Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 november 2007
gepubliceerd op 28 december 2007

Koninklijk besluit tot vaststelling van de werking van sommige instanties binnen Defensie en van de verschijningsprocedure van de militairen voor deze instanties

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2007007329
pub.
28/12/2007
prom.
21/11/2007
ELI
eli/besluit/2007/11/21/2007007329/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 NOVEMBER 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de werking van sommige instanties binnen Defensie en van de verschijningsprocedure van de militairen voor deze instanties


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht, inzonderheid op de artikelen 14, eerste lid, 57, vierde lid, 101, eerste lid, 178, § 1, tweede lid, 266, eerste lid;

Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel, afgesloten op 5 april 2007;

Gelet op het advies 43.214/4 van de Raad van State, gegeven op 24 september 2007;

Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "de wet" : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht;2° "de instantie" : één van de instanties bedoeld in artikel 2;3° "de comparant" : naargelang het geval, de sollicitant, de aspirant of de militair die voor de instantie moet verschijnen;4° "de verdediger" : de persoon die door de comparant aangewezen wordt om hem tijdens de hoorzitting bij te staan of te vertegenwoordigen.

Art. 2.Dit besluit is toepasselijk op de verschijningsprocedures voor de volgende instanties : 1° de onderzoeksraad bedoeld in artikel 57 van de wet;2° de deliberatiecommissie bedoeld in artikel 101 van de wet;3° de beroepsinstantie bedoeld in artikel 178, § 1, tweede lid, van de wet;4° de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 266 van de wet.

Art. 3.Telkens als een aantal dagen wordt vermeld in dit besluit, wordt het uitgedrukt in werkdagen.

Worden niet beschouwd als werkdagen : 1° de zaterdag en zondag;2° de feestdagen van Defensie;3° de compensatieverlofdagen van Defensie;4° de dagen van collectieve dienstontheffingen die door de minister van Landsverdediging, door de minister van het Openbaar ambt of door de directeur-generaal human resources worden goedgekeurd.

Art. 4.Elke oproeping, betekening van beslissing, verzoek tot wraking, verzoek om gehoord, bijgestaan of vertegenwoordigd te worden, verzoek om getuigen of deskundigen op te roepen, en elke andere overbrenging van documenten in het algemeen moet aan de betrokken persoon overgemaakt worden met een bij de post aangetekende of bij de militaire post ingeschreven brief, tegen ontvangstbewijs.

Art. 5.Het voorzitterschap van de instantie wordt uitgeoefend door de voorzitter die daarvoor wordt aangewezen of door één van zijn plaatsvervangers.

De voorzitter zorgt voor de correcte toepassing van de bepalingen van dit besluit en kan alle nodige maatregelen nemen om de goede werking te verzekeren van de instantie die hij voorzit.

Art. 6.Elk lid van de instantie moet tot hetzelfde taalstelsel behoren als dat van de comparant of, behoudens andersluidende bepaling : 1° indien hij officier of militaire expert is, de wezenlijke kennis bezitten van de andere taal bedoeld in artikel 3, § 1, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger;2° indien hij onderofficier of militaire deskundige is, de wezenlijke kennis bezitten van de andere taal bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, van de voornoemde wet van 30 juli 1938;3° indien hij vrijwilliger is, de wezenlijke kennis bezitten van de andere taal bedoeld in artikel 9bis, § 1, van de voornoemde wet van 30 juli 1938. HOOFDSTUK II. - De procedure vóór de zitting Afdeling I. - De oproeping

Art. 7.Ten laatste twintig dagen nadat hij op de hoogte werd gebracht van de zaak waarvoor de instantie moet bijeen komen, roept de voorzitter van deze instantie de comparant op.

De oproeping bedoeld in het eerste lid omvat de volgende elementen : 1° de samenstelling van de instantie;2° de redenen voor dewelke de comparant voor de instantie moet verschijnen;3° de datum, het uur en de plaats van de zitting;4° de data waarop, de uren gedurende dewelke, alsmede de plaats waarop het dossier van de zaak kan worden geraadpleegd;5° de uiterste datum vóór dewelke de comparant of zijn verdediger aan de voorzitter moet meedelen of hij : a) gehoord wenst te worden, behalve wanneer de instantie de aanwezigheid van de comparant noodzakelijk acht;b) getuigen of deskundigen nodig acht te horen;6° de identiteit van de getuigen of deskundigen die de instantie nodig acht te horen;7° het adres waarop elke briefwisseling moet worden overgemaakt. Afdeling II. - De wraking

Art. 8.§ 1. De comparant kan elk lid van de instantie wraken voor de in artikel 828 van het gerechtelijk wetboek opgesomde redenen.

Ieder lid van een instantie moet ervan afzien zitting te hebben wanneer hij weet dat er ten opzichte van hem een wrakingsgrond bestaat. § 2. Ten laatste vijf dagen vóór de zitting moet de comparant het verzoek tot wraking overmaken : 1° aan de voorzitter van de instantie, indien de wrakingsgrond een lid van deze instantie betreft;2° aan de chef Defensie, indien de wrakingsgrond de voorzitter van de instantie betreft. De overheid bedoeld in het eerste lid kan de wraking verwerpen indien de comparant geen schriftelijke elementen van bewijs levert van de wrakingsgronden. § 3. In voorkomend geval wijst de overheid bedoeld in § 2 nieuwe leden aan. Afdeling III. - Het verzoek om gehoord te worden

Art. 9.Wanneer hij erom verzoekt of wanneer de instantie het nodig acht, wordt de comparant of zijn verdediger gehoord door de instantie voor dewelke hij moet verschijnen.

Het verzoek om gehoord te worden, moet gericht worden aan de voorzitter van de instantie ten laatste vijf dagen vóór de zitting. Afdeling IV. - De raadpleging van het dossier van de zaak

Art. 10.Ten laatste vijftien dagen vóór de zitting, staat het dossier van de zaak ter beschikking van de comparant en van zijn verdediger, op de data, uren en de plaats die worden bepaald in de oproeping bedoeld in artikel 7.

Als het dossier bedoeld in het eerste lid een medisch dossier is, mogen de medische elementen van dit dossier geraadpleegd worden door de comparant of door een geneesheer, die door de comparant wordt aangewezen als verdediger of deskundige, volgens de in artikel 9, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt bepaalde regelen.

Op zijn verzoek krijgt de comparant of zijn verdediger een gratis afschrift van het in het eerste lid bedoelde dossier. Indien het om een medisch dossier gaat, mag een afschrift van de medische elementen van het dossier aan de comparant of aan een door de comparant aangewezen geneesheer overgemaakt worden, volgens de in artikel 9, § 3, van de wet bedoeld in het tweede lid bepaalde regelen. Afdeling V. - Het verzoek tot oproeping van getuigen of deskundigen

Art. 11.Indien de comparant of zijn verdediger het noodzakelijk acht getuigen of deskundigen te doen oproepen, stelt hij de voorzitter daarvan in kennis ten laatste vijf dagen vóór de zitting, met vermelding van hun identiteit en hun gegevens.

De voorzitter roept de getuigen of deskundigen op. Hij kan evenwel het aantal getuigen of deskundigen beperken, indien de comparant of zijn verdediger geen schriftelijke elementen van bewijs levert waaruit blijkt dat het horen van deze getuigen of deskundigen nodig is voor zijn verdediging of wanneer operationele omstandigheden dit niet toelaten. HOOFDSTUK III. - De zitting

Art. 12.De voorzitter van de instantie zet ter zitting de reden van de oproeping uiteen.

De voorzitter ondervraagt de comparant, zijn verdediger en iedere persoon die de instantie of de comparant of zijn verdediger nodig heeft geacht te horen. De comparant en zijn verdediger mogen vragen stellen aan deze personen.

Vervolgens wordt het woord gegeven aan de comparant en aan zijn verdediger.

De comparant, zijn verdediger en de gehoorde personen ondertekenen het door de secretaris opgemaakte proces-verbaal. Indien de comparant of een opgeroepen persoon weigert of verzuimt te verschijnen of op vragen te antwoorden, wordt dit in het proces-verbaal vermeld.

Art. 13.De zitting mag niet worden uitgesteld ten gevolge van de afwezigheid, naargelang het geval, van de comparant, van zijn verdediger, van getuigen of van deskundigen. De comparant of zijn verdediger wordt geacht gehoord te zijn indien zij, nadat zij behoorlijk werden opgeroepen, zonder geldige reden verzuimen te verschijnen.

Indien hij evenwel meent dat deze afwezigheid te wijten is aan een geval van overmacht waarover hij oordeelt, kan de voorzitter van de instantie beslissen de zitting uit te stellen of later verder te zetten, om de afwezige personen te horen.

Indien de comparant of zijn verdediger, om medische redenen, niet in staat is zich te verplaatsen om de zitting bij te wonen, kan hij gehoord worden op de plaats waar hij zich bevindt, door de voorzitter van de instantie of één van de leden die hij aanwijst. In dit geval worden de verklaringen van de comparant of zijn verdediger schriftelijk geacteerd en toegevoegd aan het proces-verbaal van de zitting.

De getuigen en deskundigen die, voor persoonlijke redenen of operationele omstandigheden, niet aanwezig kunnen zijn tijdens de zitting, kunnen hun getuigenis of hun expertise, ten laatste vijf dagen vóór de zitting, overmaken aan de voorzitter van de instantie, die de comparant er zonder verwijl over inlicht. De comparant of zijn verdediger kan eveneens een verweerschrift, getuigenissen of expertises overmaken ten laatste op de dag van de zitting.

Art. 14.De instantie oordeelt op basis : 1° van het dossier bedoeld in artikel 10, eerste lid;2° van de verklaringen van de personen die tijdens de zitting werden gehoord;3° van de tijdens de zitting gedane vaststellingen;4° in voorkomend geval, van de verklaringen bedoeld in artikel 13, derde lid;5° in voorkomend geval, van het verweerschrift, de getuigenissen of expertises bedoeld in artikel 13, vierde lid. Indien de comparant of zijn verdediger niet de wens heeft geuit om gehoord te worden, en voor zover ze het niet nodig acht de comparant of andere personen te horen, beslist de instantie evenwel op stukken.

De instantie oordeelt enkel rechtsgeldig wanneer alle leden van de instantie, of hun plaatsvervangers, aanwezig zijn.

Art. 15.Elke beslissing wordt genomen bij meerderheid van de stemmen.

De leden kunnen zich niet onthouden. Bij gelijkheid van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. De secretaris is niet stemgerechtigd.

Art. 16.Ten laatste vijftien dagen na de zitting wordt de beslissing van de instantie aan de comparant overgemaakt. In voorkomend geval worden de beroepsmogelijkheden erin vermeld. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 17.Behalve in geval van overmacht, zijn de termijnen bedoeld in dit besluit strikt van toepassing.

In geval van overmacht, waarover de voorzitter van de instantie oordeelt, kunnen deze termijnen overschreden worden, waarbij gestreefd wordt naar de kortst mogelijke termijn na hun verval.

Art. 18.Dit besluit treedt in werking op de datum bepaald door de Koning voor de inwerkingtreding van de artikelen 14, eerste lid, 57, vierde lid, 101, eerste lid, 178, § 1, tweede lid, 266, eerste lid, van de wet.

Art. 19.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 november 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT

^