Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 augustus 2003
gepubliceerd op 17 september 2003

Koninklijk besluit betreffende de voortgezette vorming van de officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2003007248
pub.
17/09/2003
prom.
12/08/2003
ELI
eli/besluit/2003/08/12/2003007248/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 AUGUSTUS 2003. - Koninklijk besluit betreffende de voortgezette vorming van de officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren en de reserveofficieren van de krijgsmacht, inzonderheid op de artikelen 26bis , ingevoegd bij de wet van 11 juni 1998, en 40, gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001;

Gelet op de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, inzonderheid op artikel 10, § 1, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994;

Gelet het koninklijk besluit van 7 februari 1994 betreffende de voortgezette vorming van de lagere officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven, door de beroepsofficieren van de krijgsmacht af te leggen met het oog op de bevordering tot de graad van majoor of tot een gelijkwaardige graad, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 maart 1996, 18 maart 1997, 30 januari 1998, 20 juli 1998 en 8 oktober 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader, inzonderheid op artikel 9, § 8 gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1998 betreffende de voortgezette vorming van de hoofdofficieren van het actief kader van de krijgsmacht;

Gelet op het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de overgang binnen dezelfde personeelscategorie en de sociale promotie naar een hogere personeelscategorie, inzonderheid op artikel 16, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 mei 2003;

Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht, afgesloten op 26 mei 2003;

Gelet op advies 35.600/4 van de Raad van State, gegeven op 9 juli 2003;

Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling I. - Begrip en definities

Artikel 1.De voortgezette vorming van de officieren van het actief kader bevat de volgende cursussen en vormingen, voornamelijk verstrekt door het Koninklijk Hogere Instituut van Defensie : 1° de cursus staftechniek, vastgelegd in hoofdstuk II;2° de extra-muros-vorming, die bestaat uit : a) de vorming voor kandidaat-ingenieur van het militair materieel, vastgelegd in hoofdstuk III, afdeling I;b) de specifieke vormingen van universitair niveau, vastgelegd in hoofdstuk III, afdeling II;3° de cursus voor kandidaat-hoofdofficier, vastgelegd in hoofdstuk IV;4° de hogere cursussen, die bestaan uit : a) de hogere stafcursus, vastgelegd in hoofdstuk VI, afdeling II;b) de hogere cursus voor militair administrateur, vastgelegd in hoofdstuk VI, afdeling III;c) de cursussen van een gelijkwaardig niveau, georganiseerd in het buitenland, overeenkomstig met de bepalingen van artikel 40, § 3.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt, telkens als een graad wordt vermeld, ook de gelijkwaardige graad bedoeld.

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° cursus van de voortgezette vorming : de cursussen en vormingen bedoeld in artikel 1;2° officier-stagiair : de officier die aangewezen of aanvaard is om een cursus van de voortgezette vorming te volgen;3° domein : een deel van een cursus van de voortgezette vorming;4° module : een geheel van cursussen die het geheel of een gedeelte van een domein vormen;5° joint operaties : de operaties die gezamenlijk uitgevoerd worden door elementen van verschillende componenten;6° test : een proef, mondeling of schriftelijk, individueel of collectief, die erin bestaat een taak te vervullen, met een bepaalde evaluatietechniek, afgelegd tijdens of na afloop van de module waarop ze betrekking heeft, zonder dat ze over de hele stof kan gaan, die in deze module onderwezen werd;7° het instituut : het Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie;8° de minister : de Minister van Defensie;9° de DGHR : de directeur-generaal human resources. Afdeling II. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de verschillende

cursussen van de voortgezette vorming

Art. 3.§ 1. Wegens uitzonderlijke redenen te beoordelen door de minister of door de overheid die hij aanwijst, kan een officier het uitstel of het vervroegen van zijn deelname aan een cursus van de voortgezette vorming vragen. § 2. Een officier kan steeds, ook nadat hij door de Minister werd aanvaard, verzaken zijn vorming aan te vangen, behalve wat de cursus staftechniek betreft.

Deze verzaking is definitief en onherroepelijk.

Art. 4.§ 1. De commandant van het instituut stelt het ontnemen van de hoedanigheid van officier-stagiair voor, wanneer een officier-stagiair : 1° ervan afziet zijn vorming verder te zetten, behalve wat de cursus staftechniek betreft;2° niet langer de beroepsbekwaamheden, de karakteriële bekwaamheden of de fysieke bekwaamheden bezit om met goed gevolg zijn vorming verder te zetten. Het gemotiveerde voorstel, gebaseerd op het eerste lid, 2°, wordt gerechtvaardigd en aan de betrokken officier betekend. Deze kan een verweerschrift indienen binnen tien werkdagen na de betekening van het voorstel.

Het in het eerste lid bedoelde voorstel en, in voorkomend geval, het verweerschrift worden overgezonden aan de DGHR, die een gemotiveerd advies uitbrengt.

De minister spreekt de ontneming van de hoedanigheid van officier-stagiair uit. § 2. Wanneer de betrokken officier-stagiair evenwel een extra-muros-vorming of een in artikel 40, § 3, bedoelde cursus in het buitenland volgt, worden evenwel de in § 1, eerste lid, gedoelde bevoegdheden van de commandant van het instituut uitgeoefend door de overheid aangewezen door de DGHR.

Art. 5.Wanneer een aanvaarde officier zijn vorming niet kan aanvangen of wanneer een officier-stagiair deze moet onderbreken wegens gezondheidsredenen of wegens dwingende dienstredenen die worden beoordeeld door de minister of door de overheid die hij aanwijst, wordt hij van rechtswege aangehecht aan de eerstvolgende gelijkaardige vorming die wordt georganiseerd nadat de oorzaak van onderbreking een einde heeft genomen.

Wanneer het evenwel een in artikel 40, § 3, bedoelde cursus in het buitenland betreft en wanneer het niet meer mogelijk is om de betrokken officier aan te wijzen om dezelfde cursus later te volgen, overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid, wordt deze officier aangehecht aan een hogere cursus georganiseerd in het instituut.

Art. 6.§ 1. De minister kan : 1° naargelang de kaderbehoeften en op voorstel van de DGHR, een burgerlijke ambtenaar van niveau 1 die tot het ministerie van Landsverdediging behoort, toestaan een cursus bedoeld in artikel 1, 3° en 4° te volgen;2° een persoon die niet tot het ministerie van Landsverdediging behoort, toestaan het geheel of een deel van de cursussen van de voortgezette vorming te volgen. § 2. Naargelang de kaderbehoeften kan de DGHR : 1° een officier van het hulpkader aanwijzen om de cursus bedoeld in artikel 1, 1°, te volgen;2° een officier aanwijzen om een deel van de cursussen bedoeld in artikel 1, 3° en 4°, te volgen;3° een burgerlijke ambtenaar van niveau 1 die tot het Ministerie van Landsverdediging behoort, aanwijzen om de cursus bedoeld in artikel 1, 1°, of een deel van de cursussen bedoeld in artikel 1, 3° en 4°, te volgen. § 3. De toestemmingen bedoeld in §§ 1 en 2 kunnen pas gegeven worden na raadpleging van de commandant van het instiuut.

De bepalingen van dit besluit met betrekking tot de beoordeling van de officier-stagiair zijn toepasselijk op alle personen bedoeld in § § 1 of 2.

Art. 7.De officier-stagiair is vrijgesteld van de gedeelten van de vorming die hij reeds gevolgd heeft en waarvan hij, in voorkomend geval, voor de tests of examens geslaagd is.

Art. 8.Worden bepaald in een door de minister vastgesteld reglement : 1° de concrete stof en duur van de domeinen en modules;2° de nadere regels betreffende de organisatie en de wegingcoëfficiënten van de tests en de proeven van de cursussen bedoeld in artikel 1, 1°, 3° en 4°, a) en b) ;3° de bijzondere toelatingsvoorwaarden in het kader van de toestemming bedoeld in artikel 6, § 1, 2°. HOOFDSTUK II. - De cursus staftechniek

Art. 9.De cursus staftechniek heeft tot doel de nodige competenties aan de officier-stagiair te verstrekken om functies van lager officier in de schoot van een staf uit te oefenen.

Art. 10.§ 1. De cursus bevat : 1° het domein « operaties », dat uit de volgende modules bestaat : a) de module « joint bewustwording »;b) een module « operaties eigen aan de component »;2° het domein « management en leadership », dat uit de gelijknamige module bestaat;3° het domein « veiligheid en defensie », dat uit de gelijknamige module bestaat. § 2. De modules bedoeld in § 1, 1°, a) , 2° en 3°, vormen het gemeenschappelijke gedeelte van de cursus. De module bedoeld in § 1, 1°, b) , vormt het specifieke gedeelte van de cursus.

Het gemeenschappelijke gedeelte wordt onderwezen in het instituut. Het specifieke gedeelte wordt onderwezen in het instituut of in een ander organisme van de krijgsmacht.

De twee gedeelten van de cursus kunnen in de tijd gespreid zijn. § 3. De officier-stagiair volgt de module « operaties eigen aan de component » die overeenstemt met het krijgsmachtdeel waartoe hij behoort.

Art. 11.De cursus moet gevolgd worden door iedere beroeps- en aanvullingsofficier vóór hij met de graad van kapitein wordt bekleed.

De in het eerste lid bedoelde voorwaarde omtrent de graad is niet toepasselijk op : 1° de officier van het medisch technisch korps;2° de officier van het korps van het varend personeel;3° de officier die een extra-muros-vorming heeft gevolgd;4° de uit het hulpkader voortgekomen officier. De DGHR stelt het juiste ogenblik vast waarop elke officier de cursus moet volgen.

Art. 12.§ 1. De volgende tests worden georganiseerd : 1° ten minste één test in elk domein van het gemeenschappelijke gedeelte van de cursus;2° ten minste één test in het specifieke gedeelte van de cursus. § 2. Na afloop van elke gedeelte van de cursus wordt een evaluatie opgesteld voor elke officier-stagiair.

De evaluatie van de professionele competenties voor het gemeenschappelijke gedeelte van de cursus berust op de resultaten behaald bij de tests bedoeld in § 1, 1°.

De evaluatie van de professionele competenties voor het specifieke gedeelte van de cursus berust op de resultaten behaald bij de test of de tests bedoeld in § 1, 2°.

De in het tweede en derde lid bedoelde resultaten worden bepaald door de lesgevers die de stof hebben onderwezen waarover de officier-stagiair geëvalueerd wordt. § 3. Na afloop van de cursus geeft de commandant van het instituut een globale evaluatie van de professionele competenties voor elke officier-stagiair, op basis van de evaluaties bedoeld in § 2.

Voor de globale evaluatie van de professionele competenties hebben het geheel van de resultaten bedoeld in § 2, tweede lid, en het geheel van de resultaten bedoeld in § 2, derde lid, dezelfde belangrijkheidscoëfficiënt.

Art. 13.Heeft de cursus staftechniek met succes gevolgd de officier-stagiair die ten minste de melding « voldoende » heeft behaald onder de meldingen « onvoldoende », « voldoende », « goed », « zeer goed » en « uitstekend » voor de globale evaluatie van de professionele competenties bedoeld in artikel 12, § 3.

De melding « voldoende » stemt overeen met een cijfer van vijftig procent voor de globale evaluatie.

Art. 14.De officier die voor de cursus staftechniek mislukt is, kan van de DGHR de toestemming krijgen om opnieuw de cursus of het gedeelte van de cursus waarvoor hij mislukt is, te volgen. Deze toestemming wordt slechts één keer in de loop van de militaire loopbaan gegeven. HOOFDSTUK III. - De extra-muros-vormingen Afdeling 1. - De vorming voor kandidaat-ingenieur van het militair

materieel

Art. 15.De minister bepaalt jaarlijks, naargelang de behoeften van de krijgsmacht, het aantal lagere beroepsofficieren die kunnen aanvaard worden in de hoedanigheid van kandidaat-ingenieur van het militair materieel.

De minister bepaalt, in voorkomend geval, de bijzondere voorwaarden die vereist zijn voor de toelating tot bepaalde betrekkingen.

Art. 16.§ 1. De officier die afgestudeerd is aan de polytechnische faculteit van de Koninklijke Militaire School, of die houder is van een in België erkend diploma van burgerlijk ingenieur mag zijn kandidatuur indienen. § 2. De minister aanvaardt of verwerpt de kandidaturen na het advies te hebben ingewonnen van een aanvaardingscomité, waarvan hij de samenstelling en de werking bepaalt, en van de DGHR. Een kandidaat die niet aanvaard werd, mag zich later kandidaat stellen voorzover hij aan de in artikel 15, tweede lid, bedoelde voorwaarden voldoet.

Art. 17.§ 1. De aanvaarde officier moet : 1° een stage van twee jaar volbrengen om de vorming nodig voor de uitoefening van zijn latere functies te ontvangen of aan te vullen;2° op het einde van de stageperiode slagen voor een examen dat handelt over de technische kennis nodig voor het uitoefenen van een betrekking van ingenieur in één van de gebieden van de militaire techniek. De stage bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt verricht in één of meer van de volgende instellingen vastgesteld door de minister of door de militaire overheid die hij aanwijst : 1° een Belgische of buitenlandse militaire technische instelling;2° een eenheid of een dienst van de krijgsmacht die verband houdt met de specialiteit van de officier-stagiair;3° een Belgische of buitenlandse universiteit of hogeschool. § 2. De minister bepaalt de regels inzake de organisatie van het in § 1 bedoelde examen en de uitslagen die behaald moeten worden.

Een officier-stagiair kan dit examen slechts één keer afleggen.

Art. 18.De Koning verleent het brevet van ingenieur van het militair materieel aan de officier die voldaan heeft aan de voorwaarden van artikel 17. Afdeling II. - De specifieke vormingen van universitair niveau

Art. 19.De minister bepaalt elk jaar, naargelang de behoeften van de krijgsmacht : 1° de specifieke vormingen van universitair niveau bedoeld in artikel 1, 2°, b) , die gevolgd kunnen worden;2° het aantal lagere beroepsofficieren die aanvaard kunnen worden;3° de algemene en specifieke aanvaardingsvoorwaarden.

Art. 20.Als specifieke vormingen kunnen worden gevolgd de vormingen van universitair of gelijkwaardig onderwijs, erkend door de minister of door de overheid die hij aanwijst, die zich uitstrekken over minstens twee academiejaren.

Art. 21.De minister aanvaardt of verwerpt de kandidaturen na het advies te hebben ingewonnen van een aanvaardingscomité, waarvan hij de samenstelling en de werking bepaalt, en van de DGHR. Een kandidaat die niet aanvaard werd mag zich bij een latere werving opnieuw aanbieden voorzover hij aan de voorwaarden bedoeld in artikel 19, 3°, voldoet.

Art. 22.Is geslaagd voor de specifieke vorming, de officier-stagiair die het diploma behaalt dat bij het einde van deze vorming wordt afgeleverd, of de certificaten die het slagen voor twee jaren van deze vorming bewijzen. HOOFDSTUK IV. - De cursus voor kandidaat-hoofdofficier

Art. 23.Jaarlijks wordt een cursus voor kandidaat-hoofdofficier georganiseerd.

De cursus voor kandidaat-hoofdofficier heeft tot doel : 1° aan de officier-stagiair de competenties te verstrekken, die noodzakelijk zijn voor een hoofdofficier om commando- en staffuncties uit te oefenen op niveau component, Defensiestaf of in de schoot van multinationale of internationale organismen;2° de officier-stagiair voor te bereiden op de beroepsproeven voor bevordering tot de graad van majoor.

Art. 24.§ 1. De cursus voor kandidaat-hoofdofficier bevat de volgende domeinen : 1° het domein « operaties », dat uit de volgende modules bestaat : a) de module « inleiding tot de joint operaties »;b) een module « operaties eigen aan de component »;c) de module « joint operaties »;2° het domein « management en leadership », dat uit de volgende modules bestaat : a) de module « algemene management en leadership »;b) de module « personeels- en middelenmanagement »;3° het domein « veiligheid en defensie », dat uit de volgende modules bestaat : a) de module « veiligheid en defensie »;b) de module « recht van de gewapende conflicten ». § 2. De module bedoeld in § 1, 1°, a) , en de domeinen bedoeld in § 1, 2° en 3°, vormen het gemeenschappelijke gedeelte van de cursus. De officier-stagiair volgt de module « operaties eigen aan de component » die overeenstemt met het krijgsmachtdeel waartoe hij behoort.

Art. 25.§ 1. Het domein « operaties » bedoeld in artikel 24, § 1, 1°, kan aangevuld worden met een module « complement in operaties eigen aan de component ».

Het domein « management en leadership » bedoeld in artikel 24, § 1, 2°, kan aangevuld worden met een van de volgende modules : 1° de module « complement in personeelsmanagement »;2° de module « complement in management van de material resources »;3° de module « complement in overheidsopdrachten »;4° de module « complement in begroting en financiën ». § 2. De modules bedoeld in § 1 hebben tot doel aan de officier-stagiair de bijzondere professionele competenties met betrekking tot de functie die hij na afloop van de cursus zal uitoefenen, bij te brengen. § 3. De DGHR wijst de officieren-stagiair aan die een van de modules bedoeld in § 1 moeten volgen, op basis van hun eerstvolgende geplande affectatie. § 4. De aanvullende vormingen bedoeld in § 1 kunnen buiten het instituut onderwezen worden.

Art. 26.§ 1. Wordt door de minister aanvaard in de hoedanigheid van officier-stagiair, de officier die ingeschreven is op een door de DGHR opgemaakte lijst. § 2. Om ingeschreven te zijn op de lijst bedoeld in § 1 moet de officier aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° beroepsofficier zijn;2° minstens de anciënniteit in de graad van kapitein of kapitein-commandant bezitten die door de DGHR vastgesteld wordt;3° de cursus staftechniek met succes gevolgd hebben;4° voldaan hebben aan de bepalingen inzake de talenkennis om in aanmerking te komen voor de bevordering tot de graad van majoor. § 3. De DGHR kan evenwel uit de lijst bedoeld in § 1 een officier uitsluiten van wie hij de professionele waarde onvoldoende acht. Hij baseert zijn beoordeling op een gemotiveerd advies uitgebracht door de hiërarchische meerderen van de betrokken officier.

De DGHR betekent zijn beslissing aan de betrokken officier. Deze laatste kan een beroep aantekenen bij de minister binnen tien werkdagen die volgen op deze kennisgeving.

De minister betekent zijn beslissing aan de betrokken officier ten laatste één maand na de aantekening van het beroep.

Art. 27.§ 1. De officier die aanvaard is, overeenkomstig de bepalingen van artikel 26, volgt de cursussen bedoeld in artikel 24. § 2. In afwijking van de bepalingen van § 1, volgt het gemeenschappelijke gedeelte van de cursus bedoeld in artikel 24, § 2, de officier bedoeld in artikel 26 die minstens één van de volgende voorwaarden vervult : 1° geslaagd zijn voor een extra-muros-vorming;2° officier van het medisch technisch korps zijn. De officier bedoeld in het eerste lid, 2°, kan evenwel door de DGHR gemachtigd worden om de cursussen bedoeld in artikel 24 te volgen.

Art. 28.Na afloop van de cursus geeft de commandant van het instituut, voor elke officier-stagiair, een beoordeling van zijn gedragscompetenties uit. HOOFDSTUK V. - De beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor Afdeling I. - Regels voor de organisatie en de deelneming aan de

beroepsproeven

Art. 29.In het kader van elke cursus voor kandidaat-hoofdofficier wordt een zittijd van beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor georganiseerd, bestemd voor de officieren-stagiair van deze cursus. Deze beroepsproeven bestaan uit tests en eindexamens betreffende de gedurende de cursus onderwezen stof, waarvan de vragen opgesteld worden door de lesgevers die deze stof onderwezen hebben, onder de leiding van de commandant van het instituut.

De commandant van het instituut is verantwoordelijk voor de praktische modaliteiten inzake de organisatie van de beroepsproeven.

Art. 30.§ 1. De officier die, om erge en uitzonderlijke redenen, in de onmogelijkheid verkeert zich aan te melden voor een eindexamen of voor de mondelinge verdediging van het proefschrift bedoeld in artikel 37, § 2, kan, voor het geheel van de proeven, uitstel vragen.

De aanvraag tot uitstel wordt ingediend zodra de verhindering gekend is of zich voordoet.

De minister of de door hem aangewezen overheid oordeelt over de redenen die het uitstel rechtvaardigen. § 2. De uitgestelde officier wordt opgeroepen voor de eerste zittijd van beroepsproeven volgend op de datum waarop de oorzaak van het uitstel vervalt.

Art. 31.Iedere officier mag op elk ogenblik verzaken aan deelneming aan de beroepsproeven.

De verzaking is onvoorwaardelijk, definitief en onherroepelijk.

Art. 32.De officier die, zonder verzaakt te hebben, niet deelneemt aan één of meer eindexamens of aan de verdediging van zijn proefschrift en geen uitstel krijgt, wordt beschouwd als niet geslaagd bij deze proeven.

Art. 33.§ 1. Er wordt opgericht : 1° een examencommissie voor het examen bedoeld in artikel 36, 3°;2° examencommissies voor het examen bedoeld in artikel 37, § 1, 2°;3° een examencommissie voor het proefschrift bedoeld in artikel 37, § 2. Elke in het eerste lid, 2°, bedoelde examencommissie is uitsluitend samengesteld uit leden die tot hetzelfde krijgsmachtdeel behoren als de geëvalueerde officier. § 2. Elke examencommissie is samengesteld uit : 1° een voorzitter, officier ten minste met de graad van kolonel bekleed, die niet tot het instituut behoort en door de DGHR aangewezen wordt;2° twee andere leden, hoofdofficieren, die niet tot het instituut behoren en door de DGHR aangewezen worden;3° een ander lid, hoofdofficier die tot het instituut behoort en door de commandant van het instituut aangewezen wordt.Bij gebrek wordt een hoofdofficier die niet tot het instituut behoort door de DGHR aangewezen.

De DGHR informeert de commandant van het instituut over zijn aanduidingen. § 3. Elke examencommissie bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, wordt bijgestaan door één of meerdere raadgevers, die tot het instituut behoren en door de commandant van het instituut aangewezen worden.

De examencommissie bedoeld in § 1, eerste lid, 3°, wordt bijgestaan door één of meerdere raadgevers, die niet tot het instituut behoren en aangewezen door de DGHR, in functie van de specialiteit van de officier-stagiair.

In afwijking van het tweede lid, voor de evaluatie van het in artikel 37, § 2, bedoelde proefschrift van een officier-repetitor van de Koninklijke Militaire School, zijn de raadgevers van de examencommissie de directeur van het academisch onderwijs van deze school of zijn gemachtigde, en een professor van deze school, aangewezen door haar commandant.

De raadgevers kunnen deelnemen aan alle werkzaamheden van de examencommissie maar zijn niet stemgerechtigd. § 4. Alle exemplaren van eenzelfde schriftelijk gedeelte moeten door hetzelfde lid of dezelfde leden van de examencommissie gecorrigeerd worden.

De beslissingen van de examencommissie worden genomen met meerderheid van stemmen. In geval van gelijkheid van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Art. 34.De resultaten van de proeven bedoeld in de artikelen 36, 1°, 2° en 4°, en 37, § 1, 1°, worden bepaald door de lesgevers die de overeenstemmende materies onderwezen hebben. Afdeling II. - Programma en voorwaarden tot slagen van de

beroepsproeven

Art. 35.De beroepsproeven bevatten een gemeenschappelijke beroepsproef en een specifieke beroepsproef.

Art. 36.De gemeenschappelijke beroepsproef bevat de volgende proeven : 1° ten minste één test per module van het domein « management en leadership »;2° een schriftelijk eindexamen betreffende de in de module « inleiding tot joint operaties » onderwezen stof;3° een schriftelijk en mondeling eindexamen betreffende de in het domein « management en leadership » onderwezen stof;4° een schriftelijk eindexamen betreffende de in het domein « veiligheid en defensie » onderwezen stof.

Art. 37.§ 1. De specifieke beroepsproef van de officier die de hele cursus voor kandidaat-hoofdofficier heeft gevolgd, bevat de volgende proeven : 1° ten minste twee tests betreffende de in de module « operaties eigen aan de component » onderwezen stof;2° een schriftelijk en mondeling eindexamen betreffende de in de modules « operaties eigen aan de component » en « joint operaties » onderwezen stof. § 2. De specifieke beroepsproef van de officier die enkel het gemeenschappelijke gedeelte van de cursus voor kandidaat-hoofdofficier heeft gevolgd, bestaat uit het opstellen en het mondeling verdedigen van een proefschrift omtrent een wetenschappelijk, militair-wetenschappelijk of bijzonder onderwerp, in verband met de specialiteit van de kandidaat, dat goedgekeurd is door de DGHR. In afwijking van het eerste lid legt de officier houder van een doctoraat dat een in artikel 19 bedoelde specifieke vorming afsluit enkel de gemeenschappelijke beroepsproef af.

Art. 38.Het geheel van de tests bedoeld in artikel 36, 1°, en het examen bedoeld in artikel 36, 3°, hebben dezelfde belangrijkheidscoëfficiënt.

Het geheel van de tests bedoeld in artikel 37, § 1, 1°, en het geheel van de examens bedoeld in artikel 36, 2°, en in artikel 37, § 1, 2°, hebben dezelfde belangrijkheidscoëfficiënt.

De belangrijkheidscoëfficiënten van de examens bedoeld in artikel 36, 2°, en in artikel 37, § 1, 2°, zijn respectievelijk twintig procent en tachtig procent.

De belangrijkheidscoëfficiënten van het examen bedoeld in artikel 36, 2°, en het proefschrift bedoeld in artikel 37, § 2, zijn respectievelijk twintig procent en tachtig procent.

Art. 39.Is voor de beroepsproeven geslaagd : 1° de officier bedoeld in artikel 37, § 1 of § 2, tweede lid, die een globaal cijfer van ten minste vijftig procent voor de proeven in elk domein heeft behaald;2° de officier bedoeld in artikel 37, § 2, eerste lid, die heeft behaald : a) een cijfer van ten minste vijftig procent voor het proefschrift bedoeld in artikel 37, § 2;b) een globaal cijfer van ten minste vijftig procent voor de proeven bedoeld in artikel 36, 2°, en in artikel 37, § 2;c) een globaal cijfer van ten minste vijftig procent voor de proeven in het domein « management en leadership »;d) een globaal cijfer van ten minste vijftig procent voor de proeven in het domein « veiligheid en defensie ». De officier die de in het eerste lid bedoelde cijfers niet heeft behaald, kan de overeenkomstige eindexamens en, in voorkomend geval, het proefschrift opnieuw afleggen binnen de drie maanden na de einddatum van de zittijd, op de datum bepaald door de voorzitter van de examencommissie, zonder dat hem vooraf nog bijkomende cursussen worden gegeven. HOOFDSTUK VI. - De hogere cursussen Afdeling I. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 40.§ 1. Naargelang de behoeften van de krijgsmacht kunnen jaarlijks de volgende hogere cursussen georganiseerd worden : 1° de hogere stafcursus;2° de hogere cursus voor militair administrateur. § 2. De in § 1 bedoelde hogere cursussen worden onderwezen in het instituut. § 3. Naargelang de behoeften van de krijgsmacht kan de minister een officier die aan de in artikel 41 bedoelde voorwaarden voldoet, aanwijzen om een cursus te volgen in een buitenlandse militaire instelling.

De in het eerste lid bedoelde cursus moet erkend zijn geweest door de minister of de overheid die hij aanwijst, als van een ten minste gelijkwaardig niveau met, volgens het geval, de hogere cursus bedoeld in § 1, 1° of 2°.

Art. 41.§ 1. In de loop van de tien jaren die volgen op het bevorderingscomité voor de graad van majoor waarbij hij gunstig aanbevolen werd, kan de officier die aan de volgende voorwaarden voldoet, zijn kandidatuur indienen om een hogere cursus te volgen : 1° bekleed zijn met de graad van majoor of luitenant-kolonel en de voorwaarden vervullen om benoemd te kunnen worden tot de hogere graad;2° nog geen vijf jaar opeenvolgend of niet zijn kandidatuur gesteld hebben;3° geen houder zijn van één van de volgende brevetten : a) hogere stafbrevet;b) brevet van militair administrateur of hogere brevet van militair administrateur;c) brevet van ingenieur van het militair materieel;4° niet, als beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor, de proeven afgelegd hebben voorbehouden aan de officieren die geslaagd zijn voor een extra-muros-vorming;5° niet verzaakt hebben tijdens een vroegere hogere cursus of geen gelijkwaardige cursus gevolgd hebben;6° niet het voorwerp uitgemaakt hebben van de definitieve ontneming van de hoedanigheid van officier-stagiair bedoeld in artikel 4. De voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 1°, is evenwel niet van toepassing op de kapitein-commandant die de anciënniteit in die graad bezit, vastgesteld door de DGHR, en die geslaagd is voor de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor. Voor deze officier vangt de periode van tien jaar bedoeld in het eerste lid aan het jaar waarin hij zijn kandidatuur stelt om een hogere cursus te volgen. § 2. Voor het indienen van een kandidatuur voor een hogere cursus in het buitenland kunnen door de DGHR bijkomende voorwaarden bepaald worden, met name betreffende de kennis van de taal waarin de cursus zal worden onderwezen. § 3. Een officier kan zijn kandidatuur indienen voor één of meerdere hogere cursussen. In dit laatste geval, drukt hij zijn voorkeur uit.

Bij het indienen van zijn kandidatuur preciseert hij in welke taal hij de cursus die in het instituut georganiseerd wordt, wenst te volgen.

Art. 42.§ 1. De minister bepaalt, naargelang de behoeften van de krijgsmacht en op voorstel van de chef Defensie, het aantal officieren die kunnen worden aanvaard in de hoedanigheid van officier-stagiair voor elke hogere cursus.

Een officier die een uitstel bekomen heeft, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, of die aangehecht werd, overeenkomstig de bepalingen van artikel 5, wordt niet meegeteld in het aantal officieren, bedoeld in het eerste lid, voor de hogere cursus waaraan hij aangehecht wordt. § 2. Het openstellen van de plaatsen wordt ter kennis gebracht van de potentiële kandidaten.

Art. 43.§ 1. De voorwaarden om door de minister te kunnen worden aanvaard in de hoedanigheid van officier-stagiair zijn de volgende : 1° zijn kandidatuur ingediend hebben;2° ingeschreven zijn op de lijst van de voorgedragen officieren opgesteld door de DGHR. § 2. De DGHR stelt deze lijst op, rekening houdend met : 1° de resultaten behaald op het einde van vroeger gevolgde cursussen van de voortgezette vorming;2° de beoordeling van de gedragscompetenties van de officier-stagiair, die door de commandant van het instituut gegeven wordt op het einde van de cursus voor kandidaat-hoofdofficier;3° het resultaat behaald bij de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor;4° de professionele hoedanigheden en het rendement in de als officier uitgeoefende functies;5° de fysieke hoedanigheden;6° de vereiste karaktereigenschappen en het vereiste potentieel om hoge commando- en staffuncties in nationaal en internationaal kader uit te oefenen. § 3. De DGHR maakt de in § 1, 2°, bedoelde lijst, alsook de lijst van alle officieren die hun kandidatuur gesteld hebben en die niet voorgedragen worden, aan de chef Defensie over.

De chef Defensie maakt deze lijsten, eventueel vergezeld met zijn advies, aan de minister over. § 4. De in § 1, 2°, bedoelde lijst wordt betekend aan elke officier die zijn kandidatuur heeft ingediend.

De kandidaat die aan de in artikel 41, § 1, bepaalde voorwaarden voldoet en die niet op deze lijst is opgenomen, kan bij de minister een beroep aantekenen binnen tien werkdagen die volgen op de kennisgeving van deze lijst. § 5. De minister aanvaardt of verwerpt de kandidaturen ten laatste vier maanden vóór het begin van de cursus.

De weigering van de aanvaarding door de minister is definitief. De gemotiveerde beslissing wordt ter kennis gebracht van de betrokken officier. Afdeling II. - De hogere stafcursus en het hogere stafbrevet

Art. 44.De hogere stafcursus heeft tot doel de vereiste kennis te verstrekken aan de officier-stagiair om : 1° hoge commando- en staffuncties in nationaal en internationaal kader uit te oefenen;2° een werkgroep op hoog niveau te leiden, het product van een individuele of groepsreflectie te synthetiseren, evenals constructieve voorstellen en oplossingen te formuleren en te verdedigen ten voordele van de hoogste beslissingsechelons.

Art. 45.De cursus bevat : 1° het domein « operaties », dat uit de volgende modules bestaat : a) een module « operaties »;b) de module « joint operaties »;2° het domein « management en leadership », dat uit de gelijknamige module bestaat;3° het domein « veiligheid en defensie », dat de gelijknamige module bestaat;4° de module « studiereizen ». De officier-stagiair volgt de module « operaties » die overeenstemt met het krijgsmachtdeel waartoe hij behoort. De officier-stagiair van de medische dienst volgt evenwel de module « landoperaties ».

Art. 46.Gedurende de cursus wordt er ten minste één test per domein georganiseerd.

Na afloop van de cursus geeft de commandant van het instituut, voor elke officier-stagiair, een eindbeoordeling samengesteld uit : 1° de evaluatie van zijn professionele competenties, op basis van de resultaten behaald bij de in het eerste lid bedoelde tests;2° de beoordeling van zijn gedragscompetenties.

Art. 47.De resultaten bedoeld in artikel 46, 1°, worden bepaald door de lesgevers die de stof hebben onderwezen waarover de officier-stagiair gevalueerd wordt, in voorkomend geval na raadpleging van één of meerdere burgers of officieren niet behorende tot het instituut, experts in de stof waarop de officier-stagiair geëvalueerd wordt. Deze experts worden door de chef van het betrokken departement aangewezen.

De in artikel 46, 2°, bedoelde beoordeling wordt door de coördinator van de hogere stafcursus opgesteld, op basis van informaties geleverd door de departementschefs waarvan lesgevers cursussen hebben gegeven aan de officier-stagiair.

Art. 48.Heeft met succes de hogere stafcursus gevolgd de officier-stagiair die ten minste de helft van de punten heeft behaald voor het geheel van de in artikel 46, 1°, bedoelde resultaten.

Als een officier-stagiair niet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarde voldoet, worden zijn resultaten aan de academische raad van het instituut voorgelegd, die beslist of de officier-stagiair : 1° de cursus met succes gevolgd heeft;2° voor de cursus gezakt is.

Art. 49.De Koning verleent het hogere stafbrevet aan de officier van de Belgische krijgsmacht die met succes de cursus bedoeld in artikel 44, of een cursus in het buitenland bedoeld in artikel 40, § 3, gevolgd heeft. Afdeling III. - De hogere cursus voor militair administrateur en het

hogere brevet van militair administrateur

Art. 50.De hogere cursus voor militair administrateur heeft tot doel hoofdofficieren voor te bereiden op de uitoefening van hoge staf- en commandofuncties in nationaal en internationaal kader.

Meer in het bijzonder beoogt hij de vereiste competenties te verstrekken aan de officier-stagiair om : 1° nauwkeurige, objectieve en diepgaande analyses te maken van situaties op het vlak van begroting, financiën, statuten en overheidsopdrachten met als doel het Commando in te lichten en duidelijke richtlijnen te formuleren aan zijn medewerkers;2° mee te werken aan de permanente verbetering van de processen aangaande de in 1° bedoelde domeinen zowel binnen als buiten Defensie;3° de problemen te plaatsen in een nationaal of internationaal kader, rekening houdend met de specifieke vereisten van Defensie;4° de moderne managementtechnieken toe te passen nodig voor het beheer van Defensie op de hoogste niveaus.

Art. 51.De cursus bestaat uit twee achtereenvolgende gedeelten : 1° een statutaire gedeelte, dat een academiejaar duurt en afgesloten wordt met een finale syntheseproef;2° een niet-statutaire gedeelte. De cursus bevat : 1° het domein « begroting en financiën »;2° het domein « overheidsopdrachten »;3° het domein « recht-statuut »;4° het domein « publiek management »;5° het domein « algemeen management »;6° het domein « veiligheid en defensie »;7° de module « studiereizen ». De modules van de domeinen bedoeld in het tweede lid, 1°, 3°, 4°, 5° en 7°, zijn verdeeld tussen de twee gedeelten van de cursus.

De modules van de domeinen bedoeld in het tweede lid, 2° en 6°, situeren zich uitsluitend in het statutaire gedeelte.

Art. 52.Na afloop van het statutaire gedeelte van de cursus geeft de commandant van het instituut, voor elke officier-stagiair : 1° een evaluatie van zijn professionele competenties, samengesteld uit : a) de resultaten behaald bij de schriftelijke tests in de domeinen bedoeld in artikel 51, tweede lid, 1° tot en met 4°, en, in voorkomend geval, in de module « studiereizen »;b) de resultaten behaald bij de mondelinge tests in de domeinen bedoeld in artikel 51, tweede lid, 1° tot en met 4°, en, in voorkomend geval, in de module « studiereizen »;c) de resultaten behaald bij de finale syntheseproef, die op het einde van het statutaire gedeelte van de cursus georganiseerd wordt;2° de beoordeling van zijn gedragscompetenties. Na afloop van het niet-statutaire gedeelte van de cursus geeft de commandant van het instituut, voor elke officier-stagiair, een beoordeling samengesteld uit : 1° de evaluatie van zijn professionele competenties, op basis van de resultaten behaald bij de tests van het niet-statutaire gedeelte van de cursus;2° de beoordeling van zijn gedragscompetenties.

Art. 53.§ 1. De resultaten bedoeld in artikel 52, eerste lid, 1°, a) , worden bepaald door de lesgevers die de stof hebben onderwezen waarover de officier-stagiair geëvalueerd wordt, of door de chef van het departement militaire administrateurs als de stof het strikte kader van een cursus te buiten gaat. § 2. De resultaten bedoeld in artikel 52, eerste lid, 1°, b) en c) , worden bepaald door de lesgevers die de stof hebben onderwezen waarover de officier-stagiair geëvalueerd wordt, of door de chef van het departement militaire administrateurs als de stof het strikte kader van een cursus te buiten gaat. In dat geval raadpleegt de chef van het departement militaire administrateurs, in voorkomend geval : 1° de lesgevers die de stof hebben onderwezen waarover de officier-stagiair geëvalueerd wordt;2° één of meerdere burgers of officieren die niet tot het instituut behoren, experts in de stof waarover de officier-stagiair geëvalueerd wordt. De chef van het departement militaire administrateurs wijst de in het eerste lid, 2°, bedoelde experts aan en nodigt hen uit om de mondelinge tests bij te wonen. § 3. De resultaten bedoeld in artikel 52, tweede lid, 1°, worden bepaald door de lesgevers die de stof hebben onderwezen waarover de officier-stagiair geëvalueerd wordt of door de chef van het departement militaire administrateurs als de stof het strikte kader van een cursus te buiten gaat. § 4. De beoordelingen bedoeld in artikel 52, eerste lid, 2°, en tweede lid, 2°, worden door de chef van het departement militaire administrateurs opgesteld.

Art. 54.Heeft met succes de hogere cursus voor militair administrateur gevolgd de officier-stagiair die ten minste de helft van de punten heeft behaald voor het geheel van de resultaten bedoeld in artikel 52, eerste lid, 1°.

Als een officier-stagiair niet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarde voldoet, worden zijn resultaten aan de academische raad van het instituut voorgelegd, die beslist of de officier-stagiair : 1° de cursus met suces gevolgd heeft;2° voor de cursus gezakt is.

Art. 55.De Koning verleent het hogere brevet van militair administrateur aan de officier van de Belgische krijgsmacht die met succes de cursus bedoeld in artikel 50, of een cursus in het buitenland bedoeld in artikel 40, § 3, gevolgd heeft. HOOFDSTUK VII. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 56.Artikel 16, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de overgang binnen dezelfde personeelscategorie en de sociale promotie naar een hogere personeelscategorie, wordt vervangen als volgt : « 3° de cursus staftechniek met succes gevolgd hebben vóór de afsluitingsdatum der inschrijvingen voor de overgang; »

Art. 57.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 7 februari 1994 betreffende de voortgezette vorming van de lagere officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven, door de beroepsofficieren van de krijgsmacht af te leggen met het oog op de bevordering tot de graad van majoor of tot een gelijkwaardige graad;2° het koninklijk besluit van 20 juli 1998 betreffende de voortgezette vorming van de hoofdofficieren van het actief kader van de krijgsmacht. Artikel 42 van het besluit bedoeld in het eerste lid, 1°, blijft evenwel van toepassing, behalve de bepalingen betreffende de hogere cursus voor militair administrateur, die vervangen worden met de bepalingen van de artikelen 51 tot en met 54 van dit besluit.

Art. 58.De beroeps- of aanvullingsofficier, bekleed met de graad van kapitein of kapitein-commandant en die vóór 1 januari 2004 de cursus staftechniek niet heeft gevolgd, kan de DGHR vragen om aan deze cursus deel te nemen.

De DGHR stelt het juiste ogenblik vast waarop elke officier bedoeld in het eerste lid de cursus volgt, naargelang de plaatsen beschikbaar na toepassing van de bepalingen van artikel 11.

Art. 59.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2003, met uitzondering van artikel 56, dat in werking treedt op 1 november 2004.

Art. 60.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Nice, 12 augustus 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT

^