Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 maart 2002
gepubliceerd op 19 maart 2002

Koninklijk besluit tot wijziging van bepalingen betreffende het statuut van het varend personeel van de krijgsmacht

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2002007075
pub.
19/03/2002
prom.
14/03/2002
ELI
eli/besluit/2002/03/14/2002007075/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 MAART 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van bepalingen betreffende het statuut van het varend personeel van de krijgsmacht


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, inzonderheid op artikel 3, 2° en 3°, gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001, en 5°, artikel 11bis, ingevoegd bij de wet van 22 maart 2001 en artikel 21, § 1, vervangen bij de wet van 22 maart 2001;

Gelet op de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren en de reserveofficieren van de krijgsmacht, inzonderheid op artikel 29, tweede lid, artikel 38bis, eerste lid, ingevoegd bij de wet van 28 december 1990, en artikel 54, 3°, gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001;

Gelet op de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, inzonderheid op artikel 2, § 2, gewijzigd bij de wet van 13 juli 1976;

Gelet op de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, inzonderheid op artikel 15, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994;

Gelet op de wet van 22 maart 2001 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de statuten van het militair personeel, inzonderheid op artikel 168;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, inzonderheid op artikel 21, tweede lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 september 1959 betreffende het statuut der reserveofficieren, inzonderheid op artikel 36, § 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 mei 1981;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst, inzonderheid op artikel 21, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 1983;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 augustus 1982, artikel 2, artikel 4, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 augustus 1982, artikel 5, artikel 6, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 september 1984, artikel 7, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 januari 1985, de artikelen 8 en 9, artikel 12bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 september 1984, de artikelen 15 en 21, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 januari 1985 en de artikelen 22 tot 25;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht, inzonderheid op artikel 7 en tabel C van de bijlage, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 augustus 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende sommige uit het gebrevetteerd varend personeel geschrapte hulpofficieren die aanvaard kunnen worden om een vorming tot aanvullingsofficier te volgen, inzonderheid op artikel 3, derde lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 april 1998 betreffende het varend personeel van de krijgsmacht, inzonderheid op artikel 29, § 1, tweede lid, artikel 32, § 2, tweede lid, en artikel 35, § 3;

Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht, afgesloten op 17 augustus 2001;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 januari 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 1 maart 2002;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende de constante noodzaak voor de luchtcomponent van de krijgsmacht om niet alleen over een voldoende aantal piloten-instructeurs te beschikken om de opdracht van vorming van kandidaat-piloten te verzekeren, maar ook over ervaren piloten die ingezet kunnen worden in operationele opdrachten;

Overwegende dat het huidige tekort van 78 piloten op een totaal van 424 die moeten behoren tot het korps van het varend personeel het goede verloop van deze opdrachten ernstig in gevaar brengt;

Overwegende dat het bijgevolg past om onverwijld de bepalingen te nemen die aan de hulpofficieren de mogelijkheid geven om te kiezen voor een nieuw statuut dat hen toelaat om een verlenging van hun dienstneming te vragen;

Overwegende dat het van belang is, zowel op het vlak van de organisatie van de vorming van de piloten als op dat van het beheer van het personeel van het korps van het varend personeel, dat de hulpofficieren die vanaf 1 januari 2002 aanvaard worden onderworpen zouden zijn aan dit nieuw statuut;

Overwegende dat de kandidaat-hulpofficieren van de promotie 2002 A op 8 april 2002 aanvaard moeten worden;

Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst wordt een artikel 17bis ingevoegd, luidende : "

Artikel 17bis.In afwijking van artikel 17, §§ 1 en 2, zijn de comités die een advies moeten uitbrengen over de opportuniteit van de overplaatsing van een officier van de luchtmacht van het korps van het varend personeel naar het korps van het niet-varend personeel ten gevolge van een aanbeveling tot zijn schrapping van zijn categorie van het varend personeel, naargelang het geval : 1° de evaluatiecommissie bedoeld in het artikel 27 van het koninklijk besluit van 16 april 1998 betreffende het varend personeel van de krijgsmacht, indien de betrokken officier een leerling-piloot of een kandidaat voor het hoger brevet van piloot is; 2° de evaluatieraad bedoeld in het artikel 41 van het voornoemde koninklijk besluit van 16 april 1998, indien de betrokken officier tot een andere categorie van het varend personeel behoort dan deze bedoeld in 1°." Het advies over de opportuniteit van de overplaatsing van een officier van de luchtmacht van het korps van het varend personeel naar het korps van het niet-varend personeel ten gevolge van een schrapping op aanvraag uitgaand van de betrokken officier wordt gegeven, naargelang het geval : 1° door de commandant van de grote eenheid belast met de vorming van het varend personeel waaronder de betrokken officier ressorteert, indien hij een leerling-piloot of een kandidaat voor het hoger brevet van piloot is; 2° door de hiërarchische overheid belast met het beheer van het personeel dat behoort tot het korps van het varend personeel, indien de betrokken officier tot een andere categorie van het varend personeel behoort dan deze bedoeld in 1°."

Art. 2.In artikel 21, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "en 5°" vervallen;2° de bepaling onder 3° wordt opgeheven.

Art. 3.Artikel 36, § 2, van het koninklijk besluit van 25 september 1959 betreffende het statuut der reserveofficieren, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 mei 1981, wordt vervangen als volgt : "§ 2. De in § 1 bedoelde reserveofficieren van het varend personeel houden op tot het reservekader te behoren op 31 december van het jaar waarin zij de leeftijd van zestig jaar hebben bereikt."

Art. 4.Artikel 21 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 december 1983, wordt vervangen als volgt : "

Artikel 21.De benaming van de graad wordt voor de onderofficier die behoort tot het gebrevetteerd varend personeel en houder is van het brevet van piloot of het hoger brevet van piloot, aangevuld door de benaming : "vlieger".

De benaming van de graad van de onderofficier die behoort tot het gebrevetteerd varend personeel en die niet bedoeld wordt in het eerste lid, wordt aangevuld met de benaming "van het luchtvarend personeel".

De benaming van de graad van de onderofficier van de marine wordt aangevuld met de vermelding van zijn functie, behalve voor de onderofficier op wie het eerste of het tweede lid van toepassing is."

Art. 5.In het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, wordt in de Franse tekst het opschrift van afdeling 1 van hoofdstuk I, vervangen als volgt : "Section 1re. De l'agrément".

Art. 6.Artikel 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 augustus 1982, wordt vervangen als volgt : "

Artikel 1.§ 1. Om door de Minister van Landsverdediging als kandidaat-hulpofficier aanvaard te kunnen worden, moeten de volgende voorwaarden vervuld worden : 1° de leeftijd van 26 jaar niet hebben bereikt op 31 december van het jaar van aanvaarding;2° geslaagd zijn in de volgende proeven, die door de Minister van Landsverdediging vastgesteld zijn : a) wetenschappelijke proeven;b) een proef Nederlands of Frans al naargelang de taal waarin de kandidaat de in artikel 6, 3°, van de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren bedoelde vakproef wenst af te leggen.Deze proef kan op verzoek van de kandidaat vervangen worden door een proef Duits. In dat geval, kiest hij de voornoemde vakproef in het Nederlands of in het Frans af te leggen; c) een proef Engels;3° indien het een niet-ontvoogde minderjarige betreft, het bewijs leveren van de toestemming van degene of degenen die te zijnen opzichte het ouderlijk gezag uitoefenen.Deze toestemming wordt verleend in de vorm van een getuigschrift waarvan het model hernomen is in bijlage bij het koninklijk besluit van 13 november 1991 betreffende de dienstnemingen en wederdienstnemingen van de kandidaat-militairen van het actief kader. De kandidaat die zijn woonplaats in het buitenland heeft, legt een document voor dat in de plaats treedt van voormeld getuigschrift. § 2. Kan geen dienstneming als kandidaat-hulpofficier aangaan : 1° de voormalige militair korte termijn wiens wederdienstneming geweigerd werd;2° de voormalige militair die wegens definitieve fysieke ongeschiktheid op pensioen werd gesteld of door reform werd ontslagen;3° de voormalige militair van wie de dienstneming of de wederdienstneming van ambstwege werd verbroken;4° de voormalige militair die definitief van zijn ambt is ontheven door ontslag van ambtswege of oppensioenstelling van ambtswege;5° de voormalige kandidaat-militair of de militair, die geschrapt werd van de categorie van het varend personeel met toepassing van het artikel 23, § 1, of het artikel 25, § 1, van het koninklijk besluit van 16 april 1998 betreffende het varend personeel van de krijgsmacht. Deze paragraaf is niet van toepassing op de sollicitant als kandidaat-hulpofficier voor één van de wervingssessies in 2002. § 3. Betrokkene wordt als kandidaat-hulpofficier door de Minister van Landsverdediging aanvaard op de datum van de ondertekening van de dienstnemingsakte.

De korpscommandant bij wie de kandidaat-hulpofficier zich aanmeldt op het ogenblik dat hij zijn dienstnemingsakte ondertekent is de overheid bevoegd om die akte in ontvangst te nemen.

De kandidaat-hulpofficier ontvangt een exemplaar van de dienstnemingsakte die hij heeft getekend.

De Minister van Landsverdediging bepaalt het model van de dienstnemingsakte die door de kandidaat-hulpofficier moet ondertekend worden. § 4. De aanvaarding maakt van rechtswege, op de datum ervan, een einde aan elke vroegere dienstneming of wederdienstneming. § 5. De periode van dertien jaar werkelijke dienst bedoeld in artikel 3, 3°, van de voornoemde wet van 23 december 1955, gaat in te rekenen vanaf de datum van de aanvaarding als kandidaat-hulpofficier."

Art. 7.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Artikel 2.De proeven van gelijke waarde bedoeld in artikel 3, 2°, van voornoemde de wet van 23 december 1955, zijn : 1° de toelatingsproeven tot de koninklijke militaire school;2° de proeven voorgeschreven voor de werving van beroepsofficieren langs een andere weg."

Art. 8.In artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 augustus 1982, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, vervallen de woorden "of tot navigator";2° paragraaf 1, 2°, wordt vervangen als volgt : "2° de vorming van militair piloot ingedeeld in drie fazen : a) de basisvliegopleiding;b) de gevorderde vliegopleiding; c) de tactische initiatie;"; 3° in § 1, 3°, vervallen de woorden "of navigator";4° paragraaf 5 wordt opgeheven.

Art. 9.In artikel 5, § 1, 4°, van hetzelfde besluit, vervallen de woorden "of tot navigator".

Art. 10.In artikel 6, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 september 1984, vervallen de woorden "van het tijdelijk kader".

Art. 11.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden § 2 en § 3, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 6 januari 1985, opgeheven.

Art. 12.In artikel 8, § 1, 2°, van hetzelfde besluit, wordt in de Franse tekst het woord "effectif" vervangen door het woord "actif".

Art. 13.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Artikel 9.De hulpofficier kan de verlenging van zijn dienstneming vragen in de loop van de periode tussen twaalf en zes maanden vóór de einddatum van zijn dienstneming.

De aanvraag tot verlenging wordt aan de hiërarchische overheid belast met het beheer van het personeel dat behoort tot het korps van het varend personeel voor advies voorgelegd.

De beslissing van de Minister van Landsverdediging betreffende de aanvraag tot verlenging wordt aan de betrokken hulpofficier ten laatste drie maanden vóór de einddatum van zijn dienstneming ter kennis gebracht.".

Art. 14.In artikel 12bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 september 1984, vervallen de woorden "van het tijdelijk kader".

Art. 15.Artikel 15, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 januari 1985, wordt opgeheven.

Art. 16.Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Artikel 16.De hulpofficier wordt in de hoedanigheid van beroepsofficier opgenomen met zijn graad en zijn anciënniteit in die graad. Hij wordt gerangschikt na de beroepsofficier met dezelfde graad en dezelfde anciënniteit in die graad."

Art. 17.Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Artikel 18.De hulpofficier wordt in de hoedanigheid van aanvullingsofficier opgenomen met zijn graad en zijn anciënniteit in die graad. Hij wordt gerangschikt na de aanvullingsofficier met dezelfde graad en dezelfde anciënniteit in die graad. " .

Art. 18.In artikel 21, 3°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 januari 1985, vervallen de woorden "met uitzondering van de examens bedoeld bij het tweede lid van dit artikel".

Art. 19.In artikel 22, § 2, 1°, van hetzelfde besluit, vervallen de woorden "of navigator".

Art. 20.Artikel 23 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Artikel 23.De datum bedoeld in artikel 21, § 1, eerste lid, van de voornoemde wet van 23 december 1955, is 1 januari 2002.

Zo hij hiertoe een aanvraag indient binnen de twaalf maanden die volgen op de inwerkingtreding van de artikelen 26 tot 33 van de wet van 22 maart 2001 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de statuten van het militair personeel, kan de hulpofficier of de kandidaat-hulpofficier die vóór 1 januari 2002 aanvaard werd, de verlenging van zijn dienstneming of van zijn bijkomende dienstneming tot dertien jaar aanvragen.

Deze verlenging wordt door de Minister van Landsverdediging aan betrokkene ten laatste drie maanden na het indienen van zijn aanvraag ter kennis gebracht."

Art. 21.In hetzelfde besluit worden opgeheven : 1° artikel 24;2° artikel 25.

Art. 22.In artikel 7, eerste lid, van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "De kandidaten van het varend personeel van de luchtmacht, piloten en navigatoren, dienen" worden vervangen door de woorden "De kandidaat-hulpofficier dient";2° de bepaling onder 7° wordt opgeheven.

Art. 23.Artikel 8, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "Geslaagd is de kandidaat die de volgende punten heeft behaald : 1° ten minste 40 punten op 100 voor de in artikel 7, eerste lid, 1° tot 5° bedoelde proeven;2° ten minste 16 punten op 20 voor de in artikel 7, eerste lid, 6° bedoelde proef; 3° ten minste 70 punten op 140 voor het geheel van de proeven."

Art. 24.De beoordelingstabel C, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door de tabel gevoegd bij dit besluit.

Art. 25.In artikel 3, derde lid, van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende sommige uit het gebrevetteerd varend personeel geschrapte hulpofficieren die aanvaard kunnen worden om een vorming tot aanvullingsofficier te volgen, worden de woorden "op het examen over de grondige kennis van de Nederlandse of de Franse taal, of" ingevoegd tussen de woorden "afgewezen is" en de woorden "op het examen".

Art. 26.Artikel 14, § 1, van het koninklijk besluit van 16 april 1998 betreffende het varend personeel van de krijgsmacht, wordt aangevuld met de volgende leden : "Kan niet in de categorie van het leerling-varend personeel opgenomen worden, de voormalige kandidaat-militair of de militair, die geschrapt werd uit de categorie van het varend personeel met toepassing van het artikel 23, § 1, of het artikel 25, § 1.

Het tweede lid is niet van toepassing op de kandidaat-hulpofficier die in 2002 aanvaard wordt."

Art. 27.In artikel 35, § 3, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het eerste en het tweede lid wordt het volgende lid ingevoegd : "Het advies, bedoeld in § 2, 1°, wordt overgemaakt voor beslissing aan de commandant van de grote eenheid belast met de vorming van het varend personeel waaronder betrokkene ressorteert."; 2° het tweede lid, derde geworden, wordt vervangen als volgt : "De adviezen, bedoeld in § 2, 2° en 4°, worden overgemaakt voor beslissing aan de hiërarchische overheid belast met het beheer van het personeel dat behoort tot het korps waarvan betrokkene afhangt."

Art. 28.Artikel 42, § 1, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "§ 1. De Minister van Landsverdediging duidt de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van de evaluatieraad aan."

Art. 29.De artikelen 26 tot 33 van de wet van 22 maart 2001 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de statuten van het militair personeel treden in werking.

Art. 30.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 31.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 maart 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT

Bijlage bij het koninklijk besluit van 14 maart 2002 tot wijziging van bepalingen betreffende het statuut van het varend personeel van de krijgsmacht C. Beoordelingstabel van de proeven van fysieke conditie af te leggen bij de werving van kandidaat-hulpofficieren Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Aantal volledige bewegingen (2) Aantal volledige bewegingen in een tijdspanne van twee minuten Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 14 maart 2002. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT

^