Art. 84.§ 1. De graden van kapitein, eerste sergeant-chef en korporaal worden naar anciënniteit verleend respectievelijk door de Koning aan de officieren, de minister aan de onderofficieren en de chef defensie aan de vrijwilligers, na vijf jaar anciënniteit in de vorige graad.
De luitenant, eerste sergeant of eerste soldaat van wie de wijze van dienen onbevredigend geacht wordt, kan nochtans bij de bevordering voorbijgegaan worden.
De wijze van dienen van de betrokken militairen wordt beoordeeld door hun hiërarchische meerderen volgens de door de Koning vastgelegde regels en in de vorm die Hij voorschrijft. Die adviezen worden ter kennis gebracht van de betrokkene. Er mag geen ongunstig advies worden uitgebracht zonder dat betrokken militair zijn verweer heeft kunnen laten gelden.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met : 1° de postbeoordelingen bedoeld in artikel 66;2° in voorkomend geval, de potentieelinschattingen bedoeld in artikel 67;3° de beoordeling betreffende de geschiktheden bedoeld in artikel 68. § 2. De kandidatuur van de luitenant, de eerste sergeant of eerste soldaat die bij de bevordering is voorbijgegaan, wordt een tweede maal onderzocht één jaar na de datum van het eerste onderzoek of, mits akkoord van de betrokken militair, in de loop van het jaar van werkelijke dienst volgend op de datum van het eerste onderzoek en een derde en laatste maal twee jaar na de datum van het eerste onderzoek of, mits akkoord van de betrokken militair, in de loop van het tweede jaar van werkelijke dienst volgend op de datum van het eerste onderzoek ervan.
De militair die na dit laatste onderzoek niet is bevorderd, komt niet langer voor bevordering in aanmerking.
Art. 85.De totale periode van tijdelijke ambtsontheffing, met uitzondering van deze om gezondheidsredenen, en zonder rekening te houden met de tijdens de initiële vorming verkregen uitstellen wegens persoonlijke aangelegenheden, mag tijdens de initiële militaire loopbaan de duur van twee jaar niet overschrijden. In geval van overschrijding verliest de militair van ambtswege de hoedanigheid van militair.
Art. 86.Elke periode in de stand « in non-activiteit » bedoeld in artikel 189 en de periode bedoeld in artikel 53, tweede lid, is opschortend voor de berekening van de duur van de initiële militaire loopbaan en voor de anciënniteit van betrokken militair.
De maximumleeftijd bedoeld in artikel 79 mag evenwel maximaal overschreden worden met de duur van deze opschortingen.
Art. 87.De Koning kan jaarlijks, volgens de behoefte van Defensie, plaatsen openstellen voor een vrijwillige interne of externe overgang. Afdeling 2. - De initiële vorming
Onderafdeling 1. - Algemeenheden
Art. 88.De initiële vorming bestaat, naargelang het geval, uit twee of drie opeenvolgende vormingsperiodes : 1° een periode van schoolvorming, een periode van opleiding en een stageperiode voor de aspirant die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, 3° of 4°;2° een periode van opleiding en een stageperiode voor de andere aspirant dan deze bedoeld in 1°. Een vormingsperiode kan in vormingsgedeelten onderverdeeld worden.
De aspirant kan een vormingsperiode slechts aanvangen indien hij voor de vorige vormingsperiode geslaagd is.
Evenwel : 1° neemt de aspirant die, tengevolge van een mislukking voor een bepaalde vormingsperiode, de beslissing van de deliberatiecommissie bedoeld in artikel 101 of van de beroepsinstantie bedoeld in artikel 178, § 1, tweede lid, afwacht, voorlopig deel aan de volgende vormingsperiode;2° kan de periode van schoolvorming onderbroken worden door vormingsgedeelten van de periode van opleiding. Tijdens de periodes van schoolvorming en van opleiding, indien dit wegens de organisatie van de verschillende vormingsgedeelten noodzakelijk is, kan de aspirant in een afwachtingsperiode geplaatst worden alvorens het volgende vormingsgedeelte aan te vatten.
Tijdens de afwachtingsperiode oefent de aspirant een functie uit waarvoor hij een vorming heeft gekregen.
Art. 89.De aspirant kan ertoe verplicht worden het geheel of een gedeelte van zijn initiële vorming te ontvangen in een buitenlandse of multinationale militaire instelling, of in een burgerlijke instelling in België of in het buitenland.
De Koning wijst de overheid aan die zich uitspreekt over de gelijkwaardigheid van deze vormingen en die bepaalt hoe deze aspiranten beoordeeld worden.
Er wordt voor dit vormingsgedeelte rekening gehouden met het regime van die instelling wat betreft het verlenen van een vrijstelling of een uitstel, de beoordeling van de academische geschiktheid en van de professionele leergeschiktheid, de organisatie en de werking van de deliberatiecommissie en wat betreft de door deze commissie te nemen maatregelen. De beoordeling van de karakteriële, de fysieke en de medische geschiktheid kan tot bepaalde vormingsgedeelten beperkt worden.
Art. 90.De stageperiode wordt doorgebracht in de eenheid van eerste affectatie van de militair en duurt minimum drie maanden.
Tijdens deze periode oefent de aspirant een functie uit waarvoor hij een vorming heeft gekregen.
Art. 91.Naargelang van de behoeften van de Krijgsmacht bepaalt de Koning per personeelscategorie, per soort werving, en, naargelang het geval, per beoogd diploma, per groep van vakrichtingen, vakrichting of expertisedomein, of per basisfunctie : 1° de structuur van de initiële vorming;2° de normale duur van de vormingsperiodes;3° de aard van de cursussen en van de tests.
Art. 92.Onder de voorwaarden en volgens de procedure die de Koning bepaalt, kan de aspirant door de door de Koning aangewezen overheid vrijgesteld worden van vormingsgedeelten, indien hij voordien met goed gevolg deze vormingsgedeelten of gelijkwaardige vormingsgedeelten heeft gevolgd.
Art. 93.De aspiranten worden gerangschikt, in voorkomend geval : 1° voor de oriëntering naar een vakrichting, een expertisedomein of een functie;2° voor de aanwijzing van een eenheid;3° voor de vastlegging van de betrekkelijke anciënniteit in de graad, op het einde van de initiële vorming. De rangschikking van de aspiranten wordt opgesteld op grond van de uitslagen van de beoordelingen bedoeld in artikel 96, met uitzondering van de beoordeling van de medische geschiktheid, die behaald werden tijdens de reeds gevolgde vormingsgedeelten op het moment van de rangschikking.
Voor de aspiranten van de werving op diploma of van de laterale werving, worden de uitslagen van de selectieproeven evenwel eveneens in aanmerking genomen voor de rangschikking bedoeld in het eerste lid, 1°.
De Koning bepaalt, in functie van de vakrichting, het expertisedomein of de functie, die de aspirant beoogt : 1° de momenten waarop de rangschikkingen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, opgesteld worden;2° de waardecoëfficiënten van de uitslagen;3° de uitvoeringsregels in geval van vrijstelling van vormingsgedeelten, van verlenging van de vorming of als een test opnieuw afgelegd moet worden.
Art. 94.§ 1. Het stelsel van omstandigheidsverloven van de militairen is van toepassing op de aspiranten.
Tijdens de periodes van schoolvorming en van opleiding geniet de aspirant de verloven ingeschreven op het vormingsprogramma.
Tijdens de stage- of afwachtingsperiode, onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 95, volgt de aspirant het verlof- en vergunningsstelsel van de personeelscategorie waarvoor hij gevormd wordt en van het organisme waar hij tewerkgesteld is. § 2. Tijdens de periodes van schoolvorming en van opleiding kunnen bijkomende maatregelen van pedagogische bijstand worden opgelegd buiten de normale studie-uren ingeschreven op het vormingsprogramma als de uitslagen van de aspirant dit vereisen.
Art. 95.Zijn niet van toepassing op de aspirant de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake : 1° de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek;2° de interne en externe overgang;3° het politiek verlof. Zijn niet van toepassing op de aspirant, onder voorbehoud van de toekenning van een uitstel wegens persoonlijke aangelegenheden, de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake : 1° de ouderschapsbescherming;2° het verlof voor verzorging van een zwaar zieke verwant;3° het palliatief verlof;4° de tijdelijke ambtsontheffingen op aanvraag van de militair. Onderafdeling 2. - De beoordeling
Art. 96.§ 1. Op het einde van en, in voorkomend geval, tijdens de periode van schoolvorming wordt de aspirant beoordeeld betreffende : 1° zijn academische geschiktheid;2° zijn karakteriële geschiktheid;3° de fysieke geschiktheid en de medische geschiktheid bedoeld in artikel 68. Op het einde van elk academiejaar worden een globale beoordeling van de academische geschiktheid en een globale beoordeling van de karakteriële geschiktheid opgemaakt voor het geheel van het academiejaar. § 2. Op het einde en, in voorkomend geval, tijdens de periode van opleiding wordt de aspirant beoordeeld betreffende : 1° zijn professionele leergeschiktheid;2° zijn karakteriële geschiktheid;3° de fysieke geschiktheid en de medische geschiktheid bedoeld in artikel 68. Op het einde van de periode worden een globale beoordeling van de professionele leergeschiktheid en een globale beoordeling van de karakteriële geschiktheid opgemaakt voor het geheel van de periode. § 3. Op het einde en, in voorkomend geval, tijdens de stageperiode wordt de aspirant beoordeeld betreffende : 1° de uitoefening van de taken verbonden aan de post die hij bezet, door middel van de postbeoordeling bedoeld in artikel 66, §1, tweede lid, 1° en 3°;2° de fysieke geschiktheid en de medische geschiktheid bedoeld in artikel 68. § 4. Tijdens het eerste vormingsjaar kunnen de fysieke proeven bedoeld in artikel 68 ten vroegste de eerste dag van de zesde maand volgend op de maand van de inlijving afgelegd worden.
De aspirant beschikt over twee pogingen om te slagen in de fysieke proeven. Tussen elke poging moet een termijn van minimum acht weken zijn. § 5. De Koning bepaalt : 1° de beoordelingsoverheden;2° de nadere regels voor de beoordeling;3° in voorkomend geval, in functie van de specifieke vorming van de aspirant, bijkomende beoordelingsmomenten;4° de voorwaarden die moeten worden vervuld om te slagen. § 6. Indien de beoordelingsmomenten samenvallen, wordt één enkele beoordeling gemaakt.
Art. 97.De beoordeling van de academische geschiktheid en van de professionele leergeschiktheid berust op de uitslagen behaald op tests.
Art. 98.De beoordeling van de karakteriële geschiktheid is de beoordeling van de houding van de aspirant als militair volgens bepaalde criteria op basis van gedragsindicatoren. De lijst van de criteria en de lijst van de overeenkomstige gedragsindicatoren worden bepaald door de Koning.
De weging en het al dan niet uitsluitend karakter van de criteria, de waardeschaal van de gedragsindicatoren en de minimumcijfers om te slagen, worden door de Koning bepaald in functie van de personeelscategorie waarvoor de aspirant wordt gevormd en, in voorkomend geval, van zijn groep van vakrichtingen, zijn vakrichting, zijn expertisedomein of zijn specifieke vorming, en van het moment van de beoordeling.
Art. 99.Om in zijn initiële vorming te slagen, moet de aspirant die aangeworven werd volgens de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, 3° of 4° : 1° op de beoordelingsmomenten bedoeld in artikel 96, voldoen aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria bedoeld in artikel 68;2° tijdens elk academiejaar, ten minste de minimumcijfers om te slagen behalen bij de beoordelingen van de academische geschiktheid en karakteriële geschiktheid en, in voorkomend geval, van de professionele leergeschiktheid op de beoordelingsmomenten bedoeld in artikel 96;3° tijdens een periode van opleiding volgend op de periode van schoolvorming ten minste de minimumcijfers om te slagen behalen bij de beoordelingen van de karakteriële geschiktheid en van de professionele leergeschiktheid op de beoordelingsmomenten bedoeld in artikel 96, §§ 2 en 5;4° tijdens de stageperiode, voldoen aan de postbeoordelingen bedoeld in artikel 66 op de beoordelingsmomenten bedoeld in artikel 96, §§ 3 en 5.
Art. 100.Om in zijn initiële vorming te slagen, moet de andere aspirant dan deze bedoeld in artikel 99 : 1° op de beoordelingsmomenten bedoeld in artikel 96, voldoen aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria bedoeld in artikel 68;2° tijdens de periode van opleiding, ten minste de minimumcijfers om te slagen behalen bij de beoordelingen van de karakteriële geschiktheid en van de professionele leergeschiktheid op de beoordelingsmomenten bedoeld in artikel 96, §§ 2 en 5.3° tijdens de stageperiode, voldoen aan de postbeoordelingen bedoeld in artikel 66 op de beoordelingsmomenten bedoeld in artikel 96, §§ 3 en 5.
Art. 101.Een deliberatiecommissie, waarvan de samenstelling en de werking door de Koning bepaald worden, doet uitspraak over de aspirant die : 1° aan de criteria om te slagen niet heeft voldaan voor : a) een beoordeling van de academische geschiktheid bedoeld in artikel 99;b) een beoordeling van de professionele leergeschiktheid bedoeld in de artikelen 99 en 100;c) een beoordeling van de karakteriële geschiktheid bedoeld in de artikelen 99 en 100;d) een beoordeling van de fysieke geschiktheid bedoeld in de artikelen 99 en 100;e) een beoordeling van de medische geschiktheid bedoeld in de artikelen 99 en 100;2° de vermelding « onvoldoende » gekregen heeft voor een statutaire postbeoordeling. Deze commissie beslist of de aspirant al dan niet geslaagd is.
Indien de aspirant niet geslaagd bevonden wordt, beslist de commissie, naargelang het geval en volgens de nadere regels en voorwaarden bepaald door de Koning, onder voorbehoud van de termijnen bedoeld in artikel 104, dat de aspirant : 1° één of meerdere tests, of één of meerdere fysieke proeven opnieuw mag afleggen;2° een verlenging van zijn specifieke vorming krijgt;3° definitief mislukt is. De commissie geeft een advies met betrekking tot de mogelijke heroriëntering of reclassering van een definitief mislukte aspirant aan de door de Koning aangewezen overheid om te beslissen.
Onderafdeling 3. - Bijzondere maatregelen
Art. 102.De aspirant kan van de door de Koning aangewezen overheid een uitstel verkrijgen onder de voorwaarden en volgens de procedure die de Koning bepaalt, voor zover hierdoor de maximumduur van de verlenging van de vorming bedoeld in artikel 103 niet wordt overschreden, indien hij in de onmogelijkheid verkeert of verkeerde om zich voor te bereiden op of deel te nemen aan bepaalde tests, of om bepaalde vormingsgedeelten te volgen of te volbrengen tengevolge van : 1° een voorlopige hechtenis;2° een tijdelijke ambtsontheffing bedoeld in artikel 45, eerste lid, 2°;3° gezondheidsredenen;4° een zwangerschap;5° als ernstig en uitzonderlijk beschouwde omstandigheden;6° persoonlijke aangelegenheden. Een uitstel wegens persoonlijke aangelegenheden wordt beschouwd als een tijdelijke ambtsontheffing wegens persoonlijke aangelegenheden.
Art. 103.De initiële vorming kan maximum verlengd worden met : 1° twee jaar tijdens de periode van schoolvorming van de aspirant-officier en van de aspirant-militaire expert;2° één jaar tijdens de periode van schoolvorming van de aspirant-onderofficier en van de aspirant-militaire deskundige;3° één jaar tijdens de periode van opleiding en de stageperiode samen. De onderbreking van de periode van schoolvorming door vormingsgedeelten van de periode van opleiding leidt niet tot een vergroting van de in het eerste lid, 1° en 2° bedoelde verlengingen.
Voor de aspirant die de vorming van piloot volgt, wordt de verlenging van de vorming te wijten aan slechte weersomstandigheden niet in aanmerking genomen voor de berekening van de maximum verlengingen bedoeld in het eerste lid.
In afwijking van de bepalingen van het eerste lid kan, ten gevolge van een afwezigheid om gezondheidsredenen of wegens omstandigheden door de minister als ernstig of uitzonderlijk beoordeeld, een bijkomende verlenging van de vorming van maximum één jaar toegekend worden volgens de door de Koning bepaalde regels.
Art. 104.Tijdens de periode van schoolvorming bedraagt een door de deliberatiecommissie besliste verlenging maximum één jaar, voor zover hierdoor de maximumduur van de verlenging van de vorming bedoeld in artikel 103 niet wordt overschreden.
Tijdens de periode die de periode van opleiding en de stageperiode omvat, bedraagt een door de deliberatiecommissie besliste verlenging maximum één jaar, voor zover hierdoor de maximumduur van de verlenging van de vorming bedoeld in artikel 103 niet wordt overschreden.
Art. 105.§ 1. De heroriëntering is mogelijk volgens de door de Koning bepaalde nadere regels en criteria in functie van de behoeften van de Krijgsmacht, en op voorwaarde dat de aspirant aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria van de beoogde vakrichting voldoet, naar : 1° een door de aspirant gevraagde specifieke vorming, mits goedkeuring van de door de Koning aangewezen overheid;2° een van ambtswege door de door de Koning aangewezen overheid besliste specifieke vorming, wegens een structurele wijziging in de personeelsbehoeften;3° een door de door de Koning aangewezen overheid besliste specifieke vorming na aanvraag tot heroriëntering van de aspirant die : a) definitief mislukt is door een beslissing van de deliberatiecommissie of van de beroepsinstantie bedoeld in artikel 178, § 1, tweede lid;b) tijdens de periode van opleiding of de stageperiode, uit zijn opleiding of stage moest worden verwijderd wegens de weigering of intrekking van de vereiste veiligheidsmachtiging;c) een ongunstig antwoord bekomen heeft op zijn aanvraag bedoeld in 1°. § 2. De heroriëntering kan een verlenging van de vorming tot gevolg hebben voor zover hierdoor de maximumduur van de verlenging van de vorming bedoeld in artikel 103 niet wordt overschreden.
De bepalingen van het vorige lid zijn evenwel niet van toepassing voor de heroriëntering bedoeld in § 1, 2°.
De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de militairen die een initiële vorming volgen in het kader van de sociale promotie.
Art. 106.De reclassering is mogelijk, volgens de door de Koning bepaalde nadere regels en criteria, volgens de behoeften van de Krijgsmacht en op voorwaarde dat de aspirant voldoet aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria van de beoogde vakrichting, evenals aan de leeftijdsvoorwaarden bedoeld in artikel 7 voor de beoogde personeelscategorie, naar : 1° een door de aspirant gevraagde personeelscategorie en specifieke vorming, mits goedkeuring van de door de Koning aangewezen overheid;2° een door de door de Koning aangewezen overheid besliste personeelscategorie en specifieke vorming, na aanvraag tot reclassering van de aspirant die definitief mislukt is door een beslissing van de deliberatiecommissie of van de beroepsinstantie bedoeld in artikel 178, § 1, tweede lid. De beslissing tot reclassering kan bestaan uit : 1° de aspirant-officier van niveau A of de aspirant-militaire expert toelaten tot de opleiding van officier van niveau B, van militaire deskundige, van onderofficier of van vrijwilliger;2° de aspirant-officier van niveau B toelaten tot de opleiding van militaire deskundige, van onderofficier of van vrijwilliger;3° de aspirant-militaire deskundige toelaten tot de opleiding van onderofficier of van vrijwilliger;4° de aspirant-onderofficier toelaten tot de opleiding van vrijwilliger. De aspirant kan echter slechts eenmaal worden gereclasseerd.
De gereclasseerde aspirant vangt een nieuwe initiële militaire loopbaan aan.
De militairen die een initiële vorming volgen in het kader van de sociale promotie en de militairen van de laterale werving kunnen niet gereclasseerd worden.
Art. 107.Verliest van rechtswege de hoedanigheid van militair, de definitief mislukte aspirant die niet meer geheroriënteerd noch gereclasseerd kan worden.
Art. 108.De aspirant die zijn oorspronkelijke initiële vorming heeft stopgezet om een nieuwe initiële vorming te volgen, kan van de door de Koning aangewezen overheid de toestemming krijgen om in zijn oorspronkelijke initiële vorming heropgenomen te worden : 1° in geval van mislukking in de nieuwe initiële vorming om de redenen die de Koning bepaalt;2° op verzoek. De heropgenomen aspirant moet voldoen aan de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 7, voor de beoogde personeelscategorie.
De Koning bepaalt de andere voorwaarden en de procedure voor deze heropneming.
Art. 109.Wanneer de vorming van betrokkene verlengd wordt tengevolge van een beslissing van de deliberatiecommissie of van de beroepsinstantie bedoeld in artikel 178, § 1, tweede lid, of tengevolge van een heroriëntering, of wanneer hij bij toepassing van zijn statuut anciënniteit heeft verloren, hebben zijn aanstelling en benoeming uitwerking rekening houdend met de termijn van de verlenging of met het verlies van anciënniteit.
De aanstellingen en benoeming hebben evenwel uitwerking op de datums voorzien voor de aspiranten die geen vertraging in de vorming hebben opgelopen indien de verlenging van de vorming te wijten is aan : 1° een afwachtingsperiode, bedoeld in artikel 88, vijfde lid;2° een ongeval opgelopen of een ziekte opgedaan of verergerd in dienst of door de dienst;3° slechte weersomstandigheden voor de aspirant die de vorming van piloot volgt. Afdeling 3. - De voortgezette vorming van de militairen tijdens de
initiële militaire loopbaan
Art. 110.Tijdens de initiële militaire loopbaan kan de militair verplicht worden om bepaalde vervolmakingscursussen te volgen. Het geheel van deze vervolmakingscursussen wordt de voortgezette vorming tijdens de initiële militaire loopbaan genoemd.
Sommige van die cursussen laten toe om een door de Koning bepaald brevet te behalen. De Koning bepaalt de toekenningsvoorwaarden van deze brevetten.
Art. 111.§ 1. Voor de officieren omvat de statutaire voortgezette vorming tijdens de initiële militaire loopbaan : 1° een vervolmakingscursus ter verdieping van de vakrichting;2° een vervolmakingscursus ter inschrijving van betrokken officier in een competentiepool. De vervolmakingscursus bedoeld in het eerste lid, 1°, heeft tot doel bij de officier de noodzakelijke competenties te ontwikkelen om bevelvoerings- en staffuncties uit te oefenen in een nationaal of internationaal kader.
De vervolmakingscursus bedoeld in het eerste lid, 2°, heeft tot doel bij de lagere officier de noodzakelijke competenties te ontwikkelen om functies in zijn competentiepool uit te oefenen, evenals deze die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van functies van hoofdofficier.
De officier kan niet tot de graad van majoor bevorderd worden indien hij deze vervolmakingscursussen niet met vrucht gevolgd heeft en indien hij niet geslaagd is in een test betreffende de kennis van een door de Koning te bepalen taal, die niet het Frans of het Nederlands is.
De vervolmakingscursussen ter verdieping van de vakrichting en ter inschrijving in een competentiepool bevatten respectievelijk, een gedeelte gemeenschappelijk aan verschillende vakrichtingen of competentiepools en een gedeelte specifiek aan elke vakrichting of competentiepool. Elk gedeelte bestaat uit één of meerdere modules, volgens de regels bepaald door de Koning.
Tijdens de vervolmakingscursus wordt er minstens één test per gedeelte georganiseerd. Heeft met succes de cursus gevolgd, de officier die : 1° voor elke module vastgesteld door de Koning, een globaal cijfer behaald heeft van minstens vijftig percent voor de tests;2° minstens de helft van de punten heeft behaald voor het geheel van de resultaten, behaald bij de tests georganiseerd tijdens de cursus, volgens de regels bepaald door de Koning. § 2. Om te mogen deelnemen aan de vervolmakingscursus ter verdieping van de vakrichting, moet de officier voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° een anciënniteit bezitten van minstens twee jaar in de graad van luitenant en niet benoemd zijn in de graad van kapitein;2° geen vermelding « onvoldoende » behaald hebben bij de laatste postbeoordeling. Om te mogen deelnemen aan de vervolmakingscursus ter inschrijving in een competentiepool, moet de officier voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° benoemd zijn in de graad van kapitein;2° met succes de vervolmakingscursus ter verdieping van de vakrichting gevolgd hebben;3° geen vermelding « onvoldoende » behaald hebben bij de laatste postbeoordeling;4° het voorwerp uitgemaakt hebben van de potentieelinschatting bedoeld in artikel 88.
Art. 112.§ 1. Voor de onderofficieren en de vrijwilligers omvat de statutaire voortgezette vorming tijdens de initiële militaire loopbaan een vervolmakingscursus ter verdieping van de vakrichting of, in voorkomend geval, ter inschrijving in een competentiepool.
De vervolmakingscursus ter verdieping van de vakrichting heeft tot doel bij de onderofficier of de vrijwilliger de noodzakelijke competenties te ontwikkelen om functies uit te oefenen, naargelang het geval, van keuronderofficieren of van keurvrijwilligers.
De onderofficier kan niet tot de graad van eerste sergeant-majoor bevorderd worden indien hij deze vervolmakingscursus niet met vrucht gevolgd heeft.
De vrijwilliger kan niet tot de graad van eerste korporaal bevorderd worden indien hij deze vervolmakingscursus niet met vrucht gevolgd heeft.
De vervolmakingscursus ter verdieping van de vakrichting, of in voorkomend geval, ter inschrijving in een competentiepool bevat een gedeelte gemeenschappelijk aan verschillende vakrichtingen of competentiepools en een gedeelte specifiek aan elke vakrichting of competentiepool. Elk gedeelte bestaat uit één of meerdere modules, volgens de regels bepaald door de Koning.
Tijdens de vervolmakingscursus wordt er minstens één test per gedeelte georganiseerd. Heeft met succes de cursus gevolgd, de onderofficier of de vrijwilliger die : 1° voor elke module vastgesteld door de Koning, een globaal cijfer behaald heeft van minstens vijftig percent voor de tests;2° minstens de helft van de punten heeft behaald voor het geheel van de resultaten, behaald bij de tests georganiseerd tijdens de cursus, volgens de regels bepaald door de Koning. § 2. Om te mogen deelnemen aan de vervolmakingscursus ter verdieping van de vakrichting, of in voorkomend geval, ter inschrijving in een competentiepool, moet de onderofficier of de vrijwilliger voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° benoemd zijn in de graad van, naargelang het geval, eerste sergeant-chef of korporaal;2° geen vermelding « onvoldoende » behaald hebben bij de laatste postbeoordeling.
Art. 113.Voor de militairen die een vlakke loopbaan doorlopen kan een vervolmakingscursus ter verdieping van het expertisedomein ingericht worden.
De deelnemingsvoorwaarden voor deze cursussen evenals het programma en de organisatie ervan worden bepaald door de autoriteit van het expertisedomein, volgens de regels bepaald door de Koning. Afdeling 4. - De sociale promotie, de loopbaanwissel en de opname van
de officieren van niveau B in de hoedanigheid van officier van niveau A
Art. 114.Onder sociale promotie wordt begrepen : 1° voor de militairen van de personeelscategorie van de vrijwilligers : de opname in de personeelscategorie van de onderofficieren;2° voor de militairen van de personeelscategorie van de onderofficieren : de opname in de personeelscategorie van de officieren in de hoedanigheid van officier van niveau B.
Art. 115.§ 1. De sociale promotie bedoeld in artikel 114, is beperkt tot : 1° de militairen die maximum dertig jaar zijn op 31 december van het jaar van hun aanvaarding;2° de militairen die tenminste gedurende drie jaar gediend hebben in de graad van eerste sergeant of eerste soldaat, naargelang hun personeelscategorie;3° een aantal, jaarlijks door de minister, per personeelscategorie, per vakrichting en per taalstelsel, opengestelde plaatsen;4° de militairen die zich gunstig gerangschikt hebben voor de proef waarvan de Koning de inhoud en de nadere uitvoeringsregels bepaalt. §2. De vrijwilligers en onderofficieren die door de minister aanvaard worden, starten een nieuwe initiële militaire loopbaan eigen aan hun nieuwe personeelscategorie en, in voorkomend geval, aan hun nieuwe vakrichting.
Diegenen die mislukken in de initiële vorming of die tijdens deze vorming erom verzoeken, worden van rechtswege terug opgenomen in hun oorspronkelijke personeelscategorie en vakrichting. Hen wordt de anciënniteit en graad verleend die zij zouden bekomen hebben indien zij hun personeelscategorie niet hadden verlaten.
Art. 116.De vrijwilligers die een loopbaan van onderofficier beogen, worden aangesteld en benoemd in de graden en op de ogenblikken vastgelegd in de bepalingen van artikel 82, § 10, de onderofficieren die een loopbaan van officier van niveau B beogen, worden aangesteld en benoemd in de graden en op de ogenblikken vastgelegd in de bepalingen van artikel 82, § 3.
Art. 117.§ 1. Onder loopbaanwissel wordt begrepen : 1° voor de militairen van de personeelscategorieën van de officieren en de militaire deskundigen : de opname in de personeelscategorie van de militaire experts;2° voor de militairen van de personeelscategorieën van de onderofficieren en de vrijwilligers : de opname in de personeelscategorie van de militaire experts of in de personeelscategorie van de militaire deskundigen;3° voor de militairen van de personeelsondercategorie van de militaire hoofdexperts : de opname in de personeelsondercategorie van de hoofdofficieren. § 2. De loopbaanwissels bedoeld in § 1, 1° en 2°, zijn beperkt tot : 1° diegenen die houder zijn van een master of een professionele bachelor in een expertisedomein, in functie van de personeelscategorie die zij beogen;2° een aantal jaarlijks door de minister, per personeelscategorie, expertisedomein en taalstelsel, opengestelde plaatsen;3° de militairen die zich hiertoe gunstig gerangschikt hebben voor de proef waarvan de Koning de inhoud en de nadere uitvoeringsregels bepaalt; § 3. De loopbaanwissels bedoeld in § 1, 1° en 2°, vinden plaats na een stageperiode van één jaar. Diegenen die mislukken in hun stage worden van rechtswege terug opgenomen in hun oorspronkelijke personeelscategorie en vakrichting, expertisedomein of competentiepool.
De loopbaanwissels bedoeld in § 1, 3°, vinden plaats in het kader van een sollicitatieproces voor een groep van posten of een post van luitenant-kolonel of van kolonel en voor zover de betrokken militair voldoet aan de competentievoorwaarden bepaald in artikel 140, § 2, tweede lid. De modaliteiten voor deze sollicitatie zijn deze bepaald in artikel 132, § 1. § 4. De betrokken militairen die van vormingsniveau veranderen worden naargelang de beoogde personeelscategorie in de graden van respectievelijk expert of deskundige benoemd op het einde van de stageperiode en starten een nieuwe initiële militaire loopbaan in hun nieuwe personeelscategorie. De bepalingen van artikel 109 zijn evenwel van toepassing voor het bepalen van de benoemingsdatum in voornoemde graden. § 5. Voor de betrokken militairen, die de loopbaanwissels bedoeld in § 1, 1° en 2°, doen en die niet van vormingsniveau veranderen, wordt de anciënniteit in hun oude personeelscategorie in aanmerking genomen bij de bepaling van de anciënniteit en de graad in hun nieuwe personeelscategorie. De bepalingen van artikel 109 zijn evenwel van toepassing voor het bepalen van de benoemingsdatum in hun nieuwe graad. De jaren die deze militairen gediend hebben in hun oude personeelscategorie, evenals de duur van hun stageperiode in hun nieuwe personeelscategorie, worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de duur van hun initiële militaire loopbaan.
Art. 118.De minister of de overheid die hij hiertoe aanwijst bepaalt, binnen de grenzen van de opengestelde plaatsen bedoeld in de artikelen 115 en 117, de overdracht van niet bezette plaatsen binnen eenzelfde sociale promotie of eenzelfde loopbaanwissel.
Art. 119.§ 1. De officieren van niveau B die houder zijn van een master, worden van rechtswege opgenomen in de hoedanigheid van officier van niveau A. Deze opname kan ten vroegste plaatsvinden bij de benoeming in de graad van luitenant. § 2. De officieren van niveau B die geen houder zijn van een master, verwerven, de hoedanigheid van officier van niveau A na het met vrucht volgen van de vorming bedoeld in artikel 111, § 1, eerste lid, 2°.
Om aan voornoemde vorming te mogen deelnemen, moeten zij aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de vorming bedoeld in artikel 111, § 1, eerste lid, 1°, met vrucht hebben gevolgd;2° slagen voor een overgangsproef. De Koning bepaalt de deelnemingsvoorwaarden en de voorwaarden tot slagen voor deze overgangsproef evenals het programma ervan. Afdeling 5. - Het oriëntatieproces
Art. 120.Het oriëntatieproces wordt ingericht voor militairen die in werkelijke dienst zijn.
Art. 121.De minister bepaalt jaarlijks, op voorstel van de chef defensie, per personeelscategorie, en rekening houdend met de encadreringsbehoeften : 1° het aantal voor de oriëntatie van de loopbaan naar de voortgezette militaire loopbaan beschikbare plaatsen per vakrichting, expertisedomein of competentiepool;2° het aantal beschikbare plaatsen per vakrichting en functiefamilie van het federaal openbaar ambt voor de interne overgang. Deze plaatsen kunnen, desgevallend, onderverdeeld worden per taalstelsel, per functie of per plaats van tewerkstelling.
Bij de openstelling van de plaatsen bedoeld in het eerste lid deelt de directeur-generaal human resources tevens de gekende vacatures in het kader van de externe overgang mee.
Op het einde van elk jaar van het oriëntatieproces, bepaalt de directeur-generaal human resources de overdracht van niet toegekende plaatsen binnen de grenzen van de beschikbare plaatsen.
De Koning bepaalt de nadere regels met betrekking tot de bepaling en de publicatie van de beschikbare plaatsen.
Art. 122.Een selectiecomité, voorgezeten door de chef defensie, of de overheid die hij aanwijst, verdeelt de militairen die aan het oriëntatieproces deelnemen tussen de quota bedoeld in artikel 121, eerste lid, 1° en 2°, en in voorkomend geval, het quotum bedoeld in artikel 121, derde lid. Een militair kan in meer dan één quotum ingedeeld worden.
Het selectiecomité maakt een rangschikking op van de militairen ingedeeld in het quotum bedoeld in artikel 121, eerste lid, 1°, en, in voorkomend geval, van die ingedeeld in het quotum bedoeld in artikel 121, derde lid.
De indeling bedoeld in het eerste lid, en de rangschikking bedoeld in het tweede lid, houden rekening met de volgende elementen : 1° de desiderata van betrokken militairen;2° de resultaten van de postbeoordelingen bedoeld in artikel 66;3° de resultaten van de potentieelinschattingen bedoeld in artikel 67. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende : 1° de waardecoëfficiënten van de voornoemde elementen;2° de indeling;3° het bepalen van de rangschikking;4° de samenstelling en de werkwijze van het selectiecomité. Het selectiecomité maakt de lijst van de militairen ingedeeld in het quotum bedoeld in artikel 121, eerste lid, 2°, over aan het Selectiebureau van de Federale overheid.
Art. 123.Het oriëntatieproces begint in het derde jaar vóór het bereiken, naargelang het geval : 1° van het einde van de maximumduur van de initiële militaire loopbaan;2° van de maximum leeftijd voor de initiële militaire loopbaan bedoeld in artikel 79.
Art. 124.§ 1. Gedurende het eerste jaar van het oriëntatieproces maakt het selectiecomité, op het einde van de procedure bedoeld in artikel 122, een voorstel tot oriëntatie aan de militair over, nadat hij de kans heeft gekregen zijn desiderata hieromtrent kenbaar te maken.
De Koning bepaalt de wijze waarop betrokken militair zijn desiderata kenbaar kan maken. § 2. De desiderata bedoeld in § 1, hebben betrekking op de voortgezette loopbaan van de militair, met name de uitdrukking van de volgorde van zijn voorkeur tussen : 1° de voortgezette militaire loopbaan;2° de interne overgang;3° de externe overgang. Ongeacht het jaar waarin hen een oriëntatievoorstel wordt overgemaakt, kunnen evenwel enkel de militairen die op het ogenblik van het oriëntatiepunt bedoeld in § 5, vijf jaar anciënniteit hebben in de graad van kapitein, eerste sergeant-chef of korporaal, of tien jaar anciënniteit in de graad van expert of deskundige, de keuze voor de voortgezette militaire loopbaan uitdrukken.
De militair kan bovendien, voor de mogelijkheden bedoeld in het eerste lid, 1° of 2°, de volgorde van zijn voorkeur met betrekking tot het ontwikkelen van zijn voortgezette loopbaan uitdrukken, betreffende : 1° hetzij zijn vakrichting, zijn expertisedomein of zijn competentiepool, hetzij de vakrichting of de functiefamilie van het federaal openbaar ambt;2° zijn plaats van tewerkstelling;3° zijn functie. De Koning bepaalt de regels en de wijze waarop de betrokken militair zijn voorkeur uitdrukt.
Indien de militair zijn desiderata niet bekend maakt, dan maakt het selectiecomité hem een voorstel tot oriëntatie over.
Er wordt evenwel geen voorstel gedaan aan de militair die, in gevallen van overmacht, niet in de mogelijkheid verkeert om zijn desiderata kenbaar te maken.
De directeur-generaal human resources oordeelt over de voornoemde gevallen van overmacht. § 3. Indien de militair het voorstel bedoeld in § 1, aanvaardt, eindigt zijn oriëntatieproces.
Indien de militair dit voorstel niet aanvaardt en niet in de Krijgsmacht wenst te blijven, betekent het selectiecomité hem dat hij van ambtswege voor een externe overgang aangewezen is.
Indien de militair dit voorstel niet aanvaardt en in de Krijgsmacht wenst te blijven krijgt hij in het jaar volgend op dit eerste voorstel een nieuw voorstel tot oriëntatie nadat hij de kans heeft gekregen zijn desiderata hieromtrent volgens de procedure bedoeld in §§ 1 en 2, opnieuw kenbaar te maken.
Indien de militair dit tweede voorstel aanvaardt, eindigt zijn oriëntatieproces. § 4. Indien de militair dit tweede voorstel niet aanvaardt en niet in de Krijgsmacht wenst te blijven, betekent het selectiecomité hem dat hij van ambtswege voor een externe overgang aangewezen is.
Indien de militair dit tweede voorstel niet aanvaardt en in de Krijgsmacht wenst te blijven krijgt hij in het jaar volgend op dit tweede voorstel een laatste voorstel tot oriëntatie nadat hij de kans heeft gekregen zijn desiderata hieromtrent volgens de procedure bedoeld in §§ 1 en 2, opnieuw kenbaar te maken.
Indien de militair dit laatste voorstel aanvaardt, eindigt zijn oriëntatieproces. Indien de militair dit laatste voorstel niet aanvaardt, wijst het selectiecomité hem van ambtswege aan voor de externe overgang.
Een beroepsomschakelingsprogramma zoals bedoeld in artikel 144 wordt voorgesteld aan de militair die een professionele heroriëntering of een overplaatsing zoals bedoeld in hetzelfde artikel niet aanneemt in het kader van het laatste voorstel. § 5. Het ogenblik waarop het oriëntatievoorstel aanvaard wordt of, in voorkomend geval, het ogenblik van de van ambtswege aanwijzing voor de externe overgang, betekent het einde van de initiële militaire loopbaan. § 6. Elk jaar van het oriëntatieproces kan het selectiecomité aan de militairen die het voorstel van het lopende jaar niet aanvaard hebben, een alternatief voorstel overmaken met het oog op de volledige invulling van de beschikbare plaatsen bedoeld in artikel 121. § 7. Voor de militair die, in de gevallen van overmacht bedoeld in § 2, zesde lid, zijn desiderata niet, of slechts een- of tweemaal kenbaar heeft kunnen maken, wordt de initiële militaire loopbaan van ambtswege met, naargelang het geval, drie jaar, twee jaar of één jaar verlengd, ongeacht de maximum leeftijd bedoeld in artikel 79. Na deze verlenging beslist het selectiecomité over de oriëntatie van de betrokken militair. Afdeling 6. - De transferperiode
Art. 125.§ 1. De transferperiode duurt maximum één jaar. Tijdens deze periode behoudt de militair het statuut waaraan hij onderworpen was tijdens zijn initiële militaire loopbaan.
Behalve in geval van voortgezette militaire loopbaan, zijn opschortend voor de duur van de transferperiode : 1° elke periode van afwezigheid wegens gezondheidsredenen met een maximum van drie maanden;2° de periode van meer dan één maand begrepen tussen het begin van de vormingsfase bedoeld in de artikelen 152 en 164, en het werkelijke begin van de vorming met een maximum van drie maanden;3° de periode tijdens dewelke een militair die een externe overgang maakt een stage uitoefent;4° de duur van het verlof betreffende de moederschapsbescherming, van het vaderschapsverlof, van het ouderschapsverlof, van het opvangverlof of van het adoptieverlof. § 2. De transferperiode dient om : 1° de administratieve formaliteiten plaats te laten vinden voor diegenen die aangewezen werden voor de voortgezette militaire loopbaan;2° de administratieve formaliteiten en, in voorkomend geval, een vorming plaats te laten vinden voor de militairen die de interne overgang maken;3° voor de militairen die de externe overgang maken : (i) de administratieve formaliteiten plaats te laten vinden; (ii) in voorkomend geval, de selectiefase, de opleidingsfase en de stagefase tijdens de professionele heroriëntering bedoeld in artikel 3, 54°, plaats te laten vinden; (iii) in voorkomend geval, de selectiefase en de fase van terbeschikkingstelling tijdens de overplaatsing bedoeld in artikel 157 plaats te laten vinden; (iv) in voorkomend geval, de informatie-, de oriëntatie- en de vormingsfase van het beroepsomschakelingsprogramma bedoeld in artikel 163 plaats te laten vinden. HOOFDSTUK III. - De voortgezette militaire loopbaan Afdeling 1. - Algemeenheden
Art. 126.De voortgezette militaire loopbaan is deze van de militairen die op het einde van het oriëntatieproces de hoedanigheid van militair behouden. Deze voortgezette militaire loopbaan start na het transferpunt.
Art. 127.De militair in de voortgezette militaire loopbaan wordt, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester volgend op de datum van het oriëntatiepunt, respectievelijk, in functie van zijn personeelscategorie, benoemd in de graad van : 1° majoor voor de officieren;2° hoofdexpert voor de militaire experts;3° hoofddeskundige voor de militaire deskundigen;4° eerste sergeant-majoor voor de onderofficieren;5° eerste korporaal voor de vrijwilligers.
Art. 128.De Koning kan jaarlijks, voor de militairen in de voortgezette militaire loopbaan, plaatsen openen voor een vrijwillige interne of externe overgang. Afdeling 2. - De bevordering
Art. 129.§ 1. De graden van adjudant, korporaal-chef en eerste korporaal-chef worden naar anciënniteit verleend onder de onderofficieren en vrijwilligers die vijf jaar anciënniteit bezitten in de vorige graad.
De eerste sergeant-majoor, de eerste korporaal of de korporaal-chef van wie de wijze van dienen onbevredigend geacht wordt, kan nochtans bij de bevordering voorbijgegaan worden.
De wijze van dienen van de betrokken militairen wordt beoordeeld door hun hiërarchische meerderen volgens de door de Koning vastgelegde regels en in de vorm die Hij voorschrijft.
Deze adviezen worden schriftelijk ter kennis gebracht van betrokkene.
Er mag geen ongunstig advies worden uitgebracht zonder dat de betrokken militair zijn verweer heeft kunnen doen gelden.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met : 1° de resultaten van de postbeoordelingen bedoeld in artikel 66;2° in voorkomend geval, de resultaten van de potentieelinschattingen bedoeld in artikel 67;3° de resultaten van de beoordelingen betreffende de geschiktheden bedoeld in artikel 68. § 2. De kandidatuur van de eerste sergeant-majoor, de eerste korporaal of de korporaal-chef die bij de bevordering is voorbijgegaan wordt een tweede maal onderzocht één jaar na de datum van het eerste onderzoek of, mits akkoord van de betrokken militair, in de loop van het jaar van werkelijke dienst volgend op het eerste onderzoek, en een derde en laatste maal twee jaar na de datum van het eerste onderzoek of, mits akkoord van de betrokken militair, in de loop van het tweede jaar van werkelijke dienst volgend op de datum van het eerste onderzoek dat heeft plaatsgehad.
De militair die na dit laatste onderzoek niet is bevorderd, komt niet langer voor bevordering in aanmerking.
In afwijking van de bepalingen in het eerste en tweede lid, kan, op aanvraag van de betrokken militair, de kandidatuur tot bevordering worden heronderzocht nadat vijf jaar werkelijke dienst verlopen zijn na het laatste onderzoek bepaald in het eerste lid.
Art. 130.De graden van hoofdvrijwilliger, van hoofdonderofficier, van luitenant-kolonel en van kolonel worden toegekend na een sollicitatieproces.
Art. 131.De minister opent jaarlijks per graad de groepen van posten of de posten waarvoor de militairen hun kandidatuur kunnen stellen in het kader van een sollicitatieproces.
De Koning regelt de nadere regels voor de bepaling en de publicatie van de opengestelde groepen van posten of posten.
Art. 132.§ 1. Kan zich kandidaat stellen, in het kader van een sollicitatieproces, voor een groep van posten of een post van de hogere graad, de militair die voldoet aan volgende vereisten : 1° in werkelijke dienst zijn op het ogenblik van het indienen van de aanvraag;2° minstens drie jaar anciënniteit hebben in de graad die hij bekleedt op het ogenblik van de toekenning van de nieuwe post;3° minstens twee jaar in functie zijn in de post die hij bekleedt, ten gevolge van een sollicitatieproces, op het ogenblik van de toekenning van de nieuwe post;4° minstens drie jaar kunnen dienen in zijn nieuwe post;5° behoren tot de vakrichting, het expertisedomein of de competentiepool van de groep van posten of van de post waarvoor hij solliciteert. § 2. Kan zich kandidaat stellen, in het kader van een sollicitatieproces, voor een groep van posten of een post van de graad waarin hij is benoemd, de militair die voldoet aan volgende vereisten : 1° in werkelijke dienst zijn op het ogenblik van het indienen van de aanvraag;2° minstens twee jaar in functie zijn in de post die hij bekleedt, ten gevolge van een sollicitatieproces, op het ogenblik van de toekenning van de nieuwe post;3° minstens drie jaar kunnen dienen in zijn nieuwe post;4° behoren tot de vakrichting, het expertisedomein of de competentiepool van de groep van posten of van de post waarvoor hij solliciteert. § 3. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de procedure voor het indienen van de kandidaturen bedoeld in §§ 1 en 2. Bij de uitdrukking van zijn keuze maakt de militair de voorkeursvolgorde bekend van de groepen van posten of van de posten waarvoor hij solliciteert.
Art. 133.De posten worden voor de officieren door de Koning en voor de onderofficieren en vrijwilligers door de minister toegekend ingevolge een door de commissie voor inplaatsstelling opgestelde voorkeursvoordracht van de kandidaten.
De commissie wordt voorgezeten door de chef defensie, of de overheid die hij aanwijst. De Koning bepaalt de samenstelling en de nadere regels voor de werking van deze commissie.
De voorkeursvoordracht wordt per openstaande groep van posten of post opgesteld op basis van volgende criteria : 1° de competenties van de kandidaat waaronder : a) de kennis waarover de kandidaat beschikt, verworven na gevolgde vormingen en door opgedane ervaring;b) de resultaten van de postbeoordelingen bedoeld in artikel 66;c) in voorkomend geval, de resultaten van de potentieelinschattingen, bedoeld in artikel 67;d) de resultaten van de beoordelingen betreffende de geschiktheden, bedoeld in artikel 68;2° de competenties alsook de fysieke geschiktheidscriteria en medische geschiktheidscriteria verbonden aan de toe te kennen groep van posten of post. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de opstelling van de voorkeursvoordracht. Deze voorkeursvoordracht kan vermelden dat geen enkele kandidaat aan de criteria beantwoordt en dat de groep van posten of de post voorlopig niet toegewezen wordt.
Behalve in de uitzonderlijke omstandigheden waarover de directeur-generaal human resources oordeelt, mag de militair een post waarvoor hij zich tijdens het sollicitatieproces van het betreffende jaar kandidaat heeft gesteld en die hem toegekend wordt, niet weigeren.
Art. 134.De militairen die aan de vereisten bedoeld in artikel 132 voldoen, kunnen zich in hetzelfde jaar een tweede keer kandidaat stellen, in de volgorde van hun voorkeur, voor de groepen van posten of voor de posten, geopend overeenkomstig artikel 131, die niet toegekend werden.
Art. 135.De toekenning van de posten aan de militairen die zich een tweede keer kandidaat gesteld hebben, verloopt volgens de regels bepaald in artikel 133.
Art. 136.De groepen van posten of de posten die open blijven na de toekenning bedoeld in artikel 135 kunnen van ambtswege toegekend worden aan militairen die voldoen aan de vereisten van artikel 132.
Deze toekenning van ambtswege gebeurt volgens de door de Koning bepaalde nadere regels.
Art. 137.De militair aan wie een post van de hogere graad toegekend wordt overeenkomstig de artikelen 133, 135 of 136, wordt aangesteld in de graad verbonden aan deze post de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin de infunctiestelling in deze post heeft plaatsgehad.
Art. 138.De militair die aangesteld is in een graad overeenkomstig de bepalingen van artikel 137, wordt in deze graad benoemd één jaar na de datum van zijn aanstelling voor zover hij ten minste een vermelding « voldoende » bekomt bij de postbeoordeling, bedoeld in artikel 66. Deze beoordeling kan maar plaatsvinden nadat de betrokken militair sinds minstens zes maanden effectief de post bezet.
Indien de militair een vermelding « onvoldoende » bekomt bij deze beoordeling, verliest hij het voordeel van de aanstelling in de graad van zijn post en kan hij van ambtswege aangewezen worden voor een andere post van de graad waarin hij benoemd is.
Art. 139.De graden van opperofficier worden naar de keuze van de Koning verleend volgens de regels die Hij bepaalt aan de officieren die minstens drie jaar anciënniteit hebben in de lagere graad.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de criteria bedoeld in artikel 133, derde lid, 1°. Afdeling 3. - De voortgezette vorming van de militairen tijdens de
voortgezette militaire loopbaan
Art. 140.§ 1. De officier, de onderofficier, de vrijwilliger, de militaire deskundige en de militaire expert kan zich tijdens zijn voortgezette militaire loopbaan kandidaat stellen om bepaalde vervolmakingscursussen te volgen.
Deze cursussen kunnen onderwezen worden in een buitenlandse of multinationale militaire instelling of in een burgerinstelling, in België of in het buitenland.
Bepaalde van deze cursussen laten toe om een door de Koning bepaald brevet te behalen. De Koning bepaalt de nadere regels voor de toekenning van deze brevetten. § 2. Voor de officieren zijn deze vervolmakingscursussen bedoeld om hun kennis in hun competentiepool te verdiepen of, in voorkomend geval, om hun inschrijving in een tweede of een nieuwe competentiepool toe te laten. Hoofdexperten kunnen eveneens worden toegelaten tot deze vervolmakingscursussen.
De hoofdexpert die de competenties verwerft verbonden aan één of meerdere competentiepools als gevolg van een voortgezette vorming kan een loopbaanwissel doen naar de personeelscategorie van de officieren in het kader van het sollicitatieproces bedoeld in artikel 132, § 1.
Om te mogen solliciteren in het kader van dit sollicitatieproces moet hij beschikken over de anciënniteit in de graad van hoofdexpert bepaald als volgt : 1° minstens 3 jaar anciënniteit als hij solliciteert voor een post van luitenant-kolonel;2° minstens 6 jaar anciënniteit als hij solliciteert voor een post van kolonel. § 3. Voor de hoofdexperts en de hoofddeskundigen kan een vervolmakingscursus worden georganiseerd om hun expertisedomein te verdiepen. § 4. Voor de onderofficieren en de vrijwilligers zijn deze vervolmakingscursussen bedoeld om, in functie van de gevolgde voortgezette vorming tijdens de initiële militaire loopbaan, hun inschrijving in een competentiepool toe te laten of, in voorkomend geval, om hun kennis in hun competentiepool of vakrichting te verdiepen of om hun inschrijving in een nieuwe competentiepool toe te laten. § 5. De Koning bepaalt de regels van deelneming aan de cursussen evenals het programma, de organisatie en de voorwaarden tot slagen van de cursussen bedoeld in de §§ 2 tot 4, gegeven in Belgische militaire instellingen. De deelnemingsvoorwaarden voor de cursussen voor hoofdexperts en hoofddeskundigen, evenals het programma en de organisatie ervan, worden bepaald door de autoriteit van het expertisedomein, volgens de regels bepaald door de Koning.
TITEL IV. - De interne overgang
Art. 141.§ 1. Om van de interne overgang te kunnen genieten, moet de militair in werkelijke dienst zijn en : 1° hetzij een voorstel tot interne overgang krijgen in het kader van het oriëntatieproces;2° hetzij een aanvraag voor de vrijwillige interne overgang hebben ingediend. § 2. Het selectiecomité bedoeld in artikel 122 spreekt zich uit over de aanvraag bedoeld in § 1, 2°, en stelt een lijst op van de weerhouden en niet weerhouden kandidaten voor de vrijwillige interne overgang. Deze lijst wordt aan de betrokken militairen overgemaakt ten laatste drie maanden na de opening van de plaatsen bedoeld in de artikelen 87 en 128. De criteria om opgenomen te worden op de voornoemde lijst zijn, in volgorde van prioriteit : 1° de vergelijking, in de vakrichting, het expertisedomein of de competentiepool en voor de personeelscategorie of ondercategorie van betrokken militair, tussen de voorziene en de bestaande effectieven;2° de dienstanciënniteit na de initiële vorming;3° de leeftijd van betrokken militair;4° de waarde van de militair beoordeeld op basis van de postbeoordelingen bedoeld in artikel 66. De Koning bepaalt de nadere toepassingsregels van voornoemde criteria.
Het selectiecomité maakt de lijst van de militairen voor de vrijwillige interne overgang over aan het Selectiebureau van de Federale Overheid. § 3. De interne overgang wordt afgesloten met de overplaatsing van de militair naar het statuut van Rijksambtenaar bij Defensie.
Art. 142.De militair die intern overgaat en die beantwoordt aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria van zijn vakrichting, expertisedomein of competentiepool wordt overgeplaatst naar het reservekader, in zijn personeelscategorie, voor een door de Koning bepaalde periode, die echter geen tien jaar mag overschrijden.
Hij behoudt de graad die hij bekleedde en verkrijgt in het reservekader de anciënniteit die verbonden was aan die graad in het actief kader.
De Koning bepaalt de periode gedurende dewelke de militair tot de getrainde reserve behoort en vrijgesteld is van de gewone wederoproepingen voorzien in artikel 42 van het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht, die echter geen tien jaar mag overschrijden.
Art. 143.In functie van de behoeften van Defensie en voor de uitoefening van de door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde functies, kan de militair, die in het kader van het oriëntatieproces intern overgaat en die voldoet aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria van zijn vakrichting, expertisedomein of competentiepool, aangewezen worden, volgens de door de Koning bepaalde criteria en nadere regels, om één- of tweemaal vijf jaar te dienen in de hoedanigheid van militair zonder nochtans over te gaan naar de voortgezette militaire loopbaan.
Deze militairen worden onderworpen aan de bepalingen betreffende het statuut van de militairen in de voortgezette militaire loopbaan gedurende de periode bedoeld in het eerste lid.
In functie van zijn personeelscategorie wordt betrokkene evenwel benoemd in de graad van kapitein-commandant, eerste sergeant-majoor of eerste korporaal en behoudt hij deze graad gedurende de volledige periode bedoeld in het eerste lid.
De militaire experts en militaire deskundigen behouden de graad waarin zij benoemd waren.
TITEL V. - De externe overgang Afdeling 1. - Algemeenheden
Art. 144.Onder externe overgang moet begrepen worden het feit dat Defensie aan een militair die Defensie verlaat voorstelt : 1° hetzij, in voorkomend geval, een professionele heroriëntering, bedoeld in artikel 3, 54°;2° hetzij, in voorkomend geval, een overplaatsing naar een openbare werkgever, bedoeld in artikel 157;3° hetzij een beroepsomschakeling, bedoeld in artikel 163. Een beroepsomschakelingsprogramma wordt voorgesteld aan de militair die een professionele heroriëntering of een overplaatsing niet aanneemt bij het laatste oriëntatievoorstel, bedoeld in artikel 124, § 4, derde lid.
De militair die weigert dit beroepsomschakelingsprogramma te volgen, verliest de hoedanigheid van militair zonder aanspraak te kunnen maken op enige vorm van vorming of vergoeding.
Art. 145.§ 1. Om van de externe overgang te kunnen genieten, moet de militair in werkelijke dienst zijn en : 1° hetzij een voorstel tot externe overgang krijgen in het kader van het oriëntatieproces;2° hetzij een aanvraag voor de vrijwillige externe overgang hebben ingediend. § 2. Het selectiecomité bedoeld in artikel 122 spreekt zich uit over de aanvraag bedoeld in § 1, 2°, en stelt een lijst op van de weerhouden en niet weerhouden kandidaten voor de vrijwillige externe overgang. Deze lijst wordt aan de betrokken militairen genotificeerd ten laatste drie maanden na de opening van de plaatsen bedoeld in de artikelen 87 en 128. De criteria om opgenomen te worden op de voornoemde lijst zijn, in volgorde van prioriteit : 1° de vergelijking in de vakrichting, het expertisedomein of de competentiepool en voor de personeelscategorie of ondercategorie van betrokken militair, tussen de voorziene en de bestaande effectieven;2° de dienstanciënniteit na de initiële vorming;3° de leeftijd van betrokken militair;4° de waarde van de militair beoordeeld op basis van de postbeoordelingen bedoeld in artikel 66. De Koning bepaalt de nadere toepassingsregels van voornoemde criteria.
Art. 146.Het verlies van de hoedanigheid van militair van de militair die extern overgaat, heeft uitwerking op de datum waarop hij zijn nieuwe beroepsactiviteit aanvangt of aan zijn hoedanigheid van militair verzaakt, doch uiterlijk op de datum waarop de vormingsfase van het beroepsomschakelingsprogramma eindigt of op de datum waarop de transferperiode ten laatste eindigt.
De datum waarop de militair een nieuwe beroepsactiviteit aanvangt, stemt, naargelang het geval, overeen met de datum waarop hij : 1° als werknemer een arbeidsovereenkomst afsluit voor onbepaalde tijd, voor bepaalde tijd, of een gelijkaardige overeenkomst;2° bewijst, met een officieel document, dat hij een activiteit van zelfstandige in hoofdberoep uitoefent;3° de overplaatsing bedoeld in artikel 158, 3°, maakt;4° zijn stageperiode aanvangt in de hoedanigheid van ambtenaar van een internationaal of buitenlands openbaar ambt. Een militair die extern overgaat, kan op elk ogenblik schriftelijk het verlies van zijn hoedanigheid van militair vragen. Vanaf de ontvangst van deze aanvraag verliest hij van rechtswege de hoedanigheid van militair.
Art. 147.De militair voor wie het verlies van de hoedanigheid bedoeld in artikel 146, eerste lid, uitwerking heeft in het kader van de professionele heroriëntering, bedoeld in artikel 144, eerste lid, 1°, of van de beroepsomschakeling, bedoeld in artikel 144, eerste lid, 3°, ontvangt een integratiepremie.
Het bedrag van de integratiepremie stemt overeen met twaalf keer de laatste bruto maandwedde van de militair.
De wedden bedoeld in het tweede lid omvatten, in voorkomend geval, de toelagen die het karakter van een toebehoren van de wedde hebben. De toelagen die in aanmerking moeten worden genomen, worden bepaald door de Koning.
De integratiepremie wordt betaald op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het verlies van de hoedanigheid van militair bedoeld in artikel 146, eerste lid, uitwerking heeft.
Art. 148.De militair die extern overgaat en die beantwoordt aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria van zijn vakrichting, expertisedomein of competentiepool wordt overgeplaatst naar het reservekader, in zijn personeelscategorie, voor een door de Koning bepaalde periode, die echter geen tien jaar mag overschrijden.
Hij behoudt de graad die hij bekleedde en verkrijgt in het reservekader de anciënniteit die verbonden was aan die graad in het actief kader.
De Koning bepaalt de periode gedurende dewelke de militair tot de getrainde reserve behoort en vrijgesteld is van de gewone wederoproepingen voorzien in artikel 42 van het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht, die echter geen tien jaar mag overschrijden.
Art. 149.In functie van de behoeften van Defensie en voor de uitoefening van de door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde functies, kan de militair die extern overgaat in het kader van het oriëntatieproces en die voldoet aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria van zijn vakrichting, expertisedomein of competentiepool, onder bepaalde voorwaarden zijn externe overgang uitstellen tot de leeftijd van achtendertig jaar. De beslissing of de keuze voor de externe overgang is definitief en onherroepelijk.
De Koning bepaalt de regels met betrekking tot de openstelling van de plaatsen, de indiening van de kandidaturen en de aanwijzing van de weerhouden kandidaten.
Deze militairen zijn onderworpen aan de bepalingen betreffende het statuut van de militairen in de voortgezette militaire loopbaan gedurende de periode bedoeld in het eerste lid.
In functie van zijn personeelscategorie wordt betrokkene evenwel benoemd in de graad van kapitein-commandant, eerste sergeant-majoor of eerste korporaal en behoudt hij deze graad gedurende de volledige periode bedoeld in het eerste lid.
De militaire experts en militaire deskundigen behouden de graad waarin zij benoemd waren. Afdeling 2. - De professionele heroriëntering
Art. 150.Onder partnerwerkgever in het kader van de professionele heroriëntering wordt verstaan elke werkgever in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, onderworpen aan de Belgische sociale zekerheid en in regel met de bijdragen voor de sociale zekerheid en bestaanszekerheid die, ofwel rechtstreeks ofwel onrechtstreeks door tussenkomst van zijn representatieve werkgevers- of beroepsorganisatie, een partnerschapsakkoord met Defensie afgesloten heeft.
Art. 151.De partnerwerkgever die voldoet aan de bepalingen ter zake voorzien in het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken wordt beschouwd in regel te zijn met de bijdragen voor de sociale zekerheid en bestaanszekerheid.
De Koning bepaalt de ogenblikken waarop bewezen moet worden dat de voorwaarden om partnerwerkgever te zijn vervuld zijn. De Koning kan bijkomende voorwaarden voor de ondertekening van het partnerschapsakkoord bepalen.
Art. 152.Het proces van professionele heroriëntering omvat : 1° een selectiefase gedurende dewelke de militair aan de door de betrokken partnerwerkgever georganiseerde selectie deelneemt;2° eventueel, een door deze partnerwerkgever of Defensie georganiseerde opleidingsfase waarvan de concrete duur in de geïndividualiseerde bijlage bij het partnerschapsakkoord bepaald wordt;3° eventueel, een door deze partnerwerkgever georganiseerde stagefase waarvan de concrete duur in de geïndividualiseerde bijlage bij het partnerschapsakkoord bepaald wordt. De gecumuleerde duur van de selectie-, opleidings- en stagefasen mag de maximale duur van de transferperiode niet overschrijden. De duur van de selectiefase en de opleidingsfase wordt slechts in rekening gebracht voor het gedeelte ervan dat na het oriëntatiepunt plaatsvindt.
Bij het slagen in de stage of bij ontstentenis ervan bij het slagen in de opleiding, wordt tussen de partnerwerkgever en de militair een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur getekend.
Bij ontstentenis van een stage en een opleiding, wordt zodra de selectie gunstig is, tussen de partnerwerkgever en de geselecteerde militair een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur getekend.
Na het slagen van de stage, of bij ontstentenis ervan van de opleiding, wordt de arbeidsovereenkomst van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het slagen. Op die datum verliest de militair de hoedanigheid van militair.
Bij ontstentenis van een opleidings- en stagefase, wordt de arbeidsovereenkomst evenwel ten vroegste van kracht op de eerste dag van de maand en ten laatste op de eerste dag van de vierde maand die volgt op de datum van de gunstige selectie van de militair, mits gezamenlijk akkoord van de partnerwerkgever en Defensie met het oog op de kortste termijn. Op die datum verliest de militair de hoedanigheid van militair.
Art. 153.Het partnerschapsakkoord bevat ten minste : 1° de procedure en de criteria voor de selectie;2° de regels betreffende de tenlasteneming van de onkosten van de eventuele opleiding;3° de evaluatieprocedure en -criteria toepasselijk gedurende de opleiding;4° de regels betreffende de tenlasteneming, werkgeversbijdragen inbegrepen, van de wedde, de toelagen, de vergoedingen, de premies, de voordelen van alle aard, de sociale voordelen en de kinderbijslag van de militairen tijdens de selectie- en opleidingsfasen;deze kosten worden altijd volledig tenlaste genomen door de partnerwerkgever tijdens de stagefase; 5° indien een opleidings- of stagefase voorzien is, de regels betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid van de partnerwerkgever, en in voorkomend geval, het bewijs van de dekking van de risico's gebonden aan de arbeidsongevallen en de modaliteiten van levering van dit bewijs;6° de praktische modaliteiten om het akkoord op te zeggen;7° de duur van het akkoord;8° in voorkomend geval, in bijlage, een lijst van de bij de representatieve partnerwerkgevers- of beroepsorganisatie aangesloten werkgevers.
Art. 154.Voor elke professioneel geheroriënteerde militair wordt een geïndividualiseerde bijlage opgesteld, deze bevat ten minste : 1° de concrete duur van de eventuele opleidings- en stagefasen;2° de bepaling van het cursusprogramma tijdens de opleidingsfase alsook het uurrooster;3° de arbeidsovereenkomst;4° het arbeidsreglement en de collectieve arbeidsovereenkomsten die van toepassing zijn of zullen zijn op de ex-militair. Een afschrift van het partnerschapsakkoord en van de geïndividualiseerde bijlage wordt ten laatste vijf werkdagen voor de ondertekening van de arbeidsovereenkomst aan de professioneel geheroriënteerde militair overhandigd.
Art. 155.Mits schriftelijke vooropzeg van drie maanden, kunnen de partijen die het partnerschapsakkoord ondertekend hebben, dit opzeggen. In geval van opzegging, blijven de lopende processen van professionele heroriëntering tot hun einde voortlopen.
Art. 156.De militair die zich reeds in de transferperiode bevindt en voor wie het proces van professionele heroriëntering niet uitmondt in een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur wordt voor de resterende duur van de transferperiode in een beroepsomschakelingsprogramma geplaatst. Afdeling 3. - De overplaatsing naar een openbare werkgever
Art. 157.Onder overplaatsing naar een openbare werkgever in het kader van de externe overgang wordt verstaan de aanwerving van een militair als ambtenaar door elke openbare dienst die afhangt van de federale overheid, van de gewesten of de gemeenschappen alsook de instellingen die ervan afhangen, met uitzondering van Defensie maar niet van de instellingen die ervan afhangen.
Als openbare werkgever worden ook beschouwd de autonome overheidsbedrijven bedoeld in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, de provincies, de gemeenten, de agglomeraties, federaties en verenigingen van gemeenten, de politiezones en de instellingen die ervan afhangen.
Art. 158.Het proces van overplaatsing naar een openbare werkgever omvat : 1° een selectiefase gedurende dewelke de militair aan de door de betrokken openbare werkgever georganiseerde selectie deelneemt;2° een fase van terbeschikkingstelling;3° de overplaatsing.
Art. 159.De openbare werkgever kan criteria bepalen waaraan een militair moet voldoen om geselecteerd te worden.
De militair wordt ter beschikking gesteld van de openbare werkgever ten vroegste op de eerste dag van de maand en ten laatste op de eerste dag van de vierde maand die volgt op de datum van de gunstige selectie van de militair, mits gezamenlijk akkoord van de openbare werkgever en Defensie met het oog op de kortste termijn.
Art. 160.De gecumuleerde duur van de selectiefase en de fase van terbeschikkingstelling mag de maximale duur van de transferperiode niet overschrijden. De duur van de selectiefase wordt slechts in rekening gebracht voor het gedeelte ervan dat na het oriëntatiepunt plaatsvindt.
Art. 161.De terbeschikkingstelling en de overplaatsing van de militair maken het voorwerp uit van een akkoord tussen de minister, vertegenwoordigd door de overheid die hij aanwijst, en de betrokken openbare werkgever. De militair ontvangt een exemplaar van het document dat hij ter instemming moet ondertekenen.
Dit akkoord, opgesteld op basis van een type-model goedgekeurd door de minister, bevat met name : 1° de duur van de fase van terbeschikkingstelling;2° de bepaling van de graad, het niveau en de weddetabel toepasselijk op het personeel van de openbare werkgever, waarmee de militair bekleed zal worden op de dag van zijn overplaatsing;3° de bepaling van het arbeidsregime;4° de duur en de inhoud van de eventuele vorming en stage;5° de regels betreffende de tenlasteneming van de kosten van de terbeschikkingstelling, met inbegrip van de kosten van de eventuele vorming en stage;6° de overheid die bij de openbare werkgever van de terbeschikkinggestelde militair bekleed is met een rang die gelijkwaardig is met die van korpscommandant;7° de regels betreffende de tenlasteneming, werkgeversbijdragen inbegrepen, van de wedde, de toelagen, de vergoedingen, de premies, de voordelen van alle aard, de sociale voordelen en de kinderbijslag van de terbeschikkinggestelde militairen zonder dat de tenlasteneming door de begroting van Defensie evenwel de duur van de transferperiode, bedoeld in artikel 125, § 1, overschrijdt;8° de geldelijke voordelen die de openbare werkgever toekent aan de militair op grond van het statuut eigen aan deze openbare werkgever;9° een lijst van de uitrusting die gratis ter beschikking zal gesteld worden of waarin de militair zelf dient te voorzien;10° de evaluatieprocedure en criteria toepasselijk gedurende de eventuele vorming en stage;11° de regels betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid van de openbare werkgever;12° de datum van overplaatsing;13° de procedure van overplaatsing. Een afschrift van het arbeidsreglement en van de statuten toepasselijk op de statutaire personeelsleden van de openbare werkgever wordt aan de terbeschikkinggestelde militair overhandigd.
Art. 162.De militair die zich reeds in de transferperiode bevindt en voor wie het proces van overgang naar een openbare werkgever niet uitmondt in een overplaatsing wordt voor de resterende duur van de transferperiode in een beroepsomschakelingsprogramma geplaatst. Afdeling 4. - De beroepsomschakeling
Art. 163.Onder beroepsomschakeling wordt begrepen het feit dat de militair die een betrekking zoekt bij een nieuwe werkgever of een beroepsbezigheid als zelfstandige ontplooit, wordt geholpen, op vraag van Defensie, door begeleidende diensten en adviezen, die individueel of in groep worden verleend door een derde, hierna « bureau voor beroepsomschakeling » genoemd.
Het bureau voor beroepsomschakeling is de dienst belast met deze opdracht bij Defensie of, bij gebrek hieraan, de natuurlijke persoon, de particuliere of publieke rechtspersoon, hetzij de instelling of het orgaan van publiek recht die de steun aan de beroepsomschakeling verleent.
Art. 164.Het beroepsomschakelingsprogramma kan vier achtereenvolgende fasen omvatten, die een beroepsomschakelingssessie vormen. Deze fasen zijn : 1° de informatiefase;2° de oriëntatiefase;3° in voorkomend geval, de vormingsfase;4° de integratiefase. De informatie-, oriëntatie- en vormingsfasen worden begrepen in de transferperiode bedoeld in artikel 125, § 1.
Art. 165.De informatiefase omvat, in de volgende volgorde : 1° een gezamenlijke informatiebijeenkomst, waarna de militairen worden uitgenodigd om aan de evaluatie bedoeld in 2° deel te nemen;2° een individuele evaluatie, georganiseerd door het bureau voor beroepsomschakeling, zodat de motivatie van betrokken militair beoordeeld kan worden. De informatiefase begint de eerste werkdag van de maand die volgt op de notificatie van de beslissing van het selectiecomité bedoeld, naargelang het geval, in artikel 124, §§ 3 en 4, of in artikel 145, § 2, en duurt één maand.
De informatiefase eindigt, naargelang het geval : 1° zodra de militair een nieuwe beroepsactiviteit aanvangt behalve indien deze uitgeoefend wordt in cumulatie met de activiteiten van de beroepsomschakeling;2° zodra wordt overgegaan naar de oriëntatiefase;3° op aanvraag van de militair.
Art. 166.De oriëntatiefase omvat activiteiten die door het bureau voor beroepsomschakeling worden georganiseerd om de balans van de bekwaamheden van de militair en van zijn mogelijkheden inzake beroepsomschakeling op te maken.
Voor de militair die de oriëntatiefase doorloopt, begint deze laatste automatisch op het einde van de informatiefase en duurt één maand.
De oriëntatiefase eindigt, naargelang het geval : 1° zodra de militair een nieuwe beroepsactiviteit aanvangt behalve indien deze uitgeoefend wordt in cumulatie met de activiteiten van de beroepsomschakeling;2° zodra wordt overgegaan naar de vormingsfase of de integratiefase van de beroepsomschakeling;3° op aanvraag van de militair. Een oriëntatieverlof wordt automatisch toegekend aan de militair bij de aanvang van de oriëntatiefase en eindigt automatisch bij afloop van deze fase
Art. 167.§ 1. De vormingsfase is bedoeld om de militair toe te laten de competenties te verwerven die hem toelaten zijn kans om opnieuw werk te vinden te verhogen. De te volgen vormingen vloeien voort uit de balans van de bekwaamheden van betrokken militair, uit zijn mogelijkheden inzake beroepsomschakeling gedetecteerd gedurende de oriëntatiefase, evenals uit de wens uitgedrukt door de militair. De wens van betrokken militair vormt het doorslaggevend criterium voor de aanwijzing van de vorming. De kost van deze vorming mag evenwel het bedrag dat de Koning bepaalt niet overschrijden. Deze som is gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der ministeries. Zij is gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
De Koning bepaalt de concrete nadere regels voor het bepalen van de voornoemde vorming evenals de nadere regels en criteria van de eventuele terugbetaling van de vormingen gevolgd voor of gestart voor het oriëntatiepunt. § 2. Voor de militairen die de vormingsfase doorlopen, begint deze laatste automatisch op het einde van de vorige fase en duurt maximum tien maanden. § 3. De vormingsfase eindigt, naargelang het geval : 1° zodra de militair een nieuwe beroepsactiviteit aanvangt behalve indien deze uitgeoefend wordt in cumulatie met de activiteiten van de beroepsomschakeling;2° op het einde van de duur bepaald in § 2, eventueel verlengd met de periode bedoeld in artikel 125, § 1, tweede lid, 2°;3° zodra wordt overgegaan naar de integratiefase van de beroepsomschakeling. § 4. Een vormingsverlof wordt automatisch toegekend aan de militair bij de aanvang van de vormingsfase en eindigt automatisch bij afloop van deze fase.
Art. 168.De integratiefase omvat activiteiten die door het bureau voor beroepsomschakeling worden georganiseerd om de militair te helpen een nieuwe beroepsactiviteit te vinden.
De integratiefase begint automatisch op het einde van de vorige fase en duurt maximum twaalf maanden.
Art. 169.Het beroepsomschakelingsprogramma eindigt automatisch zonder opzegging : 1° in periode van oorlog;2° in geval van mobilisatie. Voor de militairen die zich in de informatie-, de oriëntatie- of de vormingsfase van het beroepsomschakelingsprogramma bevinden, eindigt dit programma automatisch zonder opzegging als een periode van crisis wordt afgekondigd.
Art. 170.De militair die de beroepsomschakeling bedoeld in artikel 144, eerste lid, 3°, heeft gevolgd, kan van een tweede integratiefase genieten wanneer de betrokkene : 1° in de drie jaar die volgen op het verlies van de hoedanigheid van militair, gedurende minstens zes opeenvolgende maanden van werkloosheidsuitkeringen geniet;2° geen werk heeft gevonden buiten Defensie één jaar na het einde van de eerste integratiefase. Deze tweede integratiefase vindt plaats zonder dat betrokkene de hoedanigheid van militair verwerft en zonder integratiepremie.
TITEL VI. - De rechten en plichten van de militairen Afdeling 1. - Algemeenheden
Art. 171.De militairen moeten, onder alle omstandigheden : 1° het land moedig en gewetensvol dienen, zo nodig op gevaar van hun leven;2° nauwgezet alle dienstverplichtingen vervullen die hun worden opgelegd door het internationaal recht, door de Grondwet, door wets- en verordeningsbepalingen alsook door de reglementen, onderrichtingen en bevelen die op de Krijgsmacht van toepassing zijn;3° eerbiedig zijn tegenover de volkenrechtelijke instellingen, het Staatshoofd, de grondwettelijke machten en de instellingen van de Staat;4° alles vermijden wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun staat en van hun ambt;5° zich niet inlaten met enige werkzaamheid die in strijd is met het internationaal recht, de Grondwet en de wetten van het Belgische volk.
Art. 172.§1. Militairen mogen zich niet inlaten met politieke activiteiten binnen Defensie.
De militairen mogen lid worden van een politieke partij van hun keuze en er de aan hun lidmaatschap verbonden rechten uitoefenen.
Zij mogen er de ambten van deskundige, raadgever of lid van een studiecentrum vervullen.
Iedere andere actieve of publieke deelname aan het politieke leven in een andere hoedanigheid, zelfs buiten de periodes waarin prestaties in de schoot van de Krijgsmacht worden geleverd, is hen verboden. § 2. Onder voorbehoud van de toepassing van de in bijzondere wetten bepaalde onverenigbaarheden, kunnen de militairen van het actief kader die voldoen aan de in artikel 173, eerste lid, bepaalde voorwaarden zich evenwel kandidaat stellen voor de volgende Belgische provinciale en gemeentelijke mandaten en deze uitoefenen : 1° voorzitter van de provincieraad;2° lid van de bestendige deputatie;3° burgemeester;4° schepen;5° voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn;6° voorzitter van een binnengemeentelijk territoriaal orgaan;7° elke andere uitvoerende functie in een aan de provincie of de gemeente gebonden orgaan;8° provincieraadslid;9° lid van een gemeenteraad;10° lid van een raad voor maatschappelijk welzijn;11° lid van een binnengemeentelijk territoriaal orgaan. § 3. De militairen moeten zich onthouden van elke politieke activiteit gedurende de diensturen. Zij moeten zich in het kader van hun politieke activiteit, altijd ervan onthouden de militaire kledij te dragen en gewag te maken van hun militaire hoedanigheid. Zij mogen evenwel hun beroep, zoals opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, vermelden.
Art. 173.De voorwaarden bedoeld in artikel 172, § 2, zijn de volgende : 1° ten vroegste de twaalfde maand voorafgaand aan de verkiezingen en ten laatste dertig dagen voor de einddatum van neerlegging van de voordrachten van kandidaten, de minister geïnformeerd hebben van de intentie om zich kandidaat te stellen;2° niet in initiële vorming zijn. De intentieverklaring om zich kandidaat te stellen, bedoeld in het eerste lid, 1°, moet worden verzonden naar de minister met een ter post aangetekende brief.
Het politieke engagement van de militair mag niet voor gevolg hebben dat betrokkene de militaire plichten, bedoeld in artikel 171, niet meer respecteert of dat hij een standpunt inneemt dat strijdig is met de rechten en vrijheden, gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955, en door de aanvullende protocollen bij dat verdrag die in België van kracht zijn.
Het feit dat een militair, in het kader van zijn politiek engagement, zijn militaire plichten, bedoeld in artikel 171, niet respecteert of een standpunt inneemt dat strijdig is met de rechten en vrijheden, gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955, en door de aanvullende protocollen bij dat verdrag die in België van kracht zijn, wordt beschouwd als een ernstig feit onverenigbaar met zijn staat van militair, en kan bijgevolg aanleiding geven tot het nemen van statutaire maatregelen overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn op de personeelscategorie van de betrokken militair.
Art. 174.§1. De militair, welke functie hij ook uitoefent, wordt met politiek verlof gezonden voor de uitoefening van één van de mandaten, bedoeld in artikel 172, § 2, 1° tot 7°. § 2. De militair wordt eveneens met politiek verlof gezonden voor de uitoefening van één van de mandaten, bedoeld in artikel 172, § 2, 8° tot 11°, als hij één van de volgende functies uitoefent : 1° een commandofunctie;2° een functie van korpsadjudant;3° een functie van diensthoofd binnen een staf van het niveau bataljon of hoger voor de officieren van het stafdepartement operaties en training;4° een functie met een operationele inzettermijn van dertig dagen of minder;5° een functie van exclusief wachtpersoneel;6° een functie aan boord van een Belgische of buitenlandse vlooteenheid;7° een functie in een internationaal of intergeallieerd organisme;8° een functie als onderrichter. De korpscommandant van de betrokken militair is de bevoegde overheid om vast te stellen dat de militair een functie uitoefent, bedoeld in het eerste lid.
De beslissing van de bevoegde overheid kan het voorwerp uitmaken van een beroep bij de minister. § 3. De militair met politiek verlof is voltijds met politiek verlof en bevindt zich gedurende deze periode in de stand « in non-activiteit », bedoeld in artikel 189.
De periodes gedekt door een politiek verlof worden niet bezoldigd.
Het politiek verlof eindigt van rechtswege : 1° in geval van afkondiging van mobilisatie;2° in geval van afkondiging van de periode van oorlog;3° in geval uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen, bij beslissing van de Ministerraad. Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die tijdens dewelke het mandaat een einde neemt. Zodra het politiek verlof is beëindigd, wordt de militair heropgenomen in werkelijke dienst, met de graad en de anciënniteit in deze graad waarmee hij bekleed was bij aanvang van het politiek verlof.
De Koning bepaalt de nadere uitvoeringsregels van het politiek verlof. § 4. De uitoefening van één van de mandaten, bedoeld in artikel 172, § 2, 8° tot 11°, door een militair die niet met politiek verlof is, mag nooit voor gevolg hebben dat de betrokken militair niet kan deelnemen aan activiteiten in het kader van de paraatstelling en de aanwending van de Krijgsmacht.
Art. 175.De militairen wordt elke vorm van staking ontzegd.
Art. 176.§ 1. Onverminderd de bij de bijzondere wetten bepaalde onverenigbaarheden mogen de militairen noch zelf, noch door tussenpersonen andere betrekkingen, beroepen of bezigheden, zowel in de openbare als in de privé-sector uitoefenen, tenzij zij daarvoor niet worden betaald.
Daarenboven mogen zij geen enkele opdracht aanvaarden, noch enige dienst verlenen in een bedrijf met winstoogmerk, zelfs wanneer zij daarvoor niet worden betaald. § 2. Afzonderlijke afwijkingen mogen door de minister worden toegestaan : 1° wanneer het bijkomende betrekkingen, beroepen of bezigheden van openbaar belang betreft, die in verband staan met het onderwijs of waarvoor speciale kennis of bijzondere aanleg is vereist;2° wanneer het bijkomende betrekkingen, beroepen of bezigheden betreft die het algemeen belang van de dienst niet in het gedrang brengen. De toestemming moet vooraf worden verleend. Zij kan steeds worden ingetrokken.
Voor de militaire experts en militaire deskundigen kunnen de afzonderlijke afwijkingen bedoeld in het eerste lid toegestaan worden na advies van de overheid van het expertisedomein waartoe de betrokken militaire expert of militaire deskundige behoort. § 3. Dit artikel is niet van toepassing op de militairen die een tijdelijke ambtsontheffing wegens persoonlijke aangelegenheden hebben bekomen, op de militairen die met buitengewoon verlof of met reclasseringsverlof zijn, en op de militairen tijdens de uitoefening van hun recht bedoeld in artikel 172, § 2.
Art. 177.Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van artikel 94, heeft de militair jaarlijks recht op de verloven waarvan de Koning de aard, het aantal en de nadere regels van verlening bepaalt.
Voornoemd aantal mag niet minder dan dertig werkdagen per jaar bedragen.
Art. 178.§ 1. Elke van ambtswege opgelegde administratieve beslissing wordt schriftelijk aan de betrokken militair betekend.
Deze militair kan bij de beroepsinstantie, waarvan de Koning de samenstelling en de werking bepaalt onder voorbehoud van de toepassing van het derde lid, een beroep aantekenen tegen de beslissingen met betrekking tot : 1° de toewijzing van een vacature door de wervingscommissie bedoeld in artikel 14, eerste lid, 3°;2° de voorlopige inschrijving in een groep van vakrichtingen, een vakrichting of een expertisedomein bedoeld in artikel 39, § 1, eerste lid;3° de definitieve inschrijving in een vakrichting, een expertisedomein of een competentiepool bedoeld in artikel 39, § 1, tweede lid, en § 2;4° de wijziging van vakrichting, expertisedomein of competentiepool bedoeld in de artikelen 40, eerste lid, en 42;5° de inhouding op de wedde bedoeld in artikel 54, 1°;6° een postbeoordeling, met vermelding « onvoldoende » bedoeld in artikel 66, § 4, indien deze beoordeling het verlies van de hoedanigheid van militair tot gevolg heeft;7° de beoordeling van de fysieke geschiktheid bedoeld in artikel 68, § 2, indien deze beoordeling een overgang naar de operationele categorie C tot gevolg heeft;8° de beoordeling van de wijze van dienen bedoeld in de artikelen 84, § 1, tweede lid, en 129, § 1, tweede lid;9° de rangschikking van de aspiranten bedoeld in artikel 93;10° de beslissingen van de deliberatiecommissie bedoeld in artikel 101 en van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 266;11° de heroriëntering bedoeld in artikel 105;12° de reclassering bedoeld in artikel 106;13° de weigering tot heropname van de aspirant in zijn oorspronkelijke vorming bedoeld in artikel 108;14° de rangschikking voor de sociale promotie bedoeld in het artikel 115, § 1, 4°;15° de rangschikking voor de loopbaanwissel bedoeld in artikel 117, § 2, 3°;16° de van ambtswege aanwijzing voor de externe overgang bedoeld in artikel 124, §§ 3 en 4;17° de voorkeursvoordracht in het kader van het sollicitatieproces bedoeld in artikel 133;18° het niet mogen deelnemen aan de vrijwillige interne overgang bedoeld in artikel 141, § 2;19° de beslissing om de interne overgang uit te stellen zoals bedoeld in artikel 143;20° het niet mogen deelnemen aan de vrijwillige externe overgang bedoeld in artikel 145, § 2;21° de beslissing betreffende de vraag om de externe overgang bedoeld in artikel 149, uit te stellen. De beroepsinstantie die bevoegd is voor de gevallen bedoeld in het tweede lid, 6°, wordt paritair samengesteld : ze bestaat uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de overheid en vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties van het militair personeel. De beroepsinstantie die bevoegd is in de gevallen bedoeld in het tweede lid, 16° en 17°, wordt voorgezeten door de minister.
Het beroep moet ingediend worden binnen de tien werkdagen met een bij de post aangetekende of bij de dienst van de militaire estafetten ingeschreven brief.
In afwijking van het vierde lid bedraagt de termijn : 1° vijf werkdagen in de gevallen bedoeld in het tweede lid, 1°, 10°, 11°, 12° en 13°;2° dertig werkdagen voor de militair die om dienstredenen in het buitenland is. De regels voor de beroepsprocedure worden door de Koning bepaald. § 2. Iedere beslissing genomen door één van de commissies bedoeld in de artikelen 14, 101, 122, 133 en 266 wordt genomen bij absolute meerderheid van de stemmen. De leden van de commissie mogen zich niet onthouden. Bij staking van de stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. De secretaris is niet stemgerechtigd. § 3. Dient zich te wraken om in een commissie te zetelen diegene die de echtgenoot of de wettelijk samenwonende partner, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van een militair die het onderwerp uitmaakt van een beslissing.
Kan zich wraken degene die om redenen waarover hij alleen oordeelt, de mening is toegedaan dat hij niet in de mogelijkheid is om een militair volkomen onpartijdig te beoordelen.
Wanneer een wrakingsgrond wordt ingeroepen, wordt de beslissing hierover genomen door de voorzitter, als de wrakingsgrond een lid betreft, of door de chef defensie, als de wrakingsgrond de voorzitter betreft. Afdeling 2. - De rendementsperiode
Art. 179.§ 1. De rendementsperiode is gelijk aan : 1° anderhalve maal de normale, in voorkomend geval verlengde, duur van de periode van schoolvorming;2° anderhalve maal de normale, in voorkomend geval verlengde, duur van de periode van opleiding indien deze normale duur ten minste twee jaar bedraagt;3° anderhalve maal de duur van een vorming die genoten werd tijdens de initiële militaire loopbaan of de voortgezette militaire loopbaan en die bekrachtigd werd met een diploma of een getuigschrift van hoger of gelijkgesteld onderwijs waarvoor de militair volledige dienstontheffingen voor de ganse duur van de vorming heeft bekomen; 4° twee jaar voor de vorming of vormingen die genoten werden indien deze door Defensie werden betaald en de gecumuleerde kostprijs op een periode van twee jaar het minimum dat de Koning bepaalt, overschrijdt zonder dat dit laatste minder dan 5.000 EUR mag bedragen; dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 138,01 en aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der ministeries.
De rendementsperiodes voor verscheidene vormingen worden gecumuleerd.
De rendementsperiode : 1° is evenwel beperkt tot vijftien jaar voor de militair die de overgang naar de voortgezette militaire loopbaan of de interne overgang maakt;2° eindigt evenwel op het ogenblik van het oriëntatiepunt voor de militair die de externe overgang maakt in het kader van het oriëntatieproces. Voor de toepassing van de bepalingen betreffende de rendementsperiode wordt de vrijwillige externe overgang als een ontslag beschouwd. § 2. De rendementsperiode wordt in volle maanden berekend. Zij begint de eerste dag van de eerste maand volgend op het einde van de periode van opleiding voor een periode van schoolvorming of voor een periode van opleiding, of de eerste dag van de eerste maand volgend op de vorming bedoeld in § 1, eerste lid, 3°. Voor de vormingen bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, begint de rendementsperiode de eerste dag van de eerste volledige maand volgend op de vorming die de minimum kostprijs deed overschrijden.
De einddatum van de rendementsperiode wordt vastgesteld op de eerste dag van de maand die volgt op het einde van de duur van deze periode. § 3. Een tijdens een rendementsperiode gevolgde vorming die een bijkomende rendementsperiode met zich meebrengt, heeft tot gevolg dat de lopende rendementsperiode geschorst wordt. § 4. De lopende rendementsperiode wordt geschorst voor de militair die zich in de stand « in non-activiteit » bevindt, bedoeld in artikel 189.
Art. 180.De militair die zijn ontslag verkrijgt of die definitief uit zijn ambt ontheven is voor het einde van de opgebouwde rendementsperiode om redenen aangehaald in artikel 179, § 1, eerste lid, 1° tot 3°, is er toe gehouden een gedeelte van de tijdens een periode van schoolvorming of een periode van opleiding, of tijdens de vorming bedoeld in artikel 179, eerste lid, 3°, genoten wedden terug te betalen. De vergoeding is degressief. Zij bedraagt een breukdeel van 66 % van de netto uitbetaalde wedden gedurende voornoemde vormingen. De teller van dit breukdeel is het verschil tussen het aantal maanden te presteren voor de rendementsperiode, bepaald in artikel 179, §§ 2 tot 4, en het aantal reeds gepresteerde maanden. De noemer van dit breukdeel is het aantal maanden te presteren voor de rendementsperiode, bepaald in artikel 179, §§ 2 tot 4.
De militair die zijn ontslag verkrijgt of die definitief uit zijn ambt ontheven is voor het einde van de opgebouwde rendementsperiode om redenen aangehaald in artikel 179, § 1, 4°, is er toe gehouden een gedeelte van de in voornoemde bepaling bedoelde kostprijs terug te betalen. De vergoeding is degressief. Zij bedraagt een breukdeel van de voornoemde kostprijs. De teller van dit breukdeel is het verschil tussen de vierentwintig maanden te presteren voor de rendementsperiode, bepaald in artikel 179, § 1, 4°, en het aantal reeds gepresteerde maanden. De noemer van dit breukdeel is vierentwintig maanden.
De militair die zijn ontslag verkrijgt of die definitief uit zijn ambt ontheven is na het behalen van een brevet van piloot, is er eveneens toe gehouden om aan de Staat een gedeelte van de kosten van zijn vorming terug te betalen. De bedragen die terugbetaald moeten worden, zijn hernomen in de tabel van bijlage B bij deze wet.
Art. 181.De militair die zijn hoedanigheid van militair verliest wegens elke andere reden dan wegens medische ongeschiktheid is ertoe gehouden 66 % van de tijdens de genoten schoolvorming netto uitbetaalde wedden terug te betalen wanneer het een militair betreft die, aangeworven werd volgens de bepalingen van artikel 5, § 1, 1°, en die zijn initiële vorming niet voltooit nadat hij een bachelor heeft behaald aan de Koninklijke Militaire School, of een bachelor of een gelijkwaardig diploma aan gelijk welke andere instelling van universitair of gelijkwaardig niveau.
Art. 182.De bedragen hernomen in de tabel van bijlage B bij deze wet worden gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der ministeries. Zij zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Art. 183.De terugvordering van de verschuldigde sommen gebeurt door tussenkomst van de ontvangers van de Administratie van het kadaster, de registratie en de domeinen.
Art. 184.Voor uitzonderlijke sociale redenen, kan de Koning bij een met redenen omklede beslissing de militair die erom verzoekt, vrijstellen van de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de vormingskosten en van de tijdens de vorming genoten wedden.
TITEL VII. - De periodes en standen waarin de militair zich kan bevinden
Art. 185.Onder voorbehoud van de machtiging verleend aan de Koning door artikel 167 van de Grondwet, verschilt de mate waarin de militair zijn rechten kan uitoefenen en zijn verplichtingen moet nakomen in functie van : 1° de periode waarin hij zich bevindt;2° de stand of, in voorkomend geval, de deelstand waarin hij zich tijdens die periode bevindt;3° het feit dat hij effectief deel uitmaakt van een detachement dat zich voorbereidt met het oog op een operationele inzet.
Art. 186.De militair bevindt zich in periode van oorlog, in periode van crisis of in periode van vrede.
De periode van oorlog is, voor het geheel van de Krijgsmacht, de periode die, in geval van een internationaal conflict, begint en eindigt op de tijdstippen die door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, worden vastgelegd.
De periode van crisis is, voor het geheel van de Krijgsmacht, de periode die, in geval van een ernstige nationale of internationale crisis, begint en eindigt op de tijdstippen die door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, worden vastgelegd.
Buiten die periodes bevindt de militair zich in een periode van vrede.
Art. 187.Zowel in periode van oorlog als in periode van crisis of in periode van vrede bevindt de militair zich in één van de volgende standen : 1° « in werkelijke dienst »;2° « in non-activiteit ». De militair wordt in deze twee standen geacht « in dienst » te zijn.
Art. 188.De stand « in werkelijke dienst » is de stand van de militair, die niet in non-activiteit is overeenkomstig artikel 189.
Art. 189.De stand « in non-activiteit » is de stand van de militair : 1° die tijdelijk van zijn ambt ontheven is;2° die onwettig afwezig bevonden werd;3° die een vrijheidsberovende straf ondergaat, waartoe hij door een Belgisch gerecht veroordeeld is of door een buitenlands gerecht als de beslissing wordt erkend in België, behalve als hij zijn straf ondergaat onder het stelsel van de beperkte hechtenis of het elektronisch toezicht;4° die met politiek verlof is. De periode van schorsing bij ordemaatregel wordt slechts omgezet in een periode van non-activiteit, indien ze gevolgd wordt door een ambtsontheffing, een afzetting zonder uitstel overeenkomstig artikel 6 van het Militair Strafwetboek of artikel 19 van het Strafwetboek, een militaire degradatie of een ontzetting uit een van de rechten opgesomd in artikel 31 van het Strafwetboek.
Indien evenwel een tijdelijke ambtsontheffing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken, dan wordt de periode van schorsing bij ordemaatregel enkel voor de duur van deze tijdelijke ambtsonheffing omgezet in een periode van non-activiteit.
De periode van voorlopige hechtenis wordt slechts omgezet in een periode van non-activiteit, indien deze gevolgd wordt door een veroordeling tot een vrijheidsberovende straf zonder uitstel, en enkel voor de duur van deze veroordeling.
De internering wordt slechts omgezet in een periode van non-activiteit, indien deze internering door een definitieve ambtsontheffing gevolgd wordt.
Indien een militair van het leger gescheiden is geweest, wordt de periode van afwezigheid geheel of ten dele in non-activiteit omgezet, indien de aan de afwezigheid ten grondslag liggende feiten of het gedrag van de militair gedurende de afwezigheid, niet met zijn staat van militair overeenstemmend met zijn personeelscategorie verenigbaar zijn. Deze maatregel wordt uitgesproken overeenkomstig de bepalingen van artikel 57, tweede, derde en vierde lid.
Art. 190.De militair in werkelijke dienst in periode van vrede bevindt zich in één van de volgende deelstanden : 1° « in vorming »;2° « in normale dienst »;3° « in hulpverlening »;4° « in operationele inzet ».
Art. 191.De deelstand « in vorming » is de deelstand van de militairen tijdens de periode van opleiding en desgevallend de periode van schoolvorming van hun initiële vorming.
De deelstand « in hulpverlening » is de deelstand van elke militair die deelneemt aan een opdracht bedoeld in artikel 3, § 1, 2°, b) van de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de Krijgsmacht, de paraatstelling, alsook betreffende de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden. De militair bedoeld in het eerste lid kan zich niet in de deelstand « in hulpverlening » bevinden, behalve voor het vervullen van opdrachten op het nationale grondgebied.
De deelstand « in operationele inzet » is de deelstand van elke militair die deelneemt aan een operatie bedoeld in artikel 3, § 1, 2°, a) van voornoemde wet van 20 mei 1994. De deelstand « in normale dienst » is de deelstand van elke militair die zich niet bevindt in één van de deelstanden bedoeld in het eerste tot het derde lid. De militairen die zich in deze deelstand bevinden, bevinden zich in één van de vier volgende vormen van deelstand : in gewone dienst, in training, in voortgezette vorming of in transferperiode.
Art. 192.De militair die geen achttien jaar oud is mag niet deelnemen aan een vorm van gewapende operationele inzet.
De militair in vorming, bedoeld in artikel 191, eerste lid, kan niet deelnemen aan een vorm van operationele inzet.
TITEL VIII. - De pensioenen
Art. 193.Voor de toepassing van de rust-, overlevings- en vergoedingspensioenregelgevingen worden de aspiranten gelijkgesteld met de vast benoemde militairen.
Art. 194.In afwijking van artikel 46, eerste lid, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, kan aan de gewezen militairen van het actief kader in werkelijke dienst als militair van dit kader vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, op hun verzoek, een pensioen verleend worden op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin zij de volle leeftijd van 58 jaar hebben bereikt, of op de eerste dag van de maand die volgt op de stopzetting van hun functies indien deze zich later voordoet, op voorwaarde dat zij ten minste vijfentwintig pensioenaanspraakverlenende dienstjaren tellen die werden doorgebracht in de hoedanigheid van militair, met uitzondering van de bonificaties wegens studies en van andere periodes vergoed wegens diensten die voor de vaststelling van de wedde meetellen. Voor de berekening van die vijfentwintig dienstjaren worden de in aanmerking komende diensttijd en perioden slechts voor hun enkelvoudige duur in aanmerking genomen.
Het eerste lid is niet van toepassing op aanvragen om uitgesteld pensioen, noch op aanvragen om onmiddellijk pensioen vanaf de leeftijd van 60 jaar. Het eerste lid is evenmin van toepassing op de militairen wier leeftijdsgrens hoger ligt dan 58 jaar.
Voor de gewezen militairen die, met toepassing van het eerste lid, vragen om vóór de leeftijd van 60 jaar gepensioneerd te worden, wordt de in artikel 2, tweede lid, van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector bedoelde minimumleeftijd, vastgesteld op 58 jaar.
Voor de toepassing van artikel 83 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen op de gewezen militairen van het actief kader in werkelijke dienst als militair van dit kader vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, wordt de in voornoemde bepaling bedoelde leeftijd van 60 jaar vervangen door de leeftijd van 58 jaar.
Het vierde lid is niet van toepassing op de militairen wier leeftijdsgrens hoger ligt dan 58 jaar.
Art. 195.De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de bedragen en de perioden voor dewelke de commandotoelage bedoeld in artikel 31, § 3, van het koninklijk besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier, de vormingstoelage bedoeld in artikel 32 van hetzelfde besluit en de meesterschapstoelage bedoeld in artikel 34 van hetzelfde besluit, in aanmerking worden genomen voor de berekening van de rust- en overlevingspensioenen.
TITEL IX. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen HOOFDSTUK I. - Wijziging van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen
Art. 196.Artikel 8, § 3, van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen wordt aangevuld als volgt : « 4° 1/50 voor elk jaar dat, overeenkomstig tabel I van de bij het koninklijk besluit nr. 16020 van 11 augustus 1923 samengeordende wetten op de militaire pensioenen, aan dat tantième in aanmerking kan worden genomen voor de berekening van het militair anciënniteitspensioen van een militair van het actief kader in dienst vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling. ». HOOFDSTUK II. - Wijziging van de bij het koninklijk besluit nr. 16020 van 11 augustus 1923 samengeordende wetten op de militaire pensioenen
Art. 197.Artikel 1 van de bij het koninklijk besluit nr. 16020 van 11 augustus 1923 samengeordende wetten op de militaire pensioenen wordt aangevuld met de volgende leden : « Voor de toepassing van deze wetten moet verstaan worden onder : 1° « in dienst » : de stand van de militair bedoeld in artikel 187, tweede lid, van de wet van 28 februari 2007 betreffende het statuut van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht en in artikel 4, tweede lid, van de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de krijgsmacht, de paraatstelling, alsook betreffende de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden;2° « in werkelijke dienst » : de stand van de militair bedoeld in artikel 188 van voormelde wet van 28 februari 2007 en in artikel 5, eerste lid, van voormelde wet van 20 mei 1994;3° « in non-activiteit » : de stand van de militair bedoeld in artikel 189 van voormelde wet van 28 februari 2007 en in artikel 6 van wet van 20 mei 1994;4° het transferpunt : het ogenblik dat de transferperiode afsluit zoals bedoeld in artikel 3, 58° van wet van 28 februari 2007; In afwijking van het vorige lid, worden de diensten van vóór 15 augustus 1994 in aanmerking genomen op basis van de wetgeving die van kracht was voor die datum. ».
Art. 198.Artikel 3, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1930, 13 juli 1934, 17 juni 1971, het koninklijk besluit van 24 juli 1997, en de wetten van 25 mei 2000 en 3 februari 2003, wordt aangevuld met de volgende leden : « De officieren die erom verzoeken en die, op de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, titularis waren van een graad waarin zij, overeenkomstig de op die datum geldende bepalingen, ambtshalve gepensioneerd zouden geworden zijn bij het bereiken van de leeftijdsgrens van 51 jaar, kunnen aanspraak maken op een pensioen dat ingaat op de eerste dag van het trimester dat volgt op dat waarin zij de volle leeftijd van 51 jaar hebben bereikt, op voorwaarde dat zij de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling ten minste de volle leeftijd van 42 jaar hadden bereikt en zij op het ogenblik van hun opruststelling geen hoofd- of opperofficier, noch hoofdexpert zijn.
De militairen beneden de rang van officier van het varend personeel die erom verzoeken en die, de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, titularis waren van een brevet waardoor zij, overeenkomstig de op die datum geldende bepalingen, ambtshalve gepensioneerd zouden geworden zijn bij het bereiken van de leeftijdsgrens van 51 jaar, kunnen aanspraak maken op een pensioen dat ingaat op de eerste dag van het trimester dat volgt op dat waarin zij de volle leeftijd van 51 jaar hebben, op voorwaarde dat zij de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling ten minste de volle leeftijd van 35 jaar hadden bereikt.
Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing op aanvragen om uitgesteld pensioen. Deze leden zijn evenmin van toepassing indien de erin bedoelde militairen ambtshalve op rust moeten gesteld worden op het einde van het trimester tijdens hetwelk zij de volle leeftijd van 51 jaar hebben bereikt. ».
Art. 199.In artikel 4 van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1930, 21 mei 1991, bij het koninklijk besluit van 24 juli 1997 en bij de wet van 25 mei 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het tweede lid en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Het vorige lid is niet van toepassing op de pensioenen van de militairen van het actief kader in dienst vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, noch op de uitgestelde pensioenen die vanaf deze datum worden toegekend.»; 2° het artikel wordt aangevuld met de volgende leden : « Voor de berekening van het militair anciënniteitspensioen van de militairen van het actief kader in dienst vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling wordt een tijdsbonificatie van twee jaar in aanmerking genomen als werkelijke dienst, op voorwaarde dat de voornoemde militairen hun transferpunt voorbij zijn en ten minste twaalf pensioenaanspraakverlenende dienstjaren tellen die werden doorgebracht in de hoedanigheid van militair van het actief kader, met uitzondering van de bonificaties wegens studies en van andere periodes vergoed wegens diensten die voor de vaststelling van de wedde meetellen.Voor de berekening van die twaalf dienstjaren worden de in aanmerking komende diensttijd en perioden slechts voor hun enkelvoudige duur in aanmerking genomen.
Het vorige lid is niet van toepassing op de uitgestelde pensioenen. » .
Art. 200.Artikel 5 van dezelfde wetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 juli 1997 en de wet van 25 mei 2000, wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het derde lid wordt, voor de militairen van het actief kader in dienst vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, elke bezoldigde periode van non-activiteit voor een andere reden voor de volledige duur ervan in aanmerking genomen voor de berekening van de werkelijke dienst voor het pensioen. ».
Art. 201.In dezelfde wetten wordt een artikel 27bis ingevoegd, luidende : «
Art. 27bis.In afwijking van artikel 27, eerste lid, wordt de activiteitswedde bedoeld in de bij deze wetten gevoegde tabel I, voor de berekening van het pensioen van de militairen van het actief kader in dienst vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, vervangen door de referentiewedde vastgesteld overeenkomstig artikel 8, §§ 1 en 2, van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. ».
Art. 202.Artikel 58 van dezelfde wetten wordt aangevuld met het volgende lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de rustpensioenen van de militairen van het actief kader in dienst vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, noch op de uitgestelde pensioenen die vanaf deze datum worden toegekend. ».
Art. 203.In dezelfde wetten wordt een artikel 58bis ingevoegd, luidende : «
Art. 58bis.Blijven onderworpen aan de bepalingen van deze wetten zoals zij op hen van toepassing waren de dag vóór de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, rekening houdend met de wijzigingen die deze bepalingen zouden hebben ondergaan : 1° de op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling toegekende pensioenen;2° de pensioenen van de gewezen rijkswachters die na hun overgang naar de geïntegreerde politiediensten beslist hebben onderworpen te blijven aan de wetten en reglementen die van toepassing zijn op de personeelscategorie waartoe zij vóór hun overgang naar die politiediensten behoorden;3° de pensioenen die met toepassing van de bij een koninklijk besluit, vastgelegd na overleg in de Ministerraad, bepaalde artikelen van het besluit van de Regent van 6 februari 1950 betreffende de opruststelling van de officieren van de Krijgsmacht, of van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de inruststelling van de militairen beneden de rang van officier, worden toegekend aan de militairen van het actief kader in dienst vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, indien dit voordeliger is;4° indien dit voordeliger is, de pensioenen van de militairen van het actief kader in dienst vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling die zich op deze datum op ten hoogste vijf jaar bevinden van de datum waarop ze op rustpensioen worden gesteld, rekening houdend met de leeftijdsgrens die de dag vóór de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling van toepassing was op de graad waarin zij hun loopbaan in het actief kader beëindigen, wanneer deze leeftijdsgrens op de dag van de inwerkingtreding van deze bepaling onveranderd blijft;5° indien dit voordeliger is, de pensioenen van de militairen van het actief kader in dienst vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling die zich op deze datum op ten hoogste vijf jaar bevinden van de datum waarop ze op rustpensioen worden gesteld krachtens het koninklijk besluit van 13 augustus 2004 betreffende de leeftijd van op rustpensioenstelling van officieren die bepaalde bijzondere functies bekleden.».
Art. 204.In dezelfde wetten wordt een artikel 58ter ingevoegd, luidende : «
Art. 58ter.De pensioenen die met toepassing van de bij een koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde artikelen van voormeld besluit van de Regent van 6 februari 1950, of van voormeld koninklijk besluit van 22 april 1969, worden toegekend aan de militairen van het actief kader in dienst vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, worden gelijkgesteld met pensioenen toegekend na een ambtshalve opruststelling wegens leeftijdsgrens. ».
Art. 205.In artikel 76 van dezelfde wetten worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 1° wordt aangevuld als volgt : « Bij de herziening worden de bepalingen van deze wetten toegepast die van toepassing waren op het oorspronkelijke pensioen, rekening houdend met de wijzigingen die deze bepalingen zouden hebben ondergaan;»; 2° het 3° wordt aangevuld als volgt : « Het tweede lid is niet van toepassing op de militairen van wie het oorspronkelijk pensioen berekend werd op grond van de referentiewedde bedoeld in artikel 27bis.Indien zo'n militair, op het tijdstip dat hij opnieuw het leger verlaat, met een hogere graad bekleed is dan die waarin hij oorspronkelijk op rust werd gesteld, wordt het pensioen, in afwijking van het eerste lid, herzien op grond van een nieuwe referentiewedde op voorwaarde dat de militair gedurende ten minste zes maanden een hogere wedde heeft genoten dan de laatste wedde die in aanmerking werd genomen voor de vaststelling van de referentiewedde die als grondslag heeft gediend voor de berekening van het oorspronkelijke pensioen. Bij de vergelijking van deze wedden wordt in voorkomend geval rekening gehouden met de weddenbijslagen die in aanmerking komen voor de vaststelling van de referentiewedde; ».
Art. 206.In de tabel in bijlage aan dezelfde wetten, gewijzigd bij de wetten van 29 juli 1926, 14 juli 1930, bij het koninklijk besluit Nr 16 van 15 oktober 1934, bij de wetten van 30 juni 1947, 14 juli 1951, 2 augustus 1955 en bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt in de kolom « Gedeelte der activiteitswedde als annuïteit dienende voor de pensioenberekening » de breuk « 1/60 » vervangen als volgt : « 1/60. Voor de militairen van het actief kader in dienst vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling wordt deze breuk evenwel op 1/50 gebracht voor alle perioden van werkelijke dienst en daarmee gelijkgestelde perioden alsook voor afwezigheden om gezondheidsredenen, met uitzondering van de perioden van : 1° voltijds dagonderwijs in de Koninklijke Kadettenschool;2° militaire dienstplicht, wederoproeping of bijkomend prestaties verricht in het reservekader, met uitzondering van de vrijwillige encadreringsprestaties;3° afwezigheid wegens tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking en niet door een wedde bezoldigde afwezigheid om andere dan gezondheidsredenen, vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling; De tijd die door voornoemde militairen werd doorgebracht in een burgerlijke dienst wordt voor de berekening van hun militair anciënniteitspensioen in aanmerking genomen aan het tantième eigen aan die burgerlijke dienst, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 3 van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector. » . HOOFDSTUK III. - Opheffing van de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren
Art. 207.De wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, gewijzigd bij de wetten van 28 juni 1960, 13 juli 1976, 15 mei 1984, 18 februari 1987, 20 mei 1994, gewijzigd bij het arrest nummer 81/95 van 14 december 1995 van het Arbitragehof, gewijzigd bij de wetten van 16 maart 2000, 22 maart 2001, 27 maart 2003, en 16 juli 2005, wordt opgeheven. HOOFDSTUK IV. - Opheffing van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren van de Krijgsmacht
Art. 208.Worden opgeheven : 1° de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren van de Krijgsmacht, gewijzigd bij de wetten van 28 juni 1960, 26 juli 1962, 23 juni 1964, 6 juli 1967, 27 december 1973, 13 juli 1976, 18 februari 1987, 22 december 1989, 21 december 1990, 28 december 1990, 20 mei 1994, 11 juni 1998, 16 maart 2000, 25 mei 2000, 22 maart 2001, 16 mei 2001, 2 augustus 2002, 3 februari 2003, 27 maart 2003, 15 februari 2005, 16 juli 2005 en 20 juli 006, met uitzondering van artikel 41;2° artikel 41 van dezelfde wet. HOOFDSTUK V. - Opheffing van de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de Krijgsmacht
Art. 209.Worden opgeheven : 1° de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de Krijgsmacht, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1976, 21 december 1990, 28 december 1990, 20 mei 1994, 16 maart 2000, 25 mei 2000, 22 maart 2001, 3 februari 2003, 27 maart 2003, 15 februari 2005 en 16 juli 2005, met uitzondering van artikel 39bis;2° Artikel 39bis van dezelfde wet. HOOFDSTUK VI. - Wijziging van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector
Art. 210.Artikel 3 van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid, wordt het enig rustpensioen berekend naar rata van 1/50 van de referentiewedde voor elk jaar dat, overeenkomstig tabel I van de bij het koninklijk besluit nr. 16020 van 11 augustus 1923 samengeordende wetten op de militaire pensioenen, aan dat tantième in aanmerking kan worden genomen voor de berekening van een militair anciënniteitspensioen van een militair van het actief kader in dienst vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling. ». HOOFDSTUK VII. - Wijziging van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector
Art. 211.In artikel 32 van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector, gewijzigd bij de wet van 3 februari 2003, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « De bepalingen van dit hoofdstuk zijn eveneens van toepassing op de anciënniteitspensioenen van militairen van het actief kader die vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling in dienst zijn zoals bedoeld in artikel 187, tweede lid, van de wet van 28 februari 2007 betreffende het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht. » .
Art. 212.Artikel 35, § 1, vierde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 3 februari 2003, wordt aangevuld als volgt : « Het eerste lid blijft niettemin van toepassing voor de diensten die de gepensioneerde, tijdens een gedeelte of het geheel van die studies, heeft verstrekt in de hoedanigheid van militair van het actief kader en die in aanmerking komen voor het berekenen van zijn pensioen. ». HOOFDSTUK VIII. - Opheffing van de wet van 12 juli 1973 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de Krijgsmacht
Art. 213.De wet van 12 juli 1973 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de Krijgsmacht, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1976, 21 december 1990, 28 december 1990, 20 mei 1994, 16 maart 2000, 25 mei 2000, 22 maart 2001, 3 februari 2003, 27 maart 2003, 15 februari 2005 en 16 juli 2005, wordt opgeheven. HOOFDSTUK IX. - Wijziging van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de Krijgsmacht
Art. 214.In de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de Krijgsmacht worden opgeheven : 1° artikel 9;2° artikel 15, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989, 24 juli 1992, 16 juli 2005 en 14 juni 2006;3° de artikelen 15bis en 15ter, ingevoegd bij de wet van 14 juni 2006;4° artikel 16, vervangen bij de wet van 21 april 1994;5° artikel 18, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989 en 16 juli 2005;6° artikel 19, gewijzigd bij de wet van 16 juli 2005;7° artikel 20, gewijzigd bij de wetten van 6 februari 2003 en 14 juni 2006. HOOFDSTUK X. - Wijziging van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de Krijgsmacht
Art. 215.In de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en het statuut van het personeel van de Krijgsmacht worden opgeheven : 1° artikel 37, vervangen bij de wet van 21 december 1990;2° de artikelen 38, 39 en 40;3° artikel 41, vervangen bij de wet van 21 december 1990;4° artikel 42, opgeheven bij de wet van 21 december 1990 en opnieuw opgenomen door de wet van 20 mei 1994, gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001;5° artikel 43;6° artikel 44, gewijzigd bij de wetten van 16 maart 2000 en 16 juli 2005;7° artikel 45;8° artikel 54, vervangen bij de wet van 28 december 1990 en gewijzigd bij de wetten van 27 maart 2003 en 16 juli 2005. HOOFDSTUK XI. - Opheffing van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader
Art. 216.De wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1994, 16 maart 2000, 25 mei 2000, 22 maart 2001, 2 augustus 2002, 6 februari 2003, 27 maart 2003, 16 juli 2005 en 20 juli 2005, wordt opgeheven. HOOFDSTUK XII. - Opheffing van de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn
Art. 217.De wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn gewijzigd bij de wetten van 16 maart 2000, 22 maart 2001, 16 mei 2001, 27 maart 2003 en 16 juli 2005, wordt opgeheven. HOOFDSTUK XIII. - Wijziging van de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de Krijgsmacht, de paraatstelling, alsook betreffende de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden
Art. 218.Het opschrift van de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de Krijgsmacht, de paraatstelling alsook betreffende de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden wordt vervangen als volgt : « Wet van 20 mei 1994 betreffende de perioden en de standen van de militairen van het reservekader alsook betreffende de aanwending en de paraatstelling van de Krijgsmacht ».
Art. 219.Het opschrift van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk II. De aanwending en de paraatstelling ».
Art. 220.Het opschrift van hoofdstuk III van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk III. De standen van de militair van het reservekader ».
Art. 221.Artikel 3, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 maart 2003, wordt aangevuld als volgt : « 4° de activiteiten ter voorbereiding van een welbepaalde operatie. » .
Art. 222.Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Zowel in een periode van oorlog als in een periode van crisis en in een periode van vrede bevindt de militair van het reservekader zich in één van de volgende standen : 1° « in werkelijke dienst »;2° « in non-activiteit »;3° « met onbepaald verlof ». De militair van het reservekader « in werkelijke dienst » of « in non-activiteit » wordt in deze twee standen geacht « in dienst » te zijn. » .
Art. 223.Artikel 5 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Artikel 5.De stand « in werkelijke dienst » is de stand van de militair van het reservekader : 1° die een wederoproeping vervult;2° die bijkomende prestaties verricht;3° die prestaties in het kader van zijn vorming van kandidaat-reservemilitair verricht;4° die arbeidsongeschikt wordt aan het einde van een periode van werkelijke dienst, ten gevolge van kwetsuren opgelopen of ziekten opgedaan of verergerd gedurende de dienst en door de dienst, en in dienst wenst te blijven overeenkomstig de voorwaarden die de Koning bepaalt;5° gedurende een periode van schorsing bij ordemaatregel, wanneer geen sanctie, die het uittreden uit het reservekader tot gevolg heeft, werd uitgesproken;6° gedurende een periode van scheiding van het leger, wanneer de aan de afwezigheid ten grondslag liggende feiten of het gedrag van de reservemilitair gedurende de afwezigheid met zijn staat verenigbaar zijn.».
Art. 224.In dezelfde wet worden opgeheven : 1° artikel 1;2° artikel 2, gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001;3° artikel 3bis, ingevoegd bij de wet van 22 maart 2001;4° artikel 6, gewijzigd bij de wetten van 27 maart 2003 en 14 juni 2006;5° artikel 9;6° artikel 10, gewijzigd bij de wetten van 22 maart 2001 en 27 maart 2003; HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen
Art. 225.Artikel 1 van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen, gewijzigd bij de wet van 16 mei 2001, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 1.Deze wet is toepasselijk op de militairen van het actief kader en van het reservekader van de Krijgsmacht, hierna genoemd « de militairen ». ».
Art. 226.Artikel 2, § 1, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 maart 2003, wordt aangevuld als volgt : « 5° de militaire experts : minimumbedrag : het minimumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau A; maximumbedrag : het maximumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau A; 6° de militaire deskundigen : minimumbedrag : het minimumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau B; maximumbedrag : het maximumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau B. ».
Art. 227.Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Artikel 4.§ 1. De wedde van de militair « in periode van schoolvorming » wordt verminderd met een bedrag dat wordt vastgesteld op basis van een door de Koning bepaalde coëfficiënt. Deze coëfficiënt mag niet hoger zijn dan 0,5.
Onder militair « in periode van schoolvorming » wordt verstaan : 1° de aspirant-officier en de aspirant-militaire expert, die cursussen volgt in de Koninklijke Militaire School, in een industriële hogeschool of in de hogere zeevaartschool, of in een universiteit met het oog op het behalen van het diploma van arts, dierenarts, tandarts of apotheker, of in eender welke andere door de Koning bepaalde instelling die onderwijs verstrekt dat toegang verleent tot het niveau A;2° de aspirant-militaire deskundige die cursussen volgt in een instelling van het hoger onderwijs met het oog op het behalen van een professionele bachelor;3° de aspirant-onderofficier die cursussen volgt in de School voor Onderofficieren met het oog op het behalen van het diploma van het hoger secundair onderwijs. § 2. De wedde van de aspirant-officier die aangeworven is op basis van de bepalingen bedoeld in artikel 5, § 1, 2°, van de wet van 28 februari 2007 betreffende het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht, wordt verminderd met dezelfde coëfficiënt als deze bedoeld in § 1 tot op het ogenblik dat hij benoemd wordt in een graad van officier. ».
Art. 228.In artikel 9bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 maart 2003 en gewijzigd bij de wet van 5 maart 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 : a) in het eerste lid, worden de woorden « of van prestaties uitgevoerd in het kader van bijkomende trainingsactiviteiten, » ingevoegd tussen de woorden « bijzondere prestaties » en de woorden « en het bezitten », en wordt het woord « eveneens » opgeheven;b) wordt het vierde lid aangevuld als volgt : « Desgevallend, vermindert Hij het bedrag van de toelage toegekend voor prestaties uitgevoerd in het kader van bijkomende trainingsactiviteiten pro rata van de duur van de prestaties uitgevoerd in dit kader.Hij bepaalt wat onder voltijdse prestaties moet worden verstaan. »; 2° het artikel wordt aangevuld met een § 4, luidende : « § 4.De Koning kan een toelage creëren om aan de militair dezelfde voordelen toe te kennen als deze die toegekend worden aan het personeel van de federale overheidsdiensten. Hij bepaalt, desgevallend forfaitair, het bedrag ervan en regelt de toekenning ervan.
De Koning kan, eventueel voor een beperkte duur, een toelage of een weddecomplement toekennen om een eventueel verlies van inkomsten of van perspectieven van inkomsten te compenseren, te wijten aan een wijziging van bestaande geldelijke rechten. Hij bepaalt, desgevallend forfaitair, het bedrag ervan en regelt de toekenning ervan.
Hij kan evenwel de Minister van Landsverdediging belasten met het bepalen van de aanvullende maatregelen nodig voor de uitvoering van een door Hem vastgestelde regeling. ». HOOFDSTUK XV. - Wijziging van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het personeel van Defensie
Art. 229.In de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het personeel van Defensie, worden opgeheven : 1° artikel 90, § 1, vervangen bij de wet van 22 maart 2001;2° artikel 99bis, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005 en gewijzigd bij de wetten van 5 maart 2006 en 20 juli 2006. HOOFDSTUK XVI. - Opheffing van de wet van 16 maart 2000 betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en het terugvorderen door de Staat van een deel van de door de Staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden
Art. 230.De wet van 16 maart 2000 betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en het terugvorderen door de Staat van een deel van de door de Staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden, gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001, gewijzigd bij het arrest van het Arbitragehof nummer 28/2002 van 30 januari 2002, gewijzigd bij de wetten van 11 november 2002, 27 maart 2003, 16 juli 2005 en 5 maart 2006, wordt opgeheven. HOOFDSTUK XVII. - Wijziging van de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking
Art. 231.In artikel 2, § 1, eerste lid, van de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, gewijzigd bij de wet van 16 juli 2005, worden de woorden « De beroeps- of aanvullingsmilitair heeft het recht » vervangen door de woorden « De militair van het actief kader heeft het recht » en wordt het woord « rijkswacht » vervangen door de woorden « geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus ».
Art. 232.Artikel 5, § 1, 6°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 februari 2003, wordt vervangen als volgt : « 6° wanneer de militair een vormingsverlof krijgt. »
Art. 233.Artikel 6, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 februari 2003, 16 juli 2005 en 20 juli 2006, wordt aangevuld als volgt : « 11° in geval van afkondiging van de periode van crisis. »
Art. 234.In artikel 11, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 16 juli 2005, worden de woorden « De beroeps- of aanvullingsmilitair heeft het recht » vervangen door de woorden « Tijdens zijn voortgezette militaire loopbaan heeft de militair het recht » en wordt het woord « rijkswacht » vervangen door de woorden « geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus ».
Art. 235.Artikel 14, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 juli 2005 en gewijzigd bij de wet van 20 juli 2006, wordt aangevuld als volgt : « 7° in geval van afkondiging van de periode van crisis. » HOOFDSTUK XVIII. - Wijziging van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht
Art. 236.Artikel 6 van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht wordt aangevuld met het volgende lid : « Tot aan de door Koning bepaalde datum, moeten evenwel onder « de wettelijke en reglementaire bepalingen » bedoeld in het eerste lid verstaan worden, degene die van toepassing waren op de dag vóór de inwerkingtreding van de wet van 28 februari 2007 betreffende het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht, rekening houdend met de wijzigingen die deze bepalingen zouden hebben ondergaan. Artikel 189 van voornoemde wet is echter toepasselijk op de militairen van het reservekader. ». HOOFDSTUK XIX. - Opheffing van de wet van 11 november 2002 betreffende de hulpofficieren van de Krijgsmacht
Art. 237.De wet van 11 november 2002 betreffende de hulpofficieren van de Krijgsmacht, gewijzigd bij de wetten van 16 juli 2005 en 5 maart 2006, wordt opgeheven. HOOFDSTUK XX. - Wijziging van de wet van 6 februari 2003 betreffende het vrijwillig ontslag vergezeld van een geïndividualiseerd beroepsomscha-kelingsprogramma ten behoeve van bepaalde militairen en houdende sociale bepalingen
Art. 238.In de wet van 6 februari 2003 betreffende het vrijwillig ontslag vergezeld van een geïndividualiseerd beroepsomschakelingsprogramma ten behoeve van bepaalde militairen en houdende sociale bepalingen, worden opgeheven : 1° de artikelen 2 tot 6;2° artikel 7, gewijzigd bij de wet van 16 juli 2005;3° artikel 8;4° artikel 9, gewijzigd bij de wet van 16 juli 2005;5° de artikelen 10, 11 en 12;6° artikel 13, gewijzigd bij de wet van 16 juli 2005. HOOFDSTUK XXI. - Wijziging van de wet van 25 februari 2003 houdende de inrichting van de functie van veiligheidsbeamte met het oog op de uitvoering van taken die betrekking hebben op de politie van hoven en rechtbanken en de overbrenging van gevangenen
Art. 239.Artikel 5, eerste lid, van de wet van 25 februari 2003 houdende de inrichting van de functie van veiligheidsbeambte met het oog op de uitvoering van taken die betrekking hebben op de politie van hoven en rechtbanken en de overbrenging van gevangenen, vervangen bij de wet van 20 juli 2006, wordt vervangen als volgt : « In afwijking van artikel 8, § 1, eerste lid, van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen wordt elk jaar doorgebracht in dienstactiviteit in de hoedanigheid van veiligheidsbeambte aangerekend naar rata van 1/50 van de referentiewedde die als grondslag dient voor de vaststelling van het rustpensioen. ». HOOFDSTUK XXII. - Opheffing van de wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging
Art. 240.De wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging, gewijzigd bij de wet van 16 juli 2005, wordt opgeheven. HOOFDSTUK XXIII. - Opheffing van de wet van 16 juli 2005 houdende de overplaatsing van sommige militairen naar een openbare werkgever
Art. 241.De wet van 16 juli 2005 houdende de overplaatsing van sommige militairen naar een openbare werkgever, gewijzigd bij de wetten van 5 maart 2006 en 20 juli 2006, wordt opgeheven. HOOFDSTUK XXIV. - Opheffing van de wet van 5 maart 2006 tot vaststelling van bijzondere bepalingen betreffende het statuut van de officieren van het medisch technisch korps van de medische dienst
Art. 242.De wet van 5 maart 2006 tot vaststelling van bijzondere bepalingen betreffende het statuut van de officieren van het medisch technisch korps van de medische dienst, wordt opgeheven.
TITEL X. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 243.§ 1. Elke militair wordt bij de inwerkingtreding van deze bepaling ingeschreven in een vakrichting of een expertisedomein. De militair die ingeschreven wordt in een vakrichting kan eveneens ingeschreven worden in één of meerdere competentiepools.
Onverminderd de bepalingen van het eerste lid kunnen de hoofdofficieren en de kandidaat hoofdofficieren die de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling behoorden tot het medisch-technisch korps of die houder waren van het brevet van ingenieur van het militair materieel of die over het specifiek diploma bedoeld in § 3 beschikten : 1° hetzij ingeschreven worden in een expertisedomein en bijgevolg een expertsloopbaan doorlopen;2° hetzij, desgevallend, ingeschreven worden in een vakrichting en één of meerdere competentiepools, op de wijze zoals bepaald, naargelang het geval, in § 2 of in § 4. Onverminderd de bepalingen van het eerste lid kunnen de onderofficieren die de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling over het specifiek diploma bedoeld in § 3 beschikten : 1° hetzij ingeschreven worden in een expertisedomein en bijgevolg een loopbaan van deskundige doorlopen;2° hetzij, desgevallend, ingeschreven worden in een vakrichting en één of meerdere competentiepools, op de wijze zoals bepaald, naargelang het geval, in § 2 of in § 4. § 2. De inschrijving in een vakrichting gebeurt op basis van : 1° hetzij het korps of de specialiteit van betrokken militair;2° hetzij van een uitgeoefende functie of van een genoten opleiding in Defensie in het domein van betrokken vakrichting. § 3. De inschrijving in een expertisedomein gebeurt op basis van het specifieke diploma op basis waarvan betrokken militair werd aangeworven of dat hij bekomen heeft nadat hij werd aangeworven. § 4. De inschrijving in een competentiepool gebeurt op basis van : 1° hetzij van een uitgeoefende functie of van een genoten opleiding in het domein van betrokken competentiepool;2° hetzij de opgedane ervaring in betrokken competentiepool. § 5. De Koning bepaalt de nadere regels voor de inschrijving in de groepen van vakrichtingen, vakrichtingen, expertisedomeinen of competentiepools.
Art. 244.Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 243, worden de vrijwilligers en de kandidaat-vrijwilligers in dienst de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling overgeplaatst in de personeelscategorie van de vrijwilligers. In functie van hun anciënniteit in de laatste graad op de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, hernomen in de linkerkolom van de tabellen I, II en III van bijlage A bij deze wet, worden zij, naargelang het geval, benoemd of aangesteld in de graad en bezitten zij de anciënniteit in deze graad, die overeenstemt met de rechterkolom van deze tabellen.
Art. 245.Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 243, worden de onderofficieren en de kandidaat-onderofficieren in dienst de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, naargelang het geval, overgeplaatst in de personeelscategorie van de onderofficieren. In functie van hun anciënniteit in de laatste graad op de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, hernomen in de linkerkolom van de tabellen IV, V, VI en VII van bijlage A bij deze wet, worden zij, naargelang het geval, benoemd of aangesteld in de graad en bezitten zij de anciënniteit in deze graad, die overeenstemt met de rechterkolom van deze tabellen.
Art. 246.Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 243, worden de onderofficieren en de kandidaat-onderofficieren in dienst de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, naargelang het geval, overgeplaatst in de personeelscategorie van de militaire deskundigen. In functie van hun anciënniteit in de laatste graad op de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, hernomen in de linkerkolom van de tabellen VIII van bijlage A bij deze wet, worden zij, naargelang het geval, benoemd of aangesteld in de graad en bezitten zij de anciënniteit in deze graad, die overeenstemt met de rechterkolom van deze tabellen.
Art. 247.Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 243, worden de officieren en de kandidaat-officieren in dienst de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, naargelang het geval, overgeplaatst in de personeelscategorie van de officieren. In functie van hun anciënniteit in de laatste graad op de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, hernomen in de linkerkolom van de tabellen IX, X, XI, XII, XIII en XIV van bijlage A bij deze wet, worden zij, naargelang het geval, benoemd of aangesteld in de graad en bezitten zij de anciënniteit in deze graad, die overeenstemt met de rechterkolom van deze tabellen.
Iedere officier in werkelijke dienst de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, wordt beschouwd als officier van niveau A.
Art. 248.Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 243, worden de officieren en de kandidaat-officieren in dienst de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, naargelang het geval, overgeplaatst in de personeelscategorie van de militaire experts. In functie van hun anciënniteit in de laatste graad op de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, hernomen in de linkerkolom van de tabellen XV, XVI, XVII en XVIII van bijlage A bij deze wet, worden zij, naargelang het geval, benoemd of aangesteld in de graad en bezitten zij de anciënniteit in deze graad, die overeenstemt met de rechterkolom van deze tabellen.
Art. 249.§ 1. Indien een militair in dienst de dag vóór de dag van inwerkingtreding van deze bepaling een hogere anciënniteit bezit dan deze vermeld in één van de lijnen van de linkerkolom van de tabellen I tot XVIII van bijlage A bij deze wet, dan wordt de anciënniteit in de overeenstemmende graad bedoeld in één van de lijnen van de rechterkolom van dezelfde tabellen I tot XVIII evenredig verhoogd.
Evenwel behoudt de militair, van wie de kandidatuur voor bevordering volgens anciënniteit ten minste één keer opnieuw onderzocht is geweest, zijn graad en zijn anciënniteit in deze graad. De militair die bevorderd is bij een later onderzoek, neemt rang in de graad waarin hij overgeplaatst geweest zou zijn en met de anciënniteit die hij gehad zou hebben in deze graad, indien hij benoemd was geweest op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling.
Alle militairen die de dag vóór de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, definitief voorbij gegaan zijn aan de bevordering, blijven voorbij gegaan aan de bevordering, en kunnen niet meer bevorderd worden in een hogere graad. § 2. Het inkomen toegekend aan een kandidaat-militair of een militair, die in dienst is de dag vóór de dag van inwerkingtreding van deze bepaling en die overgeplaatst wordt in een graad bedoeld in de rechterkolom van de tabellen I tot XVIII van bijlage A bij deze wet, mag op geen ogenblik lager zijn dan de wedde die hij genoot vóór de overplaatsing aangevuld met, indien hij ze bekwam, de toelage voor geselecteerde bedoeld in artikel 30 van het koninklijk besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier, de staffunctietoelage, bedoeld in artikel 31, § 2, van hetzelfde besluit, de commandotoelage bedoeld in artikel 31, § 3, van hetzelfde besluit, de vormingstoelage bedoeld in artikel 32 van hetzelfde besluit, het weddecomplement bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 december 2001 betreffende het verlenen van geldelijke voordelen aan sommige militairen die een paramedische functie uitoefenen.
Art. 250.De militairen aangesteld ten voorlopige titel om het ambt van een hogere graad uit te oefenen en de officieren aangesteld in een graad van opperofficier die niet voorzien is in de hiërarchie van de graden vóór de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, behouden het voordeel van hun aanstelling, maar worden overgeplaatst in functie van de graad en de anciënniteit in de graad waarin ze zijn benoemd.
Art. 251.De kandidaat-militairen bedoeld in de linkerkolom van de tabellen I tot XVIII van bijlage A bij deze wet, die in dienst zijn de dag vóór de dag van inwerkingtreding van deze bepaling, en die overgeplaatst worden in de overeenstemmende graad bedoeld in de rechterkolom van dezelfde tabellen I tot XVIII, worden bij de vrijwilligers, de onderofficieren, de militaire deskundigen, de officieren of de militaire experts geteld naargelang de graad waarin zij zijn aangesteld of benoemd na hun overplaatsing.
Art. 252.De militairen worden ingedeeld in twee groepen, te weten : 1° de militairen die op de dag van de inwerkingtreding van deze bepaling de leeftijd van 46 jaar nog niet bereikt hebben;2° de andere militairen. De militairen bedoeld in het vorige lid, 2°, worden geacht het transferpunt voorbij te zijn.
Art. 253.Onafhankelijk van de verdeling bedoeld in artikel 252 en na de uitvoering van de artikelen 243, 244, 245, 246, 247, 248, 249 en 250, worden de militairen verder verdeeld als volgt : 1° de militairen die de dag van inwerkingtreding van deze bepaling een anciënniteit hebben van minder of gelijk aan drie jaar in de graad van kapitein, eerste sergeant-chef of korporaal voor hen die ingeschreven worden in een vakrichting of in een of meerdere competentiepools of een anciënniteit hebben van minder of gelijk aan acht jaar in de graad van expert of deskundige voor hen die ingeschreven werden in een expertisedomein;2° de militairen die de dag van inwerkingtreding van deze bepaling ingeschreven werden in een graad van de voortgezette militaire loopbaan;3° de andere militairen.
Art. 254.De maximale periode van tijdelijke ambtsontheffing tijdens de initiële militaire loopbaan, bedoeld in artikel 85, neemt een aanvang bij de inwerkingtreding van deze bepaling voor de militairen bedoeld in artikel 253, 1° en 3°.
Art. 255.De militair bedoeld in artikel 252, 1°, die ook behoort tot de militairen bedoeld in artikel 253, 1°, en die zich in de operationele categorie D bevindt verliest de hoedanigheid van militair.
Een post van Rijksambtenaar bij Defensie wordt aangeboden aan de militair bedoeld in het eerste lid die een aanvraag voor de vrijwillige interne overgang, bedoeld in artikel 141, § 1, 2°, heeft ingediend. De militair die voornoemde post aanvaardt, wordt ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 141, § 2.
De aanvraag bedoeld in het tweede lid moet worden ingediend binnen de drie maanden volgend op de kennisgeving van de vaststelling volgens dewelke de betrokken militair zich in de operationele categorie D bevindt. De post van Rijksambtenaar bij Defensie moet worden aangeboden ten laatste drie maanden nadat SELOR de lijst bedoeld in artikel 141, § 2, heeft goedgekeurd. Betrokken militair heeft twee maanden om de aangeboden post te aanvaarden.
Het verlies van hoedanigheid gaat in op het ogenblik dat de militair intern overgaat. De militair, bedoeld in het eerste lid, die niet intern overgaat, verliest de hoedanigheid van militair op het ogenblik dat hij ten laatste de aanvraag voor de vrijwillige interne overgang had kunnen indienen.
Art. 256.Voor de militair bedoeld in artikel 252, 1°, die ook behoort tot de militairen bedoeld in artikel 253, 2° of 3°, worden jaarlijks per vakrichting, competentiepool, expertisedomein en personeelscategorie plaatsen geopend voor de interne overgang.
Deze plaatsen worden in volgende volgorde ingevuld door : 1° de militairen die zich in de operationele categorie D bevinden; deze worden op de lijst bedoeld in artikel 141, § 2, ingeschreven; indien er zich meer militairen in de operationele categorie D bevinden dan er plaatsen zijn, wordt de selectie gemaakt volgens de bepalingen van artikel 141, § 2, eerste lid, 2° en 3°; de militair die tijdens deze selectieprocedure niet voor de interne overgang geselecteerd wordt, behoudt de hoedanigheid van militair; de militair die tijdens deze procedure wel voor de interne overgang geselecteerd wordt, maar deze weigert verliest de hoedanigheid van militair. Deze militair wordt geacht het transferpunt voorbij te zijn; 2° de militairen die vrijwillig intern willen overgaan;indien er meer militairen vrijwillig willen overgaan dan er na uitvoering van 1° nog plaatsen zijn, wordt de selectie gemaakt volgens voornoemde bepalingen; voor deze selectie wordt het criterium operationele categorie bijkomend in rekening gebracht; 3° de militairen die solliciteren naar een vacant gestelde post die voorbehouden is voor een Rijksambtenaar en die op de lijst bedoeld in artikel 141, § 2, ingeschreven worden. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de openstelling van de plaatsen bedoeld in het eerste lid en de vacantstelling van de posten bedoeld in het tweede lid, 3°.
Art. 257.Onverminderd de bepalingen van artikel 72, 1°, heeft de overgang voor de operationele categorie D niet de interne overgang tot gevolg voor de militair van de voortgezette militaire loopbaan bedoeld in artikel 252, 2°, die naar voornoemde operationele categorie overgaat.
Art. 258.De militairen van de groep bedoeld in artikel 252, 1°, en die ook deel uitmaken van de groep bedoeld in artikel 253, 1°, worden onderworpen aan een oriëntatieproces zoals bepaald in artikel 120, waarvan het resultaat zich beperkt tot een oriëntering naar de voortgezette militaire loopbaan of naar de interne overgang.
Met dit doel worden de aanvullingsofficieren, de hulpofficieren en de aanvullingsonderofficieren die beantwoorden aan de criteria bedoeld in het eerste lid, toegelaten tot de vervolmakingscursussen bedoeld in artikel 112 of tot de vervolmakingscursussen bedoeld in artikel 111, volgens hun personeelscategorie en voor zover zij beantwoorden aan de taalvereisten, bedoeld in de artikelen 3 en 5 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.
Art. 259.Voor de militairen bedoeld in artikel 253, 2°, wordt geen oriëntatieproces georganiseerd. De bevordering verloopt naar anciënniteit volgens de regels van voorliggend statuut.
Voor de militairen bekleed met de graad van adjudant, adjudant-chef, majoor of luitenant-kolonel, wordt het jaar waarin het sollicitatieproces voor een hogere graad van toepassing is, bepaald als volgt, volgens hun anciënniteit in de laatste graad op de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling : 1° één jaar na de inwerkingtreding van deze bepaling voor de militairen die, naargelang het geval, een anciënniteit hebben die hoger of gelijk is aan vijf jaar in de graad van adjudant of luitenant-kolonel, of een anciënniteit die hoger of gelijk is aan vier jaar in de graad van adjudant-chef of majoor;2° twee jaar na de inwerkingtreding van deze bepaling voor de militairen die een anciënniteit hebben die hoger of gelijk is aan vier jaar in de graad van adjudant of luitenant-kolonel, of een anciënniteit die hoger of gelijk is aan drie jaar in de graad van adjudant-chef of majoor;3° drie jaar na de inwerkingtreding van deze bepaling voor de militairen die een anciënniteit hebben die hoger of gelijk is aan drie jaar in de graad van adjudant of luitenant-kolonel.
Art. 260.§ 1. De officieren van de groep bedoeld in artikel 253, 1°, die ook deel uitmaken van de groep bedoeld in artikel 252, 2°, en de officieren die behoren tot de militairen bedoeld in artikel 253, 3°, die volgens de bepalingen die op hen van toepassing waren de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling niet in de voorwaarden waren om tot de graad van majoor te worden bevorderd, worden niet onderworpen aan een oriëntatieproces en worden bevorderd tot de graad van kapitein-commandant na vijf jaar anciënniteit in de graad van kapitein, voor zover zij niet in het toepassingsgebied vallen van artikel 249, § 1, derde lid.
Op de militairen bedoeld in het eerste lid, en die de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling behoorden tot het kader van de hulpofficieren zijn de bepalingen van het eerste lid van toepassing voor zover zij voldoen aan de taalvereisten bedoeld in artikel 3 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger. Diegenen die niet voldoen aan deze laatste voorwaarde verlaten het departement op het ogenblik dat voorzien was in het statuut dat zij bezaten de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling.
Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 258, kunnen de officieren van de groep bedoeld in artikel 253, 1°, die ook deel uitmaken van de groep bedoeld in artikel 252, 1°, en die, op de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, in het toepassingsgebied vallen van artikel 198, voor de toepassing van deze bepaling aanvragen tot de groep van officieren bedoeld in artikel 252, 1°, te behoren, en die ook deel uitmaken van de groep bedoeld in artikel 253, 3°. De aanvraag is onvoorwaardelijk, definitief en onherroepelijk.
De aanvullingsofficieren en de aanvullingsonderofficieren van de groep bedoeld in artikel 253, 1°, die eveneens deel uitmaken van de groep bedoeld in artikel 252, 1°, en die de leeftijd van vierendertig jaar bereikt hebben de dag van de inwerkingtreding van deze bepaling, kunnen vragen niet aan het oriëntatieproces te worden onderworpen. De aanvraag is onvoorwaardelijk, definitief en onherroepelijk. Deze militairen worden bevorderd, naargelang het geval, tot de graad van kapitein-commandant, hoofddeskundige, of eerste sergeant-majoor, overeenkomstig de bepalingen van het eerste of het vijfde lid.
De onderofficieren van de groep bedoeld in artikel 253, 1°, die ook deel uitmaken van de groep bedoeld in artikel 252, 2°, en de onderofficieren die behoren tot de militairen bedoeld in artikel 253, 3°, die volgens de bepalingen die op hen van toepassing waren de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling niet in de anciënniteitsvoorwaarden waren om tot de graad van eerste sergeant-majoor te worden bevorderd, worden niet onderworpen aan een oriëntatieproces en worden bevorderd, naargelang het geval, tot de graad van eerste sergeant-majoor na zes jaar anciënniteit in de graad van eerste sergeant-chef, die hen toegekend werd in toepassing van de bepalingen van artikel 245, of tot de graad van hoofddeskundige na elf jaar anciënniteit in de graad van deskundige, die hen toegekend werd in toepassing van de bepalingen van artikel 246, voor zover zij niet in het toepassingsveld vallen van artikel 249, § 1, derde lid, en voor zover zij de vervolmakingscursus bedoeld in artikel 112, § 1, derde lid, met succes hebben gevolgd. De onderofficieren die, de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling het examen voor bevordering tot de graad van eerste sergeant-majoor met succes hebben gevolgd of met vrucht volgen, kunnen geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden van de cursussen bedoeld in, naargelang het geval, artikel 112, § 1, derde lid, of artikel 113, eerste lid.
De vrijwilligers van de groep bedoeld in artikel 253, 1°, die ook deel uitmaken van de groep bedoeld in artikel 252, 2°, en de vrijwilligers die behoren tot de militairen bedoeld in artikel 253, 3°, worden niet onderworpen aan een oriëntatieproces en worden bevorderd tot de graad van eerste korporaal na zes jaar anciënniteit in de graad van korporaal, die hen toegekend werd in toepassing van de bepalingen van artikel 244, voor zover zij niet in het toepassingsveld vallen van artikel 249, § 1, derde lid, zonder de vervolmakingscursussen bedoeld in artikel 112, § 1, vierde lid, te moeten volgen.
De militairen bedoeld in de vorige leden worden geacht het transferpunt voorbij te zijn. § 2. De militairen bekleed met de graad van kapitein of kapitein-commandant die behoren tot de groep bedoeld in artikel 253, 3°, en die de dag vóór de datum van inwerkingtreding van de huidige bepaling, als beroepsofficier, in de voorwaarden waren om bevorderd te worden in de graad van majoor of die met vrucht de vervolmakingscursussen bedoeld in artikel 111 volgden of volgen voor zij een anciënniteit van een jaar in de graad van kapitein-commandant hebben en voor zover ze beantwoorden aan de taalvereisten, bedoeld in de artikelen 3 en 5 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, zonder evenwel voor de test betreffende de kennis van de taal bedoeld in artikel 111, § 1, vierde lid, te moeten slagen, en van wie de kandidatuur voor de graad van majoor de dag vóór de datum van inwerkingtreding van deze bepaling nog onderzocht moet worden of reeds onderzocht is geweest, zullen onderworpen worden aan een oriëntatieproces. De oriëntatievoorstellen tijdens dit oriëntatieproces bestaan erin om hen al dan niet toe te laten te bevorderen tot de graad van, naargelang het geval, majoor of hoofdexpert.
Dit oriëntatieproces zal bestaan uit : 1° drie oriëntatievoorstellen als de kandidatuur voor de graad van majoor van de betrokken militair nog niet onderzocht is geweest of reeds één keer onderzocht is geweest vóór de datum van inwerkingtreding van deze bepaling;2° twee oriëntatievoorstellen als de kandidatuur voor de graad van majoor van betrokken militair reeds twee of drie keer onderzocht is geweest vóór de datum van inwerkingtreding van deze bepaling;3° één oriëntatievoorstel als de kandidatuur voor de graad van majoor van betrokken militair reeds vier keer onderzocht is geweest vóór de datum van inwerkingtreding van deze bepaling. § 3. De officier die de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling door het bevorderingscomité of het hoog comité gunstig werd aanbevolen voor de bevordering tot een graad van hoofd- of opperofficier, maar die de dag van de inwerkingtreding van deze bepaling nog niet in deze graad benoemd is, wordt in die graad benoemd op de datum die voorzien was volgens de regelgeving die van kracht was de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling.
Art. 261.De militairen in dienst de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling worden toegelaten tot de sociale promotie bedoeld in artikel 114, zonder dat nochtans rekening wordt gehouden met de beperking in leeftijd, bedoeld in artikel 115, § 1, 1°. Deze afwijking aan artikel 115 neemt een einde op het ogenblik dat de eerste militair die volgens de bepalingen van deze wet aangeworven werd, aan de sociale promotie kan deelnemen.
Art. 262.De minimum anciënniteit in de graad van luitenant van de officieren die tot het varend personeel van de luchtmacht behoorden wordt vastgesteld als volgt, naargelang het jaar waarin ze aanvaard werden om een vorming te volgen om als militairen van het actief kader opgenomen te worden : 1° toelating het jaar vóór de inwerkingtreding van deze bepaling : 2 jaar;2° toelating tijdens het jaar van inwerkingtreding van deze bepaling : 3 jaar;3° toelating het jaar volgend op dat van de inwerkingtreding van deze bepaling : 4 jaar;4° toelating vanaf het tweede jaar volgende op dat van de inwerkingtreding van deze bepaling : 5 jaar.
Art. 263.§ 1. Voor de toepassing van de artikelen 263 tot 270, dient onder « kandidaat » verstaan te worden, de militair die zo gedefinieerd werd volgens de bepalingen die van kracht waren de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling. § 2. De kandidaat die zich in een periode van schoolvorming of van opleiding bevindt op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, zet zijn vorming verder als aspirant, volgens de bepalingen van afdeling 2 van Hoofdstuk II van Titel III. De kandidaat-beroepsofficier van de normale werving aangesteld in de graad van onderluitenant zet zijn vorming evenwel verder als kandidaat.
Hij wordt benoemd in de graad van, naargelang het geval, luitenant of expert, op het ogenblik dat voorzien was volgens de bepalingen die op hem van toepassing waren de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling. § 3. De kandidaat die, op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, zich bevindt, na afloop van zijn periode van opleiding, in een periode die de Koning bepaalt in functie van, naargelang het geval, de groep van vakrichtingen, de vakrichting of het expertisedomein waarin hij ingeschreven is, of de functie waarvoor hij gevormd is, zonder dat deze periode korter dan drie maanden en langer dan vierentwintig maanden mag zijn, zet zijn vorming verder als aspirant, volgens de bepalingen van afdeling 2 van Hoofdstuk II van Titel III. Evenwel bestaat de beoordeling die de initiële vorming van de aspirant, bedoeld in het eerste lid, afsluit, uit : 1° een identieke beoordeling als deze die de vormingsperiode afsluit, waarin hij zich bevindt op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, volgens de bepalingen die van toepassing zijn op de kandidaten;2° de beoordeling van de medische geschiktheid bedoeld in artikel 68. § 4. De basisvorming van de kandidaat die zich niet meer bevindt in de periode bedoeld in § 3 op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, wordt afgesloten op deze datum door een beoordeling die bestaat uit : 1° een identieke beoordeling als deze die de vormingsperiode afsluit, waarin hij zich bevindt op deze datum, volgens de bepalingen die van toepassing zijn op de kandidaten;2° de beoordeling van de medische geschiktheid bedoeld in artikel 68. § 5. Op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling ondergaat de militair korte termijn een beoordeling die bestaat uit : 1° een identieke beoordeling als deze die zijn basisvorming heeft afgesloten, volgens de bepalingen die van toepassing zijn op de kandidaten;2° de beoordeling van de medische geschiktheid bedoeld in artikel 68. § 6. In afwijking van de voorgaande paragrafen, kan de militair korte termijn die het vraagt, zijn dienstneming of wederdienstneming die lopende is op de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling verder zetten volgens de bepalingen die op hem van toepassing waren vóór deze datum. Hij verliest van rechtswege de hoedanigheid van militair na afloop van deze dienstneming of wederdienstneming.
Art. 264.De militair die voldaan heeft aan de slaagcriteria van de beoordeling bedoeld in artikel 263, § 4, is geslaagd in zijn initiële vorming.
Art. 265.De militair die niet voldaan heeft aan de slaagcriteria van de beoordeling bedoeld in artikel 263, § 4, vangt een observatieperiode met een duur van 6 maanden aan in de hoedanigheid van aspirant.
Tijdens deze periode oefent de aspirant een functie uit waarvoor hij een vorming heeft gekregen.
De militair bedoeld in het eerste lid kan evenwel geheroriënteerd of gereclasseerd worden volgens de bepalingen van deze wet.
In het midden en op het einde van de observatieperiode wordt de aspirant beoordeeld volgens de bepalingen bedoeld in artikel 263, § 4.
De aspirant die aan de criteria om te slagen voldaan heeft op het einde van de observatieperiode is geslaagd in zijn initiële vorming.
Art. 266.Een evaluatiecommissie, waarvan de samenstelling en de werking door de Koning bepaald worden, doet uitspraak over de aspirant die aan de criteria om te slagen niet voldaan heeft voor de beoordeling op het einde van de observatieperiode.
Deze commissie beslist of de aspirant geslaagd is of definitief mislukt is.
De aspirant die definitief mislukt is, kan geheroriënteerd of gereclasseerd worden volgens de bepalingen van deze wet.
Art. 267.Tijdens de observatieperiode kan de aspirant een uitstel verkrijgen volgens de bepalingen van artikel 102.
De duur van dit uitstel kan evenwel één jaar niet overschrijden.
Art. 268.Als de vorming van betrokkene verlengd wordt door een observatieperiode, een uitstel of een heroriëntering, hebben zijn aanstelling en benoeming uitwerking volgens de bepalingen van artikel 109.
Art. 269.Verliest van rechtswege de hoedanigheid van militair de aspirant die, na afloop van zijn observatieperiode, definitief mislukt is en die niet meer geheroriënteerd noch gereclasseerd kan worden.
Voor de aspirant gesproten uit de militairen korte termijn, heeft het in het eerste lid bedoelde verlies van hoedanigheid van militair uitwerking op het einde van zijn dienstneming of wederdienstneming.
Art. 270.De kandidaat die, op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, een vorming volgt om als aanvullingsmilitair in de onmiddellijk hogere personeelscategorie of als beroepsmilitair in zijn personeelscategorie te worden opgenomen, zet zijn vorming verder volgens de bepalingen van kracht de dag vóór deze datum.
Art. 271.De aanstellingen en benoemingen van de militairen waarop de bepalingen van de artikelen 263 tot 270 toepasselijk zijn, zijn geregeld in de tabellen I tot XVIII van bijlage A bij deze wet.
Art. 272.De Koning bepaalt voor elk artikel van deze wet de dag waarop het in werking treedt, en uiterlijk op 1 juli 2011.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 28 februari 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Zitting 2006-2007 : Kamer van Volksvertegenwoordigers : Parlementaire bescheiden.- Wetsontwerp, nr. 2759/1. - Errata, nrs 2759/2, 2759/5. - Amendementen, nrs. 2759/2, 2759/4. - Verslag, nr. 2759/6. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 2759/7. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgebracht naar de Senaat op 11 januari 2007.
Parlementaire Handelingen. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering op 1 februari 2007.
Senaat : Parlementaire bescheiden. - Wetsontwerp overgezonden door de Kamer, nr. 2014/1. - Amendementen, nrs. 2014/2, 2014/4. - Verslag, nr. 2014/3.
Bijlage A bij de wet van 28 februari 2007 betreffende het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht Tabel I - Overplaatsing van de kandidaat-beroepsvrijwilligers en van de beroepsvrijwilligers in de personeelscategorie van de vrijwilligers
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(b) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen, en in voorkomend geval, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 268. Tabel II - Overplaatsing van de kandidaat-aanvullingsvrijwilligers en van de aanvullingsvrijwilligers in de personeelscategorie van de vrijwilligers
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(b) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen, en in voorkomend geval, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 268. Tabel III - Overplaatsing van de kandidaat-vrijwilligers korte termijn en van de vrijwilligers korte termijn in de personeelscategorie van de vrijwilligers
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(b) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen, en in voorkomend geval, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 268.(c) Soldaat aangesteld met minstens 1 jaar anciënniteit in geval van toepassing van de bepalingen bedoeld in artikel 263, § 6.(d) Eerste soldaat aangesteld in geval van toepassing van de bepalingen bedoeld in artikel 263, § 6. Tabel IV - Overplaatsing van kandidaat-beroepsonderofficieren van de normale werving die niet werden toegelaten tot een school voor onderofficieren en van beroepsonderofficieren van de normale werving die niet werden toegelaten tot een school voor onderofficieren in de personeelscategorie van de onderofficieren
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(x) De anciënniteit van de beroepsonderofficier die voor het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor niet slaagde, is deze vastgesteld vanaf lijn 1.15. tot en met lijn 1.23. van de tabel VI. (a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(b) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen, en in voorkomend geval, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 268. Tabel V - Overplaatsing van kandidaat-beroepsonderofficieren van de normale werving die toegelaten werden tot een school voor onderofficieren en van beroepsonderofficieren van de normale werving die toegelaten werden tot een school voor onderofficieren in de personeelscategorie van de onderofficieren
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(x) De anciënniteit van de beroepsonderofficier die voor het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor niet slaagde, is deze vastgesteld vanaf lijn 1.15. tot en met 1.23. van de tabel VI. (a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(b) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen, en in voorkomend geval, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 268. Tabel VI - Overplaatsing van de kandidaat-aanvullingsonderofficieren en van de aanvullingsonderofficieren in de personeelscategorie van de onderofficieren
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(b) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen, en in voorkomend geval, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 268. Tabel VII - Overplaatsing van de kandidaat-onderofficieren korte termijn en van de onderofficieren korte termijn in de personeelscategorie van de onderofficieren
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(b) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen, en in voorkomend geval, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 268.(c) Aangestelde sergeant in geval van toepassing van de bepalingen bedoeld in artikel 263, § 6. Tabel VIII - Overplaatsing van de kandidaat-beroepsonderofficieren van de bijzondere werving en van beroepsonderofficieren in de personeelscategorie van de militaire deskundigen
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(x) Met de anciënniteit van militair die hij had op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(b) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen, en in voorkomend geval, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 268. Tabel IX - Overplaatsing van de kandidaat-beroepsofficieren en van de beroepsofficieren van de normale of aanvullende werving in de personeelscategorie van de officieren
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen. Tabel X - Overplaatsing van kandidaat-aanvullingsofficieren en van aanvullingsofficieren in de personeelscategorie van de officieren
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen. Tabel XI - Overplaatsing van de kandidaat-officieren korte termijn en van de officieren korte termijn in de personeelscategorie van de officieren
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(b) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen, en in voorkomend geval, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 268.(c) Aangestelde onderluitenant in geval van toepassing van de bepalingen van artikel 263, § 6. Tabel XII - Overplaatsing van de kandidaat-hulpofficieren en van de hulpofficieren die niet bedoeld zijn in de tabel XIII in de personeelscategorie van de officieren
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen. Tabel XIII - Overplaatsing van kandidaat-hulpofficieren en van hulpofficieren van het korps van het varend personeel van de luchtmacht in de personeelscategorie van de officieren
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen. Tabel XIV - Overplaatsing van kandidaat-beroepsofficieren en van beroepsofficieren van de bijzondere werving die niet bedoeld zijn in de tabel XVIII in de personeelscategorie van de officieren
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(b) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen, en in voorkomend geval, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 268. Tabel XV - Overplaatsing van kandidaat-beroepsofficieren en van beroepsofficieren van de normale of aanvullende werving en die niet bedoeld zijn in de tabel XVII, in de personeelscategorie van de militaire experts
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen. Tabel XVI - Overplaatsing van kandidaat-beroepsofficieren en van beroepsofficieren van de bijzondere werving en die niet bedoeld zijn in de tabel XVIII, in de personeelscategorie van de militaire experts
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(x) Met de anciënniteit van militair die hij had op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(b) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen, en in voorkomend geval, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 268. Tabel XVII - Overplaatsing van kandidaat-beroepsofficieren en van beroepsofficieren van het medisch technisch korps van de normale of aanvullende werving in de personeelscategorie van de militaire experts
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(x) Met de anciënniteit van militair die hij had op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen. Tabel XVIII - Overplaatsing van kandidaat-beroepsofficieren en van beroepsofficieren van het medisch technisch korps van de bijzondere of laterale werving in de personeelscategorie van de militaire experts
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(x) Met de anciënniteit van militair die hij had op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(a) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen.(b) Met de anciënniteit in de graad waarmee hij bekleed was op de dag vóór de inwerkingtreding van de overgangsbepalingen, en in voorkomend geval, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 268. Bijlage B bij de wet van 28 februari 2007 betreffende het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht TABEL
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om te worden gevoegd bij de wet van 28 februari 2007 betreffende het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK