Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 juni 2007
gepubliceerd op 10 juli 2007

Koninklijk besluit houdende bepalingen betreffende het pensioen en de aanpassing van de loopbaan van de militairen van het actief kader

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2007007176
pub.
10/07/2007
prom.
14/06/2007
ELI
eli/besluit/2007/06/14/2007007176/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 JUNI 2007. - Koninklijk besluit houdende bepalingen betreffende het pensioen en de aanpassing van de loopbaan van de militairen van het actief kader


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan de goedkeuring van Uwe Majesteit voor te leggen, wordt genomen in uitvoering van artikel 115, derde lid, van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel - dat de Koning ertoe machtigt de nodige wijzigingen aan het statuut van het militair personeel van de Krijgsmacht aan te brengen teneinde de militaire loopbanen aan te passen - en van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht. In het kader van dit ontwerp van koninklijk besluit werd beslist de leeftijdsgrenzen te uniformeren, rekening houdend met het generatiepact.

Analyse van de artikelen Artikel 1 Dit artikel wijzigt artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 16775 van 14 november 1923 tot regeling van de uitvoering van de samengeordende wetten op de militaire pensioenen. De inhoud van deze bepaling wordt voortaan hernomen in de samengeordende wetten op de militaire pensioenen. Er werden eveneens terminologische wijzigingen aangebracht.

Artikelen 2 tot 4 Deze artikelen vergen geen bijkomende commentaar.

Artikel 5 Dit artikel bepaalt de overgangsmaatregelen voor de officieren voor wie de leeftijd waarop ze ambtshalve op rust worden gesteld, verhoogt.

Om de leeftijd van opruststelling te bepalen, wordt er rekening gehouden met de graad, het brevet en de macht op het ogenblik van opruststelling en niet op het ogenblik van inwerkingtreding van deze bepaling.

Een onderscheid wordt gemaakt naargelang de officieren die zich, op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, hetzij op 5 jaar of meer, hetzij op minder dan 5 jaar bevinden van het einde van het trimester gedurende hetwelk ze de leeftijdsgrens bereiken die op hen van toepassing was vóór de inwerkingtreding van dit artikel, rekening houdend met de graad, het brevet en de macht in dewelke ze hun loopbaan beëindigen.

Op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling zullen de officieren die zich op minder dan 5 jaar bevinden van de leeftijdsgrens die op hen van toepassing was vóór de inwerkingtreding van dit artikel op rust zullen worden gesteld op die onveranderde leeftijdsgrens.

De leeftijdsgrens van de officieren die zich, op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, op 5 jaar of meer bevinden van de leeftijdsgrens die op hen van toepassing was vóór de inwerkingtreding van dit artikel, zal gradueel vermeerderd worden, in functie van het aantal volledige jaren dat hen scheidt van het einde van het trimester tijdens hetwelk ze zich op 5 jaar van die leeftijdsgrens zullen bevinden.

Het vorige lid is niet van toepassing op de officieren waarvan de op die manier verhoogde leeftijdsgrens de leeftijd van 56 jaar bereikt of overschrijdt. Deze officieren zullen op rust gesteld worden op de leeftijd van 56 jaar, op basis van de bepalingen in regime.

De opruststelling vindt plaats helemaal op het einde van een trimester, namelijk op de intersectie tussen het einde van het trimester en het begin van het volgende trimester.

Voorbeelden ter verduidelijking van deze bepaling, in de veronderstelling dat de datum van inwerkingtreding vastgesteld wordt op 1 januari 2008 : 1) Het geval van een commandant van de landmacht geboren op 14 augustus 1961 : Op basis van de oude bepalingen zou hij op rust moeten gesteld worden op het einde van het trimester tijdens hetwelk hij de leeftijd van 51 jaar zou bereikt hebben, in casu op het einde van 30 september 2012 (op de intersectie met 1 oktober 2012). Op 1 januari 2008 bevindt hij zich dus op 4 jaar en 9 maanden van zijn opruststelling op basis van de oude bepalingen.

Zich op minder dan 5 jaar van zijn opruststelling bevindend, zal zijn leeftijdsgrens niet gewijzigd worden en vastgesteld blijven op 51 jaar. 2) Het geval van een commandant van de landmacht geboren op 14 augustus 1962. Op basis van de oude bepalingen zou hij op rust moeten gesteld worden op het einde van het trimester tijdens hetwelk hij de leeftijd van 51 jaar zou bereikt hebben, in casu op het einde van 30 september 2013 (op de intersectie met 1 oktober 2013).

Op 1 januari 2008 bevindt hij zich dus op 5 jaar en 9 maanden van zijn opruststelling op basis van de oude bepalingen.

Zich op meer dan 5 jaar van zijn opruststelling bevindend, zal zijn leeftijdsgrens verhoogd worden met het aantal volledige jaren dat hem scheidt van het moment waarop hij op 5 jaar van zijn opruststelling zal zijn. Zich op 9 maand van deze 5 jaar bevindend, hetgeen geen volledig jaar uitmaakt, zal zijn leeftijdsgrens niet gewijzigd worden en vastgesteld blijven op 51 jaar. 3) Het geval van een commandant van de landmacht geboren op 17 oktober 1965. Op basis van de oude bepalingen zou hij op rust moeten gesteld worden op het einde van het trimester tijdens hetwelk hij de leeftijd van 51 jaar zou bereikt hebben, in casu op het einde van 31 december 2016 (op de intersectie met 1 januari 2017).

Op 1 januari 2008 bevindt hij zich dus op 8 jaar van zijn opruststelling op basis van de oude bepalingen.

Zich op meer dan 5 jaar van zijn opruststelling bevindend, zal zijn leeftijdsgrens verhoogd worden met het aantal volledige jaren dat hem scheidt van het moment waarop hij zich op 5 jaar van zijn opruststelling zou hebben bevonden. Zich op 3 jaar van deze 5 jaar bevindend, zal zijn leeftijdsgrens verhoogd worden met 3 jaar en dus op 54 jaar gebracht worden. Hij zal op rust gesteld worden op het einde van het trimester tijdens hetwelk hij de leeftijd van 54 jaar zal hebben bereikt, namelijk op 31 december 2019 (op de intersectie met 1 januari 2020).

Artikel 6 Dit artikel voegt een artikel in volgens hetwelk aan de militairen, die hun leeftijdsgrens door dit ontwerp zien wijzigen, de mogelijkheid wordt geboden hun loopbaan te verlengen tot de nieuwe leeftijdsgrens verbonden aan de graad die zij bekleden. Dit is een recht doch geen verplichting.

Deze mogelijkheid wordt echter niet geboden aan de militairen die prestaties verrichten in de halftijdse vervroegde uitstapregeling of die in vrijwillige of automatische disponibiliteit geplaatst werden.

Artikel 7 Dit artikel wijzigt de terminologie van artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de inrustestelling van de militairen beneden de rang van officier om ze af te lijnen op deze die gebruikt wordt in het besluit van de Regent van 6 februari 1950.

Artikel 8 Dit artikel bepaalt de leeftijdsgrens waarop de militairen beneden de rang van officier die tot het gebrevetteerd varend personeel van de Krijgsmacht behoren en die een leeftijdsgrens van 51 jaar hadden, op rust worden gesteld.

De werkwijze is dezelfde als deze bepaald in artikel 5, met dien verstande dat de oprustpensioenstelling voor deze categorie van militairen altijd op het einde van het trimester ligt waarin ze de leeftijd van 51 jaar bereiken.

Mits aanpassing van de graden, kan dan ook verwezen worden naar de voorbeelden die werden uiteengezet ter verduidelijking van artikel 5.

Artikel 9 Dit artikel bepaalt de leeftijdsgrens waarop de militairen beneden de rang van officier die op 1 oktober 1998 tot het gebrevetteerd varend personeel van de luchtmacht behoorden en die een leeftijdsgrens van 45 jaar hadden, op rust worden gesteld.

Ook hier is de werkwijze dezelfde als deze bepaald in artikel 5, met dien verstande dat de oprustpensioenstelling voor deze categorie van militairen altijd op het einde van het trimester ligt waarin ze de leeftijd van 45 jaar bereiken.

Mits aanpassing van de graden en de leeftijdsgrenzen wordt hier eveneens mutatis mutandis verwezen naar de voorbeelden die werden uiteengezet ter verduidelijking van artikel 5.

Artikel 10 Voor commentaar bij dit artikel, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6.

Artikelen 11 en 12 Deze artikelen zijn de uitvoeringsbepalingen van de artikelen 58bis en 58ter van de bij het koninklijk besluit nr. 16020 van 11 augustus 1923 samengeordende wetten op de militaire pensioenen, ingevoegd bij de artikelen 203 en 204 van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht.

Het advies van de Raad van State betreffende deze twee artikelen wordt gedeeltelijk gevolgd daar de opmerking betreffende de hiërarchie van de normen wordt nagekomen. De bepalingen worden evenwel behouden.

Gezien het bestaande verband tussen deze bepalingen zal de datum van inwerkingtreding van de artikelen 203 en 204 van voornoemde wet vroeger of gelijk aan die van de artikelen 11 en 12 van dit besluit moeten zijn.

Artikelen 13 en 14 Deze artikelen vergen geen bijkomende commentaar.

Ziedaar, Sire, de krachtlijnen van het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit voor te leggen.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.

De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK

14 JUNI 2007. - Koninklijk besluit houdende bepalingen betreffende het pensioen en de aanpassing van de loopbaan van de militairen van het actief kader ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wetten op de militaire pensioenen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit nr. 16020 van 11 augustus 1923, inzonderheid op artikel 3, vervangen bij de wet van 13 juli 1934 en gewijzigd bij de wetten van 17 juni 1971, 25 mei 2000 en 3 februari 2003, en op de artikelen 58bis en 58ter ingevoegd bij de wet van 28 februari 2007;

Gelet op de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, inzonderheid op artikel 115, derde lid, vervangen bij de wet van 20 juli 1977;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 16775 van 14 november 1923 tot regeling van de uitvoering van de samengeordende wetten op de militaire pensioenen, inzonderheid op artikel 7;

Gelet op het besluit van de Regent van 6 februari 1950 betreffende het op rustpensioenstellen der officieren van het leger en van de luchtmacht, inzonderheid op artikel 1, artikel 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 augustus 1951 en 27 februari 1962, en artikel 3;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de inrustestelling van de militairen beneden de rang van officier, inzonderheid op artikel 1, artikel 1bis, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 april 1998, en artikel 3bis, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 juni 1999;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 8 januari 2007;

Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel, afgesloten op 11 januari 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 16 maart 2007;

Gelet op het advies nr. 42.840/4 van de Raad van State, gegeven op 14 mei 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, van Onze Minister van Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 7 van het koninklijk besluit nr 16775 van 14 november 1923 tot regeling van de uitvoering van de samengeordende wetten op de militaire pensioenen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste en het tweede lid worden opgeheven;2° in de Franse tekst van het derde lid worden de woorden "services effectifs" vervangen door de woorden "services actifs".

Art. 2.Het opschrift van het besluit van de Regent van 6 februari 1950 betreffende het op rustpensioen stellen der officieren van het leger en van de luchtmacht, wordt vervangen als volgt : « Besluit van de Regent betreffende de opruststelling van de officieren van de krijgsmacht ».

Art. 3.Artikel 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Artikel 1.De officieren van het actief kader van de Krijgsmacht worden ambtshalve op rust gesteld op het einde van het trimester tijdens hetwelk zij de volle leeftijd van zesenvijftig jaar hebben bereikt.

De in het eerste lid bedoelde leeftijd van zesenvijftig jaar wordt evenwel vervangen door de volle leeftijd : 1° van eenenzestig jaar voor de luitenant-generaals;2° van negenenvijftig jaar voor de generaal-majoors.».

Art. 4.Artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 augustus 1951 en 27 februari 1962, wordt opgeheven.

Art. 5.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Artikel 3.§ 1. In afwijking van artikel 1 worden de officieren die op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling in dienst zijn en die zich, op die datum, op minder dan vijf jaar bevinden van het einde van het trimester tijdens hetwelk zij de leeftijdsgrens bereiken die, rekening houdend met de graad, het brevet en de macht waarin zij hun loopbaan in het actief kader beëindigen, de dag vóór de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling op hen van toepassing was, ambtshalve op rust gesteld op het einde van het trimester tijdens hetwelk zij die leeftijdsgrens hebben bereikt, indien deze bij artikel 1, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juni 2007 houdende bepalingen betreffende het pensioen en de aanpassing van de loopbaan van de militairen van het actief kader, werd verhoogd. § 2. In afwijking van artikel 1 worden de officieren die op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling in dienst zijn en die zich, op die datum, op vijf jaar of meer bevinden van het einde van het trimester tijdens hetwelk zij de leeftijdsgrens bereiken die, rekening houdend met de graad, het brevet en de macht waarin zij hun loopbaan in het actief kader beëindigen, de dag vóór de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling op hen van toepassing was, ambtshalve op rust gesteld op het einde van het trimester tijdens hetwelk zij de volle leeftijd hebben bereikt die gelijk is aan die leeftijdsgrens, vermeerderd met het aantal volledige jaren dat hen, op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, scheidt van het einde van het trimester tijdens hetwelk zij zich op vijf jaar zullen bevinden van die leeftijdsgrens, indien deze bij artikel 1, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juni 2007 houdende bepalingen betreffende het pensioen en de aanpassing van de loopbaan van de militairen van het actief kader, werd verhoogd.

Het eerste lid is niet van toepassing indien de overeenkomstig dat lid vastgestelde leeftijdsgrens de in artikel 1 bedoelde leeftijdsgrens bereikt of overschrijdt. ».

Art. 6.In hetzelfde besluit wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidende : «

Artikel 3bis.In afwijking van artikel 3, hebben de in die bepaling bedoelde officieren de mogelijkheid om hun loopbaan te verlengen, uiterlijk tot het einde van het trimester tijdens hetwelk zij de in artikel 1 bepaalde leeftijdsgrens hebben bereikt die verbonden is aan de graad die zij bekleden.

Het eerste lid is niet van toepassing op de officieren die prestaties verrichten in de halftijdse vervroegde uitstapregeling of die in disponibiliteit werden geplaatst. ».

Art. 7.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de inrustestelling van de militairen beneden de rang van officier worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "in ruste gesteld" worden vervangen door de woorden "ambtshalve op rust gesteld";2° het woord "volle" wordt ingevoegd tussen de woorden "waarin zij de" en "leeftijd".

Art. 8.Artikel 1bis van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 april 1998, wordt vervangen als volgt : «

Artikel 1bis.§ 1. In afwijking van artikel 1 worden de militairen beneden de rang van officier die tot het gebrevetteerd varend personeel van de Krijgsmacht behoren en die in dienst zijn op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, ambtshalve op rust gesteld op het einde van het trimester waarin zij de volle leeftijd van eenenvijftig jaar hebben bereikt indien zij zich, op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, op minder dan vijf jaar bevinden van het einde van het trimester waarin zij de leeftijdsgrens van eenenvijftig jaar bereiken. § 2. In afwijking van artikel 1 worden de militairen beneden de rang van officier die tot het gebrevetteerd varend personeel van de Krijgsmacht behoren en op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling in dienst zijn en die zich, op die datum, op vijf jaar of meer bevinden van het einde van het trimester waarin zij de leeftijd van eenenvijftig jaar bereiken, ambtshalve op rust gesteld op het einde van het trimester tijdens hetwelk zij de volle leeftijd hebben bereikt van eenenvijftig jaar, vermeerderd met het aantal volledige jaren dat hen, op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling scheidt van het einde van het trimester tijdens hetwelk zij zich op vijf jaar zullen bevinden van de leeftijd van eenenvijftig jaar.

Het eerste lid is niet van toepassing indien de overeenkomstig dat lid vastgestelde leeftijdsgrens de in artikel 1 bedoelde leeftijdsgrens bereikt of overschrijdt. ».

Art. 9.Artikel 3bis van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 juni 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 3bis.§ 1. In afwijking van de artikelen 1 en 1bis worden de militairen beneden de rang van officier die op 1 oktober 1998 tot het gebrevetteerd varend personeel van de luchtmacht behoorden en op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling in dienst zijn, ambtshalve op rust gesteld op het einde van het trimester waarin zij de volle leeftijd van vijfenveertig jaar hebben bereikt indien zij zich, op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, op minder dan vijf jaar bevinden van het einde van het trimester waarin zij de leeftijdsgrens van vijfenveertig jaar bereiken. § 2. In afwijking van de artikelen 1 en 1bis worden de militairen beneden de rang van officier die op 1 oktober 1998 tot het gebrevetteerd varend personeel van de luchtmacht behoorden en op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling in dienst zijn en die zich, op die datum, op vijf jaar of meer bevinden van het einde van het trimester waarin zij de leeftijd van vijfenveertig jaar bereiken, ambtshalve op rust gesteld op het einde van het trimester tijdens hetwelk zij de volle leeftijd hebben bereikt van vijfenveertig jaar, vermeerderd met het aantal volledige jaren dat hen, op de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling, scheidt van het einde van het trimester tijdens hetwelk zij zich op vijf jaar zullen bevinden van de leeftijd van vijfenveertig jaar.

Het eerste lid is niet van toepassing indien de overeenkomstig dat lid vastgestelde leeftijdsgrens de in artikel 1 bedoelde leeftijdsgrens bereikt of overschrijdt. ».

Art. 10.In hetzelfde besluit wordt een artikel 3ter ingevoegd, luidende : «

Artikel 3ter.In afwijking van de artikelen 1bis en 3bis, hebben de in die bepalingen bedoelde militairen de mogelijkheid om hun loopbaan te verlengen, uiterlijk tot het einde van het trimester tijdens hetwelk zij de volle leeftijd van zesenvijftig jaar hebben bereikt.

Het eerste lid is niet van toepassing op de militairen die prestaties verrichten in de halftijdse vervroegde uitstapregeling of die in disponibiliteit werden geplaatst. ».

Art. 11.Voor de toepassing van artikel 58bis, 3°, van de bij het koninklijk besluit nr. 16020 van 11 augustus 1923 samengeordende wetten op de militaire pensioenen, ingevoegd bij de wet van 28 februari 2007, zijn de bedoelde artikelen de artikelen 3 en 3bis van het besluit van de Regent van 6 februari 1950 betreffende de opruststelling van de officieren van de krijgsmacht, en de artikelen 1bis, 3bis en 3ter, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de inrustestelling van de militairen beneden de rang van officier.

Art. 12.Voor de toepassing van artikel 58ter van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 28 februari 2007, zijn de bedoelde artikelen artikel 3bis van het besluit van de Regent van 6 februari 1950 betreffende de opruststelling van de officieren van de krijgsmacht en artikel 3ter van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de inrustestelling van de militairen beneden de rang van officier.

Art. 13.Dit besluit treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.

Art. 14.Onze Minister van Landsverdediging en Onze Minister van Pensioenen zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 juni 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK

^