Etaamb.openjustice.be
Wet van 30 december 2009
gepubliceerd op 15 januari 2010

Wet houdende diverse bepalingen betreffende Justitie (1)

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2010009013
pub.
15/01/2010
prom.
30/12/2009
ELI
eli/wet/2009/12/30/2010009013/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

30 DECEMBER 2009. - Wet houdende diverse bepalingen betreffende Justitie (II) (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de grondwet. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van strafrecht en strafprocesrecht Afdeling I. - Wijziging van het Strafwetboek

Art. 2.In artikel 490, tweede lid, 1°, van het Strafwetboek, vervangen bij de wet van 8 augustus 1997, worden de woorden « het inschrijvingsnummer in het handelsregister » vervangen door de woorden « het ondernemingsnummer ». Afdeling II. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering

Art. 3.In artikel 112ter van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002, wordt paragraaf 4 vervangen als volgt : « § 4. Onverminderd de toepassing van artikel 47bis, wordt op verzoek van de onderzoeksrechter, van de procureur des Konings, van de gehoorde persoon, of van de partijen die in het geding betrokken zijn, overgegaan tot de volledige en letterlijke overschrijving van de bijkomende gedeelten van het verhoor die zij aanduiden. De overschrijving wordt zo spoedig mogelijk bij het dossier gevoegd. ».

Art. 4.Artikel 136ter, § 2, van hetzelfde Wetboek ingevoegd bij de wet van 31 mei 2005, wordt vervangen als volgt : « § 2. Op verzoek van de inverdenkinggestelde, aanhangig gemaakt door een op de griffie van het hof van beroep neergelegd verzoekschrift, neemt de kamer van inbeschuldigingstelling kennis van de bij artikel 22, tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis bedoelde zaken waarin de inverdenkinggestelde zich in voorlopige hechtenis bevindt en waarover de raadkamer, wat de regeling van de rechtspleging betreft, geen uitspraak heeft gedaan binnen zes maanden te rekenen van het verlenen van het bevel tot aanhouding. ».

Art. 5.In artikel 146 van hetzelfde Wetboek vervangen door de wet van 27 februari 1956 en gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1967, wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidende : « Wanneer de verdachte of een van de verdachten zich in voorlopige hechtenis bevindt, kunnen de termijnen worden verkort en de partijen gedagvaard om te verschijnen binnen een termijn die niet korter mag zijn dan drie dagen. ».

Art. 6.Artikel 182, eerste lid, van hetzelfde Wetboek gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967, 11 juli 1994 en 28 maart 2000, wordt aangevuld met de volgende zin : « Partijen kunnen eveneens vrijwillig en op een eenvoudige oproeping verschijnen, zonder dat een dagvaarding nodig is. ».

Art. 7.In artikel 187 van hetzelfde Wetboek wordt het tweede lid, gewijzigd bij de wet van 15 juni 1981, vervangen als volgt : « Is de betekening van het vonnis niet aan de beklaagde in persoon gedaan, dan kan deze, wat de veroordelingen tot straf betreft, in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij van de betekening kennis heeft gekregen. Indien hij hiervan kennis heeft gekregen door de betekening van een Europees aanhoudingsbevel of een uitleveringsverzoek of indien de lopende termijn van vijftien dagen nog niet verstreken was op het ogenblik van zijn aanhouding in het buitenland, kan hij in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij werd overgeleverd of in het buitenland terug in vrijheid werd gesteld. Indien het niet blijkt dat hij kennis heeft gekregen van de betekening, kan de beklaagde in verzet komen totdat de termijnen van verjaring van de straf verstreken zijn. Wat de burgerrechtelijke veroordelingen betreft, kan hij in verzet komen tot de tenuitvoerlegging van het vonnis. ». Afdeling III. - Wijziging van artikel 28, § 1, van de wet van 13 maart

1973 betreffende de vergoeding voor onwerkzame voorlopige hechtenis

Art. 8.In artikel 28, § 1, van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor onwerkzame voorlopige hechtenis, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder b) wordt vervangen als volgt : « b) indien hij een beschikking of een arrest van buitenvervolgingstelling heeft bekomen;»; 2° de bepaling onder d) wordt opgeheven. Afdeling IV. - Financiële hulp aan de slachtoffers van opzettelijke

gewelddaden en aan de occasionele redders

Art. 9.In artikel 31 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, vervangen bij de wet van 26 maart 2003 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2004 en 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : « 2° erfgerechtigden, in de zin van artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek, tot en met de tweede graad van een persoon die overleden is als rechtstreeks gevolg van een opzettelijke gewelddaad of personen die in duurzaam gezinsverband samenleefden met de overledene;» b) de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : « 3° ouders van een slachtoffer dat minderjarig is op het ogenblik van een opzettelijke gewelddaad en dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 31,1°, of personen die op dat ogenblik voorzagen in het onderhoud van de minderjarige;»; c) de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt : « 4° erfgerechtigden, in de zin van artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek, tot en met de tweede graad van een persoon die sinds meer dan een jaar vermist is indien deze vermissing naar alle waarschijnlijkheid te wijten is aan een opzettelijke gewelddaad of personen die in duurzaam gezinsverband samenleefden met de vermiste persoon;»; d) in het 5°, worden de woorden « , hun verwanten tot de tweede graad of personen die in duurzaam gezinsverband met hen samenleefden » vervangen door de woorden « van de occasionele redder, zijn erfgerechtigden, in de zin van artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek, tot en met de tweede graad of personen die in duurzaam gezinsverband met hem samenleefden.»; e) het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De commissie kan aan de onder 2°, 4° en 5° van het eerste lid bedoelde erfgerechtigden hulp toekennen ongeacht of ze geërfd hebben of niet van het overleden of vermiste slachtoffer of van de occasionele redder krachtens het in dit geval toepasselijk erfstelsel of krachtens de door hem genomen laatste wilsbeschikkingen.».

Art. 10.In artikel 31bis, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 maart 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 2° wordt opgeheven;b) de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : « 3° Indien de dader onbekend is, moet de verzoeker klacht hebben ingediend, de hoedanigheid van benadeelde partij hebben aangenomen of zich burgerlijke partij hebben gesteld. Indien het strafdossier geseponeerd wordt wegens die reden is het indienen van een klacht of het aannemen van de hoedanigheid van benadeelde persoon voldoende.

Het verzoek is binnen drie jaar ingediend. De termijn loopt, naargelang het geval, vanaf de dag van de eerste beslissing tot seponering wegens onbekende dader of vanaf de dag waarop een onderzoeksgerecht een beslissing tot buitenvervolgingstelling wegens onbekende daders uitgesproken heeft die kracht van gewijsde heeft bekomen.

Met een beslissing tot buitenvervolgingstelling wegens onbekende daders wordt gelijkgesteld, de beslissing van een burgerlijk of strafrechterlijk gerecht die de verdachte of de verweerder van de schuld van een opzettelijke gewelddaad, of van de verantwoordelijkheid van de nadelige gevolgen daarvan, ontlast, voor zover deze beslissing de werkelijkheid van de opzettellijke gewelddaad en van de gevolgen ervan onbetwijfelbaar vaststelt, zonder aan enig persoon de verantwoordelijkheid daarvan toe te schrijven.

De hulp kan ook worden toegekend indien er meer dan een jaar verstreken is sinds het indienen van een klacht, het aannemen van de hoedanigheid van benadeelde persoon of de datum van de burgerlijke partijstelling en de dader onbekend blijft. »; c) de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt : « 4° Indien de dader bekend is, moet de verzoeker schadevergoeding nastreven door middel van een burgerlijke partijstelling, een rechtstreekse dagvaarding of een vordering voor een burgerlijke rechtbank. Het verzoek kan slechts worden ingediend, naargelang het geval, na een in kracht van gewijsde gegane beslissing over de strafvordering of na een in kracht van gewijsde gegane beslissing van de burgerlijke rechtbank over de toerekening van of over de vergoeding van de schade.

Het verzoek is binnen drie jaar ingediend.

De termijn loopt, naargelang het geval, vanaf de dag waarop er definitief uitspraak is gedaan over de strafvordering bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing door een onderzoeks- of vonnisgerecht, de dag waarop een strafrechtbank bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing uitspraak heeft gedaan over de burgerlijke belangen na de beslissing over de strafvordering, of de dag waarop uitspraak is gedaan door een burgerlijke rechtbank bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing over de toerekening van of over de vergoeding van de schade. »; d) paragraaf 1 wordt aangevuld met een punt 6°, luidende : « 6° Wanneer de verzoeker door omstandigheden volledig buiten zijn wil om geen klacht kon indienen, de hoedanigheid van benadeelde partij niet kon aannemen, zich geen burgerlijke partij kon stellen, geen vordering kon instellen of geen vonnis kon bekomen of wanneer het instellen van een vordering of het bekomen van een vonnis gelet op de insolvabiliteit van de dader kennelijk onredelijk lijkt, kan de commissie oordelen dat de door de verzoeker aangehaalde redenen voldoende zijn om hem te ontslaan van de in 3° en 4° voorziene voorwaarden.».

Art. 11.In artikel 33, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij de wet 26 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste streepje worden de woorden « van de verzoeker indien deze » vervangen door de woorden « van de verzoeker of van het slachtoffer indien dit gedrag »;2° in het tweede streepje worden de woorden « of het slachtoffer » ingevoegd tussen de woorden « de verzoeken » en de woorden « en de dader ».

Art. 12.In artikel 34, vierde lid, eerste streepje, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « de klacht, » worden ingevoegd tussen de woorden « naargelang het geval, » en de woorden « de beslissing tot seponering »;2° de woorden « en de eventuele beslissing over de burgerlijke belangen » worden vervangen door de woorden « , de latere beslissing van de strafrechter over de burgerlijke belangen en de eventuele beslissing van de burgerlijke rechtbank;». Afdeling V. - Wijzigingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de

voorlopige hechtenis

Art. 13.Artikel 22bis, eerste lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, ingevoegd bij de wet van 31 mei 2005, wordt vervangen als volgt : « Wanneer een beschikking tot handhaving van de voorlopige hechtenis is genomen met toepassing van artikel 22, tweede lid, of met toepassing van artikel 136ter, § 4, van het Wetboek van strafvordering, kan de invrijheidsstelling worden verleend door de raadkamer, op een verzoekschrift dat de inverdenkinggestelde neerlegt op de griffie van de raadkamer. ».

Art. 14.In artikel 35, § 4, vijfde lid, van dezelfde wet wordt de zin : « In geval echter van buitenvervolgingstelling, vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging of voorwaardelijke veroordeling, beveelt het vonnis of het arrest de teruggave, onder afhouding van de buitengewone kosten waartoe de niet-verschijning aanleiding mocht hebben gegeven. », vervangen als volgt : « In geval echter van buitenvervolgingstelling, vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging, voorwaardelijke veroordeling of verjaring van de strafvordering, beveelt het vonnis of het arrest de teruggave, onder voorbehoud van de buitengewone kosten waartoe de niet-verschijning aanleiding mocht hebben gegeven. ». HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van burgerlijk recht en internationaal privaatrecht Afdeling I. - Wijziging van artikel 1426, § 3, van het Burgerlijk

Wetboek

Art. 15.In artikel 1426, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, worden de woorden « het centrale handelsregister » vervangen door de woorden « de Kruispuntbank van Ondernemingen ». Afdeling II. - Wijzigingen van de wet van 16 juli 2004 houdende het

Wetboek van internationaal privaatrecht met het oog op haar aanpassing aan de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (« Rome II »)

Art. 16.In artikel 98 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het opschrift van het artikel wordt vervangen als volgt : « Toepassing van internationale instrumenten inzake verbintenissen »;2° het artikel wordt aangevuld met de paragrafen 4 en 5, luidende : « § 4.Het recht toepasselijk op de niet-contractuele verbintenissen wordt vastgesteld door Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (« Rome II »).

Niet-contractuele verbintenissen die van het toepassingsgebied van de verordening zijn uitgesloten, worden beheerst door het recht dat krachtens deze wet toepasselijk is. § 5. Het recht toepasselijk op de verkeersongevallen op de weg wordt vastgesteld door het Verdrag inzake de wet van toepassing op verkeersongevallen op de weg, gesloten te Den Haag op 4 mei 1971. ».

Art. 17.In artikel 99 van dezelfde wet wordt paragraaf 2 vervangen als volgt : « § 2. Verbintenissen voortvloeiend uit eerroof of schending van de persoonlijke levenssfeer of van persoonlijkheidsrechten worden evenwel beheerst door, naar keuze van de eiser, het recht van de Staat op wiens grondgebied de schadelijke handeling of de schade zich heeft voorgedaan of dreigt zich te zullen voordoen, tenzij de aansprakelijke persoon aantoont dat hij niet kon voorzien dat de schade zich in die Staat zou voordoen. ». Afdeling III. - Afstamming

Art. 18.Artikel 25 van de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan, gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidende : « § 6. Het oude artikel 319bis van het Burgerlijk Wetboek, zoals van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing op de erkenningen die plaats hebben gehad vóór de inwerkingtreding van deze wet.

De erkenner kan evenwel ook een nieuwe erkenning doen overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn op het ogenblik van de erkenning. ».

Art. 19.Niettegenstaande artikel 25, § 6, eerste lid, van de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan, blijven de erkenningen, die plaats hadden vóór de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 2006 en die niet werden gehomologeerd, overeenkomstig het oude artikel 319bis van het Burgerlijk Wetboek, definitief : 1° wanneer zij, vóór de inwerkingtreding van deze wet, bij toepassing van het nieuwe artikel 319bis van hetzelfde Wetboek, zoals vervangen bij de wet van 1 juli 2006, als definitief werden beschouwd en een inschrijving in die zin gebeurde in de rand van de akte van erkenning of geboorte;2° wanneer vóór de inwerkingtreding van deze wet bij gerechtelijke beslissing werd geoordeeld dat de vordering tot homologatie onontvankelijk of zonder voorwerp was ingevolge de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 319bis van hetzelfde Wetboek. HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van gerechtelijk recht en handelsrecht Afdeling I. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het

deskundigenonderzoek

Art. 20.In artikel 962 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007, worden tussen het eerste en het tweede lid, twee leden ingevoegd, luidende : « De rechter kan daarbij de deskundigen aanwijzen waarover partijen het eens zijn. Hij kan van de keuze van de partijen slechts afwijken bij een met redenen omklede beslissing.

Behoudens overeenstemming tussen de partijen, geven de deskundigen alleen advies over de in het vonnis bepaalde opdracht. ».

Art. 21.Het artikel 963 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 15 mei 2007, wordt hersteld als volgt : «

Art. 963.§ 1. Met uitzondering van de beslissingen genomen met toepassing van de artikelen 971, 979, 987, eerste lid, en 991, zijn de belissingen die het verloop van de procedure van het deskundigenonderzoek regelen niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. § 2. De beslissingen die het onderwerp kunnen zijn van een gewoon rechtsmiddel in de zin van § 1 zijn uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of hoger beroep. In afwijking van artikel 1068, eerste lid, maakt het hoger beroep tegen deze beslissingen de andere aspecten van het geschil zelf niet aanhangig bij de rechter in hoger beroep. ».

Art. 22.In artikel 971 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt opgeheven;2° het vijfde lid wordt vervangen als volgt : « In het geval van het tweede lid en het derde lid, in fine, wijst de rechter ambtshalve de nieuwe deskundige aan, tenzij de partijen op het ogenblik van het vonnis overeengekomen zijn over de keuze van een deskundige.De rechter kan evenwel van de keuze van de partijen afwijken bij een met redenen omklede beslissing. ».

Art. 23.In artikel 972, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 : a) in het eerste lid wordt in de bepaling onder het derde streepje het woord « nauwkeurig » vervangen door het woord « nauwkeurige »;b) in het eerste lid wordt de bepaling onder het vierde streepje opgeheven;c) het tweede lid wordt aangevuld met de woorden « , tenzij alle partijen die verschenen zijn om een opschorting van de kennisgeving hebben verzocht, voor de beslissing waarbij het deskundigenonderzoek wordt bevolen, is genomen.In het geval van een opschorting kan elke partij op elk ogenblik om een kennisgeving van de beslissing verzoeken »; d) het derde en het vierde lid worden vervangen als volgt : « Na de kennisgeving beschikt de deskundige over acht dagen om desgewenst de opdracht met behoorlijk omklede redenen te weigeren.De deskundige geeft hiervan kennis bij een ter post aangetekende brief aan de partijen die verstek laten gaan en bij gewone brief, per fax of elektronische post aan de verschenen partijen en hun raadslieden evenals aan de rechter. In dat geval maken de partijen binnen de acht dagen bij gewone brief hun eventuele opmerkingen over aan de rechter die daarna een nieuwe deskundige aanwijst. Van deze beslissing wordt kennis gegeven overeenkomstig artikel 973, § 2, vijfde lid.

Indien er geen installatievergadering werd bepaald, beschikt de deskundige na de kennisgeving overeenkomstig het tweede lid of, in voorkomend geval, na kennisgeving van de consignatie van het voorschot overeenkomstig artikel 987, over vijftien dagen teneinde de plaats, de dag en het uur van de aanvang van zijn werkzaamheden mee te delen. De deskundige geeft hiervan kennis bij een ter post aangetekende brief aan de partijen en bij gewone brief aan de rechter en de raadslieden. ». 2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.In de beslissing waarbij het deskundigenonderzoek wordt bevolen, bepaalt de rechter een installatievergadering als hij het noodzakelijk acht of indien alle verschijnende partijen het hebben gevraagd.

De rechter bepaalt de plaats, de dag en het uur van de installatievergadering na samenspraak met de deskundige, en rekening houdend met artikel 972bis, § 1, tweede lid.

De installatievergadering vindt plaats in de raadkamer, of in enige andere plaats die de rechter naar gelang van de aard van het geschil aanwijst.

De aanwezigheid van de deskundige op de installatievergadering is vereist, tenzij de rechter dit niet nodig acht en een telefonisch contact of een contact via enig ander telecommunicatiemiddel volstaat.

In het geval van een niet toegestane afwezigheid in de zin van het vierde lid, oordeelt de rechter onmiddellijk over zijn vervanging overeenkomstig artikel 979. Bij een vervanging wordt onverwijld een nieuwe installatievergadering georganiseerd zoals bepaald in het tweede lid. Van deze beslissing wordt kennis gegeven overeenkomstig artikel 973, § 2, vijfde lid.

De rechter die het deskundigenonderzoek heeft bevolen of met de controle ervan is belast, zit de installatievergadering voor.

De na afloop van de installatievergadering genomen beslissing vermeldt : 1° de eventuele aanpassing van de opdracht, ingeval partijen het daarover eens zijn;2° de plaats, de dag, en het uur van de verdere werkzaamheden van de deskundige;3° de noodzaak voor de deskundige om al dan niet een beroep te doen op technische raadgevers;4° de raming van de algemene kostprijs van het deskundigenonderzoek, of tenminste de manier waarop de kosten en het ereloon van de deskundige en de eventuele technische raadgevers zullen berekend worden;5° in voorkomend geval, het bedrag van het voorschot dat moet worden geconsigneerd, de partij of partijen die daartoe gehouden zijn en de termijn waarbinnen de consignatie dient te gebeuren;6° het redelijk deel van het voorschot dat kan worden vrijgegeven aan de deskundige, de partij of partijen die daartoe gehouden zijn en de termijn waarbinnen de vrijgave van het voorschot dient te gebeuren;7° de termijn waarbinnen de partijen hun opmerkingen kunnen laten gelden aangaande het voorlopig advies van de deskundige;8° de termijn voor het neerleggen van het eindverslag. Bij gebreke van een installatievergadering vermeldt de rechter in zijn beslissing waarbij hij het deskundigenonderzoek beveelt, ten minste de elementen bepaald in 3°, 4°, 5°, 6° en 8°. Hij kan de andere elementen vermelden. De rechter neemt voor de elementen waartoe hij dit nodig acht en voorafgaand aan zijn beslissing contact op met de aan te wijzen deskundige.

De kennisgeving van deze beslissing door de griffier gebeurt overeenkomstig artikel 973, § 2, derde lid. ».

Art. 24.In artikel 972bis, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2007, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « De partijen overhandigen ten minste acht dagen voor de installatievergadering en, bij gebreke daarvan, bij de aanvang van de werkzaamheden, een geïnventariseerd dossier met alle relevante stukken aan de deskundige. ».

Art. 25.In artikel 973, § 2, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, worden de woorden « , weigering van de opdracht door de deskundige of ongewettigde afwezigheid van de deskundige tijdens de installatievergadering » ingevoegd tussen de woorden « verzoek tot vervanging » en de woorden « , gebeurt de kennisgeving ».

Art. 26.In artikel 974, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Alleen de rechter mag de termijn voor het indienen van het eindverslag verlengen. De deskundige kan zich daartoe vóór het verstrijken van die termijn tot de rechter wenden met opgave van de redenen waarom de termijn zou moeten worden verlengd. Van dit verzoek wordt kennis gegeven overeenkomstig artikel 973, § 2, derde lid, behalve aan de verzoekende deskundige. De partijen bezorgen binnen de acht dagen hun eventuele opmerkingen. De rechter kan overeenkomstig artikel 973, § 2, de verschijning van de partijen en de deskundigen gelasten. ».

Art. 27.Artikel 976 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 976.Na afloop van zijn werkzaamheden stuurt de deskundige zijn bevindingen, waarbij hij reeds een voorlopig advies voegt, ter lezing aan de rechter, aan de partijen en aan hun raadslieden. Tenzij de rechter vooraf een termijn heeft vastgesteld, bepaalt de deskundige, rekening houdende met de aard van het geschil, een redelijke termijn waarbinnen de partijen hun opmerkingen moeten maken. Behoudens andersluidende beslissing van de rechter of door de deskundige in zijn voorlopig advies bedoelde bijzondere omstandigheden, bedraagt die termijn ten minste vijftien dagen.

De deskundige ontvangt de opmerkingen van de partijen en van hun technische raadgevers voor het verstrijken van deze termijn. De deskundige houdt geen rekening met de opmerkingen die hij te laat ontvangt. De rechter kan deze ambtshalve uit de debatten weren.

Wanneer de deskundige na ontvangst van de opmerkingen van de partijen nieuwe verrichtingen onontbeerlijk acht, verzoekt hij de rechter daarvoor om toestemming overeenkomstig artikel 973, § 2. ».

Art. 28.In artikel 977 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Indien de partijen zich verzoenen, wordt hun overeenkomst schriftelijk vastgelegd.De partijen kunnen handelen overeenkomstig artikel 1043. »; 2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « ,de stukken en nota's van de partijen » opgeheven;3° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende : « De originele stukken die de partijen aan de deskundige bezorgden, worden hen terugbezorgd.».

Art. 29.In artikel 978, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « ,de stukken en nota's van de partijen » opgeheven;2° de paragraaf wordt aangevuld met een lid, luidende : « De originele stukken die de partijen aan de deskundige bezorgden, worden hen terugbezorgd.».

Art. 30.In artikel 979, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Indien de partijen hier gezamenlijk en gemotiveerd om verzoeken, moet de rechter de deskundige vervangen. Dit verzoek wordt aan de rechter gericht bij gewone brief en deze doet uitspraak binnen de acht dagen zonder oproeping of verschijning van partijen. De rechter kan daarbij de deskundigen aanwijzen waarover de partijen het eens zijn.

Hij kan van de keuze van de partijen enkel afwijken op een met redenen omklede wijze. Van deze beslissing van de rechter wordt kennis gegeven overeenkomstig artikel 973, § 2, vijfde lid. ».

Art. 31.Artikel 985 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 985.De rechter kan de deskundige ter zitting horen. De deskundige, de partijen en hun raadslieden worden ter zitting opgeroepen overeenkomstig artikel 973, § 2, derde lid.

De deskundige mag zich bij het verhoor van stukken bedienen. Indien de deskundige dit nuttig acht, kan hij de partijen of hun raadslieden voor het verhoor een kopie van die documenten bezorgen, of ze ter griffie neerleggen. Deze stukken worden door de deskundige uiterlijk na het verhoor ter griffie neergelegd. De partijen of hun raadslieden kunnen de ter griffie neergelegde stukken raadplegen.

Alvorens hij wordt gehoord, legt de deskundige mondeling de eed af in de volgende bewoordingen : « Ik zweer dat ik in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk verslag zal doen. »; of » Je jure de faire mon rapport en honneur et conscience, avec exactitude et probité. »; of « Ich schwöre mein Gutachten auf Ehre und Gewissen, genau und ehrlich abzugeben. » De verklaringen van de deskundige worden vermeld in een proces-verbaal dat de rechter, de griffier en hijzelf ondertekenen na lezing en eventuele opmerkingen.

Het ereloon en de kosten van de deskundige worden door de rechter onmiddellijk begroot onderaan het proces-verbaal met bevel tot tenuitvoerlegging ten laste van de partij of partijen die hij aanwijst en in de verhouding die hij bepaalt. Deze bedragen zullen in de eindbeslissing als gerechtskosten worden begroot.

Op verzoek van de deskundige of van de partijen kan de rechter hun technische raadgevers horen. Dit gebeurt onder dezelfde voorwaarden zoals bepaald in het eerste, tweede en vierde lid. ».

Art. 32.In artikel 986 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De rechter kan een deskundige aanwijzen die aanwezig moet zijn bij een onderzoeksmaatregel die hij heeft bevolen om technische toelichting te verstrekken.De rechter kan eveneens een deskundige aanwijzen om mondeling verslag te doen op de daartoe vastgestelde zitting. De rechter kan deze deskundigen gelasten tijdens hun verhoor stukken over te leggen die dienstig zijn voor de oplossing van het geschil. »; 2° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende zinnen : « Deze stukken worden na de tussenkomst van de deskundige ter griffie neergelegd.De partijen of hun raadslieden kunnen hiervan kennis nemen. ».

Art. 33.Artikel 987 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 987.De rechter kan het voorschot bepalen dat elke partij moet consigneren ter griffie of bij de kredietinstelling die de partijen gezamenlijk hebben gekozen, en de termijn waarbinnen zij aan deze verplichting moet voldoen. De rechter kan deze verplichting niet opleggen aan de partij die overeenkomstig artikel 1017, tweede lid of krachtens een overeenkomst tussen partijen zoals bepaald in artikel 1017, eerste lid, niet in de kosten kan worden verwezen. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels van de consignatie bepalen.

Ingeval de aangestelde partij niet tot uitvoering overgaat, kan de meest gerede partij het voorschot in consignatie geven.

De rechter kan het redelijk deel van het voorschot bepalen dat wordt vrijgegeven teneinde de kosten van de deskundige te dekken. De deskundige die btw-plichtig is, meldt dit aan de rechter die uitdrukkelijk bepaalt of het vrijgegeven bedrag al dan niet vermeerderd moet worden met de btw.

Zodra het voorschot in consignatie werd gegeven, brengt de door de rechter tot betalen aangewezen partij de deskundige hiervan op de hoogte. De betalende partij bezorgt de deskundige een bewijs van betaling.

Ingeval de aangestelde partij niet tot uitvoering overgaat, kan de meest gerede partij de deskundige op de hoogte brengen.

In voorkomend geval stort de griffie of de kredietinstelling het vrijgegeven deel door naar de deskundige. ».

Art. 34.In artikel 988, derde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, wordt het woord « omkleedt » vervangen door het woord « omkleed ».

Art. 35.In artikel 989 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het artikel wordt vóór het eerste lid een lid toegevoegd, luidende : « Indien een partij niet binnen de termijn consigneert, kan de rechter op verzoek van de meest gerede partij een bevel tot tenuitvoerlegging geven ten belope van het bedrag dat hij vaststelt.»; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De deskundigen kunnen desgevallend de vervulling van hun opdracht schorsen of uitstellen totdat zij op de hoogte zijn gebracht van de consignatie van het voorschot overeenkomstig artikel 987, vierde lid. ».

Art. 36.In artikel 991 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « §1.Indien de partijen niet binnen dertig dagen na de neerlegging ter griffie van de gedetailleerde staat overeenkomstig § 2 aan de rechter hebben meegedeeld dat zij het bedrag van het ereloon en de kosten die door de deskundige worden aangerekend, betwisten, wordt dat bedrag door de rechter begroot onderaan op de minuut van de staat en wordt daarvan een bevel tot tenuitvoerlegging gegeven overeenkomstig het akkoord dat de partijen gesloten hebben of tegen de partij of partijen, zoals bepaald voor de consignatie van het voorschot. »; 2° paragraaf 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Indien één of meer partijen binnen de in § 1 bedoelde termijn niet akkoord gaan met de staat van kosten en ereloon en hun standpunt met redenen omkleden, gelast de rechter, overeenkomstig artikel 973, § 2, de oproeping van de partijen teneinde het bedrag van de kosten en het ereloon te begroten.»; 3° paragraaf 2, derde lid, wordt aangevuld met de volgende zin : « Hij kan daarbij ook rekening houden met de moeilijkheid en duur van het geleverde werk, de hoedanigheid van de deskundige en de waarde van het geschil.».

Art. 37.In artikel 991bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2007, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Na de definitieve begroting nemen de deskundigen het voorschot op ten belope van de hun verschuldigde som, in voorkomend geval na voorlegging van de begroting aan de kredietinstelling. Het eventuele saldo wordt door de griffier ambtshalve of door de kredietinstelling na voorlegging van de begroting aan de partijen terugbetaald in verhouding tot de bedragen die zij in consignatie moesten geven en die zij ook daadwerkelijk hebben geconsigneerd. ». Afdeling II. - Aanpassing van wettelijke bepalingen in uitvoering van

de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemersloketten en houdende diverse bepalingen Onderafdeling 1. - Wijziging van de wet van 25 oktober 1919 betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het gebruik gedane leveringen

Art. 38.In artikel 4, van de wet van 25 oktober 1919 betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het gebruik gedane leveringen, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 maart 1936 en gewijzigd bij de wet van 9 februari 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid, in de bepaling onder 3°, worden de woorden « nummer van inschrijving in het handelsregister » vervangen door het woord « ondernemingsnummer »;2° in het vijfde lid, worden de woorden « nummer van inschrijving in het handelsregister » vervangen door het woord « ondernemingsnummer ». Onderafdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 12 juli 1989 houdende verscheidene maatregelen tot toepassing van de verordening (EEG) nr. 2137/85 van de Raad van 25 juli 1985 tot instelling van Europese economische samenwerkingsverbanden

Art. 39.In artikel 4, eerste lid, van de wet van 12 juli 1989 houdende verscheidene maatregelen tot toepassing van de verordening (EEG) nr. 2137/85 van de Raad van 25 juli 1985 tot instelling van Europese economische samenwerkingsverbanden worden de woorden « in het register dat wordt aangelegd op de griffie van de rechtbank van koophandel » vervangen door de woorden « in het register van rechtspersonen ».

Onderafdeling 3. - Wijzigingen van de faillissementswet van 8 augustus 1997

Art. 40.In artikel 8, zesde lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997 worden de woorden « artikel 25 van de wetten betreffende het handelsregister, gecoördineerd op 20 juli 1964 » vervangen door de woorden « artikel 23 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen ».

Art. 41.In artikel 9, derde lid, van dezelfde wet worden de woorden « het handelsregister » vervangen door de woorden « in de Kruispuntbank van Ondernemingen, in de hoedanigheid van handelaar ».

Art. 42.In artikel 38, tweede lid, 1°, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin worden de woorden « inschrijvingsnummer van de gefailleerde in het handelsregister alsook zijn inschrijvingsnummer voor de belasting over de toegevoegde waarde » vervangen door de woorden « ondernemingsnummer van de gefailleerde »;2° in de tweede zin worden de woorden « inschrijvingsnummer van de rechtspersoon in het handelsregister, alsook zijn inschrijvingsnummer voor de belasting over de toegevoegde waarde » vervangen door de woorden « ondernemingsnummer van de rechtspersoon ». Onderafdeling 4. - Wijzigingen van het Wetboek van Vennootschappen

Art. 43.In artikel 70, 3°, van het Wetboek van Vennootschappen worden de woorden « het nummer van inschrijving in het handelsregister » vervangen door de woorden « het ondernemingsnummer ».

Art. 44.In artikel 84, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « van het handelsregister » vervangen door de woorden »van het rechtspersonenregister ».

Art. 45.In artikel 113, § 3, 2°, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « btw-nummer of het nationale identificatienummer » vervangen door het woord « ondernemingsnummer ».

Art. 46.Artikel 670 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : « Naar analogie is artikel 770 echter van toepassing op elke, al dan niet bij dit Wetboek bedoelde rechtspersoon die expliciet kiest voor de toepassing ervan in de bij dit artikel bedoelde vormen. »

Art. 47.In artikel 770 van hetzelfde Wetboek wordt het derde lid aangevuld met de woorden « en derden kunnen de bij artikel 769 ingestelde niet-tegenwerpelijkheid doen gelden ».

Onderafdeling 5. - Wijziging van de wet van 29 mei 2000 houdende oprichting van een centraal bestand van berichten van beslag,delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling, alsook tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 48.In artikel 2 van de wet van 29 mei 2000 houdende oprichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling, alsook tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 27 maart 2003 en 13 december 2005, worden de woorden « inschrijvingsnummer bij de btw » telkens vervangen door het woord « ondernemingsnummer ». Afdeling III. - Wijzigingen van de wet van 27 juni 1921 betreffende de

verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen

Art. 49.In artikel 17 van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, laatst gewijzigd bij de wet van 23 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in paragraaf 3, eerste lid, 1°, wordt tussen het woord « werknemers » en het woord « ingeschreven » de volgende tekst ingevoegd : « ,zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, die zijn »;b) paragraaf 5, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « De verenigingen moeten één of meer commissarissen belasten met de controle van de financiële toestand, van de jaarrekening en van de regelmatigheid in het licht van de wet en van de statuten, van de verrichtingen die in de jaarrekening moeten worden vastgesteld wanneer het aantal tewerkgestelde werknemers, gemiddeld over het jaar, het equivalent van 100 voltijdse werknemers zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr.5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, te boven gaat.

De verplichting van het vorige lid geldt ook wanneer de vereniging bij de afsluiting van het boekjaar met betrekking tot ten minste twee van de volgende criteria de onderstaande cijfers te boven gaat : 1° het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 50 voltijdse werknemers zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr.5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten; 2° in totaal 6 250 000 euro aan andere dan uitzonderlijke ontvangsten, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde;3° een balanstotaal van 3 125 000 euro.»; c) in paragraaf 7, worden de woorden « 134, §§ 1 en 3 » door de woorden « 134, §§ 1, 2, 3 en 6 » en de woorden « artikel 144, eerste lid, 4° en 5° » door de woorden « artikel 144, eerste lid, 6° en 7° » vervangen;d) paragraaf 8, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : « De werkingskosten van de Commissie voor boekhoudkundige normen worden gedragen door de verenigingen zonder winstoogmerk die, overeenkomstig § 6, hun jaarrekening openbaar moeten maken door neerlegging bij de Nationale Bank van België.De Koning bepaalt het bedrag van deze bijdrage, die echter niet hoger mag zijn dan 3 euro en 72 cent, geïndexeerd volgens dezelfde regels als deze die werden vastgesteld voor de indexering van de wedden en lonen in de overheidsdiensten. De Nationale Bank van België int deze bijdrage samen met de kosten voor de openbaarmaking van de jaarrekening en maakt haar over aan de Commissie. ».

Art. 50.In artikel 37 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in paragraaf 3, wordt in de bepaling onder 1°, tussen de woorden « equivalenten » en « ingeschreven » de volgende tekst ingevoegd : « zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, »;b) paragraaf 5, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « De stichtingen moeten de controle op hun financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid ten aanzien van de wet en de statuten van de in de jaarrekening weer te geven verrichtingen, aan één of meer commissarissen opdragen indien het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt, uitgedrukt in voltijdse equivalenten zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr.5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, te boven gaat.

De verplichting van het vorige lid geldt ook wanneer de stichting bij de afsluiting van het boekjaar met betrekking tot ten minste twee van de volgende criteria de onderstaande cijfers te boven gaat : 1° het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 50 voltijdse werknemers zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr.5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten; 2° totale ontvangsten van 6 250 000 euro, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, met uitzondering van buitengewone ontvangsten;3° een balanstotaal van 3 125 000 euro.»; c) in paragraaf 7 worden de woorden > »134, §§ 1 en 3 » door de woorden « 134, §§ 1, 2, 3 en 6 » en de woorden « artikel 144, eerste lid, 4° en 5° » door de woorden « artikel 144, eerste lid, 6° en 7° » vervangen;d) paragraaf 8 wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : « De werkingskosten van de Commissie voor boekhoudkundige normen worden gedragen door de stichtingen die, overeenkomstig § 6, hun jaarrekening openbaar moeten maken door neerlegging bij de Nationale Bank van België.De Koning bepaalt het bedrag van deze bijdrage, die echter niet hoger mag zijn dan 3 euro en 72 cent, geïndexeerd volgens dezelfde regels als deze die werden vastgesteld voor de indexering van de wedden en lonen in de overheidsdiensten. De Nationale Bank van België int deze bijdrage samen met de kosten voor de openbaarmaking van de jaarrekening en maakt haar over aan de Commissie. ».

Art. 51.In artikel 53 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in paragraaf 3, wordt in de bepaling onder 1°, tussen de woorden « equivalenten » en « ingeschreven » de volgende tekst ingevoegd : « zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, »;b) paragraaf 5, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « De internationale verenigingen zonder winstoogmerk moeten de controle op hun financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid ten aanzien van de wet en de statuten, van de in de jaarrekening weer te geven verrichtingen, aan één of meer commissarissen opdragen indien het jaargemiddelde 100 werknemers uitgedrukt in voltijdse equivalenten zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr.5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, te boven gaat.

De verplichting van het vorige lid geldt ook wanneer de vereniging bij de afsluiting van het boekjaar met betrekking tot ten minste twee van de volgende criteria de onderstaande cijfers te boven gaat : 1° het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 50 voltijdse werknemers zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr.5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten; 2° totale ontvangsten van 6 250 000 euro, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, met uitzondering van buitengewone ontvangsten;3° een balanstotaal van 3 125 000 euro.»; c) in paragraaf 6, worden de woorden « 134, §§ 1 en 3 » door de woorden « 134, §§ 1, 2, 3 en 6 » en de woorden « artikel 144, eerste lid, 4° en 5° » door de woorden « artikel 144, eerste lid, 6° en 7° » vervangen.

Art. 52.In dezelfde wet, op de plaats van het bij de wet van 27 december 2004 opgeheven artikel 58, wordt een Titel IIIbis, met als opschrift « Inbreng om niet van een algemeenheid of van een bedrijfstak », ingevoegd, die artikel 58 omvat, luidende : «

Art. 58.Ingeval een beroep wordt gedaan op de mogelijkheid vervat in artikel 670, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen, zijn artikel 770 van hetzelfde Wetboek en de artikelen waarnaar het verwijst, op overeenkomstige wijze van toepassing op de inbreng om niet van een algemeenheid of van een bedrijfstak, door een vereniging zonder winstoogmerk, een stichting van openbaar nut, een private stichting, een internationale vereniging zonder winstoogmerk of een van de instellingen of verenigingen als bedoeld in artikel 61, tweede lid, ten voordele van een rechtspersoon die tot een van de voormelde categorieën behoort.

Voor deze toepassing op overeenkomstige wijze, moeten in de voormelde artikelen van hetzelfde Wetboek de volgende wijzigingen worden doorgevoerd : 1° het woord « vennootschap » of het woord « vennootschappen » wordt telkens vervangen door het woord « rechtspersoon » of het woord « rechtspersonen »;2° in artikel 760, § 2, 1°, worden de woorden « het doel » vervangen door de woorden « het doel of de doelstellingen », en worden de bepalingen onder 2° en 4° opgeheven;3° in artikel 760, § 3, worden tussen de woorden « de algemene vergadering » en de woorden « van de inbrengende vennootschap » de woorden « of, voor de rechtspersonen die geen algemene vergadering hebben, voor de raad van bestuur » ingevoegd;4° in artikel 761, § 1, worden na de woorden « die de inbreng doet, » de woorden « of, voor de rechtspersonen die geen algemene vergadering hebben, de raad van bestuur, » ingevoegd;5° in artikel 761, § 2, eerste lid, worden na de woorden « vanuit een juridisch en economisch oogpunt, » de woorden « alsook in het licht van het doel of de doelstellingen van de betrokken rechtspersonen », ingevoegd;6° in artikel 761, § 2, tweede lid, wordt de eerste zin vervangen als volgt : « Wanneer een rechtspersoon leden heeft, wordt hen ten minste één maand voor de algemene vergadering een kopie van het voorstel en van dat verslag bezorgd.»; 7° artikel 761, § 3, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Indien de beslissing om de inbreng te doen, wordt genomen door de algemene vergadering, gebeurt zulks onder de voorwaarden inzake aanwezigheid en meerderheid vastgelegd in artikel 8, eerste, tweede en vierde lid, van de wet van 27 juni 1921, tenzij de statuten strengere regels bevatten, dan wel in de statuten, met toepassing van artikel 48, 7°, van diezelfde wet.»; 8° artikel 762 wordt vervangen als volgt : « De akte tot vaststelling van de inbreng van een algemeenheid of van een bedrijfstak wordt in authentieke vorm opgesteld. De akte wordt neergelegd bij uittreksel overeenkomstig de artikelen 26novies, 31 of 51 van de wet van 27 juni 1921. Hij wordt bij uittreksel bekendgemaakt overeenkomstig diezelfde artikelen die te dezen op overeenkomstige wijze van toepassing zijn verklaard op de in artikel 61, tweede lid, van dezelfde wet bedoelde rechtspersonen. »; 9° artikel 765 wordt vervangen als volgt : « De inbreng kan aan derden worden tegengeworpen onder de voorwaarden bepaald bij de artikelen 26novies, § 3, 31, § 6, en 51, § 5, van de wet van 27 juni 1921, die te dezen op overeenkomstige wijze van toepassing zijn verklaard op de in artikel 61, tweede lid, van dezelfde wet bedoelde rechtspersonen.». 10° in artikel 766, derde lid, worden de woorden « rechtbank van koophandel » vervangen door de woorden « rechtbank van eerste aanleg ». Afdeling IV. - Wijzigingen ingevolge de gewijzigde derde en zesde

vennootschapsrichtlijnen

Art. 53.Deze afdeling zet de Richtlijn 2007/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 tot wijziging van Richtlijn 78/855/EEG van de Raad en Richtlijn 82/891/EEG van de Raad om, wat betreft de verplichte opstelling van een verslag van een onafhankelijke deskundige bij fusies of splitsingen van naamloze vennootschappen.

Art. 54.Artikel 695 van het Wetboek van Vennootschappen, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 november 2006, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Indien alle aandeelhouders en houders van andere effecten waaraan stemrecht is verbonden van alle vennootschappen die aan de fusie deelnemen hiermee hebben ingestemd, is noch een verklaring over het fusievoorstel, noch een verslag van de commissaris, de aangewezen bedrijfsrevisor of externe accountant vereist. ».

Art. 55.Artikel 708 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een lid, luidende : « Indien alle aandeelhouders en houders van andere effecten waaraan stemrecht is verbonden van alle vennootschappen die aan de fusie deelnemen hiermee hebben ingestemd, is noch een verklaring over het fusievoorstel, noch een verslag van de commissaris, de aangewezen bedrijfsrevisor of externe accountant vereist. ».

Art. 56.Artikel 731 van hetzelfde wetboek, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 november 2006, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Indien alle aandeelhouders en houders van andere effecten waaraan stemrecht is verbonden van alle vennootschappen die aan de splitsing deelnemen hiermee hebben ingestemd, is noch een verklaring over het splitsingsvoorstel, noch een verslag van de commissaris, de aangewezen bedrijfsrevisor of externe accountant vereist. ».

Art. 57.Artikel 746 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 november 2006, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Indien alle aandeelhouders en houders van andere effecten waaraan stemrecht is verbonden van alle vennootschappen die aan de splitsing deelnemen hiermee hebben ingestemd, is noch een verklaring over het splitsingsvoorstel, noch een verslag van de commissaris, de aangewezen bedrijfsrevisor of externe accountant vereist. ». HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen inzake adoptie Afdeling I. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking

tot de procedure houdende vaststelling van de geschiktheid om te adopteren

Art. 58.In artikel 1231-31 van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 28 oktober 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden « drie jaar » vervangen door de woorden « vier jaar »;» 2° het vierde en het vijfde lid worden opgeheven.

Art. 59.In deel IV, boek IV, hoofdstuk VIIIbis, afdeling 3, van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling 1bis ingevoegd, die de artikelen 1231-33/1 tot 1231-33/7 omvat, luidende : « Onderafdeling 1bis : Procedure tot verlenging van de termijn van geschiktheid om te adopteren Art. 1231-33/1. De adoptant of de adoptanten kunnen bij eenzijdig verzoekschrift een aanvraag tot verlenging van de termijn van hun geschiktheid om te adopteren indienen bij de jeugdrechtbank die het oorspronkelijke geschiktheidsvonnis heeft uitgesproken. Het verzoekschrift wordt neergelegd ter griffie ten vroegste vijf maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het geschiktheidsvonnis en ten laatste op de laatste dag van de geldigheidsduur van het geschiktheidsvonnis. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de adoptant of de adoptanten of door hun advocaat en in het verzoekschrift is bepaald dat de adoptant of de adoptanten een interlandelijke adoptieprocedure wensen verder te zetten.

De adoptant of de adoptanten bezorgen de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap een afschrift van het verzoekschrift.

Art. 1231-33/2. Om ontvankelijk te zijn, worden bij het verzoekschrift de in artikel 1231-28 bedoelde documenten als bijlage gevoegd.

Bovendien wordt de tussen de adoptant of de adoptanten en een erkende instelling getekende overeenkomst of de instemming van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap met de voorgenomen adoptie als bijlage bijgevoegd.

Art. 1231-33/3. Na ontvangst van het verzoekschrift bezorgt de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap, op verzoek van de griffie, onverwijld een actualisering van het verslag van het maatschappelijk onderzoek opgesteld in het kader van de procedure houdende vaststelling van de geschiktheid om te adopteren.

De actualisatie gebeurt door de instanties die bevoegd zijn voor het opstellen van het verslag van het maatschappelijk onderzoek.

De actualisering van het verslag van het maatschappelijk onderzoek kan ten vroegste worden uitgevoerd binnen de vijf maanden voor het verstrijken van de geldigheid van het geschiktheidsvonnis.

De actualisering bevat een evaluatie van de huidige situatie van de adoptant of de adoptanten die een impact kunnen hebben op de geschiktheid om te adopteren.

Art. 1231-33/4. Binnen drie dagen na de neerlegging ter griffie van de actualisering van het verslag van het maatschappelijk onderzoek worden de adoptant of de adoptanten opgeroepen bij gerechtsbrief, teneinde : 1° kennis te nemen van het verslag;daartoe beschikt hij over een termijn van acht dagen; 2° in persoon te verschijnen voor de rechtbank binnen de vijftien dagen die volgen op het verstrijken van de termijn bedoeld in 1°. Art. 1231-33/5. Binnen vijftien dagen na de zitting doet de rechtbank uitspraak over de verlenging van de termijn van geschiktheid van de adoptant of de adoptanten om over te gaan tot een interlandelijke adoptie. Het vonnis wordt met redenen omkleed. In geval van een positief vonnis wordt daarin opgave gedaan van het aantal kinderen dat de adoptant of de adoptanten kunnen adopteren, alsook van de eventuele beperkingen van hun geschiktheid. Het vonnis tot verlenging van de termijn van geschiktheid om te adopteren mag slechts in een enkele procedure tot adoptie van een of meerdere kinderen aangewend worden.

De geldigheid van het vonnis verstrijkt twee jaar na het uitspreken ervan. Wanneer op het tijdstip van de zitting echter een kind werd voorgesteld en aanvaard, kan de rechtbank bepalen dat de geldigheid van het vonnis tot verlenging van de termijn van geschiktheid wordt behouden tot aan de uitspraak van de adoptie.

Het vonnis tot verlenging van de termijn van geschiktheid om te adopteren heeft uitwerking op de dag waarop de geldigheid van het voorgaande geschiktheidsvonnis verstrijkt.

De adoptant of de adoptanten kunnen opeenvolgende verzoeken tot verlenging van de termijn van hun geschiktheid om te adopteren indienen, zulks in het kader van dezelfde adoptieprocedure.

Art. 1231-33/6. Wanneer het vonnis de termijn van geschiktheid van de adoptant of van de adoptanten verlengt en het vonnis de in het vorige geschiktheidsvonnis bepaalde voorwaarden wijzigt, stelt het openbaar ministerie een verslag op. In dat geval wordt de in de artikelen 1231-32 en 1231-33 bepaalde procedure toegepast. Het verslag van het openbaar ministerie heeft echter enkel betrekking op de nieuwe voorwaarden van het vonnis tot verlenging van de termijn van geschiktheid van de adoptant of de adoptanten.

Art. 1231-33/7. De griffier bezorgt een afschrift van het vonnis en van het eventuele verslag aan de federale centrale autoriteit binnen drie dagen na ontvangst van het verslag of, ingeval geen verslag vereist is, binnen drie dagen na de uitspraak van het vonnis. Hij stelt de adoptant of de adoptanten hiervan in kennis. ». Afdeling II. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking

tot de totstandkoming van de adoptie

Art. 60.In artikel 1231-41 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 28 oktober 2008, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt : « 1° binnen de in de artikelen 1231-31 en 1231-33/5 bedoelde termijnen of binnen vier jaar na afgifte van een attest uitgereikt door de inzake adoptie bevoegde autoriteit van de andere Staat waarin de adoptant zijn gewone verblijfplaats heeft of de adoptanten hun gewone verblijfplaats hebben, waarin bevestigd wordt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een interlandelijke adoptie aan te gaan; en ».

Art. 61.In artikel 1231-42, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 28 oktober 2008, wordt de bepaling onder 1°/1 opgeheven. Afdeling III. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking

tot de totstandkoming van een adoptie die de interlandelijke overbrenging onderstelt van een kind dat zijn gewone verblijfplaats in een ander land heeft

Art. 62.Artikel 361-1 van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt aangevuld met een nieuw lid, luidende : « De voorbereiding moet niet worden hernieuwd in het kader van de procedure tot verlenging van de geschiktheid om te adopteren ».

Art. 63.Artikel 361-2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 361/2.Wanneer het vonnis betreffende de geschiktheid van de adoptant of van de adoptanten, het vonnis tot verlenging van de geschiktheid om te adopteren en het verslag bedoeld in artikel 1231-32 of 1231-33/6 van het Gerechtelijk Wetboek door de griffier van de jeugdrechtbank in afschrift aan de federale centrale autoriteit is toegestuurd, bezorgt deze laatste ze onverwijld aan de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap. ». Afdeling IV. - Wijziging van de wet van 24 april 2003 tot hervorming

van de adoptie

Art. 64.In artikel 24bis van de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie, ingevoegd bij de programmawet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wet van 6 december 2005 en bij de wet van 28 oktober 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « drie jaar » vervangen door de woorden « vier jaar »;2° het derde en het vierde lid worden opgeheven. Afdeling V. - Overgangsbepaling

Art. 65.De geldigheid van de geschiktheidsvonnissen en van de in artikel 24bis, tweede lid, van de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie bedoelde attesten, die vanaf 15 november 2009 vervallen, wordt van ambtswege verlengd tot 31 mei 2010.

De in artikel 1231-31 van het Gerechtelijk Wetboek aangebrachte wijziging om de geldigheidsduur van het geschiktheidsvonnis van drie jaar naar vier jaar te brengen, wordt met terugwerkende kracht toegepast op de geschiktheidsvonnissen uitgesproken binnen drie jaar vóór de inwerkingtreding van voorliggende wet als ze niet het voorwerp zijn geweest van een procedure tot verlenging voor de federale centrale autoriteit.

Deze wet is van toepassing op de in artikel 24bis, tweede lid, van de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie bedoelde attesten.

Het verzoek wordt ingediend bij de jeugdrechtbank die bevoegd is om de geschiktheid om te adopteren vast te stellen. De bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap bezorgt de griffie het verslag van het maatschappelijk onderzoek, samen met de actualisering van dit verslag.

Het door de federale centrale autoriteit afgeleverde attest van verlenging van de geschiktheid blijft van kracht tot aan het verstrijken ervan. Afdeling VI. - Inwerkingtreding

Art. 66.Dit hoofdstuk treedt in werking de dag nadat het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 30 december 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DECLERCK Nota's (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 52-2161 - 2008-2009 : Nr.1 : Wetsontwerp. - Nrs. 2 tot 5 : Amendementen. - Nr. 6 : Verslag. - Nr. 7 : Tekst aangenomen door de commissie. - Nr. 8 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal verslag : 15 december 2009.

Stukken van de Senaat : 4-1551 - 2009/2010 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat. - Nr. 2 : Verslag. - Nr. 3 : Beslissing om niet te amenderen.

Handelingen van de Senaat : 17 december 2009.

^