gepubliceerd op 09 mei 2003
Wet tot wijziging van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten met het oog op de inrichting van een nieuwe categorie van instellingen voor collectieve belegging, private privak genaamd, en houdende diverse fiscale bepalingen
22 APRIL 2003. - Wet tot wijziging van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten met het oog op de inrichting van een nieuwe categorie van instellingen voor collectieve belegging, private privak genaamd, en houdende diverse fiscale bepalingen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - De private privak
Art. 2.In artikel 2, van de wet van 4 december 1990 betreffende de financiële transacties en de financiële markten, vervangen bij de wet van 10 maart 1999, wordt aan de eerste paragraaf een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor de toepassing van artikel 105, eerste lid, 1°, d) , bepaalt de Koning : 1° wat onder particuliere beleggers moet worden verstaan;2° onder welke voorwaarden en op welke wijze particuliere beleggers financiële instrumenten, uitgegeven door de beleggingsinstelling, kunnen overdragen.»
Art. 3.In artikel 105, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 1°, vervangen bij de wet 12 december 1996 en gewijzigd bij de wet van 10 maart 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° de hierna opgesomde Belgische instellingen met als doel de collectieve belegging van financieringsmiddelen : a) de beleggingsinstellingen die hun financieringsmiddelen in België of in het buitenland uit het publiek aantrekken en die behoren tot de categorieën bepaald in artikel 108, eerste lid, 1° of 2°;of b) de beleggingsinstellingen die hun financieringsmiddelen in België of in het buitenland ten minste gedeeltelijk uit het publiek aantrekken en die behoren tot de categorie bepaald in artikel 108, eerste lid, 3°, of c) de beleggingsinstellingen die hun financieringsmiddelen in België of in het buitenland uitsluitend aantrekken bij institutionele of professionele beleggers die voor eigen rekening handelen, waarvan de effecten uitsluitend door deze beleggers kunnen worden verworven en die behoren tot de categorie bepaald in artikel 108, eerste lid, 3°, of d) de beleggin/gsinstellingen die hun financieringsmiddelen in België of in het buitenland uitsluitend aantrekken bij particuliere beleggers die voor eigen rekening handelen, waarvan de effecten uitsluitend kunnen worden verworven door deze beleggers dan wel door andere beleggers in de door de Koning bepaalde omstandigheden, en die behoren tot de categorie bepaald in artikel 108, eerste lid, 4°.»; 2° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Zij worden voor de toepassing van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten « beleggingsinstellingen » genoemd.»
Art. 4.In artikel 108, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 5 augustus 1992 en gewijzigd bij de wet van 12 december 1996, worden in het eerste lid de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « drie » wordt vervangen door het woord « vier »;2° het lid wordt aangevuld met een 4°, luidende : « 4° de beleggingsinstellingen met een vast aantal rechten van deelneming die zijn geregeld bij statuten, opgericht voor een bepaalde duur en met als uitslui tend doel de collectieve belegging in toegelaten financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen.»
Art. 5.In boek III, titel I, hoofdstuk I, van dezelfde wet, worden een « Afdeling V. - De private privak » alsmede de artikelen 119decies en 119undecies ingevoegd, luidende : «
Art. 119decies.Onder beleggingsvennootschap met vast kapitaal zoals bedoeld in artikel 108, eerste lid, 4°, « private privak » genaamd, wordt verstaan, de beleggingsinstelling die is opgericht als gewone commanditaire vennootschap, als commanditaire vennootschap op aandelen of als naamloze vennootschap, voor een maximale duur van 12 jaar en die is ingeschreven op de lijst van de private privaks bedoeld in artikel 136ter, § 2.
Zij mag van bij haar oprichting geen andere werkzaamheden verrichten dan omschreven in artikel 105, eerste lid, 1°, d) , en zij mag geen andere activa bezitten dan die welke noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van haar doel.
Wanneer zij is opgericht als naamloze vennootschap, wordt het dagelijks bestuur van de vennootschap opgedragen aan één beheersvennootschap die geen bestuurder is. Wanneer zij is opgericht als gewone commanditaire vennootschap of als commanditaire vennootschap op aandelen is deze beheersvennootschap de enige beherende vennoot. De Koning bepaalt wat onder beheersvennootschap moet worden verstaan.
Art. 119undecies.§ 1. De private privak is onderworpen aan het Wetboek van vennootschappen voorzover daarvan niet wordt afgeweken door dit boek en de ter uitvoering ervan genomen besluiten. § 2. In afwijking van artikel 78 van het Wetboek van vennootschappen moeten de maatschappelijke naam van de private privak en alle stukken die van haar uitgaan de woorden « private privak naar Belgisch recht » bevatten, of moeten deze woorden de onmiddellijk op de naam volgen. § 3. In afwijking van artikel 93, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen moet de private privak in alle gevallen een jaarrekening opstellen volgens de regels die de Koning heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 92, § 1, van dat wetboek. § 4. In afwijking van artikel 97 van het Wetboek van vennootschappen moet de private privak haar jaarrekening in alle gevallen neerleggen bij de Nationale Bank van België volgens de nadere regels die volgen uit de artikelen 98 en volgende van dat wetboek. § 5. In afwijking van artikel 141, 1° en 2°, van het Wetboek van vennootschappen moet de private privak de controle van haar jaarrekening zoals volgt uit de toepassing van artikel 142 van dat wetboek in alle gevallen opdragen aan een of meer commissarissen. In afwijking van artikel 144, eerste lid, 6°, van dat wetboek mag (mogen) deze commissaris (sen) die kennis heeft (hebben) gekregen van overtredingen van de statutaire bepalingen aangaande het statuut als beleggingsinstelling, in geen geval de melding van deze overtredingen, die bovendien omstandig moet zijn en met opgave van de overtreden bepalingen, uit het verslag weglaten. In de gevallen bepaald door de Koning zendt (zenden) de commissaris (sen) een voor eensluidend verklaard afschrift van het verslag aan de Commissie voor het bank- en financiewezen. § 6. In afwijking van de artikelen 184, eerste lid, 187 en 193 van het Wetboek van vennootschappen wordt de wijze van vereffeningen van aanstelling van de vereffenaar (s) in alle gevallen statutair bepaald, mag de beleggingsvennootschap geen nieuwe beleggingen meer verrichten in niet-genoteerde vennootschappen na het proces-verbaal van de in vereffeningstelling en moeten in alle gevallen tijdens de vereffening jaarrekeningen worden opgemaakt volgens de regels die de Koning heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 92, § 1, van dat wetboek. »
Art. 6.In artikel 122 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1° en 2°, » ingevoegd tussen de woorden « De beleggingsinstellingen » en de woorden « moeten opteren »;2° een § 1ter wordt ingevoegd, luidende : « § 1ter.De beleggingsinstellingen bedoeld in artikel 108, eerste lid, 4°, beleggen in financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen volgens de definitie daaraan gegeven en volgens de voorwaarden en de nadere regels bepaald door de Koning. »; 3° paragraaf 2 wordt aangevuld met de volgende leden : « De beleggingsinstellingen bedoeld in § 1 ter, kunnen steeds bijkomend of tijdelijk : 1° termijnbeleggingen van maximaal 6 maanden of liquide middelen houden;2° genoteerde effecten houden voorzover : a) zij deze effecten reeds houden op het ogenblik van de aanvraag tot opname in de notering van een beurs of een andere georganiseerde en openbare markt voor effecten;b) deze effecten worden verkregen door omruiling van niet-genoteerde effecten, met uitzondering van haar eigen effecten;3° in het kader van indekkingsverrichtingen handelen in al dan niet genoteerde afgeleide financiële instrumenten op al dan niet genoteerde onderliggende materiële of financiële activa. De Koning bepaalt wat onder « bijkomend of tijdelijk » dient te worden verstaan. »
Art. 7.In boek III, titel I, hoofdstuk II, afdeling Vil, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 december 1996, wordt een artikel 136ter ingevoegd, luidende : «
Art. 136ter.§ 1. Met uitzondering van de artikelen 122, § 1ter en § 2, derde en vierde lid, 123, eerste lid en tweede lid, 3°, 126 en van onderhavige bepaling, zijn de bepalingen van Hoofdstuk II niet van toepassing op de beleggingsinstellingen bedoeld in artikel 105, eerste lid, 1°, d) . § 2. De beleggingsinstellingen bedoeld in artikel 119decies moeten zich, alvorens zij hun werkzaamheden als private privak aanvatten, bij de FOD Financiën laten inschrijven op de lijst van de private privaks.
De Koning bepaalt de inschrijvingsvoorwaarden. Elk document dat ter bevestiging van de inschrijving wordt afgegeven door de FOD Financiën en elk document dat met het oog op de uitvoering van de verrichtingen van de beleggingsinstelling naar de inschrijving verwijst, moet vermelden dat de inschrijving geen beoordeling inhoudt van de opportuniteit en de kwaliteit van de verrichtingen, evenmin als van de positie van de beleggingsinstelling. § 3. De FOD Financiën stelt, op basis van de gegevens die zij bij de inschrijving heeft ontvangen, informatie ter beschikking van het publiek betreffende de identiteit van de vennootschappen die zijn ingeschreven op of geschrapt van de lijst van de private privaks alsmede van hun beheersvennootschap. »
Art. 8.In artikel 143, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, gewijzigd bij de wetten van 5 augustus 1992, 28 december 1992, 16 april 1997 en 10 maart 1999, worden de woorden « in artikel 114, 118 en 119quinquies » vervangen door de woorden « in artikel 114, 118, 119quinquies en 119decies »;2° in § 2, gewijzigd bij de wet van 16 april 1997, worden de woorden « en van artikel 123 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 » ingevoegd tussen de woorden « hetzelfde Wetboek » en « niet van toepassing »;3° paragraaf 4, toegevoegd bij de wet van 16 april 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4.Voor de toepassing van artikel 192, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt de voorwaarde verbonden aan de eventuele inkomsten van aandelen van in artikel 119decies bedoelde beleggingsvennootschappen geacht vervuld te zijn wanneer deze het geheel van hun activa beleggen in : 1° aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202, § 1, en 203 van het voormelde Wetboek integraal van de winst te worden afgetrokken;of 2° aandelen van in artikel 119decies bedoelde beleggingsvennootschappen;of 3° bijkomende of tijdelijke beleggingen bedoeld in artikel 122, § 2, derde lid, 1°, voorzover deze beleggingen per kalenderdag niet meer dan 10 % overschrijden van het balanstotaal op de eerste dag van het belastbaar tijdperk, zoals blijkt uit de toepassing van de gemeenrechtelijke boekhoudregels, vermeerderd of verminderd met de tot die kalenderdag geboekte toenames of afnamen van gestort kapitaal, gerealiseerde meerwaarden of minderwaarden of uitgekeerde dividenden, en dit voor een periode die, per belastbaar tijdperk, ten minste gelijk is aan dat belastbaar tijdperk verminderd met zes maanden.»; 4° paragraaf 5, toegevoegd bij de wet van 16 april 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 5.De §§ 1 en 2 zijn niet van toepassing voor het belastbaar tijdperk waarin een beleggingsvennootschap bedoeld in artikel 119decies de volgende bepalingen niet naleeft : 1° de in § 4 bedoelde bepaling;2° een of meer statutaire regels die volgen uit het specifiek karakter van deze vennootschap als beleggingsinstelling. Voor de toepassing van het eerste lid worden de onder het regime bedoeld in de §§ 1 en 2 voordien gevormde reserves beschouwd als : 1° belaste reserves in de mate dat de vennootschap bewijst dat zij voortkomen van gerealiseerde meerwaarden of ontvangen dividenden van beleggingen bedoeld in § 4, 1° en 2°;2° vrijgestelde reserves voor het saldo en in zover het bedrag van die reserves op een of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt is en blijft en niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning;3° winst van dat belastbare tijdperk indien en in zover de voorwaarden van het 2°, niet langer worden nageleefd. De reserves bedoeld in het tweede lid, 2°, worden bovendien beschouwd als winst van het belastbaar tijdperk waarin de vennootschappen bedoeld in artikel 119decies worden geschrapt van de lijst van de private privaks bedoeld in artikel 136ter , § 2, onverminderd de toepassing van artikel 210, § 1, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
De FOD Financiën kan de vennootschap schrappen van de lijst van de private privaks bedoeld in artikel 136ter, § 2, in de gevallen bepaald door de Koning of in geval van overtreding van statutaire regels bepaald door de Koning. De schrapping impliceert dat de vennootschap niet langer beschouwd wordt als een beleggingsvennootschap voor de toepassing van artikel 2, 5°, f) , van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. De FOD Financiën deelt de schrapping mee door middel van een aangetekende brief geadresseerd aan de zetel van de vennootschap. Een beroep tegen een beslissing tot schrapping is mogelijk volgens de gemeenrechtelijke procedure van beroep in administratieve zaken.
De overtredingen bedoeld in deze paragraaf kunnen vastgesteld worden met alle bewijsmiddelen bedoeld in artikel 340 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. »; 5° een § 6 wordt ingevoegd, luidende : « § 6.Wat de toekenning betreft van het regime van de definitief belaste inkomsten aan dividenden afkomstig van door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen erkende vennootschappen met vast kapitaal voor belegging in niet-genoteerde aandelen, wordt de 90 % drempel van artikel 203, § 2, lid 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, geacht vervuld te zijn wanneer die beleggingsvennootschappen de netto-opbrengst hebben uitgekeerd met toepassing van artikel 57 van het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven en voorzover zij daartoe met toepassing van dit artikel verplicht waren. »; 6° een § 7 wordt ingevoegd, luidende : « § 7.Artikel 203, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 is niet van toepassing op dividenden verdeeld door beleggingsvennootschappen als bedoeld in artikel 119decies , voorzover en in de mate dat de inkomsten voortkomen van gerealiseerde meerwaarden op beleggingen bedoeld in § 4, 1 ° en 2° of dividenden voortkomende van die beleggingen. »; 7° een § 8 wordt ingevoegd, luidende : « § 8.Voor de toepassing van de §§ 4 en 7 worden beleggingsvennootschappen die in een lidstaat van de Europese Unie beantwoorden aan de kenmerken van een beleggingsinstelling zoals bedoeld in artikel 108, eerste lid, 4°, en waarvan de financiële instrumenten volgens de in die lidstaat overeenkomstige bepalingen met betrekking tot het openbaar beroep op het spaarwezen privaat worden aangehouden, gelijkgesteld met de beleggingsvennootschappen bedoeld in artikel 119decies . ».
Art. 9.In artikel 150, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 3°, gewijzigd bij de wet van 12 december 1996, worden de woorden « 136bis, § 2 » vervangen door de woorden « 136bis, § 2, 136ter, § 2 »;2° een 4° wordt ingevoegd, luidende : 4° zij die overdrachten van financiële instrumenten uitgegeven door beleggingsinstellingen hebben bewerkstelligd en hierbij de bepalingen van dit boek of de ter uitvoering ervan genomen besluiten, hebben miskend.» HOOFDSTUK III. - Diverse bepalingen
Art. 10.In artikel 211, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 6 augustus 1993, wordt de eerste paragraaf, derde lid, ingevoegd bij de wet van 21 december 1994 en vervangen bij de wet van 16 april 1997, aangevuld met de woorden « of een bij de FOD Financiën op de lijst van de private privaks ingeschreven vennootschap. »
Art. 11.In artikel 122, van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten, vervangen bij de wet van 14 april 1965, worden in het eerste lid, 4°, toegevoegd bij de wet van 4 december 1990 en gewijzigd bij de wet van 28 december 1992, de woorden « en 119quinquies » vervangen door de woorden « , 119quinquies en 119decies ».
Art. 12.De bepalingen van deze wet treden in werking op dezelfde datum als die van het koninklijk besluit dat er uitvoering zal aan geven. Dat koninklijk besluit moet worden genomen vóór 15 mei 2003.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met |$$|Aas Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 22 april 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 2002-2003. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Stukken. - Wetsvoorstel, 50-2349 - Nr. 1. - Samenvatting, Toelichting, Wetsvoorstel, Gecoördineerde tekst, 50-2349 - Nr. 2. - Verslag, 50-2349 - Nr. 3. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden naar de Senaat, 50-2349.
Senaat.
Stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, 2-1587 - Nr. 1. - Evocatie, 2-1587 - Nr. 2. -Verslag, 2-1587 - Nr. 3. - Amendementen ingediend na de goedkeuring van het Verslag, 2-1587 - Nr. 4.- - Stemming over het geheel : ne varietur, 2-1587.