Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 16 april 1998
gepubliceerd op 30 september 1998

Koninklijk besluit betreffende het varend personeel van de krijgsmacht

bron
ministerie van landsverdediging
numac
1998007162
pub.
30/09/1998
prom.
16/04/1998
ELI
eli/besluit/1998/04/16/1998007162/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

16 APRIL 1998. - Koninklijk besluit betreffende het varend personeel van de krijgsmacht


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, inzonderheid op artikel 4bis, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994;

Gelet op de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst, inzonderheid op de artikelen 48bis en 91bis, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994;

Gelet op de wet van 27 december 1961 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst, inzonderheid op artikel 47bis, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994;

Gelet op de wet van 12 juli 1973 houdende statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, inzonderheid op artikel 22ter, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994;

Gelet op de wet van 18 februari 1987 betreffende het statuut van de onderofficieren van het reservekader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, inzonderheid op artikel 44bis, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994;

Gelet op de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel, inzonderheid op artikel 103;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 februari 1962 betreffende het varend personeel der krijgsmachtdelen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 juli 1985;

Gelet op het advies van de commissie van advies voor het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst;

Gelet op het advies van de inspecteur van financiën, gegeven op 30 augustus 1994;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 16 januari 1996;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is toepasselijk op de militairen die binnen elk van de krijgsmachtdelen deelnemen aan de luchtdienst.

Art. 2.§ 1. Het varend personeel van elk van de krijgsmachtdelen kan volgende categorieën omvatten : 1° het gebrevetteerd varend personeel;2° het gebrevetteerd varend reservepersoneel;3° het leerling-varend personeel;4° het tijdelijk varend personeel. Bij de marine wordt het in het eerste lid bedoeld personeel "luchtvarend personeel" genoemd. § 2. Bovendien kunnen militairen gemachtigd worden gelegenheidsluchtvaartprestaties te volbrengen. HOOFDSTUK II. - Het varend personeel dat titularis is van een brevet Afdeling I. - Het gebrevetteerd varend personeel

Art. 3.Tot het gebrevetteerd varend personeel van een krijgsmachtdeel behoort de militair van het actief kader van dit krijgsmachtdeel die titularis is van een militair luchtvaartbrevet en die ertoe gemachtigd is door de stafchef van het betrokken krijgsmachtdeel de met dit brevet overeenstemmende luchtvaartprestaties te volbrengen.

Art. 4.Het lid van het gebrevetteerd varend personeel wordt geschorst of geschrapt overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VI.

Art. 5.Maken niet langer deel uit van de categorie van het gebrevetteerd varend personeel : 1° de militair die definitief uit zijn ambt ontheven wordt, behalve indien hij in het reservekader vrijwillige prestaties met het oog op de kaderbehoeften vervult;2° de militair van het reservekader die ophoudt vrijwillige prestaties te vervullen met het oog op de kaderbehoeften;3° de militair die uit deze personeelscategorie wordt geschrapt;4° de onderofficier-boordmecanicien van de landmacht of de onderofficier van de luchtmacht die definitief ophoudt de functie uit te oefenen waarvoor hem het militair luchtvaartbrevet werd toegekend.

Art. 6.De militaire luchtvaartbrevetten voor het gebrevetteerd varend personeel zijn : 1° het brevet van piloot;2° het hoger brevet van piloot;3° het brevet van boordmecanicien;4° het brevet van navigator, 5° het hoger brevet van navigator;6° het brevet van cabinepersoneel. De brevetten bedoeld in het eerste lid, 4°en 5°, kunnen alleen toegekend worden aan de militairen van de luchtmacht.

Art. 7.De militaire luchtvaartbrevetten worden toegekend door de minister van Landsverdediging of door de militaire overheid die hij daartoe aanwijst : 1° aan de leerling-piloot of leerling-navigator en aan de kandidaat voor het hoger brevet van piloot of van navigator die met goed gevolg in één van de krijgsmachtdelen, in een buitenlandse militaire instelling of in een burgerlijke instelling, in België of in het buitenland, de leergang gevolgd heeft tot het verkrijgen van het betreffende militair luchtvaartbrevet;2° aan de onderofficier-kandidaat voor het brevet van boordmecanicien of aan de kandidaat voor het brevet van cabinepersoneel die tot de categorie van het tijdelijk varend personeel behoort en die voldoet aan de voorwaarden voor overgang naar de categorie van het gebrevetteerd varend personeel vastgesteld in een door de minister van Landsverdediging vastgesteld reglement. In elk krijgsmachtdeel worden voor elk brevet het programma en de nadere regels van de in het eerste lid, 1°, bedoelde te volgen leergang vastgelegd in een door de minister van Landsverdediging vastgesteld reglement.

De minister van Landsverdediging bepaalt de functies in de categorie van het tijdelijk varend personeel die toegang verlenen tot het brevet van cabinepersoneel. Afdeling II. - Het gebrevetteerd varend reservepersoneel

Art. 8.Tot het gebrevetteerd varend reservepersoneel van een krijgsmachtdeel behoort de reservemilitair van dit krijgsmachtdeel die titularis is van een militair luchtvaartbrevet en geen vrijwillige prestaties met het oog op de kaderbehoeften vervult als lid van het gebrevetteerd varend personeel.

Art. 9.De beslissing tot opname van een gebrevetteerde militair in de categorie van het gebrevetteerd varend reservepersoneel wordt genomen door de stafchef van het betrokken krijgsmachtdeel.

Art. 10.Aan het gebrevetteerd varend reservepersoneel kunnen trainingsluchtvaartprestaties worden opgelegd.

Zij worden voor ieder krijgsmachtdeel bepaald door de stafchef van het betrokken krijgsmachtdeel en worden door die militaire overheid ter goedkeuring voorgelegd aan de minister van Landsverdediging.

Art. 11.Het lid van het gebrevetteerd varend reservepersoneel wordt geschorst of geschrapt overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VI. Het lid van het gebrevetteerd varend reservepersoneel dat de opgelegde trainingsluchtvaartprestaties niet volbrengt wordt van ambtswege geschorst.

Art. 12.Maken niet langer deel uit van de categorie van het gebrevetteerd varend reservepersoneel : 1° de militair die ophoudt tot het reservekader te behoren;2° de militair die uit deze personeelscategorie wordt geschrapt. HOOFDSTUK III. - Het leerling-varend personeel

Art. 13.Tot het leerling-varend personeel van een krijgsmachtdeel behoort de militair die een in één van de krijgsmachtdelen, in een buitenlandse militaire instelling of in een burgerlijke instelling, in België of in het buitenland, georganiseerde leergang volgt tot het verkrijgen van het brevet van piloot of het brevet van navigator.

Art. 14.§ 1. Om in de categorie van het leerling-varend personeel opgenomen te kunnen worden moet de kandidaat op 3 l december van het jaar van de aanvaarding als kandidaat-piloot of als kandidaat-navigator de leeftijd niet hebben bereikt van : 1° 26 jaar bij de luchtmacht;2° 28 jaar bij de landmacht en bij de marine. § 2. De betrokkene kan slechts in de categorie van het leerling-varend personeel opgenomen worden na ten minste één onderrichtingsvlucht te hebben volbracht.

Tot de opname wordt beslist door de commandant van de grote eenheid belast met de vorming van het varend personeel waaronder belanghebbende ressorteert of door de militaire overheid die daartoe aangewezen is door de stafchef van het betrokken krijgsmachtdeel.

Art. 15.Het lid van het leerling-varend personeel kan geschorst of geschrapt worden overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VI, afdeling I, met uitzondering van het lid van deze categorie dat bekleed is met de hoedanigheid van kandidaathulpofficier van de luchtmacht dat niet geschorst kan worden.

Art. 16.Maken niet langer deel uit van de categorie van het leerling-varend personeel : 1° de leerling die overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 lid geworden is van het gebrevetteerd varend personeel;2° de leerling die definitief uit zijn ambt ontheven wordt of wiens dienstneming verbroken wordt;3° de leerling die geschrapt wordt uit deze personeelscategorie. HOOFDSTUK IV. - Het tijdelijk varend personeel

Art. 17.Tot het tijdelijk varend personeel van een krijgsmachtdeel behoort de militair die, zonder tot één van de in de artikelen 3, 8 en 13 bedoelde categorieën te behoren, in dit krijgsmachtdeel, als lid van de bemanning van een luchtvaartuig, functies uitoefent waaraan regelmatige luchtvaartprestaties verbonden zijn.

De minister van Landsverdediging bepaalt de functies die zulke prestaties omvatten.

Art. 18.De opname in de categorie van het tijdelijk varend personeel geschiedt, in elk krijgsmachtdeel, voor een door de minister van Landsverdediging bepaalde duur.

De beslissing tot opname wordt genomen : 1° bij de landmacht en bij de luchtmacht : door de commandant van de grote eenheid waaronder de betrokkene ressorteert of door de commandant van een grote eenheid die daartoe aangewezen werd door de minister van Landsverdediging;2° bij de marine en bij de medische dienst : door de stafchef van het krijgsmachtdeel.

Art. 19.Het lid van het tijdelijk varend personeel wordt geschorst of geschrapt overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VI.

Art. 20.Maken niet langer deel uit van de categorie van het tijdelijk varend personeel : 1° de militair wiens opname in die categorie van personeel na afloop van de periode bedoeld in artikel 18, eerste lid, niet verlengd is door één van de bevoegde militaire overheden die daartoe in het tweede lid van hetzelfde artikel zijn aangewezen;2° de militair van het actief kader die definitief van zijn ambt ontheven wordt, tenzij hij vrijwillige prestaties met het oog op de kaderbehoeften in het reservekader vervult;3° de militair van het reservekader die ophoudt vrijwillige prestaties te vervullen met het oog op de kaderbehoeften;4° de militair die uit deze personeelscategorie wordt geschrapt. HOOFDSTUK V. - De militairen die gelegenheidsluchtvaartprestaties volbrengen

Art. 21.De minister van Landsverdediging bepaalt, voor elk der krijgsmachtdelen, de functies die gelegenheidsluchtvaartprestaties omvatten.

Art. 22.§ 1. De uitvoering van de gelegenheidsluchtvaartprestaties is onderworpen aan beperkingen die vastgesteld zijn door de stafchef van het betrokken krijgsmachtdeel. § 2. De machtiging tot het uitvoeren van deze prestaties wordt verleend, en de beslissingen tot schorsing of intrekking van deze machtiging worden genomen : 1° bij de landmacht en bij de luchtmacht : door de commandant van de grote eenheid waaronder de betrokkene ressorteert, of door de commandant van een grote eenheid die daartoe aangewezen werd door de minister van Landsverdediging;2° bij de marine en bij de medische dienst, door de stafchef van het krijgsmachtdeel. De machtiging tot het volbrengen van gelegenheidsluchtvaartprestaties wordt van ambtswege geschorst door de in het eerste lid bedoelde militaire overheid voor de militair die zich niet onderwerpt aan de geneeskundige onderzoeken die voorgeschreven worden bij toepassing van de reglementering betreffende de geschiktheid voor luchtdienst. HOOFDSTUK VI. - De schorsing en de schrapping van het varend personeel Afdeling I. - De schorsing en schrapping van leerling-piloten en

leerling-navigatoren en van kandidaten voor het hoger brevet van piloot of navigator

Art. 23.§ 1. De minister van Landsverdediging beslist tot de schorsing of de schrapping als lid van de categorie van het leerling-varend personeel of van een kandidaat voor het hoger brevet van piloot of van navigator als lid van de categorie van het gebrevetteerd varend personeel, op grond van het eensluidend advies van de evaluatiecommissie om een van volgende redenen : 1° gebrek aan tucht in de luchtdienst;2° beroepsongeschiktheid voor de luchtdienst;3° klaarblijkelijke onvoldoende vooruitgang in de opleiding. § 2. Op aanvraag van betrokkene kan een leerling-piloot, een leerling-navigator of een kandidaat voor het hoger brevet van piloot of van navigator uit zijn categorie van het varend personeel geschorst of geschrapt worden door de minister van Landsverdediging, op advies van de commandant van de grote eenheid belast met de vorming van het varend personeel waaronder hij ressorteert of van de militaire overheid die daarmee belast werd door de stafchef van zijn krijgsmachtdeel, doch zonder tussenkomst van de evaluatiecommissie.

De schorsing, of de schrapping op aanvraag kan geweigerd worden indien ze strijdig is met de belangen van de dienst.

Art. 24.De minister van Landsverdediging beslist tot de schorsing of de schrapping van een leerling-piloot, van een leerling-navigator of van een kandidaat voor het hoger brevet van piloot of van navigator als lid van de categorie van het leerling-varend personeel of van de categorie van het gebrevetteerd varend personeel wegens lichamelijke ongeschiktheid voor de luchtdienst op grond van het eensluidend advies van de geneeskundige commissie voor geschiktheid voor luchtdienst of van de geneeskundige commissie van beroep voor geschiktheid voor luchtdienst ingesteld bij artikel 8 van het koninklijk besluit van 5 oktober 1959 betreffende de geschiktheid voor luchtdienst Evenwel kan de militair bedoeld in het eerste lid en in artikel 23 die bekleed is met de hoedanigheid van kandidaat hulpofficier, niet geschorst worden, maar slechts geschrapt. Deze schrapping wordt uitgesproken door de militaire overheid die aangeduid wordt door de minister van Landsverdediging. Afdeling II. - De schorsing en de schrapping van de andere militairen

Art. 25.§ 1. De minister van Landsverdediging beslist tot de schorsing of de schrapping van een militair, die noch leerling-piloot of leerling-navigator, noch kandidaat voor het hoger brevet van piloot of navigator is, als lid van een categorie van het varend personeel, op grond van het eensluidend advies van de evaluatieraad, om een van volgende redenen : 1° beroepsongeschiktheid voor de luchtdienst;2° klaarblijkelijk onvoldoende aanpassing aan de luchtdienst;3° gebrek aan tucht in de luchtdienst;4° klaarblijkelijk onvoldoende rendement in de luchtdienst. § 2. Op aanvraag van betrokkene, kunnen die maatregelen genomen worden door de minister van Landsverdediging, op advies van de stafchef van het krijgsmachtdeel van betrokkene, doch zonder tussenkomst van de evaluatieraad.

De schorsing of de schrapping op aanvraag kan geweigerd worden indien ze tegenstrijdig is met de belangen van de dienst.

Art. 26.De minister van Landsverdediging beslist tot de schorsing of de schrapping van een militair bedoeld in artikel 25, als lid van een categorie van het varend personeel wegens lichamelijke ongeschiktheid voor de luchtdienst, op grond van het eensluidend advies van de geneeskundige commissie voor geschiktheid voor luchtdienst of van de geneeskundige commissie van beroep voor geschiktheid voor luchtdienst ingesteld bij artikel 8 van het koninklijk besluit van 5 oktober 1959 betreffende de geschiktheid voor luchtdienst. Afdeling III. - De evaluatiecommissie

en de procedure voor de evaluatiecommissie

Art. 27.§ 1. De evaluatiecommissie bestaat uit : 1° de officier verantwoordelijk voor de vorming van het varend personeel in de militaire instelling waar betrokkene zijn vorming volgt, voorzitter;2° bij de luchtmacht, de eenheidscommandant van betrokkene of, bij de landmacht en bij de marine, de directeur van de studies van de school van het licht vliegwezen;3° de onderrichters die betrokken waren bij de vorming van betrokkene en waarvan de voorzitter van de informatiecommissie, bedoeld in artikel 28, de deelname aan de evaluatiecommissie nuttig acht;4° een officier, gespecialiseerd in de vorming van het varend personeel, die voor één jaar aangeduid wordt door de commandant van de grote eenheid belast met de vorming van het varend personeel, of door de militaire overheid die daarmee belast werd door de stafchef van zijn krijgsmachtdeel, om deel uit te maken van alle evaluatiecommissies die gedurende dit jaar bijeengeroepen worden. Indien evenwel de betrokkene een vorming volgt in een burgerlijke instelling of in een buitenlandse militaire instelling, wordt de evaluatiecommissie op analoge wijze samengesteld en worden de personen bedoeld in het eerste lid, 1°, 2° en 3°, vervangen door officieren die aangeduid worden door de commandant van de grote eenheid waaronder de betrokkene ressorteert.

In voorkomend geval, maken de leden van de informatiecommissie, bedoeld in artikel 28, eveneens deel uit van de evaluatiecommissie. § 2. De voorzitter wijst een secretaris aan onder de officieren van het kader van zijn organisme. § 3. Om stemgerechtigd te zijn moeten de leden van de evaluatiecommissie een hogere graad hebben dan de leerling of de kandidaat voor het hoger brevet van piloot of navigator die voor de commissie verschijnt, of meer anciënniteit in dezelfde graad. § 4. De evaluatiecommissie beslist bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter beslissend. De secretaris is niet stemgerechtigd.

Art. 28.Wanneer feiten die kunnen leiden tot de schrapping van een leerling-piloot, van een leerling-navigator of van een kandidaat voor het hoger brevet van piloot of navigator ter kennis worden gebracht van de officier verantwoordelijk voor de vorming van het varend personeel in de militaire instelling belast met de vorming van de betrokkene, stelt deze een informatiecommissie samen.

Deze commissie maakt een omstandig verslag op en stelt de commandant van de grote eenheid belast met de vorming van het varend personeel waaronder de betrokken leerling of kandidaat ressorteert, of de militaire overheid die daarmee belast is door de stafchef van zijn krijgsmachtdeel ter fine van besluit één van de aanbevelingen bedoeld in artikel 29, § 4, voor.

Art. 29.§ 1. De in artikel 28, eerste lid, bedoelde verantwoordelijke officier verzoekt de betrokken militair te verschijnen voor de informatiecommissie. In dit verzoek worden de feiten vermeld waarvoor deze militair zich moet verantwoorden.

De betrokkene beschikt over een termijn van zes werkdagen, die volgen op de kennisgeving van het verzoek om te verschijnen voor de informatiecommissie, om aan die commissie een memorie te richten. § 2. De informatiecommissie bestaat uit : 1° een hoofdofficier lid van het gebrevetteerd varend personeel en betrokken bij de vorming tot de luchtdienst van betrokkene, voorzitter;2° minstens twee onderrichters die betrokken waren bij de vorming van betrokkene. § 3. De informatiecommissie verzamelt alle nuttige inlichtingen en hoort de betrokken militair wiens verklaringen in de notulen opgetekend en door hem ondertekend worden.

Indien de betrokken militair niet verschijnt of niet antwoordt, wordt dit vermeld in de notulen. § 4. De informatiecommissie adviseert, naargelang het geval : 1° de voortzetting van de vorming;2° de voortzetting van de vorming met aanhechting aan een volgende promotie of aan een volgende wervingszitting;3° als daar reden toe is, de voortzetting van de vorming van een leerling-piloot van de luchtmacht als leerling-piloot in een ander krijgsmachtdeel, of als leerling-navigator, 4° de bijeenroeping van de evaluatiecommissie belast met het uitbrengen van het eensluidend advies bedoeld in artikel 23, § 1.

Art. 30.De evaluatiecommissie wordt, op de aanbeveling van de informatiecommissie, bedoeld in artikel 29, § 4, 4°, samengeroepen door de commandant van de grote eenheid belast met de vorming van het varend personeel waaronder de betrokken leerling of kandidaat ressorteert, of door de militaire overheid die ermee belast wordt door de stafchef van het betrokken krijgsmachtdeel.

Wanneer een leerling of een kandidaat die opgeleid wordt in een buitenlandse militaire instelling of in een Belgische of buitenlandse burgerlijke instelling van de verantwoordelijke overheid van deze instelling het verbod krijgt om zijn opleiding verder te zetten, wordt de evaluatiecommissie, in afwijking van het eerste lid, ambtshalve samengeroepen door de commandant van de grote eenheid of door de militaire overheid waarvan sprake is in dat lid. Deze commissie spreekt zich uit op basis van het dossier overgemaakt door de instelling waar de leerling een leergang volgde.

Art. 31.Zodra een evaluatiecommissie bijeengeroepen wordt, wordt aan de betrokken militair door zijn korpscommandant vliegverbod opgelegd totdat de minister van Landsverdediging zijn beslissing heeft te kennen gegeven.

Art. 32.§ 1. De overheid die bevoegd is om de evaluatiecommissie bijeen te roepen, richt tot de betrokken militair een verzoek om voor de genoemde commissie te verschijnen. Dit verzoek vermeldt de feiten waarover de betrokkene zich moet verantwoorden. § 2. De betrokken militair mag zich laten bijstaan door een militair van zijn keuze in werkelijke dienst. Hij stelt de voorzitter van de evaluatiecommissie hiervan in kennis ten laatste de tweede werkdag na de dag waarop van het verzoek om voor de commissie te verschijnen kennis is gegeven.

Het dossier wordt ter beschikking gehouden van de betrokken militair en van zijn verdediger, gedurende ten minste acht werkdagen vóór zijn verschijning voor de commissie op de plaats en de uren bepaald door de voorzitter.

Art. 33.§ 1. Ieder lid van de evaluatiecommissie kan worden gewraakt om de redenen opgesomd in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.

Binnen een termijn van vier werkdagen na de dag van kennisgeving van de samenstelling van de evaluatiecommissie, moet de betrokken militair bij de voorzitter de reden tot wraking doen gelden; wordt die reden bevestigd, dan besluit de voorzitter dat het gewraakte lid van de evaluatiecommissie zich dient te onthouden. § 2. Ieder lid van de evaluatiecommissie dat zelf een reden tot wraking heeft, moet daarvan kennis geven aan de voorzitter die beslist of het lid zich dient te onthouden.

Art. 34.§ 1. Bij de opening van de zitting van de evaluatiecommissie brengt de voorzitter verslag uit. Bij die gelegenheid doet hij aan de commissie voorlezing van ofwel de aanbeveling die de informatiecommissie heeft geformuleerd met toepassing van artikel 29, § 4, 4°, ofwel de beslissing die is genomen door de verantwoordelijke overheid van de instellingen bedoeld in artikel 30, tweede lid. § 2. De voorzitter ondervraagt de leerling in verband met de feiten waarover hij zich moet verantwoorden en hoort de deskundigen die de commissie of de leerling nodig acht te horen. De betrokken militair en zijn verdediger mogen de deskundigen ondervragen. § 3. De betrokken militair en de ondervraagde personen ondertekenen hun door de secretaris opgetekende verklaringen. Indien de betrokken militair of opgeroepen personen weigeren of verzuimen te verschijnen of op vragen te antwoorden, wordt dit in de notulen vermeld.

Vervolgens wordt het woord verleend aan de betrokken militair, of aan zijn verdediger.

Art. 35.§ 1. De evaluatiecommissie spreekt zich uit op grond van de aan betrokkene toegekende cijfers en beoordelingen alsook van de criteria die per krijgsmachtdeel en voor elk brevet vastgelegd worden in een reglement, vastgesteld door de minister van Landsverdediging. § 2. De evaluatiecommissie adviseert, naargelang het geval : 1° de voortzetting van de vorming;2° de voortzetting van de vorming met aanhechting aan een volgende promotie of aan een volgende wervingszitting;3° de schorsing of schrapping van betrokkene als lid van zijn categorie van het varend personeel;4° als daar reden toe is, de voortzetting van de vorming van een leerling-piloot van de luchtmacht als leerling-piloot in een ander krijgsmachtdeel, of als leerling-navigator. § 3. Het advies, bedoeld in § 2, 3°, vormt het eensluidend advies bedoeld in artikel 23, § 1.

De adviezen, bedoeld in § 2, 1°, 2° en 4°, worden overgemaakt voor beslissing aan de stafchef van het krijgsmachtdeel waaronder de betrokkene ressorteert.

Art. 36.De commandant van de grote eenheid belast met de vorming van het varend personeel waaronder betrokkene ressorteert, of de militaire overheid die daarmee belast is door de stafchef van zijn krijgsmachtdeel, verzendt, volgens het geval, aan de minister van Landsverdediging of aan de militaire overheid die door deze aangeduid is, het eensluidend advies van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 35, § 2, 3°, en het volledige dossier van de zaak, waaraan een inventaris van de stukken is toegevoegd. Afdeling IV. - De evaluatieraad

en de procedure voor de evaluatieraad

Art. 37.Iedere hiërarchische meerdere met een rang ten minste gelijk aan die van korpscommandant die oordeelt dat ten aanzien van een lid van het varend personeel dat behoort tot een andere categorie dan die bedoeld in artikel 23, § 1, een schorsing of een schrapping als lid van het varend personeel moet worden uitgesproken, maakt een inleidend verslag op dat een uiteenzetting van de feiten en een advies omvat over hun ernst, alsook voorstellen inzake de uitspraak van een schorsing of een schrapping.

Art. 38.Van het verslag wordt kennis gegeven aan de betrokken militair. Hij ondertekent het onder de vermelding "Gezien"; hij kan er binnen de zes werkdagen die volgen op de kennisgeving een verweerschrift aan toevoegen.

Iedere beschouwing die de steller van het verslag in verband met dit verweerschrift nodig mocht achten toe te voegen, wordt ter kennis van de betrokken militair gebracht. Deze beschikt over een nieuwe termijn van zes werkdagen om, als hij dit wenst, een aanvullend verweerschrift in te dienen.

Art. 39.Het dossier waarbij een inventaris van de stukken gevoegd is, wordt langs hiërarchische weg aan de stafchef van het betrokken krijgsmachtdeel gezonden.

Art. 40.§ 1. Na ontvangst van het verslag waarvan sprake in artikel 37 stelt de stafchef van het krijgsmachtdeel een informatieraad samen die tot taak heeft een omstandig verslag op te maken. § 2. De informatieraad is samengesteld uit drie leden onder wie een hoger officier die de raad voorzit.

De leden van de informatieraad moeten : 1° deel uitmaken van het varend personeel;2° een hogere graad hebben dan de betrokken militair of meer anciënniteit in dezelfde graad;3° de grondige kennis hebben van de taal waarin het dossier werd opgesteld. Minstens één lid van de informatieraad moet lid zijn van dezelfde categorie van het varend personeel als de betrokken militair en, in voorkomend geval, houder zijn van hetzelfde brevet. § 3. Indien de stafchef van de marine de informatieraad niet geheel of gedeeltelijk kan samenstellen overeenkomstig de in § 2 vastgestelde regels, stelt de stafchef van de landmacht, tot wie daartoe door de stafchef van de marine een verzoek is gericht, naar gelang van het geval, de informatieraad samen of vervolledigt hem met leden van de landmacht.

Wanneer een zaak betreffende een lid van de medische dienst moet worden onderzocht, stelt de stafchef van de luchtmacht, tot wie daartoe door de stafchef van de medische dienst een verzoek is gericht, overeenkomstig de in § 2 vastgestelde regels een informatieraad samen die in het bijzonder wordt belast met het onderzoek van deze zaak. § 4. De informatieraad verzamelt alle nuttige inlichtingen en hoort de betrokken militair wiens verklaringen in de notulen opgetekend en door hem ondertekend worden.

Indien de betrokken militair niet verschijnt of niet antwoordt, wordt dit vermeld in de notulen. § 5. De informatieraad maakt vervolgens het omstandige verslag op bedoeld in § 1, dat hij toezendt aan de stafchef van het betrokken krijgsmachtdeel en voegt er een voorstel tot schorsing of tot schrapping bij.

De betrokken militair ondertekent het verslag van de raad onder de vermelding "Gezien".

Art. 41.§ 1. In de landmacht, de luchtmacht en de marine wordt een evaluatieraad opgericht. § 2. Iedere evaluatieraad bestaat uit vijf stemgerechtigde leden, onder wie een voorzitter, en een secretaris.

De leden en de secretaris moeten : 1° deel uitmaken van het varend personeel;2° een hogere graad hebben dan de betrokken militair, of meer anciënniteit hebben in dezelfde graad;3° de grondige kennis hebben van de taal waarin het dossier is opgesteld. Minstens twee leden van de evaluatieraad moeten deel uitmaken van dezelfde categorie van het varend personeel als de betrokken militair en, desgevallend, titularis zijn van hetzelfde brevet. § 3. De militairen die betrokken waren bij de voorvallen welke tot de evaluatie hebben geleid of die betrokken waren bij het onderzoek of de voorafgaande procedure mogen geen deel uitmaken van de evaluatieraad § 4. Indien de stafchef van de marine de evaluatieraad niet geheel of gedeeltelijk kan samenstellen overeenkomstig de in §§ 2 en 3 vastgestelde regels stelt de stafchef van de landmacht, tot wie daartoe door de stafchef van de marine een verzoek is gericht, naar gelang van het geval, de evaluatieraad samen of vervolledigt hem met leden van de landmacht.

Wanneer een zaak betreffende een lid van de medische dienst moet worden onderzocht, stelt de stafchef van de luchtmacht, tot wie daartoe door de stafchef van de medische dienst een verzoek is gericht, overeenkomstig de in §§ 2 en 3 vastgestelde regels een evaluatieraad samen die in het bijzonder wordt belast met het onderzoek van deze zaak.

Art. 42.§ 1. Jaarlijks en op voorstel van de chef van de generale staf, duidt de minister van Landsverdediging een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter aan voor de evaluatieraden die in de loop van het jaar zullen samengesteld worden in elk van de krijgsmachtdelen. § 2. De voorzitter wordt gekozen uit de opperofficieren, lid van het gebrevetteerd varend personeel. Eenzelfde officier kan meerdere evaluatieraden voorzitten.

De plaatsvervangende voorzitter wordt gekozen uit de opperofficieren of de hoofdofficieren, lid van het gebrevetteerd varend personeel van het beschouwde krijgsmachtdeel. Een opperofficier of hoofdofficier, lid van het gebrevetteerd varend personeel van een ander krijgsmachtdeel wordt evenwel aangeduid, indien geen enkel opperofficier of hoofdofficier, lid van het gebrevetteerd varend personeel, beschikbaar is in de marine.

Art. 43.De stafchef van het betrokken krijgsmachtdeel wijst de leden van de evaluatieraad, met uitzondering van de voorzitter, aan door loting onder de militairen die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 41, § 2, tweede en derde lid, en die deel uitmaken : 1° bij de luchtmacht, van de grote eenheid waarvan de eenheid, waarbij de betrokken militair zijn luchtvaartprestatiesvluchten uitvoert, functioneel afhankelijk is;2° bij de andere krijgsmachtdelen, van het varend of luchtvarend personeel, volgens het geval. De secretaris van de evaluatieraad wordt door de voorzitter aangeduid.

Art. 44.Zodra een evaluatieraad bijeengeroepen wordt, wordt aan de betrokken militair door zijn korpscommandant vliegverbod opgelegd totdat de minister van Landsverdediging zijn beslissing heeft te kennen gegeven.

Art. 45.§ 1. De voorzitter van de evaluatieraad verzoekt de betrokken militair om te verschijnen voor die raad. In dit verzoek worden de feiten vermeld waarover de betrokkene zich moet verantwoorden alsmede de samenstelling van de raad die is opgericht om zijn dossier te onderzoeken. § 2. De betrokken militair mag zich laten bijstaan door een militair in werkelijke dienst van zijn keuze; hij stelt de voorzitter van de evaluatieraad hiervan in kennis ten laatste de tweede werkdag na de dag van de betekening van het verzoek om voor de commissie te verschijnen. § 3. Het dossier wordt ter beschikking gehouden van de betrokken militair en van zijn verdediger, gedurende ten minste acht werkdagen vóór zijn verschijning voor de raad op de plaats en de uren bepaald door de voorzitter. Het dossier bevat, onder meer, de lijst van de getuigen en van de deskundigen waarvan geoordeeld werd dat zij op het onderzoek dienen te worden gehoord.

Indien de betrokken militair, na inzage van het dossier het noodzakelijk acht getuigen of deskundigen aan te brengen, stelt hij de voorzitter daarvan in kennis binnen vier werkdagen na de dag waarop het dossier ter beschikking werd gesteld.

Art. 46.§ 1. Ieder lid van de evaluatieraad kan worden gewraakt om de redenen opgesomd in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.

Binnen een termijn van vier werkdagen na de dag van kennisgeving van de samenstelling van de evaluatieraad, moet de betrokken militair bij de voorzitter de reden tot wraking doen gelden; wordt die reden bevestigd, dan besluit de voorzitter dat het gewraakte lid van de evaluatieraad zich dient te onthouden. § 2. Ieder lid van de evaluatieraad dat zelf een reden tot wraking heeft, moet daarvan kennis geven aan de voorzitter die beslist of het lid zich dient te onthouden.

Art. 47.De voorzitter van de evaluatieraad roept de leden op die er deel van uitmaken, de betrokken militair alsmede de getuigen en de deskundigen.

Art. 48.§ 1. Op de zitting van de evaluatieraad zet de voorzitter de reden van de oproeping uiteen en brengt hij verslag uit over het onderzoek.

De voorzitter ondervraagt de betrokken militair over de feiten waarover hij zich moet verantwoorden evenals de personen die volgens de raad, de betrokken militair of zijn verdediger moeten gehoord worden.

De evaluatieraad mag een beroep doen op iedere deskundige wiens medewerking hij dienstig acht.

De betrokken militair en zijn verdediger mogen de gehoorde personen ondervragen. § 2. De betrokken militair en de gehoorde personen ondertekenen hun verklaringen die door de secretaris zijn opgetekend.

Indien de betrokken militair of opgeroepen personen weigeren of verzuimen te verschijnen of op vragen te antwoorden, wordt dit in de notulen vermeld. § 3. Ten einde zijn verdediging te voeren wordt vervolgens het woord verleend aan de betrokken militair, en aan zijn eventuele verdediger.

Art. 49.De betrokken militair kan aan de voorzitter van de evaluatieraad een memorie doen toekomen waarin hij zijn verweermiddelen samenvat. Die memorie moet bij ter post aangetekende brief worden verzonden binnen vijf werkdagen nadat de betrokkene verschenen is; de datum van het postmerk geldt als bewijs van die verzending.

Art. 50.§ 1. Indien de evaluatieraad, na afloop van de termijn bepaald voor het indienen van de memorie bedoeld in artikel 49, van oordeel is dat de zaak niet in staat van wijzen is, heropent hij de debatten. § 2. In het tegengestelde geval spreekt de evaluatieraad zich uit over het bestaan van de feiten en, indien hij de feiten bewezen acht, over de ernst ervan alsmede over de onverenigbaarheid ervan met de hoedanigheid van lid van het varend personeel.

De beslissingen betreffende de ernst van de feiten en de onverenigbaarheid ervan met de hoedanigheid van lid van het varend personeel worden gemotiveerd en vermeld in de notulen van de zitting. § 3. De evaluatieraad stelt vervolgens het eensluidend advies op, op grond waarvan de minister van Landsverdediging beslist tot de schorsing of de schrapping van de militairen bedoeld in artikel 25, § 1.

Art. 51.De stafchef van het krijgsmachtdeel verzendt het volledige dossier van de zaak, waaraan een lijst met een inventaris van de stukken is toegevoegd, aan de minister van Landsverdediging. Dit dossier bevat het eensluidend advies bedoeld in artikel 25, § 1.

De voorzitter van de evaluatieraad geeft de betrokken militair kennis van de beslissing inzake het bestaan van de feiten en, zo deze bewezen zijn, van de gemotiveerde adviezen over de ernst van die feiten en over hun onverenigbaarheid met de hoedanigheid van lid van het varend personeel. HOOFDSTUK VII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 52.Het koninklijk besluit van 27 februari 1962 betreffende het varend personeel der krijgsmachtdelen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 juli 1985, wordt opgeheven in zoverre het de militairen betreft.

Art. 53.Zolang de benaming "zeemacht" niet gewijzigd is in "marine" in de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst, moet telkens "zeemacht" gelezen worden wanneer de benaming "marine" gebruikt wordt in dit besluit.

Art. 54.De artikelen 3, 4, 7, 17, 20, 41, 59 en 66 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel worden in werking gesteld.

Art. 55.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 56.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 16 april 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, J.-P. PONCELET

^