gepubliceerd op 25 december 2002
Wet houdende instemming met het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval, gedaan te Wenen op 5 september 1997
2 AUGUSTUS 2002. - Wet houdende instemming met het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval, gedaan te Wenen op 5 september 1997 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.Het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval, gedaan te Wenen op 5 september 1997, zal volkomen gevolg hebben.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Punat, 2 augustus 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr DURANT De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Staatssecretairs voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, O. DELEUZE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Zitting 2001-2002. Senaat.
Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 11 januari 2002, nr. 2-1007/1. - Verslag, nr. 2-1007/2.
Parlementaire Handelingen .
Bespreking, vergadering van 25 april 2002. - Stemming, vergadering van 25 april 2002.
Kamer.
Zitting 2001-2002.
Documenten. Tekst overgezonden door de Senaat, nr. 50-1765/1. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 50-1765/2.
Parlementaire Handelingen .
Bespreking, vergadering van 23 mei 2002. - Stemming, vergadering van 23 mei 2002.
Gezamenlijk verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval Preambule De Verdragsluitende Partijen, i) Erkennend dat de bedrijfsvoering van kernreactoren bestraalde splijtstof en radioactief afval produceert en dat andere toepassingen van nucleaire technologieën eveneens radioactief afval produceren; ii) Erkennend dat dezelfde veiligheidsdoelstellingen zowel op het beheer van bestraalde splijtstof als op het beheer van radioactief afval van toepassing zijn; iii) Opnieuw bevestigend dat het voor de internationale gemeenschap van belang is ervoor te zorgen dat verantwoorde praktijken worden gepland en uitgevoerd voor de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en radioactief afval; iv) Erkennend dat het van belang is het publiek te informeren inzake onderwerpen met betrekking tot de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en radioactief afval; v) Geleid door de wens een effectieve nucleaire veiligheidscultuur over de gehele wereld te bevorderen; vi) Opnieuw bevestigend dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en radioactief afval berust bij de Staat; vii) Erkennend dat de bepaling van een beleid inzake de splijtstofcyclus berust bij de Staat, aangezien sommige Staten bestraalde splijtstof beschouwen als een waardevol materiaal dat kan worden opgewerkt en andere Staten ervoor kiezen het op te bergen; viii) Erkennend dat bestraalde splijtstof en radioactief afval die niet onder dit Verdrag vallen omdat zij tot militaire of defensieprogramma's behoren, moeten worden beheerd in overeenstemming met de in dit Verdrag neergelegde doelstellingen; ix) Het belang bevestigend van internationale samenwerking bij het verhogen van de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en van radioactief afval door middel van bilaterale en multilaterale mechanismen en door middel van dit tot een inspanning verplichtend Verdrag; x) Indachtig de behoeften van de ontwikkelingslanden, en in het bijzonder van de minst ontwikkelde landen, en van de Staten met economieën die in een overgangsfase verkeren en indachtig de noodzaak tot het vergemakkelijken van bestaande mechanismen tot het verlenen van bijstand bij het uitoefenen van hun rechten en het nakomen van hun plichten die in dit tot een inspanning verplichtend Verdrag zijn genoemd; xi) Ervan overtuigd dat radioactief afval, voor zover dit verenigbaar is met de veiligheid van het beheer van dergelijk materiaal, definitief opgeborgen moet worden in de Staat waar het is ontstaan, en erkennend dat onder bepaalde omstandigheden een veilig en efficiënt beheer van bestraalde splijtstof en radioactief afval aangemoedigd zou kunnen worden door overeenkomsten tussen de Verdragsluitende Partijen om installaties op het grondgebied van een van hen te gebruiken ten bate van de andere Partijen, in het bijzonder wanneer afval uit gezamenlijke projecten ontstaat; xii) Erkennend dat elke Staat het recht heeft de invoer van bestraalde splijtstof en radioactief afval van buitenlandse herkomst naar zijn grondgebied te verbieden; xiii) Indachtig het Verdrag inzake nucleaire veiligheid (1994), het Verdrag inzake vroegtijdige kennisgeving van een nucleair ongeval (1986), het Verdrag inzake de verlening van bijstand in het geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen (1986), het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (1980), het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen, zoals gewijzigd (1994), en andere relevante internationale instrumenten; xiv) Indachtig de beginselen die zijn opgenomen in de gezamenlijke, internationale basis veiligheidsnormen inzake de bescherming tegen ioniserende straling en inzake de veiligheid van stralingsbronnen'' van verschillende organisaties (1996), in de veiligheidsbeginselen van de IAEA genaamd,,De beginselen van het beheer van radioactief afval'' (1995) en in de bestaande internationale normen met betrekking tot de veiligheid van het vervoer van radioactieve stoffen; xv) In herinnering brengend Hoofdstuk 22 van Agenda 21 van de conferentie van de Verenigde Naties inzake milieu en ontwikkeling in Rio de Janeiro, aangenomen in 1992, dat opnieuw het enorme belang bevestigt van het op veilige en milieuverantwoorde wijze beheren van radioactief afval; xvi) Erkennend de wenselijkheid van de versterking van het internationale beheerssysteem dat met name van toepassing is op radioactieve stoffen als bedoeld in artikel 1, derde lid, van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (1989);
Zijn het volgende overeengekomen : HOOFDSTUK EEN. - Doelstellingen, begripsomschrijvingen en werkingssfeer ARTIKEL 1. Doelstellingen De doelstellingen van dit Verdrag zijn : i) Het bereiken en handhaven van een hoog niveau van veiligheid over de gehele wereld op het gebied van het beheer van bestraalde splijtstof en radioactief afval door middel van de verbetering van de nationale maatregelen en de internationale samenwerking, waaronder, indien van toepassing, technische samenwerking met betrekking tot veiligheid; ii) Het verzekeren dat tijdens alle stadia van het beheer van gebruikte splijtstof en radioactief afval doeltreffende bescherming bestaat tegen mogelijke risico's teneinde personen, de samenleving en het milieu te behoeden voor de schadelijke gevolgen van ioniserende straling, nu en in de toekomst, op zodanige wijze dat wordt voldaan aan de behoeften en aspiraties van de huidige generatie zonder dat de mogelijkheid van de komende generaties om aan hun behoeften en aspiraties te voldoen in gevaar wordt gebracht;
Het voorkomen van ongevallen waarbij radioactieve stoffen vrijkomen en het beperken van de gevolgen, mochten dergelijke ongevallen zich voordoen tijdens enig stadium van het beheer van bestraalde splijtstof of radioactief afval.
ARTIKEL 2 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van dit Verdrag : a) Wordt onder "vergunning" verstaan elke door een regulerend lichaam verleende machtiging, toestemming of certificatie ter verrichting van activiteiten met betrekking tot het beheer van bestraalde splijtstof of van radioactief afval;b) Wordt onder "bestraalde splijtstof" verstaan splijtstof die is bestraald in en permanent verwijderd uit een reactorkern;c) wordt onder "radioactief afval" verstaan radioactieve stoffen in gasvormige, vloeibare of vaste vorm waarvoor geen verder gebruik is voorzien door de Verdragsluitende Partij of door een natuurlijke of rechtspersoon wiens beslissing door de Verdragsluitende Partij wordt aanvaard en dat door een regulerend lichaam als radioactief afval wordt gecontroleerd overeenkomstig het wet- en regelgevend kader van de Verdragsluitende Partij;d) Wordt onder "decommissioning" verstaan alle maatregelen die ertoe leiden dat een kerninstallatie, anders dan een faciliteit voor eindberging, niet meer aan regulering onderworpen is.Deze maatregelen omvatten mede de processen van ontsmetting en ontmanteling; e) Wordt onder "operationele levensduur" verstaan de periode gedurende welke een faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof of radioactief afval voor het beoogde doel wordt gebruikt.In het geval van een faciliteit voor opberging begint deze periode op het moment waarop de bestraalde splijtstof of het radioactieve afval voor de eerste keer in de faciliteit wordt geplaatst en eindigt zij bij de sluiting van de faciliteit; f) Wordt onder "opslag" verstaan het voorhanden hebben van bestraalde splijtstof of radioactief afval in een faciliteit die in de insluiting daarvan voorziet, met de bedoeling het terug te halen;g) Wordt onder "Staat van bestemming" verstaan de Staat naar welke een grensoverschrijdende overbrenging wordt gepland of plaatsvindt;h) Wordt onder "Staat van herkomst" verstaan een Staat waarvandaan een grensoverschrijdende overbrenging wordt gepland of plaatsvindt;i) Wordt onder "Staat van doorvoer" verstaan elke Staat, anders dan een Staat van herkomst of een Staat van bestemming, over het grondgebied waarvan een grensoverschrijdende overbrenging wordt gepland of plaatsvindt;j) Wordt onder "sluiting" verstaan de voltooiing van alle werkzaamheden op enig moment na het plaatsen van de bestraalde splijtstof of het radioactief afval in een faciliteit voor eindberging.Dit omvat mede het verrichten van de laatste technische of andere werkzaamheden die zijn vereist om de faciliteit in een toestand te brengen die de veiligheid voor de lange termijn garandeert. k) Wordt onder "beheer van radioactief afval" verstaan alle activiteiten, met inbegrip van buitenbedrijfstelling, die verband houden met de behandeling, voorbewerking, bewerking, conditionering, opslag of opberging van radioactief afval, met uitzondering van het vervoer buiten de vestigingsplaats.Hiertoe kunnen ook lozingen behoren; l) Wordt onder "beheer van bestraalde splijtstof" verstaan alle activiteiten die verband houden met de behandeling of opslag van bestraalde splijtstof, met uitzondering van het vervoer buiten de inrichting.Hiertoe kunnen ook lozingen behoren; m) Wordt onder "faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof" verstaan elke faciliteit of inrichting waarvan het voornaamste doel is het beheer van bestraalde splijtstof;n) Wordt onder "faciliteit voor het beheer van radioactief afval" verstaan elke faciliteit of inrichting waarvan het voornaamste doel is het beheer van radioactief afval, met inbegrip van een kerninstallatie ten aanzien waarvan een procedure van buitenbedrijfstelling loopt, op voorwaarde dat een dergelijke faciliteit of inrichting door de Verdragsluitende Partij als een faciliteit voor het beheer van radioactief afval wordt aangewezen;o) Wordt onder "kerninstallatie" verstaan een civiele installatie met de bijbehorende grond, gebouwen en uitrusting waar radioactieve stoffen worden geproduceerd, bewerkt, gebruikt, behandeld, opgeslagen of opgeborgen op een zodanige schaal dat de veiligheid in acht moet worden genomen;p) Wordt onder "grensoverschrijdende overbrenging" verstaan elke overbrenging van bestraalde splijtstof of radioactief afval uit een Staat van herkomst naar een Staat van bestemming.q) Wordt onder "regulerend lichaam" verstaan een of meer lichamen waaraan door de Verdragsluitende Partij de wettelijke bevoegdheid is verleend elk aspect van de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof of radioactief afval te reguleren, met inbegrip van het afgeven van vergunningen;r) Wordt onder "lozingen" verstaan het planmatig en gecontroleerd in het milieu brengen als legitieme praktijk, binnen de door het regulerend lichaam toegestane grenzen, van vloeibare of gasvormige radioactieve stoffen die afkomstig zijn van gereguleerde kerninstallaties tijdens de normale bedrijfsvoering daarvan;s) Wordt onder "opwerking" verstaan een proces of een werkwijze waarvan het doel is radioactieve isotopen uit bestraalde splijtstof te winnen voor verder gebruik;t) Wordt onder "ingekapselde bron" verstaan radioactieve stoffen die permanent in een capsule zijn opgesloten of in een vaste niet verspreidbare vorm zijn gebracht, met uitzondering van splijtstofelementen voor reactoren;u) Wordt onder "eindberging" verstaan het plaatsen van bestraalde splijtstof of radioactief afval in een geschikte faciliteit zonder de bedoeling het terug te halen; ARTIKEL 3 Werkingssfeer 1. Dit Verdrag is van toepassing op de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof wanneer de bestraalde splijtstof resulteert uit de bedrijfsvoering van civiele kernreactoren.Bestraalde splijtstof die in opwerkingsfaciliteiten voorhanden is als onderdeel van een opwerkingsactiviteit valt niet onder de werkingssfeer van dit Verdrag, tenzij de Verdragsluitende Partij verklaart dat opwerking deel uitmaakt van het beheer van bestraalde splijtstof. 2. Dit Verdrag is tevens van toepassing op de veiligheid van het beheer van radioactief afval wanneer dit radioactieve afval resulteert uit civiele toepassingen.Dit Verdrag is echter niet van toepassing op afval dat slechts natuurlijke radioactieve stoffen bevat en dat niet afkomstig is uit de splijtstofcyclus, tenzij het bestaat uit een buiten bedrijf genomen ingekapselde bron of door de Verdragsluitende Partij wordt aangemerkt als radioactief afval in de zin van dit Verdrag. 3. Dit Verdrag is niet van toepassing op de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof of radioactief afval binnen militaire of defensieprogramma's, tenzij deze door de Verdragsluitende Partij als bestraalde splijtstof of radioactief afval in de zin van dit Verdrag zijn aangemerkt.Dit Verdrag is echter van toepassing op de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en radioactief afval afkomstig uit militaire of defensieprogramma's indien en wanneer deze stoffen permanent worden overgedragen aan en beheerd worden binnen uitsluitend civiele programma's. 4. Dit Verdrag is tevens van toepassing op lozingen overeenkomstig de artikelen 4, 7, 11, 14, 24 en 26. HOOFDSTUK 2. - Veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof ARTIKEL 4 Algemene veiligheidseisen Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om zeker te stellen dat in alle stadia van het beheer van bestraalde splijtstof personen, de samenleving en het milieu op adequate wijze beschermd zijn tegen de gevaren van radioactiviteit.
Elke Verdragsluitende Partij neemt hierbij passende maatregelen : i) Om zeker te stellen dat met kritikaliteit en afvoer van restwarmte die tijdens het beheer van bestraalde splijtstof ontstaat in voldoende mate rekening wordt gehouden; ii) Om zeker te stellen dat de productie van radioactief afval waarmee het beheer van bestraalde splijtstof gepaard gaat zo laag als praktisch mogelijk is wordt gehouden, in overeenstemming met het beleid dat is aangenomen ten aanzien van de splijtstofcyclus; iii) Om rekening te houden met de onderlinge relaties die bestaan tussen de verschillende fasen van het beheer van bestraalde splijtstof; iv) Om te zorgen voor effectieve bescherming van personen, de samenleving en het milieu door op nationaal niveau geschikte beschermingsmethoden toe te passen die zijn goedgekeurd door het regulerend lichaam, in het kader van haar nationale wetgeving waarin naar behoren rekening wordt gehouden met internationaal goedgekeurde criteria en normen; v) Om rekening te houden met biologische, chemische en andere gevaren waarmee het beheer van bestraalde splijtstof gepaard kan gaan; vi) Om te trachten handelingen te vermijden waarvan de redelijkerwijs voorzienbare gevolgen voor de toekomstige generaties groter zijn dan de gevolgen die voor de huidige generatie zijn toegestaan; vii) Om te trachten te vermijden dat de toekomstige generaties overmatig worden belast.
ARTIKEL 5 Bestaande faciliteiten Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om de veiligheid te toetsen van elke faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof die bestaat op het tijdstip waarop het Verdrag voor die Verdragsluitende Partij in werking treedt en om te waarborgen dat, indien noodzakelijk, alle redelijkerwijs uitvoerbare verbeteringen worden aangebracht ter vergroting van de veiligheid van een dergelijke faciliteit.
ARTIKEL 6 Keuze van de vestigingsplaats van geplande faciliteiten 1. Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om te waarborgen dat procedures worden vastgelegd en uitgevoerd voor een geplande faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof : i) Om alle relevante met de locatie samenhangende factoren te evalueren die van invloed zouden kunnen zijn op de veiligheid van deze faciliteit gedurende de operationele levensduur daarvan; ii) Om alle eventuele effecten vanuit het oogpunt van veiligheid te evalueren die een dergelijke faciliteit zou kunnen hebben op personen, de samenleving en het milieu; iii) Om informatie over de veiligheid van deze faciliteit toegankelijk te maken voor het publiek; iv) Om Verdragsluitende Partijen in de nabijheid van deze faciliteit te raadplegen, voor zover zij gevolgen van die faciliteit zouden kunnen ondervinden, en desgewenst algemene gegevens over de installatie te verstrekken aan die Verdragsluitende Partijen teneinde hen in staat te stellen om zelf eventuele effecten van de faciliteit op hun eigen grondgebied te evalueren vanuit het oogpunt van veiligheid. 2. Elke Verdragsluitende Partij neemt hierbij passende maatregelen om zeker te stellen dat deze faciliteiten geen onaanvaardbare effecten hebben op andere Verdragsluitende Partijen door de vestigingsplaats van de faciliteiten te kiezen in overeenstemming met de algemene veiligheidseisen van artikel 4. ARTIKEL 7 Ontwerp en bouw van faciliteiten Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om zeker te stellen dat : i) Bij het ontwerp en de bouw van een faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof wordt voorzien in adequate maatregelen ter beperking van eventuele effecten van radioactieve stoffen op personen, de samenleving en het milieu, met inbegrip van effecten ten gevolge van lozingen of van ongecontroleerde emissie; ii) In de ontwerpfase rekening wordt gehouden met conceptuele plannen en, indien noodzakelijk, met technische maatregelen voor de buitenbedrijfstelling van een faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof; iii) De technologieën die bij het ontwerp en de bouw van een faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof worden toegepast worden ondersteund door ervaring, testen of analyses.
ARTIKEL 8 Beoordeling van veiligheid van faciliteiten Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om zeker te stellen dat : i) Vóór de bouw van een faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof een systematische veiligheidsbeoordeling en een beoordeling van de milieueffecten plaatsvindt, afgestemd op het gevaar dat de faciliteit oplevert en die de operationele levensduur daarvan bestrijkt; ii) Vóór de inbedrijfstelling van een faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof bijgewerkte en gedetailleerde versies van het veiligheidsrapport en het milieueffectrapport worden opgesteld, wanneer dit noodzakelijk wordt geacht, ter aanvulling op de in het eerste lid bedoelde beoordelingen.
ARTIKEL 9 Bedrijfsvoering van faciliteiten Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om zeker te stellen dat : i) De vergunning tot inbedrijfstelling van een faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof gebaseerd is op deugdelijke beoordelingen van de veiligheid als bedoeld in artikel 8 en wordt afgegeven op voorwaarde dat een inbedrijfstellingsprogramma is voltooid waaruit blijkt dat de installatie, zoals deze is gebouwd, voldoet aan de ontwerp- en veiligheidseisen; ii) Bedrijfslimieten en -voorwaarden, voortvloeiende uit de testen, bij de bedrijfsvoering opgedane ervaring en de beoordelingen bedoeld in artikel 8 worden vastgelegd en zo nodig herzien; iii) De bedrijfsvoering, het onderhoud, het toezicht, de inspectie en beproeving van een faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof geschiedt in overeenstemming met goedgekeurde procedures; iv) Bouwkundige en technische ondersteuning op alle met de veiligheid verband houdende terreinen beschikbaar is gedurende de levensduur van een faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof; v) Voorvallen die van belang zijn voor de veiligheid door de houder van de vergunning tijdig bij het regulerend lichaam worden gemeld; vi) Programma's worden opgesteld voor het verzamelen en analyseren van gegevens over de bij de bedrijfsvoering opgedane ervaring en dat waar nodig wordt gehandeld naar de verkregen resultaten; vii) Buitenbedrijfstellingsplannen voor een faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof worden opgesteld en zo nodig bijgewerkt, met behulp van de informatie die is verkregen gedurende de operationele levensduur van die faciliteit, en door het regulerend lichaam worden bestudeerd.
ARTIKEL 10 Eindberging van bestraalde splijtstof Indien een Verdragsluitende Partij, krachtens haar eigen wet- en regelgevend kader, bestraalde splijtstof heeft aangewezen voor opberging, geschiedt de eindberging van deze bestraalde splijtstof in overeenstemming met de verplichtingen van hoofdstuk 3 met betrekking tot de eindberging van radioactief afval. HOOFDSTUK 3. - Veiligheid van het beheer van radioactief afval ARTIKEL 11 Algemene veiligheidseisen Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om zeker te stellen dat in alle stadia van het beheer van radioactief afval personen, de samenleving en het milieu op adequate wijze beschermd zijn tegen gevaren van radioactiviteit en andere gevaren.
Elke Verdragsluitende Partij neemt hierbij passende maatregelen : i) om zeker te stellen dat met kritikaliteit en lozingen van restwarmte die tijdens het beheer van radioactief afval ontstaat in voldoende mate rekening wordt gehouden; ii) om zeker te stellen dat de productie van radioactief afval zo laag als praktisch mogelijk is wordt gehouden; iii) om rekening te houden met de onderlinge relaties die bestaan tussen de verschillende fasen van het beheer van radioactief afval; iv) om te zorgen voor effectieve bescherming van personen, de samenleving en het milieu door op nationaal niveau geschikte beschermingsmethoden toe te passen die zijn goedgekeurd door het regulerend lichaam, in het kader van haar nationale wetgeving waarin in hoge mate rekening wordt gehouden met internationaal goedgekeurde criteria en normen; v) om rekening te houden met biologische, chemische en andere gevaren waarmee het beheer van radioactief afval gepaard kan gaan; vi) om te trachten handelingen te vermijden waarvan de redelijkerwijs voorzienbare gevolgen voor de toekomstige generaties groter zijn dan de gevolgen die voor de huidige generatie zijn toegestaan; vii) om te trachten te vermijden dat de toekomstige generaties overmatig worden belast.
ARTIKEL 12 Bestaande faciliteiten en praktijken uit het verleden Elke Verdragsluitende Partij neemt te zijner tijd passende maatregelen ter bestudering van : i) de veiligheid van elke faciliteit voor het beheer van radioactief afval die bestaat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het Verdrag voor die Verdragsluitende Partij en om zeker te stellen dat, zo nodig, alle redelijkerwijs uitvoerbare verbeteringen worden aangebracht om de veiligheid van deze faciliteiten te verhogen; ii) de resultaten van praktijken uit het verleden om te kunnen bepalen of een interventie noodzakelijk is vanwege bescherming tegen straling, zonder uit het oog te verliezen dat de vermindering van schade als gevolg van de vermindering van de dosis voldoende moet zijn om de negatieve effecten en de kosten van de interventie, met inbegrip van de sociale kosten, te rechtvaardigen.
ARTIKEL 13 Keuze van de vestigingsplaats van geplande faciliteiten 1. Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om te waarborgen dat procedures worden vastgelegd en uitgevoerd voor een geplande faciliteit voor het beheer van radioactief afval : i) om alle relevante met de locatie samenhangende factoren te evalueren die van invloed zouden kunnen zijn op de veiligheid van een dergelijke faciliteit gedurende de operationele levensduur daarvan en op de veiligheid van een eindbergingsfaciliteit na de sluiting ervan; ii) om alle eventuele effecten vanuit het oogpunt van veiligheid te evalueren die een dergelijke faciliteit zou kunnen hebben op personen, de samenleving en het milieu, rekening houdend met de eventuele ontwikkeling van de toestand van de vestigingsplaats van eindbergingsinstallaties na de sluiting daarvan; iii) om informatie over de veiligheid van deze faciliteit toegankelijk te maken voor het publiek; iv) om Verdragsluitende Partijen in de nabijheid van deze faciliteit te raadplegen, voor zover zij gevolgen van de installatie zouden kunnen ondervinden, en desgewenst algemene gegevens over de faciliteit te verstrekken aan die Verdragsluitende Partijen teneinde hen in staat te stellen zelf eventuele effecten van de faciliteit op hun eigen grondgebied te evalueren vanuit het oogpunt van veiligheid. 2. Elke Verdragsluitende Partij neemt hierbij passende maatregelen om zeker te stellen dat deze faciliteiten geen onaanvaardbare effecten hebben op andere Verdragsluitende Partijen door de vestigingsplaats van de faciliteiten te kiezen in overeenstemming met de algemene veiligheidseisen van artikel 11. ARTIKEL 14 Ontwerp en bouw van faciliteiten Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om zeker te stellen dat : i) bij het ontwerp en de bouw van een faciliteit voor het beheer van radioactief afval wordt voorzien in adequate maatregelen om eventuele effecten van radioactieve stoffen op personen, de samenleving en het milieu, met inbegrip van effecten ten gevolge van afvoer of van ongecontroleerde emissie zo klein mogelijk te houden; ii) in de ontwerpfase rekening wordt gehouden met conceptuele plannen en, indien noodzakelijk, met technische maatregelen voor de buitenbedrijfstelling van een faciliteit voor het beheer van radioactief afval, anders dan een eindbergingsfaciliteit; iii) in de ontwerpfase technische maatregelen voor de sluiting van een eindbergingsfaciliteit worden opgesteld; iv) de technologieën die bij het ontwerp en de bouw van een faciliteit voor het beheer van radioactief afval worden toegepast worden ondersteund door ervaring, testen of analyses.
ARTIKEL 15 Beoordeling van veiligheid van faciliteiten Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om zeker te stellen dat : i) vóór de bouw van een faciliteit voor het beheer van radioactief afval een systematische veiligheidsbeoordeling en een beoordeling van de milieueffecten plaatsvindt, afgestemd op het gevaar dat de faciliteit oplevert en die de operationele levensduur daarvan bestrijkt; ii) bovendien, vóór de bouw van een eindbergingsfaciliteit, een systematische veiligheidsbeoordeling en een beoordeling van de milieueffecten voor de periode na de sluiting geschiedt en de resultaten worden geëvalueerd aan de hand van de criteria die door het regulerend lichaam zijn opgesteld; iii) vóór de inbedrijfstelling van een faciliteit voor het beheer van radioactief afval bijgewerkte en gedetailleerde versies van de veiligheidsbeoordeling en het milieueffectrapport worden opgesteld, wanneer dit noodzakelijk wordt geacht, ter aanvulling op de in het eerste lid bedoelde beoordelingen.
ARTIKEL 16 Bedrijfsvoering van de faciliteiten Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om zeker te stellen dat : i) de vergunning tot inbedrijfstelling van een faciliteit voor het beheer van radioactief afval is gebaseerd op deugdelijke beoordelingen van de veiligheid als bedoeld in artikel 15 en wordt afgegeven op voorwaarde dat een inbedrijfstellingsprogramma is voltooid waaruit blijkt dat de faciliteit, zoals deze is gebouwd, voldoet aan de ontwerp- en veiligheidseisen; ii) bedrijfslimieten en -voorwaarden, voortvloeiende uit de testen, bij de bedrijfsvoering opgedane ervaring en de beoordelingen bedoeld in artikel 15 worden vastgelegd en zo nodig herzien; iii) de bedrijfsvoering, het onderhoud, het toezicht, de inspectie en beproeving van een faciliteit voor het beheer van radioactief afval geschiedt in overeenstemming met goedgekeurde procedures. Voor een eindbergingsfaciliteit dienen de aldus verkregen resultaten te worden gebruikt om de geldigheid van de veronderstellingen te verifiëren en te bestuderen en de beoordelingen genoemd in artikel 15 bij te werken voor de periode na de sluiting; iv) bouwkundige en technische ondersteuning op alle met de veiligheid verband houdende terreinen beschikbaar is gedurende de levensduur van een faciliteit voor het beheer van radioactief afval; v) procedures voor de karakterisering en het afscheiden van radioactief afval worden toegepast; vi) voorvallen die van belang zijn voor de veiligheid door de houder van de vergunning tijdig bij het regulerend lichaam worden gemeld; vii) programma's worden opgesteld voor het verzamelen en analyseren van gegevens over de bij de bedrijfsvoering opgedane ervaring en dat waar nodig wordt gehandeld naar de verkregen resultaten; viii) buitenbedrijfstellingsplannen voor een faciliteit voor het beheer van radioactief afval anders dan een eindbergingsfaciliteit worden opgesteld en zo nodig bijgewerkt, met behulp van de informatie die is verkregen gedurende de operationele levensduur van die faciliteit, en die door het regulerend lichaam worden bestudeerd. ix) plannen voor de sluiting van een eindbergingsfaciliteit worden opgesteld en zo nodig bijgewerkt, met behulp van de informatie die is verkregen tijdens de operationele levensduur van die faciliteit, en die door het regulerend lichaam worden bestudeerd.
ARTIKEL 17 Institutionele maatregelen na de sluiting Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om zeker te stellen dat na de sluiting van een eindbergingsfaciliteit : i) de door het regulerend lichaam vereiste dossiers over de locatie, het ontwerp en de inventaris van die faciliteit worden bewaard; ii) actieve of passieve institutionele controle, zoals toezicht of beperking van de toegang, wordt verricht, indien noodzakelijk, en iii) indien gedurende een periode van actieve institutionele controle, niet-geplande emissie van radioactieve stoffen in het milieu wordt ontdekt, interventiemaatregelen worden genomen, indien noodzakelijk. HOOFDSTUK 4. - Algemene veiligheidsbepalingen ARTIKEL 18 Uitvoeringsbepalingen Elke Verdragsluitende Partij treft binnen het kader van haar nationale recht de wetgevende, regelgevende en bestuurlijke maatregelen en andere voorzieningen die noodzakelijk zijn ter nakoming van haar verplichtingen ingevolge dit Verdrag.
ARTIKEL 19 Wet- en regelgevend kader 1. Elke Verdragsluitende Partij schept en handhaaft een wet- en regelgevend kader betreffende de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en radioactief afval.2. Dit wet- en regelgevend kader voorziet in : i) de totstandkoming van toepasselijke nationale veiligheidseisen en -voorschriften met betrekking tot de stralingsveiligheid; ii) een vergunningenstelsel voor activiteiten inzake het beheer van bestraalde splijtstof en radioactief afval; iii) een verbodstelsel op de bedrijfsvoering van een installatie voor het beheer van bestraalde splijtstof of radioactief afval zonder vergunning; iv) een stelsel van passende institutionele controle, inspectie door het regulerend lichaam, documentatie en verslaglegging; v) de handhaving van de toepasselijke voorschriften en van het gestelde in de vergunningen; vi) een duidelijke toewijzing van de verantwoordelijkheden naar de betrokken organen in de verschillende fasen van het beheer van bestraalde splijtstof en radioactief afval. 3. Wanneer nagegaan wordt of radioactieve stoffen aan de toepasselijke regelgeving voor radioactief afval moeten worden onderworpen houden de Verdragsluitende Partijen naar behoren rekening met de doelstellingen van dit Verdrag. ARTIKEL 20 Regulerend lichaam 1. Door elke Verdragsluitende Partij wordt een regulerend lichaam opgericht of aangewezen ter uitvoering van het in artikel 19 bedoelde wet- en regelgevend kader, dat beschikt over passende bevoegdheden, bekwaamheid en financiële en personele middelen om de zijn toegewezen taken te vervullen.2. Elke Verdragsluitende Partij neemt in overeenstemming met haar wet- en regelgevend kader passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de regelgevende taken daadwerkelijk onafhankelijk zijn van andere taken indien organisaties die zowel bij het beheer van bestraalde splijtstof of radioactief afval als met de regelgeving ter zake betrokken zijn. ARTIKEL 21 Verantwoordelijkheid van de vergunninghouder 1. Elke Verdragsluitende Partij zorgt ervoor dat de hoofdverantwoordelijkheid voor de veiligheid van een installatie voor het beheer van bestraalde splijtstof of radioactief afval berust bij de houder van de desbetreffende vergunning en neemt passende maatregelen om te waarborgen dat iedere vergunninghouder zijn verantwoordelijkheid in acht neemt.2. Indien er geen vergunninghouder of andere verantwoordelijke partij is, berust de verantwoordelijkheid bij de Verdragsluitende Partij die de jurisdictie heeft over de bestraalde splijtstof of over het radioactieve afval. ARTIKEL 22 Personele en financiële middelen Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om zeker te stellen dat : i) Het gekwalificeerde personeel, voorzover benodigd, beschikbaar is voor de met de veiligheid verband houdende activiteiten gedurende de levensduur van een installatie voor het beheer van bestraalde splijtstof en radioactief afval; ii) er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn ten behoeve van de veiligheid van de installaties voor het beheer van bestraalde splijtstof en radioactief afval gedurende de operationele levensduur daarvan en voor de buitenbedrijfstelling; iii) er financiële voorzieningen zijn getroffen die het mogelijk maken dat adequate institutionele controles en meetprogramma's worden uitgevoerd en, zolang dit noodzakelijk wordt geacht worden voortgezet na de sluiting van een faciliteit voor eindberging.
ARTIKEL 23 Kwaliteitsborging Elke Verdragsluitende Partij neemt de noodzakelijke maatregelen om zeker te stellen dat passende programma's voor kwaliteitsborging inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en radioactief afval worden opgezet en uitgevoerd.
ARTIKEL 24 Bescherming tegen straling tijdens de bedrijfsvoering 1. Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om zeker te stellen dat gedurende de operationele levensduur van een faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof of radioactief afval : i) de blootstelling van werknemers en het publiek aan straling veroorzaakt door de faciliteit zo gering te laten zijn als redelijkerwijs mogelijk is, met inachtneming van economische en sociale factoren; ii) iemand in normale situaties wordt blootgesteld aan stralingsdoses die hoger liggen dan de geldende nationale dosislimieten, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met internationaal goedgekeurde normen op het gebied van bescherming tegen straling; en iii) maatregelen worden genomen ter voorkoming van niet-geplande en ongecontroleerde emissies van radioactieve stoffen in het milieu. 2. Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om zeker te stellen dat lozingen worden beperkt : i) om blootstelling aan ioniserende straling zo gering te laten blijven als redelijkerwijs mogelijk is, met inachtneming van economische en sociale factoren; ii) zodanig dat niemand in normale situaties wordt blootgesteld aan stralingsdoses die hoger liggen dan de geldende nationale dosislimieten, waarin naar behoren rekening wordt gehouden met internationaal goedgekeurde normen op het gebied van bescherming tegen straling. 3. Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om zeker te stellen dat tijdens de operationele levensduur van een gereguleerde kerninstallatie, in het geval dat een niet-geplande of ongecontroleerde emissie van radioactieve stoffen in het milieu geschiedt, passende corrigerende maatregelen worden getroffen om de lozingen te beheersen en de effecten ervan te beperken. ARTIKEL 25 Voorbereiding op noodsituaties 1. Elke Verdragsluitende Partij stelt zeker dat er voor en tijdens de bedrijfsvoering van een installatie voor het beheer van bestraalde splijtstof of radioactief afval passende interne en, indien nodig, externe rampenbestrijdingsplannen bestaan.Deze rampenbestrijdingsplannen dienen regelmatig te worden getest. 2. Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen voor het opstellen en testen van rampenbestrijdingsplannen voor haar grondgebied, voor zover zij zou kunnen worden getroffen door een ongeval met stralingsgevolgen in een faciliteit voor het beheer van bestraalde splijtstof of radioactief afval in de nabijheid van haar grondgebied. ARTIKEL 26 Buitenbedrijfstelling Elke Verdragsluitende Partij neemt passende maatregelen om de veiligheid van de buitenbedrijfstelling van een kerninstallatie zeker te stellen. Deze maatregelen moeten waarborgen dat : i) gekwalificeerd personeel en voldoende financiële middelen beschikbaar zijn; ii) de bepalingen van artikel 24 met betrekking tot bescherming tegen straling tijdens de bedrijfsvoering, lozingen en niet-geplande en ongecontroleerde emissies worden toegepast; iii) de bepalingen van artikel 25 met betrekking tot de voorbereiding op ongevallen worden toegepast; en iv) dossiers met belangrijke informatie over de buitenbedrijfstelling worden bewaard. HOOFDSTUK 5. - Diverse bepalingen ARTIKEL 27 Grensoverschrijdende overbrenging 1. Elke Verdragsluitende Partij die betrokken is bij een grensoverschrijdende overbrenging neemt passende maatregelen om zeker te stellen dat deze overbrenging geschiedt in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag en van relevante bindende internationale instrumenten. Hierbij : i) neemt een Verdragsluitende Partij die een Staat van herkomst is passende maatregelen om zeker te stellen dat de grensoverschrijdende overbrenging toegestaan is en slechts plaatsvindt na kennisgeving aan en instemming van de Staat van bestemming; ii) is grensoverschrijdende overbrenging via Staten van doorgang onderworpen aan die internationale verplichtingen die relevant zijn voor de gebruikte specifieke vervoersmodaliteiten; iii) stemt een Verdragsluitende Partij die een Staat van bestemming is uitsluitend in met een grensoverschrijdende overbrenging indien zij beschikt over de administratieve en technische middelen en over de regulerende structuur die noodzakelijk is om de bestraalde splijtstof of het radioactieve afval op een met dit Verdrag overeenstemmende wijze te kunnen beheren; iv) staat een Verdragsluitende Partij die een Staat van herkomst is een grensoverschrijdende overbrenging uitsluitend toe indien zij zich ervan kan vergewissen, met instemming van de Staat van bestemming, dat voorafgaande aan de grensoverschrijdende overbrenging is voldaan aan de onder iii. genoemde eisen; v) neemt een Verdragsluitende Partij die een Staat van herkomst is passende maatregelen om de terugbrenging naar haar grondgebied toe te staan, indien een grensoverschrijdende overbrenging niet in overeenstemming met dit artikel is of kan worden uitgevoerd, tenzij een andere veilige regeling kan worden getroffen.2. Een Verdragsluitende Partij verleent geen vergunning voor de overbrenging van haar bestraalde splijtstof of radioactief afval ten behoeve van opslag of eindberging naar een bestemming ten zuiden van 60 graden zuiderbreedte.3. Niets in dit Verdrag maakt inbreuk op of doet afbreuk aan : i) de uitoefening door schepen of luchtvaartuigen van alle Staten, van de navigatierechten en -vrijheden op het gebied van de zeevaart, binnenvaart en luchtvaart, zoals neergelegd in het internationale recht; ii) de rechten van een Verdragsluitende Partij waarnaar radioactief afval ter bewerking wordt uitgevoerd, om het radioactief afval en andere producten na deze bewerking naar de Staat van herkomst terug te zenden of hiertoe maatregelen te nemen; iii) het recht van een Verdragsluitende Partij om haar bestraalde splijtstof uit te voeren ten behoeve van opwerking; iv) de rechten van een Verdragsluitende Partij waarnaar bestraalde splijtstof ter opwerking wordt uitgevoerd, om het radioactieve afval en de andere producten die voortvloeien uit de opwerking terug te zenden naar de Staat van herkomst of hiertoe maatregelen te nemen.
ARTIKEL 28 Uit bedrijf genomen, ingekapselde bronnen 1. Elke Verdragsluitende Partij neemt binnen het kader van haar nationale wetgeving, passende maatregelen om zeker te stellen dat het bezit, het voor hergebruik geschikt maken of opbergen van uit bedrijf genomen, ingekapselde bronnen op een veilige wijze plaatsvindt.2. Een Verdragsluitende Partij staat toe dat uit bedrijf genomen, ingekapselde bronnen naar haar grondgebied terugkeren indien zij, binnen het kader van haar nationale wetgeving, heeft aanvaard dat deze worden teruggezonden naar een fabrikant die gekwalificeerd is uit bedrijf genomen, ingekapselde bronnen te ontvangen en in bezit te hebben. HOOFDSTUK 6 - Vergaderingen van de verdragsluitende partijen ARTIKEL 29 Voorbereidende vergadering 1. Uiterlijk zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag wordt een voorbereidende vergadering van de Verdragsluitende Partijen gehouden.2. Op deze vergadering zullen de Verdragsluitende Partijen : i) de datum vaststellen voor de eerste toetsingsvergadering bedoeld in artikel 30.Deze toetsingsvergadering vindt zo spoedig mogelijk plaats, in elk geval binnen dertig maanden na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag; ii) een reglement van orde en een financieel reglement opstellen en bij consensus aannemen; iii) in het bijzonder en in overeenstemming met het reglement van orde : a) richtlijnen betreffende vorm en structuur van de overeenkomstig artikel 32 in te dienen nationale rapporten vaststellen;b) een datum voor indiening van die rapporten vaststellen;c) de procedure voor toetsing van die rapporten vaststellen. 3. Elke Staat of elke regionale organisatie strevend naar integratie dan wel van andere aard, die dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt, bevestigt of ertoe toetreedt en waarvoor het Verdrag nog niet in werking is getreden kan de voorbereidende vergadering bijwonen alsof hij c.q. zij Partij bij dit Verdrag was.
ARTIKEL 30 Toetsingsvergaderingen 1. De Verdragsluitende Partijen houden vergaderingen ter toetsing van de ingevolge artikel 32 ingediende rapporten.2. Op elke toetsingsvergadering : i) zullen de Verdragsluitende Partijen de datum vaststellen voor de volgende toetsingsvergadering, waarbij het tijdvak tussen de toetsingsvergaderingen niet langer mag zijn dan drie jaar; ii) kunnen de Verdragsluitende Partijen de ingevolge artikel 29, tweede lid, getroffen regelingen opnieuw bezien en herzieningen aannemen bij consensus, tenzij in het reglement van orde anders is bepaald. Zij kunnen ook het reglement van orde en het financieel reglement wijzigen, bij consensus. 3. Op elke toetsingsvergadering wordt elke Verdragsluitende Partij een redelijke mogelijkheid geboden de door andere Verdragsluitende Partijen ingediende rapporten te bespreken en te vragen om een toelichting ter zake. ARTIKEL 31 Buitengewone vergadering Er wordt een buitengewone vergadering van de Verdragsluitende Partijen gehouden : i) indien hiertoe wordt besloten door een meerderheid van de Verdragsluitende Partijen die op een vergadering aanwezig zijn en hun stem uitbrengen;of ii) op schriftelijk verzoek van een Verdragsluitende Partij, binnen zes maanden nadat dit verzoek aan de Verdragsluitende Partijen is meegedeeld en een meerderheid van de Verdragsluitende Partijen aan het in artikel 37 bedoelde secretariaat te kennen heeft gegeven het verzoek te steunen.
ARTIKEL 32 Rapportage 1. In overeenstemming met het bepaalde in artikel 30 dient elke Verdragsluitende Partij een nationaal rapport in op elke toetsingsvergadering van de Verdragsluitende Partijen.Dit rapport heeft betrekking op de maatregelen die zijn genomen ter nakoming van elk van de verplichtingen van het Verdrag. Voor elke Verdragsluitende Partij heeft het rapport tevens betrekking op : i) haar beleid inzake het beheer van bestraalde splijtstof; ii) haar praktijk inzake het beheer van bestraalde splijtstof; iii) haar beleid inzake het beheer van radioactief afval; iv) haar praktijk inzake het beheer van radioactief afval; v) de criteria die zij hanteert voor het definiëren en classificeren van radioactief afval.2. Dit rapport bevat tevens : i) een lijst met de faciliteiten voor het beheer van bestraalde splijtstof waarop dit Verdrag van toepassing is, de locatie, het hoofddoel en de belangrijkste kenmerken ervan; ii) een inventaris van de bestraalde splijtstof waarop dit Verdrag van toepassing is en die opgeslagen of opgeborgen is. In deze inventaris is een beschrijving opgenomen van de stoffen en informatie, indien beschikbaar, van de massa en de totale activiteit van deze stoffen; iii) een lijst van de faciliteiten voor het beheer van radioactief afval waarop dit Verdrag van toepassing is, de locatie, het hoofddoel en de belangrijkste kenmerken ervan; iv) een inventaris van het radioactieve afval waarop dit Verdrag van toepassing is en dat : a. wordt opgeslagen in faciliteiten voor het beheer van radioactief afval en faciliteiten voor de splijtstofcyclus;b. zich in een eindberging bevindt;of c. uit eerdere praktijken is ontstaan. In deze inventaris is een beschrijving van de stoffen opgenomen en andere beschikbare relevante informatie, zoals het volume of de massa, de activiteit en specifieke radionucliden; v. een lijst met kerninstallaties ten aanzien waarvan een procedure van buitenbedrijfstelling loopt, waarbij de voortgang van de werkzaamheden inzake buitenbedrijfstelling van die faciliteiten is aangegeven. ARTIKEL 33 Deelname 1. Elke Verdragsluitende Partij neemt deel aan de vergaderingen van de Verdragsluitende Partijen en wordt daar vertegenwoordigd door één afgevaardigde en door plaatsvervangers, deskundigen en adviseurs, in zoverre zij dit noodzakelijk acht.2. De Verdragsluitende Partijen kunnen, bij consensus, iedere intergouvernementele organisatie die deskundig is met betrekking tot de in dit Verdrag geregelde aangelegenheden uitnodigen als waarnemer aan een vergadering of bepaalde zittingen daarvan deel te nemen. Waarnemers dienen schriftelijk en van te voren in te stemmen met het bepaalde in artikel 36.
ARTIKEL 34 Samenvattend verslag De Verdragsluitende Partijen hechten, bij consensus, hun goedkeuring aan een document betreffende tijdens vergaderingen van de Verdragsluitende Partijen besproken onderwerpen en getrokken conclusies en stellen dit ter beschikking van het publiek.
ARTIKEL 35 Talen 1. De voertalen tijdens vergaderingen van de Verdragsluitende Partijen zijn het Arabisch, het Chinees, het Engels, het Frans, het Russisch en het Spaans, tenzij in het reglement van orde anders is bepaald.2. De ingevolge artikel 32 in te dienen rapporten worden opgesteld in de landstaal van de indienende Verdragsluitende Partij of in één hiertoe aangewezen taal, vastgelegd in het reglement van orde.Indien het rapport wordt ingediend in een landstaal die niet de in het reglement van orde aangewezen taal is, verstrekt de Verdragsluitende Partij een vertaling van het rapport in de aangewezen taal. 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, verzorgt het secretariaat, tegen vergoeding, de vertaling in de aangewezen taal van rapporten die in een andere ter vergadering gebezigde voertaal zijn ingediend. ARTIKEL 36 Vertrouwelijkheid 1. De bepalingen van dit Verdrag laten de rechten en verplichtingen onverlet die de Verdragsluitende Partijen krachtens hun wetgeving hebben met betrekking tot de bescherming van informatie tegen openbaarmaking.Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ,,informatie'' mede verstaan : informatie met betrekking tot de nationale veiligheid of de fysieke bescherming van kernmateriaal, informatie die wordt beschermd uit hoofde van de intellectuele eigendom of uit hoofde van het fabrieks- en handelsgeheim, en persoonsgegevens. 2. Wanneer, in het kader van dit Verdrag, een Verdragsluitende Partij informatie verstrekt die door haar is aangemerkt als beschermd in de zin van het eerste lid, wordt deze informatie uitsluitend gebruikt voor de doeleinden waarvoor zij werd verstrekt en wordt het vertrouwelijk karakter daarvan geëerbiedigd.3. Wat betreft de informatie inzake de bestraalde splijtstof of het radioactief afval die krachtens artikel 3, derde lid, onder de werkingssfeer van dit Verdrag valt, doen de bepalingen van dit Verdrag geen afbreuk aan de uitsluitende bevoegdheid van de betrokken Verdragsluitende Partij om te beslissen : i) of deze informatie wordt geclassificeerd of aan een andere vorm van controle wordt onderworpen om verspreiding te voorkomen; ii) of de onder i. bedoelde informatie in het kader van dit Verdrag moet worden verstrekt; en iii) welke voorwaarden inzake vertrouwelijkheid aan deze informatie verbonden worden, indien zij in het kader van dit Verdrag wordt verstrekt. 4. De inhoud van de besprekingen gedurende het toetsen van de nationale rapporten op iedere krachtens artikel 30 gehouden toetsingsvergadering is vertrouwelijk. ARTIKEL 37 Secretariaat 1. De Internationale Organisatie voor Atoomenergie (hierna te noemen de ,,Organisatie'') treedt op als secretariaat voor de vergaderingen van de Verdragsluitende Partijen.2. Het secretariaat : i) belegt de in de artikelen 29, 30 en 31 bedoelde vergaderingen van de Verdragsluitende Partijen, bereidt deze voor en verleent de daarmee samenhangende diensten; ii) doet in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag ontvangen of vervaardigde informatie toekomen aan de Verdragsluitende Partijen.
De door de Organisatie gemaakte kosten ter verrichting van de onder i. en ii. bedoelde taken, worden gedragen door de Organisatie ten laste van haar gewone begroting. 3. De Verdragsluitende Partijen kunnen, bij consensus, de Organisatie verzoeken andere diensten te verlenen ter ondersteuning van de vergaderingen van de Verdragsluitende Partijen.De Organisatie kan deze diensten verlenen indien daarvoor ruimte is in haar programma en haar gewone begroting. Mocht daarvoor geen ruimte zijn, dan kan de Organisatie bedoelde diensten verlenen indien wordt gezorgd voor vrijwillige financiering uit een andere bron. HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen en andere bepalingen ARTIKEL 38 Oplossen van verschillen van mening In geval van een verschil van mening tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen betreffende de interpretatie of toepassing van dit Verdrag, plegen de Verdragsluitende Partijen overleg in het kader van een vergadering van de Verdragsluitende Partijen teneinde een oplossing te vinden voor het verschil van mening. Wanneer het overleg niet tot een oplossing leidt, kan een beroep worden gedaan op de mechanismen van bemiddeling, conciliatie en arbitrage die zijn neergelegd in het internationale recht, met inbegrip van de binnen de IAEA geldende regels en praktijken.
ARTIKEL 39 Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring, toetreding 1. Dit Verdrag staat voor alle Staten open voor ondertekening op de zetel van de Organisatie te Wenen van 29 september 1997 tot aan zijn inwerkingtreding.2. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door de ondertekenende Staten.3. Na inwerkingtreding staat dit Verdrag voor alle Staten open voor toetreding.4. i) Dit Verdrag staat open voor ondertekening, onder voorbehoud van bevestiging, of voor toetreding door regionale organisaties strevend naar integratie dan wel van andere aard, mits een dergelijke organisatie is opgericht door soevereine Staten en bevoegd is tot het onderhandelen over, het sluiten en het uitvoeren van internationale overeenkomsten op onder dit Verdrag vallende terreinen. ii) Op de tot hun bevoegdheid behorende terreinen oefenen die organisaties namens zichzelf de rechten uit en nemen zij de verantwoordelijkheden op zich die dit Verdrag toekent aan Staten die Partij zijn. iii) Wanneer een dergelijke organisatie partij bij dit Verdrag wordt, doet zij de in artikel 43 bedoelde depositaris een verklaring toekomen waarin is vermeld welke Staten haar Lidstaten zijn, welke artikelen van dit Verdrag op haar van toepassing zijn en in hoeverre zij bevoegd is op het onder die artikelen vallende terrein. iv) Een dergelijke organisatie heeft geen stemrecht naast dat van haar Lidstaten. 5. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring, toetreding of bevestiging dienen te worden neergelegd bij de depositaris. ARTIKEL 40 Inwerkingtreding 1. Dit Verdrag treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging bij de depositaris van de vijfentwintigste akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, waaronder de akten van vijftien Staten die elk een in bedrijf zijnde kerncentrale hebben.2. Voor elke Staat of regionale organisatie strevend naar integratie dan wel van andere aard die dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt, bevestigt of ertoe toetreedt na de datum van neerlegging van de laatste akte die is vereist om te voldoen aan de in het eerste lid 1 genoemde voorwaarden, treedt dit Verdrag in werking op de negentigste dag na de datum van neerlegging bij de depositaris van de desbetreffende akte door die Staat of organisatie. ARTIKEL 41 Wijzigingen van het verdrag 1. Elke Verdragsluitende Partij kan een wijziging van dit Verdrag voorstellen.Voorgestelde wijzigingen worden bestudeerd op een toetsingsvergadering of een buitengewone vergadering. 2. De tekst van een voorgestelde wijziging en de redenen daarvoor worden verstrekt aan de depositaris, die het voorstel ten minste negentig dagen voor de vergadering waarop het voorstel ter bestudering wordt voorgelegd doet toekomen aan de Verdragsluitende Partijen.Alle naar aanleiding van het voorstel binnengekomen commentaar wordt door de depositaris toegezonden aan de Verdragsluitende Partijen. 3. Na bestudering van de voorgestelde wijziging besluiten de Verdragsluitende Partijen of zij het voorstel aannemen bij consensus dan wel, indien geen consensus wordt bereikt, of zij het voorleggen aan een diplomatieke conferentie.Voor een besluit tot het voorleggen van een voorgestelde wijziging aan een diplomatieke conferentie is een meerderheid vereist van tweederde van de ter vergadering aanwezige Verdragsluitende Partijen die hun stem uitbrengen, mits op het tijdstip van stemming ten minste de helft van de Verdragsluitende Partijen aanwezig is. 4. De diplomatieke conferentie waarop wijzigingen van dit Verdrag kunnen worden bestudeerd en aangenomen, wordt door de depositaris belegd en vindt plaats uiterlijk een jaar nadat het desbetreffende besluit is genomen in overeenstemming met het derde lid van dit artikel.De diplomatieke conferentie stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat wijzigingen bij consensus worden aangenomen. Mocht dit niet mogelijk blijken, dan worden wijzigingen aangenomen met een meerderheid van tweederde van alle Verdragsluitende Partijen. 5. Wijzigingen van dit Verdrag die zijn aangenomen overeenkomstig het derde en vierde lid, dienen door de Verdragsluitende Partijen te worden bekrachtigd, aanvaard, goedgekeurd of bevestigd en worden voor de Verdragsluitende Partijen die ze hebben bekrachtigd, aanvaard, goedgekeurd of bevestigd van kracht op de negentigste dag na de ontvangst door de depositaris van de desbetreffende akten van ten minste twee derden van de Verdragsluitende Partijen.Ten aanzien van een Verdragsluitende Partij die bedoelde wijzigingen daarna bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of bevestigt, worden zij van kracht op de negentigste dag na de nederlegging van de desbetreffende akte door die Verdragsluitende Partij.
ARTIKEL 42 Opzegging 1. Elke Verdragsluitende Partij kan dit Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris.2. De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris of op een in de kennisgeving vermelde latere datum. ARTIKEL 43 Depositaris 1. De Directeur-Generaal van de Organisatie is depositaris van dit Verdrag.2. De depositaris stelt de Verdragsluitende Partijen in kennis van : i) de ondertekening van dit Verdrag en van de neerlegging van akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring, toetreding of bevestiging in overeenstemming met artikel 39; ii) de datum waarop het Verdrag in werking treedt, in overeenstemming met artikel 40; iii) de kennisgevingen van opzegging van het Verdrag en de datum daarvan, in overeenstemming met artikel 42; iv) de door de Verdragsluitende Partijen voorgestelde wijzigingen van dit Verdrag, de door de desbetreffende diplomatieke conferentie of de vergadering van de Verdragsluitende Partijen aangenomen wijzigingen, en de datum van inwerkingtreding van bedoelde wijzigingen, in overeenstemming met artikel 41.
ARTIKEL 44 Authentieke teksten Het origineel van dit Verdrag, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd bij de depositaris, die gewaarmerkte afschriften daarvan doet toekomen aan de Verdragsluitende Partijen.
Ten blijke waarvan de Ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd dit Verdrag hebben ondertekend.
Gedaan te Wenen op vijf september negentienhonderd zevenennegentig.
WET HOUDENDE INSTEMMING MET HET GEZAMENLIJK VERDRAG INZAKE DE VEILIGHEID VAN HET BEHEER VAN BESTRAALDE SPLIJTSTOF EN INZAKE DE VEILIGHEID VAN HET BEHEER VAN RADIOACTIEF AFVAL, GEDAAN TE WENEN OP 5 SEPTEMBER 1997 LIJST MET DE GEBONDEN STATEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld