Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 december 2013
gepubliceerd op 30 december 2013

Koninklijk besluit betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2013007330
pub.
30/12/2013
prom.
26/12/2013
ELI
eli/besluit/2013/12/26/2013007330/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 DECEMBER 2013. - Koninklijk besluit betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht, artikel 37, gewijzigd bij de wet van 31 juli 2013, artikel 84/1, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2013, de artikelen 110, 113, vervangen bij de wet van 31 juli 2013, de artikelen 113/1, 139/1, tweede lid, 3°, 139/2, tweede lid, 2°, en derde lid, 2°, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2013, en artikel 272, gewijzigd bij de wet van 20 juni 2012;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 2003 betreffende de voortgezette vorming van de officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor;

Gelet op het protocol van onderhandelingen N-352 van het Onderhandelingscomité van het militair personeel, gesloten op 31 oktober 2013;

Gelet op het advies van de Raad van State 54.487/4, gegeven op 12 december 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - ALGEMENE BEPALINGEN Afdeling 1. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "de wet" : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht;2° "de minister" : de minister van Landsverdediging;3° "de DGHR" : de directeur-generaal human resources;4° "de DGFmn" : de directeur-generaal vorming;5° "de KMS" : de Koninklijke Militaire School;6° "de voortgezette vorming" : het geheel van de vervolmakingscursussen : a) bedoeld in de artikelen 110 tot 112 van de wet;b) die, in voorkomend geval, tot doel hebben de militairen toe te laten om aanvullende competenties te verwerven in de domeinen van het beheer of de operaties, hierna "de gespecialiseerde vorming" genoemd;7° "de vervolmakingscursus" : een vorming of een opleiding;8° "een opleiding" : een samenhangend geheel van onderwijs-, studie- en beoordelingsactiviteiten dat aansluit bij een academische vooropleiding en dat in geval van succesvolle voltooiing bekroond wordt met, naargelang het geval, een militair brevet of een diploma van het voortgezet academisch onderwijs van de tweede cyclus of beide;9° "de competenties" : een combinatie van kennis, vaardigheden en attitudes die een militair toelaat succesvol te functioneren in beroepssituaties en die zich manifesteert in observeerbare gedragingen;10° "de professionele competenties" : de competenties die een militair toelaten specifieke beroepstaken uit te voeren en die betrekking hebben op een bepaalde beroepssituatie;11° "de gedragscompetenties" : de competenties die, onafhankelijk van beroepssituaties, een militair toelaten optimaal te kunnen functioneren in wisselende omstandigheden, individueel of in groepsverband;12° "het vormingsjaar" : een periode, niet strikt noodzakelijk overeenkomend met één kalenderjaar, waarbinnen de stagiair het geheel of een deel van de vervolmakingscursus moet volgen.Indien de vervolmakingscursus leidt tot het behalen van een diploma van het voortgezet academisch onderwijs van de tweede cyclus, wordt het vormingsjaar "het academiejaar" genoemd; 13° "de stagiair" : de hoedanigheid die de militair verwerft op de dag van, in voorkomend geval, het begin of de verderzetting van de vervolmakingscursus van de voortgezette vorming of het deel ervan waarvoor hij toegelaten, aangeduid of aanvaard werd, tot op het ogenblik dat hij, naargelang het geval, voor deze cursus of voor dit deel ervan geslaagd is, of, in voorkomend geval, waarop definitief of tijdelijk een einde gesteld wordt aan zijn vorming of opleiding;14° "de module" : een samenhangend onderdeel van een opleiding of een vorming;15° "het domein" : een geheel van modules die behoren tot hetzelfde vakgebied;16° "het cursusgedeelte" : een gedeelte van de vorming van een vervolmakingscursus;17° "de joint-operaties" : de operaties die gezamenlijk uitgevoerd worden door elementen van de verschillende componenten;18° "de statutaire proef" : een proef waarin de stagiair moet slagen om, hetzij een vervolmakingscursus van zijn voortgezette vorming met succes te kunnen beëindigen, hetzij te voldoen aan de criteria tot slagen in, in voorkomend geval, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef of de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor;19° "het examen" : een proef, al dan niet statutair, schriftelijk of mondeling, individueel of collectief, met een bepaalde evaluatietechniek, afgelegd tijdens of na afloop van, in voorkomend geval, het domein, de vorming of de opleiding waarop ze betrekking heeft, met het oog op het beoordelen van de competenties;20° "het externe vormingsorganisme" : een andere instelling dan een instelling van Defensie;21° "de officier verantwoordelijk voor de vorming" : naargelang de instelling van Defensie waar de vervolmakingscursus wordt georganiseerd, de commandant van het vormingsorganisme of de korpscommandant, of de officier aangewezen door, naargelang het geval, de commandant van het vormingsorganisme of de korpscommandant;22° "de krijgsmachtdelen" : de landmacht, de luchtmacht, de marine en de medische dienst;23° "de componenten" : de landcomponent, de luchtcomponent, de marinecomponent en de medische component;24° "de BHK" : de beroephoofdkwalificatie van een militaire vakrichting of competentiepool, waarvoor welbepaalde competenties vereist zijn. Bovendien worden de noties "vorming", "test" en "uitstel" gebruikt overeenkomstig de definities bedoeld in artikel 3 van de wet. Afdeling 2. - Begrip voortgezette vorming

Onderafdeling 1. - Beroepsofficieren

Art. 2.De voortgezette vorming van de beroepsofficieren van niveau A bevat, naargelang het geval, de volgende vervolmakingscursussen : 1° de basis stafvorming, ter ontwikkeling van de competenties bedoeld in artikel 111, eerste lid, 1°, van de wet;2° de vorming voor kandidaat hoofdofficier, ter ontwikkeling van de competenties en ter voorbereiding van de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor bedoeld in artikel 111, eerste lid, 2°, van de wet;3° de hogere opleidingen, ter ontwikkeling van de competenties bedoeld in artikel 111, eerste lid, 3°, van de wet en die bestaan uit : a) de hogere stafopleiding;b) de hogere opleiding voor militair administrateur;c) de opleidingen van een gelijkwaardig niveau, georganiseerd in een extern vormingsorganisme.

Art. 3.De voortgezette vorming van de beroepsofficieren van niveau B bevat de basis stafvorming bedoeld in artikel 2.

Onderafdeling 2. - Beroepsonderofficieren

Art. 4.De voortgezette vorming van de beroepsonderofficieren van niveau C bevat, naargelang het geval, de volgende vervolmakingscursussen : 1° de vorming voor kandidaat keuronderofficier, ter ontwikkeling van de competenties en ter voorbereiding van het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor bedoeld in artikel 112, eerste lid, 1°, van de wet;2° de vorming voor kandidaat hoofdonderofficier, ter ontwikkeling van de competenties en ter voorbereiding van het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef bedoeld in artikel 112, eerste lid, 2°, van de wet.

Art. 5.De voortgezette vorming van de beroepsonderofficieren van niveau B bevat, naargelang het geval, de volgende vervolmakingscursussen : 1° de vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B, ter ontwikkeling van de competenties bedoeld in artikel 112, tweede lid, 1°, van de wet;2° de vorming voor kandidaat hoofdonderofficier, ter ontwikkeling van de competenties en ter voorbereiding van het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef bedoeld in artikel 112, tweede lid, 2° en 3°, van de wet. Afdeling 3. - Begrip gespecialiseerde vorming

Art. 6.De gespecialiseerde vorming van de beroepsmilitairen bevat, naargelang het geval : 1° de vervolmakingscursus bedoeld in artikel 39, § 2, 1°, van de wet ter verwerving van een competentiepool;2° de specifieke vormingen, ter aanvulling van de vervolmakingscursussen van de voortgezette vorming in het domein van de operaties, in voorkomend geval, georganiseerd per krijgsmachtdeel, component, vakrichting, groep van vakrichtingen of intervakrichtingengroep. HOOFDSTUK 2. - GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VOOR DE VOORTGEZETTE EN GESPECIALISEERDE VORMINGEN

Art. 7.De DGHR of de DGFmn kan, ieder binnen zijn verantwoordelijkheidsdomein, een autoriteit, bekleed met ten minste de rang van hoofdofficier, aanduiden voor het uitvoeren van één of meerdere bevoegdheden, die hun krachtens dit besluit worden toegekend. HOOFDSTUK 3. - SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE VOORTGEZETTE VORMINGEN Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. 8.Per voortgezette vorming georganiseerd in een instelling van Defensie worden bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister : 1° de leerstof en de duur van de vorming en, in voorkomend geval, de inhoud en de duur van de stages georganiseerd gedurende deze vorming;2° het programma en de eindtermen van de vorming en de nadere regels betreffende de uitvoering van het programma;3° in voorkomend geval, het programma en de wegingscoëfficiënten van de statutaire proeven georganiseerd in het kader van deze vorming;4° de te verwerven competenties, bepaald volgens het competentiewoordenboek van Defensie. Ten laatste één week vóór de aanvang en, in uitzonderlijke gevallen, ten laatste bij de aanvang van de vorming wordt de militair of de stagiair ingelicht betreffende, in voorkomend geval, de volgende elementen : 1° de eindtermen van de vorming, het programma en de statutaire proeven van de te volgen vorming;2° de competenties die beoordeeld worden;3° de voorwaarden om te slagen;4° de regels betreffende de potentieelinschatting volgens de reglementaire bepalingen betreffende de potentieelinschatting van de militairen. Elke wijziging van een element bedoeld in het tweede lid, wordt zo snel als mogelijk schriftelijk ter kennis van de betrokken militairen of stagiairs gebracht.

Art. 9.§ 1. De minister kan : 1° na het advies van de DGHR ingewonnen te hebben, een persoon die niet tot Defensie behoort, toestaan het geheel of een deel van een vervolmakingscursus van een voortgezette vorming, georganiseerd in een instelling van Defensie, te volgen;2° in functie van de kaderbehoeften en op voorstel van de DGHR, een Rijksambtenaar van niveau A, niveau B of niveau C die tot Defensie behoort, toestaan om het geheel of een deel van een vervolmakingscursus van de voortgezette vorming van hetzelfde niveau, georganiseerd in een instelling van Defensie, te volgen;3° in functie van de kaderbehoeften en op voorstel van de DGHR, de kandidatuur aanvaarden van een officier van niveau A, die aan de in artikel 35, § 1, bedoelde voorwaarden voldoet, voor het volgen van een hogere opleiding bedoeld in artikel 2, 3°. § 2. In functie van de kaderbehoeften of van een overplaatsing bedoeld in artikel 40 of 41 van de wet kan de DGHR : 1° een officier, naargelang het geval, toestaan of aanduiden om het geheel of een deel van een vervolmakingscursus van de voortgezette vorming voor beroepsofficieren van niveau B of niveau A, andere dan deze bedoeld in paragraaf 1, 3°, te volgen, voor zover : a) het statuut van deze officier dit niet uitsluit;b) deze officier voldoet aan de andere bij dit besluit gestelde deelnemingsvoorwaarden;2° een onderofficier, naargelang het geval, toestaan of aanduiden om het geheel of een deel van een vervolmakingscursus van de voortgezette vorming voor beroepsonderofficieren van niveau C of niveau B te volgen, in voorkomend geval, hetzij in een ander krijgsmachtdeel in dezelfde vakrichting en BHK, hetzij in dezelfde vakrichting in een andere BHK, hetzij in een andere vakrichting en BHK, voor zover : a) het statuut van deze onderofficier dit niet uitsluit;b) deze onderofficier voldoet aan de andere bij dit besluit gestelde deelnemings-voorwaarden. De lagere onderofficier van niveau C die niet effectief een functie uitoefent binnen zijn vakrichting en die in een functie van zijn vakrichting wenst tewerkgesteld te worden vóór de aanvang van de vorming voor kandidaat keuronderofficier, waarvoor hij aangeduid zal worden, moet zijn aanvraag hiervoor indienen binnen de drie jaar en ten laatste achttien maanden vóór de datum van aanvang van deze vorming. Tenzij dienstnoodwendigheden dit niet toelaten, zal de DGHR de betrokken onderofficier tewerkstellen in een functie van zijn vakrichting gedurende minstens één jaar in de periode onmiddellijk voorafgaand aan de voorziene datum van aanvang van zijn vorming voor kandidaat keuronderofficier. § 3. De bijzondere toelatingsregels tot de vervolmakingscursussen, in het kader van de toestemming bedoeld in paragraaf 1, 1° en 2°, worden bepaald in een door de minister vastgesteld reglement.

De bepalingen van dit besluit met betrekking tot de beoordeling van de stagiair zijn toepasselijk op alle personen bedoeld in de paragrafen 1 en 2.

Art. 10.De DGHR stelt het juiste ogenblik vast waarop elke deelnemer de vervolmakingscursus moet volgen. Afdeling 2. - Bijzondere maatregelen

Onderafdeling 1. - De verzaking

Art. 11.Iedere militair kan steeds, ook nadat hij, naargelang het geval, door de DGHR werd aangeduid of door de minister werd aanvaard, verzaken een vorming of een opleiding van de voortgezette vorming aan te vangen, met uitzondering van : 1° de verplichte deelneming aan de vervolmakingscursussen in het kader van de overgangen bedoeld in de artikelen 40, tweede lid, en 41, tweede lid, van de wet;2° de verplichte deelneming aan de basis stafvorming. Iedere stagiair kan op elk ogenblik verzaken aan, in voorkomend geval en naargelang het geval : 1° de verderzetting van zijn vorming of opleiding van de voortgezette vorming, met uitzondering van de verplichte deelneming aan de vervolmakingscursussen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2° ;2° de deelneming aan het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor of aan het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef of aan de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor. Elke militair of stagiair kan, voor het geheel van de vervolmakingscursussen van zijn voortgezette vorming, slechts één keer op zijn beslissing tot verzaking bedoeld in het eerste of het tweede lid terugkomen, voor zover hij voordien niet reeds één keer teruggekomen is op zijn beslissing tot verzaking aan de bevordering bedoeld in artikel 37 van de wet. De beslissing tot verzaking bedoeld in het eerste of het tweede lid, wordt evenwel definitief en onherroepelijk drie jaar nadat de betrokken militair of de betrokken stagiair deze beslissing schriftelijk aan de DGHR heeft meegedeeld.

Onderafdeling 2. - Het uitstel, de onderbreking of de vervroeging van de deelneming aan een vervolmakingscursus

Art. 12.Wegens uitzonderlijke redenen of wegens dienstredenen te beoordelen door de DGHR, kan een militair, voorafgaand aan zijn aanduiding of aanvaarding, het uitstel of het vervroegen van zijn deelneming aan een vorming of een opleiding van de voortgezette vorming vragen.

Indien de DGHR een uitstel of een vervroeging verleent, stelt hij de sessie van cursussen vast waaraan de militair wordt aangehecht.

Het uitstel om redenen bedoeld in het eerste lid kan slechts worden verleend, voor zover : 1° de onderofficier van niveau C, naargelang het geval : a) het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor kan afleggen voor het bereiken van de minimumanciënniteit van 6 jaar in de graad van eerste sergeant bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht;b) het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef kan afleggen vooraleer zijn kandidatuur voor de graad van adjudant-chef voor de eerste maal aan het bevorderingscomité zal worden voorgelegd;2° de onderofficier van niveau B, naargelang het geval : a) de vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B met succes kan beëindigen voor het bereiken van de minimumanciënniteit van 6 jaar in de graad van adjudant bedoeld in artikel 14, § 2, 2°, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht;b) het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef kan afleggen vooraleer zijn kandidatuur voor de graad van adjudant-majoor voor de eerste maal aan het bevorderingscomité zal worden voorgelegd;3° de officier van niveau A de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor kan afleggen vooraleer zijn kandidatuur voor de graad van majoor voor de eerste maal aan het bevorderingscomité zal worden voorgelegd. De beperkingen bedoeld in het derde lid, zijn evenwel niet van toepassing op de officieren en onderofficieren die uitstel hebben gekregen met toepassing van artikel 13.

Art. 13.Wanneer een aangeduide of aanvaarde militair zijn vorming of opleiding niet kan aanvangen of wanneer een stagiair deze moet onderbreken wegens ernstige gezondheidsredenen, wegens ernstige sociale redenen of dwingende dienstredenen die worden beoordeeld door de DGHR, wordt hij van rechtswege aangehecht aan de eerstvolgende gelijkaardige vervolmakingscursus die wordt georganiseerd nadat de oorzaak van de onderbreking een einde heeft genomen.

Wanneer het evenwel een vervolmakingscursus in een extern vormingsorganisme betreft, en wanneer het niet meer mogelijk is om de betrokken militair of stagiair aan te duiden om dezelfde vervolmakingscursus later te volgen, overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid, wordt de militair of de stagiair van rechtswege aangehecht aan een gelijkaardige vervolmakingscursus georganiseerd in een vormingsorganisme van Defensie nadat de oorzaak van de onderbreking een einde heeft genomen.

Art. 14.De militair of de stagiair die, zonder verzaakt te hebben, niet deelneemt aan de vervolmakingscursus waaraan hij werd aangehecht bij toepassing van de bepalingen bedoeld in de artikelen 10, 12 en 13, en geen uitstel krijgt, wordt beschouwd als definitief mislukt te zijn voor deze vervolmakingscursus en verliest, in voorkomend geval, van rechtswege de hoedanigheid van stagiair.

Onderafdeling 3. - De vrijstelling van de deelneming aan een statutaire proef en de gelijkwaardigheid van een voortgezette vorming gegeven in een extern vormingsorganisme

Art. 15.§ 1. Voor een vervolmakings-cursus georganiseerd binnen een instelling van Defensie kan de stagiair, op zijn verzoek, na advies van de officier verantwoordelijk voor de vorming van deze instelling, door de DGFmn vrijgesteld worden van de deelneming aan één of meerdere statutaire proeven van de cursusgedeeltes of van de modules van zijn vorming of van de opleiding van de voortgezette vorming, indien, naargelang het geval : 1° hij voordien geslaagd is voor de statutaire proeven van de cursusgedeeltes of van de modules waarvoor de vrijstellingen worden gevraagd;2° hij voordien gelijkwaardige cursusgedeeltes of modules, met vrucht gevolgd heeft in een instelling van Defensie of in een extern vormingsorganisme. De betrokken stagiair dient zijn verzoek tot vrijstelling in te dienen uiterlijk de vijfde werkdag volgend op de datum van de kennisneming van het programma van de vorming bedoeld in artikel 8, tweede lid.

De beslissing inzake de toekenning van de vrijstelling moet, zo snel als mogelijk, ter kennis gebracht worden van de betrokken stagiair en uiterlijk binnen de drie weken volgend op de datum van aanvang van het cursusgedeelte of de module waarop de statutaire proeven betrekking hebben. § 2. Wanneer een stagiair vrijgesteld wordt van de deelneming aan een statutaire proef, beslist de DGFmn, voor zover de vroeger met succes genoten vorming en de kwotering al dan niet volkomen dezelfde waren : 1° de vroegere uitslag over te nemen, in voorkomend geval, mits een omrekening in functie van het puntentotaal van de kwotering in de huidige vorming of opleiding van de stagiair;2° de vroegere uitslag niet aan te wenden en de puntentotalen van de stagiair te berekenen op grond van de uitslagen behaald in de resterende gedeelten van de vorming of de opleiding. § 3. De DGHR spreekt zich uit, na advies van de DGFmn, over de gelijkwaardigheid van het geheel of een deel van de voortgezette vorming, gegeven in een extern vormingsorganisme.

Onderafdeling 4. - Het uitstel van de deelneming aan een statutaire proef

Art. 16.§ 1. De stagiair die, om gezondheidsredenen of om ernstige en uitzonderlijke redenen, en voor zover dat zijn vervolmakingscursus omwille van deze redenen niet onderbroken moet worden bij toepassing van artikel 13, in de onmogelijkheid verkeert zich aan te melden op de voorziene datum voor het geheel of een deel van een statutaire proef, kan, naargelang het geval, voor dit geheel of dit deel van de proef, een uitstel vragen.

De aanvraag tot uitstel wordt ingediend van zodra de verhindering gekend is of zich voordoet. Een aanvraag tot uitstel ingediend na de datum van de betrokken statutaire proef, kan evenwel ontvankelijk worden verklaard, indien de niet-deelname het gevolg is van een afwezigheid om gezondheidsredenen of van overmacht.

De officier verantwoordelijk voor de vorming oordeelt over de redenen die het uitstel rechtvaardigen. § 2. De stagiair aan wie een uitstel werd toegekend, wordt opgeroepen voor de eerste zittijd van de uitgestelde proef volgend op de datum waarop de oorzaak van het uitstel vervalt. § 3. De stagiair die, zonder verzaakt te hebben, niet deelneemt aan een statutaire proef en die geen uitstel krijgt, wordt beschouwd als niet geslaagd te zijn voor deze proef.

Onderafdeling 5. - De ontneming van de hoedanigheid van stagiair

Art. 17.§ 1. De officier verantwoordelijk voor de vorming stelt het ontnemen van de hoedanigheid van stagiair voor, wanneer de stagiair : 1° verzaakt aan de verderzetting van zijn vervolmakingscursus;2° definitief mislukt in zijn vorming of opleiding bevonden wordt, omdat hij niet de vereiste competenties bezit overeenkomstig de van kracht zijnde regels aangaande de beoordeling van deze competenties;3° niet meer voldoet aan de eisen die op medisch vlak gesteld worden om met goed gevolg zijn vorming verder te zetten;4° zich aan ernstige, met de hoedanigheid van stagiair of met de staat van militair in overeenstemming met zijn personeelscategorie niet overeen te brengen feiten schuldig heeft gemaakt. Het gemotiveerde voorstel, gebaseerd op één of meer vaststellingen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, wordt aan de betrokken militair betekend. Deze kan een verweerschrift indienen uiterlijk de tiende werkdag volgend op de datum van de betekening van het voorstel.

Het in het eerste lid bedoelde voorstel en, in voorkomend geval, het verweerschrift worden overgemaakt, naargelang het geval : 1° aan de DGHR die de ontneming van de hoedanigheid van stagiair uitspreekt voor de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2° ;2° aan de overheid, bedoeld in artikel 9, §§ 1 of 2, die de stagiair, naargelang het geval, aanvaard, toegelaten of aangeduid heeft voor het volgen van de vervolmakingscursus, en die de ontneming van de hoedanigheid van stagiair uitspreekt, voor de gevallen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°. § 2. Wanneer de betrokken stagiair evenwel een vervolmakingscursus volgt in een extern vormingsorganisme, worden de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde bevoegdheden van de officier verantwoordelijk voor de vorming uitgeoefend door de overheid aangeduid door de DGHR. HOOFDSTUK 4. - DE VOORTGEZETTE VORMING VAN DE BEROEPSOFFICIEREN Afdeling 1. - De basis stafvorming

Art. 18.§ 1. De basis stafvorming bevat : 1° een gemeenschappelijk gedeelte dat uit de volgende modules bestaat : a) de module "joint awareness" van het domein "operaties";b) de module "management en leadership" van het gelijknamige domein;c) de module "veiligheid en Defensie" van het gelijknamige domein;2° een specifiek gedeelte dat uit de module "operaties eigen aan de component" van het domein "operaties" bestaat. § 2. De twee cursusgedeelten kunnen gespreid worden in de tijd. Tenzij organisatorische redenen een afwijking noodzaken, wordt het specifieke gedeelte evenwel na het gemeenschappelijke gedeelte onderwezen. § 3. De stagiair volgt de module "operaties eigen aan de component" die overeenstemt met het krijgsmachtdeel waartoe hij behoort.

De DGHR kan evenwel een stagiair aanduiden om de module of een deel ervan te volgen, die overeenstemt met een ander krijgsmachtdeel.

Art. 19.De vorming wordt gevolgd door iedere beroepsofficier vóór hij met de graad van kapitein wordt bekleed.

De in het eerste lid bedoelde voorwaarde omtrent de graad is evenwel niet toepasselijk op : 1° de beroepsofficier die tot de vakrichting "Medische technieken" behoort;2° de beroepsofficier van de vakrichting "Inwerkingstelling van luchtwapensystemen" die, bij toepassing van artikel 77/1 van de wet, behoort tot de categorie van het gebrevetteerd varend personeel van de luchtmacht en die, de dag vóór de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 9 juli 2007 betreffende de organisatie van de vakrichtingen en competentiepools, tot het korps van het varend personeel van de luchtmacht behoorde;3° de uit het hulpkader voortgekomen beroepsofficier;4° de uit de militaire loopbaan van beperkte duur voortgekomen beroepsofficier.

Art. 20.§ 1. De volgende tests worden georganiseerd : 1° ten minste één test in elk domein van het gemeenschappelijke gedeelte van de vorming;2° ten minste één test in het specifieke gedeelte van de vorming. § 2. Na afloop van ieder gedeelte van de vorming wordt een beoordeling van de professionele competenties opgesteld voor elke stagiair.

De beoordeling van de professionele competenties voor het gemeenschappelijke gedeelte van de vorming berust op de uitslagen behaald bij de tests bedoeld in paragraaf 1, 1°.

De beoordeling van de professionele competenties voor het specifieke gedeelte van de vorming berust op de uitslagen behaald bij de test of de tests bedoeld in paragraaf 1, 2°.

De in het tweede en derde lid bedoelde uitslagen worden bepaald door de lesgevers die de overeenstemmende leerstof hebben onderwezen. § 3. Na afloop van de basis stafvorming geeft de officier verantwoordelijk voor de vorming een globale beoordeling van de professionele competenties voor elke stagiair, op basis van de beoordelingen bedoeld in paragraaf 2.

Voor de globale beoordeling van de professionele competenties hebben voor het gemeenschappelijke gedeelte van de vorming, bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, en het geheel van de uitslagen voor het specifieke gedeelte van de vorming, bedoeld in paragraaf 2, derde lid, dezelfde belangrijkheidscoëfficiënt.

Art. 21.Heeft de basis stafvorming met succes gevolgd de stagiair die ten minste vijftig procent heeft behaald voor elke beoordeling van de professionele competenties bedoeld in artikel 20, § 2.

Art. 22.De officier die voor de beoordeling van de professionele competenties, naargelang het geval, van het gemeenschappelijke gedeelte of van het specifieke gedeelte van de basis stafvorming mislukt is, kan van de DGHR de toestemming krijgen om het gedeelte van de vorming, waarvoor hij mislukt is, slechts één keer opnieuw te volgen. Afdeling 2. - De vorming voor kandidaat hoofdofficier

Art. 23.Jaarlijks wordt een vorming voor kandidaat hoofdofficier georganiseerd in de KMS.

Art. 24.§ 1. De vorming voor kandidaat hoofdofficier bevat : 1° een gemeenschappelijk gedeelte dat uit de volgende modules bestaat : a) de module "inleiding tot de joint operaties" van het domein "operaties";b) de module "algemeen management en leadership" van het domein "management en leadership";c) de module "personeels- en middelenmanagement" van het domein "management en leadership";d) de module "veiligheid en Defensie" van het gelijknamige domein;e) de module "recht van de gewapende conflicten" van het domein "veiligheid en Defensie";2° een specifiek gedeelte dat uit de volgende modules bestaat : a) de module "joint-operaties" van het domein "operaties";b) de module "operaties eigen aan de component" van het domein "operaties". De stagiair volgt de module "operaties eigen aan de component" die overeenstemt met het krijgsmachtdeel waartoe hij behoort. De DGHR kan evenwel een stagiair aanduiden om de module of een deel ervan te volgen, die overeenstemt met een ander krijgsmachtdeel. § 2. De twee cursusgedeelten kunnen binnen hetzelfde vormingsjaar gespreid worden in de tijd. Tenzij organisatorische redenen een afwijking noodzaken, wordt het specifieke gedeelte evenwel na het gemeenschappelijke gedeelte onderwezen. § 3. Het geheel of een deel van ieder cursusgedeelte kan met een gedeelte van de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor worden beëindigd.

Art. 25.§ 1. De vorming voor kandidaat hoofdofficier wordt gevolgd door iedere officier, die aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° beroepsofficier van niveau A zijn;2° minstens de anciënniteit in de graad van kapitein of kapitein-commandant bezitten die door de DGHR vastgesteld wordt;3° de basis stafvorming met succes gevolgd hebben;4° voldaan hebben aan de bepalingen inzake de wezenlijke kennis van het andere taalstelsel voor de bevordering tot de graad van majoor bedoeld in artikel 5 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, om in aanmerking te komen voor de bevordering tot de graad van majoor;5° geslaagd zijn voor de test betreffende de kennis van het Engels bedoeld in artikel 5, § 3, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren;6° niet een ambt in een internationale of intergeallieerde instelling of staf, in een nationale instelling in het buitenland uitoefenen, waarvoor een uitstel wordt toegekend volgens de bepalingen bedoeld in artikel 13. De voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 1°, is evenwel niet van toepassing op de beroepsofficier van niveau B die tijdens de vorming voor kandidaat hoofdofficier in de categorie van de beroepsofficieren van niveau A zal worden opgenomen. § 2. De DGHR kan een officier van deelname aan de vorming voor kandidaat hoofdofficier uitsluiten, indien deze officier zich aan ernstige, met de hoedanigheid van officier niet overeen te brengen feiten schuldig heeft gemaakt.

De DGHR betekent zijn beslissing aan de betrokken officier. Deze laatste kan een beroep aantekenen bij de chef Defensie uiterlijk de tiende werkdag volgend op de datum van deze kennisgeving.

De chef Defensie betekent zijn beslissing aan de betrokken officier uiterlijk de dertigste dag volgend op de datum van de aantekening van het beroep. § 3. In afwijking van de bepalingen van paragraaf 1, kan de DGHR een officier, op zijn verzoek, toestaan om enkel het gemeenschappelijke gedeelte van de vorming bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 1°, te volgen, indien deze officier minstens één van de volgende voorwaarden vervult : 1° bezitten van een bijkomend diploma van het voortgezet academisch onderwijs van de tweede cyclus, behaald in een extern vormingsorganisme;2° officier zijn die tot de vakrichting "Medische technieken" behoort.

Art. 26.Heeft de vorming voor kandidaat hoofdofficier met succes gevolgd, de stagiair die : 1° het geheel van de modules van het gemeenschappelijk gedeelte van de vorming, bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 1°, op regelmatige wijze gevolgd heeft;2° in voorkomend geval, het geheel van de modules van het specifieke gedeelte van de vorming, bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 2°, op regelmatige wijze gevolgd heeft;3° geslaagd is in zijn beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor volgens de criteria bedoeld in artikel 32.

Art. 27.Na afloop van de vorming voor kandidaat hoofdofficier wordt voor elke stagiair opgesteld : 1° een eindbeoordeling, samengesteld uit de beoordeling van zijn competenties bedoeld in artikel 8, tweede lid, 2°, opgesteld door de commandant van de KMS;2° een potentieelinschatting volgens de reglementaire bepalingen betreffende de potentieelinschatting van de militairen. Afdeling 3. - De beroepsproeven

voor de bevordering tot de graad van majoor Onderafdeling 1. - Het programma en de regels voor de organisatie en de deelneming aan de beroepsproeven

Art. 28.§ 1. In het kader van elke vorming voor kandidaat hoofdofficier wordt, voor de stagiairs van deze vorming, een zittijd van beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor georganiseerd.

De beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor bevatten : 1° een gemeenschappelijke beroepsproef die bestaat uit tests en eindexamens betreffende de onderwezen stof gedurende het gemeenschappelijke gedeelte van de vorming voor kandidaat hoofdofficier bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 1° ;2° een specifieke beroepsproef die, naargelang het geval, bestaat uit : a) tests en eindexamens betreffende de onderwezen stof gedurende het specifieke gedeelte van de vorming voor kandidaat hoofdofficier bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 2° ;b) het opstellen en het mondeling verdedigen van een proefschrift. De vragen van de tests en eindexamens betreffende de onderwezen stof gedurende het gemeenschappelijke of het specifieke gedeelte van de vorming voor kandidaat hoofdofficier worden onder de leiding van de officier verantwoordelijk voor de vorming, opgesteld door de lesgevers die deze stof onderwezen hebben. § 2. De gemeenschappelijke beroepsproef bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°, bevat : 1° ten minste één test per module van het domein "management en leadership";2° een schriftelijk eindexamen betreffende de in de module "inleiding tot joint operaties" onderwezen stof;3° een schriftelijk en mondeling eindexamen betreffende de in de module "personeels- en middelenmanagement" van het domein "management en leadership" onderwezen stof;4° een schriftelijk eindexamen betreffende de in het domein "veiligheid en Defensie" onderwezen stof. Deze gemeenschappelijke beroepsproef wordt afgelegd door alle stagiairs van de vorming voor kandidaat hoofdofficier. § 3. De specifieke beroepsproef bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, a), bevat : 1° ten minste twee tests betreffende de in de module "operaties eigen aan de component" onderwezen stof;2° een schriftelijk en mondeling eindexamen betreffende de in de modules "operaties eigen aan de component" en "joint operaties" onderwezen stof. Deze specifieke beroepsproef wordt afgelegd door de stagiairs aangeduid voor het volgen van de hele vorming voor kandidaat hoofdofficier. § 4. Het proefschrift van de specifieke beroepsproef bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, b), behelst een wetenschappelijk, militair-wetenschappelijk of bijzonder onderwerp, in verband met de specialiteit van de betrokken officier, dat goedgekeurd is door de DGHR. Deze specifieke beroepsproef wordt afgelegd door de stagiairs, die enkel aangeduid werden voor het volgen van het gemeenschappelijke gedeelte van de vorming voor kandidaat hoofdofficier.

In afwijking van het tweede lid legt de officier houder van een doctoraat, enkel de gemeenschappelijke beroepsproef bedoeld in paragraaf 2 af. § 5. De officier verantwoordelijk voor de vorming is verantwoordelijk voor de praktische modaliteiten inzake de organisatie van de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor.

Art. 29.§ 1. Er wordt opgericht : 1° een examencommissie belast met de beoordeling van het examen bedoeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 3° ;2° examencommissies belast met de beoordeling van het examen bedoeld in artikel 28, § 3, eerste lid, 2° ;3° een examencommissie belast met de beoordeling van het proefschrift bedoeld in artikel 28, § 4. Elke in het eerste lid, 2°, bedoelde examencommissie is uitsluitend samengesteld uit leden die tot hetzelfde krijgsmachtdeel behoren als de geëvalueerde stagiair. § 2. Elke examencommissie is samengesteld uit : 1° een voorzitter, officier ten minste met de graad van kolonel bekleed, die niet tot de KMS behoort en door de DGHR aangewezen wordt;2° een lid, hoofdofficier, die niet tot de KMS behoort en door de DGHR aangewezen wordt;3° twee andere leden, hoofdofficieren, die tot de KMS behoren en door de commandant van de KMS aangewezen worden.Bij gebrek aan een hoofdofficier van deze school wijst de DGHR een plaatsvervangende hoofdofficier aan die niet tot deze school behoort.

De DGHR informeert de commandant van de KMS over deze aanduidingen. § 3. Elke examencommissie bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, wordt bijgestaan door één of meerdere raadgevers, die tot de KMS behoren en door de commandant van de KMS aangewezen worden.

De examencommissie bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, wordt bijgestaan door één of meerdere raadgevers, niet behorende tot de KMS en, aangewezen door de DGHR, in functie van het onderwerp van het proefschrift.

In afwijking van het tweede lid, voor de beoordeling van het in artikel 28, § 4, bedoelde proefschrift van een officier-repetitor van de KMS, zijn de raadgevers van de examencommissie de directeur van het academisch onderwijs van deze school of zijn gemachtigde, en een professor van deze school, aangewezen door haar commandant.

De raadgevers kunnen deelnemen aan alle werkzaamheden van de examencommissie, maar ze zijn niet stemgerechtigd. § 4. Alle exemplaren van eenzelfde schriftelijk gedeelte moeten door hetzelfde lid of dezelfde leden van de examencommissie individueel gecorrigeerd worden.

De beslissing van de examencommissie inzake de uitslag behaald door de stagiair voor, naargelang het geval, het betrokken examen of het proefschrift, bedoeld in artikel 28, § 4, wordt genomen met meerderheid van stemmen. In geval van gelijkheid van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Art. 30.De uitslagen van de proeven bedoeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 1°, 2° en 4°, en § 3, eerste lid, 1°, worden bepaald door de lesgevers die de overeenstemmende materies onderwezen hebben.

Onderafdeling 2. - De voorwaarden tot slagen van de beroepsproeven

Art. 31.De belangrijkheidscoëfficiënten van het geheel van de tests bedoeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 1°, en het examen bedoeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 3°, zijn respectievelijk zestig procent en veertig procent.

De belangrijkheidscoëfficiënten van het geheel van de tests bedoeld in artikel 28, § 3, eerste lid, 1°, en het geheel van de examens bedoeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 2°, en in artikel 28, § 3, eerste lid, 2°, zijn respectievelijk zestig procent en veertig procent.

De belangrijkheidscoëfficiënten van de examens bedoeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 2°, en in artikel 28, § 3, eerste lid, 2°, zijn respectievelijk tien procent en negentig procent.

De belangrijkheidscoëfficiënten van het examen bedoeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 2°, en het proefschrift bedoeld in artikel 28, § 4, zijn respectievelijk twintig procent en tachtig procent.

Art. 32.Is voor de beroepsproeven geslaagd : 1° de stagiair bedoeld in artikel 28, § 3, tweede lid, die heeft behaald : a) een globaal cijfer van ten minste vijftig procent voor het geheel van de tests en eindexamens in het domein "veiligheid en Defensie";b) een globaal cijfer van ten minste vijftig procent voor het geheel van de tests en eindexamens in het domein "management en leadership";c) een globaal cijfer van ten minste vijftig procent voor het geheel van de tests en eindexamens in het domein "operaties";d) in voorkomend geval, wanneer meer dan één test in een domein vermeld in 1°, a) tot c) werd voorzien, een globaal cijfer van ten minste veertig procent voor het geheel van de tests in elk van deze domeinen;e) een globaal cijfer van ten minste veertig procent voor het geheel van de eindexamens in het domein "management en leadership";f) een globaal cijfer van ten minste veertig procent voor het geheel van de eindexamens in het domein "operaties";2° de stagiair bedoeld in artikel 28, § 4, tweede lid, die heeft behaald : a) een cijfer van ten minste vijftig procent voor het proefschrift bedoeld in artikel 28, § 4;b) een globaal cijfer van ten minste vijftig procent op het geheel gevormd door de volgende proeven : i) het schriftelijk eindexamen in de module "inleiding tot joint operaties" van het domein "operaties" bedoeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 2° ; ii) het proefschrift bedoeld in artikel 28, § 4; c) een globaal cijfer van ten minste vijftig procent voor het geheel van de tests en eindexamens in het domein "management en leadership";d) een globaal cijfer van ten minste vijftig procent voor het geheel van de tests en eindexamens in het domein "veiligheid en Defensie";e) in voorkomend geval, wanneer meer dan één test in een domein vermeld in 2°, b) tot d) werd voorzien, een globaal cijfer van ten minste veertig procent voor het geheel van de tests in elk van deze domeinen;f) een globaal cijfer van ten minste veertig procent voor het geheel van de eindexamens in het domein "management en leadership";g) een globaal cijfer van ten minste veertig procent voor het schriftelijk eindexamen in de module "inleiding tot joint operaties";3° de stagiair bedoeld in artikel 28, § 4, derde lid, die heeft behaald : a) een globaal cijfer van ten minste vijftig procent voor het geheel van de tests en eindexamens in het domein "veiligheid en Defensie";b) een globaal cijfer van ten minste vijftig procent voor het geheel van de tests en eindexamens in het domein "management en leadership";c) een globaal cijfer van ten minste vijftig procent voor het geheel van de tests en eindexamens in de module "inleiding tot joint operaties" van het domein "operaties";d) in voorkomend geval, wanneer meer dan één test in een domein vermeld in 3°, a) tot c) werd voorzien, een globaal cijfer van ten minste veertig procent voor het geheel van de tests in elk van deze domeinen;e) een globaal cijfer van ten minste veertig procent voor het geheel van de eindexamens in het domein "management en leadership".

Art. 33.Wanneer de stagiair niet aan de in artikel 32 bedoelde criteria tot slagen heeft voldaan of wanneer hij, zonder geldige reden, niet aan een test of aan een eindexamen heeft deelgenomen, of zijn proefschrift niet heeft ingediend of verdedigd, worden zijn beoordelingen en, in voorkomend geval, de vaststellingen aan de deliberatiecommissie van de voortgezette vorming voor officieren bedoeld in artikel 72, § 1, voorgelegd, die één van de beslissingen neemt bedoeld in artikel 113/1 van de wet.

De officier die de toestemming bekomt om de examens bedoeld in artikel 29, § 1, eerste lid, en, in voorkomend geval, het proefschrift opnieuw af te leggen, kan deze afleggen binnen de drie maanden na de betekening van de beslissing van de deliberatiecommissie, op de datum bepaald door de voorzitter van de betrokken examencommissie, zonder dat hem vooraf nog bijkomende cursussen worden gegeven. Afdeling 4. - De hogere opleidingen

Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 34.§ 1. Naargelang de behoeften van de krijgsmacht kunnen jaarlijks de volgende hogere opleidingen georganiseerd worden : 1° de hogere stafopleiding met als doel bij de stagiair de vereiste competenties te ontwikkelen in de domeinen "operaties", "management en leadership" en "veiligheid en Defensie";2° de hogere opleiding voor militair administrateur met als doel bij de stagiair de vereiste competenties te ontwikkelen in de domeinen "begroting en financiën - overheidsopdrachten", "recht - statuten", "overheidsmanagement", "management en leadership" en "veiligheid en Defensie". § 2. De in paragraaf 1 bedoelde hogere opleidingen worden onderwezen in de KMS en lopen over een academiejaar. § 3. Naargelang de behoeften van de krijgsmacht kan de minister een officier die aan de in artikel 35 bedoelde voorwaarden voldoet, aanduiden om een opleiding te volgen in een buitenlandse militaire instelling.

De in het eerste lid bedoelde opleiding moet erkend zijn geweest als een opleiding van een ten minste gelijkwaardig niveau met, naargelang het geval, de hogere opleiding bedoeld in paragraaf 1, 1° of 2°.

Art. 35.§ 1. De majoor of de luitenant-kolonel die aan de volgende voorwaarden voldoet, kan zijn kandidatuur indienen om een hogere opleiding te volgen : 1° niet definitief bij de bevordering zijn voorbijgegaan;2° tijdens een periode van tien opeenvolgende jaren, niet meer dan vijf maal zijn kandidatuur voor één of beide hogere opleidingen tegelijkertijd gesteld hebben;3° geen houder zijn van één van de volgende brevetten : a) hogere stafbrevet;b) brevet van militair administrateur of hogere brevet van militair administrateur;c) brevet van ingenieur van het militair materieel;4° geslaagd zijn in de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor, afgelegd in de hoedanigheid van stagiair aangeduid voor het volgen van de hele vorming voor kandidaat hoofdofficier;5° niet definitief verzaakt hebben tijdens een vroegere hogere opleiding overeenkomstig artikel 11, of geen opleiding van een ten minste gelijkwaardig niveau met een hogere opleiding bedoeld in artikel 34, § 1, gevolgd hebben in een buitenlandse militaire instelling;6° geslaagd zijn voor de test betreffende de kennis van het Engels bedoeld in artikel 5, § 3, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren. Kan eveneens zijn kandidatuur indienen om een hogere opleiding te volgen, de kapitein-commandant die aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° in de graad van kapitein-commandant, de vereiste anciënniteit, vastgesteld door de DGHR, bezitten;2° voldoen aan de voorwaarden bepaald in het eerste lid, 1° tot 6°. In afwijking van het eerste lid, 4°, kan de kapitein-commandant, majoor of luitenant-kolonel die in een hoedanigheid van stagiair bedoeld in artikel 28, § 4, tweede of derde lid, geslaagd is in zijn beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor en die, in een extern vormingsorganisme, een bijkomende master heeft behaald na een opleiding, waarvan het geheel of een deel van de leerstof gelijkwaardig is met de leerstof onderwezen in één of meerdere domeinen van de hogere opleiding voor militair administrateur bedoeld in artikel 43, eveneens zijn kandidatuur indienen om de hogere opleiding voor militair administrateur te volgen.

De periode van tien jaar bedoeld in het eerste lid, 2°, vangt aan : 1° voor de majoor of de luitenant-kolonel, in het jaar waarin de betrokken hoofdofficier door het bevorderingscomité gunstig aanbevolen werd tot de graad van majoor;2° voor de kapitein-commandant, in het jaar waarin hij zijn kandidatuur stelt om een hogere cursus te volgen. Na deze periode van tien jaar mag een officier zijn kandidatuur niet meer indienen. § 2. Een officier kan zijn kandidatuur indienen voor één of meerdere hogere opleidingen. In dit laatste geval, drukt hij zijn voorkeur uit.

Bij het indienen van zijn kandidatuur voor een hogere opleiding, georganiseerd in de KMS, preciseert hij in welke taal, het Nederlands of het Frans, hij deze opleiding wenst te volgen. § 3. Betreffende de vereiste kennis van de taal waarin de opleiding zal worden onderwezen, kan de DGHR een specifieke taalcompetentie bepalen voor de officieren die hun kandidatuur ingediend hebben voor een hogere opleiding in het buitenland.

De kandidatuur van de officier voor het volgen van de hogere opleiding in een andere taal dan deze van het taalstelsel waartoe hij behoort, kan van ambtswege door de DGHR worden ingetrokken, indien de betrokken officier bedoeld in het eerste lid, niet aan de vereiste taalcompetentie voldoet.

Art. 36.§ 1. De minister bepaalt, naargelang de behoeften van de krijgsmacht en op voorstel van de chef Defensie, het aantal officieren die kunnen worden aanvaard in de hoedanigheid van stagiair voor elke hogere opleiding.

Een officier die een uitstel bekomen heeft, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, of die aangehecht werd, overeenkomstig de bepalingen van artikel 13, wordt niet meegeteld in het aantal officieren, bedoeld in het eerste lid, voor de hogere opleiding waaraan hij aangehecht wordt. § 2. Het openstellen van de plaatsen wordt ter kennis gebracht van de potentiële kandidaten.

Art. 37.§ 1. De voorwaarden om door de minister te kunnen worden aanvaard in de hoedanigheid van stagiair voor het volgen van een hogere opleiding, zijn de volgende : 1° zijn kandidatuur ingediend hebben;2° ingeschreven zijn op de lijst van de voorgedragen officieren opgesteld door de DGHR. § 2. De DGHR stelt deze lijst op, rekening houdend met : 1° de uitslagen behaald op het einde van de basis stafvorming en van de vorming voor kandidaat hoofdofficier;2° de geldige potentieelinschatting;3° het resultaat behaald bij de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor;4° de professionele competenties en het rendement in de als officier uitgeoefende functies;5° de beoordelingen van zijn fysieke en medische geschiktheid;6° de behoeften aan in te vullen functies binnen de organisatie. § 3. De DGHR maakt de in paragraaf 1, 2°, bedoelde lijst, alsook de lijst van alle officieren die hun kandidatuur gesteld hebben en die niet voorgedragen worden, over aan de chef Defensie.

De chef Defensie maakt deze lijsten, eventueel vergezeld met zijn advies, over aan de minister. § 4. De in paragraaf 1, 2°, bedoelde lijst wordt betekend aan elke officier die zijn kandidatuur heeft ingediend.

De kandidaat die aan de in artikel 35, § 1, bepaalde voorwaarden voldoet en die niet op deze lijst is opgenomen, kan bij de minister een beroep aantekenen binnen de tien werkdagen die volgen op de kennisgeving van deze lijst. § 5. De minister aanvaardt of weigert de kandidaturen ten laatste vier maanden vóór het begin van de cursus.

De weigering van de aanvaarding door de minister is definitief. De beslissing wordt ter kennis gebracht van de betrokken officier.

Onderafdeling 2. - De hogere stafopleiding en het hogere stafbrevet

Art. 38.De hogere stafopleiding bevat volgende modules : 1° de module "joint-operaties" van het domein "operaties";2° de module "operaties eigen aan de component" van het domein "operaties";3° de module "management en leadership" van het gelijknamige domein;4° de module "veiligheid en Defensie" van het gelijknamige domein;5° de module "studiereizen en bezoeken". De stagiair volgt de module "operaties eigen aan de component" die overeenstemt met het krijgsmachtdeel waartoe hij behoort. De DGHR kan evenwel een stagiair aanwijzen om de module te volgen, die overeenstemt met een ander krijgsmachtdeel.

De domeinen en modules stemmen overeen met respectievelijk de cursusgroepen en cursussen bedoeld in artikel 5, derde lid, 1°, a), van het koninklijk besluit van 26 september 2002 betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School.

Art. 39.Na afloop van de hogere stafopleiding geeft de commandant van de KMS, voor elke stagiair, een eindbeoordeling samengesteld uit : 1° de beoordeling van zijn professionele competenties, op basis van de cijfers toegekend overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel 5, derde lid, 1°, van het voornoemde koninklijk besluit van 26 september 2002;2° de beoordeling van zijn gedragscompetenties bedoeld in artikel 8.

Art. 40.De uitslagen bedoeld in artikel 39, 1°, worden bepaald door de lesgevers die de stof hebben onderwezen waarover de stagiair geëvalueerd wordt, in voorkomend geval na raadpleging van één of meerdere burgers of officieren niet behorende tot de KMS, experts in de stof waarop de stagiair geëvalueerd wordt. Deze experts worden door de chef van het betrokken departement aangewezen.

De in artikel 39, 2°, bedoelde beoordeling wordt door de directeur van de hogere stafopleiding opgesteld, op basis van informaties geleverd door de departementschefs waarvan lesgevers cursussen hebben gegeven aan de stagiair.

Art. 41.Heeft met succes de hogere stafopleiding gevolgd de stagiair die geen enkel uitsluitingscijfer heeft behaald zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, 1°, e), van het voornoemde koninklijk besluit van 26 september 2002.

Wanneer de stagiair niet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarde voldoet of wanneer hij, zonder geldige reden, niet aan een proef heeft deelgenomen, worden zijn beoordelingen en, in voorkomend geval, de vaststellingen aan de deliberatiecommissie van de voortgezette vorming voor officieren voorgelegd bedoeld in artikel 72, § 1, die één van de beslissingen neemt bedoeld in artikel 113/1 van de wet.

Art. 42.De Koning verleent het hogere stafbrevet aan de officier van de Belgische krijgsmacht die met succes de opleiding bedoeld in artikel 38, of een gelijkwaardige opleiding in het buitenland bedoeld in artikel 34, § 3, gevolgd heeft.

Onderafdeling 3. - De hogere opleiding voor militair administrateur en het hogere brevet van militair administrateur

Art. 43.De hogere opleiding voor militair administrateur bevat de volgende modules : 1° de module "begroting en financiën" van het domein "begroting en financiën - overheidsopdrachten";2° de module "overheidsopdrachten" van het domein "begroting en financiën - overheidsopdrachten";3° de module "recht" van het domein "recht - statuten";4° de module "statuten" van het domein "recht - statuten";5° de module "overheidsmanagement" van het gelijknamige domein;6° de module "management en leadership" van het gelijknamige domein;7° de module "veiligheid en Defensie" van het gelijknamige domein;8° de module "studiereizen en bezoeken". De domeinen stemmen overeen met de cursusgroepen bedoeld in artikel 5, derde lid, 2°, a), van het voornoemde koninklijk besluit van 26 september 2002.

Art. 44.Na afloop van de hogere opleiding voor militair administrateur geeft de commandant van de KMS, voor elke stagiair, een eindbeoordeling samengesteld uit : 1° de evaluatie van zijn professionele competenties, samengesteld uit : a) de uitslagen behaald overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel 5, derde lid, 2°, a), van het voornoemde koninklijk besluit van 26 september 2002;b) de uitslagen behaald bij de synthese eindproef bedoeld in artikel 5, derde lid, 2°, c), van het voornoemde koninklijk besluit van 26 september 2002;2° de beoordeling van zijn gedragscompetenties bedoeld in artikel 8.

Art. 45.§ 1. De uitslagen bedoeld in artikel 44, 1°, a), worden bepaald door de lesgevers die de stof hebben onderwezen waarover de stagiair geëvalueerd wordt, of door de directeur van de hogere opleiding voor militair administrateur als de test het strikte kader van een stof te buiten gaat. § 2. De uitslagen bedoeld in artikel 44, 1°, b), worden bepaald door de directeur van de hogere opleiding voor militair administrateur. De directeur van de hogere opleiding voor militair administrateur raadpleegt, in voorkomend geval : 1° de lesgevers die de leerstof hebben onderwezen waarover de stagiair geëvalueerd wordt;2° één of meerdere burgers of officieren die niet tot de school behoren, experts in de leerstof waarover de stagiair geëvalueerd wordt. De directeur van de hogere opleiding voor militair administrateur wijst de in het eerste lid, 2°, bedoelde experts aan en nodigt hen uit om de mondelinge tests bij te wonen. § 3. Indien de directeur van de hogere opleiding voor militair administrateur niet de grondige kennis bezit van het Nederlands en het Frans, wijst de commandant van de KMS een hoofdofficier militair administrateur van hetzelfde taalstelsel als de stagiair aan, die tot de school behoort. Bij gebrek wordt een hoofdofficier militair administrateur die niet tot de school behoort door de DGHR aangewezen.

De aangewezen officier oefent de competenties van de directeur van de hogere opleiding voor militair administrateur bedoeld in de paragrafen 1 en 2 uit, ten opzichte van de stagiairs eigen aan zijn taalstelsel. § 4. De beoordelingen bedoeld in artikel 44, 2°, worden door de directeur van de hogere opleiding voor militair administrateur opgesteld.

Art. 46.Heeft met succes de hogere opleiding voor militair administrateur gevolgd, de stagiair die geen enkel uitsluitingscijfer heeft behaald zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, 2°, e), van het voornoemde koninklijk besluit van 26 september 2002.

Wanneer de stagiair niet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarde voldoet of wanneer hij, zonder geldige reden, niet aan een proef heeft deelgenomen, worden zijn beoordelingen en, in voorkomend geval, de vaststellingen aan de deliberatiecommissie van de voortgezette vorming voor officieren voorgelegd bedoeld in artikel 72, § 1, die één van de beslissingen neemt bedoeld in artikel 113/1 van de wet.

Art. 47.De Koning verleent het hogere brevet van militair administrateur aan de officier van de Belgische krijgsmacht die met succes de opleiding bedoeld in artikel 43, of een gelijkwaardige opleiding in het buitenland bedoeld in artikel 34, § 3, gevolgd heeft. HOOFDSTUK 5. - DE VOORTGEZETTE VORMING VAN DE BEROEPSONDEROFFICIEREN Afdeling 1. - De vorming voor kandidaat keuronderofficier

Art. 48.Jaarlijks wordt een vorming voor kandidaat keuronderofficier georganiseerd.

Art. 49.De vorming voor kandidaat keuronderofficier bevat : 1° een gemeenschappelijk gedeelte dat uit de volgende modules bestaat : a) de module "Defensie";b) de module "leadership en management";2° een specifiek gedeelte "vorming eigen aan de vakrichting", dat bestaat uit één of meerdere modules van gespecialiseerde professionele en militaire aard, waarvan de leerstof en de duur kunnen verschillen naargelang de vakrichting en de BHK van de betrokken onderofficier. De twee cursusgedeelten kunnen binnen hetzelfde vormingsjaar gespreid worden in de tijd. Tenzij organisatorische redenen een afwijking noodzaken, wordt het specifieke gedeelte evenwel na het gemeenschappelijke gedeelte onderwezen.

Het geheel of een deel van ieder cursusgedeelte kan met een gedeelte van het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor worden beëindigd.

Art. 50.De vorming voor kandidaat keuronderofficier wordt gevolgd door iedere onderofficier, die aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° beroepsonderofficier van niveau C zijn;2° minstens de anciënniteit in de graad van eerste sergeant bezitten die door de DGHR vastgesteld wordt;3° niet een ambt in een internationale of intergeallieerde instelling of staf, in een nationale instelling in het buitenland uitoefenen, waarvoor een uitstel wordt toegekend volgens de bepalingen bedoeld in artikel 13. De DGHR kan een onderofficier van deelname aan de vorming voor kandidaat keuronderofficier uitsluiten, indien deze onderofficier zich aan ernstige, met de hoedanigheid van onderofficier niet overeen te brengen feiten schuldig heeft gemaakt.

De DGHR betekent zijn beslissing aan de betrokken onderofficier. Deze laatste kan een beroep aantekenen bij de chef Defensie uiterlijk de tiende werkdag volgend op de datum van deze kennisgeving.

De chef Defensie betekent zijn beslissing aan de betrokken onderofficier uiterlijk de dertigste dag volgend op de datum van de aantekening van het beroep.

Art. 51.Heeft de vorming voor kandidaat keuronderofficier met succes gevolgd, de stagiair die : 1° het geheel van de modules van het gemeenschappelijk gedeelte, bedoeld in artikel 49, eerste lid, 1°, op regelmatige wijze gevolgd heeft;2° het geheel van de modules van zijn specifieke gedeelte "vorming eigen aan de vakrichting", bedoeld in artikel 49, eerste lid, 2°, op regelmatige wijze gevolgd heeft;3° geslaagd is voor het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor.

Art. 52.Na afloop van de vorming voor kandidaat keuronderofficier stelt de DGFmn een globale beoordeling van de professionele competenties voor elke stagiair op, op basis van de resultaten toegekend op het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor. Afdeling 2. - Het examen voor overgang

naar de graad van eerste sergeant-majoor

Art. 53.§ 1. In het kader van elke vorming voor kandidaat keuronderofficier wordt, voor de stagiairs van deze vorming, een examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor georganiseerd.

Het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor bevat : 1° een gemeenschappelijke proef die bestaat uit ten minste één test betreffende de in de module "Defensie" onderwezen stof van het gemeenschappelijke gedeelte van de vorming voor kandidaat keuronderofficier bedoeld in artikel 49, eerste lid, 1° ;2° een specifieke proef die bestaat uit ten minste één test per module betreffende de in de module onderwezen stof gedurende het specifieke gedeelte "vorming eigen aan de vakrichting" van de vorming voor kandidaat keuronderofficier bedoeld in artikel 49, eerste lid, 2° ; De vragen van de tests betreffende de onderwezen stof gedurende het gemeenschappelijke of het specifieke gedeelte van de vorming voor kandidaat keuronderofficier worden onder de leiding van de officier verantwoordelijk voor de vorming, opgesteld door de lesgevers die deze stof onderwezen hebben. § 2. De gemeenschappelijke proef bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°, wordt afgelegd door alle stagiairs van de vorming voor kandidaat keuronderofficier. § 3. De specifieke proef bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, kan, binnen iedere vakrichting, verschillen naargelang de BHK van de stagiairs.

Iedere stagiair van de vorming voor kandidaat keuronderofficier legt enkel de specifieke proef af die overeenstemt met het specifieke gedeelte "vorming eigen aan de vakrichting", waarvoor hij aangeduid werd. § 4. De uitslagen van de proeven van het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor worden bepaald, naargelang het geval, door de lesgevers van het vormingsorganisme die de overeenstemmende materies onderwezen hebben of door een examencommissie, georganiseerd, naargelang het geval, per taalstelsel, vormingsorganisme, vakrichting of binnen dezelfde vakrichting per BHK en waarvan de specifieke samenstelling bepaald wordt door de officier verantwoordelijk voor de vorming. § 5. De officier verantwoordelijk voor de vorming is verantwoordelijk voor de praktische modaliteiten inzake de organisatie van het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor.

Art. 54.Is voor het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor geslaagd, de stagiair die : 1° een globaal cijfer van ten minste vijftig procent heeft behaald voor het geheel van de tests in de module "Defensie";2° een globaal cijfer van ten minste vijftig procent heeft behaald voor het geheel van de tests in iedere module van zijn specifieke gedeelte "vorming eigen aan de vakrichting";3° in voorkomend geval, voldoet aan de voorwaarden bepaald voor de modules waarvoor specifieke uitsluitingscriteria bestaan, die per vakrichting en BHK worden vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister.

Art. 55.Wanneer de stagiair niet aan de in artikel 54 bedoelde criteria tot slagen heeft voldaan of wanneer hij, zonder geldige reden, niet aan een test heeft deelgenomen, worden zijn beoordelingen en, in voorkomend geval, de vaststellingen aan de deliberatiecommissie van de voortgezette vorming voor onderofficieren bedoeld in artikel 72, § 2, die één van de beslissingen neemt bedoeld in artikel 113/1 van de wet.

De onderofficier die de toestemming bekomt om het geheel of een deel van het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor opnieuw af te leggen, kan dit afleggen binnen de drie maanden na de betekening van de beslissing van de deliberatiecommissie, op de datum bepaald door de voorzitter.

Art. 56.De DGHR verleent het brevet van eerste sergeant-majoor aan de onderofficier van de Belgische krijgsmacht die : 1° de vorming voor kandidaat keuronderofficier met vrucht gevolgd heeft;2° geslaagd is in het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor. Afdeling 3. - De vorming voor kandidaat hoofdonderofficier

Art. 57.Jaarlijks wordt een vorming voor kandidaat hoofdonderofficier georganiseerd.

Art. 58.De vorming voor kandidaat hoofonderofficier bevat de volgende modules : 1° de module "leadership", samengesteld uit : a) de deelmodule "presentatietechnieken en schriftelijk stellen";b) de deelmodule "leadership hoofdonderofficier";c) de deelmodule "efficiënt vergaderen";2° de module "management", samengesteld uit : a) de deelmodule "project- en planningmanagement";b) de deelmodule "total quality management";3° de module "Defensie", samengesteld uit : a) de deelmodule "algemene kennis";b) de deelmodule "concepten Defensie". De modules en deelmodules van de vorming kunnen binnen hetzelfde vormingsjaar gespreid worden in de tijd. Tenzij organisatorische redenen een afwijking noodzaken, worden de modules en deelmodules evenwel onderwezen in de volgorde bepaald door het eerste lid.

Art. 59.§ 1. De vorming voor kandidaat hoofonderofficier wordt gevolgd door iedere onderofficier, die aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° beroepsonderofficier van niveau C zijn;2° minstens de anciënniteit in de graad van adjudant bezitten die door de DGHR vastgesteld wordt;3° niet een ambt in een internationale of intergeallieerde instelling of staf, in een nationale instelling in het buitenland of bij de militaire technische samenwerking uitoefenen, waarvoor een uitstel wordt toegekend volgens de bepalingen bedoeld in artikel 13. De voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 1°, is evenwel niet van toepassing op de beroepsonderofficier van niveau B die, op zijn verzoek, door de DGHR wordt aangeduid voor het volgen van de volledige vorming voor kandidaat hoofonderofficier bedoeld in artikel 58. § 2. In afwijking van paragraaf 1, kan de DGHR een onderofficier van deelname aan de vorming voor kandidaat hoofonderofficier uitsluiten, indien deze onderofficier zich aan ernstige, met de hoedanigheid van onderofficier niet overeen te brengen feiten schuldig heeft gemaakt.

De DGHR betekent zijn beslissing aan de betrokken onderofficier. Deze laatste kan een beroep aantekenen bij de chef Defensie uiterlijk de tiende werkdag volgend op de datum van deze kennisgeving.

De chef Defensie betekent zijn beslissing aan de betrokken onderofficier uiterlijk de dertigste dag volgend op de datum van de aantekening van het beroep.

Art. 60.Heeft de vorming voor kandidaat hoofonderofficier bedoeld in artikel 58, met succes gevolgd, de stagiair die : 1° het geheel van de modules en deelmodules van de vorming op regelmatige wijze gevolgd heeft;2° een globaal cijfer van ten minste vijftig procent heeft behaald voor het geheel van de proeven van het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef.

Art. 61.Na afloop van de vorming voor kandidaat hoofdonderofficier wordt voor elke stagiair opgesteld : 1° een globale beoordeling van de professionele competenties door de officier verantwoordelijk voor de vorming, op basis van de resultaten toegekend op de proeven van het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef;2° een potentieelinschatting volgens de reglementaire bepalingen betreffende de potentieelinschatting van de militairen. Afdeling 4. - Het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef

Art. 62.§ 1. In het kader van elke vorming voor kandidaat hoofdonderofficier wordt, voor de stagiairs van deze vorming een zittijd van het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef georganiseerd.

Het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef bevat : 1° een schriftelijk test betreffende de in de module "management" onderwezen stof bedoeld in artikel 58 eerste lid, 2°, van de vorming voor kandidaat hoofdonderofficier;2° een schriftelijke en mondelinge test betreffende de in de deelmodule "concepten Defensie" van de module "Defensie" onderwezen stof bedoeld artikel 58, eerste lid, 3°, b), van de vorming voor kandidaat hoofdonderofficier. § 2. Het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef wordt afgelegd door alle stagiairs van de vorming voor kandidaat hoofdonderofficier bedoeld in artikel 59, § 1. § 3. Er worden examencommissies voor het kwalificatie-examen bedoeld in paragraaf 1 opgericht.

De stagiair legt het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef af voor een examencommissie samengesteld uit een voorzitter van de examencommissie en twee andere leden aangewezen door de DGHR. De voorzitter van een examencommissie is een hoofdofficier, de andere leden zijn ten minste bekleed met de graad van kapitein.

Elk schriftelijk gedeelte van het examen moet individueel door ten minste twee leden van de examencommissie worden verbeterd.

Het mondeling gedeelte van het examen moet door de stagiair worden afgelegd voor de examencommissie met ten minste één lid dat het schriftelijk gedeelte, waarop het mondeling gedeelte betrekking heeft, verbeterd heeft.

De DGHR wijst een algemeen voorzitter van de examencommissies aan. De algemene voorzitter van de examencommissies is een hoofdofficier bekleed met een hogere graad, of in geval van gelijke graad, met een hogere anciënniteit in die graad, dan de hoogste graad van de voorzitters van de examencommissies. Hij superviseert de goede werking van de examencommissies, het opstellen van de vragen, het regelmatige verloop van de examens en de verrichtingen in verband met de beoordeling van de stagiairs. Hij duidt voor iedere stagiair een examencommissie aan en hij is in het bijzonder belast erover te waken dat alle stagiairs voor eenzelfde examengedeelte van een examenzittijd volgens uniforme criteria ondervraagd en beoordeeld worden. § 4. Twee hoofdonderofficieren bekleed met de graad van adjudant-majoor, of bij gebrek aan adjudanten-majoors, één of twee hoofdonderofficieren bekleed met de graad van adjudant-chef, van een verschillend taalstelsel aangewezen door de DGHR staan de examencommissie bij als raadgevers. Die raadgevers nemen deel aan het mondelinge gedeelte van het examen, zonder vragen te mogen stellen aan de stagiair, en aan de deliberatie van deze commissie tijdens dewelke zij, voor de stagiairs van hun respectievelijk taalstelsel, over een adviserende stem beschikken. § 5. Het cijfer behaald door de stagiair voor een gedeelte van het examen is het rekenkundig gemiddelde van de punten die aan deze stagiair werden gegeven door de leden van de examencommissie die dit gedeelte van het examen ofwel hebben verbeterd ofwel hebben bijgewoond.

Art. 63.Is voor het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef geslaagd, de stagiair die een globaal cijfer van ten minste vijftig procent heeft behaald voor het geheel van de proeven georganiseerd in het kader van de vorming voor kandidaat hoofonderofficier bedoeld in artikel 58.

Art. 64.Wanneer de stagiair niet aan de in artikel 63 bedoelde criteria tot slagen heeft voldaan of wanneer hij, zonder geldige reden, niet aan een test heeft deelgenomen, worden zijn beoordelingen en, in voorkomend geval, de vaststellingen aan de deliberatiecommissie van de voortgezette vorming voor onderofficieren voorgelegd bedoeld in artikel 72, § 2, die één van de beslissingen neemt bedoeld in artikel 113/1 van de wet.

De onderofficier die de toestemming bekomt om het geheel of een deel van het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef opnieuw af te leggen, kan dit afleggen binnen de drie maanden na de betekening van de beslissing van de deliberatiecommissie, op de datum bepaald door de voorzitter.

Art. 65.De officier verantwoordelijk voor de vorming verleent het brevet van slagen in de vorming voor kandidaat hoofonderofficier aan de onderofficier van de Belgische krijgsmacht die : 1° met succes de voornoemde vorming gevolgd heeft;2° geslaagd is in het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef. Afdeling 5. - De vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B

Art. 66.Jaarlijks wordt een vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B georganiseerd.

Art. 67.De vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B bevat de volgende modules : 1° de module "leadership", samengesteld uit : a) de deelmodule "presentatietechnieken en schriftelijk stellen";b) de deelmodule "leadership hoofdonderofficier";c) de deelmodule "efficiënt vergaderen";2° de module "management", samengesteld uit : a) de deelmodule "project- en planningmanagement";b) de deelmodule "total quality management". De modules en deelmodules van de vorming kunnen binnen hetzelfde vormingsjaar gespreid worden in de tijd. Tenzij organisatorische redenen een afwijking noodzaken, worden de modules en deelmodules evenwel onderwezen in de volgorde bepaald door het eerste lid.

Art. 68.§ 1. Met uitzondering van de beroepsonderofficier van niveau B bedoeld in artikel 59, § 1, tweede lid, wordt de vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B gevolgd door iedere andere onderofficier van niveau B, die aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° minstens de anciënniteit in de graad van adjudant bezitten die door de DGHR vastgesteld wordt;2° niet een ambt in een internationale of intergeallieerde instelling of staf, in een nationale instelling in het buitenland uitoefenen, waarvoor een uitstel wordt toegekend volgens de bepalingen bedoeld in artikel 13. § 2. In afwijking van paragraaf 1, kan de DGHR een onderofficier van deelname aan de vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B uitsluiten, indien deze onderofficier zich aan ernstige, met de hoedanigheid van onderofficier niet overeen te brengen feiten schuldig heeft gemaakt.

De DGHR betekent zijn beslissing aan de betrokken onderofficier. Deze laatste kan een beroep aantekenen bij de chef Defensie uiterlijk de tiende werkdag volgend op de datum van deze kennisgeving.

De chef Defensie betekent zijn beslissing aan de betrokken onderofficier uiterlijk de dertigste dag volgend op de datum van de aantekening van het beroep.

Art. 69.Heeft de vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B bedoeld in artikel 67, met succes gevolgd, de stagiair die aan de volgende criteria voldoet : 1° het geheel van de modules en deelmodules van de vorming op regelmatige wijze gevolgd heeft;2° ten minste vijftig procent heeft behaald op de schriftelijke test betreffende de in de module "management" onderwezen stof. De stagiair onderofficier van niveau B bedoeld in artikel 59, § 1, tweede lid, die het geheel van de modules en deelmodules van de vorming voor kandidaat hoofdonderofficier bedoeld in artikel 58, eerste lid, 1° en 2°, op regelmatige wijze heeft gevolgd en die een globaal cijfer van ten minste vijftig procent heeft behaald voor de schriftelijke test betreffende de in de module "management" onderwezen stof van de voornoemde vorming, bedoeld in artikel 58, eerste lid, 2°, wordt eveneens geacht de vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B met succes gevolgd te hebben.

Art. 70.Wanneer de stagiair van de vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B niet aan de in artikel 69, eerste lid, bedoelde criteria tot slagen heeft voldaan of wanneer hij, zonder geldige reden, niet aan de schriftelijke test heeft deelgenomen, worden zijn beoordelingen en, in voorkomend geval, de vaststellingen aan de deliberatiecommissie van de voortgezette vorming voor onderofficieren bedoeld in artikel 72, § 2, voorgelegd, die één van de beslissingen neemt bedoeld in artikel 113/1 van de wet.

De onderofficier die de toestemming bekomt om de test bedoeld in artikel 69, eerste lid, 2°, opnieuw af te leggen, kan deze test afleggen binnen de drie maanden na de betekening van de beslissing van de deliberatiecommissie, op de datum bepaald door de voorzitter.

Art. 71.Na afloop van de vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B stelt de officier verantwoordelijk voor de vorming een beoordeling van de professionele competenties voor elke stagiair op, op basis van de resultaten toegekend op de schriftelijke test bedoeld in artikel 69, eerste lid, 2°. HOOFDSTUK 6. - DE SAMENSTELLING EN WERKING VAN DE DELIBERATIE-COMMISSIES VAN DE VOORTGEZETTE VORMING

Art. 72.§ 1. De deliberatiecommissie van de voortgezette vorming voor officieren bestaat uit volgende leden of hun plaatsvervanger aangewezen door de voorzitter : 1° de commandant van de KMS, voorzitter;2° de directeur van het academisch onderwijs;3° de directeur van de voortgezette vorming;4° het departementshoofd economie, management en leadership;5° het departementshoofd gedragswetenschappen;6° het departementshoofd conflictstudies;7° het departementshoofd operaties;8° de directeur van de vorming voor kandidaat hoofdofficier;9° de directeurs van de hogere opleidingen van de voortgezette vorming.10° wanneer de voorzitter dit nodig acht, de arbeidsgeneesheer van de eenheid van de militaire instelling waar de stagiair zijn vorming volgt. De voorzitter wijst, binnen de KMS, een officier-secretaris, behorende tot de KMS, aan die hetzij tot hetzelfde taalstelsel behoort als de stagiair, hetzij de grondige kennis bezit van het Nederlands en het Frans.

Op vraag van de stagiair, wijst de voorzitter als secretaris evenwel een officier van de KMS aan die een hogere graad heeft dan de betrokken stagiair of die meer anciënniteit in dezelfde graad heeft. § 2. De deliberatiecommissie van de voortgezette vorming voor onderofficieren bestaat uit volgende leden of hun plaatsvervanger aangewezen door de voorzitter : 1° de officier verantwoordelijk voor de vorming van de stagiair in de militaire instelling waar de kandidaat zijn vorming volgt, voorzitter;2° de eenheidscommandant of de officier-dienstoverste verantwoordelijk voor de vorming van de stagiair;3° ten minste één van de voornaamste onderrichters die betrokken was bij de vorming van de stagiair;4° de hoofdonderofficier raadgever van de examencommissie voor het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef, behorende tot het taalstelsel van de stagiair;5° wanneer de voorzitter dit nodig acht, de arbeidsgeneesheer van de eenheid van de militaire instelling waar de stagiair zijn vorming volgt. De voorzitter wijst een secretaris aan die hetzij tot hetzelfde taalstelsel behoort als de stagiair, hetzij de grondige kennis bezit van het Nederlands en het Frans.

Op vraag van de stagiair, wijst de voorzitter als secretaris evenwel een onderofficier aan die een hogere graad heeft dan de betrokken stagiair of die meer anciënniteit in dezelfde graad heeft.

Art. 73.Iedere deliberatiecommissie van de voortgezette vorming bedoeld in artikel 72 neemt een beslissing conform de bepalingen van het artikel 178/1 van de wet.

De directeur van de vorming voor kandidaat hoofdofficier, de directeurs van de hogere opleidingen van de voortgezette vorming, de arbeidsgeneesheer van de eenheid van de militaire instelling waar de stagiair zijn vorming volgt en de secretarissen van een deliberatiecommissie zijn niet stemgerechtigd.

De stagiair kan, volgens de bepalingen van artikel 178/2 van de wet, een gemotiveerd beroep tegen de beslissing van de deliberatiecommissie van de voortgezette vorming aantekenen bij de beroepsinstantie. HOOFDSTUK 7. - OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Art. 74.In het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht worden opgeheven : 1° artikel 15, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 september 1966 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 mei 1975, 9 februari 1988, 13 januari 2003, 27 maart 2003, 20 augustus 2003, 12 september 2007, 18 februari 2009 en 25 maart 2010;2° artikel 16, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 augustus 2003;3° artikel 17, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 augustus 2003 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 september 2007, 18 februari 2009 en 26 augustus 2010.

Art. 75.Het koninklijk besluit van 12 augustus 2003 betreffende de voortgezette vorming van de officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 september 2004, 23 juni 2005, 13 juli 2005, 16 februari 2006, 14 december 2006, 20 december 2007, 26 augustus 2010 en 4 juli 2013, wordt opgeheven.

Art. 76.De officieren en onderofficieren die, op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, hun vorming, aangevangen in het vormingsjaar 2013 of vroeger, nog niet beëindigd hebben, zetten hun vervolmakingscursus en, in voorkomend geval, de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor of het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor of het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef verder volgens de bepalingen die van toepassing waren de dag vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Voor de onderofficieren bedoeld in het eerste lid, die, op de datum van de inwerkingtreding van de wet, overgeplaatst worden in de personeelscategorie van de onderofficieren van niveau B, zijn evenwel volgende afwijkingen van toepassing : 1° de vorming voor kandidaat keuronderofficier wordt voor de onderofficier van niveau B beëindigd op de datum van inwerkingtreding van dit besluit;2° de onderofficier van niveau B die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, de vorming voor kandidaat hoofdonderofficier van niveau C volgt, kan het recht laten gelden om zijn vorming te beëindigen op het moment dat hij aan de volgende voorwaarden voldoet : a) op regelmatige wijze het geheel van de modules en deelmodules van de vorming voor kandidaat hoofdonderofficier bedoeld in artikel 58, eerste lid, 1° en 2°, gevolgd hebben;b) het schriftelijk examen betreffende de in de module "management" onderwezen stof van de voornoemde vorming, bedoeld in artikel 58, eerste lid, 2°, al dan niet met succes afgelegd hebben. De onderofficieren wiens vorming in de gevallen bedoeld in het tweede lid, beëindigd wordt, zetten hun loopbaan verder volgens de bepalingen eigen aan hun nieuwe hoedanigheid van onderofficier van niveau B.

Art. 77.De officieren en onderofficieren die, de dag vóór de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, verzaakt hebben aan de deelneming aan een vervolmakingscursus van hun voortgezette vorming, kunnen opnieuw deelnemen aan deze cursus volgens de bepalingen van dit besluit, indien zij, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, voldoen aan de voorwaarden van artikel 249, § 1, vierde lid, van de wet.

Art. 78.Op 31 december 2013 treden in werking : 1° de artikelen 110 tot 113/2 van de wet;2° dit besluit, met uitzondering van het artikel 25, § 1, eerste lid, 5°, dat in werking treedt op 1 juli 2015.

Art. 79.De minister bevoegd voor Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Ciergnon, 26 december 2013.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM

^