Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 november 2013
gepubliceerd op 29 november 2013

Koninklijk besluit betreffende het administratief statuut van de militair die een dienstneming van beperkte duur aangaat

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2013007262
pub.
29/11/2013
prom.
07/11/2013
ELI
eli/besluit/2013/11/07/2013007262/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 NOVEMBER 2013. - Koninklijk besluit betreffende het administratief statuut van de militair die een dienstneming van beperkte duur aangaat


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht, de artikelen 12, 105 en 106, vervangen bij de wet van 31 juli 2013;

Gelet op de wet van 30 augustus 2013 tot instelling van de militaire loopbaan van beperkte duur, de artikelen 3, 8, eerste lid, 10, tweede lid, 16, eerste lid, 5°, 17, 18, 19, vierde lid, 20, 22, 23, 29, § 1, tweede lid, en § 3, 30, eerste lid, 36, 37, §§ 1er en 2, 38, tweede lid, en 40;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 juni 2010 betreffende het administratief statuut van de militair die een vrijwillige militaire inzet vervult;

Gelet op het protocol van onderhandelingen N-358 van het Onderhandelingscomité van het militair personeel, gesloten op 10 juli 2013;

Gelet op het advies 50.021/4 van de Raad van State, gegeven op 9 oktober 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit : 1° wordt verstaan onder : a) "krijgsmachtdeel" : de landmacht, de luchtmacht, de marine en de medische dienst zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot bepaling van de algemene structuur van het ministerie van Landsverdediging en tot vastlegging van de bevoegdheden van bepaalde autoriteiten;b) "de militair BDL" : naargelang het geval, de officier, de onderofficier of de vrijwilliger van het actief kader die een dienstneming van beperkte duur aangegaan heeft, zoals bedoeld in artikel 6 van de wet van 30 augustus 2013 tot instelling van de loopbaan van beperkte duur;c) "de kandidaat-militair BDL" : 1° de militair BDL die een dienstneming heeft aangegaan om als kandidaat-militair van het actief kader een basisvorming te volgen ten einde als lid van het personeel te worden opgenomen, naargelang het geval, in de categorie van de officieren BDL van niveau A of B, van de onderofficieren BDL van niveau B of C, of van de vrijwilligers BDL;2° de militair BDL bedoeld in de artikelen 22 of 23 van de wet die een nieuwe basisvorming heeft aangevat met het oog op zijn opname, naargelang het geval, in een hogere personeelscategorie of in een hoger personeelsniveau van het actief kader;d) "overgang" : de opnames bij dewelke de militairen BDL kunnen toetreden tot het beroepsstatuut, binnen dezelfde personeelscategorie en -niveau;e) "sociale promotie" : de opnames bij dewelke de militairen BDL kunnen toetreden tot de hogere BDL personeelscategorie;f) "promotie op diploma" : de opnames bij dewelke de militairen BDL kunnen toetreden, naargelang het geval, tot de onmiddellijk hogere personeelscategorie of -niveau;g) "de minister" : de minister van Landsverdediging;h) "de DGHR" : de directeur-generaal human resources;i) "de wet" : de wet van 30 augustus 2013 tot instelling van de militaire loopbaan van beperkte duur;j) "de wet van 28 februari 2007" : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht;k) "het koninklijk besluit van 7 november 2013" : het koninklijk besluit van 7 november 2013 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader;2° wordt, telkens als een graad wordt vermeld, ook de gelijkwaardige graad in aanmerking genomen. TITEL 2. - De werving

Art. 2.De sollicitant BDL wordt beoordeeld volgens dezelfde selectieproeven als de sollicitant beroepsmilitair die solliciteert met het oog op een loopbaan in dezelfde personeelscategorie, in hetzelfde personeelsniveau en in een gelijkaardig type werving.

Behoren tot gelijkaardige types werving en worden volgens dezelfde selectieproeven beoordeeld : 1° de sollicitant officier BDL van niveau A en de sollicitant beroepsofficier van niveau A van de bijzondere werving;2° de sollicitant officier BDL van niveau B en de sollicitant beroepsofficier van niveau B van de bijzondere werving;3° de sollicitant onderofficier BDL van niveau B en de sollicitant beroepsonderofficier van niveau B van de bijzondere werving;4° de sollicitant onderofficier BDL van niveau C en de sollicitant beroepsonderofficier van niveau C van de normale werving;5° de sollicitant vrijwilliger BDL en de sollicitant beroepsvrijwilliger van de normale werving. TITEL 3. - De vorming HOOFDSTUK 1. - De cyclus basisvorming

Art. 3.In het kader van de cyclus basisvorming : 1° volgt de kandidaat-officier BDL van niveau A dezelfde vormingen als de kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de bijzondere werving;2° volgt de kandidaat-officier BDL van niveau B dezelfde vormingen als de kandidaat-beroepsofficier van niveau B van de bijzondere werving;3° volgt de kandidaat-onderofficier BDL van niveau B dezelfde vormingen als de kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B van de bijzondere werving;4° volgt de kandidaat-onderofficier BDL van niveau C dezelfde vormingen als de kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C van de bijzondere werving;5° volgt de kandidaat-vrijwilliger BDL dezelfde vormingen als de kandidaat-vrijwilliger van de bijzondere werving. De concrete samenstelling en de concrete duur van elke periode, deelperiode en fase van de cyclus basisvorming, alsook het programma en de nadere regels betreffende de uitvoering van dit programma worden vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister.

Art. 4.De kandidaat-militair, bedoeld in artikel 105 van de wet van 28 februari 2007, die een dienstneming BDL heeft aangegaan, kan enkel zijn heroriëntering verkrijgen, overeenkomstig nadere bepalingen van artikel 22 van het koninklijk besluit van 7 november 2013, in dezelfde of in een andere hoedanigheid van kandidaat-militair BDL. De kandidaat-militair BDL die zijn heroriëntering verkrijgt in een andere hoedanigheid van kandidaat-militair BDL, overeenkomstig de bepalingen van artikel 22 van het koninklijk besluit van 7 november 2013, gaat in deze nieuwe hoedanigheid een nieuwe dienstneming aan voor de duur die nodig is voor het voleindigen van de in zijn oorspronkelijke hoedanigheid van militair BDL aangegane dienstneming.

Art. 5.De kandidaat-militair BDL die zijn reïntegratie verkrijgt in zijn oorspronkelijke hoedanigheid van kandidaat-militair BDL, overeenkomstig de bepalingen van artikel 44 van het koninklijk besluit van 7 november 2013, gaat een nieuwe dienstneming aan voor de duur die nodig is voor het voleindigen van de in zijn oorspronkelijke hoedanigheid van militair BDL aangegane dienstneming.

Art. 6.De kandidaat-militair BDL die zijn reïntegratie verkrijgt in zijn oorspronkelijke hoedanigheid van kandidaat-militair van het actief kader, overeenkomstig de bepalingen van artikel 44 van het koninklijk besluit van 7 november 2013, gaat, in deze oorspronkelijke hoedanigheid, een nieuwe dienstneming aan overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op zijn nieuwe personeelscategorie.

Art. 7.De vorming van de kandidaat-militair BDL eindigt in de volgende gevallen : 1° door het slagen in de cyclus basisvorming;2° door het verlies van de hoedanigheid van kandidaat-militair BDL. In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, verliest de kandidaat-militair BDL de graad waarin hij is aangesteld. HOOFDSTUK 2. - De reclassering en het verlies van de hoedanigheid van kandidaat-militair BDL

Art. 8.§ 1. De DGHR of de autoriteit die hij aanwijst, is bevoegd om de reclassering, op zijn aanvraag, van de kandidaat-militair BDL bedoeld in artikel 10, eerste lid, 1°, van de wet, toe te kennen.

Evenwel kan de reclassering van een kandidaat-militair BDL enkel worden toegestaan, naargelang het geval, in dezelfde of in een andere hoedanigheid van kandidaat-militair BDL, overeenkomstig de nadere bepalingen van artikel 42 van het koninklijk besluit van 7 novembre 2013. § 2. De in een andere hoedanigheid gereclasseerde kandidaat-militair BDL gaat, in deze nieuwe hoedanigheid van kandidaat-militair BDL, een nieuwe dienstneming aan voor de duur die nodig is voor het voleindigen van de in zijn oorspronkelijke hoedanigheid van militair BDL aangegane dienstneming.

Art. 9.De kandidaat-militair BDL, naargelang het geval, bedoeld in artikel 10, eerste lid, 1°, van de wet, die geen reclassering verkrijgt, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-militair BDL. Het verlies van de hoedanigheid van kandidaat-militair BDL wordt uitgesproken door de DGHR of de autoriteit die hij aanwijst.

TITEL 4. - De verbreking van de dienstneming HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Art. 10.De verbreking van de dienstneming heeft uitwerking indien deze van ambtswege is of op verzoek : 1° de dag volgend na deze van de kennisgeving aan de betrokkene, behalve wanneer een latere datum expliciet vermeld wordt;2° in het geval de rechtstreekse kennisgeving aan de betrokkene niet kan plaatsvinden, de derde werkdag na de dag van verzending van de aangetekende brief waarmee betrokkene van de beslissing in kennis werd gesteld, behalve wanneer een latere datum expliciet vermeld wordt.

Art. 11.§ 1. Voor een militair BDL aan wie de verbreking van zijn dienstneming ter kennis wordt gebracht en die in behandeling is in een hospitaal ten gevolge van een ongeval of ziekte in dienst opgelopen, wordt de dienstneming verlengd totdat zijn hospitaalopname definitief wordt beëindigd, ofwel omdat hij erom verzoekt, ofwel omdat zijn gezondheidstoestand het mogelijk maakt en dat deze toestand, in voorkomend geval, door een militair geneesheer van het actief kader vastgesteld wordt. § 2. Voor een vrouwelijke militair BDL aan wie de verbreking van de dienstneming ter kennis wordt gebracht en die met moederschapsverlof of met verlof wegens borstvoeding is, wordt de dienstneming verlengd tot op het einde van deze verloven.

De vrouwelijke militair mag evenwel aan het voordeel van deze bepaling verzaken. HOOFDSTUK 2. - De verbreking van rechtswege

Art. 12.De dienstneming van de militair BDL wordt van rechtswege verbroken indien hij niet ten minste het volgende medisch profiel behoudt : 1° voor de officier en de onderofficier BDL : P S I V C A M E 3 3 3 3 3 2 1 2 2° voor de vrijwilliger BDL : P S I V C A M E 3 3 3 3 3 2 3 3 De militair BDL van de marine moet bovendien het volgend speciaal medisch profiel behouden : G Y K O 2 3 3 3 HOOFDSTUK 3.- De verbreking op aanvraag

Art. 13.Niettegenstaande de bepalingen van artikel 49, § 1, van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht, kan de dienstneming van de militair BDL die erom verzoekt verbroken worden.

Art. 14.De militair BDL bekomt van zijn korpscommandant de verbreking van zijn dienstneming indien hij daartoe een schriftelijke aanvraag indient binnen de zes maand volgend op zijn indiensttreding.

Art. 15.In de andere gevallen dan datgene bepaald in artikel 14, wordt de verbreking van de dienstneming uitgesproken : 1° door de minister indien het een officier BDL of een onderofficier BDL betreft;2° door de minister of de militaire overheid die hij aanwijst indien het een vrijwilliger BDL betreft. HOOFDSTUK 4. - De verbreking van ambtswege

Art. 16.De dienstneming van de militair BDL wordt van ambtswege verbroken door de bevoegde autoriteit bedoeld in artikel 15 wanneer hij, naar de uitspraak van de militaire commissie voor geschiktheid en reform of van de militaire commissie van beroep voor geschiktheid en reform, niet meer voldoet aan het minimale medisch profiel bedoeld in artikel 12.

Art. 17.De dienstneming van de militair BDL of de kandidaat BDL kan van ambtswege verbroken worden door de bevoegde autoriteit bedoeld in artikel 15 indien hij : 1° deze dienstneming heeft aangegaan op grond van een valse verklaring;2° veroordeeld wordt, met of zonder uitstel, tot een militaire gevangenisstraf van ten minste één maand wegens een misdrijf dat volgens het militair strafwetboek strafbaar is;3° zich aan ernstige, met zijn staat van militair niet overeen te brengen feiten schuldig heeft gemaakt of wanneer zijn gedrag of zijn wijze van dienen manifest onvoldoende is;4° het voorwerp uitmaakt van een beslissing van ongeschiktheid genomen ingevolge één of meerdere medische selectieonderzoeken, waarvan de uitslag niet beschikbaar was vóór de datum waarop de dienstneming aanving;5° uit zijn specifieke cyclus basisvorming moet worden verwijderd wegens de weigering of de intrekking van een vereiste veiligheidsmachtiging.

Art. 18.§ 1. In de gevallen bedoeld in artikel 17, 1° en 2°, wordt de beslissing genomen op voorstel van een hiërarchische meerdere met een rang ten minste gelijk aan die van korpscommandant. § 2. In het geval bedoeld in artikel 17, 3°, maakt elke korpscommandant of hogere hiërarchische overheid een omstandig verslag op waarin zijn opgenomen : 1° een uiteenzetting van de feiten;2° een met redenen omkleed advies inzake hun ernst;3° een voorstel om de betrokkene voor een onderzoeksraad te doen verschijnen. § 3. De reglementaire bepalingen betreffende de onderzoeksraad voor de militairen van de personeelscategorie van de betrokkene, de voorafgaande procedure en de werkwijze van die raad zijn van toepassing op de verbreking van de dienstneming van de militairen BDL, uitgesproken bij toepassing van artikel 17, 3°. § 4. Wanneer de onderzoeksraad oordeelt dat de feiten ernstig zijn en niet overeen te brengen zijn met de staat van militair, kan de bevoegde overheid de dienstneming van deze laatste verbreken. § 5. Wat de militairen BDL betreft die niet ten minste twee jaar dienst hebben volbracht, stuurt de korpscommandant van de betrokkene aan de minister, langs de onmiddellijke hiërarchische weg, doch zonder tussenkomst van de onderzoeksraad, een voorstel tot verbreking van ambtswege van de dienstneming of de wederdienstneming dat berust op de beweegredenen opgesomd in artikel 17, 3°.

De korpscommandant stelt betrokkene schriftelijk in kennis van het voorstel vooraleer het wordt ingediend. Deze kan een verweerschrift indienen binnen vijf werkdagen na kennisgeving van het voorstel.

Indien hij binnen dezelfde termijn erom verzoekt, wordt hij door de korpscommandant gehoord.

TITEL 5. - De opname in een andere hoedanigheid van militair BDL of van militair van het actief kader HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Art. 19.§ 1. Voor de verschillende overgangen, promoties op diploma en sociale promoties en bedoeld in de artikelen 20, 22 en 23 van de wet, bepaalt de minister jaarlijks, per taalstelsel en, naargelang het geval, per vakrichting of per ambt, het aantal kandidaten dat kan worden aanvaard. Daarbij specificeert hij de bijzonderheden van de vacatures die een gevolg hebben op de selectie.

De minister kan het aantal kandidaten dat kan worden aanvaard evenwel per krijgsmachtdeel bepalen.

De DGHR of de overheid die hij hiertoe aanwijst, bepaalt, binnen de grenzen van de opengestelde plaatsen, de overdracht van niet bezette plaatsen, binnen eenzelfde wedstrijd voor de overgang, de promotie op diploma of de sociale promotie.

De DGHR of de overheid die hij aanwijst bepaalt, per wedstrijd, de prioriteit die zal worden toegepast bij de toewijzing van de opengestelde plaatsen wanneer eenzelfde deelnemer aan de toelatingsvoorwaarden voldoet voor verschillende van overgang, promotie op diploma of sociale promotie. § 2. De resultaten behaald voor de psychotechnische proeven afgelegd in het kader van het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen zijn geldig voor de kandidaten bedoeld in onderhavige titel.

De bepalingen hernomen in de artikelen 26, §§ 1 en 3, en 27bis, §§ 2, 3°, van hetzelfde besluit, zijn eveneens van toepassing voor de psychotechnische proeven afgelegd in het kader van de overgang, de promotie op diploma of de sociale promotie. § 3. Voor zover zij niet onverenigbaar zijn met de bepalingen van deze titel, zijn de volgende bepalingen van het koninklijk besluit van 7 november 2013 van toepassing op de kandidaat-militairen die een vorming ontvangen met het oog op hun promotie op diploma of sociale promotie : 1° de vrijstelling van vormingsgedeelten of cursussen bedoeld in artikel 19;2° het uitstel bedoeld in de artikelen 20 en 21;3° de voortzetting van de vorming bedoeld in het artikel 40;4° het regime van de kandidaten bedoeld in de artikelen 23 tot 26;5° de beoordeling van de kandidaten bedoeld in de artikelen 27 tot 29;6° de samenstelling, de procedure en de mogelijke beslissingen van, naargelang het geval, de deliberatie- of de evaluatiecommissie, bedoeld in de artikelen 30 tot 36. De beslissing van de deliberatiecommissie waarbij een kandidaat-militair de vorming mag herbeginnen en aangehecht mag worden aan de volgende promotie, bij een onvoldoende beoordeling van zijn professionele hoedanigheden is evenwel niet toepasselijk. § 4. De kandidaat die niet slaagt in de vorming met het oog op zijn sociale promotie of promotie op diploma wegens onvoldoende professionele of karakteriële hoedanigheden, kan zich ten vroegste de tweede sessie volgend op de mislukking opnieuw kandidaat stellen met het oog op dezelfde, sociale promotie of promotie op diploma, onverminderd de toepassing van de leeftijdslimieten bepaald in dit besluit.

Art. 20.Voor de kandidaten van de overgang, de promotie op diploma en de sociale promotie, wordt een selectiecomité opgericht dat ermee belast is de waarde van de kandidaat te beoordelen en de kandidaten te rangschikken.

Het selectiecomité wordt voorgezeten door een hoofdofficier.

Naast de voorzitter, bestaat het bovendien uit volgende leden : 1° twee officieren hoger in graad dan de te beoordelen kandidaten, waarvan een hoofdofficier;2° een officier, met adviserende stem, hoger in graad dan de te beoordelen kandidaten, belast met de voordracht van de kandidaturen;3° een officier of een hoofdonderofficier, zonder stemrecht, die de functie van secretaris vervult. De voorzitter en de leden worden aangewezen door de DGHR of de autoriteit die hij aanwijst. HOOFDSTUK 2. - De promotie op diploma Afdeling 1. - De promotie op diploma van de vrijwilliger BDL naar

beroepsonderofficier van niveau C

Art. 21.Met het oog op zijn promotie op diploma, kan de vrijwilliger BDL door de minister aanvaard worden als kandidaat beroepsonderofficier van niveau C indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° niet meer dan vier keer afgewezen zijn met het oog op zijn opname in de hoedanigheid van beroepsonderofficier van niveau C omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in 2° tot 7° ;2° geslaagd zijn voor de militaire tests van lichamelijke geschiktheid volgens de criteria bepaald door de minister;3° voor de vrijwilliger die voor een functie bij de marine solliciteert, medisch geschikt zijn voor dienst op zee;4° houder zijn van een diploma van het hoger secundair onderwijs of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift vóór de afsluitingsdatum van de inschrijvingen voor de promotie op diploma;5° geslaagd zijn voor het examen bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger of van dit examen vrijgesteld zijn volgens de bepalingen van artikel 8, § 2, van dezelfde wet;6° niet afgewezen worden, door de DGHR of de overheid die hij aanwijst;7° batig gerangschikt worden bij de overgangsproef, bedoeld in artikel 19, derde lid, 3°, van de wet, binnen de grenzen van het aantal opengestelde plaatsen. Overeenkomstig het eerste lid, 6°, kan de DGHR, of de autoriteit die hij aanwijst, een kandidatuur afwijzen op basis van het persoonlijk dossier van de betrokken militair. Het geheel van de beoordelingselementen die in beschouwing kunnen worden genomen wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De overgangsproef bedoeld in het eerste lid, 7°, omvat psychotechnische proeven en de beoordeling van de waarde van de kandidaat door het selectiecomité bedoeld in artikel 20.

Art. 22.De korpscommandant brengt een advies uit over de wijze van dienen en de geschiktheid om dienst te doen in de categorie van de beroepsonderofficieren van niveau C van de vrijwilliger BDL die zich kandidaat stelt en aan de voorwaarden bedoeld in artikel 21, eerste lid, 1° tot 5°, voldoet.

Het advies wordt uitgedrukt door de beoordeling "Gunstig" of "Ongunstig". De beoordeling "Gunstig" wordt aangevuld met één der volgende vermeldingen : uitstekend, zeer goed, goed, tamelijk goed.

Elk advies moet met redenen omkleed zijn en aan de betrokkene worden betekend. Deze kan binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving een verweerschrift indienen bij de korpscommandant tegen de beoordeling of de vermelding bedoeld in het tweede lid. Naar aanleiding van het verweerschrift kan deze laatste zijn advies of de eraan verbonden vermelding wijzigen. De korpscommandant stelt betrokken militair in kennis indien hij desbetreffende beoordeling of vermelding wijzigt of bevestigt.

Het advies wordt aan de DGHR overgemaakt, langs de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid. Elke beoordeling in ongunstige zin uitgebracht door deze overheid wordt aan de betrokkene betekend vooraleer ze wordt toegezonden aan de DGHR, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving.

De DGHR of de autoriteit die hij aanwijst, aanvaardt of verwerpt de kandidatuur. De beslissing wordt aan de betrokkene betekend.

Art. 23.De vrijwilliger BDL legt psychotechnische proeven af. Deze proeven hebben tot doel te beoordelen of de betrokkene de vereiste karakteriële hoedanigheden en het vereiste intellectueel potentieel bezit.

De nadere uitvoeringsregels betreffende de psychotechnische proeven worden bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

Art. 24.Voor het opmaken van de rangschikking van de vrijwilligers BDL houdt het selectiecomité rekening met : 1° het resultaat van de psychotechnische proeven bedoeld in artikel 23, berekend op 20 punten;2° de waarde van de kandidaat, beoordeeld door het selectiecomité op grond van de krachtens artikel 22 uitgebrachte adviezen en van de inhoud van zijn persoonlijk dossier, berekend op 80 punten, overeenkomstig de procedure bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister. De kandidaat die niet ten minste de helft van de punten behaalt voor de beoordeling van zijn waarde, wordt evenwel niet gerangschikt.

Het selectiecomité weerhoudt de kandidaten met inachtneming van de opgestelde rangschikking en van het aantal beschikbare plaatsen per vakrichting, per taalstelsel en naargelang het geval per krijgsmachtdeel.

Indien twee kandidaten hetzelfde puntentotaal behalen, wordt voorrang gegeven : 1° aan de kandidaat met de hoogste graad;2° bij gelijke graad, aan deze met de meeste anciënniteit in de graad;3° bij gelijke graad en anciënniteit, aan diegene waarvan de kandidatuur het grootst aantal keren afgewezen werd;4° bij gelijke graad, bij gelijke anciënniteit en bij hetzelfde aantal afwijzingen, aan de oudste. De niet-rangschikking of de al dan niet batige rangschikking bij de overgangsproef wordt aan de kandidaat betekend door de voorzitter van het selectiecomité.

Art. 25.§ 1. De bij de overgangsproef batig gerangschikte vrijwilliger BDL wordt met het oog op het volbrengen van een vorming met een duur van achttien maanden door de minister aanvaard als kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C. De aanvaarding door de minister wordt aan de kandidaat betekend door de DGHR of de overheid die hij aanwijst.

De vorming bedoeld in artikel 118, § 1, tweede lid, van de wet van 28 februari 2007, bestaat uit een gedeelte van de vormingscyclus van kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C van de normale werving, bedoeld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 7 november 2013.

De concrete vorming wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De kandidaat-beroepsonderofficieren van niveau C volgen de vorming overeenkomstig de vakrichting waarvoor ze door de minister aanvaard werden. § 2. De kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C die van de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie de toestemming krijgt om een herexamen af te leggen op het einde van zijn vorming moet dit herexamen afleggen op de datum vastgesteld, naargelang het geval, de schoolcommandant of de hoofdofficier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat in het militair organisme waar de kandidaat zijn vorming volgt, zonder dat hem nog aanvullende cursussen worden gegeven. Hij kan de toestemming krijgen om de stage- of evaluatieperiode aan te vangen. Het herexamen moet worden afgelegd, ten vroegste, op de vijfde werkdag na de beslissing van de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie en, ten laatste, drie maanden na deze datum.

De kandidaat die door de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie als definitief mislukt wordt beschouwd, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C. § 3. Op het einde van de stageperiode en de evaluatieperiode maakt de korpscommandant, respectievelijk, een stageverslag en een evaluatieverslag op betreffende de geschiktheid van de kandidaat om de functies van beroepsonderofficier van niveau C uit te oefenen.

De kandidaat die door de evaluatiecommissie of de beroepsinstantie als definitief mislukt wordt beschouwd, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C.

Art. 26.§ 1. De vrijwilliger BDL die als kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C werd aanvaard, wordt door de overheid met de rang van korpscommandant onder wiens bevelen hij zich bevindt in de graad van sergeant aangesteld op de eerste dag van de zesde maand volgend op de maand van zijn aanvaarding door de minister. § 2. De kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C wordt door de minister in de graad van sergeant benoemd op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij zijn cyclus basisvorming met goed gevolg heeft beëindigd. De benoeming heeft met terugwerkende kracht uitwerking op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij in deze graad werd aangesteld.

Hij wordt gerangschikt na de onderofficieren BDL van niveau C die, in het kader van een overgang naar de personeelscategorie van de beroepsonderofficieren van niveau C, op dezelfde datum tot sergeant werden benoemd.

Art. 27.§ 1. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en aan dezelfde vormingscyclus hebben deelgenomen, wordt bepaald door de rangschikking die op het einde van de opleiding wordt opgemaakt op grond van de einduitslag.

De kandidaten die dezelfde einduitslag bekomen worden gerangschikt volgens afdalende orde van de dienstanciënniteit en in geval van ex-aequo wordt voorrang gegeven aan de oudste.

In geval van slagen na herkansing, komt enkel de einduitslag behaald bij de eerste poging in aanmerking voor het opstellen van de rangschikking. § 2. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en die niet aan dezelfde vormingscyclus hebben deelgenomen, is bepaald door een enige rangschikking die wordt opgemaakt op basis van de verschillende rangschikkingen opgesteld in overeenstemming met de bepalingen van § 1 en waarin de onderofficieren die verschillende vormingscyclussen hebben gevolgd in verhouding tot hun aantal om beurten zijn opgenomen.

De zo opgemaakte enige rangschikking mag echter niet tot gevolg hebben dat een onderofficier wordt gerangschikt vóór een andere onderofficier wiens einduitslag meer dan tien procent van het totaal der punten hoger is dan het zijne. Afdeling 2. - De promotie op diploma van de vrijwilliger BDL naar

beroepsonderofficier van niveau B

Art. 28.Met het oog op zijn promotie op diploma kan de vrijwilliger BDL aanvaard worden als kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B door de minister wanneer hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° niet meer dan vier keer afgewezen zijn met het oog op zijn opname in de hoedanigheid van beroepsonderofficier van niveau B omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in 2° tot 7° ;2° geslaagd zijn voor de militaire tests van lichamelijke geschiktheid, volgens de criteria bepaald door de minister;3° voor de vrijwilliger die voor een functie bij de marine solliciteert, medisch geschikt zijn voor dienst op zee;4° houder zijn van een bachelor of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift vóór de afsluitingsdatum van de inschrijvingen voor de promotie op diploma;5° geslaagd zijn voor het examen bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger of van dit examen vrijgesteld zijn volgens de bepalingen van artikel 8, § 2, van dezelfde wet;6° niet afgewezen worden, door de DGHR of de overheid die hij aanwijst;7° batig gerangschikt worden bij de overgangsproef, bedoeld in artikel 19, derde lid, 3°, van de wet, binnen de grenzen van het aantal opengestelde plaatsen. Overeenkomstig het eerste lid, 6°, kan de DGHR, of de autoriteit die hij aanwijst, een kandidatuur afwijzen op basis van het persoonlijk dossier van de betrokken militair. Het geheel van de beoordelingselementen die in beschouwing kunnen worden genomen wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De overgangsproef bedoeld in het eerste lid, 7°, omvat psychotechnische proeven en de beoordeling van de waarde van de kandidaat door het selectiecomité bedoeld in artikel 20.

Art. 29.De korpscommandant brengt een advies uit over de wijze van dienen en de geschiktheid om dienst te doen in de categorie van de beroepsonderofficieren van niveau B van de vrijwilliger BDL die zich kandidaat stelt en aan de voorwaarden bedoeld in artikel 28, eerste lid, 1° tot 5°, voldoet.

Het advies wordt uitgedrukt door de beoordeling "Gunstig" of "Ongunstig". De beoordeling "Gunstig" wordt aangevuld met één der volgende vermeldingen : uitstekend, zeer goed, goed, tamelijk goed.

Elk advies moet met redenen omkleed zijn en aan de betrokkene worden betekend. Deze kan binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving een verweerschrift indienen bij de korpscommandant tegen de beoordeling of de vermelding bedoeld in het tweede lid. Naar aanleiding van het verweerschrift kan deze laatste zijn advies of de eraan verbonden vermelding wijzigen. De korpscommandant stelt betrokken militair in kennis indien hij desbetreffende beoordeling of vermelding wijzigt of bevestigt.

Het advies wordt aan de DGHR overgemaakt, langs de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid. Elke beoordeling in ongunstige zin uitgebracht door deze overheid wordt aan de betrokkene betekend vooraleer ze wordt toegezonden aan de DGHR, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving.

De DGHR of de overheid die hij aanwijst, aanvaardt of verwerpt de kandidatuur. De beslissing wordt aan de betrokkene betekend.

Art. 30.De vrijwilliger BDL legt psychotechnische proeven af. Deze proeven hebben tot doel te beoordelen of de betrokkene de vereiste karakteriële hoedanigheden en het vereiste intellectueel potentieel bezit.

De nadere uitvoeringsregels betreffende de psychotechnische proeven worden bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

Art. 31.Voor het opmaken van de rangschikking houdt het selectiecomité rekening met : 1° het resultaat van de psychotechnische proeven bedoeld in artikel 30, berekend op 20 punten;2° de waarde van de kandidaat, beoordeeld door het selectiecomité op grond van de krachtens artikel 29 uitgebrachte adviezen en van de inhoud van zijn persoonlijk dossier, berekend op 80 punten, overeenkomstig de procedure bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister. De kandidaat die niet ten minste de helft van de punten behaalt voor de beoordeling van zijn waarde, wordt evenwel niet gerangschikt.

Het selectiecomité weerhoudt de kandidaten met inachtneming van de opgestelde rangschikking en van het aantal beschikbare plaatsen per vakrichting, per taalstelsel en, naargelang het geval, per krijgsmachtdeel.

Indien twee kandidaten hetzelfde puntentotaal behalen, wordt voorrang gegeven : 1° aan de kandidaat met de hoogste graad;2° bij gelijke graad, aan deze met de meeste anciënniteit in de graad;3° bij gelijke graad en anciënniteit, aan diegene waarvan de kandidatuur het grootst aantal keren afgewezen werd;4° bij gelijke graad, bij gelijke anciënniteit en bij hetzelfde aantal afwijzingen, aan de oudste. De niet-rangschikking of de al dan niet batige rangschikking bij de overgangsproef wordt aan de kandidaat betekend door de voorzitter van het selectiecomité.

Art. 32.§ 1. De bij de overgangsproef batig gerangschikte vrijwilliger BDL wordt met het oog op het volbrengen van een vorming met een duur van achttien maanden door de minister aanvaard als kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B. De aanvaarding door de minister wordt aan de kandidaat betekend door de DGHR of de overheid die hij aanwijst.

De vorming bedoeld in artikel 119/2, § 1, van de wet van 28 februari 2007, bestaat uit een gedeelte van de vormingscyclus van kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B van de bijzondere werving, bedoeld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 7 november 2013.

De concrete vorming wordt vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De kandidaat-beroepsonderofficieren van niveau B volgen de vorming overeenkomstig de vakrichting waarvoor ze door de minister werden aanvaard. § 2. De kandidaat die van de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie de toestemming krijgt om een herexamen af te leggen op het einde van zijn vorming moet dit herexamen afleggen op de datum vastgesteld, naargelang het geval, de schoolcommandant of de hoofdofficier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat in het militair organisme waar de kandidaat zijn vorming volgt, zonder dat hem nog aanvullende cursussen worden gegeven. Hij kan de toestemming krijgen om de stage- of evaluatieperiode aan te vangen. Het herexamen moet worden afgelegd, ten vroegste, op de vijfde werkdag na de beslissing van de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie en, ten laatste, drie maanden na deze datum.

De kandidaat die door de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie als definitief mislukt wordt beschouwd, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B. § 3. Op het einde van de stageperiode en de evaluatieperiode maakt de korpscommandant, respectievelijk, een stageverslag en een evaluatieverslag op betreffende de geschiktheid van de kandidaat om de functies van beroepsonderofficier van niveau B uit te oefenen.

De kandidaat die door de evaluatiecommissie of de beroepsinstantie als definitief mislukt wordt beschouwd, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B.

Art. 33.De vrijwilliger BDL, die als kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B werd aanvaard, wordt door de overheid met de rang van korpscommandant onder wiens bevelen hij zich bevindt in de graad van sergeant aangesteld op de eerste dag van de zesde maand volgend op de maand van zijn aanvaarding door de minister.

Art. 34.§ 1. De kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B wordt door de minister in de graad van eerste sergeant-majoor benoemd op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij de evaluatieperiode met goed gevolg heeft beëindigd. § 2. Hij wordt gerangschikt na de onderofficieren BDL van niveau C die, in het kader van een promotie op diploma naar de personeelscategorie van de beroepsonderofficieren van niveau B, op dezelfde datum tot eerste sergeant-majoor werden benoemd.

Art. 35.§ 1. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en aan dezelfde vormingscyclus hebben deelgenomen, wordt bepaald door de rangschikking die op het einde van de opleiding wordt opgemaakt op grond van de einduitslag.

De kandidaten die dezelfde einduitslag bekomen worden gerangschikt volgens afdalende orde van de dienstanciënniteit en in geval van ex-aequo wordt voorrang gegeven aan de oudste.

In geval van slagen na herkansing, komt enkel de einduitslag behaald bij de eerste poging in aanmerking voor het opstellen van de rangschikking. § 2. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en die niet aan dezelfde vormingscyclus hebben deelgenomen, is bepaald door een enige rangschikking die wordt opgemaakt op basis van de verschillende rangschikkingen opgesteld overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 1 en waarin de onderofficieren die verschillende vormingscyclussen hebben gevolgd in verhouding tot hun aantal om beurten zijn opgenomen.

De zo opgemaakte enige rangschikking mag evenwel niet tot gevolg hebben dat een onderofficier wordt gerangschikt vóór een andere onderofficier wiens einduitslag meer dan tien procent van het totaal der punten hoger is dan het zijne. Afdeling 3. - De promotie op diploma van de onderofficier BDL van

niveau C naar beroepsonderofficier van niveau B

Art. 36.Met het oog op zijn promotie op diploma kan de onderofficier BDL van niveau C aanvaard worden als kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B door de minister wanneer hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° niet meer dan vier keer afgewezen zijn met het oog op zijn opname in de hoedanigheid van beroepsonderofficier van niveau B omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in 2° tot 6° ;2° geslaagd zijn voor de militaire tests van lichamelijke geschiktheid volgens de criteria bepaald door de minister;3° voor de onderofficier die voor een functie bij de marine solliciteert, medisch geschikt zijn voor dienst op zee;4° houder zijn van een bachelor of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift vóór de afsluitingsdatum van de inschrijvingen voor de promotie op diploma;5° niet afgewezen worden, door de DGHR of de overheid die hij aanwijst, op basis van criteria bepaald in reglement vastgelegd door de minister;6° batig gerangschikt worden bij de overgangsproef, bedoeld in artikel 19, derde lid, 3°, van de wet, binnen de grenzen van het aantal opengestelde plaatsen. Overeenkomstig het eerste lid, 5°, kan de DGHR, of de autoriteit die hij aanwijst, een kandidatuur afwijzen op basis van het persoonlijk dossier van de betrokken militair. Het geheel van de beoordelingselementen die in beschouwing kunnen worden genomen wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De overgangsproef bedoeld in het eerste lid, 6°, omvat de beoordeling van de waarde van de kandidaat door het selectiecomité bedoeld in artikel 20.

Art. 37.De korpscommandant brengt een advies uit over de wijze van dienen en de geschiktheid om dienst te doen in de categorie van de beroepsonderofficieren van niveau B van de onderofficier BDL van niveau C die zich kandidaat stelt en aan de voorwaarden bedoeld in artikel 36, eerste lid, 1° tot 4°, voldoet.

Het advies wordt uitgedrukt door de beoordeling "Gunstig" of "Ongunstig". De beoordeling "Gunstig" wordt aangevuld met één der volgende vermeldingen : uitstekend, zeer goed, goed, tamelijk goed.

Elk advies moet met redenen omkleed zijn en aan de betrokkene worden betekend. Deze kan binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving een verweerschrift indienen bij de korpscommandant tegen de beoordeling of de vermelding bedoeld in het tweede lid. Naar aanleiding van het verweerschrift kan deze laatste zijn advies of de eraan verbonden vermelding wijzigen. De korpscommandant stelt betrokken militair in kennis indien hij desbetreffende beoordeling of vermelding wijzigt of bevestigt.

Het advies wordt aan de DGHR overgemaakt, langs de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid. Elke beoordeling in ongunstige zin uitgebracht door deze overheid wordt aan de betrokkene betekend vooraleer ze wordt toegezonden aan de DGHR, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving.

De DGHR of de overheid die hij aanwijst, aanvaardt of verwerpt de kandidatuur. De beslissing wordt aan de betrokkene betekend.

Art. 38.Voor het opmaken van de rangschikking houdt het selectiecomité rekening met de waarde van de kandidaat, beoordeeld door het selectiecomité op grond van de krachtens artikel 37 uitgebrachte adviezen, en van de inhoud van zijn persoonlijk dossier, berekend op 100 punten, overeenkomstig de procedure bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De kandidaat die niet ten minste de helft van de punten behaalt voor de beoordeling van zijn waarde, wordt evenwel niet gerangschikt.

Het selectiecomité weerhoudt de kandidaten met inachtneming van de opgestelde rangschikking en van het aantal beschikbare plaatsen per vakrichting, per taalstelsel en, naargelang het geval, per krijgsmachtdeel.

Indien twee kandidaten hetzelfde puntentotaal behalen, wordt voorrang gegeven : 1° aan de kandidaat met de hoogste graad;2° bij gelijke graad, aan deze met de meeste anciënniteit in de graad;3° bij gelijke graad en anciënniteit, aan diegene waarvan de kandidatuur het grootst aantal keren afgewezen werd;4° bij gelijke graad, bij gelijke anciënniteit en bij hetzelfde aantal afwijzingen, aan de oudste. De niet-rangschikking of de al dan niet batige rangschikking bij de overgangsproef wordt aan de kandidaat betekend door de voorzitter van het selectiecomité.

Art. 39.§ 1. De bij de overgangsproef batig gerangschikte onderofficier BDL van niveau C wordt met het oog op het volbrengen van een evaluatieperiode met een duur van drie maanden door de minister aanvaard als kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B. De aanvaarding door de minister wordt aan de kandidaat betekend door de DGHR of de overheid die hij aanwijst. § 2. Op het einde van de evaluatieperiode maakt de korpscommandant een evaluatieverslag op betreffende de geschiktheid van de kandidaat om de functies van beroepsonderofficier van niveau B uit te oefenen.

De kandidaat die door de evaluatiecommissie of de beroepsinstantie als definitief mislukt wordt beschouwd, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B.

Art. 40.§ 1. De onderofficier BDL van niveau C, die door de minister als kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B werd aanvaard, behoudt zijn graad en anciënniteit gedurende de evaluatieperiode. § 2. In functie van de graad en anciënniteit waarmee hij bekleedt is op de dag vóór het beëindigen van zijn evaluatieperiode, wordt de kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B door de minister benoemd in de overeenstemmende graad, zoals bepaald in de rechterkolom van de tabel van de bijlage A bij het besluit van 7 november 2013 betreffende de overgang binnen dezelfde personeelscategorie, de sociale promotie en de promotie op diploma naar een hogere personeelscategorie, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij de evaluatieperiode met goed gevolg heeft beëindigd. § 3. Hij wordt gerangschikt na de onderofficieren BDL van niveau B die, in het kader van een overgang naar de personeelscategorie van de beroepsonderofficieren van niveau B, op dezelfde datum tot eerste sergeant-majoor werden benoemd.

Art. 41.§ 1. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en aan dezelfde evaluatieperiode hebben deelgenomen, wordt bepaald door de rangschikking die op het einde van deze evaluatieperiode wordt opgemaakt op grond van de eindvermelding.

De kandidaten die dezelfde eindvermelding bekomen worden gerangschikt volgens afdalende orde van de dienstanciënniteit en in geval van ex-aequo wordt voorrang gegeven aan de oudste.

In geval van slagen na deliberatie door een evaluatiecommissie of door de beroepsinstantie, worden de kandidaten die aanvankelijk de vermelding "onvoldoende" hebben behaald na de kandidaten gerangschikt die de vermelding "voldoende" hebben behaald. § 2. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en die niet aan dezelfde evaluatieperiode hebben deelgenomen, is bepaald door een enige rangschikking die wordt opgemaakt op basis van de verschillende rangschikkingen opgesteld overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 1 en waarin de onderofficieren die verschillende evaluatieperiodes hebben gevolgd in verhouding tot hun aantal om beurten zijn opgenomen. Afdeling 4. - De promotie op diploma van de onderofficier BDL van

niveau C naar beroepsofficier van niveau B

Art. 42.Met het oog op zijn promotie op diploma, kan de onderofficier BDL van niveau C door de minister aanvaard worden als kandidaat-beroepsofficier van niveau B indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° niet meer dan vier keer afgewezen zijn met het oog op zijn opname in de hoedanigheid van beroepsofficier van niveau B omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in 2° tot 7° ;2° geslaagd zijn voor de militaire tests van lichamelijke geschiktheid volgens de criteria bepaald door de minister;3° voor de onderofficier die voor een functie bij de marine solliciteert, medisch geschikt zijn voor dienst op zee;4° houder zijn van een bachelor of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift vóór de afsluitingsdatum van de inschrijvingen voor de promotie op diploma;5° geslaagd zijn voor volgende taalexamens : a) het examen over de grondige kennis van de Nederlandse of van de Franse taal bepaald in artikel 2 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger;b) het examen over de wezenlijke kennis van de andere taal, voorzien in de artikelen 3 en 4 van dezelfde wet;6° niet afgewezen worden, door de DGHR of de autoriteit die hij aanwijst;7° batig gerangschikt worden bij de overgangsproef, bedoeld in artikel 19, derde lid, 3°, van de wet, binnen de grenzen van het aantal opengestelde plaatsen. Overeenkomstig het eerste lid, 6°, kan de DGHR, of de autoriteit die hij aanwijst, een kandidatuur afwijzen op basis van het persoonlijk dossier van de betrokken militair. Het geheel van de beoordelingselementen die in beschouwing kunnen worden genomen wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De overgangsproef bedoeld in het eerste lid, 7°, omvat psychotechnische proeven, evenals de beoordeling van de waarde van de kandidaat door het selectiecomité bedoeld in artikel 20.

Art. 43.De korpscommandant brengt een advies uit over de wijze van dienen en de geschiktheid om dienst te doen in de categorie van de beroepsofficieren van niveau B van de onderofficier BDL van niveau C die zich kandidaat stelt en aan de voorwaarden bedoeld in artikel 42, eerste lid, 1° tot 5°, voldoet.

Het advies wordt uitgedrukt door de beoordeling "Gunstig" of "Ongunstig". De beoordeling "Gunstig" wordt aangevuld met één der volgende vermeldingen : uitstekend, zeer goed, goed, tamelijk goed.

Elk advies moet met redenen omkleed zijn en aan de betrokkene worden betekend. Deze kan binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving een verweerschrift indienen bij de korpscommandant tegen de beoordeling of de vermelding bedoeld in het tweede lid. Naar aanleiding van het verweerschrift kan deze laatste zijn advies of de eraan verbonden vermelding wijzigen. De korpscommandant stelt betrokken militair in kennis indien hij desbetreffende beoordeling of vermelding wijzigt of bevestigt.

Het advies wordt aan de DGHR overgemaakt, langs de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid. Elke beoordeling in ongunstige zin uitgebracht door deze overheid wordt aan de betrokkene betekend vooraleer ze wordt toegezonden aan de DGHR, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving.

De DGHR of de autoriteit die hij aanwijst, aanvaardt of verwerpt de kandidatuur. De beslissing wordt aan de betrokkene betekend.

Art. 44.De onderofficier BDL van niveau C legt psychotechnische proeven af. Deze proeven hebben tot doel te beoordelen of de betrokkene de vereiste karakteriële hoedanigheden en het vereiste intellectueel potentieel bezit.

De nadere uitvoeringsregels betreffende de psychotechnische proeven worden bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

Art. 45.Voor het opmaken van de rangschikking van de onderofficieren BDL van niveau C houdt het selectiecomité rekening met : 1° het resultaat van de psychotechnische proeven bedoeld in artikel 44, berekend op 20 punten;2° de waarde van de kandidaat, beoordeeld door het selectiecomité op grond van de krachtens artikel 43 uitgebrachte adviezen en van de inhoud van zijn persoonlijk dossier, berekend op 80 punten, overeenkomstig de procedure bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister. De kandidaat die niet ten minste de helft van de punten behaalt voor de beoordeling van zijn waarde, wordt evenwel niet gerangschikt.

Het selectiecomité weerhoudt de kandidaten met inachtneming van de opgestelde rangschikking en van het aantal beschikbare plaatsen per vakrichting, per taalstelsel en, naargelang het geval, per krijgsmachtdeel.

Indien twee kandidaten hetzelfde puntentotaal behalen, wordt voorrang gegeven : 1° aan de kandidaat met de hoogste graad;2° bij gelijke graad, aan deze met de meeste anciënniteit in de graad;3° bij gelijke graad en anciënniteit, aan diegene waarvan de kandidatuur het grootst aantal keren afgewezen werd;4° bij gelijke graad, bij gelijke anciënniteit en bij hetzelfde aantal afwijzingen, aan de oudste. De niet-rangschikking of al dan niet batige rangschikking bij de overgangsproef wordt aan de kandidaat betekend door de voorzitter van het selectiecomité.

Art. 46.§ 1. De bij de overgangsproef batig gerangschikte onderofficier BDL van niveau C wordt met het oog op het volbrengen van een vorming met een duur van achttien maanden door de minister aanvaard als kandidaat-beroepsofficier van niveau B. De aanvaarding door de minister wordt aan de kandidaat betekend door de DGHR of de overheid die hij aanwijst.

De vorming bedoeld in artikel 118, § 1, eerste lid, van de wet van 28 februari 2007, bestaat uit een gedeelte van de vormingscyclus van kandidaat-beroepsofficier van niveau B van de bijzondere werving bedoeld in de artikelen 6 en 14 van het koninklijk besluit van 7 november 2013. De concrete vorming wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De kandidaat-beroepsofficieren van niveau B volgen de vorming in overeenstemming met de vakrichting waarvoor ze door de minister aanvaard werden. § 2. De kandidaat-beroepsofficier van niveau B die van de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie de toestemming krijgt om een herexamen af te leggen op het einde van zijn vorming moet dit herexamen afleggen op de datum vastgesteld door, naargelang het geval, de schoolcommandant of de hoofdofficier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat in het militair organisme waar de kandidaat zijn vorming volgt, zonder dat hem nog aanvullende cursussen worden gegeven. Hij kan de toestemming krijgen om de evaluatieperiode aan te vangen. Het herexamen moet worden afgelegd, ten vroegste, op de vijfde werkdag na de beslissing van de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie en, ten laatste, drie maanden na deze datum.

De kandidaat die door de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie als definitief mislukt wordt beschouwd, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-beroepsofficier van niveau B. § 3. Op het einde van de evaluatieperiode maakt de korpscommandant een evaluatieverslag op betreffende de geschiktheid van de kandidaat om de functies van beroepsofficier van niveau B uit te oefenen.

De kandidaat die door de evaluatiecommissie of de beroepsinstantie als definitief mislukt wordt beschouwd, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-beroepsofficier van niveau B.

Art. 47.§ 1. De onderofficier BDL van niveau C die als kandidaat-beroepsofficier van niveau B werd aanvaard, wordt door de minister in de graad van adjudant aangesteld bij de aanvang van de vormingscyclus. § 2. De kandidaat-beroepsofficier van niveau B wordt, door de Koning, in de graad van onderluitenant aangesteld op de eerste dag van de zesde maand volgend op de maand van zijn aanvaarding door de minister als kandidaat-beroepsofficier van niveau B. § 3. De kandidaat-beroepsofficier van niveau B wordt door de Koning in de graad van onderluitenant benoemd op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij zijn cyclus basisvorming met goed gevolg heeft beëindigd. De benoeming heeft met terugwerkende kracht uitwerking op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij in deze graad werd aangesteld.

Hij wordt gerangschikt na de officieren BDL van niveau B die, in het kader van een overgang naar de personeelscategorie van de beroepsofficieren van niveau B, op dezelfde datum tot onderluitenant werden benoemd.

Art. 48.§ 1. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en aan dezelfde vormingscyclus hebben deelgenomen, wordt bepaald door de rangschikking die op het einde van de periode van opleiding wordt opgemaakt op grond van de behaalde einduitslag.

De kandidaten die dezelfde einduitslag bekomen worden gerangschikt volgens afdalende orde van de dienstanciënniteit en in geval van ex-aequo wordt voorrang gegeven aan de oudste.

In geval van slagen na herkansing, komt enkel de einduitslag behaald bij de eerste poging in aanmerking voor het opstellen van de rangschikking. § 2. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en die niet aan dezelfde vormingscyclus hebben deelgenomen, wordt bepaald door een enige rangschikking die wordt opgemaakt op basis van de verschillende rangschikkingen opgesteld overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 1 en waarin de officieren die verschillende vormingscyclussen hebben gevolgd in verhouding tot hun aantal om beurten zijn opgenomen.

De zo opgemaakte enige rangschikking mag echter niet tot gevolg hebben dat een officier wordt gerangschikt vóór een andere officier wiens einduitslag meer dan tien procent van het totaal der punten hoger is dan het zijne. Afdeling 5. - De promotie op diploma van de onderofficier BDL van

niveau B naar beroepsofficier van niveau A

Art. 49.Met het oog op zijn promotie op diploma kan de onderofficier BDL van niveau B door de minister aanvaard worden als kandidaat-beroepsofficier van niveau A indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° niet meer dan vier keer afgewezen zijn met het oog op zijn opname in de hoedanigheid van beroepsofficier van niveau A omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in 2° tot 7° ;2° geslaagd zijn voor de militaire tests van lichamelijke geschiktheid volgens de criteria bepaald door de minister;3° voor de onderofficier die voor een functie bij de marine solliciteert, medisch geschikt zijn voor dienst op zee;4° houder zijn van een master of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift vóór de afsluitingsdatum van de inschrijvingen voor de promotie op diploma;5° geslaagd zijn voor volgende taalexamens : a) het examen over de grondige kennis van de Nederlandse of van de Franse taal bepaald in artikel 2 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger;b) het examen over de wezenlijke kennis van de andere taal, voorzien in de artikelen 3 en 4 van dezelfde wet;6° niet afgewezen worden door, de DGHR of de autoriteit die hij aanwijst;7° batig gerangschikt worden bij de overgangsproef, bedoeld in artikel 19, derde lid, 3°, van de wet, binnen de grenzen van het aantal opengestelde plaatsen. Overeenkomstig het eerste lid, 6°, kan de DGHR, of de autoriteit die hij aanwijst, een kandidatuur afwijzen op basis van het persoonlijk dossier van de betrokken militair. Het geheel van de beoordelingselementen die in beschouwing kunnen worden genomen wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De overgangsproef bedoeld in het eerste lid, 7°, omvat psychotechnische proeven, evenals de beoordeling van de waarde van de kandidaat door het selectiecomité bedoeld in artikel 20.

Art. 50.De korpscommandant brengt een advies uit over de wijze van dienen en de geschiktheid om dienst te doen in de categorie van de beroepsofficieren van niveau A van de onderofficier BDL van niveau B die zich kandidaat stelt en aan de voorwaarden bedoeld in artikel 49, eerste lid, 1° tot 5°, voldoet.

Het advies wordt uitgedrukt door de beoordeling "Gunstig" of "Ongunstig". De beoordeling "Gunstig" wordt aangevuld met één der volgende vermeldingen : uitstekend, zeer goed, goed, tamelijk goed.

Elk advies moet met redenen omkleed zijn en aan de betrokkene worden betekend. Deze kan binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving een verweerschrift indienen bij de korpscommandant tegen de beoordeling of de vermelding bedoeld in het tweede lid. Naar aanleiding van het verweerschrift kan deze laatste zijn advies of de eraan verbonden vermelding wijzigen. De korpscommandant stelt betrokken militair in kennis indien hij desbetreffende beoordeling of vermelding wijzigt of bevestigt.

Het advies wordt aan de DGHR overgemaakt, langs de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid. Elke beoordeling in ongunstige zin uitgebracht door deze overheid wordt aan de betrokkene betekend vooraleer ze wordt toegezonden aan de DGHR, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving.

De DGHR of de autoriteit die hij aanwijst, aanvaardt of verwerpt de kandidatuur. De beslissing wordt aan de betrokkene betekend.

Art. 51.De onderofficier BDL van niveau B legt psychotechnische proeven af. Deze proeven hebben tot doel te beoordelen of de betrokkene de vereiste karakteriële hoedanigheden en het vereiste intellectueel potentieel bezit.

De nadere uitvoeringsregels betreffende de psychotechnische proeven worden bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

Art. 52.Voor het opmaken van de rangschikking van de onderofficieren BDL houdt het selectiecomité rekening met : 1° het resultaat van de psychotechnische proeven bedoeld in artikel 51, berekend op 20 punten;2° de waarde van de kandidaat, beoordeeld door het selectiecomité op grond van de krachtens artikel 50 uitgebrachte adviezen en van de inhoud van zijn persoonlijk dossier, berekend op 80 punten, overeenkomstig de procedure bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister. De kandidaat die niet ten minste de helft van de punten behaalt voor de beoordeling van zijn waarde, wordt evenwel niet gerangschikt.

Het selectiecomité weerhoudt de kandidaten met inachtneming van de opgestelde rangschikking en van het aantal beschikbare plaatsen per vakrichting, per taalstelsel en, naargelang het geval, per krijgsmachtdeel.

Indien twee kandidaten hetzelfde puntentotaal behalen, wordt voorrang gegeven : 1° aan de kandidaat met de hoogste graad;2° bij gelijke graad, aan deze met de meeste anciënniteit in de graad;3° bij gelijke graad en anciënniteit, aan diegene waarvan de kandidatuur het grootst aantal keren afgewezen werd;4° bij gelijke graad, bij gelijke anciënniteit en bij hetzelfde aantal afwijzingen, aan de oudste. De niet-rangschikking of de al dan niet batige rangschikking bij de overgangsproef wordt aan de kandidaat betekend door de voorzitter van het selectiecomité.

Art. 53.§ 1. De bij de overgangsproef batig gerangschikte onderofficier BDL van niveau B wordt met het oog op het volbrengen van een vorming met een duur van achttien maanden door de minister aanvaard als kandidaat-beroepsofficier van niveau A. De aanvaarding door de minister wordt aan de kandidaat betekend door de DGHR of de overheid die hij aanwijst.

De vorming bestaat uit een gedeelte van de vormingscyclus van kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de bijzondere werving bedoeld in de artikelen 6 en 11 van het koninklijk besluit van 7 november 2013. De concrete vorming wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De kandidaat-beroepsofficieren van niveau A volgen de vorming in overeenstemming met de vakrichting waarvoor ze door de minister aanvaard werden. § 2. De kandidaat-beroepsofficier van niveau A die van de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie de toestemming krijgt om een herexamen af te leggen op het einde van zijn vorming moet dit herexamen afleggen op de datum vastgesteld door, naargelang het geval, de schoolcommandant of de hoofdofficier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat in het militair organisme waar de kandidaat zijn vorming volgt, zonder dat hem nog aanvullende cursussen worden gegeven. Hij kan de toestemming krijgen om de evaluatieperiode aan te vangen. Het herexamen moet worden afgelegd, ten vroegste, op de vijfde werkdag na de beslissing van de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie en, ten laatste, drie maanden na deze datum.

De kandidaat die door de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie als definitief mislukt wordt beschouwd, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-beroepsofficier van niveau A. § 3. Op het einde van de evaluatieperiode maakt de korpscommandant een evaluatieverslag op betreffende de geschiktheid van de kandidaat om de functies van beroepsofficier van niveau A uit te oefenen.

De kandidaat die door de evaluatiecommissie of de beroepsinstantie als definitief mislukt wordt beschouwd, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-beroepsofficier van niveau A.

Art. 54.§ 1. De onderofficier BDL van niveau B die als kandidaat-beroepsofficier van niveau A werd aanvaard, wordt door de minister in de graad van adjudant aangesteld bij de aanvang van de vormingscyclus, indien hij nog niet met deze graad bekleed is. § 2. De kandidaat-beroepsofficier van niveau A wordt, door de Koning, in de graad van onderluitenant aangesteld op de eerste dag van de zesde maand volgend op de maand van zijn aanvaarding door de minister als kandidaat- beroepsofficier van niveau A. § 3. De kandidaat-beroepsofficier van niveau A wordt door de Koning in de graad van onderluitenant benoemd op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij zijn cyclus basisvorming met goed gevolg heeft beëindigd. De benoeming heeft met terugwerkende kracht uitwerking op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij in deze graad werd aangesteld.

Hij wordt gerangschikt na de officieren BDL van niveau B die, in het kader van een promotie op diploma naar de personeelscategorie van de beroepsonderofficieren van niveau A, op dezelfde datum tot onderluitenant werden benoemd.

Art. 55.§ 1. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en aan dezelfde vormingscyclus hebben deelgenomen, wordt bepaald door de rangschikking die op het einde van de periode van opleiding wordt opgemaakt op grond van de behaalde einduitslag.

De kandidaten die dezelfde einduitslag bekomen worden gerangschikt volgens afdalende orde van de dienstanciënniteit en in geval van ex-aequo wordt voorrang gegeven aan de oudste.

In geval van slagen na herkansing, komt enkel de einduitslag behaald bij de eerste poging in aanmerking voor het opstellen van de rangschikking. § 2. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en die niet aan dezelfde vormingscyclus hebben deelgenomen, wordt bepaald door een enige rangschikking die wordt opgemaakt op basis van de verschillende rangschikkingen opgesteld overeenkomstig de bepalingen van § 1 en waarin de officieren die verschillende vormingscyclussen hebben gevolgd in verhouding tot hun aantal om beurten zijn opgenomen.

De zo opgemaakte enige rangschikking mag echter niet tot gevolg hebben dat een officier wordt gerangschikt vóór een andere officier wiens einduitslag meer dan tien procent van het totaal der punten hoger is dan het zijne. Afdeling 6. - De promotie op diploma van de officier BDL van niveau B

naar beroepsofficier van niveau A

Art. 56.Met het oog op zijn promotie op diploma, kan de officier BDL van niveau B door de minister aanvaard worden als kandidaat-beroepsofficier van niveau A indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° niet meer dan vier keer afgewezen zijn met het oog op zijn opname in de hoedanigheid van beroepsofficier van niveau A omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in 2° tot 6° ;2° geslaagd zijn voor de militaire tests van lichamelijke geschiktheid volgens de criteria bepaald door de minister;3° voor de officier die voor een functie bij de marine solliciteert, medisch geschikt zijn voor dienst op zee;4° houder zijn van een master of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift vóór de afsluitingsdatum van de inschrijvingen voor de promotie op diploma;5° niet afgewezen worden, door de DGHR of de overheid die hij aanwijst;6° batig gerangschikt worden bij de overgangsproef, bedoeld in artikel 19, derde lid, 3°, van de wet, binnen de grenzen van het aantal opengestelde plaatsen. Overeenkomstig het eerste lid, 5°, kan de DGHR, of de autoriteit die hij aanwijst, een kandidatuur afwijzen op basis van het persoonlijk dossier van de betrokken militair. Het geheel van de beoordelingselementen die in beschouwing kunnen worden genomen wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De overgangsproef bedoeld in het eerste lid, 6°, omvat de beoordeling van de waarde van de kandidaat door het selectiecomité bedoeld in artikel 20.

Art. 57.De korpscommandant brengt een advies uit over de wijze van dienen en de geschiktheid om dienst te doen in de categorie van de beroepsofficieren van niveau A van de officier BDL van niveau B die zich kandidaat stelt en aan de voorwaarden bedoeld in artikel 56, eerste lid, 1° tot 4° voldoet.

Het advies wordt uitgedrukt door de beoordeling "Gunstig" of "Ongunstig". De beoordeling "Gunstig" wordt aangevuld met één der volgende vermeldingen : uitstekend, zeer goed, goed, tamelijk goed.

Elk advies moet met redenen omkleed zijn en aan de betrokkene worden betekend. Deze kan binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving een verweerschrift indienen bij de korpscommandant tegen de beoordeling of de vermelding bedoeld in het tweede lid. Naar aanleiding van het verweerschrift kan deze laatste zijn advies of de eraan verbonden vermelding wijzigen. De korpscommandant stelt betrokken militair in kennis indien hij desbetreffende beoordeling of vermelding wijzigt of bevestigt.

Het advies wordt aan de DGHR overgemaakt, langs de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid. Elke beoordeling in ongunstige zin uitgebracht door deze overheid wordt aan de betrokkene betekend vooraleer ze wordt toegezonden aan de DGHR, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving.

De DGHR of de autoriteit die hij aanwijst, aanvaardt of verwerpt de kandidatuur. De beslissing wordt aan de betrokkene betekend.

Art. 58.Voor het opmaken van de rangschikking van de officieren BDL van niveau B houdt het selectiecomité rekening met de waarde van de kandidaat, beoordeeld door het selectiecomité op grond van de krachtens artikel 57 uitgebrachte adviezen en van de inhoud van zijn persoonlijk dossier, berekend op 100 punten, overeenkomstig de procedure bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De kandidaat die niet ten minste de helft van de punten behaalt voor de beoordeling van zijn waarde, wordt evenwel niet gerangschikt.

Het selectiecomité weerhoudt de kandidaten met inachtneming van de opgestelde rangschikking en van het aantal beschikbare plaatsen per vakrichting, per taalstelsel en, naargelang het geval, per krijgsmachtdeel.

Indien twee kandidaten hetzelfde puntentotaal behalen, wordt voorrang gegeven : 1° aan de kandidaat met de hoogste graad;2° bij gelijke graad, aan deze met de meeste anciënniteit in de graad;3° bij gelijke graad en anciënniteit, aan diegene waarvan de kandidatuur het grootst aantal keren afgewezen werd;4° bij gelijke graad, bij gelijke anciënniteit en bij hetzelfde aantal afwijzingen, aan de oudste. De niet-rangschikking of de al dan niet batige rangschikking bij de overgangsproef wordt aan de kandidaat betekend door de voorzitter van het selectiecomité.

Art. 59.§ 1. De bij de overgangsproef batig gerangschikte officier BDL van niveau B wordt met het oog op het volbrengen van een evaluatieperiode met een duur van drie maanden door de minister aanvaard als kandidaat-beroepsofficier van niveau A. De aanvaarding door de minister wordt aan de kandidaat betekend door de DGHR of de overheid die hij aanwijst. § 2. Op het einde van de evaluatieperiode maakt de korpscommandant een evaluatieverslag op betreffende de geschiktheid van de kandidaat om de functies van beroepsofficier van niveau A uit te oefenen.

De kandidaat die door de evaluatiecommissie of de beroepsinstantie als definitief mislukt wordt beschouwd, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-beroepsofficier van niveau A.

Art. 60.De officier BDL van niveau B, die door de minister als kandidaat-beroepsofficier van niveau A werd aanvaard, behoudt zijn graad en anciënniteit gedurende zijn evaluatieperiode.

Hij wordt, met zijn graad en zijn anciënniteit in die graad, opgenomen in de personeelscategorie van de beroepsofficieren van niveau A op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij de evaluatieperiode met goed gevolg heeft beëindigd.

Hij wordt gerangschikt na de officieren BDL van niveau A met dezelfde graad en dezelfde anciënniteit in die graad, die, in het kader van een overgang naar de personeelscategorie van de beroepsofficieren van niveau A, op dezelfde datum als beroepsmilitair werden opgenomen.

Art. 61.§ 1. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en aan dezelfde evaluatieperiode hebben deelgenomen, wordt bepaald door de rangschikking die op het einde van deze evaluatieperiode wordt opgemaakt op grond van de eindvermelding.

De kandidaten die dezelfde eindvermelding bekomen worden gerangschikt volgens afdalende orde van de dienstanciënniteit en in geval van ex-aequo wordt voorrang gegeven aan de oudste.

In geval van deliberatie door een evaluatiecommissie of door de beroepsinstantie, worden de kandidaten die aanvankelijk de vermelding "onvoldoende" hebben behaald gerangschikt na de kandidaten die de vermelding "voldoende" hebben behaald. § 2. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en die niet aan dezelfde evaluatieperiode hebben deelgenomen, is bepaald door een enige rangschikking die wordt opgemaakt op basis van de verschillende rangschikkingen opgesteld overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 1 en waarin de officieren die verschillende evaluatieperiodes hebben gevolgd in verhouding tot hun aantal om beurten zijn opgenomen. HOOFDSTUK 3. - De sociale promotie naar een hogere personeelscategorie BDL Afdeling 1. - De sociale promotie van de vrijwilliger BDL naar

onderofficier BDL van niveau C

Art. 62.Met het oog op zijn sociale promotie kan de vrijwilliger BDL aanvaard worden als kandidaat-onderofficier BDL van niveau C door de minister wanneer hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° niet meer dan vier keer afgewezen zijn met het oog op zijn opname in de hoedanigheid van onderofficier BDL van niveau C omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in 2° tot 6° ;2° geslaagd zijn voor de militaire tests van lichamelijke geschiktheid volgens de criteria bepaald door de minister;3° voor de vrijwilliger die voor een functie bij de marine solliciteert, medisch geschikt zijn voor dienst op zee;4° geslaagd zijn voor het examen bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger of van dit examen vrijgesteld zijn volgens de bepalingen van artikel 8, § 2, van dezelfde wet;5° niet afgewezen worden, door de DGHR of de overheid die hij aanwijst;6° batig gerangschikt worden bij de overgangsproef, bedoeld in artikel 19, derde lid, 3°, van de wet, binnen de grenzen van het aantal opengestelde plaatsen. Overeenkomstig het eerste lid, 5°, kan de DGHR, of de autoriteit die hij aanwijst, een kandidatuur afwijzen op basis van het persoonlijk dossier van de betrokken militair. Het geheel van de beoordelingselementen die in beschouwing kunnen worden genomen wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De overgangsproef bedoeld in het eerste lid, 6°, omvat psychotechnische proeven, evenals de beoordeling van de waarde van de kandidaat door het selectiecomité bedoeld in artikel 20.

Art. 63.De korpscommandant brengt, naast de beoordelingen bedoeld in artikel 73 van de wet van 28 februari 2007, een advies uit over de wijze van dienen en de geschiktheid om dienst te doen in de categorie van de beroepsonderofficieren van niveau C van de beroepsvrijwilliger die zich kandidaat stelt en aan de voorwaarden bedoeld in artikel 62, eerste lid, 1° tot 4°, voldoet.

Het advies wordt uitgedrukt door de beoordeling "Gunstig" of "Ongunstig". De beoordeling "Gunstig" wordt aangevuld met één der volgende vermeldingen : uitstekend, zeer goed, goed, tamelijk goed.

Elk advies moet met redenen omkleed zijn en aan de betrokkene worden betekend. Deze kan binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving een verweerschrift indienen bij de korpscommandant tegen de beoordeling of de vermelding bedoeld in het tweede lid. Naar aanleiding van het verweerschrift kan deze laatste zijn advies of de eraan verbonden vermelding wijzigen. De korpscommandant stelt betrokken militair in kennis indien hij desbetreffende beoordeling of vermelding wijzigt of bevestigt.

Het advies wordt aan de DGHR overgemaakt, langs de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid. Elke beoordeling in ongunstige zin uitgebracht door deze overheid wordt aan de betrokkene betekend vooraleer ze wordt toegezonden aan de DGHR, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving.

De DGHR of de overheid die hij aanwijst, aanvaardt of verwerpt de kandidatuur. De beslissing wordt aan de betrokkene betekend.

Art. 64.De vrijwilliger BDL legt psychotechnische proeven af. Deze proeven hebben tot doel te beoordelen of de betrokkene de vereiste karakteriële hoedanigheden en het vereiste intellectueel potentieel bezit.

De nadere uitvoeringsregels betreffende de psychotechnische proeven worden bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

Art. 65.Voor het opmaken van de rangschikking houdt het selectiecomité rekening met : 1° het resultaat van de psychotechnische proeven bedoeld in artikel 64, berekend op 20 punten;2° de waarde van de kandidaat, beoordeeld door het selectiecomité op grond van de krachtens artikel 63 uitgebrachte adviezen en van de inhoud van zijn persoonlijk dossier, berekend op 80 punten, overeenkomstig de procedure bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister. De kandidaat die niet ten minste de helft van de punten behaalt voor de beoordeling van zijn waarde, wordt evenwel niet gerangschikt.

Het selectiecomité weerhoudt de kandidaten met inachtneming van de opgestelde rangschikking en van het aantal beschikbare plaatsen per vakrichting, per taalstelsel en, naargelang het geval, per krijgsmachtdeel.

Indien twee kandidaten hetzelfde puntentotaal behalen, wordt voorrang gegeven : 1° aan de kandidaat met de hoogste graad;2° bij gelijke graad, aan deze met de meeste anciënniteit in de graad;3° bij gelijke graad en anciënniteit, aan diegene waarvan de kandidatuur het grootst aantal keren afgewezen werd;4° bij gelijke graad, bij gelijke anciënniteit en bij hetzelfde aantal afwijzingen, aan de oudste. De niet-rangschikking of de al dan niet batige rangschikking bij de overgangsproef wordt aan de kandidaat betekend door de voorzitter van het selectiecomité.

Art. 66.§ 1. De bij de overgangsproef batig gerangschikte vrijwilliger BDL wordt met het oog op het volbrengen van een vorming met een duur van achttien maanden door de minister aanvaard als kandidaat-onderofficier BDL van niveau C. De aanvaarding door de minister wordt aan de kandidaat betekend door de DGHR of de overheid die hij aanwijst.

De vorming, bedoeld in artikel 118, § 1 tweede lid, van de wet van 28 februari 2007, bestaat uit een gedeelte van de vormingscyclus van kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C van de normale werving, bedoeld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 7 november 2013.

De concrete vorming wordt vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De kandidaat-onderofficieren BDL van niveau C volgen de vorming overeenkomstig de vakrichting waarvoor zij door de minister werden aanvaard. § 2. De kandidaat die van de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie de toestemming krijgt om een herexamen af te leggen op het einde van zijn vorming moet dit herexamen afleggen op de datum vastgesteld, naargelang het geval, de schoolcommandant of de hoofdofficier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat in het militair organisme waar de kandidaat zijn vorming volgt, zonder dat hem nog aanvullende cursussen worden gegeven. Hij kan de toestemming krijgen om de stage- of evaluatieperiode aan te vangen. Het herexamen moet worden afgelegd, ten vroegste, op de vijfde werkdag na de beslissing van de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie en, ten laatste, drie maanden na deze datum.

De kandidaat die door de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie als definitief mislukt wordt beschouwd, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C. § 3. Op het einde van de stageperiode en de evaluatieperiode maakt de korpscommandant, respectievelijk, een stageverslag of een evaluatieverslag op betreffende de geschiktheid van de kandidaat om de functies van onderofficier BDL van niveau C uit te oefenen.

De kandidaat die door de evaluatiecommissie of de beroepsinstantie als definitief mislukt wordt beschouwd, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-onderofficier BDL van niveau C.

Art. 67.De vrijwilliger BDL die als kandidaat-onderofficier BDL van niveau C werd aanvaard, wordt door de overheid met de rang van korpscommandant onder wiens bevelen hij zich bevindt in de graad van sergeant aangesteld op de eerste dag van de zesde maand volgend op de maand van zijn aanvaarding door de minister.

Art. 68.§ 1. De kandidaat-onderofficier BDL van niveau C wordt door de minister in de graad van sergeant benoemd op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij zijn cyclusbasisvorming met goed gevolg heeft beëindigd. De benoeming heeft met terugwerkende kracht uitwerking op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij in deze graad werd aangesteld. § 2. Hij wordt gerangschikt na de onderofficieren BDL van niveau C van de normale werving die op dezelfde datum tot sergeant werden benoemd.

Art. 69.§ 1. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en aan dezelfde vormingscyclus hebben deelgenomen, wordt bepaald door de rangschikking die op het einde van de opleiding wordt opgemaakt op grond van de einduitslag.

De kandidaten die dezelfde einduitslag bekomen worden gerangschikt volgens afdalende orde van de dienstanciënniteit en in geval van ex-aequo wordt voorrang gegeven aan de oudste.

In geval van slagen na herkansing, komt enkel de einduitslag behaald bij de eerste poging in aanmerking voor het opstellen van de rangschikking. § 2. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en die niet aan dezelfde vormingscyclus hebben deelgenomen, is bepaald door een enige rangschikking die wordt opgemaakt op basis van de verschillende rangschikkingen opgesteld overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 1 en waarin de onderofficieren die verschillende vormingscyclussen hebben gevolgd in verhouding tot hun aantal om beurten zijn opgenomen.

De zo opgemaakte enige rangschikking mag evenwel niet tot gevolg hebben dat een onderofficier wordt gerangschikt vóór een andere onderofficier wiens einduitslag meer dan tien procent van het totaal der punten hoger is dan het zijne. Afdeling 2. - De sociale promotie van de onderofficier BDL van niveau

C naar officier BDL van niveau B

Art. 70.Met het oog op zijn sociale promotie kan de onderofficier BDL van niveau C door de minister aanvaard worden als kandidaat-officier BDL van niveau B wanneer hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° niet meer dan vier keer afgewezen zijn met het oog op zijn opname in de hoedanigheid van beroepsofficier van niveau B omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in 2° tot 6° ;2° geslaagd zijn voor de militaire tests van lichamelijke geschiktheid volgens de criteria bepaald door de minister;3° voor de onderofficier die voor een functie bij de marine solliciteert, medisch geschikt zijn voor dienst op zee;4° geslaagd zijn voor volgende taalexamens : a) het examen over de grondige kennis van de Nederlandse of van de Franse taal bedoeld in artikel 2 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger;b) het examen over de wezenlijke kennis van de andere taal, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van dezelfde wet;5° niet afgewezen worden, door de DGHR of de overheid die hij aanwijst;6° batig gerangschikt worden bij de overgangsproef, bedoeld in artikel 19, derde lid, 3°, van de wet, binnen de grenzen van het aantal opengestelde plaatsen. Overeenkomstig het eerste lid, 5°, kan de DGHR, of de autoriteit die hij aanwijst, een kandidatuur afwijzen op basis van het persoonlijk dossier van de betrokken militair. Het geheel van de beoordelingselementen die in beschouwing kunnen worden genomen wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De overgangsproef bedoeld in het eerste lid, 6°, omvat psychotechnische proeven, evenals de beoordeling van de waarde van de kandidaat door het selectiecomité bedoeld in artikel 20.

Art. 71.De korpscommandant brengt, naast de beoordelingen bedoeld in artikel 73 van de wet van 28 februari 2007, een advies uit over de wijze van dienen en de geschiktheid om dienst te doen in de categorie van de officieren BDL van niveau B van de onderofficier BDL van niveau C die zich kandidaat stelt en aan de voorwaarden bedoeld in artikel 70, eerste lid, 1° tot 4°, voldoet.

Het advies wordt uitgedrukt door de beoordeling "Gunstig" of "Ongunstig". De beoordeling "Gunstig" wordt aangevuld met één der volgende vermeldingen : uitstekend, zeer goed, goed, tamelijk goed.

Elk advies moet met redenen omkleed zijn en aan de betrokkene worden betekend. Deze kan binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving een verweerschrift indienen bij de korpscommandant tegen de beoordeling of de vermelding bedoeld in het tweede lid. Naar aanleiding van het verweerschrift kan deze laatste zijn advies of de eraan verbonden vermelding wijzigen. De korpscommandant stelt betrokken militair in kennis indien hij desbetreffende beoordeling of vermelding wijzigt of bevestigt.

Het advies wordt aan de DGHR overgemaakt, langs de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid. Elke beoordeling in ongunstige zin uitgebracht door deze overheid wordt aan de betrokkene betekend vooraleer ze wordt toegezonden aan de DGHR, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving.

De DGHR of de overheid die hij aanwijst, aanvaardt of verwerpt de kandidatuur. De beslissing wordt aan de betrokkene betekend.

Art. 72.De onderofficier BDL legt psychotechnische proeven af. Deze proeven hebben tot doel te beoordelen of de betrokkene de vereiste karakteriële hoedanigheden en het vereiste intellectueel potentieel bezit.

De nadere uitvoeringsregels betreffende de psychotechnische proeven worden bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

Art. 73.Voor het opmaken van de rangschikking houdt het selectiecomité rekening met : 1° het resultaat van de psychotechnische proeven bedoeld in artikel 72, berekend op 20 punten;2° de waarde van de kandidaat, beoordeeld door het selectiecomité op grond van de krachtens artikel 71 uitgebrachte adviezen en van de inhoud van zijn persoonlijk dossier, berekend op 80 punten, overeenkomstig de procedure bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister. De kandidaat die niet ten minste de helft van de punten behaalt voor de beoordeling van zijn waarde wordt evenwel niet gerangschikt.

Het selectiecomité weerhoudt de kandidaten met inachtneming van de opgestelde rangschikking en van het aantal beschikbare plaatsen per vakrichting, per taalstelsel en, naargelang het geval, per krijgsmachtdeel.

Indien twee kandidaten hetzelfde puntentotaal behalen, wordt voorrang gegeven : 1° aan de kandidaat met de hoogste graad;2° bij gelijke graad, aan deze met de meeste anciënniteit in de graad;3° bij gelijke graad en anciënniteit, aan diegene waarvan de kandidatuur het grootst aantal keren afgewezen werd;4° bij gelijke graad, bij gelijke anciënniteit en bij hetzelfde aantal afwijzingen, aan de oudste. De niet-rangschikking of de al dan niet batige rangschikking bij de overgangsproef wordt aan de kandidaat betekend door de voorzitter van het selectiecomité.

Art. 74.§ 1. De bij de overgangsproef batig gerangschikte onderofficier BDL wordt met het oog op het volbrengen van een vorming met een duur van achttien maanden door de minister aanvaard als kandidaat-officier BDL van niveau B. De aanvaarding door de minister wordt aan de kandidaat betekend door de DGHR of de overheid die hij aanwijst.

De vorming bedoeld in artikel 118, § 1, eerste lid, van de wet van 28 februari 2007, bestaat uit een gedeelte van de vormingscyclus van kandidaat-beroepsofficier van niveau B bedoeld in de artikelen 6 en 14 van het koninklijk besluit van 7 november 2013. De concrete vorming wordt vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De kandidaat-officieren BDL van niveau B volgen de vorming overeenkomstig de vakrichting waarvoor ze door de minister werden aanvaard. § 2. De kandidaat die van de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie de toestemming krijgt om een herexamen af te leggen op het einde van zijn vorming moet dit herexamen afleggen op de datum vastgesteld door, naargelang het geval, de schoolcommandant of de hoofdofficier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat in het militair organisme waar de kandidaat zijn vorming volgt, zonder dat hem nog aanvullende cursussen worden gegeven. Hij kan de toestemming krijgen om de evaluatieperiode aan te vangen. Het herexamen moet worden afgelegd, ten vroegste, op de vijfde werkdag na de beslissing van de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie en, ten laatste, drie maanden na deze datum.

De kandidaat die door de deliberatiecommissie of de beroepsinstantie als definitief mislukt wordt beschouwd, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-officier BDL van niveau B. § 3. Op het einde van de evaluatieperiode maakt de korpscommandant een evaluatieverslag op betreffende de geschiktheid van de kandidaat om de functies van officier BDL van niveau B uit te oefenen.

De kandidaat die door de evaluatiecommissie of de beroepsinstantie als definitief mislukt wordt beschouwd, verliest van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-officier BDL van niveau B.

Art. 75.De onderofficier BDL van niveau C die als kandidaat-officier BDL van niveau B werd aanvaard, wordt door de minister in de graad van adjudant aangesteld bij de aanvang van de vormingscyclus, indien hij nog niet met deze graad bekleed is.

De kandidaat-officier BDL van niveau B wordt, door de Koning, in de graad van onderluitenant aangesteld op de eerste dag van de zesde maand volgend op de maand van zijn aanvaarding door de minister als kandidaat-officier BDL van niveau B.

Art. 76.§ 1er. De kandidaat-officier BDL van niveau B wordt door de minister in de graad van onderluitenant benoemd op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij zijn cyclus basisvorming met goed gevolg heeft beëindigd. De benoeming heeft met terugwerkende kracht uitwerking op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij in deze graad werd aangesteld. § 2. Hij wordt gerangschikt na de officieren BDL van niveau B van de bijzondere werving die op dezelfde datum tot onderluitenant werden benoemd.

Art. 77.§ 1. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en aan dezelfde vormingscyclus hebben deelgenomen, wordt bepaald door de rangschikking die op het einde van de opleiding wordt opgemaakt op grond van de einduitslag.

De kandidaten die dezelfde einduitslag bekomen worden gerangschikt volgens afdalende orde van de dienstanciënniteit en in geval van ex-aequo wordt voorrang gegeven aan de oudste.

In geval van slagen na herkansing, komt enkel de einduitslag behaald bij de eerste poging in aanmerking voor het opstellen van de rangschikking. § 2. De relatieve anciënniteit van diegenen die op dezelfde datum worden benoemd en die niet aan dezelfde vormingscyclus hebben deelgenomen, is bepaald door een enige rangschikking die wordt opgemaakt op basis van de verschillende rangschikkingen opgesteld overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 1 en waarin de onderofficieren die verschillende vormingscyclussen hebben gevolgd in verhouding tot hun aantal om beurten zijn opgenomen.

De zo opgemaakte enige rangschikking mag evenwel niet tot gevolg hebben dat een onderofficier wordt gerangschikt vóór een andere onderofficier wiens einduitslag meer dan tien procent van het totaal der punten hoger is dan het zijne. HOOFDSTUK 4. - De overgang van de militair BDL als beroepsmilitair Afdeling 1. - De overgang van de vrijwilliger BDL naar

beroepsvrijwilliger

Art. 78.Met het oog op zijn opname als beroepsvrijwilliger, kan de vrijwilliger BDL door de minister aanvaard worden indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° niet meer dan vier keer afgewezen zijn met het oog op zijn opname in de hoedanigheid van beroepsmilitair omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in 2° tot 5° ;2° geslaagd zijn voor de militaire tests van lichamelijke geschiktheid volgens de criteria bepaald door de minister;3° voor de vrijwilliger die voor een functie bij de marine solliciteert, medisch geschikt zijn voor dienst op zee;4° niet afgewezen worden, door de DGHR of de autoriteit die hij aanwijst;5° batig gerangschikt worden bij de overgangsproef, bedoeld in artikel 19, derde lid, 3°, van de wet, binnen de grenzen van het aantal opengestelde plaatsen. Overeenkomstig het eerste lid, 4°, kan de DGHR, of de autoriteit die hij aanwijst, een kandidatuur afwijzen op basis van het persoonlijk dossier van de betrokken militair. Het geheel van de beoordelingselementen die in beschouwing kunnen worden genomen wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De overgangsproef bedoeld in het eerste lid, 5°, omvat de beoordeling van de waarde van de kandidaat door het selectiecomité bedoeld in artikel 20.

Art. 79.De korpscommandant brengt een advies uit over de wijze van dienen en de geschiktheid om dienst te doen in de categorie van de beroepsvrijwilligers van de vrijwilliger BDL die zich kandidaat stelt en aan de voorwaarden bedoeld in artikel 78, eerste lid, 1° tot 3°, voldoet.

Het advies wordt uitgedrukt door de beoordeling "Gunstig" of "Ongunstig". De beoordeling "Gunstig" wordt aangevuld met één der volgende vermeldingen : uitstekend, zeer goed, goed, tamelijk goed.

Elk advies moet met redenen omkleed zijn en aan de betrokkene worden betekend. Deze kan binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving een verweerschrift indienen bij de korpscommandant tegen de beoordeling of de vermelding bedoeld in het tweede lid. Naar aanleiding van het verweerschrift kan deze laatste zijn advies of de eraan verbonden vermelding wijzigen. De korpscommandant stelt betrokken militair in kennis indien hij desbetreffende beoordeling of vermelding wijzigt of bevestigt.

Het advies wordt aan de DGHR overgemaakt, langs de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid. Elke beoordeling in ongunstige zin uitgebracht door deze overheid wordt aan de betrokkene betekend vooraleer ze wordt toegezonden aan de DGHR, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving.

De DGHR of de autoriteit die hij aanwijst aanvaardt of verwerpt de kandidatuur. De beslissing wordt aan de betrokkene betekend.

Art. 80.Voor het opmaken van de rangschikking, houdt het selectiecomité rekening met de waarde van de kandidaat, beoordeeld door het selectiecomité op grond van de krachtens artikel 79 uitgebrachte adviezen, en de inhoud van zijn persoonlijk dossier, berekend op 100 punten, overeenkomstig de procedure bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De kandidaat die niet ten minste de helft van de punten behaalt voor de beoordeling van zijn waarde, wordt evenwel niet gerangschikt.

Het selectiecomité weerhoudt de kandidaten met inachtneming van de opgestelde rangschikking en van het aantal beschikbare plaatsen per ambt, per taalstelsel en, naargelang het geval, per krijgsmachtdeel.

Indien twee kandidaten hetzelfde puntentotaal behalen, wordt voorrang gegeven : 1° aan de kandidaat met de hoogste graad;2° bij gelijke graad, aan deze met de meeste anciënniteit in de graad;3° bij gelijke graad en anciënniteit, aan diegene waarvan de kandidatuur het grootst aantal keren afgewezen werd;4° bij gelijke graad, bij gelijke anciënniteit en bij hetzelfde aantal afwijzingen, aan de oudste. De niet-klassering of de al dan niet batige rangschikking bij de overgangsproef wordt aan de kandidaat betekend door de voorzitter van het selectiecomité.

Art. 81.De bij de overgangsproef batig gerangschikte vrijwilliger BDL wordt door de minister aanvaard met het oog op zijn overgang als beroepsmilitair binnen dezelfde personeelscategorie en -niveau.

De aanvaarding door de minister wordt aan de kandidaat betekend door de DGHR of de overheid die hij aanwijst.

Art. 82.De vrijwilliger BDL wordt als beroepsmilitair opgenomen, met zijn graad en zijn anciënniteit in die graad, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij door de minister werd aanvaard.

Hij wordt gerangschikt na de beroepsvrijwilligers van de normale werving die met dezelfde graad en dezelfde anciënniteit in deze graad bekleed zijn.

Art. 83.De relatieve anciënniteit van diegenen die, met hun graad en hun anciënniteit in deze graad, op dezelfde datum worden opgenomen, wordt bepaald volgens de dalende volgorde van hun dienstanciënniteit.

In geval van ex-aequo wordt voorrang gegeven aan de oudste. Afdeling 2. - De overgang van de onderofficier BDL van niveau C naar

beroepsonderofficier van niveau C

Art. 84.Met het oog op zijn opname als beroepsonderofficier van niveau C, kan de onderofficier BDL van niveau C door de minister aanvaard worden indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° niet meer dan vier keer afgewezen zijn met het oog op zijn opname in de hoedanigheid van beroepsmilitair omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in 2° tot 5° ;2° geslaagd zijn voor de militaire tests van lichamelijke geschiktheid volgens de criteria bepaald door de minister;3° voor de onderofficier die voor een functie bij de marine solliciteert, medisch geschikt zijn voor dienst op zee;4° niet afgewezen worden door de DGHR of de autoriteit die hij aanwijst;5° batig gerangschikt worden bij de overgangsproef, bedoeld in artikel 19, derde lid, 3°, van de wet, binnen de grenzen van het aantal opengestelde plaatsen. Overeenkomstig het eerste lid, 4°, kan de DGHR, of de autoriteit die hij aanwijst, een kandidatuur afwijzen op basis van het persoonlijk dossier van de betrokken militair. Het geheel van de beoordelingselementen die in beschouwing kunnen worden genomen wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De overgangsproef bedoeld in het eerste lid, 5°, omvat de beoordeling van de waarde van de kandidaat door het selectiecomité bedoeld in artikel 20.

Art. 85.De korpscommandant brengt een advies uit over de wijze van dienen en de geschiktheid om dienst te doen in de personeelscategorie van de beroepsonderofficieren van niveau C van de onderofficier BDL van niveau C die zich kandidaat stelt en aan de voorwaarden bedoeld in artikel 84, eerste lid, 1° tot 3°, voldoet.

Het advies wordt uitgedrukt door de beoordeling "Gunstig" of "Ongunstig". De beoordeling "Gunstig" wordt aangevuld met één der volgende vermeldingen : uitstekend, zeer goed, goed, tamelijk goed.

Elk advies moet met redenen omkleed zijn en aan de betrokkene worden betekend. Deze kan binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving een verweerschrift indienen bij de korpscommandant tegen de beoordeling of de vermelding bedoeld in het tweede lid. Naar aanleiding van het verweerschrift kan deze laatste zijn advies of de eraan verbonden vermelding wijzigen. De korpscommandant stelt betrokken militair in kennis indien hij desbetreffende beoordeling of vermelding wijzigt of bevestigt.

Het advies wordt aan de DGHR overgemaakt, langs de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid. Elke beoordeling in ongunstige zin uitgebracht door deze overheid wordt aan de betrokkene betekend vooraleer ze wordt toegezonden aan de DGHR, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving.

De DGHR of de autoriteit die hij aanwijst aanvaardt of verwerpt de kandidatuur. De beslissing wordt aan de betrokkene betekend.

Art. 86.Voor het opmaken van de rangschikking, houdt het selectiecomité rekening met de waarde van de kandidaat, beoordeeld door het selectiecomité op grond van de krachtens artikel 85 uitgebrachte adviezen, en de inhoud van zijn persoonlijk dossier, berekend op 100 punten, overeenkomstig de procedure bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De kandidaat die niet ten minste de helft van de punten behaalt voor de beoordeling van zijn waarde, wordt evenwel niet gerangschikt.

Het selectiecomité weerhoudt de kandidaten met inachtneming van de opgestelde rangschikking en van het aantal beschikbare plaatsen per vakrichting, per taalstelsel en, naargelang het geval, per krijgsmachtdeel.

Indien twee kandidaten hetzelfde puntentotaal behalen, wordt voorrang gegeven : 1° aan de kandidaat met de hoogste graad;2° bij gelijke graad, aan deze met de meeste anciënniteit in de graad;3° bij gelijke graad en anciënniteit, aan diegene waarvan de kandidatuur het grootst aantal keren afgewezen werd;4° bij gelijke graad, bij gelijke anciënniteit en bij hetzelfde aantal afwijzingen, aan de oudste. De niet-klassering of de al dan niet batige rangschikking bij de overgangsproef wordt aan de kandidaat betekend door de voorzitter van het selectiecomité.

Art. 87.De bij de overgangsproef batig gerangschikte onderofficier BDL van niveau C wordt door de minister aanvaard met het oog op zijn overgang als beroepsmilitair binnen dezelfde personeelscategorie en -niveau.

De aanvaarding door de minister wordt aan de kandidaat betekend door de DGHR of de overheid die hij aanwijst.

Art. 88.De onderofficier BDL van niveau C wordt als beroepsmilitair opgenomen, met zijn graad en zijn anciënniteit in die graad, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij door de minister werd aanvaard.

Hij wordt gerangschikt na de beroepsonderofficieren van niveau C, gesproten uit de sociale promotie, die met dezelfde graad en dezelfde anciënniteit in deze graad bekleed zijn.

Art. 89.De relatieve anciënniteit van diegenen die, met hun graad en hun anciënniteit in deze graad, op dezelfde datum worden opgenomen, wordt bepaald volgens de dalende volgorde van hun dienstanciënniteit.

In geval van ex-aequo wordt voorrang gegeven aan de oudste. Afdeling 3. - De overgang van de onderofficier BDL van niveau B naar

beroepsonderofficier van niveau B

Art. 90.Met het oog op zijn opname als beroepsonderofficier van niveau B, kan de onderofficier BDL van niveau B door de minister aanvaard worden indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° niet meer dan vier keer afgewezen zijn met het oog op zijn opname in de hoedanigheid van beroepsmilitair omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in 2° tot 5° ;2° geslaagd zijn voor de militaire tests van lichamelijke geschiktheid volgens de criteria bepaald door de minister;3° voor de onderofficier die voor een functie bij de marine solliciteert, medisch geschikt zijn voor dienst op zee;4° niet afgewezen worden door de DGHR of de autoriteit die hij aanwijst;5° batig gerangschikt worden bij de overgangsproef, bedoeld in artikel 19, derde lid, 3°, van de wet, binnen de grenzen van het aantal opengestelde plaatsen. Overeenkomstig het eerste lid, 4°, kan de DGHR, of de autoriteit die hij aanwijst, een kandidatuur afwijzen op basis van het persoonlijk dossier van de betrokken militair. Het geheel van de beoordelingselementen die in beschouwing kunnen worden genomen wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De overgangsproef bedoeld in het eerste lid, 5°, omvat de beoordeling van de waarde van de kandidaat door het selectiecomité bedoeld in artikel 20.

Art. 91.De korpscommandant brengt een advies uit over de wijze van dienen en de geschiktheid om dienst te doen in de personeelscategorie van de beroepsonderofficieren van niveau B van de onderofficier BDL van niveau B die zich kandidaat stelt en aan de voorwaarden bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1° tot 3°, voldoet.

Het advies wordt uitgedrukt door de beoordeling "Gunstig" of "Ongunstig". De beoordeling "Gunstig" wordt aangevuld met één der volgende vermeldingen : uitstekend, zeer goed, goed, tamelijk goed.

Elk advies moet met redenen omkleed zijn en aan de betrokkene worden betekend. Deze kan binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving een verweerschrift indienen bij de korpscommandant tegen de beoordeling of de vermelding bedoeld in het tweede lid. Naar aanleiding van het verweerschrift kan deze laatste zijn advies of de eraan verbonden vermelding wijzigen. De korpscommandant stelt betrokken militair in kennis indien hij desbetreffende beoordeling of vermelding wijzigt of bevestigt.

Het advies wordt aan de DGHR overgemaakt, langs de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid. Elke beoordeling in ongunstige zin uitgebracht door deze overheid wordt aan de betrokkene betekend vooraleer ze wordt toegezonden aan de DGHR, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving.

De DGHR of de autoriteit die hij aanwijst aanvaardt of verwerpt de kandidatuur. De beslissing wordt aan de betrokkene betekend.

Art. 92.Voor het opmaken van de rangschikking, houdt het selectiecomité rekening met de waarde van de kandidaat, beoordeeld door het selectiecomité op grond van de krachtens artikel 91 uitgebrachte adviezen, en de inhoud van zijn persoonlijk dossier, berekend op 100 punten, overeenkomstig de procedure bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De kandidaat die niet ten minste de helft van de punten behaalt voor de beoordeling van zijn waarde, wordt evenwel niet gerangschikt.

Het selectiecomité weerhoudt de kandidaten met inachtneming van de opgestelde rangschikking en van het aantal beschikbare plaatsen per vakrichting, per taalstelsel en, naargelang het geval, per krijgsmachtdeel.

Indien twee kandidaten hetzelfde puntentotaal behalen, wordt voorrang gegeven : 1° aan de kandidaat met de hoogste graad;2° bij gelijke graad, aan deze met de meeste anciënniteit in de graad;3° bij gelijke graad en anciënniteit, aan diegene waarvan de kandidatuur het grootst aantal keren afgewezen werd;4° bij gelijke graad, bij gelijke anciënniteit en bij hetzelfde aantal afwijzingen, aan de oudste. De niet-klassering of de al dan niet batige rangschikking bij de overgangsproef wordt aan de kandidaat betekend door de voorzitter van het selectiecomité.

Art. 93.De bij de overgangsproef batig gerangschikte onderofficier BDL van niveau B wordt door de minister aanvaard met het oog op zijn overgang als beroepsmilitair binnen dezelfde personeelscategorie en -niveau.

De aanvaarding door de minister wordt aan de kandidaat betekend door de DGHR of de overheid die hij aanwijst.

Art. 94.De onderofficier BDL van niveau B wordt als beroepsmilitair opgenomen, met zijn graad en zijn anciënniteit in die graad, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij door de minister werd aanvaard.

Hij wordt gerangschikt na de beroepsonderofficieren van niveau B, gesproten uit de promotie op diploma, die met dezelfde graad en dezelfde anciënniteit in deze graad bekleed zijn.

Art. 95.De relatieve anciënniteit van diegenen die, met hun graad en hun anciënniteit in deze graad, op dezelfde datum worden opgenomen, wordt bepaald volgens de dalende volgorde van hun dienstanciënniteit.

In geval van ex-aequo wordt voorrang gegeven aan de oudste. Afdeling 4. - De overgang van de officier BDL van niveau B naar

beroepsofficier van niveau B

Art. 96.Met het oog op zijn opname als beroepsofficier van niveau B, kan de officier BDL van niveau B door de minister aanvaard worden indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° niet meer dan vier keer afgewezen zijn met het oog op zijn opname in de hoedanigheid van beroepsmilitair omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in 2° tot 5° ;2° geslaagd zijn voor de militaire tests van lichamelijke geschiktheid volgens de criteria bepaald door de minister;3° voor de officier die voor een functie bij de marine solliciteert medisch geschikt zijn voor dienst op zee;4° niet afgewezen worden door de DGHR of de autoriteit die hij aanwijst;5° batig gerangschikt worden bij de overgangsproef, bedoeld in artikel 19, derde lid, 3°, van de wet, binnen de grenzen van het aantal opengestelde plaatsen. Overeenkomstig het eerste lid, 4°, kan de DGHR, of de autoriteit die hij aanwijst, een kandidatuur afwijzen op basis van het persoonlijk dossier van de betrokken militair. Het geheel van de beoordelingselementen die in beschouwing kunnen worden genomen wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De overgangsproef bedoeld in het eerste lid, 5°, omvat de beoordeling van de waarde van de kandidaat door het selectiecomité bedoeld in artikel 20.

Art. 97.De korpscommandant brengt een advies uit over de wijze van dienen en de geschiktheid om dienst te doen in de personeelscategorie van de beroepsofficieren van niveau B van de officier BDL van niveau B die zich kandidaat stelt en aan de voorwaarden bedoeld in artikel 96, eerste lid, 1° tot 3°, voldoet.

Het advies wordt uitgedrukt door de beoordeling "Gunstig" of "Ongunstig". De beoordeling "Gunstig" wordt aangevuld met één der volgende vermeldingen : uitstekend, zeer goed, goed, tamelijk goed.

Elk advies moet met redenen omkleed zijn en aan de betrokkene worden betekend. Deze kan binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving een verweerschrift indienen bij de korpscommandant tegen de beoordeling of de vermelding bedoeld in het tweede lid. Naar aanleiding van het verweerschrift kan deze laatste zijn advies of de eraan verbonden vermelding wijzigen. De korpscommandant stelt betrokken militair in kennis indien hij desbetreffende beoordeling of vermelding wijzigt of bevestigt.

Het advies wordt aan de DGHR overgemaakt, langs de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid. Elke beoordeling in ongunstige zin uitgebracht door deze overheid wordt aan de betrokkene betekend vooraleer ze wordt toegezonden aan de DGHR, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving.

De DGHR of de autoriteit die hij aanwijst aanvaardt of verwerpt de kandidatuur. De beslissing wordt aan de betrokkene betekend.

Art. 98.Voor het opmaken van de rangschikking, houdt het selectiecomité rekening met de waarde van de kandidaat, beoordeeld door het selectiecomité op grond van de krachtens artikel 97 uitgebrachte adviezen, en de inhoud van zijn persoonlijk dossier, berekend op 100 punten, overeenkomstig de procedure bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De kandidaat die niet ten minste de helft van de punten behaalt voor de beoordeling van zijn waarde, wordt evenwel niet gerangschikt.

Het selectiecomité weerhoudt de kandidaten met inachtneming van de opgestelde rangschikking en van het aantal beschikbare plaatsen per vakrichting, per taalstelsel en, naargelang het geval, per krijgsmachtdeel.

Indien twee kandidaten hetzelfde puntentotaal behalen, wordt voorrang gegeven : 1° aan de kandidaat met de hoogste graad;2° bij gelijke graad, aan deze met de meeste anciënniteit in de graad;3° bij gelijke graad en anciënniteit, aan diegene waarvan de kandidatuur het grootst aantal keren afgewezen werd;4° bij gelijke graad, bij gelijke anciënniteit en bij hetzelfde aantal afwijzingen, aan de oudste. De niet-klassering of de al dan niet batige rangschikking bij de overgangsproef wordt aan de kandidaat betekend door de voorzitter van het selectiecomité.

Art. 99.De bij de overgangsproef batig gerangschikte officier BDL van niveau B wordt door de minister aanvaard met het oog op zijn overgang als beroepsmilitair binnen dezelfde personeelscategorie en -niveau.

De aanvaarding door de minister wordt aan de kandidaat betekend door de DGHR of de overheid die hij aanwijst.

Art. 100.De officier BDL van niveau B wordt als beroepsmilitair opgenomen, met zijn graad en zijn anciënniteit in die graad, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij door de minister werd aanvaard.

Hij wordt gerangschikt na de beroepsofficieren van niveau B, gesproten uit de sociale promotie, die met dezelfde graad en dezelfde anciënniteit in deze graad bekleed zijn.

Art. 101.De relatieve anciënniteit van diegenen die, met hun graad en hun anciënniteit in deze graad, op dezelfde datum worden opgenomen, wordt bepaald volgens de dalende volgorde van hun dienstanciënniteit.

In geval van ex-aequo wordt voorrang gegeven aan de oudste. Afdeling 5. - De overgang van de officier BDL van niveau A naar

beroepsofficier van niveau A

Art. 102.Met het oog op zijn opname als beroepsofficier van niveau A, kan de officier BDL van niveau A door de minister aanvaard worden indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° niet meer dan vier keer afgewezen zijn met het oog op zijn opname in de hoedanigheid van beroepsmilitair omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in 2° tot 5° ;2° geslaagd zijn voor de militaire tests van lichamelijke geschiktheid volgens de criteria bepaald door de minister;3° voor de officier die voor een functie bij de marine solliciteert medisch geschikt zijn voor dienst op zee;4° niet afgewezen worden door de DGHR of de autoriteit die hij aanwijst;5° batig gerangschikt worden bij de overgangsproef, bedoeld in artikel 19, derde lid, 3°, van de wet, binnen de grenzen van het aantal opengestelde plaatsen. Overeenkomstig het eerste lid, 7°, kan de DGHR, of de autoriteit die hij aanwijst, een kandidatuur afwijzen op basis van het persoonlijk dossier van de betrokken militair. Het geheel van de beoordelingselementen die in beschouwing kunnen worden genomen wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De overgangsproef bedoeld in het eerste lid, 5°, omvat de beoordeling van de waarde van de kandidaat door het selectiecomité bedoeld in artikel 20.

Art. 103.De korpscommandant brengt een advies uit over de wijze van dienen en de geschiktheid om dienst te doen in de personeelscategorie van de beroepsofficieren van niveau A van de officier BDL van niveau A die zich kandidaat stelt en aan de voorwaarden bedoeld in artikel 102, eerste lid, 1° tot 3°, voldoet.

Het advies wordt uitgedrukt door de beoordeling "Gunstig" of "Ongunstig". De beoordeling "Gunstig" wordt aangevuld met één der volgende vermeldingen : uitstekend, zeer goed, goed, tamelijk goed.

Elk advies moet met redenen omkleed zijn en aan de betrokkene worden betekend. Deze kan binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving een verweerschrift indienen bij de korpscommandant tegen de beoordeling of de vermelding bedoeld in het tweede lid. Naar aanleiding van het verweerschrift kan deze laatste zijn advies of de eraan verbonden vermelding wijzigen. De korpscommandant stelt betrokken militair in kennis indien hij desbetreffende beoordeling of vermelding wijzigt of bevestigt.

Het advies wordt aan de DGHR overgemaakt, langs de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid. Elke beoordeling in ongunstige zin uitgebracht door deze overheid wordt aan de betrokkene betekend vooraleer ze wordt toegezonden aan de DGHR, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving.

De DGHR of de autoriteit die hij aanwijst aanvaardt of verwerpt de kandidatuur. De beslissing wordt aan de betrokkene betekend.

Art. 104.Voor het opmaken van de rangschikking, houdt het selectiecomité rekening met de waarde van de kandidaat, beoordeeld door het selectiecomité op grond van de krachtens artikel 103 uitgebrachte adviezen, en de inhoud van zijn persoonlijk dossier, berekend op 100 punten, overeenkomstig de procedure bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

De kandidaat die niet ten minste de helft van de punten behaalt voor de beoordeling van zijn waarde, wordt evenwel niet gerangschikt.

Het selectiecomité weerhoudt de kandidaten met inachtneming van de opgestelde rangschikking en van het aantal beschikbare plaatsen per vakrichting, per taalstelsel en, naargelang het geval, per krijgsmachtdeel.

Indien twee kandidaten hetzelfde puntentotaal behalen, wordt voorrang gegeven : 1° aan de kandidaat met de hoogste graad;2° bij gelijke graad, aan deze met de meeste anciënniteit in de graad;3° bij gelijke graad en anciënniteit, aan diegene waarvan de kandidatuur het grootst aantal keren afgewezen werd;4° bij gelijke graad, bij gelijke anciënniteit en bij hetzelfde aantal afwijzingen, aan de oudste. De niet-klassering of de al dan niet batige rangschikking bij de overgangsproef wordt aan de kandidaat betekend door de voorzitter van het selectiecomité.

Art. 105.De bij de overgangsproef batig gerangschikte officier BDL van niveau A wordt door de minister aanvaard met het oog op zijn overgang als beroepsmilitair binnen dezelfde personeelscategorie en -niveau.

De aanvaarding door de minister wordt aan de kandidaat betekend door de DGHR of de overheid die hij aanwijst.

Art. 106.De officier BDL van niveau A wordt als beroepsmilitair opgenomen, met zijn graad en zijn anciënniteit in die graad, op de zesentwintigste dag van de laatste maand van het trimester waarin hij door de minister werd aanvaard.

Hij wordt gerangschikt na de beroepsofficieren van niveau A, gesproten uit de sociale promotie, die met dezelfde graad en dezelfde anciënniteit in deze graad bekleed zijn.

Art. 107.De relatieve anciënniteit van diegenen die, met hun graad en hun anciënniteit in deze graad, op dezelfde datum worden opgenomen, wordt bepaald volgens de dalende volgorde van hun dienstanciënniteit.

In geval van ex-aequo wordt voorrang gegeven aan de oudste.

TITEL 6. - De eindeloopbaan-periode HOOFDSTUK 1. - De reclasseringspremie

Art. 108.Het bedrag van de reclasseringspremie, bedoeld in het artikel 29 van de wet, wordt bepaald als volgt : 1° voor de militair BDL die minstens zestig maanden werkelijke dienst heeft volbracht, is het bedrag van de reclasseringspremie gelijk aan zes maal het bedrag van de laatst ontvangen volledige maandwedde;2° voor de militair BDL die minstens tweeënzeventig maanden werkelijke dienst heeft volbracht, is het bedrag van de reclasseringspremie gelijk aan acht maal het bedrag van de laatst ontvangen volledige maandwedde;3° voor de militair BDL die minstens vierentachtig maanden werkelijke dienst heeft volbracht, is het bedrag van de reclasseringspremie gelijk aan twaalf maal het bedrag van de laatst ontvangen volledige maandwedde. In het geval bedoeld in het artikel 33 van dezelfde wet, wordt de periode van terbeschikkingstelling bij een andere openbare werkgever in beschouwing genomen voor de berekening van de werkelijke dienst.

De wedden bedoeld in het eerste lid omvatten, in voorkomend geval, de haard- of standplaatstoelage bedoeld in het koninklijk besluit van 26 november 1997 tot vervanging, voor het personeel van sommige overheidsdiensten, van het koninklijk besluit van 30 januari 1967 houdende toekenning van een haardtoelage of een standplaatstoelage aan het personeel der ministeries.

Om van een voorschot op de reclasseringspremie te genieten, binnen de grenzen bepaald in artikel 29, § 3, eerste lid, van de wet, moet de militair BDL hiertoe een aanvraag indienen bij de korpscommandant, ten laatste op het einde van de informatiefase.

Het verzoek tot voorschot omvat : 1° het gevraagde bedrag;2° een beschrijving van de kwalificerende vorming die zal worden gevolgd;3° de datum voorzien voor de aanvang van deze vorming. Het voorschot wordt uitbetaald op de laatste dag van de maand die volgt op de maand waarin het verzoek om een voorschot door de korpscommandant werd aanvaard.

Het saldo van de reclasseringspremie wordt uitbetaald op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de verbreking van de dienstneming uitwerking heeft. HOOFDSTUK 2. - Het vormingsverlof

Art. 109.Het vormingsverlof bedoeld in het artikel 30, eerste lid, 1°, van de wet kan worden toegekend voor elke vorm van, buiten Defensie, ingerichte professionele vorming.

Art. 110.Om te genieten van een vormingsverlof, dient de militair hiertoe een aanvraag in te dienen bij zijn korpscommandant.

Het vormingsverlof kan, geheel of gedeeltelijk, omwille van dienstredenen geweigerd worden indien de aanvraag op minder dan vijfenveertig werkdagen van de aanvang van het vormingsverlof ingediend wordt.

Indien de aanvraag ingediend wordt na ten minste vierentachtig maanden van werkelijke dienst, wordt de termijn bedoeld in het tweede lid verkort tot vijfentwintig werkdagen.

Een reeds toegekend vormingsverlof wordt automatisch uitgesteld wanneer de vorming waarvoor de militair BDL dit verlof aangevraagd heeft naar een andere datum verplaatst wordt door de betrokken instelling.

Art. 111.Voorafgaand aan de aanvang van het vormingsverlof kan de korpscommandant zich een inschrijvingsattest laten voorleggen.

Het vormingsverlof kan worden ingetrokken indien de begunstigde desbetreffend bewijs niet kan voorleggen.

Art. 112.De korpscommandant kan zich een aanwezigheidsattest laten voorleggen.

Het vormingsverlof kan worden opgeschort indien de begunstigde desbetreffend attest niet kan voorleggen of indien uit dit attest blijkt dat hij de vorming waarvoor hij een vormingsverlof heeft verkregen niet met regelmaat heeft gevolgd.

Wordt beschouwd als een leerling die de vorming niet regelmatig heeft gevolgd, de militair BDL die voor meer dan een vijfde van de vorming onrechtmatig afwezig was.

De opschorting vangt aan van zodra de toestand zich voordoet die ertoe aanleiding geeft en loopt door tot het einde van het toegekende vormingsverlof.

De korpskommandant kan de opschorting van het vormingsverlof voor het geheel of een gedeelte van het resterende saldo opheffen, om aan de betrokkene toe te laten, op zijn gemotiveerde aanvraag, de vorming te hervatten. HOOFDSTUK 3. - Het vormingskrediet

Art. 113.Om te genieten van een vormingskrediet binnen de limieten bedoeld in artikel 30, eerste lid, 2°, van de wet, dient de militair BDL, bij zijn korpscommandant, een aanvraag tot terugbetaling van de inschrijvingskosten in te dienen. De aanvraag dient van de volgende elementen vergezeld te zijn : 1° de facturen en andere boekhoudkundige stukken met betrekking tot de inschrijvingskosten;2° een bewijs van betaling voor alle aan de inschrijving gerelateerde onkostenposten waarvoor een terugbetaling aangevraagd wordt;3° een attest van regelmatig ingeschreven leerling.

Art. 114.Worden als inschrijvingskosten aanvaard : 1° alle inschrijvingsgelden die door een vormingsorganisme aangerekend werden;2° de kosten gerelateerd aan het aanschaffen van de door de vorming vereiste syllabi en materieel, beperkt tot een bedrag van maximum 250 euro;3° de administratieve kosten gerelateerd aan het behalen van een rijbewijs of elke andere vergunning.

Art. 115.In het kader van de vorming voor dewelke de militair BDL van een vormingskrediet geniet, kan de korpscommandant zich een regelmatigheidsattest laten voorleggen.

De terugbetaling van het vormingskrediet kan worden gevorderd indien uit het regelmatigheidsattest blijkt dat de militair BDL de vorming waarvoor hij een vormingskrediet heeft ontvangen niet met regelmaat heeft gevolgd.

TITEL 7. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 116.De artikelen 22 tot 26 van het koninklijk besluit van 27 juni 2010 betreffende het statuut van de militair die een vrijwillige militaire inzet vervult worden opgeheven.

Art. 117.De militair EVMI die bij de DGHR een aanvraag tot opname in een andere hoedanigheid van militair van het actief kader, zoals bedoeld in artikel 37, § 1, van de wet indient, wordt beoordeeld door zijn korpscommandant inzake zijn wijze van dienen.

Indien zijn wijze van dienen als voldoende wordt beoordeeld, wordt de militair EVMI geacht een positieve beoordeling van zijn korpscommandant te hebben gekregen en wordt aanvaard door de DGHR met het oog op zijn opname in een andere hoedanigheid van militair van het actief kader zoals bedoeld in artikel 37, § 1, van de wet.

Art. 118.De militair EVMI van wie de wijze van dienen als onvoldoende wordt beoordeeld, kan, binnen de vijf werkdagen volgend op de dag waarop de beoordeling hem werd betekend, een verweerschrift indienen en vragen om door zijn korpscommandant gehoord te worden.

Hij wordt desgevallend gehoord door zijn korpscommandant ten laatste vijf werkdagen volgend op de dag van het indienen van deze aanvraag.

Wanneer hij gehoord wordt door de korpscommandant, mag de betrokken militair zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Binnen de drie werkdagen volgend op de dag van ontvangst van het verweerschrift of van het horen van de betrokken militair, licht de korpscommandant de betrokkene in van het handhaven van de negatieve beoordeling of van de beslissing hem een positieve beoordeling toe te kennen.

Art. 119.Indien de korpscommandant de negatieve beoordeling handhaaft, wordt het beoordelingsdossier overgemaakt aan de DGHR, ten laatste vijf werkdagen volgend op de dag van betekening van de beslissing van de korpscommandant.

De DGHR beslist op stukken en besluit de militair EVMI te aanvaarden of niet te aanvaarden met het oog op zijn opname in een andere hoedanigheid van militair van het actief kader zoals bedoeld in artikel 37, § 1, van de wet. Deze beslissing wordt betekend aan de betrokken militair ten laatste twintig werkdagen volgend op de dag van betekening van de beslissing van de korpscommandant bedoeld in het eerste lid.

Art. 120.De anciënniteit in de graad van de militair EVMI, bedoeld in artikel 38 van de wet, vangt aan op dezelfde datum als deze waarop de anciënniteit aanvangt van de militair aangeworven in de hoedanigheid waarin de militair EVMI wordt opgenomen in toepassing van artikel 37, § 1, van de wet, die tijdens hetzelfde jaar werd aangeworven en waarvan de vormingscyclus op een normale wijze verliep.

Art. 121.De anciënniteit in de graad van de militair korte termijn, bedoeld in artikel 38 van de wet, vangt aan op dezelfde datum als deze waarop de anciënniteit aanvangt van de militair aangeworven in de hoedanigheid waarin de militair korte termijn wordt opgenomen in toepassing van artikel 37, § 3, van de wet, die tijdens hetzelfde jaar werd aangeworven en waarvan de vormingscyclus op een normale wijze verliep.

Art. 122.Treden in werking op 31 december 2013 : 1° de wet van 30 augustus 2013 tot instelling van de militaire loopbaan van beperkte duur, met uitzondering van het artikel 4 van dezelfde wet, dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 2013;2° dit besluit, met uitzondering van het artikel 2 dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 2013.

Art. 123.De Minister bevoegd voor landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 7 november 2013.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM

^