gepubliceerd op 25 maart 2019
Koninklijk besluit betreffende de professionele evaluatie van de militairen
20 FEBRUARI 2019. - Koninklijk besluit betreffende de professionele evaluatie van de militairen
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 16 mei 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/05/2001 pub. 29/06/2001 numac 2001007141 bron ministerie van landsverdediging Wet houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht sluiten houdende statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht, artikel 6, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 30 december 2008;
Gelet op de wet van 28 februari 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/02/2007 pub. 10/04/2007 numac 2007007077 bron ministerie van landsverdediging Wet tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht sluiten tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht, artikel 66, gewijzigd bij de wetten van 31 juli 2013 en 31 juli 2017, artikel 110, vervangen bij de wet van 31 juli 2013, de artikelen 139/1 en 139/2, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2013;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 december 2013Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007330 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007328 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de loopbaan van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007327 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende bepalingen betreffende het statuut van de militairen sluiten betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de Krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 juni 2014Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 19/06/2014 pub. 10/07/2014 numac 2014007267 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit betreffende de postbeoordeling van de militairen sluiten betreffende de postbeoordeling van de militairen;
Gelet op het protocol van onderhandelingen N-434 van het Onderhandelingscomité van het militair personeel, gesloten op 6 juni 2018;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 25 juni 2018;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken, d.d. 31 juli 2018;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 3 september 2018;
Gezien het artikel 8 van de wet van 15 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013021138 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging sluiten houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging, is dit besluit vrijgesteld van een regelgevingsimpactanalyse omdat het bepalingen van autoregulering betreft;
Gelet op het advies 64.528/4 van de Raad van State, gegeven op 5 december 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Defensie en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder: 1° "de wet": de wet van 28 februari 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/02/2007 pub. 10/04/2007 numac 2007007077 bron ministerie van landsverdediging Wet tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht sluiten tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht;2° "het koninklijk besluit van 26 december 2013Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007330 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007328 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de loopbaan van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007327 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende bepalingen betreffende het statuut van de militairen sluiten": het koninklijk besluit van 26 december 2013Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007330 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007328 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de loopbaan van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007327 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende bepalingen betreffende het statuut van de militairen sluiten betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de Krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor;3° "de geëvalueerde": de geëvalueerde militair;4° "de evaluator": de eerste evaluator bedoeld in artikel 66, § 2, eerste lid, van de wet, en de tweede evaluator bedoeld in artikel 66, § 2, vijfde lid, van de wet;5° "de korpscommandant": de militair die de bevoegdheden van korpscommandant uitoefent ten opzichte van de betrokken militair;6° "de competenties": een combinatie van kennis, vaardigheden en attitudes die een militair toelaat succesvol te functioneren in beroepssituaties en die zich manifesteert in observeerbare gedragingen;7° "de gedragscompetenties": de competenties die, onafhankelijk van beroepssituaties, een militair toelaten optimaal te kunnen functioneren in wisselende omstandigheden, individueel of in groepsverband;8° "de generieke gedragscompetenties": de gedragscompetenties, die elke militair geacht wordt te bezitten, ongeacht zijn statuut, zijn personeelscategorie of zijn niveau;9° "de professionele competenties": de competenties, niet hernomen in de gedragscompetenties, die een militair toelaten specifieke beroepstaken uit te voeren en die betrekking hebben op een bepaalde beroepssituatie;10° "de indicator": de beschrijving van gedragingen en waarneembare feiten die erop wijzen dat de competentie aanwezig is;11° "de postbeschrijving": de beschrijving van de post in de organisatiestructuur, van de uitgeoefende functie, van de professionele en gedragscompetenties die met deze functie verbonden zijn, en van andere vereiste bijkomende kwalificaties voor de post bepaald door de chef van de divisie beheer van de algemene directie human resources;12° "het postgesprek": het gesprek dat plaats heeft tussen de eerste evaluator en de geëvalueerde bij elke op post plaatsing;13° "het functioneringsgesprek": het gesprek dat plaats heeft tussen de eerste evaluator en de geëvalueerde gedurende hetwelk met de geëvalueerde zijn wijze van functioneren ten opzichte van de professionele- en gedragscompetenties in de postbeschrijving wordt besproken;14° "het evaluatiegesprek": het gesprek dat plaats heeft tussen de eerste evaluator en de geëvalueerde en waarbij de drie luiken van de professionele evaluatie worden behandeld;15° "de minister": de minister van Defensie;16° "de DGHR": de directeur-generaal human resources;17° "de evaluatiecyclus": de periode die begint de dag die volgt op deze van de ondertekening van het verslag van het evaluatiegesprek van een beschouwd jaar en eindigt met de ondertekening van het verslag van het evaluatiegesprek van het volgende jaar. Bovendien worden de noties "militair", "functie", "nevenfunctie", "post", "competentiepool" en "werkdag" gebruikt overeenkomstig de definities bedoeld in artikel 3 van de wet en de notie van "militaire hiërarchische meerdere" wordt gebruikt overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van de wet van 14 januari 1975Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/01/1975 pub. 07/02/2014 numac 2014000071 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende het tuchtreglement van de Krijgsmacht. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten houdende het tuchtreglement van de Krijgsmacht.
Art. 2.Dit besluit is toepasselijk op: 1° de militairen van het actief kader in de stand "in werkelijke dienst", met uitsluiting van de militairen die gedetacheerd worden overeenkomstig artikel 44 van de wet en van de militairen die gebruik maken van de externe mobiliteit bedoeld in artikel 144 van de wet;2° de militairen van het reservekader. HOOFDSTUK 2. - De evaluatoren
Art. 3.§ 1. Elke evaluator wordt aangewezen op basis van de organisatiestructuren en voor zover: 1° hij niet op hetzelfde moment als de geëvalueerde, kandidaat is: a) voor bevordering tot dezelfde graad, behalve indien het een bevordering naar anciënniteit betreft;b) voor overgang, voor promotie op diploma of voor sociale promotie, naar dezelfde personeelscategorie of een hogere personeelscategorie;c) voor dezelfde sessie van één van de hogere opleidingen bedoeld in artikel 34 van het koninklijk besluit van 26 december 2013Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007330 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007328 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de loopbaan van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007327 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende bepalingen betreffende het statuut van de militairen sluiten;d) voor dezelfde sessie van de hogere studies van Defensie bedoeld in artikel 4, derde lid, van het koninklijk besluit van 10 augustus 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 10/08/2006 pub. 29/08/2006 numac 2006007234 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit betreffende de organisatie van het Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie sluiten betreffende de organisatie van het koninklijk hoger instituut voor Defensie;2° hij niet de echtgenoot of de wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant is of geweest is, tot de vierde graad met de geëvalueerde;3° hij voorafgaandelijk met succes een vorming over de professionele evaluatie heeft gevolgd;4° hij de vermelding "voldoende" heeft behaald bij de evaluatie van elk van de generieke gedragscompetenties bedoeld in artikel 15, eerste lid, 3° tot 5°, gedurende zijn vorige statutaire evaluatie;5° de korpscommandant van de betrokken militair niet beslist dat deze geen evaluatie mag uitbrengen omwille van feiten of omstandigheden die, volgens hem, ertoe kunnen leiden subjectief te evalueren. De korpscommandant stelt de betrokken militairen in kennis van de weerhouden feiten of omstandigheden bedoeld in het eerste lid, 5°.
De autoriteit bedoeld in artikel 66, § 2, derde lid, van de wet, is de korpscommandant. § 2. De vorming over de professionele evaluatie, gevolgd door elke evaluator, wordt door de algemene directie human resources gesuperviseerd en heeft een duur van minimum één dag. De inhoud van deze vorming wordt vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister, en omvat minstens volgende elementen: 1° de regelgeving met betrekking tot de evaluatieprocedure;2° het gebruik van het competentiewoordenboek van Defensie;3° de toepassing van de gedragsindicatoren;4° de principes van het post-, functionerings- en evaluatiegesprek;5° de bepaling van doelstellingen.
Art. 4.§ 1. Elke evaluator moet zich onthouden van het evalueren indien hij weet dat er ten opzichte van hem een wrakingsgrond bestaat.
Ook kan elke geëvalueerde een gemotiveerde aanvraag tot wraking indienen.
De aanvraag tot wraking moet op zijn minst volgende elementen vermelden: 1° de identiteit van de te wraken militair en naar gelang het geval, zijn hoedanigheid als eerste evaluator of tweede evaluator;2° de motivering tot wraking. De aanvraag tot wraking moet overgemaakt worden met eender welk schriftelijk communicatiemiddel tegen ontvangstbewijs aan de korpscommandant van de geëvalueerde.
Evenwel, als de evaluator van de betrokkene, naar gelang het geval: 1° de korpscommandant van betrokkene is, dan moet de aanvraag tot wraking ingediend worden bij de DGHR;2° de DGHR is, dan moet de aanvraag tot wraking ingediend worden bij de chef Defensie;3° de chef Defensie is, dan moet de aanvraag tot wraking ingediend worden bij de minister. § 2. De bevoegde overheid gevat door de aanvraag tot wraking bedoeld in paragraaf 1 verwittigt schriftelijk, naargelang het geval, de eerste of tweede evaluator, over de aanvraag tot wraking door de geëvalueerde. § 3. Op grond van de aanvraag tot wraking, naar gelang het geval, de bevoegde overheid gevat door de aanvraag tot wraking bedoeld in paragraaf 1, hetzij: 1° de aanvraag tot wraking accepteert;2° de aanvraag tot wraking weigert en de procedure wordt voortgezet. Evenwel, als de bevoegde overheid bedoeld in het eerste lid, de korpscommandant is, deze, hetzij: 1° de aanvraag tot wraking accepteert;2° een gemotiveerd advies van weigering van de aanvraag tot wraking uitbrengt en dit samen met het evaluatiedossier aan de DGHR overmaakt. Op basis van het gemotiveerd advies bedoeld in paragraaf 3, tweede lid, 2°, de DGHR, hetzij: 1° beslist dat de aanvraag tot wraking gefundeerd is en een nieuwe evaluator door de korpscommandant laat aanduiden;2° beslist dat de aanvraag tot wraking niet gefundeerd is en de procedure wordt voortgezet. Op basis van de aanvaarde aanvraag tot wraking bedoeld in paragraaf drie, eerste lid, 1°, of tweede lid, 1°, wordt een nieuwe evaluator aangeduid: 1° door de korpscommandant, in het geval bedoeld in paragraaf 1, vierde lid;2° door de DGHR, in het geval bedoeld in paragraaf 1, vijfde lid, 1° ;3° door de chef Defensie, in het geval bedoeld in paragraaf 1, vijfde lid, 2° ;4° door de minister, in het geval bedoeld in paragraaf 1, vijfde lid, 3°. Behalve in geval van overmacht, wordt de beslissing betreffende de aanvraag tot wraking schriftelijk, ten laatste tien werkdagen na het indienen ervan, aan de geëvalueerde en de gewraakte evaluator betekend. Ze wordt door de geëvalueerde ondertekend "voor gezien en kennisname" en ingevoegd in zijn evaluatiedossier. HOOFDSTUK 3. - Het evaluatieproces Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 5.Overeenkomstig artikel 66, § 1, eerste en tweede lid, van de wet, bestaat de professionele evaluatie uit de statutaire evaluatie, de postevaluatie en de evaluatie van het potentieel en wordt jaarlijks opgesteld. Ze wordt afgesloten ten laatste op 31 december van het lopende jaar.
De professionele evaluatie is gebaseerd op de waargenomen feiten gedurende de beschouwde evaluatiecyclus.
In geval van beroep wordt de professionele evaluatie ten laatste op 31 maart van het volgende jaar afgesloten.
Het aantekenen van beroep schort het evaluatieproces van het volgende jaar niet op.
Er mag rekening worden gehouden met de professionele evaluatie in een beoordelingsproces betreffende het beheer van het personeel zodra deze professionele evaluatie wordt afgesloten.
Art. 6.Voor elke militair wordt een evaluatiedossier opgemaakt volgens de nadere regels vastgesteld in een reglement uitgevaardigd door de minister.
Dit dossier bevat op zijn minst: 1° de postbeschrijving en het verslag van het postgesprek;2° de eventuele verslagen van de functioneringsgesprekken;3° de verslagen van de evaluatiegesprekken;4° de eventuele documenten met betrekking tot de beroepen;5° elk ander document dat nuttig geacht wordt in het kader van de professionele evaluatie. De te gebruiken modellen van de documenten bedoeld in het tweede lid, 1° tot 4°, worden vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister.
Art. 7.Bij elke op post plaatsing vindt er een postgesprek plaats.
Tijdens het postgesprek brengt de eerste evaluator de geëvalueerde op zijn minst op de hoogte van: 1° de vijf generieke gedragscompetenties en hun niveaus die zullen worden geëvalueerd in het kader van de statutaire evaluatie;2° de gedrags- en professionele competenties gebonden aan de postbeschrijving, die zullen worden beoordeeld in het kader van de postevaluatie. Behalve in geval van overmacht, dient het postgesprek plaats te vinden binnen de vijf weken volgend op de op post plaatsing van de geëvalueerde.
Art. 8.Behoudens artikel 17 zijn de functioneringsgesprekken facultatief en kunnen plaatsvinden op schriftelijke aanvraag van de eerste evaluator of van de geëvalueerde.
Tijdens het functioneringsgesprek wordt met de geëvalueerde zijn wijze van functioneren ten opzichte van de professionele- en gedragscompetenties in de postbeschrijving besproken. De competenties die onvoldoende beheerst worden, worden geïdentificeerd, teneinde de te nemen acties te definiëren om de uitoefening van zijn functie te verbeteren.
De eerste evaluator roept voor elk functioneringsgesprek de geëvalueerde op, en in voorkomend geval, de militaire hiërarchische meerdere in overeenstemming met artikel 66, § 2, vierde lid, van de wet, met eender welk schriftelijk communicatiemiddel tegen ontvangstbewijs.
De militaire hiërarchische meerdere informeert de eerste evaluator of hij al of niet aanwezig zal zijn op het functioneringsgesprek.
Behalve in geval van overmacht, wanneer de geëvalueerde regelmatig wordt uitgenodigd en zich niet op het functioneringsgesprek aanbiedt, wordt dit in zijn evaluatiedossier genoteerd en wordt de procedure verdergezet.
Enkel de functioneringsgesprekken bedoeld in artikel 17 en deze die plaatsvinden op schriftelijke aanvraag van de eerste evaluator of van de geëvalueerde, maken het voorwerp uit van een schriftelijk verslag dat wordt getekend door de eerste evaluator "voor gezien en kennisname", door de geëvalueerde, en in voorkomend geval, door de militaire hiërarchische meerdere.
Art. 9.Bij elke professionele evaluatie vindt een evaluatiegesprek plaats tussen de eerste evaluator en de geëvalueerde.
De eerste evaluator, ten laatste vijf werkdagen voor het evaluatiegesprek: 1° maakt met eender welk schriftelijk communicatiemiddel tegen ontvangstbewijs, een kopie van zijn professionele evaluatie over aan de geëvalueerde;2° roept de geëvalueerde op met eender welk schriftelijk communicatiemiddel tegen ontvangstbewijs, en in voorkomend geval, de militaire hiërarchische meerdere in overeenstemming met artikel 66, § 2, vierde lid, van de wet, voor het evaluatiegesprek. Ten vroegste vanaf 1 oktober van de beschouwde evaluatiecyclus mag de geëvalueerde aan de eerste evaluator schriftelijk drie mogelijke data voorstellen voor het houden van het evaluatiegesprek.
De militaire hiërarchische meerdere van de geëvalueerde informeert de eerste evaluator of hij al of niet aanwezig zal zijn op het evaluatiegesprek.
Behalve in geval van overmacht, wanneer de geëvalueerde regelmatig wordt uitgenodigd en zich niet op het evaluatiegesprek aanbiedt, wordt dit in zijn evaluatiedossier genoteerd en wordt de procedure verdergezet.
Elk evaluatiegesprek maakt het voorwerp uit van een schriftelijk verslag dat wordt getekend door de eerste evaluator, "voor gezien en kennisname" door de geëvalueerde, en in voorkomend geval, door de militaire hiërarchische meerdere. Afdeling 2. - De postevaluatie
Art. 10.§ 1. Overeenkomstig artikel 66, § 1, vierde lid, van de wet, heeft de postevaluatie tot doel de militair bij de uitoefening van zijn functie te begeleiden.
Overeenkomstig artikel 66, § 3, van de wet, geeft de uitoefening van een nevenfunctie aanleiding tot een bijkomende postevaluatie door de militaire hiërarchische meerdere van de geëvalueerde militair in het kader van de nevenfunctie.
Overeenkomstig artikel 66, § 1, vierde lid, van de wet, identificeert de eerste evaluator in welke mate de geëvalueerde tijdens het uitvoeren van zijn functie de gedrags- en professionele competenties, met uitzondering van de generieke gedragscompetenties, van de postbeschrijving beheerst. § 2. De evaluatie van de gedragscompetenties gebeurt op basis van gedragsindicatoren.
De gedragscompetenties worden verdeeld per niveau in overeenstemming met de tabel in bijlage 1 bij dit besluit.
De gedragsindicatoren worden vastgelegd per gedragscompetentie en per niveau in bijlage 1 bij dit besluit.
Het evalueren van de gedragscompetenties gebeurt door bij elk van de gedragscompetenties één van volgende vermeldingen toe te kennen: 1° "voldoende";2° "onvoldoende". De vermelding "onvoldoende" moet worden gemotiveerd onder de vorm van commentaren gebaseerd op concrete feiten.
Enkel de gedragscompetenties die werden geïdentificeerd als "onvoldoende" worden vermeld in de postevaluatie. § 3. Een professionele competentie wordt geïdentificeerd als niet beheerst als het gedrag met betrekking tot deze competentie niet werd waargenomen ondanks dat er zich meerdere observeerbare gelegenheden hebben voorgedaan of wanneer een tegenovergesteld gedrag werd waargenomen.
Het evalueren van de professionele competenties gebeurt door bij elk van de professionele competenties één van volgende vermeldingen toe te kennen: 1° "voldoende";2° "onvoldoende". De vermelding "onvoldoende" moet worden gemotiveerd onder de vorm van commentaren gebaseerd op concrete feiten.
Enkel de professionele competenties die werden geïdentificeerd als "onvoldoende" worden vermeld in de postevaluatie.
Art. 11.Tijdens het evaluatiegesprek met betrekking tot de postevaluatie worden de gedrags- en professionele competenties besproken. Acties die moeten genomen worden om de functie beter te kunnen uitoefenen moeten bepaald worden voor de gedrags- en/of professionele competenties die als "onvoldoende" werden geïdentificeerd.
Art. 12.Na schriftelijke integratie van eventuele commentaren van de eerste evaluator en/of van de geëvalueerde ten gevolge van het evaluatiegesprek met betrekking op de postevaluatie wordt de postevaluatie getekend door de eerste evaluator en "voor gezien en kennisname" door de geëvalueerde en in voorkomend geval, door de militaire hiërarchische meerdere. Afdeling 3. - De statutaire evaluatie
Art. 13.Overeenkomstig artikel 66, § 1, vijfde lid, van de wet, heeft de statutaire evaluatie als doel te evalueren of de militair het vereiste niveau van de vijf generieke gedragscompetenties, dat onmisbaar is voor de hoedanigheid van militair in zijn personeelscategorie, bezit.
Art. 14.De evaluatie van de generieke gedragscompetenties gebeurt op basis van gedragsindicatoren.
De generieke gedragscompetenties worden verdeeld per niveau in overeenstemming met de tabel in bijlage 2 bij dit besluit.
De gedragsindicatoren worden vastgelegd per generieke gedragscompetentie en per niveau in bijlage 2 bij dit besluit.
Art. 15.De generieke gedragscompetenties zijn: 1° samenwerken;2° flexibel zijn;3° respecteren van anderen;4° organisatieloyaliteit tonen;5° integer handelen. Het vereiste niveau van elke generieke gedragscompetentie wordt vastgelegd in functie van de personeelscategorie.
Art. 16.Het evalueren van de vijf generieke gedragscompetenties gebeurt door bij elk van de generieke gedragscompetenties één van volgende vermeldingen toe te kennen: 1° "voldoende";2° "onvoldoende". De vermelding "onvoldoende" moet worden gemotiveerd onder de vorm van schriftelijke commentaren gebaseerd op concrete feiten.
De eerste evaluator maakt, op basis van de vermelding van elke generieke gedragscompetentie, de statutaire evaluatie van de geëvalueerde.
De geëvalueerde behaalt de eindvermelding "voldoende" voor de statutaire evaluatie als hij voor minstens vier van de vijf generieke gedragscompetenties een vermelding "voldoende" behaald heeft.
De geëvalueerde die niet voldoet aan de voorwaarde bedoeld in het vierde lid krijgt een eindvermelding "onvoldoende".
Elke statutaire evaluatie met een eindvermelding "onvoldoende" moet bekrachtigd worden door de DGHR.
Art. 17.Een vermelding "onvoldoende" voor één of meerdere generieke gedragscompetenties kan enkel worden toegekend indien, ten laatste drie maanden voor het evaluatiegesprek, een functioneringsgesprek met de geëvalueerde heeft plaats gevonden in overeenstemming met artikel 8, derde tot zesde lid.
Art. 18.De eerste evaluator, tijdens dit functioneringsgesprek: 1° informeert de geëvalueerde voor welke generieke gedragscompetenties hij de vermelding "onvoldoende" riskeert te behalen;2° bespreekt met de geëvalueerde en acteert welke de te nemen maatregelen zijn ten einde een vermelding "voldoende" te kunnen behalen voor alle generieke gedragscompetenties.
Art. 19.Tijdens het evaluatiegesprek met betrekking op de statutaire evaluatie wordt de geëvalueerde op de hoogte gebracht van de vermeldingen die hem toegekend werden per generieke gedragscompetentie evenals de eindvermelding.
Art. 20.Na schriftelijke integratie van eventuele commentaren van de eerste evaluator en/of van de geëvalueerde ten gevolge van het evaluatiegesprek met betrekking op het luik van de statutaire evaluatie wordt de statutaire evaluatie getekend door de eerste evaluator en "voor gezien en kennisname" door de geëvalueerde, en in voorkomend geval, door de militaire hiërarchische meerdere. Afdeling 4. - De evaluatie van het potentieel
Art. 21.Overeenkomstig artikel 66, § 1, zesde lid, van de wet, heeft de evaluatie van het potentieel als doel het potentieel van de militair te evalueren, ten einde bij te dragen aan de bepaling van een toekomstige loopbaan van de militair.
Art. 22.De geëvalueerde behoort, voor de evaluatie van het potentieel, tot één van volgende groepen: 1° groep 1: de soldaten en de eerste soldaten;2° groep 2: de korporaals, de korporaal-chefs en de eerste korporaal-chefs;3° groep 3: de sergeanten, de eerste sergeanten en de eerste sergeant-chefs;4° groep 4: de eerste sergeant-majoors en de adjudanten, met uitzondering van de adjudanten die tot groep 5 behoren;5° groep 5: a) de adjudanten van niveau B of van niveau C die, naargelang het geval, geslaagd zijn voor de vervolmakingscursus bedoeld in artikel 112, eerste lid, 2°, van de wet of de vervolmakingscursus bedoeld in artikel 112, tweede lid, 2°, van de wet;b) de adjudant-chefs;c) de adjudant-majoors;6° groep 6: de onderluitenanten en de luitenanten;7° groep 7: de kapiteins en de kapiteins-commandanten, met uitzondering van de kapiteins-commandanten die tot groep 8 behoren;8° groep 8: de kapiteins-commandanten die geslaagd zijn in de vervolmakingscursus bedoeld in artikel 111, eerste lid, 2°, van de wet, de majoors en de luitenant-kolonels;9° groep 9: de kolonels;10° groep 10: de generaals. Voor de toepassing van dit artikel wordt, telkens een graad wordt vermeld, ook de gelijkwaardige graad in aanmerking genomen.
Art. 23.De gedragscompetenties die geëvalueerd worden bij de evaluatie van het potentieel worden bepaald, per groep, in bijlage 3 bij dit besluit.
De evaluatie van de gedragscompetentie gebeurt op basis van gedragsindicatoren.
De gedragsindicatoren worden vastgelegd per gedragscompetentie en per niveau in bijlage 1 en 2 bij dit besluit.
Art. 24.De eerste evaluator kent aan de geëvalueerde binnen zijn groep, en per competentie één van volgende vermeldingen toe: 1° TOP: de geëvalueerde beheerst de competentie op voorbeeldige wijze;2° SUP: de geëvalueerde beheerst de competentie zeer goed;3° SAT: de geëvalueerde beheerst de competentie op voldoende wijze.
Art. 25.De eerste evaluator kan de vermelding "TOP" toekennen aan maximaal 67 procent van zijn te evalueren militairen van de betrokken groep.
De eerste evaluator kan de vermelding "SUP" toekennen aan maximaal 67 procent van zijn te evalueren militairen van de betrokken groep.
Evenwel, in naleving van de maxima bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen de percentages van de vermeldingen "TOP" en "SUP" bepaald worden in een reglement vastgesteld door de minister.
Art. 26.In afwijking van artikel 25, wanneer het aantal te evalueren militairen binnen de betrokken groep twee is, kunnen er niet twee vermeldingen "TOP" en twee vermeldingen "SUP" per competentie worden toegekend.
Art. 27.Tijdens het evaluatiegesprek met betrekking tot de evaluatie van het potentieel, kan de eerste evaluator maximum één bijkomende TOP en SUP toekennen aan de gedragscompetenties van de geëvalueerde.
Art. 28.Op basis van de opgestelde evaluatie kan de eerste evaluator eveneens een advies geven betreffende de mogelijke oriëntaties van de toekomstige loopbaan van de geëvalueerde.
De mogelijke oriëntaties worden bepaald door: 1° de competentiepool;2° het niveau van verantwoordelijkheid;3° het niveau van de te bezetten functie in de organisatie. De niveaus bedoeld in de bepalingen onder 2° en 3° worden bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.
Art. 29.Na schriftelijke integratie van eventuele commentaren van de eerste evaluator en/of van de geëvalueerde ten gevolge van het evaluatiegesprek met betrekking op de evaluatie van het potentieel wordt de evaluatie van het potentieel getekend door de eerste evaluator en "voor gezien en kennisname" door de geëvalueerde, en in voorkomend geval, door de militaire hiërarchische meerdere.
Art. 30.De autoriteit bedoeld in artikel 66, § 4, eerste lid, van de wet, is de minister. Afdeling 5. - Bijzondere bepalingen voor de evaluatie van de militair
van het reservekader
Art. 31.De militairen van het reservekader behoren, naargelang het geval, tot de "getrainde reserve" of tot de "niet getrainde reserve" in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van 3 mei 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 03/05/2003 pub. 11/07/2003 numac 2003007175 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht sluiten betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht.
Art. 32.De militair van de "niet getrainde reserve" wordt niet geëvalueerd zolang hij tot deze categorie van het reservekader behoort.
Art. 33.In afwijking van artikel 5, eerste lid, is het opstellen van een evaluatie van een potentieel en/of van een postevaluatie facultatief voor de militair van het reservekader.
Evenwel wordt een postevaluatie opgesteld voor de reservemilitair die prestaties uitvoert van een totaal van minimum drie al of niet opeenvolgende maanden, op dezelfde post, gedurende de betrokken evaluatieperiode.
Art. 34.Voor de militair van de "getrainde reserve" die a priori te kennen heeft gegeven zijn vereiste prestaties te groeperen, wordt er geen postevaluatie gemaakt gedurende het kalenderjaar of de kalenderjaren waarin hij geen wederoproeping of een militaire prestatie uitvoert.
Evenwel, indien de beschikbare termijn geen evaluatie toelaat in naleving van het evaluatieproces, kan deze procedure schriftelijk afgehandeld worden, in onderling akkoord tussen de evaluator en de geëvalueerde, vermeld en ondertekend op de evaluatie. De evaluator en de geëvalueerde kunnen eveneens beslissen, in onderling akkoord, vermeld en ondertekend op de evaluatie, dat het evaluatiegesprek niet plaatsvindt.
Elke schriftelijke procedure wordt gevoerd via eender welk schriftelijk communicatiemiddel tegen ontvangstbewijs. HOOFDSTUK 4. - Het beroep Afdeling 1. - Beroep tegen de inhoud
Art. 35.De geëvalueerde kan de eerste evaluator ter kennis brengen dat hij niet akkoord gaat met de inhoud van één of meerdere evaluaties van de professionele evaluatie door het instellen van een beroep bij de tweede evaluator.
Art. 36.§ 1. Het beroep betreffende de inhoud wordt met eender welk schriftelijk communicatiemiddel en tegen ontvangstbewijs ingediend, op straffe van onontvankelijkheid, ten laatste tien werkdagen na het evaluatiegesprek, bij de tweede evaluator. Om ontvankelijk te zijn door de tweede evaluator moet het beroep gemotiveerd zijn en vermeldt het de identiteit van minimum één tot maximum drie van de door de geëvalueerde voorgestelde raadgevers en de evaluaties waarop het beroep betrekking heeft.
Indien de geëvalueerde geen beroep indient voor het verstrijken van de termijn bedoeld in het eerste lid, dan sluit de eerste evaluator de professionele evaluatie af. § 2. De tweede evaluator, gevat door het beroep, moet alvorens een eindbeslissing te nemen, ten minste de volgende personen consulteren: 1° de eerste evaluator;2° de geëvalueerde;3° behalve in geval van overmacht, alle raadgevers die door de geëvalueerde werden voorgesteld in zijn beroep. De consultaties maken het voorwerp uit van een verslag dat door elk van de geconsulteerde personen wordt gedagtekend. § 3. Op grond van het beroep bedoeld in paragraaf 1 en op grond van de consultaties bedoeld in paragraaf 2, beslist de tweede evaluator: 1° hetzij de inhoud van evaluatie van de eerste evaluator volledig te bevestigen;2° hetzij de evaluatie van de eerste evaluator, geheel of gedeeltelijk, te wijzigen. Behalve in geval van overmacht, wordt de beslissing van de tweede evaluator aan de eerste evaluator en de geëvalueerde betekend, ten laatste twintig werkdagen na ontvangst van het beroep.
Het notificeren van de eindbeslissing aan de geëvalueerde sluit de professionele evaluatie af. Afdeling 2. - Beroep tegen de procedure
Art. 37.De bezwaren betreffende de procedure kunnen worden ingediend tijdens de door de eerste of tweede evaluator gevolgde procedure, onder de vorm van een beroep bij deze overheden.
Dit beroep kan met eender welk schriftelijk communicatiemiddel en tegen ontvangstbewijs ingediend worden.
Art. 38.Het beroep tegen de procedure moet evenwel ingediend worden bij de korpscommandant van de geëvalueerde, in de volgende gevallen: 1° indien er geen gevolg wordt gegeven aan het beroep bedoeld in artikel 37;2° indien het beroep wordt ingediend na het afsluiten van de evaluatie. Het beroep moet, op straffe van onontvankelijkheid, schriftelijk worden ingediend, ten laatste op de dertigste werkdag na het afsluiten van het evaluatieproces.
Art. 39.Indien de korpscommandant evaluator is, moet het beroep ingediend worden bij de DGHR. Indien de DGHR evaluator is, moet het beroep betreffende de procedure ingediend worden bij de chef Defensie of bij de overheid die hij aanwijst.
Indien de korpscommandant, of de DGHR, meent dat procedureregels werden geschonden, laat hij de procedure herbeginnen. Indien hij meent dat de procedure werd geëerbiedigd, maakt hij het evaluatiedossier waarover een eindbeslissing over de inhoud werd genomen, evenals zijn advies wat betreft de gevolgde procedure, over aan de chef van Defensie.
Indien de chef Defensie meent dat procedureregels werden geschonden, bepaalt hij het moment vanaf hetwelk de procedure moet herbegonnen worden. HOOFDSTUK 5. - Bijzondere bepalingen
Art. 40.De professionele evaluatie van de militair van het actief kader wordt voor de eerste maal opgesteld in het kalenderjaar dat volgt op zijn opname als militair van het actief kader wanneer hij zijn vorming van kandidaat-militair heeft beëindigd.
Art. 41.In afwijking van artikel 5, eerste lid, worden er geen postevaluatie en geen evaluatie van het potentieel opgesteld voor de militair van het actief kader, wanneer hij zijn post in de beschouwde evaluatiecyclus niet ten minste 6 maanden bezet. Dit wordt vermeld in het evaluatiedossier.
Art. 42.De evaluatie van het potentieel bedoeld in de artikelen 27, 2° en 61, 2° van het koninklijk besluit van 26 december 2013Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007330 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007328 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de loopbaan van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007327 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende bepalingen betreffende het statuut van de militairen sluiten, wordt opgesteld door de officier verantwoordelijk voor de betreffende vorming.
Art. 43.Het personeelslid van Defensie dat een vaste afgevaardigde van een vakorganisatie is, behoudt gedurende de duur van zijn mandaat de vermelding van de laatste statutaire evaluatie, of in voorkomend geval, zijn laatste evaluatienota, signalementsnota of persoonlijkheidsnota, uitgebracht vóór zijn erkenning als vaste afgevaardigde.
Art. 44.De uitgebrachte adviezen in het kader van de professionele evaluatie kunnen niet gesteund zijn op de verrichte activiteiten in de hoedanigheid van lokale vakbondsafgevaardigde, noch er melding van maken, overeenkomstig artikel 15, § 3, derde lid, van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel.
Art. 45.In geval van bezwaar tegen de inhoud van een evaluatie uitgebracht door het hoofd van het Militair Huis van de Koning, de chef Defensie, de hoogste militaire overheid van de cel Defensie, de inspecteur-generaal, een directeur-generaal of een onderstafchef, in hoedanigheid van evaluator, wordt een evaluatie uitgebracht door een opperofficier aangewezen door: 1° de minister, wanneer de evaluatie opgesteld is door het hoofd van het Militair Huis van de Koning, de chef Defensie, de hoogste militaire overheid van de cel Defensie;2° de chef Defensie, in de andere gevallen. HOOFDSTUK 6. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 46.In de artikelen 8, tweede lid, 4°, 27, eerste lid, 2°, en 61, 2°, van het koninklijk besluit van 26 december 2013Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007330 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007328 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de loopbaan van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht type koninklijk besluit prom. 26/12/2013 pub. 30/12/2013 numac 2013007327 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende bepalingen betreffende het statuut van de militairen sluiten, wordt het woord "potentieelinschatting" vervangen door de woorden "evaluatie van het potentieel".
Art. 47.In artikel 37, § 2, 2°, van hetzelfde besluit worden de woorden "geldige potentieelinschatting" vervangen door de woorden "evaluatie van het potentieel".
Art. 48.In artikel 48 van het koninklijk besluit van 19 juni 2014Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 19/06/2014 pub. 10/07/2014 numac 2014007267 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit betreffende de postbeoordeling van de militairen sluiten betreffende de postbeoordeling van de militairen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 december 2015 en 31 augustus 2017, worden de woorden "31 december 2018" vervangen door de woorden "31 december 2019".
Art. 49.Opgeheven worden: 1° het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 januari 1998, 20 juli 1998, 21 december 2001, 26 september 2002, 3 mei 2003, 11 september 2003, 23 september 2004, 14 december 2006, 6 april 2010, 19 juni 2014 en 29 januari 2016;2° het koninklijk besluit van 19 juni 2014Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 19/06/2014 pub. 10/07/2014 numac 2014007267 bron ministerie van landsverdediging Koninklijk besluit betreffende de postbeoordeling van de militairen sluiten betreffende de postbeoordeling van de militairen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 december 2015, 29 januari 2016 en 31 augustus 2017.
Art. 50.Elk evaluatieproces aangevangen of aan te vangen vóór 31 december 2019 dient ten laatste op 31 mei 2020 te worden beëindigd, met toepassing van de vóór 31 december 2019 geldende bepalingen.
Art. 51.Dit besluit treedt in werking op 31 december 2019.
Art. 52.De minister bevoegd voor Defensie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 20 februari 2019.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Defensie, D. REYNDERS
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld