Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 november 2013
gepubliceerd op 16 december 2013

Koninklijk besluit betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2013007273
pub.
16/12/2013
prom.
07/11/2013
ELI
eli/besluit/2013/11/07/2013007273/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 NOVEMBER 2013. - Koninklijk besluit betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht, artikel 21/1, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2013, de artikelen 80, derde lid, en 81, § 1, derde lid, vervangen bij de wet van 31 juli 2013, de artikelen 81/1, 81/2, eerste lid, en 81/5, eerste lid, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2013, de artikelen 84, § 1, derde lid en 88, derde lid, vervangen bij de wet van 31 juli 2013, de artikelen 89, tweede lid, 92, eerste lid, 96, § 1 en 97, § 2, 100, § 2, tweede lid, 3°, en 101, derde lid, vervangen bij de wet van 31 juli 2013, artikel 101/4, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2013, de artikelen 102, eerste lid, 103 en 104, vervangen bij de wet van 31 juli 2013, artikel 104/1, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2013, de artikelen 105, 106, eerste, tweede, vijfde en zevende lid en 107, eerste lid, vervangen bij de wet van 31 juli 2013, en artikel 272, gewijzigd bij de wet van 20 juni 2012;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader;

Gelet op het protocol van onderhandelingen N-355 van het Onderhandelingscomité van het militair personeel, gesloten op 10 juli 2013;

Gelet op het advies 54.019/4 van de Raad van State, gegeven op 9 oktober 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. Dit besluit is toepasselijk op de kandidaten bedoeld in artikel 3, 13°, a), van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en de kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht, die een vorming volgen ten einde als lid van het beroepspersoneel te worden opgenomen in de categorie van de officieren, onderofficieren of vrijwilligers.

Voor de toepassing van dit besluit : 1° wordt elk van de in het eerste lid bedoelde personen "kandidaat" genoemd;2° wordt de medische dienst als een krijgsmachtdeel beschouwd;3° wordt, telkens als een graad wordt vermeld, ook de gelijkwaardige graad in aanmerking genomen.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit moet verstaan worden onder : 1° de normale werving : de werving van kandidaat-beroepsofficieren van niveau A, van kandidaat-beroepsonderofficieren van niveau B of van niveau C, en van kandidaat-beroepsvrijwilligers bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet;2° de aanvullende werving : de werving met het oog op de aanvulling van het aantal leerlingen van een promotie bedoeld in artikel 5, § 4, van de wet;3° de bijzondere werving: de werving van kandidaat-beroepsofficieren van niveau A of B, en van kandidaat-beroepsonderofficieren van niveau B, houder van een diploma, bedoeld in artikel 5, § 2, eerste lid, van de wet;4° een vormingsjaar : een periode in de tijd, niet noodzakelijk strikt overeenkomend met een periode van één jaar, waarbinnen de kandidaat een gedeelte van een specifieke vormingscyclus moet volgen;5° de latere aflegging van de proeven van fysieke conditie : de maatregel waarbij de kandidaat een uitstel bekomt voor het afleggen van de proeven van fysieke conditie;6° de aanhechting aan een latere promotie : de maatregel waarbij, naargelang het geval, hetzij de niet geslaagde kandidaat de toelating bekomt, hetzij de kandidaat ten gevolge van een beslissing tot uitstel de toelating bekomt, om zijn vorming of een vormingsgedeelte te herbeginnen in dezelfde hoedanigheid met een latere promotie of vormingssessie, waarin hij het lot volgt van de kandidaten van de nieuwe promotie;7° de voortzetting van de vorming : de maatregel waarbij, in de gevallen bedoeld in artikel 103 tot 104/1, van de wet, de kandidaat zijn vorming mag voortzetten, in dezelfde hoedanigheid en in een gelijktijdige promotie, in een andere specifieke vormingscyclus waarvoor die specifieke medische geschiktheid, die specifieke beroepsbekwaamheid of die specifieke fysieke conditie niet vereist is;8° een promotie : het geheel van de kandidaten van een specifieke vormingscyclus die op hetzelfde tijdstip tegelijk dezelfde vorming volgen;9° de afwachtingsstage of de afwachtingsperiode : de stage of periode, naargelang van het geval, waarin de kandidaat wordt geplaatst vooraleer een gedeelte van de vormingscyclus aan te vatten;10° de peter : de militair van het actief kader, van dezelfde personeelscategorie en, naargelang het geval, van dezelfde vakrichting of hetzelfde ambt als de kandidaat, die door de korpscommandant aangewezen wordt om een kandidaat te begeleiden, naargelang het geval, gedurende de opleiding on the job of gedurende de stage- of evaluatieperiode;11° het stage- of evaluatieverslag : de globale beoordeling van de professionele en de karakteriële hoedanigheden evenals van de fysieke conditie van een kandidaat, tijdens of op het einde van, naargelang het geval, een stage- of evaluatieperiode;12° de vrijstelling : de maatregel waardoor een kandidaat bepaalde gedeelten van de vormingscyclus niet meer moet volgen op basis van de vorming die hij vroeger met succes heeft genoten;13° de niet geslaagde kandidaat : de kandidaat die voor een deliberatie- of evaluatiecommissie moet verschijnen omdat hij voor een bepaald gedeelte van de vorming niet de vereiste professionele, karakteriële of fysieke hoedanigheden op het vlak van de fysieke conditie bezit;14° de verderzetting van de vorming : de maatregel waarbij de niet geslaagde kandidaat de toelating bekomt om zijn vorming verder te zetten in dezelfde hoedanigheid;15° het afleggen van een herkansingsexamen : de maatregel waarbij de niet geslaagde kandidaat wegens onvoldoende professionele hoedanigheden tijdens een periode van opleiding of van schoolvorming of een gedeelte van die periodes, de toelating bekomt om een herkansingsexamen af te leggen;16° de oriëntering : de maatregel waarbij de kandidaat binnen zijn vormingscyclus wordt aangeduid voor een specifieke vormingscyclus in functie van de militaire vakrichting;17° de verlenging van de kandidaatsperiode : de maatregel waarbij de kandidaatsperiode van een kandidaat-militair wordt verlengd;18° de definitief mislukte kandidaat : de niet geslaagde kandidaat bedoeld in 13°, die geen van de maatregelen bekomt voorzien in 5°, 6°, 14°, 15°, 17° ;19° de reïntegratie : de maatregel waarbij de kandidaat, die zijn oorspronkelijke vorming heeft stopgezet om een nieuwe vorming te volgen, maar deze nieuwe hoedanigheid heeft verloren om welbepaalde redenen, de mogelijkheid heeft om in zijn oorspronkelijke vorming heropgenomen te worden;20° de DGHR : de directeur-generaal human resources;21° de wet : wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht;22° de geneesheer belast met de medische steun van de eenheid waartoe de betrokken militair behoort : de geneesheer bedoeld in artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de afwezigheid om gezondheidsredenen van de militairen;23° het centraal controleorganisme : de dienst van de algemene directie human resources belast met het beheer van de kandidaat-militairen. Bovendien worden de noties "Defensie", "militair", "de minister", "de stageperiode", "het ambt", "de functie", "de basisfunctie", "het gelijkwaardig diploma of getuigschrift", "de militaire vakrichting", "de officier van niveau A", "de officier van niveau B", "de onderofficier van niveau B", "de onderofficier van niveau C", "de kandidaat-officier", "de kandidaat-onderofficier", "de kandidaat-vrijwilliger" en "de werkdag" gebruikt overeenkomstig de definities bedoeld in artikel 3 van de wet.

Bovendien worden de noties "kandidaat-officieren BDL", "kandidaat-onderofficieren BDL" en "kandidaat-vrijwilligers BDL" gebruikt overeenkomstig de bepalingen van de wet van 30 augustus 2013 tot instelling van de militaire loopbaan van beperkte duur.

Art. 3.Voor de kandidaat die het geheel of een gedeelte van zijn vorming ontvangt in een vreemde militaire instelling of in een andere burgerlijke instelling, in België of in het buitenland, dan de instelling waar de vorming normaal wordt verstrekt, bepaalt de directeur-generaal vorming met welke vorming deze vorming gelijkwaardig wordt geacht vooraleer deze wordt aangevat.

Om in aanmerking genomen te worden dient deze kandidaat de voorwaarden te vervullen om toegelaten te worden tot de vormingscyclus waarvan de vorming als gelijkwaardig wordt erkend.

TITEL 2. - De vorming HOOFDSTUK 1. - De vormingscycli Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. 4.§ 1. Een cyclus basisvorming bestaat uit vormingsperiodes, die op hun beurt onderverdeeld kunnen worden in de volgende vormingsgedeelten : deelperiodes, fases en modules. § 2. De "periode van opleiding" genoemde vormingsperiode kan bestaan uit de volgende deelperiodes : 1° een deelperiode militaire basisvorming, hierna "militaire basisvorming" genoemd;2° een deelperiode gespecialiseerde professionele vorming, hierna "gespecialiseerde professionele vorming" genoemd. § 3. Een deelperiode militaire basisvorming kan bestaan uit de volgende fases : 1° een militaire initiatiefase;2° een fase militaire basisopleiding. Een deelperiode gespecialiseerde professionele vorming kan bestaan uit de volgende fases : 1° een fase algemene technische opleiding;2° een fase gespecialiseerde militaire opleiding;3° een fase gespecialiseerde professionele opleiding;4° een fase opleiding on the job. § 4. Een fase kan bestaan uit één of meerdere modules. § 5. De concrete samenstelling van de cyclus basisvorming, de concrete duur van de vormingsgedeelten van de cyclus basisvorming en de nadere regels betreffende de uitvoering worden per specifieke vormingscyclus vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister.

Art. 5.De militaire basisvorming is onafhankelijk van het krijgsmachtdeel, de militaire vakrichting of het ambt en moet aan de kandidaat toelaten om de initiële militaire hoedanigheden te verwerven op het professionele, fysieke en karakteriële vlak, vereist om zijn vorming verder te zetten en zijn integratie in de schoot van de Krijgsmacht te verzekeren.

De gespecialiseerde professionele vorming moet aan de kandidaat toelaten om de militaire en specifieke hoedanigheden te verwerven op het professionele, fysieke en karakteriële vlak, vereist bij het uitoefenen van een basisfunctie in een bepaald ambt of in de schoot van een vakrichting. Afdeling 2. - De vormingscyclus van de kandidaat-

beroepsofficier van niveau A of niveau B Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 6.De vormingscyclus van de kandidaat-beroepsofficier van niveau A of niveau B omvat : 1° een periode van opleiding bestaande uit : a) een militaire basisvorming;b) voor de kandidaat van de bijzondere en laterale werving, een gespecialiseerde professionele vorming;2° voor de kandidaat van de normale en de aanvullende werving, een periode van schoolvorming hoofdzakelijk gericht op de academische vorming, hierna "academische vorming" genoemd;3° voor de kandidaat van de bijzondere en laterale werving, een evaluatieperiode;4° desgevallend, een stageperiode, voor de specifieke vormingscycli die voor dat doel worden vastgesteld in een reglement uitgevaardigd door de minister. De taalcursussen en het examen over de wezenlijke kennis van de tweede landstaal maken integraal deel uit van de vormingscyclus.

Onderafdeling 2. - Specifieke bepalingen voor de kandidaat- beroepsofficier van niveau A van de normale werving

Art. 7.De vormingscyclus van de kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale werving duurt : 1° vijf vormingsjaren voor de kandidaat van de polytechnische faculteit van de Koninklijke Militaire School;2° vijf vormingsjaren voor de kandidaat van de faculteit sociale en militaire wetenschappen van de Koninklijke Militaire School;3° respectievelijk zeven, zes en vijf vormingsjaren voor de kandidaat-officier-geneesheer, -dierenarts, -apotheker en -tandarts aan een Belgische universiteit of aan een daarmee gelijkgestelde inrichting;4° minimum vier vormingsjaren voor de kandidaat in een universitaire instelling of hogeschool, in de richting industriële ingenieurs-wetenschappen van de Vlaamse Gemeenschap en vijf vormingsjaren voor de kandidaat in een universitaire instelling of hogeschool, in de richting industriële ingenieurswetenschappen, van de Franse Gemeenschap.5° vier vormingsjaren voor de kandidaat van de hogere zeevaartschool. Voor de kandidaat-officier-geneesheer of -tandarts, wordt de duur van de vormingscyclus van de kandidaat bedoeld in eerste lid, 3°, verhoogd met de voorziene studieduur voor het behalen van één van de bijzondere beroepstitels bedoeld in de artikelen 1 tot 4 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde.

Art. 8.De academische vorming van de kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale werving omvat : 1° voor de kandidaat van de polytechnische faculteit of van de faculteit sociale en militaire wetenschappen van de Koninklijke Militaire School, de cursussen en de examens waarvan het programma vastgesteld wordt in uitvoering van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School en bij het uitvoeringsbesluit ervan, evenals de bijkomende cursussen en examens waarvan het programma vastgesteld wordt door de Koning;2° voor de kandidaat van de vakrichting "medische technieken", de cursussen en de examens aan een Belgische universiteit of aan een daarmee gelijkgestelde inrichting, met het oog op het behalen van de master in de, naargelang het geval, geneeskunde, diergeneeskunde, farmaceutische zorg of tandheelkunde, of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift, en, voor de kandidaat-officier-geneesheer of -tandarts, aangevuld met de cursussen en examens noodzakelijk voor het behalen van één van de bijzondere beroepstitels bedoeld in de artikelen 1 tot 4, hernomen in het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde, evenals de bijkomende cursussen en examens waarvan het programma bepaald wordt in een reglement uitgevaardigd door de minister;3° voor de kandidaat van een universitaire instelling of hogeschool, in de richting industriële ingenieurswetenschappen, de cursussen en de examens met het oog op het behalen van de master in de industriële wetenschappen of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift, evenals de bijkomende cursussen en examens waarvan het programma bepaald wordt in een reglement uitgevaardigd door de minister;4° voor de kandidaat van de hogere zeevaartschool, de cursussen en de examens met het oog op het behalen van de master in de nautische wetenschappen of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift, evenals de bijkomende cursussen en examens waarvan het programma bepaald wordt in een reglement uitgevaardigd door de minister.

Art. 9.§ 1. De kandidaten van de polytechnische faculteit of van de faculteit sociale en militaire wetenschappen van de Koninklijke Militaire School stellen in het laatste vormingsjaar een masterproef op waarvan het onderwerp goedgekeurd moet worden door de directeur van het academisch onderwijs.

De directeur van het academisch onderwijs wijst de directeur van de masterproef en de tweede lezer aan. § 2. De masterproef wordt ingediend en voorgesteld voor een examencommissie.

De examencommissie is samengesteld uit een opperofficier of een kolonel, voorzitter, en, per specialiteit bepaald door de commandant van de Koninklijke Militaire School, een hoofdofficier en twee andere burgerlijke of militaire leden. De voorzitter en de leden worden jaarlijks door Ons aangewezen.

De examencommissie wordt bijgestaan door de directeur van de masterproef.

Een officier, aangewezen door de directeur van het academisch onderwijs, vervult de functie van secretaris.

Onderafdeling 3. - Specifieke bepalingen voor de kandidaat- beroepsofficier van niveau A van de aanvullende werving

Art. 10.De kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de aanvullende werving volgt vanaf het jaar van de vormingscyclus waarin hij wordt toegelaten dezelfde vorming eventueel aangevuld met de vorming bedoeld in artikel 7, tweede lid, als de kandidaten van de promotie waaraan hij gehecht wordt.

Evenwel kunnen hem inhaalcursussen en -examens worden opgelegd die de andere kandidaten van dezelfde promotie reeds hebben gevolgd of afgelegd, met inbegrip van de militaire basisvorming bedoeld in artikel 5.

Onderafdeling 4. - Specifieke bepalingen voor de kandidaat- beroepsofficier van niveau A van de bijzondere werving

Art. 11.De vormingscyclus van de kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de bijzondere werving duurt twee vormingsjaren.

De vormingscyclus van de kandidaat-beroepsofficier piloot van niveau A van de bijzondere werving duurt evenwel vier vormingsjaren. Zijn gespecialiseerde professionele vorming is die bedoeld in artikel 7, § 2, van het koninklijk besluit van 13 mei 2004 betreffende het varend personeel van de krijgsmacht.

Onderafdeling 5. - Specifieke bepalingen voor de kandidaat- beroepsofficier van niveau A van de laterale werving

Art. 12.De vormingscyclus van de kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de laterale werving duurt twee vormingsjaren en omvat : 1° een periode van opleiding, bestaande uit : a) een militaire basisvorming;b) een gespecialiseerde professionele vorming;2° desgevallend, een stageperiode en/of een evaluatieperiode, voor de specifieke vormingscycli die voor dat doel worden vastgesteld in een reglement uitgevaardigd door de minister.

Art. 13.De taalcursussen en het examen over de wezenlijke kennis van de tweede landstaal maken integraal deel uit van de vormingscyclus bedoeld in artikel 12.

Onderafdeling 6. - Specifieke bepalingen voor de kandidaat- beroepsofficier van niveau B van de bijzondere werving

Art. 14.De vormingscyclus van de kandidaat-officier van niveau B van de bijzondere werving duurt drie vormingsjaren en omvat : 1° een periode van opleiding, bestaande uit : a) een militaire basisvorming;b) een gespecialiseerde professionele vorming;2° een evaluatieperiode. Voor de kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale werving die reeds tot de graad van onderluitenant aangesteld is en die als kandidaat-officier van niveau B van de bijzondere werving gereclasseerd wordt, duurt de vormingscyclus evenwel twee vormingsjaren.

Art. 15.De taalcursussen en het examen over de wezenlijke kennis van de tweede landstaal maken integraal deel uit van de vormingscyclus bedoeld in artikel 14. Afdeling 3. - De vormingscyclus van de kandidaat-beroepsonderofficier

Art. 16.§ 1. De vormingscyclus van de kandidaat-beroepsonderofficier duurt : 1° twee vormingsjaren voor de kandidaat van niveau B van de bijzondere werving;2° drie vormingsjaren voor de kandidaat van niveau C van de normale werving;3° drie vormingsjaren voor de kandidaat van niveau B van de normale werving. § 2. Deze vormingscyclus bevat : 1° voor de kandidaat van niveau B van de normale werving een periode van schoolvorming;2° een periode van opleiding bestaande uit : a) een militaire basisvorming;b) desgevallend, een gespecialiseerde professionele vorming, voor de specifieke vormingscycli die voor dat doel worden vastgesteld in een reglement uitgevaardigd door de minister;3° desgevallend, een stageperiode en/of een evaluatieperiode, voor de specifieke vormingscycli die voor dat doel worden vastgesteld in een reglement uitgevaardigd door de minister. § 3. De kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B van de aanvullende werving volgt vanaf het jaar van de vormingscyclus waarin hij wordt toegelaten dezelfde vorming als de kandidaten van de promotie waaraan hij gehecht wordt.

Evenwel kunnen hem inhaalcursussen en -examens worden opgelegd die de andere kandidaten van dezelfde promotie reeds hebben gevolgd of afgelegd, met inbegrip van de militaire basisvorming bedoeld in artikel 5. Afdeling 4. - De vormingscyclus van de kandidaat-beroepsvrijwilliger

Art. 17.De vormingscyclus van de kandidaat-beroepsvrijwilliger duurt drie vormingsjaren en omvat : 1° een periode van opleiding van maximum twee jaar bestaande uit : a) een militaire basisvorming;b) een gespecialiseerde professionele vorming;2° een stageperiode;3° een evaluatieperiode. HOOFDSTUK 2. - De oriëntering, de vrijstelling, het uitstel en de heroriëntering Afdeling 1. - De oriëntering

Art. 18.Indien binnen eenzelfde vormingscyclus verschillende specifieke vormingscycli bestaan in functie van de vakrichtingen wordt de kandidaat naar een specifieke vormingscyclus georiënteerd.

De oriëntering heeft plaats op grond van : 1° de voor de oriëntering nuttige gegevens bekomen bij de werving en eventueel tijdens de vorming;2° desgevallend, een oriënteringsproef. Afdeling 2. - De vrijstelling van vormingsgedeelten of cursussen

Art. 19.§ 1. De kandidaat kan, onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van artikel 27, § 4, vrijgesteld worden door de directeur-generaal vorming of door de officier die hij aanwijst, van het geheel of een deel van de academische vorming of van de periode van opleiding als hij vroeger deze vorming of dit vormingsgedeelte, of een gelijkwaardige vorming, met vrucht heeft gevolgd, binnen een vormingsorganisme van Defensie of in een vreemde militaire instelling of in een burgerlijke instelling, in België of in het buitenland.

De directeur-generaal vorming of de door hem aangewezen officier legt de gelijkwaardigheid vast en kan, naargelang het geval : 1° een vrijstelling opleggen;2° een vrijstelling toekennen op aanvraag van de kandidaat. De directeur-generaal vorming of de door hem aangewezen officier kan zijn beslissing laten voorafgaan door een test over de leerstof van het vormingsgedeelte waarvan de kandidaat vrijgesteld zou kunnen worden. In dit geval neemt hij zijn beslissing op basis van de resultaten van deze test. § 2. Op grond van de beslissing bedoeld in § 1, wordt de kandidaat, in voorkomend geval, aangewezen voor : 1° een aanvullende specifieke vorming, in voorkomend geval met het oog op zijn toekomstige ambt;2° een afwachtingsstage of een afwachtingsperiode in een eenheid of in het vormingsorganisme waar hij kandidaat is. De professionele en de karakteriële hoedanigheden van de kandidaat worden niet beoordeeld tijdens de vrijstelling.

De DGHR bepaalt de praktische nadere regels die op de betrokkene toepasselijk zijn. § 3. Onverminderd de toepassing van de specifieke bepalingen betreffende de rangschikking bedoeld in artikel 93 van de wet en betreffende de aanwijzing bedoeld in § 2, volgt de vrijgestelde kandidaat het lot van de andere kandidaten van zijn vormingscyclus. Afdeling 3. - Het uitstel

Art. 20.De kandidaat die zich bevindt in de situatie bedoeld in artikel 102, van de wet, dient zo vlug mogelijk een aanvraag tot uitstel in, naargelang het geval, zodra hij op de hoogte is van een feit waarvan hij oordeelt dat het zijn aanvraag rechtvaardigt of nadat een dergelijk feit zich heeft voorgedaan.

Bij ontstentenis van een aanvraag neemt de bevoegde autoriteit om te beslissen bedoeld in artikel 21, § 1, eerste lid, contact op met een kandidaat als ze oordeelt dat die zich bevindt in de situatie bedoeld in artikel 102, van de wet. Ten gevolge van dit contact dient de kandidaat al dan niet een aanvraag tot uitstel in.

Een aanvraag tot uitstel van een examen of van een proef wordt ingediend vóór dit examen of deze proef. Een aanvraag tot uitstel die ingediend wordt na het betrokken examen of de betrokken proef kan evenwel ontvankelijk verklaard worden in geval van overmacht, waarover de bevoegde autoriteit om te beslissen, bedoeld in artikel 21, oordeelt.

De aanvraag tot uitstel moet gemotiveerd zijn. Indien ze op gezondheidsredenen of zwangerschap berust, moet ze vergezeld zijn van een geneeskundig attest, bevestigd door de geneesheer belast met de medische steun van de eenheid waartoe de betrokken militair behoort, waarin de echtheid van de aangevoerde gezondheidsredenen of van de zwangerschap bevestigd wordt.

Art. 21.§ 1. De beslissing over het toekennen van het uitstel wordt genomen door de plaatselijke autoriteit die verantwoordelijk is voor de vorming van de kandidaat, in de volgende gevallen : 1° het uitstel leidt niet tot een verlenging van de duur van de kandidaatsperiode;2° het uitstel leidt tot een verlenging van de kandidaatsperiode en er wordt aan alle volgende voorwaarden voldaan : a) het gaat om een uitstel om gezondheidsredenen;b) de kandidaat heeft nog geen uitstel met verlenging van de vorming bekomen sinds het begin van zijn vorming;c) in voorkomend geval, voor een periode van schoolvorming of van opleiding, kan de kandidaat eenzelfde vormingsgedeelte als datgene dat het voorwerp uitmaakt van de aanvraag tot uitstel volgen, de eerste keer dat het opnieuw georganiseerd wordt;d) de verlenging van de vorming ten gevolge van het uitstel overschrijdt de 375 dagen niet. In de andere gevallen wordt de beslissing over het toekennen van een uitstel genomen door de autoriteit binnen de algemene directie human resources belast met het personeelsbeheer.

Evenwel wordt de beslissing genomen door, naargelang het geval, de deliberatie- of evaluatiecommissie in de gevallen bedoeld in artikel 10, § 2, eerste lid, 2° en 3°, van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht.

De plaatselijke autoriteit bedoeld in het eerste lid is : 1° voor de kandidaat in periode van schoolvorming of van opleiding, de commandant van het vormingsorganisme waar de kandidaat de betrokken examens of proeven moet afleggen, of het betrokken vormingsgedeelte moet volgen, of de hoofdofficier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat;2° voor de kandidaat in stage- of evaluatieperiode, de korpscommandant van de kandidaat. Bij toepassing van artikel 27, § 4, kan de in het eerste lid bedoelde plaatselijke autoriteit een gedeelte van haar bevoegdheid delegeren aan de commandant of directeur van het vormingsorganisme waar de kandidaat zijn vorming volgt.

De verlenging van de vorming is : 1° voor een periode van schoolvorming of van opleiding, het aantal kalenderdagen tussen de oorspronkelijk geplande einddatum van de vormingsperiode waarin de kandidaat zich bevindt, en de nieuwe geplande einddatum van deze vormingsperiode, die bepaald wordt rekening houdend met de deelname aan eenzelfde vormingsgedeelte als datgene dat het voorwerp uitmaakt van de aanvraag tot uitstel;2° voor een stage- of evaluatieperiode, het aantal kalenderdagen tijdens dewelke de kandidaat de taken die aan zijn basisfunctie verbonden zijn, niet uitoefent. Een uitstel waarbij de vormingsduur verlengd wordt, kan leiden tot de aanhechting aan een volgende promotie. § 2. De kandidaat aan wie een uitstel geweigerd werd door een autoriteit bedoeld in paragraaf 1, eerste of tweede lid, kan een verweerschrift indienen bij de DGHR binnen de drie werkdagen volgend op de dag van de betekening van de weigering. De DGHR doet uitspraak op stukken. § 3. De beslissing inzake uitstel berust op de beoordeling van de mogelijkheid voor de kandidaat om de betrokken examens of proeven voor te bereiden of af te leggen, of het betrokken vormingsgedeelte te volgen, op basis van : 1° de motivatie van de aanvraag tot uitstel;2° feiten die aan de aanvraag voorafgingen en de omstandigheden van de aanvraag, inzonderheid op de reeds toegekende uitstellen en de duur van de verlenging van de vorming waartoe ze hebben geleid;3° de duur van de verlenging van de vorming waartoe de toekenning van het uitstel zou leiden, in verhouding tot de normale duur van de vorming van de kandidaat. § 4. De beslissing tot uitstel omvat, naargelang het geval : 1° de toelating om bepaalde examens of proeven op een vastgestelde latere datum af te leggen, terwijl de kandidaat de vorming verder effectief blijft volgen tijdens de uitstelperiode;2° de toelating om bepaalde examens of proeven op een vastgestelde latere datum af te leggen, terwijl de kandidaat de vorming niet effectief verder blijft volgen tijdens de uitstelperiode;3° de toelating om één of meerdere vormingsgedeelten, geheel of gedeeltelijk, later te volbrengen;4° de toelating tot aanhechting aan een latere promotie bij het begin van of tijdens de vormingscyclus gevolgd door die latere promotie. De beslissing bepaald in het eerste lid, 3° of 4°, kan ertoe leiden dat de kandidaat sommige reeds gevolgde vormingsgedeelten opnieuw moet volgen.

Voor de kandidaat, die wegens ernstige of uitzonderlijke omstandigheden in de onmogelijkheid verkeert of verkeerde om zich voor te bereiden of deel te nemen aan bepaalde examens of proeven, kunnen evenwel enkel de beslissingen bepaald in het eerste lid, 1° en 2°, genomen worden. § 5. De kandidaat die niet deelneemt aan één der examens of proeven van een zitting waarvoor hij werd opgeroepen of een vormingsgedeelte, geheel of gedeeltelijk, niet volbrengt en die geen uitstel bekomt, wordt van rechtswege definitief mislukt bevonden door, naargelang het geval, de deliberatie- of evaluatiecommissie, voor deze zitting of voor dat vormingsgedeelte, omdat hij, naargelang het geval, de vereiste professionele hoedanigheden of de hoedanigheden inzake fysieke conditie niet bezit. Afdeling 4. - De heroriëntering

Art. 22.§ 1. Slechts de kandidaat bedoeld in artikel 105, van de wet, kan geheroriënteerd worden. De kandidaat kan éénmaal geheroriënteerd worden. § 2. De DGHR of de overheid die hij aanwijst, beslist over de heroriëntering. § 3. De kandidaat kan van ambtswege naar een andere specifieke vormingscyclus geheroriënteerd worden, in dezelfde hoedanigheid en in een gelijktijdige promotie voor zover, naargelang het geval : 1° een structurele wijziging in de personeelsbehoeften, die deze heroriëntering rechtvaardigt, zich voordoet tijdens de vormingscyclus;2° tijdens een periode van schoolvorming of van opleiding : a) naargelang het geval, de schoolcommandant of de hoofdofficier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat in het militaire organisme waar de kandidaat zijn vorming volgt, ofwel in een gemotiveerd advies vaststelt dat de kandidaat manifest professioneel ongeschikt is voor de specifieke vormingscyclus waarnaar hij georiënteerd werd ofwel dat een uitsluitingscijfer behaald werd op een oriënteringsproef vastgesteld in een reglement uitgevaardigd door de minister en opgelegd door een door de minister aangewezen overheid;b) en dat er volgens de DGHR of de overheid die hij aanwijst een andere personeelsbehoefte is waaraan de kandidaat kan voldoen;c) en dat de kandidaat akkoord gaat. In uitzonderlijke gevallen kan een heroriëntering wegens een structurele wijziging in de personeelsbehoeften evenwel plaatsvinden in een andere promotie volgens de procedure en de regels die de minister bepaalt. § 4. De kandidaat-beroepsmilitair, met uitzondering van de kandidaat-beroepsofficier van het niveau A van de laterale werving en de kandidaat-beroepsonderofficier van het niveau B van de normale werving, kan op zijn verzoek geheroriënteerd worden naar een andere specifieke vormingscyclus, in dezelfde hoedanigheid. § 5. De kandidaat-beroepsofficier van het niveau A van de normale of aanvullende werving kan op zijn verzoek geheroriënteerd worden, naargelang het geval : 1° naar een vormingscyclus in de hoedanigheid van kandidaat-beroepsofficier of van kandidaat-officier BDL van het niveau B van de bijzondere werving;2° naar een vormingscyclus in de hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier of van kandidaat-onderofficier BDL van het niveau B van de bijzondere werving;3° naar een vormingscyclus in de hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier of van kandidaat-onderofficier BDL van het niveau C van de normale werving.4° naar een vormingscyclus in de hoedanigheid van kandidaat-vrijwilliger BDL. § 6. De kandidaat-beroepsofficier van het niveau A van de bijzondere werving kan op zijn verzoek geheroriënteerd worden, naar een andere specifieke vormingscyclus, in de hoedanigheid van kandidaat-officier BDL van het niveau A van de bijzondere werving. § 7. De kandidaat-beroepsofficier van het niveau B van de bijzondere werving kan op zijn verzoek geheroriënteerd worden, naar een andere specifieke vormingscyclus, in de hoedanigheid van kandidaat-officier BDL van het niveau B van de bijzondere werving. § 8. De kandidaat-beroepsonderofficier van het niveau B van de bijzondere werving kan op zijn verzoek geheroriënteerd worden, naar een andere specifieke vormingscyclus, in de hoedanigheid van kandidaat-onderofficier BDL van het niveau B van de bijzondere werving. § 9. De kandidaat-beroepsonderofficier van het niveau B van de normale, bijzondere of aanvullende werving, kan op zijn verzoek geheroriënteerd worden naar een vormingscyclus, naargelang het geval, in de hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier van het niveau C van de normale werving of in de hoedanigheid van kandidaat-onderofficier BDL van het niveau C van de normale werving. § 10. De kandidaat-beroepsonderofficier van het niveau C van de normale werving kan op zijn verzoek geheroriënteerd worden, naar een andere specifieke vormingscyclus, in de hoedanigheid van kandidaat-onderofficier BDL van het niveau C van de normale werving. § 11. De kandidaat beroepsonderofficier van het niveau C van de normale werving kan op zijn verzoek geheroriënteerd worden naar een vormingscyclus in de hoedanigheid van kandidaat-vrijwilliger BDL. § 12. De kandidaat-beroepsvrijwilliger kan op zijn verzoek geheroriënteerd worden, naar een andere specifieke vormingscyclus, in de hoedanigheid van kandidaat-vrijwilliger BDL. § 13. In de gevallen bedoeld in de §§ 4 tot 6, kunnen de kandidaten geheroriënteerd worden : 1° indien er zich een personeelsbehoefte voordoet die deze heroriëntering mogelijk maakt;2° indien de kandidaat niet beschouwd wordt als een niet geslaagde kandidaat zoals bedoeld in artikel 2, 13° ;3° indien de kandidaat ten hoogste één vormingsjaar opnieuw dient te volgen en de proeven en examens ervan dient af te leggen;4° indien de kandidaat-beroepsofficier die vraagt om in een andere specifieke vormingscyclus in dezelfde hoedanigheid te worden geheroriënteerd, bij de werving, geslaagd is in de proeven, bepaald in het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen, voor de vormingscyclus waarnaar hij wenst te worden geheroriënteerd;5° indien de kandidaat-beroepsofficier van het niveau A van de normale werving die vraagt om geheroriënteerd te worden naar de vorming van arts of tandarts, zo dit vereist is, geslaagd is in de toelatingsproef die voorzien is met het oog op het beginnen van deze studies;6° indien de kandidaat beschikt over de karakteriële en fysieke hoedanigheden vereist voor de vormingscyclus waarnaar hij wenst te worden geheroriënteerd. De kandidaat-vrijwilliger kan evenwel slechts in dezelfde hoedanigheid en in een gelijktijdige promotie naar een andere specifieke vormingscyclus geheroriënteerd worden, en dit voor zover de heroriëntering mogelijk is zonder dat de kandidaat bijkomende proeven en examens dient af te leggen of een deel van de vorming opnieuw dient te volgen. § 14. In voorkomend geval wordt, in het geval bedoeld in § 4, beslist tot de heroriëntering van een kandidaat nadat de specifieke vormingscyclus opengesteld werd voor alle kandidaten in dezelfde hoedanigheid en in dezelfde promotie als de kandidaat die de heroriëntering heeft gevraagd, maar die voor hem gerangschikt zijn.

De bevoegde overheid neemt, in de gevallen bedoeld in de §§ 4 tot 6, zijn beslissing op basis van : 1° de personeelsbehoefte in de betrokken specifieke vormingscycli;2° de selectiegegevens van de kandidaat bij de werving;3° de resultaten inzake professionele, karakteriële en fysieke hoedanigheden op het vlak van de fysieke conditie van de kandidaat sinds de werving. § 15. De kandidaat die geheroriënteerd wordt, volgt het lot van de andere kandidaten van de promotie waarnaar hij geheroriënteerd wordt.

De kandidaat die geheroriënteerd wordt met toepassing van de bepalingen bedoeld in § 3, tweede lid, en die geen vertraging in zijn vorming heeft opgelopen voor een andere reden, wordt evenwel benoemd met terugwerkende kracht op de datum waarop hij zou benoemd zijn geweest indien hij niet geheroriënteerd was geweest. HOOFDSTUK 3. - Het regime van de kandidaten Afdeling 1. - Het regime tijdens een periode van schoolvorming

en een periode van opleiding

Art. 23.De inwendige dienstregeling van elk vormingsorganisme wordt vastgelegd door hun respectieve commandant in het reglement van inwendige orde.

Art. 24.De inschrijving van de kandidaat-beroepsofficier aan een universiteit of een andere externe instelling en het bijwonen van de cursussen, alsook de inschrijving voor en de deelname aan de examens, zijn onderworpen aan de controle van de schoolcommandant waarvan de kandidaat afhangt, of, in voorkomend geval, van de hoofdofficier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat. Afdeling 2. - Het regime tijdens een stageperiode

en een evaluatieperiode

Art. 25.Tijdens een stage- of evaluatieperiode wordt de kandidaat begeleid door een peter aangeduid door de korpscommandant. De peter moet hetzij tot hetzelfde taalstelsel behoren als de kandidaat hetzij de grondige kennis bezitten van de taal van de kandidaat.

De nadere regels en de samenstelling van het stage- of evaluatiedossier tijdens de stageperiode en/of een evaluatieperiode worden bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

Art. 26.Voor elke kandidaat in een stage- of evaluatieperiode wordt, naargelang het geval, een stage- of evaluatiedossier bijgehouden door de officier, daartoe door de korpscommandant aangewezen. HOOFDSTUK 4. - De beoordeling van de kandidaat Afdeling 1. - De beoordeling van de professionele hoedanigheden

Art. 27.§ 1. De kandidaat moet gedurende de volledige basisvorming de onontbeerlijke professionele hoedanigheden bezitten die vereist zijn in de specifieke vormingscyclus die hij volgt. § 2. Om te slagen in een gedeelte van een periode van schoolvorming of van opleiding moet de kandidaat ten minste de helft van de punten behalen voor het geheel van de beoordelingen opgelegd tijdens dit deel van een periode van de vormingscyclus en mag hij geen uitsluitingscijfer bekomen hebben. § 3. Om te slagen in een stage- of evaluatieperiode moet de kandidaat ten minste de vermelding "voldoende" bekomen van de officier verantwoordelijk voor zijn vorming.

Indien het een beoordeling betreft bedoeld in artikel 29, § 1, eerste lid, 1° tot 3°, wordt ze opgesteld door de officier verantwoordelijk voor de vorming, nadat de peter hem zijn schriftelijk advies overgemaakt heeft. Ze wordt nadien voor kennisneming voorgelegd aan de korpscommandant.

Deze beoordeling wordt, samen met de beoordeling van de fysieke hoedanigheden op het vlak van de fysieke conditie en de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden ingeschreven in, naargelang het geval, het stage- of evaluatieverslag. § 4. De kandidaat die zijn vormingscyclus geheel of gedeeltelijk in een instelling bedoeld in artikel 89 van de wet doorloopt, volgt het programma en de cursussen die voorzien zijn in deze instelling en legt er de voorziene examens af. De kandidaat wordt, vóór de aanvang van de vormingscyclus of van het deel van de vormingscyclus en bij elke wijziging, schriftelijk geïnformeerd over het regime, het programma, de cursussen en de examens evenals over de voorwaarden om te slagen.

Art. 28.Kunnen, onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van artikel 27, § 4, als element van de vormingscyclus voor de beoordeling van de professionele hoedanigheden tijdens een periode van opleiding of van schoolvorming aanzien worden : 1° een cursusgedeelte;2° een cursus;3° een cursusgroep;4° het geheel van de cursussen van een gedeelte van de vormingsperiode;5° het geheel van de cursussen van een vormingsperiode;6° het geheel van de cursussen van een vormingscyclus. Ten minste voor de elementen vermeld in het eerste lid, 4° tot 6°, worden de volgende gegevens, vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister : 1° het totaal van de punten per element;2° de uitsluitingscijfers per element;3° de af te leggen examens;4° het onderling gewicht van de examens en het "dagelijks werk". De af te leggen mondelinge en schriftelijke tests en de uit te voeren taken vormen samen het cijfer "dagelijks werk" van een cursus of cursusgroep.

Art. 29.§ 1. De professionele hoedanigheden van elke kandidaat worden beoordeeld op de momenten bedoeld in artikel 97, § 2, van de wet en : 1° tijdens een periode van schoolvorming of een periode van opleiding : a) eventueel na een cursusgedeelte door middel van een schriftelijke of mondelinge overhoring of door middel van een taak;b) eventueel op het einde van een cursus of cursusgroep door middel van een examen of door middel van een taak;c) eventueel op het einde van een geheel van cursussen van een vormingsperiode of van een gedeelte van een vormingsperiode door middel van een examen of door middel van een taak;2° tijdens de stageperiode minstens trimestrieel;3° tijdens de evaluatieperiode minstens semestrieel. De kandidaat die niet voldoet aan de criteria van de in het eerste lid, 1° tot 3°, bedoelde beoordelingen, behoudt echter de vereiste professionele hoedanigheden. § 2. De professionele hoedanigheden van de kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale, laterale, bijzondere of aanvullende werving en van de kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B van de normale werving of aanvullende werving worden bovendien beoordeeld : 1° tijdens de periode van opleiding : a) op het einde van de militaire initiatiefase;b) voor de kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de laterale en bijzondere werving, op het einde van de fase van militaire basisopleiding;2° na een cursusgedeelte, een cursus of een geheel van cursussen van een gedeelte van de vormingsperiode, dat met het oog daarop in een reglement uitgevaardigd door de minister wordt vastgesteld per specifieke vormingscyclus. De professionele hoedanigheden van de kandidaat-beroepsofficier van niveau B worden, tijdens de periode van opleiding, bovendien beoordeeld : 1° op het einde van de militaire initiatiefase;2° op het einde van de fase militaire basisopleiding;3° na een cursusgedeelte, een cursus of een geheel van cursussen van een gedeelte van de vormingsperiode dat met het oog daarop in een reglement uitgevaardigd door de minister wordt vastgesteld per specifieke vormingscyclus. De professionele hoedanigheden van de kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B van de bijzondere werving of de kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C van de normale werving worden, tijdens de periode van opleiding, bovendien beoordeeld : 1° op het einde van de militaire initiatiefase;2° na een cursusgedeelte, een cursus of een geheel van cursussen van een gedeelte van de vormingsperiode, dat met het oog daarop in een reglement uitgevaardigd door de minister wordt vastgesteld per specifieke vormingscyclus. De professionele hoedanigheden van de kandidaat-vrijwilliger worden tijdens de periode van opleiding bovendien beoordeeld : 1° op het einde van de militaire initiatiefase;2° na een cursusgedeelte, een cursus of een geheel van cursussen van een gedeelte van de vormingsperiode, dat met het oog daarop in een reglement uitgevaardigd door de minister wordt vastgesteld per specifieke vormingscyclus. Iedere beoordeling bedoeld in § 2 waarvoor de kandidaat niet aan de criteria tot slagen heeft voldaan, bepaald in de artikelen 97/1, § 1, 97/2, § 1, van de wet, of tijdens dewelke hij, zonder geldige reden, niet aan een examen of test heeft deelgenomen, wordt, naargelang het geval, aan de bevoegde deliberatie- of evaluatiecommissie voorgelegd. § 3. Van elke beoordeling wordt kennis gegeven aan de kandidaat. Afdeling 2. - De deliberatie- of evaluatiecommissies

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 30.§ 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 27, § 4, worden de leden van de deliberatiecommissies, waarvan de bevoegdheid beperkt is tot de kandidaten in een periode van opleiding of een periode van schoolvorming, aangewezen door de commandant van het voor de deliberatie van de kandidaat bevoegde vormingsorganisme.

Deze vormingsorganismen worden aangewezen door de directeur-generaal vorming.

Een deliberatiecommissie bestaat uit de volgende leden of hun plaatsvervanger : 1° de hoofdofficier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat in het voor de deliberatie van de kandidaat bevoegde vormingsorganisme, als voorzitter;2° een officier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat in één van de vormingsorganismen waar de kandidaat een vormingsgedeelte heeft gevolgd;3° één of twee van de voornaamste onderrichters, rechtstreeks betrokken bij de vorming van de kandidaat;4° ten hoogste twee officieren of onderofficieren van het voor de deliberatie van de kandidaat bevoegde vormingsorganisme, niet rechtstreeks betrokken bij de vorming van de kandidaat, en waarvan het aantal moet overeenstemmen met het aantal aangeduide onderrichters bepaald in 3°. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 27, § 4, bestaat de deliberatiecommissie in de Koninklijke Militaire School evenwel uit volgende leden of hun plaatsvervanger aangewezen door de commandant van de school : 1° de directeur van het academisch onderwijs, voorzitter;2° de directeur van de militaire en sportieve vorming;3° de commandant van het bataljon van de leerling-officieren, de commandant van het bataljon van de officier-leerlingen of de commandant van de speciale divisie, naargelang het geval;4° in voorkomend geval, de promotiecommandant;5° de titularissen van de cursussen onderwezen tijdens de periode waarover de deliberatie handelt of, wanneer beraadslaagd wordt over de militaire initiatiefase, ten minste twee van de voornaamste onderrichters die betrokken waren bij de vorming van de kandidaat;6° enkel op het einde van de academische vorming, de directeur van de masterproef;7° de officier verantwoordelijk voor lichamelijke opvoeding en sport;8° desgevallend, een officier van de vakrichting "medische technieken", aangewezen door de commandant van de medische component. De voorzitter wijst een secretaris aan die hetzij tot hetzelfde taalstelsel behoort als de kandidaat, hetzij de grondige kennis bezit van de taal van de kandidaat. De secretaris moet de hoedanigheid van officier hebben indien kandidaat-officieren beoordeeld worden.

De commandant van de medische component wijst een geneesheer aan, die zetelt als deskundige in de gevallen waarbij de commissie de kandidaat beoordeelt die uitstel vraagt wegens gezondheidsredenen zoals bepaald in artikel 21, § 1, derde lid. § 2. Iedere evaluatiecommissie, waarvan de bevoegdheid beperkt is tot de kandidaten in een stageperiode of een evaluatieperiode, bestaat uit de volgende leden of hun plaatsvervanger : 1° de hoofdofficier, daartoe aangewezen door de DGHR, als voorzitter;2° twee officieren, naargelang het geval, gespecialiseerd in de vorming van de kandidaat-officieren, -onderofficieren, of -vrijwilligers, en waarbij de ene behoort tot de algemene directie human resources en de andere behoort tot het stafdepartement, de algemene directie of de algemene inspectie defensie, waar de kandidaat zijn vorming volgt. De in het eerste lid, 1°, bedoelde officieren worden voor één jaar aangewezen door de DGHR, in voorkomend geval op voorstel van, naargelang het geval, hun onderstafchef, hun directeur-generaal of de inspecteur-generaal.

De DGHR wijst een centraal controleorganisme aan. De commandant van het centrale controleorganisme richt binnen zijn dienst een permanent secretariaat op.

De secretaris moet hetzij tot hetzelfde taalstelsel behoren als de kandidaat, hetzij de grondige kennis bezitten van de taal van de kandidaat. De secretaris moet de hoedanigheid van officier hebben indien kandidaat-officieren beoordeeld worden.

De overheid bevoegd voor de medische opvolging van de militairen, wijst een geneesheer aan, die zetelt als deskundige in de gevallen waarbij de commissie de kandidaat beoordeelt die uitstel vraagt wegens gezondheidsredenen zoals bepaald in artikel 21, § 1, derde lid. § 3. De kandidaat blijft zijn vorming verder volgen tijdens het verloop van de procedure voor, naargelang het geval, de deliberatie- of de evaluatiecommissie of de beroepsinstantie.

Art. 31.Wanneer de korpscommandant van een kandidaat ingelicht wordt over uitslagen die niet voldoen aan de slaagcriteria, bepaald in de artikelen 97/1, § 1, 97/2, § 1, 98/1, § 1 of 100, § 1, van de wet, wendt hij zich, naargelang het geval, tot de deliberatie- of evaluatiecommissie die beslist over het lot van de kandidaat.

De korpscommandant stelt de kandidaat in kennis van de onvoldoende uitslagen, de negatieve beoordelingen of de nuttige vaststellingen met betrekking tot de niet deelneming aan één of meerdere examens.

Binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de dag van de in het tweede lid bedoelde kennisgeving, kan de kandidaat bij de korpscommandant een verweerschrift indienen met betrekking tot zijn uitslagen, zijn beoordelingen of de hem gemelde vaststellingen. Het verweerschrift wordt gevoegd bij het dossier dat aan de commissie wordt voorgelegd.

De uitslagen van een kandidaat-beroepsofficier piloot, lid van de categorie van het leerling-varend personeel of van het gebrevetteerd varend personeel, behaald tijdens de periode van professionele vorming van piloot, worden evenwel voorgesteld aan een evaluatiecommissie in overeenstemming met de bepalingen toepasselijk op het varend personeel van de krijgsmacht. Afdeling 3. - Het afleggen van een herkansingsexamen

Art. 32.De kandidaat legt het door de deliberatiecommissie of beroepsinstantie opgelegde herkansingsexamen af op de dag of in de periode bepaald door deze commissie, onder voorbehoud van artikel 27, § 4.

Art. 33.De kandidaat-officier die niet geslaagd is voor het examen over de wezenlijke kennis van de tweede landstaal in geen van beide pogingen van de eerste deelname, zoals voorzien in artikel 4 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, legt het examen opnieuw af gelijktijdig met de kandidaten van de volgende promotie.

Art. 34.Hij die nog een herkansingsexamen moet afleggen wordt voorlopig niet verder aangesteld zoals de overige kandidaten van zijn promotie.

Indien hij slaagt wordt hij aangesteld zoals bepaald in artikel 81, § 3, tweede en derde lid, van de wet.

Art. 35.Voor de kandidaat die in het herkansingsexamen niet slaagt, kan de deliberatiecommissie, onder voorbehoud van artikel 27, § 4, de beslissingen nemen, bepaald in artikel 97/1, § 3, 1°, 3° en 4°, van de wet.

De kandidaat die aan het herkansingsexamen niet deelneemt, kan een uitstel bekomen van de daartoe bevoegde overheid, in de gevallen bedoeld in artikel 20, eerste lid. Als hem geen uitstel wordt toegekend, beslist de deliberatiecommissie, op stukken, dat de betrokken kandidaat van rechtswege als definitief mislukt wordt bevonden. Afdeling 4. - De verlenging van de kandidaatsperiode

wegens fysieke ongeschiktheid

Art. 36.De kandidaat aan wie een uitstel voor het afleggen van de laatste proeven van fysieke conditie wordt toegestaan, dat aanleiding geeft tot verlenging van de kandidaatsperiode, wordt voor zover zijn toestand dit toelaat, ingezet in zijn toekomstige functie of in een functie die deze zo dicht mogelijk benadert.

De kandidaat die na de verlenging slaagt voor de proeven van fysieke conditie volgt het lot van de kandidaten van zijn oorspronkelijke promotie. Afdeling 5. - De aanhechting aan een volgende promotie

Art. 37.Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 21, § 4, 4°, wordt de aanhechting van een kandidaat aan een latere promotie door de deliberatiecommissie beslist. Deze beslissing : 1° is slechts mogelijk tijdens een periode van opleiding of tijdens een periode van schoolvorming;2° is slechts toepasselijk op een kandidaat waarvan de professionele hoedanigheden als onvoldoende beoordeeld worden;3° is slechts eenmaal mogelijk.

Art. 38.De kandidaat volgt het lot van de kandidaten van de nieuwe promotie waaraan hij gehecht wordt. Afdeling 6. - De rangschikking van de kandidaten

Art. 39.De kandidaat van de aanvullende werving wordt bij zijn aanvaarding voorlopig gerangschikt na de kandidaten van de normale werving van zijn promotie. Indien er meerdere kandidaten van de aanvullende werving in een promotie zijn worden zij onderling gerangschikt op grond van de rangschikking bekomen bij de werving. HOOFDSTUK 5. - De maatregelen in geval van mislukking in een specifieke vormingscyclus Afdeling 1. - De voortzetting van de vorming in dezelfde hoedanigheid

Art. 40.§ 1. De DGHR of de overheid die hij aanwijst, is bevoegd voor het verlenen van de toestemming aan de kandidaat, op zijn verzoek, tot voortzetting van zijn vorming, zoals bepaald in de artikelen 103 tot 104/1 van de wet.

De overheid neemt haar beslissing op basis van : 1° in voorkomend geval, de resultaten van de selectieproeven;2° de selectiegegevens van de kandidaat bij de werving;3° de resultaten inzake professionele hoedanigheden, karakteriële hoedanigheden en fysieke hoedanigheden op het vlak van de fysieke conditie van de kandidaat sinds de werving;4° de medische geschiktheid van de kandidaat;5° de personeelsbehoefte in de betrokken specifieke vormingscycli. § 2. De kandidaat bedoeld in artikel 104 van dezelfde wet, kan de toestemming krijgen om zijn vorming voort te zetten, indien hij een wijziging van zijn medisch profiel heeft ondergaan.

De kandidaat bedoeld in artikel 104/1, van de wet kan de toestemming krijgen om zijn vorming voort te zetten indien hij geslaagd is in de basisproeven van fysieke conditie bepaald in artikel 9 van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht. § 3. De kandidaat die zijn vorming kan voortzetten, volgt het lot van de andere kandidaten van zijn promotie.

Art. 41.De kandidaat bedoeld in artikel 97/1, § 3, 1°, van de wet die tot de wervingssessie behoort bepaald in een reglement vastgelegd door de minister, en die zijn academische vorming mag verderzetten, volgt het lot van de kandidaten van zijn nieuwe promotie.

De kandidaat bedoeld in het eerste lid behoudt de graad waarmee hij was bekleed. Voor de latere aanstellingen volgt hij evenwel het lot van de kandidaten van zijn nieuwe promotie. Afdeling 2. - De reklassering in een nieuwe vorming

in dezelfde hoedanigheid of in een andere hoedanigheid

Art. 42.§ 1. De DGHR of de overheid die hij aanwijst, is bevoegd voor het verlenen van de toestemming inzake de reclassering van de kandidaat, op zijn verzoek, zoals bepaald in artikel 106 van de wet.

De kandidaat dient, in voorkomend geval, evenwel te slagen in de bijkomende selectieproeven, bepaald in het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen, voor de vormingscyclus waarnaar de kandidaat wenst te worden gereclasseerd.

De overheid neemt zijn beslissing op basis van : 1° in voorkomend geval, de resultaten van de selectieproeven;2° de selectiegegevens van de kandidaat bij zijn werving;3° de resultaten inzake professionele hoedanigheden, karakteriële hoedanigheden en fysieke hoedanigheden op het vlak van de fysieke conditie van de kandidaat sinds zijn werving;4° de reeds gevolgde vormingsgedeelten;5° de medische geschiktheid van de kandidaat;6° de vereiste veiligheidsmachtiging. § 2. De kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale of aanvullende werving die definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden of die wegens de weigering of intrekking van de vereiste veiligheidsmachtiging uit zijn specifieke vormingscyclus moet worden verwijderd, kan gereclasseerd worden : 1° in dezelfde hoedanigheid van kandidaat, in een andere specifieke vormingscyclus tijdens of op het einde van het eerste of tweede jaar van de academische vorming : a) indien de kandidaat, zo dit vereist is, geslaagd is in de toelatingsproef die voorzien is met het oog op het beginnen van de vorming van arts of tandarts;b) indien de kandidaat bij de werving, geslaagd is in de bijkomende selectieproeven, bepaald in het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen, voor de vormingscyclus waarnaar de kandidaat wenst te worden gereclasseerd;2° in dezelfde hoedanigheid van kandidaat, in een andere specifieke vormingscyclus, tijdens of op het einde van het derde jaar van de academische vorming of later, indien zijn vormingscyclus hierdoor niet met meer dan één vormingsjaar verlengd wordt;3° in de hoedanigheid van kandidaat-beroepsofficier of kandidaat officier BDL van niveau B, indien hij in het bezit is van een bachelorsdiploma en geslaagd is voor het examen over de wezenlijke kennis van de tweede landstaal, bedoeld in artikel 3 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger;4° in de hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier of kandidaat-onderofficier BDL, naargelang het geval, van : a) niveau B, indien hij in het bezit is van een bachelorsdiploma behaald, aan de polytechnische faculteit van de Koninklijke Militaire School of aan een universitaire instelling of hogeschool, aan de richting industriële ingenieurswetenschappen;b) niveau C;5° in de hoedanigheid van kandidaat-vrijwilliger BDL. § 3. De kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale werving, kandidaat-lid of lid van het luchtvarend personeel die definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden inzake studies, kan gereclasseerd worden als kandidaat-hulpofficier piloot, indien hij medisch geschikt en beroepsbekwaam is voor de luchtdienst.

Hij wordt aangehecht aan een promotie kandidaat-hulpofficieren piloot volgens de nadere regels bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister. De gereclasseerde kandidaat volgt voor de bevordering het lot van zijn nieuwe promotie en bewaart, in voorkomend geval, zijn graad tot op het ogenblik dat bevordering in die promotie voordeliger voor hem wordt. § 4. De kandidaat-beroepsofficier van het niveau A van de bijzondere werving die definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden of die wegens de weigering of intrekking van de vereiste veiligheidsmachtiging uit zijn specifieke vormingscyclus moet worden verwijderd, kan in een andere specifieke vormingscyclus gereclasseerd worden, naargelang het geval, in dezelfde hoedanigheid van kandidaat-beroepsofficier van het niveau A van de bijzondere werving of in de hoedanigheid van kandidaat-officier BDL van het niveau A van de bijzondere werving. § 5. De kandidaat-beroepsofficier van niveau B van de bijzondere werving die definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden of die wegens de weigering of intrekking van de vereiste veiligheidsmachtiging uit zijn specifieke vormingscyclus moet worden verwijderd, kan in een andere specifieke vormingscyclus gereclasseerd worden, naargelang het geval, in dezelfde hoedanigheid van kandidaat-beroepsofficier van het niveau B van de bijzondere werving of in de hoedanigheid van kandidaat-officier BDL van het niveau B van de bijzondere werving. § 6. De kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B van de normale of aanvullende werving die definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden of die wegens de weigering of intrekking van de vereiste veiligheidsmachtiging uit zijn specifieke vormingscyclus moet worden verwijderd, kan gereclasseerd worden in de hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C of in de hoedanigheid van kandidaat-onderofficier BDL van niveau C. § 7. De kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B van de bijzondere werving, die definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden of die wegens de weigering of intrekking van de vereiste veiligheidsmachtiging uit zijn specifieke vormingscyclus moet worden verwijderd, kan gereclasseerd worden : 1° in een andere specifieke vormingscyclus, in dezelfde hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B van de bijzondere werving of in de hoedanigheid van kandidaat-onderofficier BDL van niveau B van de bijzondere werving;2° in de hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C of in de hoedanigheid van kandidaat-onderofficier BDL van het niveau C. § 8. De kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C van de normale werving die definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden of die wegens de weigering of intrekking van de vereiste veiligheidsmachtiging uit zijn specifieke vormingscyclus moet worden verwijderd, kan, naargelang het geval, gereclasseerd worden : 1° in een andere specifieke vormingscyclus in dezelfde hoedanigheid van kandidaat-beroepsonderofficier van het niveau C van de normale werving of in de hoedanigheid van kandidaat-onderofficier BDL van het niveau C van de normale werving;2° in een vormingscyclus, in de hoedanigheid van kandidaat-vrijwilliger BDL. § 9. De kandidaat-beroepsvrijwilliger die definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden of die wegens de weigering of intrekking van de vereiste veiligheidsmachtiging uit zijn specifieke vormingscyclus moet worden verwijderd, kan gereclasseerd worden in een andere specifieke vormingscyclus in dezelfde hoedanigheid van kandidaat-beroepsvrijwilliger of in de hoedanigheid van kandidaat-vrijwilliger BDL. § 10. De kandidaat die definitief mislukt is wegens een onvoldoende beoordeling voor de bijkomende proeven van fysieke conditie eigen aan zijn specifieke vormingscyclus kan gereclasseerd worden in dezelfde hoedanigheid in een andere specifieke vormingscyclus waarvoor die specifieke lichamelijke conditie niet vereist is, indien hij : 1° de specifieke vormingscyclus niet kan voortzetten, zoals bedoeld in artikel 40, § 2, tweede lid, maar bijkomende proeven en examens moet afleggen of een deel van de vorming opnieuw moet volgen;2° geslaagd is in de basisproeven van fysieke conditie bepaald in artikel 9 van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht;3° in voorkomend geval, voor de kandidaat-beroepsofficier van de normale of aanvullende werving van niveau A, de reclasserings-voorwaarden, bepaald in § 2, 1°, a) en b) van dit besluit, gerespecteerd worden. § 11. De kandidaat die definitief mislukt is wegens onvoldoende karakteriële hoedanigheden kan enkel gereclasseerd worden in een lagere personeelscategorie. § 12. De kandidaat die definitief mislukt is voor de professionele hoedanigheden tijdens de militaire initiatiefase of het gedeelte van de fase militaire basisopleiding die gemeenschappelijk is voor de verschillende personeelscategorieën kan niet worden gereclasseerd. § 13. De gereclasseerde kandidaat kan worden vrijgesteld van bepaalde vormingsgedeelten overeenkomstig de bepalingen van artikel 19. § 14. De tweede reclassering, bedoeld in artikel 106, zevende lid, van de wet, kan worden toegestaan onder volgende voorwaarden : 1° indien de eerste reclassering werd toegestaan tijdens of op het einde van het eerste vormingsjaar, naargelang het geval : a) indien hij kandidaat beroepsofficier van het niveau A van de normale werving is, aan de polytechnische faculteit van de Koninklijke Militaire School;b) indien hij kandidaat beroepsonderofficier van het niveau C van de normale werving is, in de fase algemene technische opleiding;2° zijn eerste reclassering het gevolg was van een definitieve mislukking wegens onvoldoende beoordeling van de professionele hoedanigheden. De tweede reclassering wordt toegestaan door de autoriteit bedoeld in § 1, eerste lid, en op basis van de beoordelingselementen bedoeld in § 1, derde lid. Afdeling 3. - Het verlies van de hoedanigheid van kandidaat

Art. 43.Bij het verlies van de hoedanigheid van kandidaat, bedoeld in artikel 21/1 van de wet, wordt deze van rechtswege ontnomen door de overheid bevoegd voor de verbreking van, naargelang het geval, de dienstneming of wederdienstneming. Afdeling 4. - De reïntegratie

Art. 44.De kandidaat die zijn vorming heeft stopgezet om een vormingscyclus in een nieuwe hoedanigheid te volgen, maar deze nieuwe hoedanigheid verloren heeft kan op zijn aanvraag gereïntegreerd worden in zijn oorspronkelijke hoedanigheid om de oorspronkelijke specifieke vormingscyclus met een volgende promotie te volgen, voor zover tegelijk : 1° hij zijn huidige hoedanigheid van kandidaat niet heeft verloren : a) wegens het niet meer voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, eerste lid, 2° en 3°, van de wet, of de beslissing tot verwijdering van het grondgebied, tot terugwijzing of tot uitzetting, in toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;b) wegens onvoldoende fysieke hoedanigheden op het vlak van de fysieke geschiktheid of op medisch gebied, waardoor de kandidaat niet meer voldoet aan het medisch profiel van de oorspronkelijke specifieke vormingscyclus;c) wegens onvoldoende karakteriële hoedanigheden indien hij gereïntegreerd wordt in dezelfde personeelscategorie;2° zijn dienstneming niet van ambtswege is verbroken : a) wegens een valse verklaring;b) wegens een veroordeling met of zonder uitstel, tot een militaire gevangenisstraf van ten minste één maand wegens een misdrijf dat volgens het militair strafwetboek strafbaar is;c) wegens het feit dat de kandidaat zich aan ernstige, met zijn staat van militair niet overeen te brengen feiten schuldig heeft gemaakt of wegens het feit dat zijn gedrag of zijn wijze van dienen manifest onvoldoende is;3° de oorspronkelijke vormingscyclus nog wordt georganiseerd en volgens de DGHR op deze wijze een personeelsbehoefte kan worden ingevuld;4° hij : a) oorspronkelijk kandidaat-beroepsofficier van niveau B van de bijzondere werving was en de hoedanigheid verliest van hetzij : - kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale of aanvullende werving; - kandidaat-hulpofficier; - kandidaat-officier in vrijwillige militaire inzet; b) oorspronkelijk kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B van de bijzondere werving was en de hoedanigheid verliest van hetzij : - kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale of aanvullende werving; - kandidaat-beroepsofficier van niveau B van de bijzondere werving; - kandidaat-hulpofficier; - kandidaat-officier in vrijwillige militaire inzet; c) oorspronkelijk kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B van de normale of aanvullende werving was en de hoedanigheid verliest van hetzij : - kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale of aanvullende werving; - kandidaat-hulpofficier; - kandidaat-officier in vrijwillige militaire inzet; d) oorspronkelijk kandidaat-beroepsonderofficier van niveau C was en de hoedanigheid verliest van hetzij : - kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale of aanvullende werving; - kandidaat-beroepsofficier van niveau B van de bijzondere werving; - kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B van de normale, aanvullende of bijzondere werving; - kandidaat-onderofficier BDL van het niveau B van de bijzondere werving; - kandidaat-hulpofficier; - kandidaat-officier in vrijwillige militaire inzet; e) oorspronkelijk kandidaat-beroepsvrijwilliger was en de hoedanigheid verliest van hetzij : - kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale of aanvullende werving; - kandidaat-hulpofficier; - kandidaat-officier in vrijwillige militaire inzet; - kandidaat-beroepsonderofficier of kandidaat-onderofficier BDL; f) oorspronkelijk kandidaat-onderofficier BDL van het niveau B van de bijzondere werving was en de hoedanigheid verliest van hetzij : - kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale of aanvullende werving;g) oorspronkelijk kandidaat-onderofficier BDL van het niveau C was en de hoedanigheid verliest van hetzij : - kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale of aanvullende werving; - kandidaat-beroepsonderofficier; - kandidaat-onderofficier BDL van het niveau B van de bijzondere werving; h) oorspronkelijk kandidaat-vrijwilliger BDL was en de hoedanigheid verliest van hetzij : - kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale of aanvullende werving; - kandidaat-beroepsonderofficier of onderofficier BDL - kandidaat-beroepsvrijwilliger; i) oorspronkelijk kandidaat-onderofficier EVMI was en de hoedanigheid verliest van hetzij : - kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale of aanvullende werving; - kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B; - kandidaat-onderofficier BDL; j) oorspronkelijk kandidaat-vrijwilliger EVMI was en de hoedanigheid verliest van hetzij : - kandidaat-beroepsofficier van niveau A van de normale of aanvullende werving; - kandidaat-beroepsonderofficier of kandidaat-onderofficier BDL; - kandidaat-beroepsvrijwilliger of vrijwilliger BDL. De DGHR of de overheid die hij aanwijst, beslist over de reïntegratie.

Art. 45.De gereïntegreerde kandidaat kan worden vrijgesteld van bepaalde vormingsgedeelten overeenkomstig de bepalingen van artikel 19.

TITEL 3. - Opheffings- en eindbepalingen

Art. 46.Het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader wordt opgeheven.

Art. 47.Op 31 december 2013 treden in werking : 1° de artikelen 21/1, 21/2, 22, 79, 79/1, 80, 81, 81/1, 81/2, 81/3, 81/4, 81/5, 81/6, 82, 83, 83/1, 83/2, 84, 84/1, 87, 88, 89, 91, 92, 93, 94, 95, 96, 97, 97/1, 97/2, 98, 98/1, 99, 100, 101, 101/1, 101/2, 101/3, 101/4, 102, 103, 104, 104/1, 105, 106, 107 en 108, van de wet van 28 februari 2007, zoals gewijzigd bij de wet van 31 juli 2013;2° dit besluit, behalve de bepalingen die betrekking hebben op de officieren van de vakrichting "medische technieken" die de studieduur verhogen om de noodzakelijke periode te omvatten voor het behalen van één van de bijzondere beroepstitels in de artikelen 7, 8 en 10 die in werking treden op de dag van inwerkingtreding van de wet van 5 maart 2006 tot vaststelling van bijzondere bepalingen betreffende het statuut van de officier van het medisch technisch korps van de medische dienst.

Art. 48.De minister bevoegd voor Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 7 november 2013.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM

^