gepubliceerd op 22 mei 2003
Koninklijk besluit met betrekking tot de private privak en tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven
15 MEI 2003. - Koninklijk besluit met betrekking tot de private privak en tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben ter ondertekening aan Zijne Majesteit voor te leggen heeft als oogmerk de bepalingen van de wet van 22 april 2003 tot wijziging van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten met het oog op de oprichting van een nieuwe categorie van instellingen voor collectieve belegging, private privak genaamd, en houdende diverse fiscale bepalingen, in werking te laten treden en er uitvoering aan te geven vóór 15 mei 2003, zoals opgedragen door zijn artikel 12. Deze lex specialis wijzigt de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, hierna « wet van 4 december 1990 » genoemd, en draagt Zijne Majesteit vervolgens op om met toepassing van artikel 122, § 1ter , van de voornoemde wet van 4 december 1990, het statuut te regelen van de instelling voor collectieve belegging bedoeld in artikel 119decies van die wet.
In het advies 35.454/2 van de Raad van State, gegeven op 12 mei 2003, dat overigens met toepassing van artikel 3bis , § 1, tweede lid van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973, in het Belgisch Staatsblad zal worden gepubliceerd, werd het voordeel van de urgentie niet weerhouden voor de artikelen 20 tot 22 van het ontwerp van besluit. In het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben ter ondertekening aan Zijne Majesteit voor te leggen werden deze artikelen dan ook weggelaten. Gevolg gevend aan de opmerkingen van de Raad van State werd de datum van inwerkingtreding bepaald op de dag van de publicatie in het Belgisch Staatsblad en werd een uitvoeringsbepaling toegevoegd. De tweede zin van artikel 6, § 1, van het ontwerp van besluit werd hernomen in het commentaar bij dat artikel. Verder werd de aanhef aangevuld om hem, enerzijds, in overeenstemming te brengen met de motivatie van de adviesaanvraag en, anderzijds, er alle rechtsgronden op uitdrukkelijke wijze in op te nemen. De énige opmerking van de Raad van State die niet werd opgevolgd betreft artikel 1 van het ontwerp van besluit, waar het verwijst naar artikel 119decies van de wet van 4 december 1990. Dit artikel heeft immers als énige bedoeling de naam van de instelling voor collectieve belegging en de definitie eraan gegeven door de wet van 4 december 1990 in herinnering te brengen.
COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN In hoofdstuk I behandelen de artikelen 1 tot 4 de algemene bepalingen.
Artikel 1 Dit artikel geeft het voornaamste artikel aan in uitvoering waarvan dit koninklijk besluit genomen wordt. Het betreft artikel 119decies van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten dat de definitie geeft van een nieuwe beleggingsvennootschap met vast kapitaal, de private privak genaamd.
Artikel 2 Artikel 2 definieert een aantal begrippen die in het koninklijk besluit meermaals voorkomen. Dit bevordert de toegankelijkheid van de tekst.
Zo zal volgens het ten eerste de term « wet van 4 december 1990 » telkens verwijzen naar de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten. Ook in de bespreking van de artikelen zal dat het geval zijn.
Met toepassing van artikel 2, § 1, vierde lid, 1°, van de wet van 4 december 1990, worden in het ten tweede de beleggers gedefinieerd die voor de toepassing van het statuut van de private privak als particuliere beleggers worden aangemerkt.
Het betreft in het littera a) de beleggers die zich hebben verbonden tot een inbreng of tegenprestatie van ten minste 250.000,00 EUR per belegger en in speciën. Het bedrag is gekozen met het oog op de samenhang met algemene bepalingen van financieel recht.
Daarbij dient gepreciseerd te worden dat deze bepaling in die zin beperkend is dat inbreng in natura uitgesloten wordt ter beoordeling van het bedrag van de tegenprestatie. Anderzijds mag men onder de term « tegenprestatie » verstaan dat een vennoot er zich moet toe verbinden dat bedrag in te brengen zonder dat hij het onmiddellijk moet volstorten. De volstortingsplicht zal de normale regels van het vennootschapsrecht volgen. Zij betreft één vierde voor de naamloze vennootschap en de commanditaire vennootschap op aandelen terwijl voor de gewone commanditaire vennootschap geen volstortingsplicht bestaat.
Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de wens van beleggers in risicokapitaal slechts geld te moeten storten in de mate dat concrete investeringsdossiers zich aandienen.
Meer algemeen past het te verduidelijken dat deze bepaling de facto de beursnotering van de private privak verhindert. Dit strookt met de filosofie van de « venture capital firm » een flexibel, transparant en tijdelijk instrument te zijn dat meerdere beleggers samenbrengt rond een aantal interessante investeringsdossiers. Mocht het management van de private privak zijn beleid desbetreffend echter willen wijzigen, dan kan zij zich laten schrappen van de lijst van de private privaks en eventueel haar erkenning als openbare privak aanvragen.
Het betreft in het littera b) de private privak zelf alsmede de beheersvennootschap.
Het ten derde verduidelijkt wat onder « toegelaten financiële instrumenten » in de zin van artikel 108, eerste lid, 4°, van de wet van 4 december 1990, dient te worden verstaan. De toegelaten beleggingspolitiek tegenover enerzijds bijkomende of tijdelijke financiële instrumenten zoals bedoeld in artikel 122, § 2, derde lid, van de wet van 4 december 1990, en anderzijds de toegelaten financiële instrumenten, wordt in afzonderlijke artikelen bepaald (zie de artikelen 11 tot 14).
In het ten vierde wordt aan « niet-genoteerde vennootschappen » een definitie gegeven die een zo ruim mogelijke draagwijdte heeft en dus slaat op elke mogelijke notering die een openbare verhandeling van effecten inhoudt.
In het ten vijfde wordt het begrip « beheersvennootschap » afzonderlijk omschreven om duidelijk te maken dat het om het even welke vennootschap of bijkantoor kan zijn die of dat niet noodzakelijk beantwoordt aan een gereglementeerd statuut zoals dat soms het geval is met toepassing van sommige Belgische of Europese financiële reglementeringen met betrekking tot instellingen voor collectieve belegging.
Verder houdt deze bepaling rekening met rechtspraak van het Europees Hof van Justitie en meer bepaald met het zogenaamde arrest « Centros » van 9 maart 1999 dat stelt dat de vrijheid van vestiging in het verdrag van de Europese Unie inhoudt dat vennootschapsrechtelijke regelen de vrijheid van vennootschappen uit andere lidstaten in een tweede lid-Staat een activiteit te ontwikkelen middels een bijkantoor, weze het dat dat bijkantoor in feite de hoofdzetel van deze vennootschap zou uitmaken, niet mogen in de weg staan. Ook in verband met Europees recht blijft dan nog de vraag of de verplichte aanduiding in de statuten van een beheersvennootschap niet alsnog een inbreuk uitmaakt op de in het verdrag van de Europese Unie gestelde vrijheid van diensten. Het Europees Hof van Justitie heeft ondermeer in de arresten Bachmann van 28 januari 1992 en Veronica Omroep Organisatie van 3 februari 1993 verduidelijkt dat beperkingen van vrijheden mogelijks kunnen verantwoord worden door de samenhang van de fiscale wetgeving of omwille van hun noodzaak voor de realisatie van een overigens legale en met het Europees recht niet strijdige doelstelling.
Welnu, op het vlak van de fiscale samenhang, beoogt het regime dat wordt ingesteld door de private privak een aantrekkelijk investeringsvehikel te creëren dat niet discrimineert, noch ten aanzien van de nationaliteit van beleggers, noch ten aanzien van de nationaliteit van « target companies » en ook niet ten aanzien van de nationaliteit van het management van het bijkantoor of de vennootschap die beheersprestaties levert, maar dat niettemin en op grond van de fiscale autonomie die elke lid-Staat met toepassing van het verdrag van de Europese Unie heeft, een fiscaal neutraal regime krijgt op voorwaarde dat op het vlak van de beheersvennootschap een Belgische belastbare basis wordt gevormd. De beperking die wordt opgelegd beoogt immers te vermijden dat een in België georganiseerd fiscaal- en financieelrechtelijk statuut in oneigenlijke zin zou worden gebruikt door de toegevoegde economische waarde ervan, dit is de belastbare basis, buiten België te houden. Het is immers duidelijk dat deze doelstelling niet kan bereikt worden indien buitenlandse investeerders kunnen volstaan met de oprichting van een papieren constructie of postbusvennootschap om een fiscale neutraliteit te genieten die ze nationaal niet zouden kunnen genieten en om zich voor het overige met betrekking tot hun investeringsbeslissingen volledig te richten naar bij voorbeeld hun nationale markt. De fiscale autonomie van elke lid-Staat impliceert integendeel dat het principe van de territorialiteit, dat de meeste lidstaten kennen, slaat op het recht een bepaalde activiteit, voorzover zij op het Belgisch grondgebied plaats heeft, te belasten of desgevallend niet te belasten. De voor de private privak georganiseerde fiscale neutraliteit komt in feite neer op de keuze om de intermediërende rol van deze beleggingsvennootschap als activiteit niet te belasten, voorzover de toegevoegde economische waarde die in de beheersvennootschap wordt gecreëerd een Belgische belastbare basis kan vormen. De theoretische of fiscaal-technische reden voor deze keuze kan gevonden worden in de vaststelling dat die intermediërende rol globaal genomen eigenlijk niet meer is dan een omvorming van inkomsten uit interesten, dividenden of meerwaarden op aandelen naar inkomsten uit dividenden en dat de belegger de waarde van deze intermediërende rol pas zal inzien in de mate dat ook de oorspronkelijke fiscale behandeling van deze interesten, dividenden of meerwaarden op aandelen behouden blijft. Voorzover het beheer van de activa van de private privak buiten de vennootschap zelf wordt waargenomen, vormt het een echte economische activiteit die onlosmakelijk verbonden is met het globale georganiseerde statuut van deze collectieve beleggingsinstelling. De juridische opdeling van de globale activiteit in twee aparte vennootschappen is een essentieel onderdeel van een adequate organisatie van het statuut maar zij mag de vorming van een belastbare basis overeenkomstig de economische realiteit van de activiteit waarvoor een reglementaire omkadering wordt gemaakt, niet in de weg staan.
De beperking heeft dus geenszins tot doel te verhinderen dat onderdanen van andere lidstaten hier hun diensten zouden komen aanbieden. Het volstaat daartoe dat zij hier een private privak met daaraan gekoppeld de entiteit (weze het een vennootschap of bijkantoor) die beheersprestaties levert, zouden oprichten. De noodzaak bestaat veeleer daarin te vermijden dat door een oneigenlijk gebruik van de regels, het regime zijn fiscale coherentie zou verliezen.
Artikel 3 Dit artikel beoogt rekening te houden met de datum waarop artikel 1, van het koninklijk besluit van 25 maart 2003 tot uitvoering van artikel 45, § 2, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, in werking zal treden.
Artikel 4 Dit artikel beoogt de samenhang met algemene bepalingen van financieel recht te verzekeren.
In hoofdstuk II behandelen de artikelen 5 en 6 de voorwaarden voor inschrijving en het toezicht.
Artikel 5 Dit artikel geeft uitvoering aan het artikel 136ter, § 2, van de wet van 4 december 1990, door de minimale voorwaarden aan te geven waaraan de private privak moet voldoen van bij haar oprichting opdat zij de inschrijving op de voor die beleggingsinstelling geëigende lijst zou kunnen bekomen. Daarbij moet zij vooreerst de inschrijving op een gepaste manier aanvragen met bijvoeging van de gevraagde documenten.
Verder moeten haar statuten een aantal hierna toegelichte bepalingen aangeven.
Het betreft ten eerste de vennootschapsvorm.
Het ten tweede bepaalt dat haar statutair doel enkel het beleggen in niet-genoteerde vennootschappen mag betreffen. Zij mag dan ook geen andere activa bezitten dan die welke noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van dat doel (zie ook de artikelen 108, eerste lid, 4° en 119decies, tweede lid, van de wet van 4 december 1990).
In het ten derde tot het ten zevende worden een aantal voorwaarden opgenomen die de private privak verder karakteriseren en die ook vennootschapsrechtelijk perfect als statutaire bepaling kunnen bestaan. Het betreft de duur van de vennootschap, de identificatie of de wijze van aanstelling van de commissaris(sen), de identificatie van een beheersvennootschap of de modaliteiten van haar benoeming of ontslag als enige zaakvoerder. Tenslotte moeten de statuten ook een vaste termijn bepalen voor de vereffeningsverrichtingen, dit om te verzekeren dat beleggers hun gewenste exit realiseren. Tijdens deze periode van maximaal twee jaar moeten de activiteiten van de vennootschap zich beperken tot de realisatie van de activa, de betaling van het passief, de verdeling van het saldo en de lopende zaken. Zoals overigens ook al in artikel 119decies, § 6, van de wet van 4 december 1990 werd bepaald, mag de vennootschap dus geen nieuwe beleggingen in toegelaten financiële instrumenten meer verrichten.
Tevens wordt in artikel 14 bepaald dat de verplichtingen inzake het beleggingsbeleid niet van toepassing zijn tijdens de vereffeningsverrichtingen.
In het ten achtste wordt de toepassing van artikel 544 van het Wetboek van vennootschappen verplichtend gemaakt om te verhinderen dat één of zelfs twee of drie personen de meerderheid van de stemmen zouden kunnen laten gelden in een vergadering. Ook zij die desgevallend door erfopvolging meer dan 16 % van de stemgerechtigde aandelen of deelnames zouden hebben verworven, kunnen op deze manier de private privak niet juridisch controleren. Met toepassing van artikel 119undecies, § 1, van de wet van 4 december 1990, geldt deze regel ook voor de private privak die is opgericht onder de vorm van een gewone commanditaire vennootschap. Deze bepaling verzekert dus de filosofie van een partnerschip tussen aandeelhouders of vennoten.
In het ten negende worden enkele verplichtingen voor de private privak of voor de aandeelhouders of vennoten opgesomd.
Het betreft in het littera a) vooreerst de bepaling dat zij geen aanbod tot inschrijving of verkoop op haar financiële instrumenten zal doen dan alleen ten aanzien van particuliere beleggers.
Om het onderscheid met een holding te bewaren en anderzijds de filosofie van een partnership tussen particuliere beleggers in een regel om te zetten, werd in het littera b) verder een sleutel ingevoerd die resulteert in de verplichting voor de private privak om een aanbod in de zin van het vorig littera op minstens 80 % van de stemgerechtigde aandelen of deelnames steeds zo te doen dat minimaal 5 en maximaal 20 particuliere beleggers daarbij betrokken zijn, met uitsluiting van de private privak zelf en de beheersvennootschap.
Tevens laat deze regel voldoende flexibiliteit toe doordat de private privak de overige 20 % stemgerechtigde aandelen of deelnames aan een onbeperkt aantal particuliere beleggers zal kunnen aanbieden.
In het littera c) wordt bepaald dat die aandeelhouders of vennoten ook moeten verklaren dat zij deze verdeelsleutel niet onrechtstreeks zullen doorbreken via familiale of vennootschapsrechtelijke banden. De private privak moet deze verklaring niet afleggen voor het geval zij eigen aandelen zou inkopen. Deze bepaling verhindert bijgevolg niet dat bij voorbeeld een financiële instelling een meerderheidsbelang zou hebben in de beheersvennootschap en op die manier onrechtstreeks zou participeren in het fonds maar de private privak kan wel geschrapt worden als dezelfde financiële instelling daarnaast ook nog eens als gewoon stemgerechtigd aandeelhouder rechtstreeks zou participeren in de private privak.
In het littera d) wordt deze verplichting herhaald voor nieuwe aandeelhouders of vennoten.
Het littera e) tenslotte beoogt te vermijden dat het statuut in oneigenlijke zin zou worden gebruikt doordat aandeelhouders of vennoten tegelijk verbonden zouden zijn met de vennootschappen waar de private privak in belegt.
In het ten tiende wordt bepaald dat de statuten moeten aangeven dat de private privak er zich toe verbindt de wet van 4 december 1990 en het koninklijk besluit (en alle gebeurlijke wijzigingen) die het specifiek karakter van deze vennootschap als beleggingsinstelling bepalen, na te naleven. Daardoor wordt op het vennootschapsrechtelijk vlak een overtreding van de bepalingen van de wet van 4 december 1990 of het koninklijk besluit tegelijk als een statutaire overtreding aangemerkt.
Artikel 6 Artikel 6 beschrijft in de eerste paragraaf de procedure van inschrijving. Een beroep tegen een weigering of uitblijven van de bevestiging van inschrijving is mogelijk volgens de gemeenrechtelijke procedure van beroep in administratieve zaken. Het beroep moet derhalve worden ingesteld bij de Raad van State.
De tweede paragraaf beoogt te verzekeren dat de Commissie voor het Bank- en Financiewezen kennis kan nemen van door de commissaris(sen) vastgestelde inbreuken op het privaat karakter van de private privak.
In de derde paragraaf wordt uitvoering gegeven aan artikel 143, § 5, vierde lid, van de wet van 4 december 1990 (men leze de commentaar van het desbetreffende artikel).
In hoofdstuk III behandelen de artikelen 7 tot 10 de financiële instrumenten uitgegeven door de private privak en hun overdracht.
Artikel 7 Dit artikel bepaalt dat alle financiële instrumenten uitgegeven door de private privak op naam moeten blijven om de controle van haar statuut te vergemakkelijken. Het impliceert dat de vennootschap een register van effecten op naam zal moeten bijhouden. Met toepassing van artikel 119decies, § 1, van de wet van 4 december 1990, geldt deze regel ook voor de private privak die is opgericht onder de vorm van een gewone commanditaire vennootschap.
Artikel 8 Met toepassing van artikel 123, tweede lid, 3°, van de wet van 4 december 1990, worden aldus beperkingen opgelegd in het belang van de beleggers om te vermijden dat bij voorbeeld een beheersvennootschap door meerdere malen in te schrijven op aandelen van de private privak en die vervolgens over te dragen in uitvoering van een aandelenoptieplan of een participatieplan, de belangen van de particuliere beleggers zou doen verwateren.
Artikel 9 Met toepassing van artikel 105, eerste lid, 1°, d), van de wet van 4 december 1990, bepaalt dit artikel in welke omstandigheden financiële instrumenten van de private privak kunnen worden verworven door andere dan particuliere beleggers.
Het betreft ten eerste de werknemers, de bedrijfsleiders van de beheersvennootschap en derden die haar voor een minimaal bedrag adviezen hebben verstrekt, wanneer zij die instrumenten verwerven in het kader van een participatieplan of een aandelenoptieplan. Zodoende kunnen deze personen voor hun werk of hun diensten bezoldigd worden met toepassing van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen of met toepassing van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen.
Het betreft ten tweede de personen die financiële instrumenten van de private privak verwerven door erfopvolging en die zich derhalve niet verbinden tot een tegenprestatie van ten minste 250.000,00 EUR in speciën. Zij kunnen voor die erfopvolging enkel worden aangemerkt als een « andere belegger », zelfs al kan het in de praktijk wel eens gebeuren dat eenzelfde persoon voor een eerdere verwerving werd aangemerkt als een « particuliere belegger ».
Het betreft ten laatste ook de personen die bij een overdracht onder levenden het volledige pakket van financiële instrumenten in hun bezit overdragen aan een derde die zich niet verbindt tot een tegenprestatie van tenminste 250.000,00 EUR in speciën op voorwaarde dat hun verrichting geen openbaar karakter heeft.
Artikel 10 Met het oog op de controle van het statuut van de private privak en om de naleving van de filosofie van een partnership tussen beleggers te verzekeren, bepaalt dit artikel voor elke overdracht onder de levenden dat de private privak een inschrijving in het register van de effecten op naam slechts voorwaardelijk mag doen en dat partijen hun overeenkomsten moeten afsluiten onder voorwaarden die de integrale inschrijving ervan mogelijk maken..
Bovendien werd rekening gehouden met de moeilijkheid voor zowel de private privak als de controlerende commissaris(sen) met 100 % zekerheid te kunnen bevestigen dat een derde effectief adviezen heeft gegeven aan de beheersvennootschap of dat een belegger effectief geen verrichting heeft gedaan met een openbaar karakter. Daarom werd uitdrukkelijk voorzien op basis van welke bewijsstukken zij dit kunnen attesteren.
In hoofdstuk IV behandelen de artikelen 11 tot 14 het beleggingsbeleid.
Artikel 11 Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 126, § 3, van de wet van 4 december 1990, op een voor de private privak geëigende manier.
Het is belangrijk een eerste uitzondering te voorzien op het principe dat de beleggingsinstelling geen controlerende positie mag verwerven in de vennootschappen waarin ze heeft belegd. De commerciële en financiële omstandigheden waarin deze vennootschappen verkeren kunnen immers zeer sterk variëren zodat het soms nodig zal zijn minstens tijdelijk het beheer van deze vennootschappen over te nemen of er actief in te participeren. Tegelijk is het voor de private privak belangrijk het onderscheid met een holding te bewaren. Daarom werd deze uitzondering op het principe beperkt tot een periode van twee jaar of voorzover zij niet resulteert uit een rechtstreeks of onrechtstreeks aandelenbezit van meer dan 50 % van de stemgerechtigde aandelen van de betrokken vennootschap.
Een tweede uitzondering houdt verband met het bijzonder fiscaal statuut van de private privak zoals dat werd voorzien in artikel 143 van de wet. Om te vermijden dat via de vrijstelling van gerealiseerde meerwaarden op aandelen een oneigenlijk gebruik zou kunnen worden gemaakt van deze beleggingsvennootschap, werd in de nieuwe §§ 4 en 5 van artikel 143 van de wet van 4 december 1990 bepaald dat het verwerven van sommige toegelaten financiële instrumenten buiten de in voornoemde § 4 bedoelde instrumenten, gelijk staat met een keuze om volgens de normale regels van de vennootschapsbelasting te worden belast voor alle belastbare tijdperken waarin deze instrumenten in portefeuille blijven. Bijgevolg kan de private privak, zo haar resultatenstructuur het toelaat, ervoor kiezen rechtstreeks te beleggen in bijvoorbeeld converteerbare obligaties ofwel kan zij, om het voordeel van de toepassing van de §§ 1 en 2 van artikel 143 van de wet van 4 december 1990 niet te verliezen, ervoor kiezen deze beleggingen onder te brengen in een dochtervennootschap (de inkomsten uit interesten of meerwaarden op sommige activa zullen in deze dochtervennootschap aan het normale regime van vennootschapsbelasting worden onderworpen).
Artikel 12 Met toepassing van artikel 123, tweede lid, 3°, van de wet van 4 december 1990, beoogt dit artikel een oneigenlijk gebruik te vermijden dat erin kan bestaan dat houders van aandelenopties via hun controle over de beheersvennootschap hun winst zouden proberen te verhogen door de winstgevende activa van verschillende instellingen voor collectieve belegging te concentreren in de instelling voor collectieve belegging waarin zij aandelenopties aanhouden.
Artikel 13 Ten behoeve van de commissaris(sen) die de naleving van de statuten moet(en) controleren, bepaalt dit artikel wat onder « bijkomend en tijdelijk » dient te worden verstaan en dit in uitvoering van artikel 122, § 2, vierde lid, van de wet van 4 december 1990.
Artikel 14 Om de coherentie met artikel 119decies, § 6, van de wet van 4 december 1990 en met artikel 5, 7°, van dit besluit te verzekeren, bepaalt dit artikel dat de normale verplichtingen inzake het beleggingsbeleid niet van toepassing zijn tijdens de periode van de vereffeningsverrichtingen.
In hoofdstuk V behandelen de artikelen 15 tot 18 de fiscale bepalingen.
Artikelen 15 tot 18 Deze artikelen voegen technische wijzigingen toe aan de artikelen 106, § 9, 116, 118, § 2, en 119, § 1, 5°, van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 om op het vlak van de roerende voorheffing voor de private privak dezelfde regeling te bepalen als diegene die nu al geldt voor de openbare privak.
In hoofdstuk VI behandelt artikel 19 de wijzigingsbepaling.
Artikel 19 Dit artikel beoogt een overlapping tussen de statuten van de private en de openbare privak te voorkomen daar waar een openbare privak in afwachting van haar beursnotering al zou kunnen worden erkend door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, D. REYNDERS Advies 35.454/2 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 9 mei 2003 door de Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "met betrekking tot de private privak en tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven", heeft op 12 mei 2003 het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht van de regering op het feit dat de ontstentenis van de controle die het parlement krachtens de Grondwet moet kunnen uitoefenen, tot gevolg heeft dat de regering niet over de volheid van haar bevoegdheid beschikt. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigingen van een verordening noodzakelijk is.
Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief met de adviesaanvraag als volgt : « De dringende noodzakelijkheid wordt als volgt gemotiveerd : - het ontwerp van koninklijk besluit heeft als oogmerk de bepalingen van de wet van 22 april 2003 tot wijziging van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten met het oog op de oprichting van een nieuwe categorie van instellingen voor collectieve belegging, private privak genaamd, en houdende diverse fiscale bepalingen, in werking te laten treden en er uitvoering aan te geven; - voornoemde wet van 4 december 1990, zoals gewijzigd, bepaalt in zijn artikel 12 dat haar bepalingen in werking treden op dezelfde datum als die van het koninklijk besluit dat er uitvoering aan moet geven en dat dit koninklijk besluit moet worden genomen vóór 15 mei 2003; - de wetgever heeft zodoende gewild dat vóór die datum volledig uitvoering zou worden gegeven aan de uitwerking van het statuut van een nieuwe categorie van instellingen voor collectieve belegging, private privak genaamd; - omwille van de coherentie met het statuut van de bestaande openbare privak, en met name om de omvorming van de private privak in een openbare privak mogelijk te maken zoals voorzien door artikel 143, § 5, derde lid, van de wet, zoals gewijzigd, is het noodzakelijk om het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven te wijzigen; - het past om met toepassing van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en in bijkomende orde, via reparatiebepalingen enkele onvolkomenheden van het voornoemde koninklijk besluit te verhelpen; - de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn van openbare orde en blijven onverminderd van toepassing tijdens de periode van voorzichtige en lopende zaken. » Het aldus gemotiveerde verzoek om spoedbehandeling geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen : 1. Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, moet de motivering van het verzoek om spoedbehandeling, die in de brief met de adviesaanvraag wordt opgegeven, worden overgenomen in de aanhef van het ontwerpbesluit.De aanhef dient dus in die zin te worden aangevuld. 2. Artikel 23 van het ontwerpbesluit bepaalt dat dit besluit in werking treedt op de eerste dag van de maand na de bekendmaking ervan. Bij ontstentenis van specifieke gegevens die de keuze van die datum van inwerkingtreding kunnen rechtvaardigen, is die datum in tegenspraak met de motivering van het spoedeisende karakter van de aanvraag. Om dit te vermijden en met instemming van de gemachtigde van de minister, moet artikel 23 worden aangepast zodat het bepaalt dat het besluit in werking treedt op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad . 3. Wat de ontworpen artikelen 20 tot 22 betreft, laat het zich aanzien dat een louter streven om ook een einde te maken aan enkele onvolmaaktheden van een koninklijk besluit met toepassing van het beginsel van behoorlijk bestuur, niet beantwoordt aan de criteria op basis waarvan kan worden verzocht om een spoedbehandeling in de zin van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. Onder dat voorbehoud wordt dit advies gegeven.
De Raad van State, afdeling Wetgeving, beperkt zich, overeenkomstig artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.
Wat deze drie punten betreft geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Rechtsgrond 1. Volgens het eerste lid van de aanhef van het ontwerpbesluit, ontleent het zijn rechtsgrond aan de wet van 22 april 2003 tot wijziging van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten met het oog op de oprichting van een nieuwe categorie van instellingen voor collectieve belegging, private privak genaamd, en houdende diverse fiscale bepalingen. In werkelijkheid moet rechtsreeks worden verwezen naar de relevante bepalingen van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, waarvan het merendeel gewijzigd is bij de voormelde wet van 22 april 2003.
Artikel 1 moet eveneens dienovereenkomstig worden aangepast. 2. Artikel 4 van het ontwerpbesluit luidt als volgt : « Voor de toepassing van de artikelen 5, 1°, juncto 3, 1°, van het koninklijk besluit van 7 juli 1999 over het openbaar karakter van financiële verrichtingen, wordt een beheersvennootschap, in het kader van de toepassing van dit besluit, gelijkgesteld met een belegger die een tegenprestatie van ten minste 250.000,00 EUR levert".
Deze bepaling ontleent haar rechtsgrond aan artikel 5, eerste lid, van de wet van 10 juli 1969 op het solliciteren van het openbaar spaarwezen, onder meer inzake roerende waarden.
In de aanhef van het ontwerpbesluit dient te worden verwezen naar die rechtsgrond. 3. De tweede zin van artikel 6, § 1, van het ontwerpbesluit luidt : « Een beroep tegen een weigering of uitblijven van de bevestiging van inschrijving is mogelijk volgens de gemeenrechtelijke procedure van beroep in administratieve zaken.» Volgens de door de gemachtigde van de minister verstrekte inlichtingen is deze bepaling ingevoegd ter wille van de symmetrie met artikel 143, § 5, vijfde lid, van de wet van 4 december 1990, vervangen bij artikel 8, 4°, van de wet van 22 april 2003, waarin een soortgelijke bepaling wordt geformuleerd met betrekking tot de beslissingen tot schrapping.
De steller van het ontwerp is evenwel niet bevoegd om het bestaan van dat beroep, dat van rechtswege voortvloeit uit artikel 14, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, weer onder de aandacht te brengen.
Deze zin moet bijgevolg vervallen. 4. Het ontwerpbesluit moet worden aangevuld met een uitvoeringsbepaling. De kamer was samengesteld uit : De heer Y. Kreins, kamervoorzitter;
Mevrn. J. Jaumotte en M. Baguet, staatsraden;
De heren J. van Compernolle en B. Glansdorff, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. A.-C. Van Geersdaele, toegevoegd griffier.
De nota van het Coördinatiebureau werd uitgebracht door de H. P. Brouwers, referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.
De griffier, De voorzitter, A.-C. Van Geersdaele Y. Kreins
15 MEI 2003. - Koninklijk besluit met betrekking tot de private privak en tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 10 juli 1969 op het solliciteren van het openbaar spaarwezen, onder meer inzake roerende waarden, inzonderheid op artikel 5, eerste lid, zoals gewijzigd bij de wet van 4 december 1990;
Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzonderheid op artikel 266, zoals gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1994 en 4 april 1995;
Gelet op de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, zoals gewijzigd bij de wetten van 6 augustus 1993, 12 december 1996, 16 april 1997, 10 maart 1999 en 22 april 2003, inzonderheid op de artikelen 2, § 1, vierde lid, 105, eerste lid, 1°, d), 119decies, derde lid, 119decies, §§ 1 en 5, 120, § 3, eerste lid, 122, §§ 1ter en 2, vierde lid, 123, eerste lid en tweede lid, 3°, 126, § 3, 136ter, § 2 en 143, § 5, vierde lid;
Gelet op de wet van 22 april 2003 tot wijziging van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten met het oog op de oprichting van een nieuwe categorie van instellingen voor collectieve belegging, private privak genaamd, en houdende diverse fiscale bepalingen, inzonderheid op artikel 12;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 mei 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 6 mei 2003;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat : - dit besluit als oogmerk heeft de bepalingen van de wet van 22 april 2003 tot wijziging van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten met het oog op de oprichting van een nieuwe categorie van instellingen voor collectieve belegging, private privak genaamd, en houdende diverse fiscale bepalingen, in werking te laten treden en er uitvoering aan te geven; - voornoemde wet van 22 april 2003, in zijn artikel 12 bepaalt dat haar bepalingen in werking treden op dezelfde datum als die van het koninklijk besluit dat er uitvoering aan moet geven en dat dit koninklijk besluit moet worden genomen vóór 15 mei 2003; - de wetgever zodoende gewild heeft dat vóór die datum volledig uitvoering zou worden gegeven aan de uitwerking van het statuut van een nieuwe categorie van instellingen voor collectieve belegging, private privak genaamd; - omwille van de coherentie met het statuut van de bestaande openbare privak, en met name om de omvorming van de private privak in een openbare privak mogelijk te maken zoals voorzien door artikel 143, § 5, derde lid, van de voornoemde wet van 4 december 1990, het noodzakelijk is om het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven te wijzigen; - dit besluit dus dringend moet worden getroffen;
Gelet op het advies 35.454/2 van de Raad van State, gegeven op 12 mei 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit regelt het statuut van de instellingen voor collectieve belegging, bedoeld in artikel 119decies van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet van 4 december 1990 : de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten; 2° particuliere beleggers : a) personen die zich voor eigen rekening ertoe verbinden om in te schrijven op financiële instrumenten uitgegeven door de private privak of ze te verwerven mits een inbreng of tegenprestatie van ten minste 250.000,00 EUR per belegger en in speciën; b) de private privak zelf alsmede de beheersvennootschap;3° toegelaten financiële instrumenten : a) aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waarden;b) obligaties en andere schuldinstrumenten;c) rechten van deelneming uitgegeven door andere beleggingsinstellingen voorzover zij, overeenkomstig hun beheersreglement of statuten, een beleggingsbeleid voeren dat nauw aansluit bij het statutair doel van de private privak en voorzover deze beleggingsinstellingen de nodige informatie verschaffen waaruit blijkt dat de beleggingen beantwoorden aan dit statutair beleggingsbeleid;d) alle andere waarden waarmee de onder de litterae a) tot c) vermelde financiële instrumenten via inschrijving, aankoop of omruiling kunnen worden verworven;4° niet-genoteerde vennootschappen : vennootschappen waarvan de aandelen niet zijn opgenomen in de notering van een georganiseerde en openbare markt voor effecten;5° beheersvennootschap : een vennootschap naar Belgisch recht of een Belgisch bijkantoor van een vennootschap naar buitenlands recht die in de private privak optreedt als dagelijks bestuurder of als beherende vennoot, overeenkomstig artikel 119decies, derde lid, van de wet van 4 december 1990.
Art. 3.Voor de toepassing van dit besluit wordt de benaming « Commissie voor het Bank- en Financiewezen » vanaf 1 januari 2004 gelezen als « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen ».
Art. 4.Voor de toepassing van de artikelen 5, 1°, juncto 3, 1°, van het koninklijk besluit van 7 juli 1999 over het openbaar karakter van financiële verrichtingen, wordt een beheersvennootschap, in het kader van de toepassing van dit besluit, gelijkgesteld met een belegger die een tegenprestatie van ten minste 250.000,00 EUR levert. HOOFDSTUK II. - Inschrijving en toezicht
Art. 5.Een private privak dient bij de FOD Financiën haar inschrijving aan te vragen met een ter post aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs. De aanvraag dient vergezeld te zijn van een éénsluidend verklaard afschrift van de statuten van de vennootschap alsmede van een éénsluidend verklaard afschrift van het uittreksel of van de mededeling in de Bijlage bij het Belgisch Staatsblad met de bekendmaking van de akten en gegevens waarvan de openbaarmaking is voorgeschreven door het Wetboek van vennootschappen. Haar statuten moeten aangeven : 1° dat zij de vorm heeft van een gewone commanditaire vennootschap, een commanditaire vennootschap op aandelen of een naamloze vennootschap naar Belgisch recht;2° dat zij als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in toegelaten financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen;3° dat zij is opgericht voor een bepaalde duur die 12 jaar niet overschrijdt;4° de identificatie of de wijze van aanstelling van (de) commissaris(sen);5° de identificatie van een beheersvennootschap wanneer de private privak de vorm van een naamloze vennootschap of een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen;6° de identificatie bij statutaire aanstelling of de modaliteiten van benoeming en ontslag bij aanstelling bij latere akte van de beheersvennootschap als énige zaakvoerder wanneer de private privak de vorm van een gewone commanditaire vennootschap heeft aangenomen;7° dat de vereffeningsverrichtingen moeten gebeuren binnen een bepaalde termijn die niet langer mag zijn dan 2 jaar en dat zij uitsluitend mogen slaan op de realisatie van de activa, de betaling van het passief, de verdeling van het saldo en het beheer van de lopende zaken van de vennootschap;8° dat niemand in de algemene vergaderingen van aandeelhouders of vennoten over meer dan 16 % van de stemmen beschikt zonder onderscheid van het effect waarmee hij aan de stemming deelneemt;9° dat met betrekking tot de financiële instrumenten die zij uitgeeft de volgende verplichtingen gelden : a) de private privak zal een aanbod tot inschrijving of verkoop op haar financiële instrumenten enkel richten tot particuliere beleggers;b) de private privak zal een aanbod tot inschrijving of verkoop op minstens 80 % van haar stemgerechtigde aandelen of deelnames enkel richten tot particuliere beleggers bedoeld in artikel 2, 2°, a), en in de mate dat deze laatsten bij deze verrichting, rekening houdend met de effecten die ze voordien reeds bezaten, minstens 4 % en maximaal 16 % van die aandelen of deelnames verwerven of erop inschrijven;c) de aandeelhouders of vennoten met stemrecht, met uitzondering van de private privak zelf, voegen een ondertekende en gedagtekende verklaring bij de overeenkomst tot oprichting van de private privak waarin zij bevestigen dat zij geen familiale noch aanverwante banden met elkaar hebben, dat zij niet met elkaar verbonden zijn in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen en dat zij er zich toe verbinden de beleggingsvennootschap in te lichten en binnen de zes maanden terug te treden als aandeelhouder of vennoot van de private privak als daar in de toekomst wijziging zou in komen;d) elke nieuwe aandeelhouder of vennoot met stemrecht, met uitzondering van de private privak zelf en de directe en opéénvolgende erfgenamen van een in dit of het vorige littera bedoelde overleden aandeelhouder of vennoot, geeft een verklaring als bedoeld onder c) af ter zetel van de private privak uiterlijk op het eind van de maand die volgt op de maand waarin hij aandeelhouder of vennoot is geworden;e) elke aandeelhouder of vennoot met stemrecht, met uitzondering van de private privak zelf, verbindt er zich toe de beleggingsvennootschap binnen de maand na de eerstvolgende algemene vergadering in te lichten en binnen de zes maanden terug te treden als aandeelhouder of vennoot, wanneer hij verbonden is in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen met een vennootschap waarin de beleggingsvennootschap heeft belegd;10° dat zij er zich toe verbindt de bepalingen van boek III van de wet van 4 december 1990, en die slaan op de in artikel 119decies van die wet, bedoelde instellingen voor collectieve belegging en alle gebeurlijke wijzigingen daarvan, alsmede de bepalingen van dit koninklijk besluit en alle gebeurlijke wijzigingen daarvan, na te leven.
Art. 6.§ 1. De vennootschap wordt pas ingeschreven op de lijst van de private privaks zoals bedoeld in artikel 136ter, § 2, van de wet van 4 december 1990, als aan de voorwaarden van artikel 5 werd voldaan. De FOD Financiën kan de inschrijving niet weigeren zonder eerst de gebreken van het dossier aan de aanvrager gemeld te hebben en hem de kans gegeven te hebben het te vervolledigen. Ten laatste op het einde van de maand die volgt op de maand waarin de aanvraag tot inschrijving werd gedaan of waarin het dossier volledig is, bevestigt de FOD Financiën de inschrijving door middel van een aangetekende brief geadresseerd aan de zetel van de private privak. § 2. Met toepassing van artikel 119decies, § 5, van de wet van 4 december 1990, zendt(zenden) de commissaris(sen) een voor eensluidend verklaard afschrift van zijn(hun) verslag aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen wanneer het melding maakt : 1° dat de private privak met inbreuk op de bepaling bedoeld in artikel 5, 9°, a), aanbiedingen tot inschrijving of verkoop heeft gericht aan andere dan particuliere beleggers;2° dat overdrachten van financiële instrumenten uitgegeven door de private privak met inbreuk op de bepalingen bedoeld in artikel 9, 1° of 3°, zijn gebeurd;3° dat de private privak met inbreuk op de bepaling bedoeld in artikel 10, derde lid, nagelaten heeft het privaat karakter van een verrichting afdoende te motiveren. § 3. Met toepassing van artikel 143, § 5, vierde lid, van de wet van 4 december 1990, schrapt de FOD Financiën de vennootschap van de lijst van de private privaks : 1° op verzoek van de private privak zelf;2° op vraag van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen; Zij kan de vennootschap tevens schrappen van de lijst van de private privaks : 1° wanneer na een herinnering middels aangetekende brief geadresseerd aan de zetel van de vennootschap en het verstrijken van de maand volgend op de maand waarin de herinnering werd verzonden, de vennootschap geen fiscale aangifte heeft gedaan of haar bijlagen bij de fiscale aangifte niet heeft vervolledigd met een voor eensluidend verklaard afschrift van het in artikel 119decies, § 5, van de wet van 4 december 1990 bedoeld verslag;2° wanneer na de inschrijving inbreuken worden vastgesteld op de bepalingen en verplichtingen opgenomen in artikel 5, 1° tot 9°, of de artikelen 7 tot 13. De FOD Financiën stelt de Commissie voor het Bank- en Financiewezen in kennis van elke schrapping. HOOFDSTUK III. - Financiele instrumenten uitgegeven door de private privak en hun overdracht
Art. 7.De financiële instrumenten uitgegeven door de private privak moeten voor de duur van de private privak op naam blijven.
Art. 8.De private privak mag slechts ten belope van 5 % van haar maatschappelijk kapitaal financiële instrumenten uitgeven die met toepassing van artikel 9, 1°, verworven kunnen worden.
Art. 9.De financiële instrumenten die zijn uitgegeven door de private privak kunnen worden verworven door andere dan particuliere beleggers in de volgende omstandigheden : 1° wanneer de beheersvennootschap ze middels een verrichting die geen openbaar karakter heeft en met toepassing van de artikelen 41 tot 47 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen of met toepassing van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, overdraagt aan personen die bezoldigingen ontvangen ten hare laste of die haar adviezen hebben geleverd inzake het beheer van de activa van de private privak voor een minimumbedrag van 100.000,00 EUR in één boekhoudjaar; 2° door erfopvolging; 3° wanneer een belegger, weze hij een particuliere of andere belegger, financiële instrumenten in zijn bezit onder levenden overdraagt aan een derde die zich niet verbindt tot een tegenprestatie van ten minste 250.000,00 EUR in speciën en : a) de overdracht betreft het volledige pakket van financiële instrumenten in zijn bezit;b) de verrichting heeft geen openbaar karakter in de zin van het koninklijk besluit van 7 juli 1999 over het openbaar karakter van financiële verrichtingen;c) hij geeft een ondertekende en gedagtekende verklaring af ter zetel van de private privak waarin hij de verrichting beschrijft en er het privaat karakter van bevestigt.
Art. 10.§ 1. De overdracht onder de levenden van financiële instrumenten uitgegeven door de private privak mag slechts worden ingeschreven in het register van de effecten op naam : 1° in de mate dat de private privak daarbij zelf haar verplichtingen bedoeld in artikel 5, 9°, a) en b) , naleeft;2° voorzover de cessionaris beantwoordt aan de kwalificatie van een particuliere belegger of dat hij de financiële instrumenten heeft verworven in omstandigheden als bedoeld in artikel 9.3° in de mate dat, rekening houdend met eerdere inschrijvingen in zijn hoofde, de cessionaris daarbij niet meer dan 16 % van de stemgerechtigde aandelen of deelnames op zijn naam ingeschreven krijgt;4° voorzover, rekening houdend met eerdere inschrijvingen in zijn hoofde, de cessionaris daarbij minstens 4 % van de stemgerechtigde aandelen of deelnames op zijn naam ingeschreven krijgt en dit zolang blijkens het register van de effecten op naam niet minstens 80 % van die aandelen of deelnames verdeeld zijn onder beleggers bedoeld in de artikelen 2, 2°, a), en 9, 2° en 3°, die er minstens 4 % van bezitten;5° mits schriftelijk attest in minuut bewaard ten zetel van de private privak door : a) de raad van bestuur bij de private privak die de vorm heeft aangenomen van een naamloze vennootschap;b) de beherende vennoot bij de private privak die de vorm heeft aangenomen van een commanditaire vennootschap op aandelen of een gewone commanditaire vennootschap. De attestering bevestigt de naleving van de voorwaarden van het vorige lid, 1° tot 4°.
De attestering moet gemotiveerd zijn door verwijzing naar afdoende schriftelijke bewijsstukken. Wat de adviezen inzake het beheer van de activa van de private privak betreft, moeten die slaan op een nauwkeurige omschrijving van de geleverde diensten, een voor éénsluidend verklaard afschrift van de factuur en een bewijs van opname in de rekeningen van de beheersvennootschap. Wat het privaat karakter van de verrichting betreft slaan zij op de verklaring als bedoeld in artikel 9, 3°, c). § 2. Partijen bij een overeenkomst tot overdracht moeten hun overeenkomst afsluiten onder voorwaarden die er de integrale inschrijving overeenkomstig § 1, van mogelijk maken. HOOFDSTUK IV. - Beleggingsbeleid
Art. 11.Met toepassing van artikel 126, § 3, van de wet van 4 december 1990, zijn uitzonderingen op de toepassing van de §§ 1 en 2 van dat artikel toegestaan : 1° voor een maximale duur van 2 jaar of voorzover zij niet resulteren uit een rechtstreeks of onrechtstreeks aandelenbezit van meer dan 50 % van de stemgerechtigde aandelen van de betrokken vennootschap;2° voor één enkele dochtervennootschap die werd opgericht met het uitsluitende doel te beleggen in termijnbeleggingen of afgeleide financiële instrumenten of instrumenten bedoeld in artikel 2, 3°, b) en d) .
Art. 12.De private privak mag met betrekking tot haar activa geen transacties sluiten met andere instellingen voor collectieve belegging waaraan de beheersvennootschap diensten heeft geleverd.
Art. 13.Met toepassing van artikel 122, § 2, vierde lid, van de wet van 4 december 1990, dient onder « bijkomend of tijdelijk » verstaan te worden, het aanhouden van de in het derde lid van die paragraaf bedoelde termijnbeleggingen, liquide middelen, effecten of afgeleide financiële instrumenten voor een globaal bedrag van maximaal 30 % van het balanstotaal, zoals blijkt uit de toepassing van de gemeenrechtelijke boekhoudregels, of voor een maximale duur van 2 jaar.
Art. 14.Met uitzondering van de artikelen 11 en 12, zijn de artikelen van dit hoofdstuk niet van toepassing tijdens de vereffeningsperiode. HOOFDSTUK V. - Fiscale bepalingen
Art. 15.In artikel 106, § 9, van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden na de woorden « niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven », de woorden « of door een beleggingsvennootschap als bedoeld in artikel 119decies van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten » toegevoegd.
Art. 16.In artikel 116, eerste lid, van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden de woorden « en 119quinquies » vervangen door de woorden « , 119quinquies en 119decies ».
Art. 17.In artikel 118, § 2, van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij artikel 11 van het koninklijk besluit van 22 oktober 1993 en bij artikel 16, 4°, van het koninklijk besluit van 1 september 1995, worden de woorden « en 119quinquies » vervangen door de woorden « ,119quinquies en 119decies ».
Art. 18.In artikel 119, § 1, 5°, van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij artikel 12 van het koninklijk besluit van 22 oktober 1993, worden de woorden « en 119quinquies » vervangen door de woorden « ,119quinquies en 119decies ». HOOFDSTUK VI. - Wijzigingsbepaling
Art. 19.In artikel 4 van het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven wordt aan het eerste lid een ten vierde toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° de privak is niet ingeschreven op de lijst van de private privaks. » HOOFDSTUK VII. - Inwerkingtreding
Art. 20.Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad .
Art. 21.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 mei 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS