gepubliceerd op 04 september 2002
Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten
2 AUGUSTUS 2002. - Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemeen
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° "financieel instrument" : elke waarde of elk recht dat tot één van de volgende categorieën behoort : a) aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waarden;b) obligaties en andere schuldinstrumenten die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn;c) alle andere gewoonlijk verhandelde waarden waarmee de waarden bedoeld in a) of b) via inschrijving of omruiling kunnen worden verworven of die in contanten worden afgewikkeld, met uitsluiting van betaalmiddelen;d) rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging;e) instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt worden verhandeld;f) financiële futures, met inbegrip van gelijkwaardige instrumenten die worden afgewikkeld in contanten;g) rentetermijncontracten ("forward rate agreements");h) rente- en valutaswaps en swaps betreffende aan aandelen of aan aandelenindexen gekoppelde cash-flows ("equity swaps");i) valuta- en renteopties en andere opties ter verwerving of vervreemding van enig financieel instrument bedoeld in a) tot h), met inbegrip van gelijkwaardige instrumenten die worden afgewikkeld in contanten;j) voor de toepassing van de artikelen 25, 32, 39 en 40 en de andere bepalingen die de Koning op advies van de CBF kan vaststellen, de van grondstoffenafgeleide instrumenten;k) andere waarden of rechten aangeduid door de Koning op advies van de CBF, in voorkomend geval voor de toepassing van de bepalingen die Hij aanwijst;2° "aanverwant financieel instrument" : elk financieel instrument dat op één van de volgende manieren aan een bepaald financieel instrument gerelateerd is : a) converteerbaar is in het betrokken financieel instrument of ertegen kan worden omgeruild;b) aan de titularis ervan het recht geeft het betrokken financieel instrument te verwerven of erop in te schrijven;c) door de emittent of een borg van het betrokken financieel instrument is uitgegeven of gewaarborgd, wanneer er een belangrijke correlatie tussen de koersen van beide instrumenten bestaat;d) een certificaat is dat het betrokken financieel instrument vertegenwoordigt of er de tegenwaarde van vormt;e) een rendement geeft dat krachtens de uitgiftevoorwaarden specifiek gekoppeld is aan het koersverloop van het betrokken financieel instrument;3° "gereglementeerde markt" : elke Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt;4° "Belgische georganiseerde markt" : elke secundaire markt voor financiële instrumenten, al dan niet voor het publiek toegankelijk, die is georganiseerd door een marktonderneming waarvan de maatschappelijke zetel in België is gevestigd;5° "Belgische gereglementeerde markt" : elke Belgische georganiseerde markt die met toepassing van artikel 3 erkend is als gereglementeerde markt;6° "buitenlandse gereglementeerde markt" : elke secundaire markt voor financiële instrumenten die is georganiseerd door een marktonderneming waarvan de Staat van herkomst een andere Lidstaat van de Europese Economische Ruimte is dan België, en die door deze Lidstaat is erkend als gereglementeerde markt met toepassing van artikel 1, 13), van richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten;7° "marktonderneming" : elke vennootschap of entiteit die één of meer secundaire markten voor financiële instrumenten organiseert;8° "beleggingsdienst" : elke dienst bedoeld in artikel 46, 1°, van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs, alsmede elke andere aan derden verstrekte dienst betreffende financiële instrumenten die de Koning op advies van de CBF aanduidt, in voorkomend geval voor de toepassing van de bepalingen die Hij aanwijst;9° "financiële tussenpersoon" : elke persoon van wie het gewone bedrijf bestaat in het beroepsmatig verrichten van beleggingsdiensten;10° "gekwalificeerde tussenpersoon" : elke financiële tussenpersoon die tot één van de volgende categorieën behoort : a) de kredietinstellingen naar Belgisch recht die zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 13 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;b) de kredietinstellingen waarvan de Staat van herkomst een andere Lidstaat van de Europese Economische Ruimte is en die in België beleggingsdiensten mogen verstrekken overeenkomstig artikel 65 of 66 van dezelfde wet;c) de kredietinstellingen waarvan de Staat van herkomst een derde Staat is en die in België beleggingsdiensten mogen verstrekken overeenkomstig artikel 79 van dezelfde wet;d) de beleggingsondernemingen naar Belgisch recht die over een vergunning beschikken als beursvennootschap, als vennootschap voor vermogensbeheer, als vennootschap voor makelarij in financiële instrumenten of als vennootschap voor plaatsing van orders in financiële instrumenten krachtens artikel 47 van voornoemde wet van 6 april 1995;e) de beleggingsondernemingen waarvan de Staat van herkomst een andere Lidstaat van de Europese Economische Ruimte is en die in België beleggingsdiensten mogen verstrekken krachtens artikel 110 van dezelfde wet, met inbegrip van natuurlijke personen van wie de Staat van herkomst het verstrekken van beleggingsdiensten in de hoedanigheid van natuurlijke persoon toelaat;f) de beleggingsondernemingen waarvan de Staat van herkomst een derde Staat is en die in België beleggingsdiensten mogen verstrekken krachtens artikel 111 van dezelfde wet;g) de beleggingsadviseurs die over een vergunning beschikken krachtens artikel 123 van dezelfde wet;h) de Europese Centrale Bank, de NBB en de andere centrale banken van de Lidstaten van de Europese Economische Ruimte, onverminderd de toepassing van artikel 108 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;i) de andere financiële tussenpersonen aangeduid door de Koning op advies van de CBF, in voorkomend geval voor de toepassing van de bepalingen die Hij aanwijst;11° "Staat van herkomst" : in het geval van een natuurlijke persoon, de Staat waar het hoofdkantoor van zijn onderneming is gevestigd, en, in het geval van een rechtspersoon, de Staat waar zijn statutaire zetel of, bij gebrek aan een statutaire zetel naar het recht waaronder hij ressorteert, de Staat waar zijn hoofdkantoor is gevestigd;12° "derde Staat" : elke Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte;13° "professionele belegger" : elke persoon die behoort tot één van de categorieën van personen die door de Koning, op advies van de CBF, zijn aangeduid als personen die inzake beleggingen in financiële instrumenten, mogen worden geacht de nodige kennis en ervaring te hebben om hun eigen beleggingsbeslissingen te nemen en de daaraan verbonden risico's in te schatten;14° "voorkennis" : elke niet openbaar gemaakte informatie die nauwkeurig is en rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op één of meer emittenten van financiële instrumenten of op één of meer financiële instrumenten, en die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, de koers van deze financiële instrumenten of deze van aanverwante financiële instrumenten gevoelig zou kunnen beïnvloeden, met dien verstande dat, met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, onder "voorkennis" moet worden verstaan elke niet openbaar gemaakte informatie die nauwkeurig is en rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op één of meer van deze afgeleide instrumenten, en die gebruikers op markten waarop die instrumenten worden verhandeld, verwachten te ontvangen overeenkomstig de normale praktijken op deze markten;15° "nauwe banden" : elke band bedoeld in de artikelen 11 tot 14 van het Wetboek van vennootschappen, die bestaat tussen rechtspersonen of tussen een natuurlijke persoon en een rechtspersoon;16° "verrekeningsinstelling" : instelling die de omzetting in een netto schuldvordering verzekert door schuldvernieuwing of door verrekening van wederzijdse vorderingen die het gevolg zijn van verrichtingen op financiële instrumenten of termijnverrichtingen op deviezen;17° "vereffeningsinstelling" : instelling die de vereffening verzekert van orders van overdracht van financiële instrumenten, van rechten met betrekking tot deze financiële instrumenten of van termijnverrichtingen op deviezen, met of zonder afwikkeling in contanten;18° "open raadpleging" : de procedure volgens welke de inhoud van een besluit of een reglement dat de Koning, de minister, de CBF of de CDV overweegt te nemen, vooraf door de betrokken overheid wordt toegelicht in een consultatieve nota die wordt gepubliceerd op de Internetsite van het Ministerie van Financiën, de CBF of de CDV, naargelang van het geval, met uitnodiging aan de belanghebbende partijen om hun eventuele commentaar mede te delen binnen de termijn aangegeven in de nota;19° "minister" : behoudens bijzondere bepalingen, de Minister van Financiën en, wat de hoofdstukken IV en VII betreft, de Minister bevoegd voor Economie;20° "NBB" : de Nationale Bank van België;21° "CBF" : de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, in het Duits "Kommission für das Bank und Finanzwesen";22° "CDV" : de Controledienst voor de Verzekeringen. HOOFDSTUK II. - Secundaire markten voor financiële instrumenten Afdeling 1. - Gereglementeerde markten
Art. 3.§ 1. De minister kan, op advies van de CBF, elke Belgische georganiseerde markt die beantwoordt aan de voorwaarden bepaald in artikel 4, als gereglementeerde markt erkennen.
De lijst van gereglementeerde markten die zijn erkend met toepassing van het eerste lid en elke wijziging van deze lijst worden door toedoen van de minister in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 2. Tenzij de minister er bij de beslissing tot erkenning van de markt als gereglementeerde markt of in een later besluit anders over beslist, geldt de opneming van financiële instrumenten in een Belgische gereglementeerde markt als toelating tot de officiële notering voor de toepassing van de wettelijke of reglementaire bepalingen die daarnaar verwijzen. In voorkomend geval wordt de andersluidende beslissing van de minister vermeld in de lijst bekendgemaakt overeenkomstig § 1, tweede lid. § 3. De minister kan, op advies van de CBF, de hoedanigheid van gereglementeerde markt aan een Belgische georganiseerde markt ontnemen, hetzij op verzoek van de marktonderneming die haar organiseert, hetzij op eigen initiatief indien de markt niet langer voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 4.
In de gevallen bedoeld in het eerste lid, neemt de marktonderneming die de betrokken markt organiseert, alle gepaste maatregelen teneinde een geordende overgang te waarborgen met eerbiediging van de belangen van de beleggers. Te dien einde werkt zij een overgangsplan uit dat zij vooraf aan de CBF ter goedkeuring voorlegt. Indien de marktonderneming in gebreke blijft een dergelijk overgangsplan uit te werken, kan de CBF haar er ambtshalve één opleggen.
Art. 4.Opdat een markt voor financiële instrumenten als Belgische gereglementeerde markt kan worden erkend en deze erkenning kan behouden, moet de marktonderneming die haar organiseert : 1° een regelmatige werking van de markthandel waarborgen;2° marktregels vaststellen overeenkomstig artikel 5, erop toezien dat deze regels de leden van de markt contractueel binden, toezicht houden op de naleving van deze regels en optreden tegen overtredingen ervan;3° beschikken over adequate informaticasystemen teneinde de efficiënte werking van de markt te verzekeren, de naleving van de transparantieverplichtingen bedoeld in artikel 9 mogelijk te maken en het opsporen van marktmisbruiken te vergemakkelijken;4° de transparantie verzekeren van de transacties in financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op de markt, overeenkomstig artikel 9;5° met het oog op de verrekening en vereffening van transacties in financiële instrumenten, gebruik maken van verrekenings- en vereffeningssystemen die voldoende waarborgen bieden voor de bescherming van de belangen van de deelnemers en van de beleggers en voor de goede werking van de markt;6° in gepaste structurele maatregelen en urgentieplannen voorzien in geval van stoornissen in de werking van de markt.
Art. 5.§ 1. De marktregels van een Belgische gereglementeerde markt moeten het volgende bepalen : 1° de voorwaarden en procedures voor de toelating, schorsing en uitsluiting van de leden van de markt, met inachtneming van artikel 6 en de bepalingen vastgesteld met toepassing van dat artikel;2° de verplichtingen en verbodsbepalingen die gelden voor de leden van de markt;3° de voorwaarden en procedures voor de toelating van financiële instrumenten tot de verhandeling op de markt, alsook de voorwaarden en procedures voor de schorsing en schrapping van deze instrumenten, met inachtneming van artikel 7 en de bepalingen vastgesteld met toepassing van dat artikel;4° de verplichtingen die voor de emittenten voortvloeien uit de toelating van hun financiële instrumenten tot de verhandeling op de markt;5° de organisatie van de markthandel, met inachtneming van artikel 8, in voorkomend geval met inbegrip van de nadere regels voor de toepassing van de bepalingen vastgesteld met toepassing van artikel 26, 12°, b) ;6° de regels en procedures voor de rapportering en bekendmaking van transacties, met inachtneming van de bepalingen vastgesteld met toepassing van artikel 9;7° de regels en procedures van toezicht op de naleving van de marktregels, alsmede de sancties en procedures die gelden bij overtreding ervan. § 2. De marktregels mogen geen bepalingen bevatten die als doel of tot gevolg hebben dat de mededinging tussen de leden van de markt of tussen de markt en andere georganiseerde markten voor financiële instrumenten wordt beperkt. § 3. De initiële marktregels en alle wijzigingen ervan dienen door de minister op advies van de CBF te worden goedgekeurd.
De marktonderneming zorgt voor de bekendmaking en de bijwerking van de marktregels op haar website en in gedrukte vorm. De goedkeuring door de minister van de initiële regels en de latere wijzigingen wordt bij wijze van bericht bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .
Indien de marktonderneming in gebreke blijft de marktregels aan te passen aan de wijzigingen van de toepasselijke wettelijke of reglementaire bepalingen, kan de minister, op advies van de CBF, de nodige wijzigingen in de marktregels aanbrengen en deze bekendmaken. § 4. De CBF gaat na of de onderrichtingen en circulaires die ter uitvoering van de marktregels worden genomen, stroken met deze marktregels en met de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen. De minister kan zijn goedkeuring van de marktregels of de wijzigingen ervan met toepassing van § 3, eerste lid, afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de onderrichtingen of circulaires ter uitvoering van de bepalingen van de marktregels die hij aanduidt, en alle wijzigingen van deze onderrichtingen of circulaires vooraf aan een dergelijke verificatie door de CBF worden onderworpen.
Art. 6.§ 1. Kunnen als leden van een Belgische gereglementeerde markt worden toegelaten : 1° de gekwalificeerde tussenpersonen;2° de personen die tot één van de volgende categorieën behoren, onder de voorwaarden bepaald in één of meer reglementen van de CBF : a) de financiële tussenpersonen die geen gekwalificeerde tussenpersonen zijn, doch in hun Staat van herkomst zijn onderworpen aan een toezichtregeling die door de CBF toereikend wordt bevonden;b) de Belgische en buitenlandse ondernemingen die uitsluitend voor eigen rekening handelen;c) de ondernemingen waarvan de beleggingsdiensten uitsluitend bestaan in verrichtingen voor hun eigen rekening op een markt voor financiële futures of voor opties, of die voor andere leden van dezelfde markt handelen, of aan deze laatsten een prijs geven, en wiens verrichtingen door een clearing member van deze markt worden gegarandeerd;d) de tussenpersonen in beleggingsinstrumenten die betrekking hebben op grondstoffen;e) de leden van andere secundaire markten voor financiële instrumenten met welke een overeenkomst van wederzijdse toegang van leden bestaat. § 2. De marktregels van een Belgische gereglementeerde markt moeten bepalen dat, om als lid van de markt te worden toegelaten, de aanvrager aan de volgende voorwaarden moet voldoen : 1° de nodige kwaliteiten bezitten teneinde de bescherming van de belangen van de beleggers en de goede werking, de integriteit en de transparantie van de markt te verzekeren;2° over geschikt personeel en adequate technische middelen en informaticasystemen beschikken om het goede verloop van zijn marktactiviteiten te verzekeren;3° voldoende ervaring hebben inzake de verhandeling van de types van financiële instrumenten die op de markt worden verhandeld. § 3. Een marktonderneming mag de toelating van een persoon bedoeld in § 1 als lid van een door haar georganiseerde Belgische gereglementeerde markt slechts weigeren op grond van objectieve en niet-discriminatoire criteria en mits akkoord van de CBF. § 4. De marktregels van een Belgische gereglementeerde markt moeten de uitsluiting regelen van de leden die ernstige inbreuken op deze regels begaan, volgens een procedure op tegenspraak en mits kennisgeving aan de CBF vóór elke effectieve uitsluiting.
Art. 7.§ 1. Op advies van de CBF en na raadpleging van de marktondernemingen bedoeld in artikel 16, kan de Koning de minimumvoorwaarden bepalen voor de toelating van de verschillende categorieën van financiële instrumenten tot de verhandeling op de Belgische gereglementeerde markten.
Hij kan de marktondernemingen toelaten om af te wijken van de toelatingsvoorwaarden die Hij aangeeft, voor zover dergelijke afwijkingen algemeen gelden voor alle emittenten die zich in gelijkaardige omstandigheden bevinden. § 2. Onverminderd de bevoegdheid van de CBF om het toelatingsprospectus goed te keuren krachtens titel II van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten wordt over de toelating van financiële instrumenten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt beslist door de marktonderneming die deze markt organiseert. In de gevallen waarin richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van roerende waarden tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd van toepassing is, is de marktonderneming de bevoegde autoriteit bedoeld in artikel 11, § 1, van dezelfde richtlijn. De CBF kan zich verzetten tegen de toelating van een financieel instrument om redenen van bescherming van de belangen van de beleggers.
Een financieel instrument kan enkel tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt worden toegelaten op vraag van de emittent of nadat zijn advies omtrent de toelating is gevraagd.
De marktonderneming kan voor de toelating van een financieel instrument elke bijzondere voorwaarde stellen die zij aangewezen acht voor de bescherming van de belangen van de beleggers, en waarvan zij de emittent van dit instrument of de persoon die de toelating ervan aanvraagt, naargelang van het geval, vooraf in kennis heeft gesteld. § 3. De marktonderneming kan, op eigen initiatief of op verzoek van de emittent, de verhandeling schorsen van een financieel instrument dat is toegelaten tot de verhandeling op een door haar georganiseerde Belgische gereglementeerde markt, zo het risico bestaat dat de goede werking van de markt voor dit instrument tijdelijk niet is verzekerd, of om de bekendmaking van informatie betreffende dit instrument onder behoorlijke omstandigheden toe te laten. Zij moet dit doen indien de CBF, na overleg met haar, haar erom verzoekt in het belang van de bescherming van de beleggers. § 4. De marktonderneming schrapt een financieel instrument dat is toegelaten tot de verhandeling op een door haar georganiseerde Belgische gereglementeerde markt, indien zij vaststelt dat omwille van bijzondere omstandigheden een normale en regelmatige markt voor dit instrument niet langer kan worden gehandhaafd. Zij deelt dit vooraf mee aan de CBF die zich, na overleg met haar, daartegen kan verzetten in het belang van de bescherming van de beleggers. § 5. De marktonderneming treft de nodige maatregelen om te vermijden dat haar commerciële doelstellingen de onafhankelijkheid van beoordeling bij de uitvoering van de in §§ 2 tot 4 bedoelde taken in het gedrang brengen. § 6. De personeelsleden van de marktonderneming die meewerken aan de uitvoering van de in §§ 2 tot 4 bedoelde taken, zijn gebonden door het beroepsgeheim en mogen de vertrouwelijke informatie waarvan zij kennis hebben gekregen tijdens de uitvoering van deze taken, niet onthullen.
Dit verbod doet evenwel geen afbreuk aan de mededeling van dergelijke informatie : 1° aan de CBF, aan de personen die bij andere gereglementeerde markten gelijkaardige functies uitoefenen als die bedoeld in de §§ 2 tot 4, en, in het algemeen, aan Belgische of buitenlandse overheden of instellingen die zijn belast met het toezicht op de markten voor financiële instrumenten met betrekking tot aangelegenheden waarvoor zij bevoegd zijn, op voorwaarde dat de informatie die aldus wordt uitgewisseld, is gedekt door een gelijkwaardige geheimhoudingsplicht in hoofde van de overheden of instellingen die deze informatie ontvangen;2° tijdens een getuigenis in rechte in strafzaken;3° om aan de gerechtelijke overheden aangifte te doen van strafrechtelijke overtredingen;4° in het kader van administratieve of gerechtelijke beroepsprocedures tegen de beslissingen bedoeld in §§ 2 tot 4. § 7. De financiële instrumenten uitgegeven door een marktonderneming of door een rechtspersoon waarmee een dergelijke onderneming nauwe banden heeft, kunnen slechts tot de verhandeling op een door deze onderneming georganiseerde Belgische gereglementeerde markt worden toegelaten met de voorafgaande toestemming van de CBF en onder de voorwaarden die zij kan bepalen teneinde belangenconflicten te vermijden. De schorsing en schrapping van dergelijke financiële instrumenten wordt door de CBF uitgesproken overeenkomstig de toepasselijke marktregels.
Art. 8.Teneinde de goede werking, de integriteit en de transparantie van de markt te verzekeren, moeten de marktregels van een Belgische gereglementeerde markt : 1° de verhandelingen op zodanige wijze organiseren dat een efficiënte en transparante koersvorming in de hand wordt gewerkt in het belang van alle beleggers;2° geschikte uitvoeringsmaatregelen opstellen voor de vaststelling van toonaangevende referentiekoersen, met inbegrip van de dagelijkse slotkoersen, en voor het ontwerpen van afgeleide instrumenten en indexen, teneinde deze koersen, instrumenten en indexen minder gevoelig te maken voor koersmanipulaties en andere marktmisbruiken;3° geschikte procedures vaststellen voor het filteren van orders, met inbegrip van adequate controleprocedures in geval van elektronische ordertransmissie;4° geschikte maatregelen treffen voor het bevriezen van orders of het stilleggen van de handel in geval van overdreven volatiliteit van de koersen.
Art. 9.Op advies van de CBF bepaalt de Koning : 1° de verplichtingen van de financiële tussenpersonen inzake het bewaren van gegevens betreffende al dan niet op de markt uitgevoerde transacties in financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, met het oog op een eventuele terbeschikkingstelling van deze gegevens aan de CBF of aan overheden of instellingen belast met het toezicht op de financiële markten;2° de gevallen waarin de financiële tussenpersonen de door Hem bepaalde instellingen kennis geven van de al dan niet op de markt uitgevoerde transacties in financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, alsmede de termijnen en nadere regels voor deze kennisgevingen;3° de minimumvereisten : a) inzake de bekendmaking van marktinformatie van zowel vóór als na de handel betreffende transacties in financiële instrumenten uitgevoerd op Belgische gereglementeerde markten;b) inzake de bekendmaking van informatie betreffende transacties in financiële instrumenten uitgevoerd buiten de markt.
Art. 10.§ 1. Op advies van de CBF bepaalt de Koning : 1° de verplichtingen van emittenten van financiële instrumenten die, op hun verzoek, zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt, op het gebied van informatieverstrekking aan het publiek : a) periodiek over hun activiteiten en resultaten;b) onmiddellijk, ingeval er zich in hun activiteitssfeer belangrijke nieuwe feiten voordoen die niet publiek bekend zijn, en die, omwille van de invloed ervan op hun vermogens of financiële toestand of de algemene gang van hun zaken, de koers van de betrokken financiële instrumenten gevoelig zouden kunnen beïnvloeden;c) in geval van een aanmerkelijke wijziging in de structuur van de belangrijke deelnemingen in hun kapitaal;2° de vereisten inzake boekhoudkundige normen die door de in 1° bedoelde emittenten worden toegepast voor de financiële informatieverstrekking aan het publiek;3° de nadere regels en termijnen voor de bekendmaking van de in 1° bedoelde informatie, alsmede de voorwaarden tegen welke de emittenten bedoeld in hetzelfde punt deze bekendmaking kunnen doen door aankondiging op hun website of deze van de marktonderneming die de betrokken markt organiseert;4° de voorwaarden tegen welke de CBF, wanneer een in 1° bedoelde emittent in gebreke blijft, zelf op kosten van de emittent bepaalde informatie kan bekendmaken die zij noodzakelijk acht in het belang van de bescherming van de beleggers;5° de andere verplichtingen van de in 1° bedoelde emittenten ten aanzien van de houders van financiële instrumenten specifiek omwille van de toelating van deze instrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, inzonderheid met het oog op een gelijke behandeling van de houders die zich in dezelfde omstandigheden bevinden, en om hen toe te laten de rechten verbonden aan de betrokken financiële instrumenten uit te oefenen;6° de verplichtingen tot informatieverstrekking aan het publiek voor personen die de toelating van financiële instrumenten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt hebben aangevraagd zonder de emittenten ervan te zijn. § 2. De bepalingen vastgesteld ter uitvoering van § 1, 2°, doen geen afbreuk aan de verordenende bevoegdheden toegekend aan de Ministers bevoegd voor de Economie, de Justitie en de Middenstand, noch aan de adviesbevoegdheid van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen. § 3. De CBF kan : 1° een emittent toestaan om de bekendmaking van bepaalde informatie bedoeld in § 1, 1°, uit te stellen, indien zij oordeelt dat de verspreiding ervan : a) strijdig zou zijn met de openbare orde;of b) schade zou toebrengen aan de rechtmatige belangen van de emittent of, in voorkomend geval, van de emittent van het onderliggend financieel instrument, voorzover de niet-bekendmaking niet het risico meebrengt dat het publiek wordt misleid, en voor zover de emittent in staat is de confidentialiteit van de betrokken informatie te vrijwaren;2° in bijzondere gevallen die behoorlijk zijn gemotiveerd, andere afwijkingen toestaan van de bepalingen vastgesteld met toepassing van § 1, 1° tot 3°, 5° en 6°, indien zij van oordeel is dat de betrokken bepalingen niet afgestemd zijn op de activiteiten of de toestand van de emittent en op voorwaarde dat de emittent of, in voorkomend geval, een persoon bedoeld in § 1, 6°, alternatieve informatie verstrekt of andere maatregelen treft die een gelijkwaardige bescherming van de belangen van de beleggers en de transparantie van de markt bieden. § 4. Op advies van de CBF kan de Koning, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, sommige bepalingen vastgesteld met toepassing van § 1 toepasselijk maken op ondernemingen en organismen naar Belgisch recht waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de verhandeling op een buitenlandse markt voor financiële instrumenten zonder te zijn toegelaten op een Belgische gereglementeerde markt.
Art. 11.§ 1. De Koning kan, op advies van de CBF, voorschrijven dat de financiële tussenpersonen die in België zijn gevestigd of er beleggingsdiensten verstrekken, de transacties die hen zijn opgedragen door beleggers die in België zijn gevestigd of er hun gewone verblijfplaats hebben, moeten uitvoeren op een gereglementeerde markt, voor zover : 1° deze transacties betrekking hebben op financiële instrumenten die tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt zijn toegelaten;2° deze transacties niet vallen onder één van de uitzonderingen op de verplichte professionele bemiddeling bepaald in artikel 24, tweede lid;3° de betrokken belegger niet van tevoren uitdrukkelijk heeft verzaakt aan de uitvoering van deze transacties op een gereglementeerde markt. § 2. De Koning kan, op advies van de CBF, voorschrijven dat wanneer een transactie niet is uitgevoerd op een reglementeerde markt, alhoewel dit had moeten gebeuren, de belegger, niettegenstaande elke andersluidende overeenkomst, de uitgevoerde transactie kan weigeren en van de tussenpersoon, zonder vergoeding, de teruggave kan bekomen van elk bedrag of elk financieel instrument dat hij hem voor die transactie zou hebben verschaft. De weigering moet met een ter post aangetekende brief ter kennis worden gebracht van de tussenpersoon binnen een maand na de datum waarop de kennisgeving aan de belegger is gezonden, of, bij gebreke van een dergelijke kennisgeving, binnen dertig dagen na de datum waarop de belegger kennis kreeg van de transactie.
Art. 12.§ 1. Elke overeenkomst die in een wederzijdse toegang van leden voorziet tussen een Belgische gereglementeerde markt en één of meer andere secundaire markten voor financiële instrumenten, moet vooraf ter kennis van de CBF worden gebracht. De CBF gaat na of artikel 6 en de bepalingen vastgesteld ter uitvoering ervan zijn nageleefd. Het akkoord kan slechts worden uitgevoerd zo de CBF aan de betrokken marktondernemingen geen schriftelijk bezwaar heeft gemeld binnen dertig dagen na de kennisgeving van het akkoord. § 2. De koppeling van een Belgische gereglementeerde markt aan enig platform of gecentraliseerd geautomatiseerd verhandelingssysteem dat met één of meer andere secundaire markten voor financiële instrumenten is opgezet, behoeft de toelating van de minister op advies van de CBF. De minister kan zijn toelating laten afhangen van elke passende voorwaarde ter vermijding van regulatoire arbitrage of andere specifieke risico's die de beleggers of de goede werking, de integriteit of de transparantie van de markt kunnen schaden.
Art. 13.§ 1. Wanneer een uitzonderlijke gebeurtenis de regelmatige werking van een Belgische gereglementeerde markt verstoort, kan de CBF, na overleg met de betrokken marktonderneming, de markthandel volledig of gedeeltelijk schorsen voor een periode van ten hoogste twee opeenvolgende handelsdagen. § 2. In geval van een plotselinge crisis op de financiële markten, kan de Koning, op advies van de NBB en de CBF, alle nodige vrijwaringsmaatregelen treffen ten aanzien van de Belgische gereglementeerde markten, met inbegrip van tijdelijke afwijkingen van de bepalingen van dit hoofdstuk.
De besluiten genomen krachtens het eerste lid verliezen hun uitwerking indien zij niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na de datum van hun inwerkingtreding. Afdeling 2. - Markten in financiële instrumenten die zijn uitgegeven
of gewaarborgd door de Staat of Belgische openbare instanties
Art. 14.§ 1. Met betrekking tot de financiële instrumenten die zijn uitgegeven of gewaarborgd door de Staat of Belgische openbare instanties die Hij aanduidt, kan de Koning, op advies van de NBB en de CBF : 1° voor de instrumenten die worden verhandeld op een Belgische gereglementeerde markt, bijzondere regels vaststellen inzake de toelating van deze instrumenten tot de verhandeling, de schorsing of schrapping ervan en de wijze van vereffening van de transacties in deze instrumenten;2° de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de Franse Gemeenschapscommissie en het Rentenfonds toelaten om rechtstreeks transacties in deze instrumenten op een Belgische gereglementeerde markt uit te voeren zonder dat zij er lid van zijn;3° de organisatie, de werking, het toezicht en de regelhandhaving regelen van Belgische georganiseerde markten die gespecialiseerd zijn in deze instrumenten;4° een specifieke toezichtsregeling uitwerken voor de Belgische georganiseerde markten voor deze instrumenten, in voorkomend geval in afwijking van de bepalingen van afdeling 8;5° het Rentenfonds reorganiseren, bepaalde van zijn bevoegdheden overdragen aan de NBB of aan de CBF en, te dien einde, de bepalingen van de besluitwet van 18 mei 1945 tot oprichting van een Rentenfonds wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen. § 2. De besluiten genomen krachtens het eerste lid, 5°, verliezen hun uitwerking indien zij niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na de datum van hun inwerkingtreding. Afdeling 3. - Andere markten
Art. 15.Op advies van de CBF kan de Koning regels vaststellen met betrekking tot de organisatie en de werking van en het toezicht op secundaire markten voor financiële instrumenten die geen gereglementeerde markten zijn, en alternatieve verhandelingsystemen voor financiële instrumenten die methodes van orderconfrontatie en -executie aanwenden die vergelijkbaar zijn met deze toegepast door dergelijke secundaire markten, voor zover deze markten of systemen in België worden georganiseerd.
De in het eerste lid bedoelde regels kunnen inzonderheid betrekking hebben op : 1° de toegang op de betrokken markt of in het betrokken systeem volgens transparante criteria;2° het bestaan van transparante en niet-discretionaire verhandelingsregels die het voor de gebruikers mogelijk maken de beste prijs te bekomen die op een gegeven tijdstip en voor het type en de omvang van het relevante order in de betrokken markt of het betrokken systeem beschikbaar is;3° de toepassing van adequate mechanismen en procedures ter voorkoming en opsporing van marktmanipulaties; 4° de bekendmaking van informatie betreffende vraag en aanbod en betreffende uitgevoerde transacties.Voornoemde regels houden rekening met de verschillende risicoprofielen die de betrokken markten en systemen vertonen omwille van hun structuur, de deskundigheid van hun gebruikers en de types van financiële instrumenten die erop worden verhandeld.
Dezelfde regels kunnen bepalen dat de in het eerste lid bedoelde markten of systemen enkel kunnen worden georganiseerd door marktondernemingen die over een vergunning beschikken krachtens artikel 16 of door kredietinstellingen of beleggingsondernemingen bedoeld in artikel 2, 10°, a), b), d) of e), waarvan de vergunning specifiek de organisatie van dergelijke markten of systemen omvat. Ten aanzien van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen naar Belgisch recht kunnen dezelfde regels voorwaarden opleggen die analoog zijn aan deze bedoeld in artikel 17, § 1, 5° en 6°, en, voor zover zij andere beleggingsdiensten verrichten of financiële instrumenten voor eigen rekening verhandelen, bijzondere voorschriften ter vermijding van belangenconflicten ingevolge deze andere activiteiten. Afdeling 4. - Marktondernemingen
Art. 16.Elke marktonderneming die in België is gevestigd en één of meer gereglementeerde markten wenst te organiseren, dient hiervoor vooraf van de minister een vergunning te verkrijgen.
De minister verleent de vergunning, op advies van de CBF, aan de ondernemingen die erom verzoeken en die voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 17, § 1. De minister kan de vergunning afhankelijk stellen van de bijkomende voorwaarden die hij nodig acht om de belangen van de beleggers te beschermen en de goede werking, de integriteit en de transparantie van de door de marktonderneming georganiseerde markten te vrijwaren.
Art. 17.§ 1. Om een vergunning als marktonderneming te bekomen, moet een onderneming aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de onderneming moet zijn opgericht onder de vorm van een handelsvennootschap;2° het maatschappelijk doel van de onderneming moet beperkt zijn tot het organiseren van één of meer secundaire markten voor financiële instrumenten en, in voorkomend geval, tot activiteiten die niet van aard zijn om de belangen van de beleggers of de goede werking, de integriteit of de transparantie van de door de onderneming georganiseerde markten te schaden;3° de natuurlijke of rechtspersonen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, ten minste 10 procent van haar kapitaal of van de stemrechten bezitten, hebben de nodige kwaliteiten om een gezond en voorzichtig beleid van de onderneming te waarborgen;4° de personen die instaan voor de effectieve leiding van de onderneming en van de groep waarvan zij in voorkomend geval deel uitmaakt, hebben de vereiste professionele betrouwbaarheid en passende ervaring om deze functies uit te oefenen;5° de onderneming moet over voldoende financiële middelen beschikken voor de organisatie van deze markten, en de financiële toestand van de groep waarvan zij in voorkomend geval deel uitmaakt, moet voldoende stevig zijn om geen risico's op te leveren die de belangen van de beleggers of de goede werking van deze markten zouden kunnen schaden;6° de onderneming moet beschikken over een passende beheersstructuur, administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle om de goede werking, de integriteit en de transparantie van de door haar georganiseerde markten te waarborgen;7° de onderneming moet in adequate mechanismen en procedures voorzien ter voorkoming en opsporing van marktmanipulaties;8° de rekeningen van de onderneming moeten worden gecontroleerd door één of meer bedrijfsrevisoren die zijn ingeschreven op de lijst van de door de CBF erkende revisoren;9° de structuur van de groep waarvan de onderneming in voorkomend geval deel uitmaakt, mag de uitoefening van het toezicht door de CBF niet belemmeren. § 2. De marktondernemingen die een vergunning hebben bekomen krachtens artikel 16, moeten bij de uitoefening van hun activiteiten continu blijven voldoen aan de in § 1 gestelde vergunningsvoorwaarden en, in voorkomend geval, aan deze opgelegd met toepassing van artikel 16, tweede lid. De CBF ziet toe op de naleving van deze voorwaarden. § 3. De minister kan op advies van de CBF de vergunning als marktonderneming intrekken, hetzij op verzoek van de betrokken onderneming, hetzij op eigen initiatief indien de onderneming niet langer voldoet aan de in § 1 gestelde vergunningsvoorwaarden of, in voorkomend geval, aan deze opgelegd met toepassing van artikel 16, tweede lid, of in geval van ernstige tekortkoming door de onderneming aan haar verplichtingen krachtens deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan.
Art. 18.Op advies van de CBF bepaalt de Koning : 1° de procedure voor de toekenning van de vergunning bedoeld in artikel 16, inzonderheid de vorm van de aanvraag, het onderzoek van het dossier door de CBF, de termijnen waarbinnen de minister zijn beslissing moet nemen en aan de aanvrager meedelen en de retributie die aan de CBF moet worden betaald voor het onderzoek van het dossier;2° de procedure voor de intrekking van de vergunning alsmede de gevolgen van dergelijke intrekking voor de door de betrokken marktonderneming georganiseerde gereglementeerde markten;3° wat er met de vergunning gebeurt in geval van controlewijziging, fusie, splitsing of andere herstructurering van de marktonderneming.
Art. 19.§ 1. Elke natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is effecten of deelbewijzen te verwerven van een in artikel 16 bedoelde marktonderneming zodat hij, rechtstreeks of onrechtstreeks, ten minste 10 procent van haar kapitaal of stemrechten zou bezitten, moet de CBF hiervan vooraf in kennis stellen. Dit geldt eveneens wanneer een natuurlijke of rechtspersoon voornemens is zijn participatie in een dergelijke onderneming te verhogen zodat het gedeelte van het kapitaal of van de stemrechten dat hij zou bezitten, 10 procent of elk veelvoud van 5 procent zou bereiken of overschrijden.
De artikelen 1, §§ 3 en 4, tweede lid, en 2 van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen en de uitvoeringsbesluiten ervan zijn van toepassing. § 2. Binnen een termijn van dertig dagen vanaf de ontvangst van de kennisgeving bedoeld in § 1, eerste lid, kan de CBF zich verzetten tegen de verwezenlijking van de verwerving indien zij redenen heeft om aan te nemen dat de betrokken persoon of, in voorkomend geval, personen bedoeld in artikel 2 van voornoemde wet van 2 maart 1989 niet de nodige kwaliteiten bezitten voor een gezond en voorzichtig beleid van de betrokken marktonderneming. Bij gebrek aan verzet dient de verwerving plaats te vinden binnen zes maanden vanaf de kennisgeving bedoeld in § 1, eerste lid; zoniet dient zij opnieuw te worden aangemeld bij de CBF overeenkomstig § 1 en kan deze er zich tegen verzetten krachtens deze paragraaf. § 3. Indien een verwerving bedoeld in § 1 heeft plaatsgevonden zonder kennisgeving aan de CBF overeenkomstig dezelfde paragraaf of vooraleer de CBF zich heeft uitgesproken krachtens § 2 of, in voorkomend geval, vóór het verstrijken van de termijn van dertig dagen bedoeld in dezelfde paragraaf, kan de CBF de uitoefening van de stemrechten verbonden aan de aandelen of deelbewijzen van de betrokken marktonderneming die aldus, rechtstreeks of onrechtstreeks, onregelmatig zijn verworven, schorsen tot de toestand is geregulariseerd.
Indien een verwerving bedoeld in § 1 heeft plaatsgevonden niettegenstaande het verzet van de CBF krachtens § 2 of, in het algemeen, indien de CBF redenen heeft om aan te nemen dat de invloed die wordt uitgeoefend door een natuurlijke of rechtspersoon die, rechtstreeks of onrechtstreeks, ten minste 10 procent van het kapitaal of van de stemrechten van een in artikel 16 bedoelde marktonderneming bezit of, in voorkomend geval, door personen bedoeld in artikel 2 van voornoemde wet van 2 maart 1989, van die aard is dat zij het gezond en voorzichtig beleid van deze onderneming in gevaar brengt, kan de CBF, onverminderd de andere in dit hoofdstuk bepaalde maatregelen : 1° de uitoefening schorsen van de stemrechten verbonden aan de aandelen of deelbewijzen van deze markt-onderneming die rechtstreeks of onrechtstreeks door de betrokken personen worden gehouden;2° deze personen aanmanen alle of een deel van de betrokken aandelen of deelbewijzen binnen de door haar bepaalde termijn over te dragen aan andere personen met wie zij geen nauwe banden hebben. Bij gebrek aan overdracht binnen de termijn bedoeld in het tweede lid, 2°, kan de CBF bevelen de betrokken aandelen of deelbewijzen te sekwestreren. In dit geval is artikel 67, § 7, tweede en derde lid, van voornoemde wet van 6 april 1995 van toepassing.
Art. 20.Teneinde de naleving van de in artikel 17, § 1, 5°, gestelde voorwaarde te verzekeren, kan de CBF bij reglement : 1° de financiële ratio's bepalen die de in artikel 16 bedoelde marktondernemingen op geconsolideerde en niet-geconsolideerde basis moeten naleven;2° de financiële informatie bepalen die de marktondernemingen haar op periodieke basis moeten meedelen. Afdeling 5. - Effectenmakelaars
Art. 21.Een erkenningsraad voor effectenmakelaars wordt opgericht. De erkenningsraad verleent de titel van effectenmakelaar of van honorair effectenmakelaar aan de personen die erom verzoeken en voldoen en blijven voldoen aan de voorwaarden vastgesteld door de Koning. De Koning regelt de samenstelling, de werking en de financiering van voornoemde raad alsmede het toezicht op deze raad.
De CBF deelt uit eigen beweging de vertrouwelijke inlichtingen waarvan zij kennis zou hebben aangaande natuurlijke personen bedoeld in het eerste lid, mee aan de erkenningsraad voor effectenmakelaars. Afdeling 6. - Verrekenings- en vereffeningsinstellingen
Art. 22.§ 1. Als verrekeningsinstellingen, mogen diensten van verrekening verstrekken met betrekking tot transacties op een Belgische gereglementeerde markt of, op Belgisch grondgebied, zodanige diensten verstrekken met betrekking tot transacties op een buitenlandse gereglementeerde markt : 1° de instellingen met maatschappelijke zetel in België die een vergunning als kredietinstelling bezitten;2° de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse kredietinstellingen;3° de niet in België gevestigde instellingen die in hun land van herkomst zijn onderworpen aan een statuut en toezicht die door de CBF en de NBB gelijkwaardig zijn bevonden. § 2. De verrekeningsinstellingen wier maatschappelijke zetel zich in België bevindt en die niet een vergunning als kredietinstelling bezitten, dewelke wensen diensten van verrekening te verstrekken met betrekking tot transacties op een Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt, zijn gehouden voorafgaandelijk vergund te worden door de minister.De in België gevestigde bijkantoren van een buitenlandse verrekeningsinstelling die niet een vergunning als kredietinstelling bezitten, dewelke wensen diensten van verrekening te verstrekken met betrekking tot transacties op een Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt, zijn eveneens gehouden voorafgaandelijk vergund te worden door de minister. § 3. De oorspronkelijke regels van verrekening die van toepassing zijn in het kader van §§ 1 en 2, alsmede de wijzigingen aan deze regels, zijn onderworpen aan de voorafgaandelijke goedkeuring door de minister, op advies van de CBF en de NBB.De goedkeuring door de minister, de oorspronkelijke regels en de wijzigingen aan deze regels worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad . § 4. De CBF is belast met het prudentieel toezicht op de verrekeningsinstellingen. § 5. Op advies van de NBB en de CBF bepaalt de Koning : 1° de voorwaarden en de procedures voor de toekenning van de vergunning en de goedkeuring bedoeld in §§ 2 en 3, de gevallen waarin deze vergunning kan worden herzien of ingetrokken en de toepasselijke procedures, alsook wat er met de vergunning gebeurt in geval van controlewijziging, fusie, splitsing of andere herstructurering van de verrekeningsinstelling;2° onverminderd de artikelen 33 en volgende, de regels inzake het toezicht van de CBF op de verrekeningsinstellingen, die geen kredietinstellingen bedoeld in § 1, 1°, zijn;3° de minimumvereisten inzake organisatie, werking, financiële positie, interne controle en risicobeheer die van toepassing zijn op de verrekeningsinstellingen die geen kredietinstellingen bedoeld in § 1, 1°, zijn, alsook, de regels inzake de onverenigbaarheden met andere activiteiten; § 6. De bepalingen van dit artikel en van de in uitvoering ervan genomen besluiten laten de bevoegdheden van de NBB zoals bepaald in artikel 8 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België onverlet. § 7. Met het akkoord van de minister kan de CBF met de NBB, in het kader van de opdrachten van de laatstgenoemde bepaald in artikel 8 van de voornoemde wet van 22 februari 1998, en met bevoegde buitenlandse toezichthouders, op basis van wederkerigheid, overeenkomsten sluiten aangaande nadere regels voor samenwerking inzake toezicht en onderlinge informatieuitwisseling. § 8. Dit artikel is niet van toepassing op de NBB, op de andere centrale banken die lid zijn van het Europees stelsel van centrale banken en op de Europese Centrale Bank. § 9. De Koning kan de toepassing van dit artikel uitbreiden tot de verrekening van transacties op andere georganiseerde markten.
Art. 23.§ 1. Als vereffeningsinstellingen, mogen diensten van vereffening verstrekken met betrekking tot transacties op een Belgische gereglementeerde markt of, op Belgisch grondgebied, zodanige diensten verstrekken met betrekking tot transacties op een buitenlandse gereglementeerde markt : 1° de instellingen met maatschappelijke zetel in België die een vergunning als kredietinstelling bezitten;2° de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse kredietinstellingen;3° de instellingen die als centrale depositaris erkend zijn krachtens het koninklijk besluit nr.62 van 10 november 1967 ter bevordering van de omloop van de effecten; 4° de instellingen aangeduid door de Koning om de dienst van vereffening met betrekking tot verrichtingen in gedematerialiseerde effecten te verstrekken krachtens artikel 468 van het Wetboek van vennootschappen;5° de niet in België gevestigde instellingen die in hun land van herkomst zijn onderworpen aan een statuut en toezicht die door de CBF en de NBB gelijkwaardig zijn bevonden. § 2. De CBF is belast met het prudentieel toezicht op de vereffeningsinstellingen die als centrale depositaris erkend zijn krachtens voornoemd koninklijk besluit nr. 62 van 10 november 1967 alsook op de instellingen aangeduid door de Koning om de dienst van vereffening met betrekking tot verrichtingen in gedematerialiseerde effecten te verstrekken krachtens artikel 468 van het Wetboek van vennootschappen Op advies van de CBF en de NBB bepaalt de Koning : 1° onverminderd de artikelen 33 en volgende, de regels inzake het prudentieel toezicht, inclusief de herstelsmaatregelen, van de CBF op de instellingen bedoeld in § 1 die geen in België gevestigde kredietinstellingen zijn;2° de minimumvereisten inzake organisatie, werking, financiële positie, interne controle en risicobeheer die van toepassing zijn op de instellingen bedoeld in § 1 die geen in België gevestigde kredietinstellingen zijn. § 3. Overeenkomstig artikel 8 van voornoemde wet van 22 februari 1998, houdt de NBB toezicht op de vereffeningssystemen beheerd door de in § 1 bedoelde vereffeningsinstellingen. Op advies van de CBF en de NBB, kan de Koning bepalen : 1° de standaarden voor het toezicht op vereffeningssystemen;2° de mededelingsplicht in hoofde van de vereffeningsinstelling ten aanzien van door de NBB opgevraagde informatie;3° dwangmaatregelen indien de vereffeningsinstelling niet langer voldoet aan de opgelegde standaarden of indien de mededelingsplicht niet wordt nageleefd. § 4. Met het akkoord van de minister kan de CBF met de NBB, in het kader van de opdrachten van de laatstgenoemde bepaald in artikel 8 van voornoemde wet van 22 februari 1998, en, op basis van wederkerigheid, met de bevoegde buitenlandse toezichthoudende overheden overeenkomsten sluiten aangaande nadere regels voor samenwerking inzake toezicht en onderlinge informatieuitwisseling. § 5. Dit artikel is niet van toepassing op de NBB, op de andere centrale banken leden van het Europees stelsel van centrale banken en op de Europese Centrale Bank. § 6. De Koning kan de toepassing van dit artikel uitbreiden tot de vereffening van transacties op andere georganiseerde markten. Afdeling 7.
Transacties in financiële instrumenten en desbetreffende gedragsregels
Art. 24.De in België gevestigde beleggers moeten voor hun transacties in financiële instrumenten die zijn uitgegeven door ondernemingen en organismen naar Belgisch recht en zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt, een beroep doen op een gekwalificeerde tussenpersoon.
Het eerste lid is niet van toepassing : 1° op occasionele verrichtingen tussen particulieren;2° op overdrachten van financiële instrumenten waaraan ten minste 10 procent van de stemrechten van de betrokken onderneming of het betrokken organisme zijn verbonden;3° op overdrachten van stemrechtverlenende financiële instrumenten tussen ondernemingen waartussen nauwe banden bestaan;4° op verrichtingen tussen compartimenten van eenzelfde instelling voor collectieve belegging bedoeld in boek III van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten. Op advies van de CBF kan de Koning de professionele beleggers uit het toepassingsgebied van het eerste lid sluiten, in voorkomend geval onder de voorwaarden en binnen de grenzen die Hij bepaalt.
Art. 25.§ 1. Het is aan eenieder verboden : 1° die over voorkennis beschikt, om : a) gebruik te maken van deze voorkennis door, voor eigen of voor andermans rekening, rechtstreeks of onrechtstreeks de financiële instrumenten waarop deze voorkennis betrekking heeft of aanverwante financiële instrumenten te verkrijgen of te vervreemden of te pogen deze te verkrijgen of te vervreemden;b) deze voorkennis aan iemand anders mede te delen, tenzij dit gebeurt binnen het kader van de normale uitoefening van zijn werk, beroep of functie;c) op grond van deze voorkennis iemand anders aan te bevelen om de financiële instrumenten waarop deze voorkennis betrekking heeft, of aanverwante financiële instrumenten te verkrijgen of te vervreemden of door anderen te doen verkrijgen of vervreemden;2° transacties uit te voeren of orders te plaatsen : a) die valse of misleidende signalen geven of kunnen geven over het aanbod van, de vraag naar of de koers van één of meer financiële instrumenten;of b) waarbij één of meer personen op basis van onderlinge afspraken de koers van één of meer financiële instrumenten op een abnormaal of kunstmatig peil houden, tenzij de persoon die de transacties heeft uitgevoerd of de orders heeft geplaatst, aannemelijk maakt dat zijn beweegredenen legitiem zijn en dat de betrokken transacties of orders beantwoorden aan de normale praktijken op de relevante markt, als zodanig erkend door de CBF;3° transacties uit te voeren of orders te plaatsen waarbij gebruik wordt gemaakt van fictieve constructies of enigerlei andere vorm van bedrog of misleiding;4° informatie of geruchten te verspreiden, via de media, het Internet of om het even welk ander kanaal, die valse of misleidende signalen geven of kunnen geven over financiële instrumenten, waarbij de betrokken persoon wist of had moeten weten dat de informatie vals of misleidend was;5° andere handelingen te stellen, bepaald door de Koning op advies van de CBF, die de goede werking, de integriteit en de transparantie van de markt belemmeren of verstoren of dit kunnen doen;6° deel te nemen aan elke afspraak die ertoe zou strekken handelingen te stellen als bedoeld in 1° tot 5°;7° één of meer andere personen ertoe aan te zetten daden te stellen die, indien hij deze zelf zou stellen, verboden zouden zijn krachtens 1° tot 5°. § 2. In het geval van een vennootschap of andere rechtspersoon gelden de in § 1 vastgestelde verbodsbepalingen eveneens voor de natuurlijke personen die betrokken zijn in de beslissing om een transactie uit te voeren of een order te plaatsen voor rekening van de betrokken rechtspersoon.
De in § 1, 1°, a) , vastgestelde verbodsbepaling geldt niet voor transacties die worden verricht ter uitvoering van een verbintenis tot verwerving of vervreemding van financiële instrumenten indien deze verbintenis opeisbaar is geworden en voortvloeit uit een overeenkomst die werd gesloten vooraleer de betrokken persoon over de relevante voorkennis beschikte.
De in § 1 vastgestelde verbodsbepalingen gelden niet voor verrichtingen die in het kader van het monetair beleid, het wisselkoersbeleid of het beheer van de overheidsschuld worden gedaan door een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, door het Europees stelsel van centrale banken, door de NBB of enige andere nationale centrale bank van de andere Lidstaten van de Europese Economische Ruimte, door het Rentenfonds, door de Amortisatiekas voor de Staatsschuld, door de gemeenschappen, gewesten, Franse Gemeenschapscommissie, provincies, gemeenten en agglomeraties en federaties van gemeenten of door ieder persoon die handelt voor rekening van één van voornoemde personen. § 3. De in § 1 vastgestelde verbodsbepalingen zijn van toepassing op de in dezelfde paragraaf bedoelde handelingen : 1° die betrekking hebben op financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt of op enige andere markt of alternatief verhandelingssysteem bedoeld in artikel 15 en door de Koning aangeduid op advies van de CBF, of waarvan de toelating tot de verhandeling op een dergelijke markt of systeem wordt aangevraagd, ongeacht of de betrokken handelingen in België of in het buitenland zijn gesteld;2° die betrekking hebben op financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een buitenlandse gereglementeerde markt of op enige andere markt of alternatief verhandelingssysteem ingericht in het buitenland en door de Koning aangeduid op advies van de CBF, of waarvan de toelating tot de verhandeling op een dergelijke markt of systeem wordt aangevraagd, voor zover de betrokken handelingen in België zijn gesteld, ongeacht of de betrokken transacties worden uitgevoerd op de betrokken markt of daarbuiten.
Art. 26.Bij het verstrekken van beleggingsdiensten of het uitvoeren van verrichtingen in financiële instrumenten leven de financiële tussenpersonen volgende gedragsregels na : 1° loyaal en billijk handelen en met de nodige competentie, zorg en inzet, volgens het beste belang van hun cliënten en de integriteit van de markt;2° zich vergewissen van de ervaring van hun cliënten met verrichtingen in de betrokken financiële instrumenten, hun doelstellingen, hun financiële toestand en de beperkingen waaraan zij onderworpen kunnen zijn met betrekking tot hun verrichtingen in financiële instrumenten;3° aan hun cliënten de nodige informatie verstrekken, op een heldere en toegankelijke wijze, rekening houdend met hun kennis, ervaring en doelstellingen : a) opdat deze cliënten in staat zouden zijn de aard en de kost van de hun aangeboden beleggingsdiensten te beoordelen;b) wanneer de tussenpersonen aan hun cliënten beleggingsadvies verstrekken of bepaalde financiële instrumenten promoten, opdat deze cliënten in staat zouden zijn met kennis van zaken beleggingsbelissingen te nemen;4° alle redelijke maatregelen nemen teneinde belangenconflicten tussen henzelf en hun cliënten en tussen hun cliënten onderling te vermijden en, indien dergelijke conflicten niet kunnen worden vermeden, zo met deze conflicten omgaan dat hun cliënten billijk worden behandeld;5° hun cliënten op passende wijze inlichten over elke vorm van voordeel ontvangen in verband met aan deze cliënten verstrekte of nog te verstrekken diensten;6° geen handelingen of gedragingen voorstellen of aanmoedigen die hun cliënten ertoe zouden brengen hun wettelijke verplichtingen niet na te komen;7° geen beleggingsadviezen verstrekken indien hun diensten aan de cliënt zich beperken tot het enkel doorgeven of uitvoeren van orders;8° de orders van hun cliënten behandelen en uitvoeren in het beste belang van deze cliënten en met inachtneming van hun specifieke onderrichtingen, teneinde het best mogelijke resultaat te bekomen op het gebied van prijs, kosten en snelheid en probabiliteit van uitvoering, rekening houdend met het tijdstip, de aard en de omvang van het betrokken order en de staat van de relevante markten;9° in geval van globale orders voor rekening van verschillende begunstigden, de financiële instrumenten verdelen volgens vooraf bepaalde billijke criteria en, in voorkomend geval, voorrang geven aan de orders van cliënten op orders voor hun eigen rekening;10° een documentatie aanleggen en bijhouden voor alle orders die zij van hun cliënten ontvangen, overeenkomstig de regels vastgesteld door de Koning op advies van de CBF;11° enkel via de gereglementeerde markt als tegenpartij van hun cliënten optreden voor de transacties in financiële instrumenten die moeten worden uitgevoerd op een gereglementeerde markt, en voor transacties buiten een dergelijke markt enkel na voorafgaande mededeling aan deze cliënten;12° geen orders compenseren betreffende financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt, met dien verstande dat : a) dit verbod niet slaat op de gelijktijdige plaatsing op een gereglementeerde markt van een aankooporder en een verkooporder voor hetzelfde financieel instrument tegen dezelfde prijs;b) de Koning op advies van de CBF gekwalificeerde tussenpersonen kan toestaan om orders van hun cliënten te internaliseren tegen voorwaarden die de eerbiediging van het principe van beste uitvoering voor de cliënten, een passende beheersing van potentiële belangenconflicten en een adequate publiciteit van de uitgevoerde transacties waarborgen;13° een schriftelijke of elektronische bevestiging van elke uitgevoerde transactie in financiële instrumenten opmaken en aan de cliënten meedelen, in de vorm en binnen de termijn door de Koning bepaald op advies van de CBF;14° hun cliënten periodiek inlichten over hun openstaande posities in afgeleide financiële instrumenten;15° de transacties in vervangbare financiële instrumenten die tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt zijn toegelaten, onderling langs girale weg vereffenen;16° in het geval van in België gevestigde gekwalificeerde tussenpersonen, behalve deze bedoeld in artikel 2, 10°, h) , de financiële instrumenten die zij voor eigen rekening of voor rekening van derden aanhouden, bijhouden op afzonderlijke rekeningen bij de verrekenings- of vereffeningsinstelling, met dien verstande dat dezelfde regel geldt voor de financiële instrumenten die deze financiële tussenpersonen bij andere financiële tussenpersonen zouden aanhouden;17° de andere gedragsregels naleven die de Koning, op advies van de CBF en na open raadpleging, kan vaststellen met het oog op de bescherming van de belangen van de beleggers en de goede werking, de integriteit en de transparantie van de markt.
Art. 27.§ 1. De gekwalificeerde tussenpersonen die in België zijn gevestigd, stellen een interne gedragscode vast met aangepaste regels en procedures om de naleving van de artikelen 25 en 26 door hun mandatarissen en personeelsleden te waarborgen, inzonderheid : 1° procedures die bekend staan onder de naam "Chinese walls" teneinde de ongepaste verspreiding van voorkennis binnen de organisatie te vermijden;2° maatregelen die voor een aangepaste scheiding zorgen tussen activiteiten die onderling aanleiding kunnen geven tot belangenconflicten;3° regels inzake verrichtingen in financiële instrumenten die de mandatarissen en personeelsleden voor eigen rekening uitvoeren, met inbegrip van de gevallen waarin zij de in § 2 bedoelde personen over deze verrichtingen moeten inlichten of hun toestemming moeten bekomen vooraleer dergelijke verrichtingen te doen, de te volgen procedures voor het doorgeven en uitvoeren van de orders en passende beperkingen ten aanzien van de uitvoering van dergelijke verrichtingen door mandatarissen en personeelsleden die gevoelige functies bekleden;4° regels en procedures die een systematische benadering vormen ter naleving van artikel 26, 8°. § 2. De gekwalificeerde tussenpersonen die in België zijn gevestigd, duiden binnen hun organisatie een persoon of, zo de omvang van die organisatie het verantwoordt, een comité aan dat verantwoordelijk is op het gebied van de deontologie.
De aldus aangewezen personen moeten de vereiste professionele betrouwbaarheid, de passende ervaring en het passend gezag hebben om hun functies uit te oefenen. Zij rapporteren rechtstreeks aan de raad van bestuur of aan het overeenstemmende bestuursorgaan van de tussenpersoon.
Zij hebben inzonderheid tot taak : 1° te zorgen voor de uitvoering van de gedragscode bedoeld in § 1 en het toezicht op de naleving ervan;2° het personeel van de tussenpersoon voor te lichten over de regels en de procedures die in de gedragscode zijn bepaald of zijn vastgesteld ter uitvoering ervan;3° het bestuursorgaan in te lichten over elke verstoorde werking die wordt vastgesteld op deontologisch gebied en passende corrigerende maatregelen voor te stellen;4° een register bij te houden van de klachten die door de cliënten zijn ingediend, en, in voorkomend geval, van de maatregelen die zijn genomen om eraan te verhelpen.
Art. 28.§ 1. Op advies van de CBF en na open raadpleging kan de Koning : 1° verschillende toepassingsregels vaststellen voor de bepalingen van artikel 26 naargelang de beleggingsdiensten worden verstrekt aan professionele beleggers of aan andere beleggers;2° verschillende toepassingsregels van dezelfde bepalingen vaststellen naargelang de verstrekte beleggingsdiensten al dan niet beperkt zijn tot het louter doorgeven of uitvoeren van orders;3° de toepassing van de bepalingen van de artikelen 26 en 27 nader regelen voor het verstrekken van beleggingsdiensten op grensoverschrijdende wijze of via het Internet, en de toepassing van die bepalingen beperken tot deze die beogen de integriteit van de markten te waarborgen in het geval van buitenlandse gekwalificeerde tussenpersonen die in België beleggingsdiensten verstrekken of verrichtingen met financiële instrumenten uitvoeren zonder er te zijn gevestigd, en die in hun Staat van herkomst onderworpen zijn aan gedragsregels ter bescherming van de belangen van de beleggers welke gelijkwaardig zijn aan deze die gelden in België;4° vaststellen in welke mate dezelfde bepalingen gelden voor gekwalificeerde tussenpersonen die financiële instrumenten voor eigen rekening verhandelen met professionele tegenpartijen aangeduid door de Koning;5° minimumregels bepalen die in de gedragscode, bedoeld in artikel 27, § 1, moeten worden opgenomen. § 2. Wanneer Hij de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van de artikelen 26 en 27 vaststelt met toepassing van artikel 148 of maatregelen neemt ter uitvoering van die bepalingen, houdt de Koning rekening met het vorderen van de harmonisatie van de betrokken gedragsregels binnen de Europese Gemeenschap.
Art. 29.Op advies van de CBF en na open raadpleging kan de Koning : 1° gedragsregels bepalen die de bieders moeten naleven bij de berichtgeving over en de uitvoering van openbare aanbiedingen tot verkoop van of inschrijving op financiële instrumenten in België, al dan niet in combinatie met de toelating van deze instrumenten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt;2° gedragsregels bepalen die de financiële tussenpersonen moeten in acht nemen wanneer zij tussenkomen in de verrichtingen bedoeld in 1° in de hoedanigheid van lead manager of lid van een syndicaat tot vaste overname of plaatsing;3° voorschrijven dat de ondernemingen en organismen naar Belgisch recht waarvan financiële instrumenten zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt of op enige andere Belgische of buitenlandse markt voor financiële instrumenten door de Koning aangeduid met toepassing van artikel 25, § 3, of waarvan de toelating tot de verhandeling op een dergelijke markt wordt aangevraagd, een gedragscode moeten opstellen met betrekking tot de verrichtingen die hun mandatarissen en personeelsleden kunnen uitvoeren in de betrokken financiële instrumenten of in aanverwante financiële instrumenten, alsmede minimumregels bepalen die in dergelijke code moeten worden opgenomen.
Art. 30.De CBF kan : 1° in individuele gevallen, en mits passende, regelmatige en niet nominatieve bekendmaking van het gevolgde afwijkingsbeleid, afwijkingen toestaan van de bepalingen van de artikelen 26 en 27 of van de bepalingen vastgesteld met toepassing van de artikelen 26, 28 en 29, indien zij van oordeel is dat de betrokken bepalingen niet zijn afgestemd op de activiteiten of de toestand van de betrokken financiële tussenpersoon, emittent of bieder en op voorwaarde dat deze tussenpersoon, emittent of bieder passende alternatieve maatregelen neemt die een gelijkwaardige bescherming van de belangen van de beleggers en de marktintegriteit bieden;2° bij reglement, op basis van de beste praktijken op de internationale financiële markten, de voorwaarden bepalen waaronder courante marktpraktijken, inzonderheid inzake koersstabilisatie, verrichtingen die ertoe strekken de liquiditeit van een financieel instrument te verzekeren, communicaties met financiële analisten, programma's van inkoop van eigen aandelen en het onderzoek van informatie met het oog op de verwerving van deelnemingen in beursgenoteerde vennootschappen, al dan niet een inbreuk vormen op de bepalingen van de artikelen 25 en 26 of op de bepalingen vastgesteld met toepassing van de artikelen 26, 28 en 29;3° voor de toepassing van artikel 25, § 1, 2°, bij reglement bepalen aan welke voorwaarden een order voor of een transactie op een gereglementeerde markt moet voldoen om in overeenstemming te zijn met de normale praktijken op de betrokken markt.
Art. 31.§ 1. De gekwalificeerde tussenpersonen hebben een voorrecht op de financiële instrumenten, gelden en deviezen : 1° die hun door hun cliënten zijn overhandigd om de dekking te vormen voor de uitvoering van transacties in financiële instrumenten, voor inschrijvingen op financiële instrumenten of voor termijnverrichtingen op deviezen; 2° die zij houden ingevolge de uitvoering van transacties in financiële instrumenten of van termijnverrichtingen op deviezen of ingevolge de hun opgedragen vereffening van transacties in financiële instrumenten, van inschrijvingen op financiële instrumenten of van termijnverrichtingen op deviezen die door hun cliënten rechtstreeks zijn verricht.Dit voorrecht waarborgt elke schuldvordering van de gekwalificeerde tussenpersoon ontstaan naar aanleiding van deze transacties, verrichtingen of vereffeningen bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van de schuldvorderingen ontstaan uit leningen of voorschotten. § 2. De verrekenings- of vereffeningsinstellingen hebben een voorrecht op de financiële instrumenten, gelden, deviezen en andere rechten die zij op een rekening aanhouden als eigen tegoed van een deelnemer in het verrekenings- of vereffeningsysteem dat zij beheren. Dit voorrecht waarborgt elke vordering van de instelling op de deelnemer die is ontstaan naar aanleiding van de verrekening of vereffening van inschrijvingen op financiële instrumenten of van transacties in financiële instrumenten of termijnverrichtingen op deviezen, met inbegrip van de schuldvorderingen ontstaan uit leningen of voorschotten. Dezelfde instellingen hebben eveneens een voorrecht op de financiële instrumenten, gelden, deviezen en andere rechten die zij op een rekening aanhouden als tegoed van cliënten van een deelnemer in het verrekenings- of vereffeningssysteem dat zij beheren. Dit voorrecht waarborgt uitsluitend de vorderingen van de instelling op de deelnemer die zijn ontstaan naar aanleiding van de verrekening of de vereffening van inschrijvingen op financiële instrumenten of van transacties in financiële instrumenten of termijnverrichtingen op deviezen uitgevoerd door de deelnemer voor rekening van cliënten, met inbegrip van de schuldvorderingen ontstaan uit leningen of voorschotten. § 3. De onderwerping van financiële instrumenten aan het stelsel van vervangbaarheid belet de uitoefening van de voorrechten bedoeld in §§ 1 en 2 niet. § 4. Onverminderd de meer specifieke bepalingen eigen aan de gereglementeerde markten die bij of krachtens de wet zijn vastgesteld, zijn de gekwalificeerde tussenpersonen en de verrekenings- of vereffeningsinstellingen gemachtigd om, bij gebreke van betaling van de schuldvorderingen gewaarborgd door het door de §§ 1 en 2 bepaalde voorrecht, van rechtswege, zonder ingebrekestelling en zonder voorafgaandelijke gerechtelijke beslissing, over te gaan : 1° tot de tegeldemaking van financiële instrumenten en termijnverrichtingen op deviezen waarop dit voorrecht slaat;2° tot de schuldvergelijking van iedere schuldvordering op hun cliënten of deelnemers met de op een rekening geplaatste gelden of deviezen die onderworpen zijn aan hetzelfde voorrecht;3° tot de uitoefening, in de plaats van de titularis, van de andere rechten bedoeld in § 2. De tegeldemaking van de in het eerste lid, 1°, bedoelde financiële instrumenten en termijnverrichtingen op deviezen dient te gebeuren tegen de meest voordelige prijs en binnen de kortst mogelijke termijnen, rekening houdend met het volume van de transacties of verrichtingen. Het recht van tegeldemaking bedoeld in het eerste lid, 1°, laat eveneens toe tot de sluiting over te gaan van open posities ingevolge de verkoop of aankoop van een optie of futurescontract of ingevolge de uitvoering van een termijnverrichting op deviezen.
De opbrengst van de tegeldemaking van de financiële instrumenten en de termijnverrichtingen op deviezen bedoeld in het eerste lid, 1°, en de opbrengst voortkomend uit de uitoefening van de andere in het eerste lid, 3°, bedoelde rechten worden toegerekend, overeenkomstig artikel 1254 van het Burgerlijk Wetboek, op de schuldvordering in hoofdsom, interesten en kosten van de gekwalificeerde tussenpersoon of de verrekenings- of vereffeningsinstelling die het voorrecht uitoefent, na uitvoering van de schuldvergelijking bedoeld in het eerste lid, 2°.
Het eventuele saldo in het voordeel van de cliënt of de deelnemer wordt zo spoedig mogelijk aan de rechthebbende teruggegeven, onder voorbehoud van elk ander recht dat de gekwalificeerde tussenpersoon of de verrekenings- of vereffeningsinstelling op dit saldo kan laten gelden.
De uitoefening van de rechten toegekend aan de gekwalificeerde tussenpersonen of de verrekenings- of vereffeningsinstellingen krachtens deze paragraaf wordt niet geschorst door het faillissement, het gerechtelijk akkoord of de collectieve schuldenregeling van de cliënt of de deelnemer, noch doordat zich enig ander geval van samenloop tussen zijn schuldeisers voordoet. § 5. Het plaatsen van financiële instrumenten door een financiële tussenpersoon op een rekening bij een instelling bedoeld in § 2 met voor gevolg dat deze instrumenten aan het voorrecht van deze instelling worden onderworpen, vereist de schriftelijke toestemming van de cliënt van de financiële tussenpersoon, op straffe van inbreuk op artikel 148, § 3, van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs. Deze bepaling doet geen afbreuk aan rechten die derden te goeder trouw op de financiële instrumenten hebben verworven.
Art. 32.Artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de transacties in financiële instrumenten die op een gereglementeerde markt of op enige andere markt voor financiële instrumenten aangeduid door de Koning op advies van de CBF, worden uitgevoerd met tussenkomst van een gekwalificeerde tussenpersoon of met een dergelijke tussenpersoon als tegenpartij, zelfs indien deze transacties worden vereffend door betaling van het prijsverschil. Afdeling 8. - Toezicht door de CBF
Art. 33.De CBF ziet toe op de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk, onverminderd de bevoegdheden toegekend aan de NBB door artikel 8 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België en door de artikelen 22 en 23.
Art. 34.Voor de uitvoering van haar toezichtsopdracht bedoeld in artikel 33 beschikt de CBF ten aanzien van de financiële tussenpersonen, leden van een Belgische gereglementeerde markt, marktondernemingen, verrekenings- of vereffeningsinstellingen en emittenten van financiële instrumenten over de volgende onderzoeksbevoegdheden : 1° zij kan zich elke informatie en elk document doen meedelen, met inbegrip van informatie en documenten die betrekking hebben op de relaties tussen de tussenpersoon en een bepaalde cliënt;2° zij kan ter plaatse inspecties en expertises verrichten, ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van elk document, gegevensbestand en registratie, en toegang hebben tot elk informaticasysteem;3° zij kan de commissarissen van deze entiteiten, op kosten van deze entiteiten, om bijzondere verslagen vragen over de door haar aangegeven onderwerpen;4° zij kan vereisen dat de in België gevestigde financiële tussenpersonen, marktondernemingen en verrekenings- of vereffeningsinstellingen haar alle nuttige informatie en documenten bezorgen met betrekking tot ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep en in het buitenland zijn gevestigd.
Art. 35.Voor het toezicht op de toepassing van de artikelen 25, 39 en 40 beschikt de CBF eveneens over de onderzoeksbevoegdheden bepaald in artikel 34, 1° tot 3°, ten aanzien van de opdrachtgevers van de betrokken financiële tussenpersonen, van de personen die achtereenvolgens betrokken zijn bij het doorgeven van de orders of de uitvoering van de betrokken verrichtingen, en van hun opdrachtgevers, en van de emittenten van de betrokken financiële instrumenten, met dien verstande dat de onderzoeksbevoegdheden bepaald in artikel 34, 2°, zich niet uitstrekken tot privéwoningen.
De financiële tussenpersonen mogen geen verrichtingen in financiële instrumenten uitvoeren voor rekening van of op verzoek van een persoon zonder deze erover te hebben ingelicht dat zij pas kunnen tussenkomen als zij toestemming hebben om de identiteit van die persoon aan de CBF kenbaar te maken.
Art. 36.§ 1. De CBF kan elke in België gevestigde natuurlijke of rechtspersoon bevelen om zich binnen de door haar gestelde termijn te voegen naar sommige bepalingen van dit hoofdstuk of de uitvoeringsbesluiten ervan.
Onverminderd de overige maatregelen bepaald door de wet, kan de CBF, indien de persoon tot wie zij een bevel heeft gericht met toepassing van het eerste lid, in gebreke blijft bij afloop van de hem opgelegde termijn, en op voorwaarde dat die persoon zijn middelen heeft kunnen laten gelden : 1° haar standpunt met betrekking tot de betrokken inbreuk of tekortkoming bekendmaken; 2° de betaling van een dwangsom opleggen die per kalenderdag niet minder mag bedragen dan 250 euro, noch meer mag bedragen dan 50.000 euro, noch in het totaal 2.500.000 euro mag overschrijden; 3° bij een marktonderneming of een verrekenings- of vereffeningsinstelling waarvan de maatschappelijke zetel in België is gevestigd, een bijzondere commissaris aanstellen van wie de toestemming is vereist voor de handelingen en beslissingen die de CBF bepaalt. In spoedeisende gevallen kan de CBF de maatregelen bedoeld in het tweede lid, 1° en 3°, nemen zonder voorafgaand bevel met toepassing van het eerste lid, mits de persoon zijn middelen heeft kunnen laten gelden. § 2. Onverminderd de overige maatregelen bepaald door de wet, kan de CBF, indien zij overeenkomstig de artikelen 70 tot 72 een inbreuk vaststelt op de bepalingen van dit hoofdstuk of de uitvoeringsbesluiten ervan, aan de overtreder een administratieve geldboete opleggen die noch minder mag bedragen dan 2.500 euro, noch voor hetzelfde feit of geheel van feiten meer mag bedragen dan 2.500.000 euro. Wanneer de inbreuk voor de overtreder een vermogensvoordeel heeft opgeleverd, mag dit maximum worden verhoogd tot het tweevoud van het bedrag van dit voordeel en, in geval van recidive, tot het drievoud van dit bedrag.
Art. 37.De dwangsommen en geldboeten opgelegd met toepassing van artikel 36, §§ 1 of 2, worden ten voordele van de Schatkist geïnd door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen. Afdeling 9. - Strafsancties
Art. 38.Worden schuldig bevonden aan oplichting en gestraft met de straffen bepaald in artikel 496 van het Strafwetboek, zij die, door misbruik te maken van de zwakheid of onwetendheid van anderen, transacties in financiële instrumenten uitvoeren tegen een prijs of onder voorwaarden die klaarblijkelijk niet in verhouding staan tot de reële waarde van deze instrumenten.
Art. 39.§ 1. Worden gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot twee jaar en met een geldboete van 300 euro tot 10.000 euro, zij die, door om het even welk bedrieglijk middel, transacties hebben uitgevoerd of hebben gepoogd uit te voeren, orders hebben geplaatst of hebben gepoogd te plaatsen, of informatie of geruchten hebben verspreid of hebben gepoogd te verspreiden, die : 1° valse of misleidende aanwijzingen geven of kunnen geven betreffende het aanbod van, de vraag naar of de koers van een financieel instrument;2° de activiteit op de markt, de koers van een financieel instrument, het transactievolume van een financieel instrument of het niveau van een marktindex kunstmatig of abnormaal beïnvloeden of kunnen beïnvloeden. § 2. § 1 is van toepassing op de in dezelfde paragraaf bedoelde handelingen : 1° die betrekking hebben op financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt of op enige andere markt of alternatief verhandelingssysteem bedoeld in artikel 15 en door de Koning aangeduid op advies van de CBF, of waarvan de toelating tot de verhandeling op een dergelijke markt of systeem wordt aangevraagd, ongeacht of de betrokken handelingen in België of in het buitenland zijn gesteld;2° die betrekking hebben op financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een buitenlandse gereglementeerde markt of op enige andere markt of alternatief verhandelingssysteem ingericht in het buitenland en door de Koning aangeduid op advies van de CBF, of waarvan de toelating tot de verhandeling op een dergelijke markt of systeem wordt aangevraagd, voor zover de betrokken handelingen in België zijn gesteld, ongeacht of de betrokken transacties worden uitgevoerd op de relevante markt of daarbuiten.
Art. 40.§ 1. Aan de personen die over voorkennis beschikken : 1° wegens hun hoedanigheid van lid van een beheers-, bestuurs- of toezichtsorgaan van de emittent van het betrokken financieel instrument of van een vennootschap die nauwe banden heeft met die emittent;of 2° wegens hun deelneming in het kapitaal van de emittent;of 3° wegens hun toegang tot de informatie door hun werk, beroep of functies, en die weten of redelijkerwijze moeten weten dat de betrokken informatie voorkennis uitmaakt, is het verboden om gebruik te maken van deze voorkennis door, voor eigen of voor andermans rekening, rechtstreeks of onrechtstreeks, het financieel instrument waarop deze voorkennis betrekking heeft, of aanverwante financiële instrumenten te verkrijgen of te vervreemden of te pogen deze te verkrijgen of te vervreemden. De in het eerste lid vastgestelde verbodsbepaling geldt eveneens : 1° voor iedere persoon die over de voorkennis beschikt omwille van zijn criminele activiteiten;2° in het geval van een vennootschap of andere rechtspersoon, voor de natuurlijke personen die betrokken zijn in de beslissing om een transactie uit te voeren of een order te plaatsen voor rekening van de betrokken rechtspersoon;3° voor beleggingsvennootschappen, vennootschappen voor belegging in schuldvorderingen en beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, voor de leden van de organen van deze vennootschappen en voor hun personeelsleden, die over voorkennis beschikken betreffende een financieel instrument in de portefeuille van de betrokken vennootschap of instelling. § 2. Het is de personen die zijn onderworpen aan de in § 1 vastgestelde verbodsbepaling, verboden : 1° om de voorkennis aan iemand anders mede te delen, tenzij dit gebeurt binnen het kader van de normale uitoefening van zijn werk, beroep of functie;2° om op grond van de voorkennis iemand anders aan te bevelen om de financiële instrumenten waarop deze voorkennis betrekking heeft of aanverwante financiële instrumenten te verkrijgen of te vervreemden of door anderen te doen verkrijgen of vervreemden. § 3. De in §§ 1 en 2 vastgestelde verbodsbepalingen gelden voor elke persoon, buiten deze bedoeld in die paragrafen, die bewust over informatie beschikt waarvan hij weet of redelijkerwijze moet weten dat zij voorkennis uitmaakt en rechtstreeks of onrechtstreeks afkomstig is van een in § 1 of § 2 bedoelde persoon. § 4. De in §§ 1, 2 en 3 vastgestelde verbodsbepalingen zijn van toepassing op de in dezelfde paragrafen bedoelde handelingen : 1° die betrekking hebben op financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt of op enige andere markt of alternatief verhandelingssysteem bedoeld in artikel 15 en door de Koning aangeduid op advies van de CBF, of waarvan de toelating tot de verhandeling op een dergelijke markt of systeem wordt aangevraagd, ongeacht of de betrokken handelingen in België of in het buitenland zijn gesteld;2° die betrekking hebben op financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een buitenlandse gereglementeerde markt of op enige andere markt of alternatief verhandelingssysteem ingericht in het buitenland en door de Koning aangeduid op advies van de CBF, of waarvan de toelating tot de verhandeling op een dergelijke markt of systeem wordt aangevraagd, voor zover de betrokken handelingen in België zijn gesteld, ongeacht of de betrokken transacties worden uitgevoerd op de relevante markt of daarbuiten. § 5. De in §§ 1, 2 en 3 vastgestelde verbodsbepalingen gelden niet voor verrichtingen die in het kader van het monetair beleid, het wisselkoersbeleid of het beheer van de overheidsschuld worden gedaan door een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, door het Europees stelsel van centrale banken, door de NBB of enige andere nationale centrale bank van de andere Lidstaten van de Europese Economisch Ruimte, door het Rentenfonds, door de Amortisatiekas voor de Staatsschuld, door de gemeenschappen, gewesten, Franse Gemeenschapscommissie, provincies, gemeenten en agglomeraties en federaties van gemeenten of door ieder persoon die handelt voor rekening van één van voornoemde personen. § 6. Worden gestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot één jaar en met een geldboete van 50 euro tot 10.000 euro, de personen die de bepalingen van §§ 1, 2 of 3 overtreden.
De overtreder kan bovendien worden veroordeeld tot betaling van een som die overeenstemt met maximum het drievoud van het bedrag van het vermogensvoordeel dat hij rechtstreeks of onrechtstreeks uit de overtreding heeft behaald. Deze som wordt geïnd als een geldboete. § 7. De gerechtelijke overheden kunnen van de CBF alle nuttige informatie of documenten vereisen voor de opsporing of vervolging van een inbreuk op §§ 1, 2 of 3.
Zij kunnen in elke stand van de procedure het advies van de CBF vragen. Dit advies wordt verstrekt binnen 45 dagen, behalve in geval van verlenging van deze termijn door de gerechtelijke overheid die erom heeft verzocht. Het ontbreken van het advies binnen deze eventueel verlengde termijn tast de geldigheid van de procedure niet aan. Een kopie van het verzoek om advies en een kopie van het verstrekte advies worden bij het dossier van de procedure gevoegd. § 8. De CBF zorgt met de overige bevoegde autoriteiten van de Europese Economische Ruimte, aangeduid krachtens artikel 8, § 1, van richtlijn 89/592/EEG van de Raad van 13 november 1989 tot coördinatie van de voorschriften inzake transacties van ingewijden, voor de nodige samenwerking voor de uitvoering van hun opdrachten. Te dien einde deelt de CBF aan deze overheden alle vereiste informatie mee, met inbegrip van informatie betreffende handelingen die verboden zijn door het recht van de Staat van de overheid die de aanvraag indient met toepassing van de artikelen 5 en 6, tweede zin, van dezelfde richtlijn, zelfs indien die handelingen niet naar Belgisch recht zijn verboden.
De CBF kan met de bevoegde autoriteiten van derde Staten vertrouwelijke informatie uitwisselen en samenwerkingsakkoorden afsluiten inzake de strijd tegen misbruik van voorkennis teneinde op de meest doeltreffende wijze elke nodige samenwerking voor de uitvoering van haar opdracht te waarborgen, op voorwaarde dat die autoriteiten gebonden zijn aan een gelijkwaardig beroepsgeheim als bedoeld in artikel 74.
Wanneer de CBF een verzoek tot informatie ontvangt van een buitenlandse autoriteit bedoeld in het eerste en tweede lid, 1° verzamelen de ondervraagde gerechtelijke overheden op verzoek van de CBF alle informatie en documenten die nuttig worden geacht voor de opstelling van haar antwoord, en delen zij deze mee aan de CBF, met dien verstande dat de informatie en documenten met betrekking tot gerechtelijke procedures niet kunnen worden meegedeeld zonder de uitdrukkelijke toestemming van de procureur-generaal of de auditeur-generaal;2° bezorgt de cel voor financiële informatieverwerking aan de CBF, op haar bijzonder gemotiveerd verzoek, alle informatie en documenten die nuttig worden geacht voor de opstelling van haar antwoord, met betrekking tot de informatie die aan de cel wordt bezorgd door de instellingen en personen bedoeld in de artikelen 2 en 2bis van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, krachtens de artikelen 12 tot 15, § 1, van dezelfde wet. De CBF kan weigeren om gevolg te geven aan een verzoek om informatie wanneer de mededeling ervan de Belgische soevereiniteit, veiligheid of openbare orde in het gedrang zou kunnen brengen. De bevoegde procureur-generaal of auditeur-generaal bij het Militair Gerechtshof en de CBF kunnen eveneens weigeren om gevolg te geven aan een verzoek om informatie wanneer in België reeds een gerechtelijke procedure is ingesteld wegens dezelfde feiten en tegen dezelfde personen of wanneer zij in België reeds definitief wegens dezelfde feiten werden veroordeeld.
Onverminderd de verplichtingen die op de CBF rusten in gerechtelijke procedures van strafrechtelijke aard, mag zij de informatie die zij ontvangt van de autoriteiten bedoeld in het eerste en tweede lid,enkel gebruiken voor haar toezicht op de naleving van dit artikel en in het kader van de administratieve of gerechtelijke procedures die daarop betrekking hebben. Wanneer de autoriteit die informatie heeft verstrekt, er evenwel in toestemt, mag de CBF deze informatie voor andere doeleinden gebruiken of overleggen aan de bevoegde autoriteiten van andere Staten.
Art. 41.Worden gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot één jaar en een geldboete van 50 euro tot 10.000 euro of met één van deze straffen alleen : 1° zij die in België verrekenings- of vereffeningsactiviteiten verrichten in financiële instrumenten zonder dat zij hiertoe gemachtigd zijn krachtens de artikelen 22 en 23 of indien deze machtiging werd ingetrokken;2° zij die inbreuk plegen op de bepalingen die zijn vastgesteld met toepassing van de artikelen 13, § 2, 15, 22 en 23 en door de Koning in de betrokken besluiten zijn aangeduid;3° zij die de onderzoeken en expertises van de CBF krachtens dit hoofdstuk verhinderen of haar bewust onjuiste of onvolledige informatie verstrekken;4° diegenen die in België activiteiten uitoefenen van een gereglementeerde markt of van een marktonderneming, zonder daartoe erkend te zijn.
Art. 42.De inbreuken op artikel 7, § 6, worden bestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.
Art. 43.De bepalingen van boek I van het Strafwetboek zijn, zonder uitzondering van hoofdstuk VII en van artikel 85, van toepassing op de inbreuken bedoeld in de artikelen 38 tot 42. HOOFDSTUK III. - Commissie voor het Bank- en Financiewezen Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 44.De CBF is een autonome instelling met rechtspersoonlijkheid en met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
Art. 45.§ 1. De CBF heeft als opdracht, overeenkomstig deze wet en de bijzondere wetten die op haar van toepassing zijn : 1° het toezicht op de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen, de beleggingsadviseurs en de wisselkantoren te verzekeren;2° het toezicht op de instellingen voor collectieve belegging te verzekeren;3° toe te zien op de naleving van de regels die de bescherming van de belangen van de belegger beogen bij verrichtingen in financiële instrumenten en toe te zien op de goede werking, de integriteit en de transparantie van de markten voor financiële instrumenten;4° bij te dragen tot de naleving van de regels bedoeld om de spaarders en de beleggers te beschermen tegen het onwettelijke aanbod of de illegale levering van financiële producten of diensten. § 2. Teneinde de structuren inzake het toezicht op de financiële sector te rationaliseren en de efficiëntie ervan te verhogen, kan de Koning - onverminderd de bevoegdheden toegewezen aan de voor Economie bevoegde Minister - door middel van een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, alle nodige maatregelen nemen teneinde : 1° het takenpakket van de CBF uit te breiden door daarin de in artikel 81 bedoelde taken geheel of ten dele op te nemen;2° de overdracht aan de CBF te regelen van de CDV-personeelsleden die belast zijn met de naar de CBF overgehevelde taken, zonder op enigerlei wijze afbreuk te doen aan de voor die personen inzake werkzekerheid, bezoldiging en pensioen geldende rechten;3° te voorzien in de overdracht, aan de CBF, van de aan de CDV behorende goederen, alsmede van de voor de CDV geldende rechten en verplichtingen die toegewezen zijn aan of verband houden met de naar de CBF overgehevelde taken;4° de naam van de CBF te wijzigen en de structuur en de samenstelling van de organen ervan, op grond van de haar aldus overgedragen taken aan te passen. De met toepassing van het eerste lid genomen besluiten kunnen de vigerende wetsbepalingen wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen.
Ze verliezen alle uitwerking zo ze uiterlijk twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding ervan, niet bij wet worden bekrachtigd.
De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van de besluiten. De door deze paragraaf aan de Koning verleende bevoegdheden verstrijken op 30 juni 2003.
Art. 46.De CBF is niet bevoegd inzake belastingaangelegenheden.
De CBF doet evenwel bij het gerecht aangifte van de bijzondere mechanismen die door een kredietinstelling of een beleggingsonderneming die onder haar toezicht staat, zijn opgezet met als doel of gevolg fiscale fraude door derden te bevorderen, wanneer zij er kennis van heeft dat deze bijzondere mechanismen voor de kredietinstelling of beleggingsonderneming zelf als dader, mededader of medeplichtige, een onder het strafrecht vallend fiscaal misdrijf vormen dat strafrechtelijk kan bestraft worden. Afdeling 2. - Organen
Art. 47.De organen van de CBF zijn de raad van toezicht, het directiecomité, de voorzitter en de secretaris-generaal.
Art. 48.§ 1. De opdrachten van de raad van toezicht zijn de volgende : 1° van gedachten wisselen betreffende algemene aangelegenheden inzake de bevoegdheden opgedragen aan de CBF, het toezicht op de ondernemingen die onder haar toezicht staan, de ontwikkelingen op het gebied van het toezicht op de Belgische, Europese en internationale financiële markten, en in het algemeen elke ontwikkeling betreffende het financieel stelsel dat onder het toezicht van de CBF staat;2° adviezen geven aan het directiecomité aangaande de algemene prioriteiten inzake het toezichtsbeleid van de CBF;3° adviezen verstrekken aan het directiecomité inzake alle aangelegenheden betreffende de voorbereiding en uitvoering van zijn beleid en in verband met alle voorstellen betreffende de toezichtsdomeinen die aan de CBF zijn toevertrouwd;4° het algemeen toezicht op de werking van de CBF verzekeren.Op voorstel van het directiecomité, keurt de raad de jaarlijkse begroting, de jaarrekening en het jaarverslag goed; 5° aan de Koning, op voorstel van het directiecomité, de algemene regels voorstellen inzake de financiering van de activiteit van de CBF ten laste van de ondernemingen onderworpen aan haar controle en door retributies ontvangen voor het onderzoek van dossiers betreffende verrichtingen die onder haar toezicht staan;6° een advies geven aan de Koning voorafgaand aan de benoemingen bedoeld in de artikelen 49, § 6, 50, § 2 en 51, § 3.De voorzitter neemt geen deel aan die adviesprocedure. 7° De raad kan een of meer van zijn leden gelasten met een onderzoek om zich te vergewissen van de goede werking van de CBF.Voor de uitvoering van hun opdracht hebben de aangewezen leden de ruimste onderzoeksbevoegdheden. Zij kunnen zich door één of meer personeelsleden van de CBF laten bijstaan. Zij delen hun bevindingen mee aan de raad. § 2. De raad is samengesteld uit de voorzitter en acht leden die geen deel uitmaken van het directiecomité, noch van het personeel van de CBF. Vijf leden worden door de Koning benoemd, op gezamenlijke voordracht van de minister en de minister bevoegd voor Economie, voor een hernieuwbare termijn van zes jaar. De andere drie leden worden door de Koning benoemd onder de regenten van de NBB. In de loop van hun mandaat mogen de voorzitter en tenminste de helft van de leden noch, in een onderneming onderworpen aan het permanente toezicht van de CBF, een deelneming aanhouden in de zin van artikel 13 van het Wetboek van vennootschappen, noch een functie of mandaat uitoefenen in een onderneming onderworpen aan het permanente toezicht van de CBF of in een professionele vereniging die de ondernemingen onderworpen aan het toezicht van de CBF vertegenwoordigt. Indien een mandaat als lid om onverschillig welke reden openvalt, wordt overgegaan tot de vervanging van dat lid voor de verdere duur van het mandaat.
De raad telt evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden, met uitzondering van de voorzitter. § 3. De raad komt bijeen telkens wanneer de voorzitter of twee van zijn leden het noodzakelijk achten en ten minste vier maal per jaar.
De voorzitter stelt de agenda van de vergaderingen op. De raad kan enkel geldig beslissen indien de meerderheid van zijn leden aanwezig is. De beslissingen worden genomen met meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend. § 4. De Koning bepaalt het bedrag van het presentiegeld toegekend aan de leden van de raad.
Art. 49.§ 1. Het directiecomité staat in voor het beheer en het bestuur van de CBF en bepaalt de oriëntatie van haar beleid. Het benoemt en ontslaat de personeelsleden en bepaalt hun bezoldiging alsook alle andere voordelen. Het neemt beslissingen in alle aangelegenheden die niet uitdrukkelijk door de wet aan een ander orgaan zijn voorbehouden. § 2. Het directiecomité bepaalt de oriëntaties en de algemene prioriteiten inzake het toezichtsbeleid, stelt een jaarlijks plan op inzake het toezicht op en bepaalt de maatregelen die kunnen worden genomen ten aanzien van elke sector die onder het toezicht van de CBF staat. § 3. Op advies van de raad van toezicht, bepaalt het directiecomité de reglementen zoals bedoeld in artikel 64. Het directiecomité bepaalt, in omzendbrieven, aanbevelingen of gedragsregels, alle maatregelen ter verduidelijking van de toepassing van de wettelijke of reglementaire bepalingen waarvan de CBF de toepassing controleert. § 4. De verschillende overheden die een wettelijke of reglementaire macht uitoefenen, kunnen het advies vragen van de CBF voor elk ontwerp van wetgevende of reglementaire akte die de toezichtopdrachten betreft waarmee de CBF belast is of zou worden. § 5. Het directiecomité neemt kennis van de ontwikkelingen en algemene vragen op economisch, systemisch of structureel vlak die van invloed zijn op de ondernemingen die onder het toezicht van de CBF staan en van alle vragen betreffende de toepassing van de wetgeving of de reglementering ten aanzien van de ondernemingen die onder haar toezicht staan. § 6. Het directiecomité bestaat, naast de voorzitter, uit ten minste vier leden en ten hoogste zes leden, van wie één met de titel van ondervoorzitter die de Koning hem toekent.
Het telt evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden, eventueel met uitzondering van de voorzitter.
Het telt evenveel door de Koning benoemde leden onder de leden van het directiecomité van de NBB als leden die geen lid zijn van het directiecomité van de NBB. De door de Koning benoemde leden onder de leden van het directiecomité van de NBB worden door dat directiecomité voorgedragen voor een hernieuwbare termijn van zes jaar, met dien verstande dat het verlies van de hoedanigheid van lid van het directiecomité van de NBB leidt tot het verlies van die van lid van het directiecomité van de CBF. Zij hebben zitting op persoonlijke titel.
De andere leden worden door de Koning benoemd, voor een hernieuwbare termijn van zes jaar en ontvangen ten laste van de CBF een bezoldiging en een pensioen, waarvan de bedragen worden bepaald door de Koning.
Indien een mandaat als lid om onverschillig welke reden openvalt, wordt overgegaan tot de vervanging van dat lid voor de verdere duur van het mandaat.
De leden van het directiecomité moeten Belg zijn. § 7. Het directiecomité komt bijeen telkens wanneer de voorzitter of twee van zijn leden het noodzakelijk achten en ten minste één maal per week.
Het directiecomité kan slechts geldig beslissen indien de meerderheid van zijn leden aanwezig is. De beslissingen worden genomen met meerderheid van de uitgebrachte stemmen. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Zo een beslissing die door het directiecomité moet worden genomen de NBB aanbelangt, in haar hoedanigheid van emittent van financiële instrumenten toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt, nemen de leden die door de Koning zijn benoemd onder de leden van het directiecomité van de NBB niet deel aan de beraadslaging.
Er worden notulen opgemaakt van de beraadslagingen van het directiecomité. De notulen worden ondertekend door alle aanwezige leden. § 8. Het directiecomité kan kamers inrichten voor de verschillende sectoren waarvoor de CBF bevoegd is.
De kamers zijn samengesteld uit leden van het directiecomité en uit leden van het personeel van de CBF en uit evenveel leden van de Franse als van de Nederlandse taalrol.
Behalve voor de vaststelling van reglementen en inzake administratieve sancties, kan het directiecomité, al dan niet in het kader van de behandeling van individuele dossiers, aan de kamers de bevoegdheid opdragen om elke beslissing te nemen : 1° die geen uitstel duldt;2° die, zonder afbreuk te doen aan de courante maatregelen ter voorbereiding en behandeling van de dossiers en de controles, een verzoek om inlichtingen bevat, dat gegrond is op wettelijke of reglementaire bepalingen;3° in materies die het voorwerp uitmaken van een praktijk die door het directiecomité regelmatig wordt gevolgd en geen nieuw onderzoek vergt;4° betreffende bijkomende aspecten van bepaalde aangelegenheden die het voorwerp hebben uitgemaakt van een principebeslissing van het directiecomité;5° in materies van ondergeschikt belang of die betrekking hebben op details;6° in materies die, binnen de grenzen bepaald door het directiecomité, het personeelsbeleid betreffen, met uitzondering van de benoeming en de bevordering van het kaderpersoneel, of die het financieel, administratief, informatica- en vastgoedbeheer van de CBF aangaan. Elke bevoegdheidsopdracht met toepassing van het eerste lid kan op elk ogenblik door het directiecomité worden herzien of ingetrokken. Het inrichtingsreglement van de CBF bepaalt de gevallen nader waarin een bevoegdheidsopdracht kan worden toegekend en regelt de publiciteit die aan deze opdrachten dient te worden gegeven.
De materies betreffende meerdere domeinen van toezicht worden gezamenlijk behandeld door de betrokken kamers, op verzoek van een lid van één van die kamers.
De beslissingen genomen op grond van bevoegdheden opgedragen met toepassing van deze paragraaf maken het voorwerp uit van een mededeling aan het directiecomité uiterlijk op zijn eerstvolgende gewone vergadering.
Art. 50.§ 1. De voorzitter leidt de CBF. Hij zit het directiecomité en de raad van toezicht voor. In geval van verhindering wordt hij vervangen door de ondervoorzitter. § 2. De voorzitter wordt door de Koning benoemd, op gezamenlijke voordracht van de minister en de Minister bevoegd voor Economie, ,voor een hernieuwbare termijn van zes jaar.
De Koning bepaalt de bezoldiging van de voorzitter alsook zijn pensioen.
Art. 51.§ 1. De secretaris-generaal staat in voor de algemene administratieve organisatie en de administratieve leiding van de diensten van de CBF, overeenkomstig de regels vastgesteld in het inrichtingsreglement van de CBF en onder het collegiaal gezag van het directiecomité. Hij coördineert, onder het collegiaal gezag van het directiecomité, de samenwerking van de CBF met andere openbare instellingen en instanties, inzonderheid in het kader van hoofdstuk V van deze wet. § 2. De secretaris-generaal woont de vergaderingen van het directiecomité en de kamers bij met consultatieve stem. Hij organiseert het secretariaat van de organen van de CBF en desgevallend van de kamers zoals bedoeld in artikel 49, § 8. § 3. De secretaris-generaal wordt door de Koning benoemd voor een hernieuwbare termijn van zes jaar. Zijn statuut, zijn bezoldiging en zijn pensioen worden door de Koning bepaald. § 4. Het directiecomité stelt de nodige middelen ter beschikking van de secretaris-generaal, zowel qua personeel en delegaties als qua materiële middelen, voor de uitvoering van de opdrachten bedoeld in dit artikel.
Art. 52.De mandaten van de leden van de raad van toezicht en van het directiecomité, de voorzitter en de secretaris generaal lopen af wanneer zij de volle leeftijd van vijfenzestig jaar bereiken.
Art. 53.§ 1. De leden van de Wetgevende Kamers, het Europees Parlement, de raden van de gemeenschappen en gewesten, de personen die de hoedanigheid hebben van minister of staatssecretaris of van lid van een regering van een gemeenschap of gewest, en de leden van de kabinetten van een lid van de federale regering of van een regering van een gemeenschap of gewest mogen niet de functies van voorzitter, secretaris-generaal of lid van het directiecomité van de CBF vervullen. Deze laatste functies nemen van rechtswege een einde wanneer de titularis ervan de eed aflegt voor de uitoefening van de eerstgenoemde functies of dergelijke functies uitoefent. § 2. De voorzitter, de leden van het directiecomité en de secretaris-generaal mogen geen enkele functie uitoefenen in een handelsvennootschap of in een vennootschap die de rechtsvorm van een handelsvennootschap heeft aangenomen, noch in een openbare instelling die een industrieel, commercieel of financieel bedrijf uitoefent, hetzij persoonlijk hetzij door tussenkomst van een rechtspersoon. Zij kunnen evenwel, mits goedkeuring van de minister : 1° functies uitoefenen in internationale financiële instellingen die zijn opgericht overeenkomstig akkoorden waarbij België partij is;2° leden zijn van Belgische openbare adviesinstellingen of instanties. § 3. De verbodsbepalingen vastgesteld in § 2 blijven geldig tot twee jaar na beëindiging van het mandaat. Zolang zij tijdens deze periode geen andere voltijdse functie uitoefenen, ontvangen de voorzitter, de leden van het directiecomité, die geen lid zijn van het directiecomité van de NBB, en de secretaris-generaal een jaarlijkse bezoldiging gelijk aan de helft van de jaarlijkse bezoldiging die zij in het kader van hun mandaat ontvingen. § 4. De raad van toezicht kan, op advies van het directiecomité, afwijken van de voorziene verbodsbepaling voor de betrokken periode na de beëindiging van het mandaat wanneer hij de afwezigheid van een betekenisvolle invloed van de voorgenomen activiteit op de onafhankelijkheid van de persoon in kwestie vaststelt. Afdeling 3. - Organisatie
Art. 54.De diensten van de CBF zijn georganiseerd in departementen, volgens een organogram voorgesteld door het directiecomité en dat door de raad van toezicht wordt goedgekeurd.
Het organogram voorziet in de instelling van de procedures en diensten, inzonderheid wat betreft de informatie en de bescherming van de belangen van de verbruikers, die gepast zijn voor de behandeling van de dossiers die vallen binnen het bevoegdheidsdomein van de CBF overeenkomstig artikel 45.
Art. 55.Het personeel van de CBF kan worden aangeworven en tewerkgesteld krachtens arbeidsovereenkomsten die worden beheerst door de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Personeelsleden van de NBB, het Rentenfonds en de CDV kunnen bij de CBF worden gedetacheerd, en personeelsleden van de CBF kunnen bij voornoemde instellingen worden gedetacheerd, onder de voorwaarden bepaald door de Koning en geregeld in een protocol gesloten tussen de betrokken instellingen.
Art. 56.De werkingskosten van de CBF worden gedragen door de ondernemingen die onder haar toezicht staan of waarvan de verrichtingen onder haar toezicht staan, binnen de grenzen en volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning. Deze kosten omvatten de kosten met betrekking tot de adviezen, expertises en opdrachten toebedeeld aan de CBF. De CBF kan de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen belasten met de inning van de onbetaalde vergoedingen.
Art. 57.De CBF voert haar boekhouding en stelt een jaarrekening op overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk I van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen, op dezelfde wijze als de openbare instellingen bedoeld in artikel 1, eerste lid, 3°, van deze wet.
De controle op de rekeningen van de CBF wordt gedaan door één of meer bedrijfsrevisoren die voor een hernieuwbare termijn van drie jaar door de raad van toezicht worden benoemd en op voorwaarde dat ze niet zouden zijn ingeschreven op de lijst van de door de CBF erkende revisoren en dat ze geen functie zouden uitoefenen bij een onderneming die aan haar toezicht is onderworpen.
De revisoren controleren en certificeren elk gegeven vermeld in de reglementering over het dekken van de werkingskosten van de CBF zoals bedoeld in artikel 56 van deze wet.
De opdracht van deze revisoren ten aanzien van de ondernemingsraad alsook de voordracht, de benoeming, de hernieuwing, de herroeping en het ontslag van deze revisoren worden geregeld door de artikelen 151 tot 160 van het Wetboek van vennootschappen en door de bepalingen vastgesteld met toepassing van artikel 164 van hetzelfde Wetboek.
Art. 58.De CBF wordt met de Staat gelijkgesteld voor de toepassing van belastingen, taksen, rechten en retributies van de Staat, de provincies, de gemeenten en de agglomeraties van gemeenten. Afdeling 4. - Werking
Art. 59.Op voorstel van het directiecomité stelt de raad van toezicht het inrichtingsreglement van de CBF vast en legt hij dit aan de Koning ter goedkeuring voor. Dit reglement bevat de essentiële regels betreffende de werking van de organen en de organisatie en de werking van de kamers, departementen en diensten van de CBF en van de adviescomités opgericht door de CBF overeenkomstig artikel 69.
Art. 60.In spoedeisende gevallen vastgesteld door de voorzitter, kan het directiecomité, behalve voor de vaststelling van reglementen en inzake administratieve sancties, beslissen langs schriftelijk procedure of via een vocaal telecommunicatiesysteem, volgens de nadere regels bepaald in het inrichtingsreglement van de CBF.
Art. 61.Jegens derden en in rechte wordt de CBF vertegenwoordigd door de voorzitter en, in zijn afwezigheid, door de ondervoorzitter of twee leden van het directiecomité die gezamenlijk optreden.
Het directiecomité kan bijzondere en beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheden opdragen aan één of meer van zijn leden, al dan niet bijgestaan door een lid van het personeel van de CBF. Deze bevoegdheids-opdrachten worden bekendgemaakt op de website van de CBF of op elke andere geschikte wijze.
Art. 62.De voorzitter, de leden van het directiecomité en de secretaris-generaal kunnen niet beraadslagen in een aangelegenheid waarin zij een persoonlijk belang van vermogensrechtelijke of familiale aard hebben dat hun oordeel zou kunnen beïnvloeden. De draagwijdte van dit verbod wordt nader bepaald in het inrichtingsreglement van de CBF. De personen bedoeld in het vorige lid alsmede de personeelsleden van de CBF dienen de deontologische code die door de raad van toezicht, op voorstel van het directiecomité, wordt vastgesteld, na te leven.
In overleg met de raad van toezicht treft de voorzitter de gepaste maatregelen teneinde de eerbiediging van de verplichtingen en verbodsbepalingen die uit dit artikel voortvloeien te verzekeren.
Art. 63.§ 1. In de gevallen bepaald door de wet die de betrokken opdracht regelt, of door de Koning, kan de CBF een voorafgaand schriftelijk akkoord geven betreffende het feit of de feiten die door deze wet of door de Koning nader worden omschreven. De CBF kan haar akkoord afhankelijk stellen van de voorwaarden die zij geschikt acht. § 2. Het akkoord bedoeld in § 1 bindt de CBF behalve : 1° indien blijkt dat de verrichtingen die het beoogt, op onvolledige of onjuiste wijze zijn beschreven in de aanvraag tot akkoord;2° indien deze verrichtingen niet worden uitgevoerd op de manier voorgesteld aan de CBF;3° indien het effect van deze verrichtingen wordt gewijzigd door één of meer andere latere verrichtingen waaruit blijkt dat de verrichtingen beoogd in het akkoord niet langer beantwoorden aan de beschrijving die eraan werd gegeven bij de aanvraag tot akkoord;4° in voorkomend geval, indien niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden waarvan het akkoord afhankelijk is gesteld. § 3. Op advies van de CBF bepaalt de Koning de nadere regels voor de toepassing van dit artikel.
Art. 64.In de aangelegenheden waarvoor zij bevoegd is, kan de CBF reglementen vaststellen ter aanvulling van de betrokken wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende technische punten. De reglementen worden krachtens artikel 49, § 3, vastgesteld.
Overeenkomstig de procedure van de open raadpleging kan de CBF de inhoud van elk reglement dat zij overweegt vast te stellen, toelichten in een consultatienota en deze bekendmaken op haar website voor eventuele opmerkingen van belanghebbende partijen.
De reglementen van de CBF hebben slechts uitwerking na goedkeuring door de Koning en bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad . De Koning kan deze reglementen wijzigen of, in de plaats van de CBF, optreden indien deze in gebreke blijft die reglementen vast te stellen.
Art. 65.De CBF publiceert elk jaar een verslag over haar activiteiten en maakt deze over aan de voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.
De voorzitter van de CBF kan worden gehoord door de bevoegde commissies van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, op hun verzoek of op eigen initiatief.
Art. 66.De CBF maakt een website en werkt deze bij. De website bevat alle reglementen, handelingen en beslissingen die moeten worden bekendgemaakt, alsook alle andere gegevens waarvan de CBF de verspreiding aangewezen acht in het belang van haar wettelijke opdrachten.
Onverminderd de wijze van bekendmaking die door de toepasselijke wettelijke of reglementaire bepalingen wordt voorgeschreven, bepaalt de CBF de eventuele andere wijzen van bekendmaking van de reglementen, beslissingen, berichten, verslagen en andere handelingen die zij openbaar maakt.
Art. 67.Alle kennisgevingen die de CBF of de minister per aangetekende brief of brief met ontvangstbewijs moeten doen krachtens de wetten en reglementen waarvan de CBF op de toepassing toeziet, mogen bij deurwaardersexploot geschieden of elk ander door de Koning bepaald procédé.
Art. 68.De CBF voert haar opdrachten uitsluitend in het algemeen belang uit. De CBF, de leden van haar organen en haar personeelsleden zijn niet burgerlijk aansprakelijk voor hun beslissingen, handelingen of gedragingen in de uitoefening van de wettelijke opdrachten van de CBF behalve in geval van bedrog of zware fout.
Art. 69.De raad van toezicht kan, op voorstel van het directiecomité, adviescomités oprichten waarvan de raad de opdrachten, de samenstelling en de werking bepaalt.
De adviezen van de adviescomités worden aan de CBF gericht. Het directiecomité kan ze bekendmaken. Afdeling 5. - Procedureregels voor het opleggen
van administratieve sancties
Art. 70.§ 1. Indien de CBF in de uitoefening van zijn wettelijke opdrachten ernstige aanwijzingen vaststelt van het bestaan van een praktijk die aanleiding kan geven tot een administratieve sanctie, of indien zij ingevolge een klacht van een dergelijke praktijk in kennis wordt gesteld, gelast het directiecomité de secretaris-generaal met het onderzoek van het dossier. De secretaris-generaal voert te dien einde de titel van auditeur. § 2. De auditeur onderzoekt de aangelegenheden ten laste en ten gunste en maakt zijn bevindingen over aan het directiecomité.
Voor de uitvoering van zijn opdracht kan de auditeur alle onderzoeksbevoegdheden uitoefenen die aan de CBF zijn toevertrouwd door de wettelijke en reglementaire bepalingen die de betrokken materie regelen. Te dien einde wijst hij voor elke zaak een verslaggever aan, onder de personeelsleden van de CBF.
Art. 71.§ 1. Na zijn onderzoek en vooraleer hij zijn bevindingen aan het directiecomité overmaakt, licht de auditeur de dader of daders van de betrokken praktijk in over het bestaan van een onderzoek, met aanduiding van de praktijk die het voorwerp van het onderzoek uitmaakt, en roept hen op om hen toe te laten hun bemerkingen mee te delen. § 2. Wanneer hij het directiecomité van zijn bevindingen in kennis stelt, licht de auditeur de dader of daders van de betrokken praktijk hierover in. De laatsten kunnen op de zetel van de CBF kennis nemen van het dossier dat werd samengesteld, op de dagen en uren aangeduid door de auditeur.
Binnen een termijn van acht dagen volgend op de datum waarop de auditeur hen heeft ingelicht met toepassing van het eerste lid, kunnen de dader of daders van de betrokken praktijk vragen om door het directiecomité te worden gehoord.
Art. 72.§ 1. Na ontvangst van de conclusies van de auditeur en na, in voorkomend geval, de persoon of personen die het voorwerp van het onderzoek uitmaken, te hebben gehoord, kan het directiecomité bij een gemotiveerde beslissing : 1° het bestaan vaststellen van een onwettige praktijk en één van de administratieve sancties uitspreken bepaald in de wettelijke en reglementaire bepalingen die de betrokken materie regelen;2° vaststellen dat er geen administratieve sanctie moet worden opgelegd;3° voorzien in de bekendmaking van de beslissing of een uittreksel ervan. § 2. De auditeur kan niet deelnemen aan de beraadslagingen van het directiecomité, noch anders tussenkomen in de besluitvorming, indien het comité zich dient uit te spreken over het opleggen van administratieve sancties. § 3. De beslissing van het directiecomité wordt per aangetekende brief betekend aan de personen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek.
De kennisgeving vermeldt de rechtsmiddelen, de bevoegde instanties om er kennis van te nemen, alsook de vorm en termijnen die moeten worden geëerbiedigd; zoniet gaat de verjaringstermijn voor het instellen van beroep niet in. § 4. In geval van ernstig gevaar voor het publiek, kan het directiecomité afwijken van de procedureregels bepaald in de artikelen 70 tot 72, § 2, in het belang van het nemen van de maatregelen bedoeld in artikel 57, § 1, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen en in artikel 104, § 1, van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs.
Art. 73.Elke administratieve geldboete die door de CBF aan een persoon wordt opgelegd en die definitief is geworden vooraleer de strafrechter zich definitief over dezelfde feiten of samenhangende feiten heeft uitgesproken, wordt aangerekend op het bedrag van elke strafboete die voor deze feiten ten aanzien van dezelfde persoon wordt uitgesproken. Afdeling 6. - Beroepsgeheim, uitwisseling van informatie
en samenwerking met andere autoriteiten
Art. 74.De CBF, de voorzitter, de leden van het directiecomité, de leden van de raad van toezicht, de secretaris-generaal en de personeelsleden van de CBF, alsook de personen die de voornoemde functies voorheen hebben uitgeoefend, zijn gebonden door het beroepsgeheim en mogen de vertrouwelijke informatie waarvan zij kennis hebben gekregen bij de uitoefening van hun taken, niet onthullen, aan welke persoon of autoriteit ook.
Onverminderd het eerste lid, mag de CBF vertrouwelijke informatie meedelen : 1° ingeval de mededeling van dergelijke informatie wordt voorgeschreven of toegestaan door of krachtens deze wet en de wetten die de opdrachten van de CBF regelen;2° tijdens een getuigenis in rechte in strafzaken;3° voor de aangifte van strafrechtelijke misdrijven bij de gerechtelijke autoriteiten, met dien verstande dat artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is op de personen bedoeld in het eerste lid;4° in het kader van administratieve of gerechtelijke beroepsprocedures tegen de handelingen of beslissingen van de CBF en in elk ander rechtsgeding waarbij de CBF partij is;5° in beknopte of samengevoegde vorm zodat individuele natuurlijke of rechtspersonen niet kunnen worden geïdentificeerd.
Art. 75.§ 1. In afwijking van artikel 74, eerste lid, mag de CBF vertrouwelijke informatie meedelen : 1° aan de Europese Centrale Bank, aan de NBB en aan de andere centrale banken en instellingen met een gelijkaardige opdracht als monetaire overheid, alsook aan andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalingssystemen;2° aan het Rentenfonds;3° binnen de grenzen van de Europese richtlijnen, aan de bevoegde autoriteiten van andere Lidstaten van de Europese Economische Ruimte die één of meer bevoegdheden uitoefenen die vergelijkbaar zijn met die als bedoeld in artikel 45;4° met inachtneming van de Europese richtlijnen, aan de bevoegde autoriteiten van derde Staten die één of meer bevoegdheden uitoefenen die vergelijkbaar zijn met die als bedoeld in artikel 45 en waarmee de CBF een samenwerkingsovereenkomst voor de uitwisseling van informatie heeft gesloten;5° aan de CDV, aan de bevoegde autoriteiten van andere Lidstaten van de Europese Economische Ruimte die één of meer bevoegdheden uitoefenen die vergelijkbaar zijn met die als bedoeld in artikel 81 alsook aan de bevoegde autoriteiten van derde Staten die één of meer bevoegdheden uitoefenen die vergelijkbaar zijn met die als bedoeld in artikel 81 en waarmee de CBF een samenwerkingsovereenkomst voor de uitwisseling van informatie heeft gesloten;6° aan de Belgische instellingen of aan instellingen van andere Lidstaten van de Europese Economische Ruimte die een deposito- of beleggersbeschermingsregeling beheren;7° aan de instellingen voor verrekening of vereffening van financiële instrumenten die gemachtigd zijn om verrekenings- of vereffeningsdiensten te verstrekken voor transacties in financiële instrumenten verricht op een Belgische georganiseerde markt, als de CBF van oordeel is dat de mededeling van de betrokken informatie noodzakelijk is om de regelmatige werking van deze instellingen te vrijwaren voor tekortkomingen, zelfs potentiële, van marktdeelnemers op de betrokken markt;8° binnen de grenzen van de Europese richtlijnen, aan de marktondernemingen voor de goede werking van, de controle van en het toezicht op de markten die zij inrichten;9° tijdens burgerrechtelijke of handelsrechtelijke procedures, aan de autoriteiten en gerechtelijke mandatarissen die betrokken zijn bij procedures van faillissement of gerechtelijk akkoord of bij analoge collectieve procedures betreffende ondernemingen die onder het toezicht van de CBF staan of waarvan de verrichtingen onder haar toezicht staan, met uitzondering van de vertrouwelijke informatie over het aandeel van derden in pogingen om de instelling te redden vóór de betrokken procedures werden ingesteld;10° aan de commissarissen, de bedrijfsrevisoren en de andere personen die belast zijn met de wettelijke controle van de rekeningen van de ondernemingen die onder het toezicht van de CBF vallen, van de rekeningen van andere Belgische financiële instellingen of van gelijkaardige buitenlandse ondernemingen;11° aan de sekwesters, voor de uitoefening van hun opdracht als bedoeld in de wetten tot regeling van de opdrachten die aan de CBF zijn toevertrouwd;12° aan de autoriteiten die toezicht houden op de personen die belast zijn met de wettelijke controle op de jaarrekening van de ondernemingen die onder het toezicht van de CBF staan;13° aan het Ministerie van Economische Zaken in het kader van het toezicht op het consumentenkrediet, aan de bevoegde autoriteiten van andere Lidstaten van de Europese Economische Ruimte die een vergelijkbare bevoegdheid uitoefenen, alsook aan de bevoegde autoriteiten van derde Staten die een vergelijkbare bevoegdheid uitoefenen en waarmee de CBF een samenwerkingsovereenkomst voor de uitwisseling van informatie heeft gesloten;14° binnen de grenzen van de Europese richtlijnen, aan de verslaggevers en de personeelsleden van de Dienst voor de mededinging die belast zijn met het onderzoek, als bedoeld in de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging;15° binnen de grenzen van de Europese richtlijnen, aan de erkenningsraad voor effectenmakelaars als bedoeld in artikel 21;16° binnen de grenzen van de Europese richtlijnen, aan de administratie van de Thesaurie, krachtens de wettelijke en reglementaire bepalingen die zijn genomen voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen die gelden inzake financiële embargo's. § 2. De CBF mag enkel vertrouwelijke informatie overeenkomstig § 1 meedelen op voorwaarde dat de autoriteiten of instellingen die er de geadresseerde van zijn, die informatie gebruiken voor de uitvoering van hun opdrachten, en dat zij, wat die informatie betreft, aan een gelijkwaardig beroepsgeheim gebonden zijn als bedoeld in artikel 74.
Bovendien mag de informatie die afkomstig is van een autoriteit van een andere Lidstaat van de Europese Economische Ruimte enkel met de uitdrukkelijke instemming van die autoriteit worden doorgegeven in de gevallen als bedoeld in 7°, 9° en 12° van § 1 alsook aan de autoriteiten of organismen van derde Staten in de gevallen als bedoeld in 4°, 5°, 6° en 13° van § 1, en, in voorkomend geval, enkel voor de doeleinden waarmee die autoriteit heeft ingestemd. § 3. De CBF mag de vertrouwelijke informatie als bedoeld in artikel 74, eerste lid, of de vertrouwelijke informatie die zij van de in § 1 bedoelde autoriteiten en instellingen heeft ontvangen, gebruiken voor de uitvoering van al haar opdrachten als bedoeld in artikel 45. § 4. Onverminderd de strengere bepalingen van de bijzondere wetten die op hen van toepassing zijn, zijn de in § 1 bedoelde Belgische autoriteiten en instellingen, wat de vertrouwelijke informatie betreft die zij van de CBF ontvangen met toepassing van § 1, gebonden door het beroepsgeheim als bedoeld in artikel 74.
Art. 76.Artikel 74 is van toepassing op de erkende commissarissen, op de bedrijfsrevisoren en op de deskundigen wat de informatie betreft waarvan zij kennis hebben genomen in het kader van de opdrachten van de CBF of in het kader van de verificaties, expertises of verslagen die de CBF hen, in het kader van haar opdrachten als bedoeld in artikel 45, heeft gelast uit te voeren dan wel voor te leggen.
Het eerste lid en artikel 27, tweede lid, van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren zijn niet van toepassing op de mededeling van informatie aan de CBF die is voorgeschreven of toegestaan door de wettelijke of reglementaire bepalingen die de opdrachten van de CBF regelen.
Art. 77.§ 1. Onverminderd de artikelen 74 tot 76 en de bepalingen in bijzondere wetten werkt de CBF in aangelegenheden die tot haar bevoegdheid behoren samen met de buitenlandse bevoegde autoriteiten die één of meer bevoegdheden uitoefenen die vergelijkbaar zijn met deze bedoeld in artikel 45 en artikel 81. § 2. Onverminderd de verplichtingen die voor België voortvloeien uit het recht van de Europese Gemeenschappen, kan de CBF, op basis van wederkerigheid, met de bevoegde autoriteiten waarvan sprake in § 1 overeenkomsten sluiten teneinde vast te stellen hoe de samenwerking wordt opgevat, met inbegrip van de wijze waarop de controletaken desgevallend worden verdeeld, van de aanduiding van een bevoegde autoriteit als controlecoördinator en van de wijze van toezicht via inspecties ter plaatse, of anderszins welke samenwerkingsprocedures gelden alsook hoe het inwinnen en uitwisselen van informatie wordt georganiseerd. § 3. Onverminderd de verplichtingen die voor België voortvloeien uit het recht van de Europese Gemeenschappen, kan de CBF, in het kader van het toezicht overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II, met de in § 1 bedoelde bevoegde autoriteiten samenwerkingsovereenkomsten sluiten teneinde inzonderheid : 1° gemeenschappelijke minimumcriteria overeen te komen voor de toegang van financiële tussenpersonen, andere dan deze bedoeld in artikel 2, 10°, a), b), d), e) en g) , tot gereguleerde activiteiten en financiële markten;2° een gemeenschappelijke benadering te bepalen ten aanzien van de inhoud, de vorm en de verspreiding van prospectussen of andere informatiedocumenten die zijn vereist voor de toelating van financiële instrumenten tot de verhandeling op gereglementeerde markten of voor de openbare aanbiedingen tot inschrijving, verkoop, aankoop of omruiling van financiële instrumenten;3° het toezicht te organiseren op grensoverschrijdende marktmisbruiken en op misbruiken in financiële aangelegenheden via het internet. Afdeling 7. - Onderzoeksbevoegdheden en strafbepalingen
Art. 78.Onverminderd de onderzoeksbevoegdheden die haar worden toegekend door de wettelijke en reglementaire bepalingen die haar opdrachten regelen, kan de CBF, teneinde te verifiëren of een verrichting of een activiteit wordt beoogd door de wetten en reglementen waarvan zij op de toepassing dient toe te zien, alle nodige informatie vereisen van degenen die de verrichting uitvoeren of de betrokken activiteit uitoefenen en van alle derden die de uitvoering of uitoefening ervan mogelijk maken.
De CBF heeft dezelfde onderzoeksbevoegdheid teneinde te verifiëren, binnen het kader van een samenwerkingsakkoord gesloten met een buitenlandse autoriteit en wat de concrete punten betreft die zijn aangegeven in de schriftelijke aanvraag van deze autoriteit, of een verrichting of een activiteit die in België is uitgevoerd of uitgeoefend wordt beoogd door de wetten en reglementen waarvan deze buitenlandse autoriteit op de toepassing dient toe te zien.
De betrokken persoon of onderneming maakt deze informatie over binnen de termijn en in de vorm bepaald door de CBF. De CBF kan in de boeken en documenten van de belanghebbenden de juistheid van de informatie die haar werd meegedeeld, nagaan of laten nagaan.
Art. 79.§ 1. Worden gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en een geldboete van 250 EUR tot 2.500.000 EUR of met één van deze straffen alleen : 1° zij die de onderzoeken en expertises van de CBF krachtens dit hoofdstuk verhinderen of haar bewust onjuiste of onvolledige informatie verstrekken;2° zij die bewust, door verklaringen of anderszins, doen of laten uitschijnen dat de verrichting of verrichtingen die zij uitvoeren of voornemens zijn uit te voeren worden verricht onder de voorwaarden bepaald in de wetten en reglementen waarvan de CBF op de toepassing toeziet, terwijl deze wetten en reglementen niet op hen van toepassing zijn of niet werden geëerbiedigd. § 2. De inbreuken op de artikelen 74, 75, § 4, en 76, eerste lid, worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek. § 3. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek zijn, zonder uitzondering van hoofdstuk VII en van artikel 85, van toepassing op de inbreuken bedoeld in §§ 1 en 2. HOOFDSTUK IV. - Controledienst voor de Verzekeringen Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 80.De CDV is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid onderworpen aan de voogdij van de minister. Haar zetel is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
De CDV is onderworpen aan de wet van 16 maart 1954, betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. Hij is gerangschikt in de categorie C, bedoeld in artikel 1 van de voornoemde wet van 16 maart 1954.
Art. 81.§ 1. De CDV heeft als opdracht, overeenkomstig deze wet en de bijzondere wetten die op haar van toepassing zijn : 1° het toezicht op de ondernemingen onderworpen aan de bepalingen van het koninklijk besluit nr 43 van 15 december 1934 betreffende de controle op de kapitalisatieondernemingen;2° het toezicht op de ondernemingen en de instellingen, alsook op de verrichtingen bedoeld in de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;3° het toezicht op de naleving van de bepalingen van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst;4° het toezicht op de ondernemingen en de verrichtingen bedoeld in de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;5° het toezicht op de naleving van de bepalingen van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen;6° het toezicht op de maatschappijen voor onderlinge borgstelling met toepassing van artikel 57 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap;7° het toezicht op de naleving van de bepalingen van de wet betreffende de aanvullende pensioenen. § 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder "ondernemingen" alle ondernemingen, instellingen en personen die onder het toezicht van de CDV staan.
Art. 82.De CDV is niet bevoegd inzake belastingaangelegenheden.
De CDV doet evenwel bij het gerecht aangifte van de bijzondere mechanismen die door een onderneming of een instelling die onder zijn toezicht staat, zijn opgezet met als doel of gevolg fiscale fraude door derden te bevorderen, wanneer hij er kennis van heeft dat deze bijzondere mechanismen voor de onderneming of instelling zelf als dader, mededader of medeplichtige, een fiscaal misdrijf vormen dat strafrechtelijk kan worden bestraft. Afdeling 2. - Organen
Art. 83.De organen van de CDV zijn de raad van toezicht, het directiecomité, de voorzitter en de secretaris-generaal.
Art. 84.§ 1. De raad van toezicht wisselt van gedachten betreffende algemene aangelegenheden inzake de bevoegdheden opgedragen aan de CDV, het toezicht op de ondernemingen die onder zijn toezicht staan, de ontwikkelingen op het gebied van het toezicht op de Belgische, Europese en internationale financiële markten, de algemene prioriteiten en de te nemen maatregelen inzake het toezichtsbeleid van de CDV en in het algemeen elke ontwikkeling betreffende de financiële sectoren die onder het toezicht van de CDV staan.
De raad kan zijn advies verstrekken aan het directiecomité inzake alle aangelegenheden betreffende de voorbereiding en uitvoering van zijn beleid en in verband met alle voorstellen betreffende de toezichtsdomeinen die aan de CDV zijn toevertrouwd.
De raad kan één of meer van zijn leden gelasten met een onderzoek om zich te vergewissen van de goede werking van de CDV. Voor de uitvoering van hun opdracht hebben de aangewezen leden de ruimste onderzoeksbevoegdheden. Zij kunnen zich door een of meer personeelsleden van de CDV laten bijstaan. Zij delen hun bevindingen mee aan de raad. § 2. Onverminderd de bepalingen van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, staat de raad in voor het algemeen toezicht op de werking van de CDV. Op voorstel van het directiecomité, keurt de raad de jaarlijkse begroting, de jaarrekening en het jaarverslag goed. § 3. De raad stelt aan de Koning, op voorstel van het directiecomité, de algemene regels voor inzake de financiering van de activiteit van de CDV ten laste van de ondernemingen en de instellingen die onder zijn toezicht staan. § 4. De leden van de raad van toezicht (in afwezigheid van de zetelende voorzitter) geven een advies aan de Koning voorafgaand aan de benoemingen bedoeld in de artikelen 85, § 6, 86, § 2 en 87, § 3. § 5. De raad komt bijeen telkens wanneer de voorzitter of twee van zijn leden het noodzakelijk achten en ten minste vier maal per jaar.
De voorzitter stelt de agenda van de vergaderingen op. De raad kan enkel geldig beslissen indien de meerderheid van zijn leden aanwezig is. De beslissingen worden genomen met de meerderheid van de uitgebrachte stemmen. § 6. De raad is samengesteld uit de voorzitter en uit ten minste zeven en ten hoogste acht leden die geen deel uitmaken van het directiecomité, noch van het personeel van de CDV. Drie leden worden onder de regenten van de NBB door de Koning benoemd.Ten minste vier en ten hoogste vijf leden, naargelang van het geval, worden door de Koning benoemd, op gezamenlijke voordracht van de Minister en van de Minister van Financiën, voor een hernieuwbare termijn van zes jaar.
Indien een mandaat als lid om onverschillig welke reden openvalt, wordt overgegaan tot de vervanging van dat lid voor de verdere duur van het mandaat.
In de loop van hun mandaat mogen de voorzitter en tenminste de helft van de leden noch, in een onderneming onderworpen aan het permanente toezicht van de CDV, een deelneming aanhouden in de zin van artikel 13 van het Wetboek van vennootschappen, noch een functie of mandaat uitoefenen in een onderneming onderworpen aan het permanente toezicht van de CDV of in een professionele vereniging die de ondernemingen onderworpen aan het toezicht van de CDV vertegenwoordigt.
De raad telt evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden, met eventuele uitzondering van de voorzitter.
De Koning bepaalt het bedrag van het presentiegeld toegekend aan de leden van de raad.
Art. 85.§ 1. Het directiecomité staat in voor het beheer en het bestuur van de CDV en bepaalt de oriëntatie van zijn beleid. Het benoemt de personeelsleden en bepaalt hun geldelijk statuut, dat kan geen uitwerking hebben dan nadat het door de minister is goedgekeurd.
Het neemt beslissingen in alle aangelegenheden die niet uitdrukkelijk door de wet aan een ander orgaan zijn voorbehouden. § 2. Het directiecomité bepaalt de oriëntaties en de algemene prioriteiten inzake het toezichtsbeleid, stelt een jaarlijks plan op inzake het toezicht op en bepaalt de maatregelen die kunnen worden genomen ten aanzien van elke sector die onder het toezicht van de CDV staat. § 3. Op advies van de raad van toezicht, bepaalt het directiecomité de reglementen zoals bedoeld in artikel 100. Het directiecomité bepaalt, in mededelingen, alle maatregelen ter verduidelijking van de toepassing van de wettelijke of reglementaire bepalingen waarvan de CDV de toepassing controleert. § 4. De verschillende overheden die een wettelijke of reglementaire macht uitoefenen, kunnen het advies vragen van de CDV voor elk ontwerp van wetgevende of reglementaire akte die de toezichtopdrachten betreft waarmee de CDV belast is of zou worden. § 5. Het directiecomité neemt kennis van de ontwikkelingen en algemene vragen op economisch, systemisch of structureel vlak die van invloed zijn op de ondernemingen die onder het toezicht van de CDV staan en van alle vragen betreffende de toepassing van de wetgeving of de reglementering ten aanzien van de ondernemingen die onder zijn toezicht staan. § 6. Het directiecomité bestaat, naast de voorzitter, uit ten minste twee en ten hoogste vier leden, van wie één met de titel van ondervoorzitter die de Koning hem toekent.
Het telt evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden, eventueel met uitzondering van de voorzitter.
Het telt evenveel door de Koning benoemde leden onder de leden van het directiecomité van de NBB als leden die geen lid zijn van het directiecomité van de NBB. De door de Koning benoemde leden onder de leden van het directiecomité van de NBB worden door dat directiecomité voorgedragen voor een hernieuwbare termijn van zes jaar, met dien verstande dat het verlies van de hoedanigheid van lid van het directiecomité van de NBB leidt tot het verlies van die van lid van het directiecomité van de CDV. Zij hebben zitting op persoonlijke titel.
De anderen leden, van wie één op gezamenlijk voorstel van de minister en van de voor Pensioenen bevoegde minister, worden door de Koning benoemd, voor een hernieuwbare termijn van zes jaar en ontvangen ten laste van de CDV een bezoldiging en een pensioen, waarvan de bedragen worden bepaald door de Koning.
Indien een mandaat als lid om onverschillig welke reden openvalt, wordt overgegaan tot de vervanging van dat lid voor de verdere duur van het mandaat.
De leden van het directiecomité moeten Belg zijn.
Het directiecomité wijst uit eigen midden of onder de personeelsleden van de CDV een vertegenwoordiger aan die met raadgevende stem zitting heeft in het beheercomité en in sommige technische comités van het Fonds voor arbeidsongevallen. Evenzo wijst het beheercomité van het Fonds voor arbeidsongevallen een vertegenwoordiger aan die met raadgevende stem zitting heeft in het directiecomité van de CDV en, in voorkomend geval, in de kamers bedoeld in § 8. § 7. Het directiecomité komt bijeen telkens wanneer de voorzitter of één van zijn leden het noodzakelijk acht en ten minste één maal per week.
Het directiecomité kan slechts geldig beslissen indien de meerderheid van zijn leden aanwezig is. De beslissingen worden genomen met meerderheid van de uitgebrachte stemmen. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Zo een beslissing die door het directiecomité moet worden genomen, de NBB aanbelangt in haar hoedanigheid van onderneming als bedoeld in artikel 81, § 2, nemen de leden die door de Koning zijn benoemd onder de leden van het directiecomité van de NBB niet deel aan de beraadslaging.
Er worden notulen opgemaakt van de beraadslagingen van het directiecomité. De notulen worden ondertekend door alle aanwezige leden. § 8. Het directiecomité kan kamers inrichten voor de verschillende sectoren waarvoor de CDV bevoegd is.
De kamers zijn samengesteld uit leden van het directiecomité en uit leden van het personeel van de CDV en uit evenveel leden van de Franse als van de Nederlandse taalrol.
Behalve voor de vaststelling van reglementen en inzake administratieve sancties, kan het directiecomité, al dan niet in het kader van de behandeling van individuele dossiers, aan de kamers de bevoegdheid opdragen om elke beslissing te nemen : 1° die geen uitstel duldt;2° die, zonder afbreuk te doen aan de courante maatregelen ter voorbereiding en behandeling van de dossiers en de controles, een verzoek om inlichtingen bevat, dat gegrond is op wettelijke of reglementaire bepalingen;3° in materies die het voorwerp uitmaken van een praktijk die door het directiecomité regelmatig wordt gevolgd en geen nieuw onderzoek vergt;4° betreffende bijkomende aspecten van bepaalde aangelegenheden die het voorwerp hebben uitgemaakt van een principebeslissing van het directiecomité;5° in materies van ondergeschikt belang of die betrekking hebben op details;6° in materies die, binnen de grenzen bepaald door het directiecomité, het personeelsbeleid betreffen, met uitzondering van de benoeming en de bevordering van het kaderpersoneel, of het financieel, administratief, informatica- en vastgoedbeheer van de CDV aangaat. Elke bevoegdheidsopdracht met toepassing van het eerste lid kan op elk ogenblik door het directiecomité worden herzien of ingetrokken. Het inrichtingsreglement van de CDV bepaalt de gevallen nader waarin een bevoegdheidsopdracht kan worden toegekend en regelt de publiciteit die aan deze opdrachten dient te worden gegeven.
De materies betreffende meerdere domeinen van toezicht worden door het directiecomité behandeld.
De beslissingen genomen op grond van bevoegdheden opgedragen met toepassing van deze paragraaf maken het voorwerp uit van een mededeling aan het directiecomité uiterlijk op zijn eerstvolgende gewone vergadering.
Art. 86.§ 1. De voorzitter leidt de CDV. Hij zit het directiecomité en de raad van toezicht voor. In geval van verhindering wordt hij vervangen door de ondervoorzitter. § 2. De voorzitter wordt door de Koning benoemd, op gezamenlijke voordracht van de Minister en de Minister van Financiën, voor een hernieuwbare termijn van zes jaar.
De Koning bepaalt de bezoldiging van de voorzitter alsook zijn pensioen.
Art. 87.§ 1. De secretaris-generaal staat in voor de algemene administratieve organisatie en de administratieve leiding van de diensten van de CDV, overeenkomstig de regels vastgesteld in het inrichtingsreglement van de CDV en onder het collegiaal gezag van het directiecomité. Hij coördineert, onder het collegiaal gezag van het directiecomité, de samenwerking van de CDV met andere openbare instellingen en instanties, inzonderheid in het kader van hoofdstuk V van deze wet. § 2. De secretaris-generaal woont de vergaderingen van het directiecomité en de kamers bij met consultatieve stem. Hij organiseert het secretariaat van de organen van de CDV en, desgevallend, van de kamers bedoeld in artikel 85, § 8. § 3. De secretaris-generaal wordt door de Koning benoemd voor een hernieuwbare termijn van zes jaar. Zijn statuut, zijn bezoldiging en zijn pensioen worden door de Koning bepaald. § 4. Het directiecomité stelt de nodige middelen ter beschikking van de secretaris-generaal, zowel qua personeel en delegaties als qua materiële middelen, voor de uitvoering van de opdrachten bedoeld in dit artikel.
Art. 88.De mandaten van de leden van de raad van toezicht en van het directiecomité, de voorzitter en de secretaris-generaal lopen af wanneer zij de volle leeftijd van vijfenzestig jaar bereiken.
Art. 89.§ 1. De leden van de Wetgevende Kamers, het Europees Parlement, de raden van de gemeenschappen en gewesten, de personen die de hoedanigheid hebben van minister of staatssecretaris of van lid van een regering van een gemeenschap of gewest, en de leden van de kabinetten van een lid van de federale regering of van een regering van een gemeenschap of gewest mogen niet de functies van voorzitter, secretaris-generaal of lid van het directiecomité van de CDV vervullen. Deze laatste functies nemen van rechtswege een einde wanneer de titularis ervan de eed aflegt voor de uitoefening van de eerstgenoemde functies of dergelijke functies uitoefent. § 2. De voorzitter, de leden van het directiecomité en de secretaris-generaal mogen geen enkele functie uitoefenen in een onderneming of een instelling onderworpen aan de toezicht van de CDV, alsook in een handelsvennootschap of in een vennootschap die de rechtsvorm van een handelsvennootschap heeft aangenomen, noch in een openbare instelling die een industrieel, commercieel of financieel bedrijf uitoefent, hetzij persoonlijk hetzij door tussenkomst van een rechtspersoon. Zij kunnen evenwel, mits goedkeuring van de minister : 1° functies uitoefenen in internationale financiële instellingen die zijn opgericht overeenkomstig akkoorden waarbij België partij is;2° leden zijn van Belgische openbare adviesinstellingen of instanties. § 3. De verbodsbepalingen vastgesteld in § 2 blijven geldig tot twee jaar na beëindiging van het mandaat. Zolang zij tijdens deze periode geen andere voltijdse functie uitoefenen, ontvangen de voorzitter, de leden van het directiecomité die geen lid zijn van het directiecomité van de NBB en de secretaris-generaal een jaarlijkse bezoldiging gelijk aan de helft van de jaarlijkse bezoldiging die zij in het kader van hun mandaat ontvingen. § 4. De raad van toezicht kan, op advies van het directiecomité, afwijken van de voorziene verbodsbepaling vastgesteld voor de betrokken periode na de beëindiging van het mandaat wanneer hij de afwezigheid van een betekenisvolle invloed van de voorgenomen activiteit op de onafhankelijkheid van de persoon in kwestie vastelt. Afdeling 3. - Organisatie
Art. 90.De diensten van de CDV zijn georganiseerd in departementen, volgens een organogram voorgesteld door het directiecomité en dat door de raad van toezicht wordt goedgekeurd.
Het organogram voorziet in de instelling van de procedures en diensten, inzonderheid wat betreft de informatie en de bescherming van de belangen van de verbruikers, die gepast zijn voor de behandeling van dossiers die vallen binnen het bevoegdheidsdomein van de CDV overeenkomstig artikel 81.
Art. 91.Het organiek kader en het administratief statuut van het personeel van de CDV worden door de Koning vastgesteld.
Personeelsleden van de NBB, het Rentenfonds en de CBF kunnen bij de CDV worden gedetacheerd, en personeelsleden van de CDV kunnen bij voornoemde instellingen worden gedetacheerd, onder de voorwaarden bepaald door de Koning en geregeld in een protocol gesloten tussen de betrokken instellingen.
Art. 92.De werkingskosten van de CDV worden gedragen door de ondernemingen die onder zijn toezicht staan of waarvan de verrichtingen onder zijn toezicht staan, binnen de grenzen en volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning.
Art. 93.De CDV kan de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen belasten met de inning van de onbetaalde vergoedingen.
Art. 94.De CDV wordt met de Staat gelijkgesteld voor de toepassing van de wetten en reglementen betreffende de belastingen, taksen, rechten en retributies van de Staat, de provincies en de gemeenten. Afdeling 4. - Werking
Art. 95.Op voorstel van het directiecomité stelt de raad van toezicht het inrichtingsreglement van de CDV vast en legt hij dit aan de minister ter goedkeuring voor. Dit reglement bevat de essentiële regels betreffende de werking van de organen en de organisatie en de werking van de kamers, departementen en diensten van de CDV.
Art. 96.In spoedeisende gevallen vastgesteld door de voorzitter, kan het directiecomité, behalve voor de vaststelling van reglementen en inzake administratieve sancties, beslissen langs schriftelijke weg of via een vocaal telecommunicatiesysteem, volgens de nadere regels bepaald in het inrichtingsreglement van de CDV.
Art. 97.Jegens derden en in rechte wordt de CDV vertegenwoordigd door de voorzitter en, in zijn afwezigheid, door een lid van het directiecomité, dat door deze laatste aangeduid wordt.
Het directiecomité kan bijzondere en beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheden opdragen aan één of meer van zijn leden, al dan niet bijgestaan door een lid van het personeel van de CDV. Deze bevoegdheids-opdrachten worden bekendgemaakt op de website van de CDV of op elke andere geschikte wijze.
Art. 98.De voorzitter, de leden van het directiecomité en de secretaris-generaal kunnen niet beraadslagen in een aangelegenheid waarin zij een persoonlijk belang van vermogensrechtelijke of familiale aard hebben dat hun oordeel zou kunnen beïnvloeden. De draagwijdte van dit verbod wordt nader bepaald in het inrichtingsreglement van de CDV. De personen bedoeld in het vorige lid alsmede de personeelsleden van de CDV dienen de deontologische code die door de raad van toezicht, op voorstel van het directiecomité, wordt vastgesteld, na te leven.
In overleg met de raad van toezicht treft de voorzitter de gepaste maatregelen teneinde de eerbiediging van de verplichtingen en verbodsbepalingen die uit dit artikel voortvloeien te verzekeren.
Art. 99.§ 1. In de gevallen bepaald door de wet die de betrokken opdracht regelt, of door de Koning, kan de CDV een voorafgaand schriftelijk akkoord geven betreffende het feit of de feiten die door deze wet of door de Koning nader worden omschreven. De CDV kan haar akkoord afhankelijk stellen van de voorwaarden die zij geschikt acht. § 2. Het akkoord bedoeld in § 1 bindt de CDV behalve : 1° indien blijkt dat de verrichtingen die het beoogt, op onvolledige of onjuiste wijze zijn beschreven in de aanvraag tot akkoord;2° indien deze verrichtingen niet worden uitgevoerd op de manier voorgesteld aan de CDV;3° indien het effect van deze verrichtingen wordt gewijzigd door één of meer andere latere verrichtingen waaruit blijkt dat de verrichtingen beoogd in het akkoord niet langer beantwoorden aan de beschrijving die eraan werd gegeven bij de aanvraag tot akkoord;4° in voorkomend geval, indien niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden waarvan het akkoord afhankelijk is gesteld. § 3. Op advies van de CDV bepaalt de Koning de nadere regels voor de toepassing van dit artikel.
Art. 100.In de aangelegenheden waarvoor hij bevoegd is, kan de CDV reglementen vaststellen ter aanvulling van de betrokken wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende technische punten. De reglementen worden krachtens artikel 85, § 3, vastgesteld. Die reglementen worden naargelang van het geval onderworpen aan het advies van de Commissie voor Verzekeringen bedoeld in artikel 41 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen of aan het advies van de Raad voor Aanvullende Pensioenen bedoeld in artikel 52 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen.
De reglementen van de CDV hebben slechts uitwerking na goedkeuring door de Koning en bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad . De Koning kan deze reglementen wijzigen of, in de plaats van de CDV, optreden indien deze in gebreke blijft die reglementen vast te stellen.
Art. 101.De CDV publiceert elk jaar een verslag over zijn activiteiten en de toestand van de aan zijn toezicht onderworpen ondernemingen en instellingen. Hij zendt deze over aan de voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.
De voorzitter van de CDV kan worden gehoord door de bevoegde commissies van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, op hun verzoek of op eigen initiatief.
Art. 102.De CDV maakt een website en werkt deze bij. De website bevat alle reglementen, handelingen en beslissingen die moeten worden bekendgemaakt, alsook alle andere gegevens waarvan de CDV de verspreiding aangewezen acht in het belang van zijn wettelijke opdrachten.
Onverminderd de wijze van bekendmaking die door de toepasselijke wettelijke of reglementaire bepalingen wordt voorgeschreven, bepaalt de CDV de eventuele andere wijzen van bekendmaking van de reglementen, beslissingen, berichten, verslagen en andere handelingen die hij openbaar maakt.
Art. 103.Alle kennisgevingen die de CDV of de minister per aangetekende brief of brief met ontvangstbewijs moeten doen krachtens de wetten en reglementen waarvan de CDV op de toepassing toeziet, mogen bij deurwaardersexploot geschieden of door elk ander door de Koning bepaald procédé.
Art. 104.De CDV voert zijn opdrachten uitsluitend in het algemeen belang uit. De CDV, de leden van zijn organen en zijn personeelsleden zijn niet burgerlijk aansprakelijk voor hun beslissingen, handelingen of gedragingen in de uitoefening van de wettelijke opdrachten van de CDV behalve in geval van bedrog of zware fout. Afdeling 5. - Procedureregels voor het opleggen van administratieve
sancties
Art. 105.§ 1. Indien de CDV in de uitoefening van zijn wettelijke opdrachten ernstige aanwijzingen vaststelt van het bestaan van een praktijk die aanleiding kan geven tot een administratieve sanctie, of indien hij ingevolge een klacht van een dergelijke praktijk in kennis wordt gesteld, gelast het directiecomité de secretaris-generaal met het onderzoek van het dossier. De secretaris-generaal voert te dien einde de titel van auditeur. § 2. De auditeur onderzoekt de dossiers à charge en à décharge en zendt zijn bevindingen over aan het directiecomité.
Voor de uitvoering van zijn opdracht kan de auditeur alle onderzoeksbevoegdheden uitoefenen die aan de CDV zijn toevertrouwd door de wettelijke en reglementaire bepalingen die de betrokken materie regelen. Te dien einde wijst hij voor elke zaak een verslaggever aan, onder de personeelsleden van de CDV.
Art. 106.§ 1. Na zijn onderzoek en vooraleer hij zijn bevindingen aan het directiecomité overmaakt, licht de auditeur de dader of daders van de aangeklaagde praktijk in over het bestaan van een onderzoek, met aanduiding van de praktijk die het voorwerp van het onderzoek uitmaakt, en roept hen op om hen toe te laten hun bemerkingen mee te delen. § 2. Wanneer hij het directiecomité van zijn bevindingen in kennis stelt, licht de auditeur de dader of daders van de betrokken praktijk hierover in. Dezen kunnen op de zetel van de CDV kennis nemen van het dossier dat werd samengesteld, op de dagen en uren aangeduid door de auditeur.
Binnen een termijn van acht dagen volgend op de datum waarop de auditeur hen heeft ingelicht met toepassing van het eerste lid, kunnen de dader of daders van de betrokken praktijk vragen om door het directiecomité te worden gehoord.
Art. 107.§ 1. Na ontvangst van de conclusies van de auditeur en na, in voorkomend geval, de persoon of personen die het voorwerp van het onderzoek uitmaken, te hebben gehoord, kan het directiecomité bij een gemotiveerde beslissing : 1° het bestaan vaststellen van een onwettige praktijk en één van de administratieve sancties uitspreken bepaald in de wettelijke en reglementaire bepalingen die de betrokken materie regelen;2° vaststellen dat er geen administratieve sanctie moet worden opgelegd;3° voorzien in de bekendmaking van de beslissing of een uittreksel ervan. § 2. De auditeur kan niet deelnemen aan de beraadslagingen van het directiecomité, noch anders tussenkomen in de besluitvorming, indien het comité zich dient uit te spreken over het opleggen van administratieve sancties. § 3. De beslissing van het directiecomité wordt per aangetekende brief betekend aan de personen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek.
De kennisgeving vermeldt de rechtsmiddelen, de bevoegde instanties om er kennis van te nemen, alsook de vorm en termijnen die moeten worden geëerbiedigd; zoniet gaat de verjaringstermijn voor het instellen van beroep niet in. § 4. In geval van ernstig gevaar voor het publiek, kan het directiecomité afwijken van de procedureregels bepaald in de artikelen 105, 106 en 107, §§ 1 en 2, in het belang van het nemen van de maatregelen bedoeld in artikel 26 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen.
Art. 108.Elke administratieve geldboete die door de CDV aan een persoon wordt opgelegd en die definitief is geworden vooraleer de strafrechter zich definitief over dezelfde feiten of samenhangende feiten heeft uitgesproken, wordt aangerekend op het bedrag van elke strafboete die voor deze feiten ten aanzien van dezelfde persoon wordt uitgesproken. Afdeling 6. - Beroepsgeheim, uitwisseling van informatie en
samenwerking met andere autoriteiten
Art. 109.De voorzitter, de leden van het directiecomité, alsook de personen die krachtens een wettelijke of reglementaire bepaling gemachtigd zijn om deel te nemen aan de vergaderingen van de raad, de leden van de raad van toezicht, de secretaris-generaal, de personeelsleden van de CDV, alsook de personen die voorheen de bedoelde functies hebben uitgeoefend zijn gebonden door het beroepsgeheim en mogen de vertrouwelijke gegevens waarvan zij kennis hebben gekregen op grond van hun taken, aan geen enkele persoon of autoriteit bekendmaken, behalve wanneer ze worden opgeroepen om getuigenis in rechte in strafzaken af te leggen.
Art. 110.Artikel 109 doet geen afbreuk aan : 1° de mededeling, in beknopte of samengevoegde vorm, van vertrouwelijke gegevens over verzekeringsondernemingen, voorzover de individuele gegevens over die verzekeringsondernemingen niet kunnen worden geidentificeerd;2° het verstrekken van vertrouwelijke gegevens in het kader van gerechtelijke procedures ingesteld nadat een verzekeringsonderneming failliet werd verklaard of onder gerechtelijk akkoord werd gesteld; dergelijke informatieverstrekking is evenwel verboden wanneer de vertrouwelijke gegevens derden betreffen die betrokken waren bij reddingspogingen van de verzekeringsonderneming voordat deze werd failliet verklaard of onder gerechtelijk akkoord werd gesteld.
Art. 111.§ 1. In afwijking van artikel 109, heeft de CDV het recht : 1° vertrouwelijke gegevens mee te delen aan de bevoegde autoriteiten van de andere Lidstaten in de gevallen als bedoeld in de richtlijnen die de Europese Unie voor de gecontroleerde ondernemingen heeft uitgevaardigd of aan de bevoegde autoriteiten van andere Staten met wie de Europese Unie overeenkomsten heeft gesloten waarbij die richtlijnen van toepassing worden verklaard;2° op basis van wederkerigheid, vertrouwelijke gegevens mee te delen aan de bevoegde autoriteiten van Staten, andere dan die bedoeld in 1°, met wie hij samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens heeft gesloten, op de voorwaarde dat de autoriteit die die inlichtingen ontvangt, onderworpen is aan een beroepsgeheim dat ten minste gelijkwaardig is aan hetgeen voortvloeit uit de artikelen 109 tot en met 112. § 2. De CDV mag de vertrouwelijke gegevens als bedoeld in de eerste paragraaf niet meedelen dan nadat hij heeft vastgesteld dat de Staat aan welke hij deze gegevens meedeelt, aan zijn controleorganen de verplichting heeft opgelegd deze gegevens enkel te gebruiken voor het uitoefenen van hun opdrachten : 1° voor het onderzoek van de voorwaarden voor de toegang tot het verzekeringsbedrijf en voor het vergemakkelijken van het toezicht op de voorwaarden waaronder de werkzaamheden worden uitgeoefend, in het bijzonder ten aanzien van het toezicht op de technische voorzieningen, de solvabiliteitsmarge, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle, en ten aanzien van het aanvullende toezicht op gecontroleerde ondernemingen in een verzekeringsgroep, of 2° voor de behandeling van administratieve herstelmaatregelen of van administratieve of strafrechtelijke sancties ten aanzien van een gecontroleerde onderneming, haar leiders of aandeelhouders, of 3° voor de behandeling van administratieve voogdijbeslissingen met betrekking tot beslissingen van de bevoegde autoriteit, of 4° voor de behandeling en het verloop van gerechtelijke procedures in de gevallen die uitdrukkelijk zijn geregeld bij de richtlijnen van de Gemeenschap met betrekking tot gecontroleerde ondernemingen. § 3. Dezelfde beperkingen gelden voor het gebruik dat de CDV maakt van vertrouwelijke gegevens afkomstig van de bevoegde autoriteiten, bedoeld in de eerste paragraaf.
Art. 112.§ 1. In afwijking van artikel 109 heeft de CDV het recht vertrouwelijke gegevens over verzekeringsondernemingen mee te delen aan : 1° de autoriteiten die in België belast zijn met de controle en het toezicht op de kredietinstellingen en de andere financiële instellingen, waaronder de instellingen voor collectieve belegging in effecten, de beursvennootschappen, de vennootschappen voor vermogensbeheer, de vennootschappen voor beleggingsadvies, de vennootschappen voor wissel en depositomakelarij, de natuurlijke en rechtspersonen die beroepshalve verrichtingen uitvoeren van contante aankoop of verkoop van deviezen alsook de Belgische autoriteiten belast met het toezicht op de financiële markten;2° de autoriteiten die afhangen van een andere Lid-Staat en van overheidswege belast zijn met het toezicht op de kredietinstellingen en de andere financiële instellingen of met het toezicht op de financiële markten;3° de autoriteiten die in België belast zijn met het toezicht op de wetgeving inzake arbeidsongevallen;4° de instanties die betrokken zijn bij de vereffening en het faillissement van verzekeringsondernemingen of bij andere soortgelijke procedures;5° de instanties die belast zijn met het beheer van procedures van gedwongen vereffening van verzekeringsondernemingen of van garantiefondsen;6° de personen die belast zijn met het wettelijk toezicht op de rekeningen van verzekeringsondernemingen en van andere financiële instellingen. De CDV mag slechts vertrouwelijke gegevens in uitvoering van het eerste lid meedelen als de ontvanger die enkel zal gebruiken voor de uitoefening van zijn opdrachten en voor zover hij gebonden is aan een gelijkwaardig beroepsgeheim als bedoeld in artikel 109. § 2. In afwijking van artikel 109 heeft de CDV het recht vertrouwelijke gegevens mee te delen aan : 1° de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de instanties die betrokken zijn bij de vereffening en het faillissement van verzekeringsondernemingen en bij andere soortgelijke procedures;2° de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de personen die belast zijn met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen en van andere financiële instellingen;3° de van de verzekeringsondernemingen onafhankelijke actuarissen die wettelijk zijn belast met een controlefunctie op die ondernemingen, alsook de instanties die met het toezicht op die actuarissen zijn belast. De CDV mag slechts vertrouwelijke gegevens in uitvoering van het eerste lid meedelen als de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° de ontvanger zal die gegevens slechts gebruiken voor de uitoefening van zijn toezichthoudende taken en controlefuncties zoals beschreven in het eerste lid;2° de meegedeelde gegevens vallen onder een gelijkwaardig beroepsgeheim als bedoeld in artikel 109;3° gegevens die afkomstig zijn van een andere Lid-staat mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de autoriteiten, instanties of personen die de gegevens hebben verstrekt en, in voorkomend geval, alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee die autoriteiten, instanties of personen hebben ingestemd. § 3. In afwijking van artikel 109 heeft de CDV het recht vertrouwelijke gegevens mee te delen aan : 1° de centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit;2° de andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalingssystemen.3° aan de administratie van de Thesaurie, krachtens de wettelijke en reglementaire bepalingen genomen voor de uitvoering van maatregelen van financieel embargo. De CDV mag slechts vertrouwelijke gegevens in uitvoering van het eerste lid meedelen als de ontvanger die enkel zal gebruiken voor de uitoefening van zijn opdrachten en voor zover hij gebonden is aan een gelijkwaardig beroepsgeheim als bedoeld in artikel 109.
Wanneer de CDV vertrouwelijke gegevens ontvangt van de autoriteiten of instanties bedoeld in deze paragraaf, mag hij daar slechts gebruik van maken voor de uitoefening van de opdrachten bedoeld in artikel 111, § 2. De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in artikel 109 bedoelde beroepsgeheim. § 4. De Belgische autoriteiten, instanties of personen, bedoeld in de §§ 1, 2 en 3 die zelf niet onderworpen zijn aan een gelijkwaardig beroepsgeheim als bedoeld in artikel 109 en die vertrouwelijke gegevens ontvangen van de CDV, worden voor die mededelingen onderworpen aan het beroepsgeheim zoals bepaald in artikel 109.
Art. 113.De erkende commissarissen en de door de CDV gemachtigde deskundigen worden voor de uitoefening van hun opdrachten als bedoeld in deze wet, onderworpen aan artikel 109.
Dit artikel is niet van toepassing op de mededelingen die krachtens deze wet of de wetgevingen bedoeld in artikel 81 aan de CDV moeten worden gedaan noch op de mededelingen die krachtens de wetgeving aan de andere erkende commissarissen of gemachtigde deskundigen moeten worden gedaan.
Art. 114.Onverminderd de bepalingen van de bijzondere wetten die de CDV toestaan om samen te werken met Belgische en buitenlandse autoriteiten en instellingen in gebieden die door deze wetten worden geregeld, kan de CDV samenwerkingsakkoorden sluiten met de Belgische en buitenlandse autoriteiten en instellingen die één of meer bevoegdheden uitoefenen die vergelijkbaar zijn met deze bedoeld in artikel 81 teneinde : 1° de uitwisseling van informatie tussen de CDV en deze autoriteiten en instellingen te regelen;2° de nadere voorwaarden van samenwerking te bepalen voor de uitoefening van hun respectieve controleopdrachten, met inbegrip van een verdeling van de controletaken en de aanduiding van een van de autoriteiten of instellingen als controlecoördinator;3° een gemeenschappelijke benadering te bepalen ten aanzien van de inhoud, de vorm en de verspreiding van prospectussen of andere informatiedocumenten wat betreft het aanbod van verzekeringen, aanvullende pensioenen of hypothecaire kredieten;4° het toezicht te organiseren op grensoverschrijdende marktmisbruiken en misbruiken in financiële aangelegenheden via het Internet;5° samenwerkingsprocedures te bepalen in elke andere aangelegenheid die tot de bevoegdheid van de CDV behoort. Afdeling 7. - Onderzoeksbevoegdheden en strafbepalingen
Art. 115.Onverminderd de onderzoeksbevoegdheden die hem worden toegekend door de wettelijke en reglementaire bepalingen die zijn opdrachten regelen, kan de CDV, teneinde te verifiëren of een verrichting of een activiteit wordt beoogd door de wetten en reglementen waarvan hij op de toepassing dient toe te zien, alle nodige informatie vereisen van degenen die de verrichting uitvoeren of de betrokken activiteit uitoefenen en van alle derden die de uitvoering of uitoefening ervan mogelijk maken.
De CDV heeft dezelfde onderzoeksbevoegdheid teneinde te verifiëren, binnen het kader van een samenwerkingsakkoord gesloten met een buitenlandse autoriteit en wat de concrete punten betreft die zijn aangegeven in de schriftelijke aanvraag van deze autoriteit, of een verrichting of een activiteit die in België is uitgevoerd of uitgeoefend wordt beoogd door de wetten en reglementen waarvan deze buitenlandse autoriteit op de toepassing dient toe te zien.
De betrokken persoon, instelling of onderneming maakt deze informatie over binnen de termijn en in de vorm bepaald door de CDV. De CDV kan in de boeken en documenten van de belanghebbenden de juistheid van de informatie die hem werd meegedeeld, nagaan of laten nagaan.
Art. 116.§ 1. Worden gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en een geldboete van 250 EUR tot 2.500.000 EUR of met één van deze straffen alleen : 1° zij die de onderzoeken en expertises van de CDV krachtens dit hoofdstuk verhinderen of hem bewust onjuiste of onvolledige informatie verstrekken;2° zij die bewust, door verklaringen of anderszins, doen of laten uitschijnen dat de verrichting of verrichtingen die zij uitvoeren of voornemens zijn uit te voeren worden verricht onder de voorwaarden bepaald in de wetten en reglementen waarvan de CDV op de toepassing toeziet, terwijl deze wetten en reglementen niet op hen van toepassing zijn of niet werden geëerbiedigd. § 2. De inbreuken op de artikelen 109 tot en met 113 worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek. § 3. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek zijn, zonder uitzondering van hoofdstuk VII en van artikel 85, van toepassing op de inbreuken bedoeld in §§ 1 en 2. HOOFDSTUK V. - Coördinatie van het toezicht op de financiële sector
Art. 117.§ 1. De CBF, de CDV en de NBB werken nauw samen met betrekking tot alle vraagstukken van gemeenschappelijk belang en in het bijzonder inzake de internationale samenwerking in het prudentieel domein, intersectoriele aspecten van de prudentiële politiek verbonden met de verschillende financiële dienstverleners, macroprudentiële analyses, juridische studies alsook inzake elke andere activiteit aangeduid door het Comité voor financiële stabiliteit bedoeld in § 3. § 2. Een "raad van toezicht van de Overheid der Financiële Diensten", wordt opgericht, samengesteld uit de leden van de raden van toezicht van de CBF en de CDV en uit de leden van de Regentenraad van de NBB, die overigens geen lid zijn van het directiecomité van de NBB, met uitzondering van de gouverneur. De raad van toezicht van de Overheid der Financiële Diensten wordt voorgezeten door de gouverneur van de NBB. De voorzitters van de CBF en van de CDV bekleden het ondervoorzitterschap. De raad van toezicht van de Overheid der Financiële Diensten is bevoegd om advies te geven op vraag van de ministers of uit eigen beweging en over alle vragen aangaande de organisatie, de werking, de coördinatie van de werking van de financiële markten en van de financiële instellingen zowel wat de particuliere als wat de overheidssector betreft. Hij zet de dialoog en het overleg tussen de CBF, de CDV en de NBB op. § 3. De kwesties van gemeenschappelijk belang voor de CBF, de CDV en de NBB worden behandeld in een Comité voor financiële stabiliteit samengesteld uit leden van de directiecomités van de CBF, de CDV en de NBB. Het Comité voor financiële stabiliteit wordt voorgezeten door de gouverneur van de NBB. De voorzitters van de CBF en van de CDV bekleden het ondervoorzitterschap.
De kwesties van gemeenschappelijk belang zijn met name : 1° de stabiliteit van het financieel systeem in zijn geheel;2° de interacties tussen het prudentieel toezicht en het toezicht op de systemische risico's op betaling- en vereffeningsystemen;3° de coordinatie van het crisisbeheer;4° de waarborg voor deposito's en de bescherming van de investeerders;5° het onderzoek van de teksten van wetsontwerpen, ontwerpen van reglementaire besluiten of circulaires die van belang zijn voor minstens twee van de drie instellingen;6° de bepaling en het management van gemeenschappelijk uitgevoerde activiteiten ten einde te voldoen aan de verplichting tot samenwerking bedoeld in paragraaf 1, met inbegrip van de leiding over het voor die activiteiten ingezet personeel;7° de activiteiten en werken die een administratieve entiteit die afhangt van het directiecomité van één van de drie instellingen geheel of gedeeltelijk uitvoert voor rekening van een andere instelling;8° de coördinatie van het toezicht op de ondernemingen, de instellingen en de verrichtingen die onder de bevoegdheid vallen van tenminste twee van de drie instellingen;9° de deelname aan één of meer samenwerkinginstanties bedoeld in § 5. De beraadslagingen in het Comité voor financiële stabiliteit over de vragen bedoeld in punten 1° tot 5° doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de NBB, van de CBF en van de CDV inzake de materies die het onderwerp zijn van die beraadslagingen. Wat ook de aard zij van de beslissing die moet worden genomen, die beslissing wordt genomen door de bevoegde directiecomité(s). De beslissingen van het Comité voor financiële stabiliteit betreffende de vragen bedoeld in punten 6° tot 9° worden genomen overeenkomstig de volgende door de Koning te preciseren modaliteiten : 1° elke beraadslaging van het Comité voor financiële stabiliteit impliceert een dubbele meerderheid in het hele Comité voor financiële stabiliteit en in elk directiecomité van de instellingen die deel uitmaken van het Comité voor financiële stabiliteit;2° voor de berekening van de meerderheden die in de directiecomités van de CBF en van de CDV moeten worden behaald, zullen de leden van die directiecomités die tevens deel uitmaken van het directiecomité van de NBB, nooit samen een aantal stemmen kunnen uitbrengen dat hoger is dan de stemmen uitgebracht door de andere leden van het directiecomité;in geval zij in aantal in de meerderheid zouden zijn, zal hun stem in verhouding verminderd worden zodat zij samen over ten hoogste hetzelfde aantal stemmen zullen beschikken als de stemmen die door het geheel van de andere leden worden uitgebracht. § 4. Het Comité voor financiële stabiliteit kan, op initiatief van de bevoegde minister(s), worden belast met de uitvoering van opdrachten van algemeen belang, onder voorbehoud van hun verenigbaarheid met de opdrachten van de instellingen of instanties vertegenwoordigd binnen het Comité voor financiële stabiliteit.
De voorafgaande goedkeuring van de bevoegde minister(s) is vereist indien de betrokken opdracht ten dele behoort tot één van de opdrachten die bij de wet zijn verleend aan een instelling of een instantie vertegenwoordigd in de schoot van het Comité voor financiële stabiliteit. § 5. De directiecomités van de CBF en van de CDV bepalen, op advies van hun raad van toezicht, de modaliteiten van de werking van de deelname van de CBF en van de CDV aan één of meer samenwerkingsinstanties, waarvan andere Belgische of buitenlandse instellingen en instanties die instaan voor het toezicht op de financiële ondernemingen of financiële markten, deel kunnen uitmaken.
De opdrachten waarmee die samenwerkings-instantie(s) belast is (zijn), kunnen met name de hierna volgende taken inhouden : 1° het opstellen van voorontwerpen van wet en van besluiten die betrekking hebben op het toezicht op de financiële ondernemingen of de financiële markten en die behoren tot de bevoegdheden van de instellingen en instanties die deel uitmaken van de betrokken samenwerkingsinstantie;2° het opstellen, op verzoek van de minister of van de minister bevoegd voor Economie, van adviezen en mededelingen betreffende voornoemde materies;3° het beheer en de bijwerking van een gegevensbestand van de wettelijke en reglementaire bepalingen die verband houden met voornoemde materies of die rechtstreeks of onrechtstreeks van belang zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van de instellingen en instanties die deel uitmaken van de betrokken samenwerkingsinstantie;4° het zorgen voor de opvolging van de internationale verdragen, verordeningen en richtlijnen die betrekking hebben op voornoemde materies;5° het uitvoeren van voorbereidende werken, studies of opzoekingen met betrekking tot voornoemde materies;6° het deelnemen aan internationale vergaderingen waarvan de agenda betrekking heeft op één of meer van voornoemde materies. Een vertegenwoordiger van ieder bevoegde minister wordt uitgenodigd om, zonder beraadslagende stem, de zittingen van de bestuursorganen van de samenwerkingsinstanties bij te wonen. De Koning bepaalt het bedrag van de emolumenten toegekend aan de vertegenwoordigers van de ministers.
Onverminderd de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen worden de rechtsvorm, de samenstelling van het bestuursorgaan en het huishoudelijk reglement van de samenwerkingsinstantie vastgesteld door de Koning.
De met toepassing van het vierde lid genomen besluiten verliezen alle uitwerking zo ze uiterlijk twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding ervan, niet bij wet worden bekrachtigd. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van de besluiten.
De instellingen en instanties die deel uitmaken van de samenwerkingsinstantie, bepalen de domeinen waarbinnen deze samenwerking kan worden gerealiseerd. Zij mogen, voor de duur die zij bepalen, het personeel, de materiële middelen en de informatie die zij aanwijzen, voor die samenwerkingsinstantie uittrekken. De kosten die uit deze samenwerking voortvloeien, worden volledig gedragen door de deelnemende instanties en instellingen.
De instellingen en instanties die deelnemen aan de samenwerkingsinstantie, ontvangen een jaarlijks verslag van de activiteiten die door de samenwerkingsinstantie werden ondernomen.
Art. 118.De instellingen bedoeld in artikel 117, § 1, bepalen bij een protocol, dat moet worden gesloten binnen een termijn die zes maanden te rekenen vanaf de eerste benoeming van alle leden van de organen, zoals bedoeld in de artikelen 49 en 85, niet mag overschrijden en moet worden goedgekeurd door de Koning, de modaliteiten van de samenvoeging van de diverse activiteiten die worden samengebracht met het oog op het vervullen van de verplichting tot samenwerking bedoeld in artikel 117, § 1. De inhoud en de financiering van deze activiteiten worden geregeld in datzelfde protocol. Indien de voornoemde instellingen er niet in slagen het protocol te sluiten binnen de in de eerste zin bepaalde termijn, of het in de toekomst te wijzigen, is de Koning gemachtigd om zelf de bepalingen bedoeld in dit artikel vast te stellen.
Art. 119.§ 1. Op voorstel van de Minister en van de Minister bevoegd voor Economie, bepaalt de Koning, op het einde van een overgangsperiode die Hij vaststelt, dat de functies bedoeld in de artikelen 51 en 87 uitgeoefend worden door dezelfde persoon. § 2. Op voorstel van de Minister en van de Minister bevoegd voor Economie, kan de Koning bepalen dat de functies van voorzitter van de directiecomités en van de raden van toezicht van de CBF en van de CDV niet uitgeoefend worden door dezelfde personen. HOOFDSTUK VI. - Verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de minister, de CBF en de marktondernemingen en tussenkomst van de CBF voor de strafgerechten
Art. 120.[ ... ]
Art. 121.[ ... ]
Art. 122.[ ... ]
Art. 123.[ ... ]
Art. 124.[ ... ] HOOFDSTUK VII. - Verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de CDV en tussenkomst van de CDV voor de strafgerechten
Art. 125.[ ... ]
Art. 126.[ ... ]
Art. 127.[ ... ]
Art. 128.[ ... ] HOOFDSTUK VIII. - Wijzigings-, opheffings- en diverse bepalingen
Art. 129.Artikel 1, h) , van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen, vervangen bij de wet van 4 december 1990, wordt vervangen als volgt : « h) overtreding van de verbodsbepalingen van artikel 40, §§ 1, 2 en 3, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten".
Art. 130.§ 1. Artikel 29ter , § 3, van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten, ingevoegd bij de wet van 9 maart 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. De personen die de door artikel 26 bedoelde kennisgeving hebben verricht, kunnen beroep instellen tegen de weigering van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. Tegen een goedkeuringsbeslissing is geen beroep mogelijk. » § 2. Titel III van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij de wet van 4 december 1990, wordt opgeheven.
Art. 131.Het koninklijk besluit nr. 72 van 30 november 1939 tot regeling van de beurzen voor de termijnhandel in goederen en waren, van het beroep van de makelaars en tussenpersonen die zich met deze termijnhandel inlaten en van het regime van de exceptie van spel wordt opgeheven.
Art. 132.In artikel 2 van de besluitwet van 18 mei 1945 tot oprichting van een Rentenfonds, gewijzigd bij de wetten van 19 juni 1959, 22 juli 1991 en 23 december 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°in het eerste lid wordt 4° opgeheven; 2° in het vijfde lid vervallen de woorden "en 4°";3° in het vijfde lid wordt de laatste zin vervangen door de volgende zin : « Bij de instellingen die onder zijn toezicht staan, kan het Fonds bovendien ter plaatse inspecties verrichten of aan de hogervermelde autoriteiten vragen om ter plaatse onderzoekingen in te stellen.» ; 4° tussen het vijfde en zesde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « In het raam van de opdrachten bedoeld in het eerste lid, 3°, kan het Fonds ten aanzien van de instellingen die onder zijn toezicht staan, een waarschuwing of een berisping uitspreken, en/of een administratieve geldboete opleggen, en/of deze instellingen schorsen, voor het geheel of een gedeelte van hun activiteiten op de markt, voor een periode van maximum zes maanden, of uitsluiten, voor het geheel of een gedeelte van hun activiteiten op de markt, wanneer zij de reglementering overtreden waarop het Rentenfonds toeziet.De administratieve geldboete wordt ofwel eenmalig ofwel per kalenderdag opgelegd. In dit laatste geval mag deze noch minder bedragen dan 2.500 euro, noch meer dan 50.000 euro. In het totaal mogen de boeten opgelegd voor hetzelfde feit of geheel van feiten 2.500.000 euro niet overschrijden. In afwijking van wat voorafgaat, wanneer de inbreuk aan de overtreder een vermogensvoordeel heeft verschaft, mag de boete bovendien niet minder bedragen dan het bedrag van dit vermogensvoordeel, noch meer dan het tweevoud van dit bedrag of, in geval van recidive, het drievoud van dit bedrag.De boeten worden ten voordele van de Schatkist geïnd door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen. » .
Art. 133.§ 1. Artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 62 van 10 november 1967 ter bevordering van de omloop van effecten, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1995 en 10 maart 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de toepassing van dit besluit, en onverminderd artikel 23 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, wordt verstaan onder : 1° "vereffeningsinstelling" : de instelling of instellingen die door de Koning erkend zijn als centrale depositaris voor financiële instrumenten, zoals gedefinieerd in artikel 1bis , en de NBB;2° "aangesloten leden" : de instellingen die krachtens de regels die van toepassing zijn op het vereffeningssysteem van de vereffeningsinstelling, gemachtigd zijn effectenrekeningen bij deze laatste aan te houden.» § 2. Artikel 1ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1998, wordt hernummerd artikel 1bis en vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 1bis.De NBB, de centrale depositaris en zijn aangesloten leden mogen onder het voordeel van de bepalingen van huidig besluit alle financiële instrumenten bedoeld in artikel 2, 1°, van voornoemde wet van 2 augustus 2002 in deposito ontvangen, ongeacht of het gaat over gematerialiseerde of gedematerialiseerde effecten, effecten aan toonder, aan order of op naam, welke ook de vorm weze waaronder deze effecten volgens de op hen toepasbare wet worden uitgegeven.
De bepalingen van dit besluit, uitgezonderd artikel 9bis , tweede tot vierde lid, zijn echter niet van toepassing op : 1° de gedematerialiseerde effecten bedoeld in de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium;2° de thesauriebewijzen en de depositobewijzen uitgegeven in de vorm van gedematerialiseerde effecten bedoeld in de wet van 22 juli 1991 betreffende de thesauriebewijzen en de depositobewijzen;3° de gedematerialiseerde effecten bedoeld in het Wetboek van vennootschappen. In de volgende bepalingen van dit besluit, moet men onder de term "financiële instrumenten" de effecten begrijpen, zoals bepaald in het eerste en tweede lid, die op een vervangbare basis overeenkomstig dit besluit bij de vereffeningsinstelling of de aangesloten leden ervan worden gedeponeerd, met inbegrip van het recht van medeeigendom, van onlichamelijke aard, dat door zulk deposito in vervangbaarheid in hoofde van de gezamenlijke deponenten wordt gevestigd op de universaliteit van effecten van dezelfde aard die bij de vereffeningsinstelling of de aangesloten leden ervan zijn gedeponeerd. » § 3. Het tweede en het derde lid van artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1995 en 15 juli 1998, worden opgeheven. § 4. In artikel 5 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij de wet van 7 april 1995 en gewijzigd bij de wet van 15 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « De pandgever wordt geacht eigenaar te zijn van de in pand gegeven financiële instrumenten.De geldigheid van het pand wordt door de afwezigheid van eigendomsrecht van de pandgever op de in pand gegeven financiële instrumenten niet aangetast, onverminderd de aansprakelijkheid van de pandgever ten overstaan van de werkelijke eigenaar van de in pand gegeven financiële instrumenten. Indien de pandgever de pandnemer voorafgaandelijk en schriftelijk heeft verwittigd dat hij niet de eigenaar is van de in pand gegeven financiële instrumenten, dan is de geldigheid van het pand onderworpen aan de machtiging van de eigenaar voor de in pandgeving van deze financiële instrumenten. » ; 2° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Onverminderd andere door de wet bepaalde middelen van tegeldemaking en behoudens andersluidend beding tussen de partijen, is de pandhoudende schuldeiser bij gebreke van betaling gerechtigd om, niettegenstaande faillissement, gerechtelijk akkoord of andere samenloop tussen schuldeisers van de schuldenaar, het pand op de aan huidig besluit onderworpen financiële instrumenten te verzilveren door deze financiële instrumenten binnen de kortst mogelijke termijnen te gelde te maken. De opbrengst van de tegeldemaking van deze financiële instrumenten wordt verrekend met de schuldvordering van de pandhoudende schuldeiser in hoofdsom, interesten en kosten. Het eventuele saldo komt de pandgevende schuldenaar toe. » § 5. In artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "of bij een aangesloten lid" toegevoegd na de woorden "bij de vereffeningsinstelling";2° in het derde lid worden de woorden "of het aangesloten lid" toegevoegd na de woorden "de vereffeningsinstelling" zowel in de eerste zin als in de tweede zin. § 6. In het eerste lid van artikel 9bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1998, worden de woorden "hun onlichamelijke zakelijke rechten" vervangen door de woorden "hun rechten van medeeigendom bedoeld in artikel 1bis ". § 7. In artikel 10 van hetzelfde besluit, vervangen bij de wet van 7 april 1995 en gewijzigd bij de wet van 15 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "hun onlichamelijke zakelijke rechten" vervangen door de woorden "hun rechten van medeeigendom bedoeld in artikel 1bis ";2° het vijfde lid wordt vervangen als volgt : « Wanneer een tussenpersoon voor andermans rekening financiële instrumenten heeft laten inschrijven op zijn naam of op naam van een derde persoon, mag de eigenaar voor wiens rekening deze inschrijving is genomen, een vordering tot teruggave slechts instellen tegen de tussenpersoon of de derde in wiens naam de vervangbare financiële instrumenten zijn ingeschreven, behalve in geval van faillissement, gerechtelijk akkoord of elke andere situatie van samenloop tussen de schuldeisers van deze tussenpersoon of derde.In dit geval kan de vordering tot teruggave rechtstreeks door de eigenaar worden uitgeoefend tegen het aangesloten lid of de vereffeningsinstelling op het tegoed dat op naam van de tussenpersoon of de derde aangewezen als titularis van de rekening is ingeschreven. Deze vordering tot teruggave wordt uitgeoefend volgens de in de vorige leden bepaalde regels. » § 8. Artikel 10bis , eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij de wet van 7 april 1995 en gewijzigd bij de wet van 15 juli 1998, wordt aangevuld als volgt : « De aldus betaalde sommen zijn niet vatbaar voor beslag door de schuldeisers van de vereffeningsinstelling. » § 9. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad kan de Koning, op advies van de CBF, de bepalingen van hetzelfde besluit coördineren met de bepalingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend wijzigingen hebben aangebracht tot het tijdstip van de coördinatie.
Te dien einde kan Hij inzonderheid : 1° de te coördineren bepalingen anders inrichten, inzonderheid opnieuw ordenen en vernummeren;2° de verwijzingen in de te coördineren bepalingen dienovereenkomstig vernummeren;3° de te coördineren bepalingen met het oog op onderlinge overeenstemming en eenheid van terminologie herschrijven, zonder te raken aan de erin neergelegde beginselen. De coördinatie krijgt het opschrift bepaald door de Koning.
Art. 134.Het koninklijk besluit nr. 64 van 10 november 1967 tot regeling van het statuut van de portefeuillemaatschappijen wordt opgeheven.
Art. 135.§ 1. Artikel 2, § 6, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 mei 1997 en 14 maart 2001, wordt aangevuld als volgt : « 13° "de Controledienst voor de Verzekeringen", de openbare instelling, bedoeld in artikel 80 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten". § 2. In artikel 3, § 1, van dezelfde wet,vervangen bij het koninklijk besluit van 8 januari 1993 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994, worden de woorden "door de Koning" vervangen door de woorden "door de Controledienst voor de Verzekeringen". § 3. Artikel 4, achtste lid, van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991, wordt vervangen als volgt; « De beslissingen tot verlening van de toelating worden bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. » § 4. Artikel 5, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Elke aanvraag om toelating wordt overeenkomstig de door de Koning vastgestelde vormen en voorwaarden gericht aan de Controledienst voor de Verzekeringen. » § 5. De artikelen 21bis tot 21septies en 21nonies van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994, worden opgeheven. § 6. De artikelen 29 tot 35 en 37 van dezelfde wet worden opgeheven. § 7. Artikel 42, derde en vierde lid, van dezelfde wet worden vervangen als volgt : « De Controledienst voor de Verzekeringen stelt de afstand vast en bepaalt de effectieve datum ervan.
De afstand wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. » § 8. In artikel 43, § 1, 1°, en § 2, 1° en 2°, van dezelfde wet worden de woorden "bij een met redenen omkleed koninklijk besluit, op voorstel van de Controledienst voor de Verzekeringen" telkens vervangen door de woorden "door een met redenen omklede beslissing van de Controledienst voor de Verzekeringen". § 9. Artikel 43, § 3, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Elke beslissing tot intrekking van de toelating wordt ter kennis van de onderneming gebracht en bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. » § 10. Artikel 82, § 1, derde lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 juli 1991 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994, wordt vervangen als volgt : « Onverminderd het recht om te dagvaarden voor de bevoegde rechter, kan de invordering van de administratieve boeten gebeuren bij dwangmaatregel door toedoen van de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen en overeenkomstig de procedure geregeld door het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten. » . § 11. In artikel 83 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994, worden de woorden "de lasthebbers van een verzekeringsonderneming" vervangen door de woorden "de lasthebbers van een onderneming".
Art. 136.§ 1. In artikel 1 van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van openbare overnameaanbiedingen, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Bedoeld worden de vennootschappen naar Belgisch recht waarvan alle of een deel van de stemrechtverlenende effecten zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten"; 2° in § 5, worden de woorden "tot de officiële notering aan een effectenbeurs in een Lidstaat van de Europese Economische Gemeenschap" vervangen door de woorden "tot de verhandeling op een gereglementeerde markt bedoeld in § 2". § 2. In artikel 15, § 3, van dezelfde wet worden de woorden "De Commissie voor het Bank- en Financiewezen wordt belast" vervangen door de woorden "Alleen de Commissie voor het Bank- en Financiewezen is belast". § 3. Artikel 16 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 16.§ 1. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen kan alle maatregelen nemen en aanmaningen geven om de correcte toepassing te waarborgen van de krachtens artikel 15, §§ 1 en 2, genomen besluiten.
Zij kan inzonderheid : 1° wanneer zij een verrichting, praktijk of nalatigheid vaststelt die strijdig is met de bepalingen voorgeschreven op grond van artikel 15, iedere daarvoor verantwoordelijke persoon aanmanen zich te schikken naar deze bepalingen, een einde te maken aan de vastgestelde onregelmatigheid of de uitwerking ervan ongedaan te maken;2° de daarvoor verantwoordelijke persoon verbod opleggen om gebruik te maken van de rechten of voordelen die hij uit deze onregelmatigheid kan halen. § 2. Deze beslissing wordt door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen op de meest geschikte wijze ter kennis gebracht van de verantwoordelijke persoon.
Iedere met toepassing van deze bepaling genomen beslissing is uitvoerbaar zodra zij ter kennis is gebracht. § 3. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen kan haar beslissing openbaar maken. § 4. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen kan aan eenieder die bij het verstrijken van de termijn vastgelegd door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, in gebreke blijft zich te voegen naar het gebod dat hem werd gegeven overeenkomstig § 1, een dwangsom opleggen die, per kalenderdag niet meer mag bedragen dan 50.000 euro noch, per inbreuk, meer dan 2.500.000 euro. Bovendien kan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, onverminderd andere maatregelen genomen in uitvoering van de wet, wanneer zij een inbreuk vaststelt op de bepalingen vastgesteld krachtens artikel 15, §§ 1 en 2, een administratieve boete opleggen aan de verantwoordelijke persoon, die niet minder mag bedragen dan 2.500 euro noch, voor hetzelfde feit of voor hetzelfde geheel van feiten, meer mag bedragen dan 2.500.000 euro. De boete of de dwangsom wordt ingevorderd ten bate van de Schatkist door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen. » . § 4. Artikel 17 van dezelfde wet wordt opgeheven. § 5. In artikel 18, eerste lid, van dezelfde wet vervallen de woorden "of van artikel 17".
Art. 137.§ 1. Worden opgeheven in de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten : 1° artikel 34, gewijzigd bij de wet van 14 mei 1992;2° § 2 van artikel 121, waarvan § 1 het enige lid wordt;3° het vierde lid van artikel 138;4° § 2 van artikel 139, waarvan § 1 het enige lid wordt;5° het tweede lid van artikel 141, § 2;6° het tweede lid van artikel 141, § 3;7° de artikelen 142ter tot 142nonies , ingevoegd bij de wet van 9 maart 1999;8° de artikelen 181 tot 185;9° artikel 186, vervangen bij de wet van 30 januari 1996;10° artikel 187, gewijzigd bij de wet van 10 maart 1999;11° artikel 188, vervangen bij de wet van 10 maart 1999;12° artikel 189;13° artikel 190, gewijzigd bij de wet van 10 maart 1999;14° artikel 191, gewijzigd bij de wet van 30 oktober 1998. § 2. In artikel 134 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt opgeheven zodat § 1 de enige paragraaf wordt;2° in het derde lid van de aldus gewijzigde tekst worden de woorden "het in § 2 bedoelde" vervangen door de woorden "tegen deze beslissing". § 3. Artikel 225, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 april 1995, wordt aangevuld als volgt : « 11° de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen; 12° artikel 26 van de wet van 9 maart 1999 tot omzetting van de richtlijn 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 over de financiële instellingen;13° de wet van 28 april 1999 houdende omzetting van richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de vereffening van betalingen en effectentransacties in betalings- en vereffeningssystemen;14° de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten".
Art. 138.In artikel 4, eerste lid, van de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium, worden de woorden "die zij voor rekening van beleggers en die zij voor eigen rekening in bezit hebben, op afzonderlijke rekeningen aanhouden" vervangen door de woorden "die zij voor rekening van beleggers of voor eigen rekening in bezit hebben, op rekeningen aanhouden".
Art. 139.§ 1. Worden opgeheven in de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen : 1° artikel 12;2° het vijfde lid van artikel 34;3° het zevende en laatste lid van artikel 49, § 2;4° het tweede lid van artikel 56;5° het tweede, derde en vierde lid van artikel 57, § 2;6° artikel 95;7° de artikelen 96 en 97, gewijzigd bij de wet van 9 maart 1999;8° artikel 98;9° artikel 99, vervangen bij de wet van 9 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 26 april 1999;10° de artikelen 100 et 101. § 2. In artikel 103 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Indien de instelling in gebreke blijft bij het verstrijken van de termijn, kan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, na de onderneming gehoord of tenminste opgeroepen te hebben, haar een dwangsom opleggen van maximum 2.500.000 euro per overtreding of maximum 50.000 euro per dag vertraging. » 2° het vierde lid wordt opgeheven;3° aan de aldus gewijzigde tekst, die § 1 zal vormen, wordt een § 2 toegevoegd, luidende : « § 2.Onverminderd andere maatregelen bepaald door deze wet en onverminderd de maatregelen bepaald in andere wetten of reglementen, kan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, indien zij een inbreuk vaststelt op de bepalingen van deze wet of op de maatregelen genomen in uitvoering ervan, een administratieve boete opleggen aan een kredietinstelling naar Belgisch of buitenlands recht en gevestigd in België, die niet minder mag bedragen dan 2.500 euro noch meer dan 2.500.000 euro voor hetzelfde feit of voor hetzelfde geheel van feiten. »; 4° een § 3 wordt toegevoegd, luidende : « § 3.De dwangsommen en boeten die met toepassing van de §§ 1 en 2 worden opgelegd, worden ingevorderd ten bate van de Schatkist door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen".
Art. 140.§ 1. In het opschrift van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs vervallen de woorden "de secundaire markten". § 2. Artikel 1 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 1999, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 1.Voor de toepassing van deze wet, hebben de termen "financiële instrumenten", "gereglementeerde markt" en "Belgische gereglementeerde markt" de betekenis bepaald in artikel 2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. » § 3. Worden opgeheven in dezelfde wet : 1° boek I met uitzondering van artikel 1, gewijzigd bij deze wet;2° artikel 52;3° het vijfde lid van artikel 83;4° het tweede, derde en vierde lid van artikel 104, § 2;5° artikel 130;6° de artikelen 140 tot 143;7° artikel 144, vervangen bij de wet van 9 maart 1999;8° artikel 145, gewijzigd bij de wet van 9 maart 1999;9° artikel 146, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 1995;10° artikel 173. § 4. In dezelfde wet wordt een artikel 45bis ingevoegd, luidende : « Art. 45bis . De Koning kan, op advies van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, regels vaststellen met betrekking tot het statuut van en het toezicht op de ondernemingen bedoeld in artikel 45, 10°". § 5. In artikel 109 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Indien de beleggingsonderneming in gebreke blijft bij het verstrijken van de termijn kan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, na de onderneming gehoord of tenminste opgeroepen te hebben, haar een dwangsom opleggen van maximum 2.500.000 euro per overtreding of van maximum 50.000 euro per dag vertraging. » ; 2° het derde lid wordt opgeheven;3° aan de aldus gewijzigde tekst, die § 1 zal vormen, wordt een § 2 toegevoegd, luidende : « § 2.Onverminderd andere maatregelen bepaald door deze wet en onverminderd de maatregelen bepaald in andere wetten of reglementen, kan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, indien zij een inbreuk vaststelt op de bepalingen van deze wet of op de maatregelen genomen in uitvoering ervan, een administratieve boete opleggen aan een beleggingsonderneming naar Belgisch of buitenlands recht en gevestigd in België, die niet minder mag bedragen dan 2.500 euro, noch meer dan 2.500.000 euro voor hetzelfde feit of voor hetzelfde geheel van feiten;" 4° een § 3 wordt toegevoegd, luidende : « § 3.De dwangsommen en boeten die met toepassing van de §§ 1 en 2 worden opgelegd, worden ingevorderd ten bate van de schatkist door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen. » § 6. Artikel 139, zesde lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De Koning regelt de procedure van registratie, alsook van schorsing en herroeping van de registratie. » § 7. In artikel 148 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 12 december 1996 en 10 augustus 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° §§ 1 en 2 worden opgeheven;2° in § 3 worden de woorden "bemiddelaar als gedefinieerd in artikel 2" vervangen door de woorden "financiële tussenpersoon als gedefinieerd in artikel 2, 9°, van voornoemde wet van 2 augustus 2002";3° in § 4, wordt 10°bis , ingevoegd bij de wet van 12 december 1996, opgeheven.
Art. 141.§ 1. De woorden "en, aanvullend, de bepalingen betreffende de naamloze vennootschappen" in artikel 2, tweede lid, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België worden uitgelegd in die zin dat de bepalingen betreffende de naamloze vennootschappen slechts van toepassing zijn op de Nationale Bank van België : 1° voor de aangelegenheden die niet worden geregeld door de bepalingen van titel VII van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, noch door voornoemde wet van 22 februari 1998 of de statuten van de Nationale Bank van België;en 2° voor zover zij niet strijdig zijn met de bepalingen bedoeld in 1°. » § 2. In dezelfde wet wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende : « Art. 9bis . In het kader vastgesteld door artikel 105(2) van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en door de artikelen 30 en 31 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, worden de officiële externe reserves van de Belgische Staat aangehouden en beheerd door de Bank. Deze tegoeden vormen een doelvermogen dat bestemd is voor de taken en verrichtingen die onder dit hoofdstuk vallen, evenals voor de andere opdrachten van algemeen belang die door de Staat aan de Bank zijn toevertrouwd. De Bank boekt deze tegoeden en de betreffende opbrengsten en kosten in haar rekeningen overeenkomstig de regels bedoeld in artikel 33. » § 3. In artikel 12 van dezelfde wet wordt vóór het huidig enig lid het volgende lid toegevoegd : « De Bank draagt bij tot de stabiliteit van het financiële stelsel. » § 4. In artikel 14, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden "en door de Bank gecontroleerd zijn; de leiding ervan wordt verzekerd door één of verscheidene leden van het Directiecomité" vervangen door de woorden "waarin de Bank een significante deelneming bezit en één of meer leden van haar Directiecomité deelnemen in de leiding. » § 5. In artikel 16 van dezelfde wet worden de woorden "waarover de Bank de exclusieve controle bezit," ingevoegd tussen de woorden "bedoeld in artikel 14" en "zijn onderworpen". § 6. Artikel 19 van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « 6. Overeenkomstig de artikelen 49, § 6, derde lid, en 85, § 6, derde lid, van de wet van 2 augustus 2002. betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, hebben, naargelang van het geval, twee of drie leden van het directiecomité op persoonlijke titel zitting in het directiecomité van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, en één of twee leden in dat van de Controledienst voor de Verzekeringen. » . § 7. Artikel 20 van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « 5. Drie regenten zetelen in persoonlijke hoedanigheid in de raad van toezicht van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en in deze van de Controledienst voor de Verzekeringen. » § 8. In artikel 26 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « De Regentenraad stelt de voorwaarden vast met betrekking tot de beëindiging van het mandaat.Hij mag, op advies van het Directiecomité, afwijken van het verbod dat is bepaald voor de periode na de beëindiging van het mandaat, indien hij vaststelt dat de beoogde activiteit geen significante invloed heeft op de onafhankelijkheid van de betrokken persoon. » ; 2° het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3.De leden van het Directiecomité en de personeelsleden van de Bank dienen de deontologische code na te leven, die wordt vastgesteld door de Regentenraad op voorstel van het Directiecomité. De personen belast met het toezicht op de naleving van deze code zijn gebonden door het beroepsgeheim bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek. » § 9. Artikel 31, tweede lid, van dezelfde wet wordt uitgelegd in die zin dat het emissierecht waarvan daarin sprake is, het emissierecht omvat dat de Bank mag uitoefenen krachtens artikel 106(1) van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. § 10. Artikel 33 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 3 mei 1999, wordt hersteld in de volgende lezing : «
Art. 33.De rekeningen en, in voorkomend geval, de geconsolideerde rekeningen van de Bank worden opgemaakt : 1° overeenkomstig deze wet en de bindende regels vastgesteld met toepassing van artikel 26.4 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank; 2° voor het overige overeenkomstig de regels vastgesteld door de Regentenraad. De artikelen 2 tot 4, 6 tot 9 en 16 van de wet van 17 juli 1975 betreffende de boekhouding van de ondernemingen en de besluiten genomen ter uitvoering ervan zijn van toepassing op de Bank met uitzondering van de besluiten genomen ter uitvoering van de artikelen 4, zesde lid, en 9, § 2.
Art. 142.De artikelen 5 en 6 van de wet van 15 juli 1998 tot wijziging van sommige wettelijke bepalingen inzake financiële instrumenten en effectenclearingstelsels worden opgeheven.
Art. 143.§ 1. Artikel 4 van het Wetboek van vennootschappen wordt vervangen als volgt : «
Art. 4.Genoteerde vennootschappen zijn vennootschappen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. » § 2. In artikel 469, eerste lid, van hetzelfde Wetboek vervalt het woord "afzonderlijke". § 3. In artikel 620, § 2, van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, vervangen bij de wet van 23 januari 2001,worden de woorden "de marktautoriteit of, wat betreft de gereglementeerde markten, de door de Koning aangewezen marktautoriteiten" vervangen door de woorden "de Commissie voor het Bank- en Financiewezen";2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De Commissie voor het Bank- en Financiewezen gaat na of de verrichtingen tot wederinkoop in overeenstemming zijn met het besluit van de algemene vergadering of, in voorkomend geval, van de raad van bestuur;indien zij van oordeel is dat deze verrichtingen daarmee niet in overeenstemming zijn, maakt zij haar advies openbaar. » § 4. Artikel 653 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven. § 5. Op advies van de CBF, kan de Koning, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, sommige bepalingen van hetzelfde Wetboek die van toepassing zijn op vennootschappen waarvan de effecten toegelaten zijn tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt, toepasselijk maken op de vennootschappen naar Belgisch recht waarvan de effecten toegelaten zijn tot de verhandeling op een buitenlandse markt voor financiële instrumenten zonder dat zij op een Belgische gereglementeerde markt zijn toegelaten.
Art. 144.§ 1. De naamloze vennootschap Euronext Brussels en de naamloze vennootschap Nasdaq Europe worden van rechtswege erkend als marktondernemingen waarvan de Staat van herkomst België is. Zij dienen binnen zes maanden vanaf de inwerkingtreding van artikel 140, § 3, 1°, hun statuten en de regels van de markten die zij inrichten, aan te passen teneinde deze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van hoofdstuk II van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan. § 2. De zelfstandige openbare instelling Rentenfonds, opgericht krachtens de besluitwet van 18 mei 1945, wordt van rechtswege erkend als marktonderneming waarvan de Staat van herkomst België is. De artikels 16 tot en met 20 zijn op het Rentenfonds niet van toepassing.
Art. 145.De tegenstelbaarheid van de overeenkomst van cessie van schuldvordering jegens andere derden dan de gecedeerde schuldenaar wordt vastgesteld krachtens het recht dat van toepassing is op de cessieovereenkomst.
Art. 146.Bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad kan de Koning, op advies van de CBF en, wat de artikelen 22 en 23 betreft, van de NBB, de nodige maatregelen treffen ter omzetting van de dwingende bepalingen die voortvloeien uit internationale verdragen of uit internationale akten genomen krachtens dergelijke verdragen, in de materies die door de bepalingen van deze wet zijn geregeld buiten deze van de hoofdstukken IV en VII. Bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad kan de Koning, op advies van de CDV, de nodige maatregelen treffen ter omzetting van de dwingende bepalingen die voortvloeien uit internationale verdragen of internationale akten genomen krachtens dergelijke verdragen, in de materies geregeld door de hoofdstukken IV en VII. De besluiten die krachtens het eerste lid en het tweede lid worden vastgesteld, kunnen de van kracht zijnde wettelijke bepalingen wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen.
De ontwerpen van besluiten bedoeld in dit artikel worden onderworpen aan het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State. Dit advies wordt samen met het verslag aan de Koning en het betrokken koninklijk besluit gepubliceerd.
Art. 147.§ 1. De Koning kan de terminologie van de van kracht zijnde wettelijke bepalingen en de verwijzingen die in deze bepalingen voorkomen, wijzigen teneinde deze in overeenstemming te brengen met deze wet. § 2. De Koning kan de bepalingen van de hoofdstukken IV en VII en de in artikel 81, § 1, bedoelde bepalingen coördineren, alsook de bepalingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend wijzigingen hebben aangebracht tot het tijdstip van de coördinatie.
Te dien einde kan Hij inzonderheid : 1° de te coördineren bepalingen anders inrichten, inzonderheid opnieuw ordenen en vernummeren;2° de verwijzingen in de te coördineren bepalingen dienovereenkomstig vernummeren;3° de te coördineren bepalingen met het oog op onderlinge overeenstemming en eenheid van terminologie herschrijven zonder te raken aan de erin neergelegde beginselen. De coördinatie krijgt het opschrift bepaald door de Koning.
Art. 148.Behoudens andersluidende bepaling in deze wet, neemt de Koning de besluiten die Hij dient te nemen in uitvoering van deze wet op initiatief van : - de Minister van Financiën voor de bepalingen van hoofdstuk V betreffende de NBB en de CBF en de Minister bevoegd voor Economie voor de bepalingen van hoofdstuk V betreffende de CDV; - de Minister bevoegd voor Economie voor de hoofdstukken IV en VII, alsook voor de artikelen 139, 142, § 2, en 143, § 2; - de Minister van Financiën voor de andere bepalingen.
Art. 149.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van elk van de bepalingen van deze wet.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Punat, 2 augustus 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. WERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, Ch. PICQUE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 50-1842 - 2001/2002 : Nr.1 : Wetsontwerp.
Nr. 2 : Bijlage.
Nr. 3 : Amendementen.
Nr. 4 : Verslag.
Nr. 5 : Tekst aangenomen door de commissie.
Nr. 6 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Integraal Verslag : 10 juli 2002.
Stukken van de Senaat : 2-1241 - 2001/2002 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.
Nr. 2 : Verslag.
Nr. 3 : Amendementen ingediend na de goedkeuring van het verslag.
Nr. 4 : Beslissing om niet te amenderen.
Handelingen van de Senaat : 18 juli 2002.