gepubliceerd op 10 juli 2014
Koninklijk besluit betreffende de postbeoordeling van de militairen
19 JUNI 2014. - Koninklijk besluit betreffende de postbeoordeling van de militairen
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel, artikel 15, § 4;
Gelet op de wet van 16 mei 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/05/2001 pub. 29/06/2001 numac 2001007141 bron ministerie van landsverdediging Wet houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht sluiten houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht, artikel 6, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 30 december 2008;
Gelet op de wet van 28 februari 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/02/2007 pub. 10/04/2007 numac 2007007077 bron ministerie van landsverdediging Wet tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht sluiten tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht, artikel 66, gewijzigd bij de wet van 31 juli 2013;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader;
Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht, gesloten op 25 maart 2014;
Gelet op het advies 56.019/4 van de Raad van State, gegeven op 21 mei 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Toepassingsgebied en definities
Artikel 1.Dit besluit is toepasselijk op : 1° de militairen van het actief kader in de stand "in werkelijke dienst", met uitsluiting van de militairen die worden gebezigd buiten de krijgsmacht overeenkomstig artikel 144 van de wet;2° de militairen van het reservekader.
Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° "de wet" : de wet van 28 februari 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/02/2007 pub. 10/04/2007 numac 2007007077 bron ministerie van landsverdediging Wet tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht sluiten tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht;2° "de DGHR" : de directeur-generaal human resources;3° "de evaluator" : de rechtstreekse militaire meerdere van het actief kader van de geëvalueerde;4° "de eenheidscommandant" : de meerdere die de bevoegdheden van eenheidscommandant uitoefent ten opzichte van de betrokken militair;5° "de korpscommandant" : de meerdere die de bevoegdheden van korpscommandant uitoefent ten opzichte van de betrokken militair;6° "de postbeschrijving" : de beschrijving van de post in de organisatiestructuur, de beschrijving van de uitgeoefende functie, van de professionele en gedragscompetenties die met de functie verbonden zijn, en van andere vereiste bijkomende kwalificaties voor de post bepaald door de chef van de divisie beheer van de algemene directie human resources;7° "de prestatiedoelstellingen" : de individuele doelstellingen, verbonden aan het bezetten van een post, die verband houden met de resultaten die de evaluator in samenspraak met de geëvalueerde wil zien bereiken in het dagelijkse werk en die vóór het eind van de evaluatiecyclus gerealiseerd moeten zijn;8° "de competentie" : de combinatie van de kennis, de vaardigheden en de houding van een medewerker, die zich concreet manifesteert in een gedrag dat kan vastgesteld worden op basis van indicatoren en die nodig is om succesvol te zijn in het bezetten van een bepaalde post en het uitvoeren van de taken die eraan verbonden zijn;9° "de gedragscompetentie" : een van de competenties hernomen in de tabel in bijlage bij dit besluit;10° "de professionele competentie" : elke andere competentie van militaire, technische, operationele aard of in het domein van het beheer die niet tot de gedragscompetenties behoort;11° "de generieke competenties" : de gedragscompetenties, die elke militair geacht wordt te bezitten, ongeacht zijn statuut, zijn personeelscategorie of zijn niveau;12° "de indicator" : de beschrijving van concreet waarneembare handelingen en feiten die erop wijzen dat de competentie aanwezig is;13° "de evaluatiecyclus" : het proces dat de evaluator ondersteunt bij zijn leidinggevende verantwoordelijkheden en dat gericht is op het stimuleren van de communicatie tussen chef en medewerker en op de ontwikkeling van de competenties van de geëvalueerde;14° "de minister" : de minister van Landsverdediging. Bovendien worden de noties "militair", "functie" en "post" gebruikt overeenkomstig de definities bedoeld in artikel 3 van de wet. § 2. De "eindverantwoordelijke van de evaluatiecyclus" is de rechtstreekse militaire meerdere van de evaluator, hierna "de eindverantwoordelijke" genoemd.
Indien de militair de eindvermelding "onvoldoende" krijgt, is de eindverantwoordelijke de hiërarchische overste die ten opzichte van de beoordeelde militair ten minste de bevoegdheid uitoefent van, naargelang het geval : 1° korpscommandant, indien de beoordeelde militair de hoedanigheid heeft van officier;2° eenheidscommandant, indien de beoordeelde militair de hoedanigheid heeft van onderofficier of van vrijwilliger. Afdeling 2. - De evaluator en de eindverantwoordelijke
Art. 3.Ieder personeelslid van Defensie waarop dit besluit van toepassing is, kan als evaluator of eindverantwoordelijke aangewezen worden, voor zover : 1° hij niet op hetzelfde moment als de geëvalueerde, kandidaat is : a) voor bevordering tot dezelfde graad, behalve indien het een bevordering naar anciënniteit betreft;b) voor overgang, voor promotie op diploma of voor sociale promotie, naar eenzelfde personeelscategorie;2° hij niet de echtgenoot of de wettelijk samenwonende is, of een bloed- of aanverwant is tot de vierde graad met de geëvalueerde;3° hij tenminste bekleed is met de graad van korporaal-chef en met een hogere graad dan deze van de geëvalueerde of meer anciënniteit heeft in dezelfde graad;4° hij voorafgaandelijk met succes een vorming onder toezicht van een centraal vormingsorganisme over de evaluatiecyclus en de objectieve evaluatiemethodes heeft gevolgd, waarvan de inhoud door de minister wordt bepaald en die minstens het gebruik van het competentiewoordenboek, de toepassing van de gedragsindicatoren en de principes van het functionerings -en evaluatiegesprek onderwijst;5° de korpscommandant van de betrokken militair niet beslist dat deze geen beoordeling mag uitbrengen omwille van feiten of omstandigheden die, volgens hem, ertoe kunnen brengen subjectief te evalueren;6° hij tot hetzelfde taalstelsel dan de geëvalueerde behoort of dat hij bezit, naargelang het geval : a) ingeval hij officier is, de wezenlijke kennis van de taal bedoeld in artikel 3, § 1, van de wet van 30 juli 1938Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/1938 pub. 24/10/2001 numac 2001000545 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende het gebruik der talen bij het leger Duitse vertaling sluiten betreffende het gebruik der talen bij het leger;b) ingeval hij onderofficier is, de werkelijke kennis van de taal bedoeld in artikel 8, § 1,derde lid van de wet van 30 juli 1938Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/1938 pub. 24/10/2001 numac 2001000545 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende het gebruik der talen bij het leger Duitse vertaling sluiten betreffende het gebruik der talen bij het leger;c) ingeval hij vrijwilliger is, de werkelijke kennis van de taal bedoeld in artikel 9bis van de wet van 30 juli 1938Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/1938 pub. 24/10/2001 numac 2001000545 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende het gebruik der talen bij het leger Duitse vertaling sluiten betreffende het gebruik der talen bij het leger. De korpscommandant stelt de betrokken militair bedoeld in het eerste lid, 5° in kennis van de weerhouden redenen.
Art. 4.De aanwijzing in de hoedanigheid van evaluator of in de hoedanigheid van eindverantwoordelijke gebeurt op basis van de organisatiestructuren.
Indien de hoedanigheid van evaluator of eindverantwoordelijke niet duidelijk blijkt uit de organisatiestructuren, wordt de evaluator of de eindverantwoordelijke door de DGHR of door de overheid die hij aanwijst, aangewezen.
Onverminderd de toepassing van de bepalingen bedoeld in artikel 35, duidt de korpscommandant in het geval bedoeld in artikel 3, 5°, de rechtstreekse militaire meerdere van de evaluator van de te evalueren militair aan.
Art. 5.§ 1. Elke evaluator of eindverantwoordelijke moet afzien van het evalueren indien hij weet dat er ten opzichte van hem een wrakingsgrond bestaat.
Elke geëvalueerde kan eveneens een vraag tot wraking indienen.
De aanvraag tot wraking moet overgemaakt worden met eender welk schriftelijk communicatiemiddel tegen ontvangstbewijs aan, naargelang het geval : 1° de eindverantwoordelijke, wanneer de vraag tot wraking de evaluator betreft;2° de overheid die de bevoegdheden van korpscommandant uitoefent ten opzichte van de evaluator, wanneer de wraking de eindverantwoordelijke betreft. Indien de overheid die de bevoegdheden van korpscommandant uitoefent, naargelang het geval, de evaluator of de eindverantwoordelijke is, moet de vraag tot wraking evenwel ingediend worden bij de DGHR. Indien de DGHR, naargelang het geval, de evaluator of de eindverantwoordelijke is, moet de vraag tot wraking ingediend worden bij de chef Defensie. § 2. De overheid bedoeld in § 1 verwittigt schriftelijk, naargelang het geval, de evaluator of de eindverantwoordelijke, over de vraag tot wraking door de geëvalueerde.
Indien de evaluator of de eindverantwoordelijke weigert af te zien van het evalueren, doen deze overheden uitspraak over de vraag tot wraking.
De beslissing tot wraking wordt schriftelijk aan de geëvalueerde betekend. Ze wordt door de geëvalueerde ondertekend voor gezien en ingevoegd in zijn evaluatiedossier. HOOFDSTUK 2. - De evaluatiecyclus Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 6.De evaluatiecyclus omvat : 1° een of meerdere functioneringsgesprekken;2° het evaluatiegesprek. Afdeling 2. - De functioneringsgesprekken
Art. 7.Het functioneringsgesprek is een gesprek tussen de evaluator of, in voorkomend geval, de eindverantwoordelijke en de geëvalueerde.
Ten laatste vijf werkdagen voor dit gesprek, krijgt de geëvalueerde een kopie van zijn postbeschrijving en van zijn prestatiedoelstellingen.
Tijdens dit gesprek : 1° wordt de geëvalueerde ingelicht over de competenties die beoordeeld zullen worden tijdens de postbeoordeling bedoeld in artikel 15;2° bespreekt de geëvalueerde met de evaluator de prestatiedoelstellingen die hem betreffen, alsook de taken die eraan verbonden zijn en kan, in voorkomend geval, zijn opmerkingen terzake doen gelden. Op het eind van het functioneringsgesprek, somt de evaluator de competenties op die beoordeeld zullen worden en, in samenspraak met de geëvalueerde, de prestatiedoelstellingen die vóór het eind van de evaluatiecyclus bereikt moeten worden.
Deze inlichtingen, alsook de wijzigingen die eventueel werden aangebracht ten gevolge van een bijkomend functioneringsgesprek, worden schriftelijk hernomen door de evaluator of, in voorkomend geval, de eindverantwoordelijke op het postbeoordelingsformulier, waarvan het model door de minister wordt bepaald.
De geëvalueerde krijgt na afloop van zijn functioneringsgesprek een kopie van het postbeoordelingsformulier dat gedurende het evaluatiegesprek zal gebruikt worden.
Art. 8.Een functioneringsgesprek vindt plaats tussen de geëvalueerde en zijn evaluator : 1° binnen de vier weken die volgen op de op post plaatsing van de geëvalueerde;2° ten laatste drie maanden voor zijn evaluatiegesprek, indien de militair riskeert een eindvermelding "onvoldoende" te krijgen;3° bij het begin van een nieuwe jaarlijkse evaluatiecyclus. De functioneringsgesprekken bedoeld in het eerste lid, 2° en 3° moeten verschillend zijn.
De evaluator roept de geëvalueerde op voor zijn functioneringsgesprek.
Indien de beoordeelde militair weigert of verzuimt te verschijnen voor het functioneringsgesprek, wordt dit, volgens de nadere regels vastgesteld in een reglement uitgevaardigd door de minister, vermeld op de postbeoordeling bedoeld in artikel 19 en wordt de procedure verdergezet.
Art. 9.Op initiatief van zowel de evaluator als de geëvalueerde kunnen één of meerdere bijkomende functioneringsgesprekken plaatsvinden per evaluatiecyclus.
De geëvalueerde verkrijgt op zijn aanvraag één bijkomend functioneringsgesprek per evaluatiecyclus.
Deze bijkomende gesprekken kunnen ertoe leiden dat er wijzigingen worden aangebracht aan de vooraf vastgestelde prestatiedoelstellingen.
Art. 10.De data van alle functioneringsgesprekken moeten worden vermeld op de postbeoordeling bedoeld in artikel 19. Afdeling 3. - De postbeoordeling
Art. 11.Als voorbereiding op het evaluatiegesprek kan de geëvalueerde een schriftelijke zelfevaluatie opmaken. Het model van zelfevaluatie wordt opgenomen in een reglement uitgevaardigd door de minister.
Art. 12.Overeenkomstig artikel 66, § 1, eerste lid, van de wet, wordt elke militair jaarlijks ten laatste op 31 december beoordeeld.
Behoudens in geval van overmacht, moet het eerste evaluatiegesprek plaatsvinden tussen de zesde en de twaalfde maand na de op de post plaatsing van de geëvalueerde.
Behoudens in geval van overmacht en voor zover niet wordt afgeweken van de jaarlijkse periodiciteit bedoeld in het eerste lid, mag de periode tussen twee opeenvolgende afgesloten evaluaties niet minder dan negen maanden en niet meer dan vijftien maanden bedragen.
In het kader van een geplande mutatie van de geëvalueerde of van een wijziging van de postbeschrijving, kan evenwel de periode bedoeld in het derde lid, voor zover niet wordt afgeweken van de jaarlijkse periodiciteit bedoeld in het eerste lid, verminderd worden tot drie maanden of verlengd worden tot een maximumduur van achttien maanden.
Art. 13.De geëvalueerde kan in de schriftelijke zelfevaluatie, alle elementen opnemen die hij nuttig acht om het evaluatiegesprek optimaal te laten verlopen.
De zelfevaluatie kan op zijn verzoek aangehecht worden aan het evaluatiedossier bedoeld in artikel 25.
Art. 14.Vóór het evaluatiegesprek kunnen de evaluator en de geëvalueerde alle documenten verzamelen die aan de evaluatie een nuttige bijdrage kunnen leveren.
De documenten bedoeld in het eerste lid kunnen op verzoek van de geëvalueerde aangehecht worden aan het evaluatiedossier bedoeld in artikel 25.
De evaluator kan eveneens, bij de raadgevers die beantwoorden aan de voorwaarden bepaald in artikel 24, § 3, de adviezen inwinnen die hij nodig acht voor het goede verloop van de evaluatie.
Art. 15.De postbeoordeling is gebaseerd op de beschrijving van de post die de geëvalueerde bezet op het ogenblik van zijn functioneringsgesprek en resulteert in een beoordeling van de competenties, alsmede in de beoordeling van de mate waarin de prestatiedoelstellingen werden bereikt gedurende de volledige evaluatiecyclus, overeenkomstig artikel 66, § 1, derde lid, van de wet.
Onder de beoordeling van de competenties van de geëvalueerde wordt begrepen : 1° de beoordeling van het bereikte niveau van de generieke competenties;2° de beoordeling van het bereikte niveau van de andere gedragscompetenties;3° de beoordeling van het geheel van de professionele competenties. De beoordeling van de competenties bedoeld in het tweede lid, 1° en 2°, gebeurt op basis van gedragsindicatoren en de mate waarin de prestatiedoelstellingen bereikt zijn.
De gedragsindicatoren worden per niveau en per competentie vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister.
De gedragscompetenties worden verdeeld per niveau overeenkomstig de tabel in bijlage bij dit besluit.
De uitgebrachte adviezen en beoordelingen in het kader van de postbeoordeling kunnen niet gesteund zijn op de verrichte activiteiten in de hoedanigheid van lokale vakbondsafgevaardigde, noch er melding van maken, overeenkomstig artikel 15, § 3, derde lid, van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel.
Art. 16.De generieke competenties zijn : 1° samenwerken;2° flexibel zijn;3° respecteren van anderen;4° organisatieloyaliteit tonen;5° integer handelen.
Art. 17.§ 1. De evaluator beoordeelt en kent een vermelding toe : 1° aan elk van de vijf in artikel 16 bedoelde generieke competenties;2° aan elk van de zeven gedragscompetenties die op de postbeschrijving vermeld zijn;3° aan het geheel van de professionele competenties die op het postbeoordelingsformulier gedurende het functioneringsgesprek worden vastgelegd. De mogelijke vermeldingen zijn : 1° onvoldoende;2° voldoende;3° goed. § 2. Vervolgens motiveert de evaluator, onder de vorm van commentaren, de mate waarin de prestatiedoelstellingen werden bereikt.
Art. 18.Op basis van de in artikel 17 bedoelde beoordelingen, maakt de evaluator een globale beoordeling op van de geëvalueerde.
Aan deze globale beoordeling kent hij één van de in artikel 17, § 1, tweede lid, bedoelde vermeldingen toe, die dan de eindvermelding van de evaluatie wordt.
Bezit de eindvermelding "onvoldoende", de militair die, naargelang het geval : 1° ofwel een vermelding "onvoldoende" bekomen heeft voor minstens drie van de vijf generieke competenties;2° ofwel een vermelding "onvoldoende" bekomen heeft voor minstens vier van de zeven andere gedragscompetenties;3° ofwel een vermelding "onvoldoende" bekomen heeft voor de beoordeling van zijn professionele competenties;4° ofwel een vermelding "onvoldoende" bekomen heeft voor twee van de vijf generieke competenties en voor drie van de zeven andere gedragscompetenties. Bezit de eindvermelding "goed", de militair : 1° die niet voldoet aan de voorwaarden om de eindvermelding "onvoldoende", te bekomen;2° en die voor geen enkele gedragscompetenties de vermelding "onvoldoende" bekomen heeft;3° en die de vermelding "goed" bekomen heeft voor minstens drie van de vijf generieke competenties en minstens vier van de andere gedragscompetenties;4° en die de vermelding "goed" voor de beoordeling van zijn professionele competenties bekomen heeft. De militair die niet aan de voorwaarden beantwoordt om één van de vermeldingen bedoeld in het derde of vierde lid te bekomen, bekomt de eindvermelding "voldoende".
Art. 19.Na het evaluatiegesprek vult de evaluator de postbeoordeling in, waarvan het model door de minister wordt bepaald.
Art. 20.De evaluator roept de geëvalueerde op voor zijn evaluatiegesprek. Indien de beoordeelde militair weigert of verzuimt te verschijnen voor het evaluatiegesprek, wordt dit vermeld op de postbeoordeling en wordt de procedure verdergezet. Afdeling 4. - Termijnen en procedurevoorschriften
Art. 21.§ 1. Op het einde van elk functioneringsgesprek bezorgt de evaluator het postbeoordelingsformulier bedoeld in artikel 7, vijfde lid, aan de geëvalueerde, die het dagtekent en ondertekent. § 2. Als de evaluator en de geëvalueerde niet akkoord gaan met de aan te brengen wijzigingen, wordt de beslissing genomen door de eindverantwoordelijke en wordt ze betekend aan de evaluator en de geëvalueerde, ten laatste vijf werkdagen na het betreffende gesprek.
Art. 22.Ten laatste vijf werkdagen of, in geval van overmacht, zo vlug mogelijk na het evaluatiegesprek, bezorgt de evaluator de postbeoordeling bedoeld in artikel 19 aan de geëvalueerde.
Art. 23.Ten laatste vijf werkdagen na ontvangst van de postbeoordeling brengt de geëvalueerde de evaluator ter kennis dat, naargelang het geval : 1° hetzij hij akkoord gaat met de inhoud van de postbeoordeling, die hij dan dagtekent en ondertekent;2° hetzij hij niet akkoord gaat met de inhoud van de postbeoordeling, dat hij er commentaren wenst aan toe te voegen of dat hij vraagt dat de postbeoordeling aangepast zou worden in de zin van het verweerschrift dat hij er bijvoegt. Wanneer de in het eerste lid bepaalde termijn is verstreken, wordt de geëvalueerde geacht akkoord te gaan met de postbeoordeling. Behoudens in geval van overmacht, wordt er geen rekening gehouden met de commentaren of het verweerschrift bedoeld in het eerste lid, 2°, indien zij niet binnen dezelfde termijn van vijf werkdagen ter kennis zijn gebracht van de evaluator.
Art. 24.§ 1. In het geval bedoeld in artikel 23, eerste lid, 2°, neemt de evaluator kennis van de commentaren of van het verweerschrift. Indien de evaluator van mening is dat hij zijn evaluatie op basis van het ingediende verweerschrift moet wijzigen, past hij de postbeoordeling aan. § 2. Indien de evaluator van mening is dat hij zijn evaluatie niet moet wijzigen, noch beschouwingen hoeft toe te voegen aan het verweerschrift, dagtekent en ondertekent hij het verweerschrift en maakt hij de postbeoordeling en het verweerschrift, ten laatste vijf werkdagen na ontvangst van het verweerschrift, voor beslissing over aan de eindverantwoordelijke.
De evaluator voegt een bijlage aan het verweerschrift toe, die zijn beschouwingen herneemt evenals de punten waarover hij het eens is met de geëvalueerde, zonder evenwel nieuwe beoordelingselementen in het nadeel van de geëvalueerde te mogen aanbrengen. Deze dagtekent en ondertekent deze bijlage zonder dat hij nog nieuwe argumenten kan aanvoeren. Vervolgens worden de postbeoordeling, het verweerschrift en de bijlage aan het verweerschrift, ten laatste vijf werkdagen na ontvangst van het verweerschrift, voor beslissing overgemaakt aan de eindverantwoordelijke. § 3. De eindverantwoordelijke moet, voor hij zijn beslissing neemt : 1° het advies inwinnen van twee raadgevers die de functie van de geëvalueerde kennen, waarbij één raadgever door de geëvalueerde wordt gekozen en de andere door de evaluator;2° een gesprek gehad hebben met de geëvalueerde en de evaluator. Indien na de aanpassing van de evaluatie, de militair een eindvermelding "onvoldoende" riskeert te krijgen, moet de eindverantwoordelijke bedoeld in artikel 2, § 2, tweede lid, met de geëvalueerde ten laatste drie maanden vooraleer de beslissing bedoeld in § 4 te nemen, een functioneringsgesprek hebben. § 4. Op grond van de documenten bedoeld in § 2, en op grond van het advies en/of de gesprekken bedoeld in § 3, beslist de eindverantwoordelijke : 1° hetzij de evaluatie van de evaluator volledig te bevestigen;2° hetzij de evaluatie van de evaluator geheel of gedeeltelijk te wijzigen. Behoudens in geval van overmacht, wordt de beslissing van de eindverantwoordelijke aan de evaluator en de geëvalueerde betekend, ten laatste tien werkdagen na ontvangst van de documenten bedoeld in § 2.
Onverminderd de toepassing van de bepalingen bedoeld in artikel 26 is de beslissing van de eindverantwoordelijke niet vatbaar voor beroep. § 5. Elke postbeoordeling met een eindvermelding "onvoldoende" moet bekrachtigd worden door, naargelang het geval : 1° de chef van de divisie beheer van de algemene directie human resources, indien de betrokken militair, overeenkomstig artikel 69, zesde lid, 1°, van de wet, het risico loopt naar de geschiktheidscategorie C over te gaan;2° de DGHR indien de betrokken militair, overeenkomstig artikel 69, zevende lid, 1°, van de wet, het risico loopt van geschiktheidscategorie C naar geschiktheidscategorie D over te gaan.
Art. 25.Een evaluatiedossier wordt samengesteld op het einde van de evaluatiecyclus.
Dit dossier bestaat uit : 1° de postbeoordeling bedoeld in artikel 19;2° in voorkomend geval, de commentaren of het verweerschrift bedoeld in artikel 23, eerste lid, 2° ;3° in voorkomend geval, de bijlage aan het verweerschrift bedoeld in artikel 24, § 2, tweede lid;4° de documenten bedoeld in artikelen 13 en 14, waarvan de evaluator of de geëvalueerde de toevoeging hebben gevraagd. Op ieder ogenblik heeft de geëvalueerde het recht om een afschrift te krijgen van elk document dat in zijn evaluatiedossier hernomen wordt.
Art. 26.§ 1. Tijdens de evaluatiecyclus kunnen gemotiveerde bezwaren betreffende de procedure door de geëvalueerde worden ingediend bij de evaluator of de eindverantwoordelijke volgens de nadere regels vastgesteld in een reglement uitgevaardigd door de minister.
Deze bezwaren kunnen op elk moment tegen ontvangstbewijs, schriftelijk, ingediend worden. § 2. De gemotiveerde bezwaren betreffende de procedure moeten evenwel ingediend worden bij de overheid die de bevoegdheden van korpscommandant uitoefent ten opzichte van de geëvalueerde in de volgende gevallen : 1° indien er geen gevolg wordt gegeven aan de in § 1, bedoelde bezwaren;2° indien de bezwaren worden ingediend na het afsluiten van de evaluatiecyclus. Deze bezwaren moeten, op straffe van onontvankelijkheid, schriftelijk worden ingediend, ten laatste op de vijfde werkdag volgend op de kennisneming door de betrokkene van, naargelang het geval, de evaluatie van de evaluator of van de beslissing van de eindverantwoordelijke. § 3. Indien de overheid die de bevoegdheden van korpscommandant uitoefent, naargelang het geval, de evaluator of de eindverantwoordelijke is, moeten de gemotiveerde bezwaren betreffende de procedure ingediend worden bij de DGHR. Indien de DGHR, naargelang het geval, de evaluator of de eindverantwoordelijke is, moeten de gemotiveerde bezwaren betreffende de procedure ingediend worden bij de chef Defensie. § 4. Indien de overheid die de bevoegdheden van korpscommandant uitoefent, de DGHR of de chef Defensie, meent dat procedureregels werden geschonden, bepaalt hij het moment vanaf wanneer de procedure moet herbegonnen worden.
Art. 27.De jaarlijkse evaluatiecyclus wordt afgesloten en dan begint een nieuwe evaluatiecyclus, naargelang het geval : 1° wanneer de geëvalueerde akkoord gaat met de inhoud van de postbeoordeling overeenkomstig artikel 23, eerste lid, 1° ;2° op het einde van de procedure bedoeld in artikel 24 of 26. Afdeling 5. - Toekenning van een eindvermelding "onvoldoende"
Art. 28.De toekenning van de eindvermelding "onvoldoende" houdt voor de militair een ernstige waarschuwing in en een uitnodiging tot beter functioneren en moet altijd door de eindverantwoordelijke bevestigd worden.
De eindverantwoordelijke bedoeld in artikel 2, § 2, kan de evaluatie van de evaluator hetzij geheel bevestigen, hetzij één of meerdere andere vermeldingen toekennen.
De eventuele toekenning van andere vermeldingen moet gemotiveerd worden en heeft, behoudens in geval van overmacht, plaats na overleg met de evaluator.
De evaluator en de geëvalueerde worden in kennis gesteld van de beoordeling van de eindverantwoordelijke. De geëvalueerde ontvangt een afschrift van de door de eindverantwoordelijke ingevulde postbeoordeling.
Art. 29.Een eindvermelding "onvoldoende" brengt voor de militair een aanpassing van zijn geschiktheidscategorie met zich mee volgens de bepalingen bedoeld in artikel 69 van de wet. Afdeling 6. - De evaluatie van de militairen van het reservekader
Art. 30.De militair van de "getrainde reserve" behorend tot een eenheid, die in aanmerking komt voor bevordering, wordt éénmaal per kalenderjaar geëvalueerd ter gelegenheid van een geplande wederoproeping of een militaire prestatie. Tussen twee opeenvolgende evaluaties dienen minstens zes maanden te zijn verlopen.
De militair van de "getrainde reserve" die niet meer in aanmerking komt voor bevordering, wordt éénmaal per twee kalenderjaren geëvalueerd ter gelegenheid van een geplande wederoproeping of militaire prestatie. Tussen twee opeenvolgende evaluaties dienen minstens twaalf maanden te zijn verlopen.
De militair van de "getrainde reserve" die a priori te kennen heeft gegeven zijn vereiste prestaties te groeperen, wordt niet geëvalueerd gedurende het kalenderjaar of de kalenderjaren waarin hij geen wederoproeping of een militaire prestatie uitvoert.
Art. 31.De militair van de "niet getrainde reserve" wordt niet geëvalueerd zolang hij tot deze trainingscategorie behoort.
Art. 32.De evaluatie van de militair van het reservekader is, overeenkomstig artikel 66, § 1, derde lid, van de wet, gebaseerd op : 1° de beschrijving van de functie die door de geëvalueerde tijdens zijn prestaties in de reserve zal worden uitgeoefend;2° de mate van het bereiken van de prestatiedoelstellingen die in het kader van de prestaties in de reserve werden vastgelegd;3° de beoordeling van de competenties bedoeld in artikel 15, tweede lid.
Art. 33.Zijn toepasselijk op de militair van de "getrainde reserve" : 1° de evaluatieprocedure bedoeld in de artikelen 13 tot 26;2° de termijn bedoeld in artikel 30. Indien de beschikbare termijn geen evaluatie toelaat volgens de procedure bedoeld in het eerste lid, 1°, kan deze procedure evenwel schriftelijk afgehandeld worden, in onderling akkoord tussen de evaluator en de geëvalueerde, vermeld en ondertekend op de postbeoordeling. De evaluator en de geëvalueerde kunnen eveneens beslissen, in onderling akkoord, vermeld en ondertekend op de postbeoordeling, dat het evaluatiegesprek niet plaatsvindt.
Elke schriftelijke procedure wordt gevoerd via eender welk schriftelijk communicatiemiddel tegen ontvangstbewijs. HOOFDSTUK 3. - Bijzondere bepalingen
Art. 34.Na het afsluiten van de evaluatiecyclus wordt het evaluatiedossier bedoeld in artikel 25 geklasseerd in het persoonlijk dossier van de geëvalueerde. Een afschrift van het dossier wordt overgemaakt aan de algemene directie human resources.
Art. 35.De evaluator moet voor de evaluatie van een geëvalueerde die hij sinds minder dan zes maanden kent, de vorige evaluator van betrokkene raadplegen. Indien deze raadpleging onmogelijk blijkt, kan de evaluator vragen aan de overheid die de bevoegdheden van korpscommandant uitoefent, of in voorkomend geval, aan DGHR, of dat hij de postbeoordeling kan verderzetten.
Art. 36.Wanneer de geëvalueerde ter beschikking werd gesteld van een ander departement of gedetacheerd is bij een nationale of internationale overheid, wordt door de rechtstreekse militaire of burgeroverste van de belanghebbende een advies verstrekt door het in de voorvermelde organismen toepasselijke evaluatieformulier in te vullen volgens de aldaar toepasselijke procedure en periodiciteit.
Wanneer de rechtstreekse overste van de belanghebbende evenwel een Belg is, die beantwoordt aan de voorwaarden bepaald in artikel 3, maakt hij in de hoedanigheid van evaluator gebruik van de postbeoordeling bedoeld in dit besluit.
In het geval bedoeld in het eerste lid is de evaluator een personeelslid van Defensie, dat beantwoordt aan de voorwaarden bedoeld in artikel 3, aangewezen door de DGHR. Deze evaluator vult op basis van het document bedoeld in het eerste lid, de postbeoordeling bedoeld in dit besluit in, waaraan het in het eerste lid bedoelde document wordt gehecht.
Indien door de rechtstreekse militaire of burgeroverste geen advies overeenkomstig eerste tot derde lid kan verstrekt worden, behoudt de betrokkene de eindvermelding van zijn laatste uitgebrachte post-beoordeling.
Art. 37.Het personeelslid van Defensie dat een vaste afgevaardigde van een vakorganisatie is, behoudt gedurende de duur van zijn mandaat de eindvermelding van de laatste postbeoordeling, of in voorkomend geval, zijn laatste evaluatienota, signalementsnota of persoonlijkheidsnota, uitgebracht vóór zijn erkenning als vaste afgevaardigde.
Art. 38.In geval van bezwaar tegen de inhoud van een evaluatie uitgebracht door het hoofd van het Militaire Huis van de Koning, de chef Defensie, de hoogste militaire overheid van de cel Defensie, de inspecteur-generaal, een directeur-generaal of een onderstafchef, in hoedanigheid van evaluator of eindverantwoordelijke, wordt een eindevaluatie uitgebracht door een opperofficier aangewezen door : 1° de minister, wanneer de evaluatie opgesteld is door het hoofd van het Militaire Huis van de Koning, de chef Defensie, de hoogste militaire overheid van de cel Defensie;2° de chef Defensie, in de andere gevallen.
Art. 39.Er wordt geen postbeoordeling uitgevoerd volgens de procedure vastgelegd in dit besluit, tijdens vormingsperiodes met een duurtijd van meer dan zes ononderbroken maanden.
De personeelsleden van Defensie in vorming in een burgerlijke of militaire instelling, in België of in het buitenland, worden geëvalueerd volgens de regels die in deze instelling van toepassing zijn. HOOFDSTUK 4. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 40.Artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt : "Dit besluit is toepasselijk op de volgende militairen voor zover ze zich in de stand "in werkelijke dienst" bevinden : 1° op de militairen van het actief kader, met uitsluiting van : a) de kandidaten bedoeld in artikel 3, eerste lid, 34°, 37° en 38°, van de wet van 28 februari 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/02/2007 pub. 10/04/2007 numac 2007007077 bron ministerie van landsverdediging Wet tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht sluiten tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht;b) de kandidaat-hulpofficieren, de kandidaat-militairen in vrijwillige militaire inzet, de kandidaat-militairen aangeworven voor een loopbaan van beperkte duur, de kandidaat-militaire muzikanten;c) de militairen bedoeld in artikel 144, 1°, van de voornoemde wet; 2° op de militairen van het reservekader.".
Art. 41.In artikel 2 van hetzelfde besluit gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 december 2001, 3 mei 2003 en 23 september 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1) in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "die geen militair korte termijn is," opgeheven; 2) paragraaf 1, tweede tot vierde lid, worden vervangen als volgt : "Het opstellen van de evaluatienota's van de in het eerste lid bedoelde militair geschiedt vervolgens om het jaar.". 3) paragraaf 2, eerste lid, wordt opgeheven;4) het artikel wordt aangevuld met een paragraaf, luidende : " § 5.De evaluatienota bedoeld in dit besluit wordt beschouwd als de postbeoordeling bedoeld in artikel 66 van de wet van 28 februari 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/02/2007 pub. 10/04/2007 numac 2007007077 bron ministerie van landsverdediging Wet tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht sluiten tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht.".
Art. 42.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 mei 2003, 11 september 2003 en 23 september 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1) paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende : "De beoordelingscriteria bedoeld in het eerste lid zijn te beschouwen als de competenties bedoeld in artikel 66 van de wet van 28 februari 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/02/2007 pub. 10/04/2007 numac 2007007077 bron ministerie van landsverdediging Wet tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht sluiten tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht."; 2) paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende : "Op basis van het rekenkundige gemiddelde van de toegekende kwalificaties, krijgt de militair als globale beoordeling één van de volgende vermeldingen : 1° "onvoldoende", indien het behaalde gemiddelde minder dan drie bedraagt;2° "voldoende", indien het behaalde gemiddelde meer dan of gelijk aan drie en lager dan vijf bedraagt; 3° "goed", indien het behaalde gemiddelde meer dan of gelijk aan vijf bedraagt."; 3) in paragraaf 3, eerste lid, 1° en 3°, worden de woorden "beroeps- of aanvullingsofficier " vervangen door de woorden "beroepsofficier";4) in paragraaf 3, eerste lid, wordt de bepaling onder 4° opgeheven.
Art. 43.In hetzelfde besluit wordt een artikel 4/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 4/1.Op initiatief van de evaluators vindt één functioneringsgesprek plaats ten laatste drie maanden voor het evaluatiegesprek, indien de militair riskeert een eindvermelding "onvoldoende" te krijgen.
Tijdens dit gesprek wordt de geëvalueerde ingelicht over de voorziene score voor zijn beoordelingscriteria, alsmede over de prestatiedoelstellingen die hem betreffen.
Indien de beoordeelde militair weigert of verzuimt te verschijnen voor het functioneringsgesprek, wordt dit vermeld op de evaluatienota en wordt de procedure verdergezet.".
Art. 44.In hetzelfde besluit wordt tussen het tweede en het derde lid van artikel 7, een lid ingevoegd, luidende : "De tweede beoordelaar moet evenwel, vóór het toekennen van een globale vermelding "onvoldoende", een functioneringsgesprek met de beoordeelde militair voeren in aanwezigheid van de eerste beoordelaar, overeenkomstig de bepalingen van artikel 4/1.".
Art. 45.Het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 januari 1998, 20 juli 1998, 21 december 2001, 26 september 2002, 3 mei 2003, 11 september 2003, 23 september 2004, 14 december 2006 en 6 april 2010, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 5. - Overgangsbepalingen
Art. 46.De evaluaties die gedurende 2014 werden opgesteld en die, overeenkomstig de artikelen 3 en 7 van het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader, zoals gewijzigd bij dit besluit, een eindvermelding "onvoldoende" zouden gehad hebben, worden als onbestaande beschouwd wanneer betrokkene van het functioneringsgesprek, bedoeld in de artikelen 43 en 44, niet heeft kunnen gebruikmaken.
Elke beoordelingsprocedure aangevangen voor 31 december 2015 dient ten laatste op 31 december 2016 te worden beëindigd, met toepassing van de vóór 1 januari 2016 geldende bepalingen.
Elke militair zal evenwel na het afsluiten van de evaluatie bedoeld in het eerste lid, een kopie van zijn postbeschrijving en van zijn prestatiedoelstellingen moeten gekregen hebben en zijn eerste functioneringsgesprek moeten gekregen hebben, ten laatste voor 31 december 2016 overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK 6. - Eindbepalingen
Art. 47.De artikelen 40 tot 44 van dit besluit hebben uitwerking met ingang van 31 december 2013.
Art. 48.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2016, behalve : 1° de artikelen bedoeld in artikel 47;2° artikel 46, dat in werking treedt op de dag van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Art. 49.De bepalingen bedoeld in de artikelen 18 en 24, § 5, zullen het onderwerp uitmaken van een beoordeling ten laatste binnen de twee jaar volgend op de datum van inwerkingtreding bedoeld in artikel 48.
Art. 50.De minister bevoegd voor Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 juni 2014.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM
Bijlage bij het koninklijk besluit van 19 juni 2014 betreffende de postbeoordeling van de militairen.
Tabel tot vaststelling van de gedragscompetenties per niveau Onderstaande tabel herneemt de 29 gedragscompetenties, waarvan 5 generieke, gegroepeerd in vijf clusters.
Beheer van taken
Oplossingsgericht denken
1. Problemen op een juiste manier analyseren met als doel een oplossing te vinden. 2. Logische conclusies trekken en oplossingen voorstellen. Doelen stellen
1. Doelstellingen voor zichzelf formuleren. 2. Doelstellingen formuleren voor de directe werkomgeving. 3. Doelstellingen formuleren voor de organisatie. Beslissingen nemen
1. Beslissingen nemen op basis van feiten. 2. Beslissingen nemen met duidelijk in te schatten risico's. 3. Beslissingen nemen in situaties waarin het risico niet eenduidig in te schatten is. Organiseren
1. Organiseren en plannen van het eigen werk op een efficiënte manier. 2. Coördineren en plannen van het eigen en andermans werk op een efficiënte manier. Economisch denken
1. Op een efficiënte manier werken. 2. De vernieuwingen in het vakgebied volgen. Beheer van persoonlijk functioneren
Flexibel zijn (Generiek)
1. Zich gemakkelijk aanpassen aan veranderende omstandigheden. 2. Doelmatig blijven door zich aan te passen aan de veranderende omgeving. Resultaatgericht handelen
1. Autonoom de eigen prestaties beheren. 2. De realisatie van de objectieven ondersteunen. Tijd en stress beheren
1. Doeltreffend beheren van zijn/haar tijd. 2. Stresssignalen herkennen en een gepaste houding aannemen teneinde hieraan te verhelpen. 3. Zich persoonlijk aanpassen aan stresssituaties en maatregelen nemen met als doel de medewerkers te sparen en te beschermen. Opvolgen van regels
1. De regels naleven. 2. Doen naleven van de regels. Integer handelen (Generiek)
1. Toepassen van de ethos en de deontologische code van de organisatie. Organisatieloyaliteit tonen (Generiek)
1. Zich verbonden voelen met zijn/haar beroep en de organisatie. 2. Het eigen gedrag in lijn brengen met de cultuur en de behoeften van de organisatie. Zichzelf ontwikkelen
1. Zich een beeld vormen van zijn/haar houding en reacties in de omgang met anderen. 2. Acties ondernemen om zijn/haar kennis te vervolmaken. Onafhankelijk handelen
1. Blijk geven van een grote zelfstandigheid in zijn activiteiten. Beheer van interpersoonlijke relaties
Onderhandelen
1. Vlot onderhandelen met als doel een compromis te bereiken. 2. Een onderhandelingsmethode aanwenden met als doel een akkoord te bereiken. Respecteren van anderen (Generiek)
1. De verschillen tussen personen begrijpen en aanvaarden. 2. Diversiteit gebruiken als troef. Service leveren
1. Op een adequate manier beantwoorden aan de uitgedrukte noden. 2. Een kwaliteitsvolle dienstverlening waarborgen. Samenwerken (Generiek)
1. Op een constructieve manier samenwerken. 2. De mogelijkheid bieden om deel te nemen aan de besluitvorming. Communiceren
1. Begrijpelijk uitwisselen van ideeën en opinies met de anderen. 2. Communiceren met als doel het publiek te overtuigen. Opbouwen en onderhouden van relaties
1. Gemakkelijk nieuwe contacten leggen. 2. Bestaande contacten onderhouden. 3. Een efficiënt professioneel netwerk uitbouwen.
Beheer van de relaties met medewerkers
Richting geven
1. Richting geven aan het personeel onder zijn/haar direct bevel. 2. De medewerkers sturen. 3. Managen en beheren van de organisatie. Het voorbeeld geven
1. Kritisch zijn t.o.v. het eigen handelen.
2. Een voorbeeld zijn. 3. De visie van de organisatie verdedigen. Anderen motiveren
1. De medewerkers motiveren. 2. Waken over het bestaan van een productieve werkomgeving. Conflicten beheren
1. De eigen conflicten met de anderen beheersen. 2. Verzekeren van bemiddeling bij conflicten. Bevorderen van de ontwikkeling van anderen
1. Vaardigheden, kennis en ervaring in een werksituatie overbrengen. 2. De medewerkers de mogelijkheid bieden tot het volgen van de nodige vormingen.
Beheer van informatie
Schriftelijk stellen
1. Correct en begrijpbaar schrijven. 2. Structuur aanbrengen in teksten en de schrijfstijl aan de situatie aanpassen. Beheer van informatie
1. Verzamelen en begrijpen van informatie. 2. Behandelen en ordenen van informatie. 3. Analyseren, samenvatten en integreren van informatie. Inzicht hebben in de organisatie
1. Zijn functie situeren in het kader van de organisatie. 2. Verbanden leggen tussen de verschillende onderdelen van de organisatie. 3. Anticiperen op veranderingen in de organisatie. Visie tonen
1. Operationele taken en problemen in een ruimere context plaatsen in functie van de eigen rol binnen de organisatie. 2. Meerdere factoren (maatschappelijke, technische, ...) in een breder perspectief plaatsen bij zijn/haar benadering, rekening houdend met mogelijke verbeteringstrajecten.
3. Adviezen, beslissingen en initiatieven in de ruimere organisatiecontext/beleidscontext kaderen met als doel resultaten op lange termijn te bekomen. Deelnemen aan verandering
1. Een positieve houding aannemen ten aanzien van veranderingen. 2. Spontaan actie nemen tot verandering. 3. Innoveren. 4. Conceptualiseren.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 19 juni 2014 betreffende de postbeoordeling van de militairen.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM