Etaamb.openjustice.be
Wet van 30 juli 2013
gepubliceerd op 27 september 2013

Wet betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2013009420
pub.
27/09/2013
prom.
30/07/2013
ELI
eli/wet/2013/07/30/2013009420/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

30 JULI 2013. - Wet betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 2.In artikel 54 van het Burgerlijk Wetboek worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 3.In artikel 72 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 december 1949 en de wet van 9 mei 2007, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 4.In artikel 72bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 januari 1908, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 5.In artikel 112 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 9 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "vrederechter";2° § 2 wordt opgeheven;3° § 3, die § 2 wordt, wordt vervangen door wat volgt : " § 2.Het openbaar ministerie is ermee belast te waken over de belangen van de vermoedelijk afwezigen. Overeenkomstig de artikelen 766, tweede lid, en 767 van het Gerechtelijk Wetboek wordt het openbaar ministerie gehoord over zijn schriftelijk of mondeling advies of vorderingen met betrekking tot alle rechtsvorderingen die de afwezigen aangaan.".

Art. 6.In artikel 113, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 9 mei 2007, worden de woorden "Wanneer de rechtbank van eerste aanleg" vervangen door de woorden "Wanneer hij".

Art. 7.In artikel 114, § 2, tweede lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 9 mei 2007, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "vrederechter".

Art. 8.In artikel 117, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 9 mei 2007, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "vrederechter".

Art. 9.In artikel 118 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 9 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in § 2 worden de woorden "112, § 2" vervangen door de woorden "112, § 1".

Art. 10.In artikel 120, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 9 mei 2007, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 11.In artikel 122, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 9 mei 2007, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 12.In artikel 126 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 9 mei 2007, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 13.In artikel 127 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 9 mei 2007, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 14.In artikel 130, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 9 mei 2007, worden de woorden "de familiekamer van" ingevoegd tussen de woorden "bij verzoekschrift bij" en de woorden "het hof van beroep" en wordt het woord "rechtbank" vervangen door de woorden "rechtbank van eerste aanleg".

Art. 15.In artikel 145 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 19 januari 1990 en gewijzigd bij de wetten van 29 april 2001 en 9 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in het derde lid worden de woorden "het Hof" vervangen door de woorden "de familiekamer van het hof van beroep".

Art. 16.In artikel 148, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 19 januari 1990, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 17.In artikel 167, zesde lid, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wet van 1 maart 2000, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 18.In artikel 185 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 19 januari 1990, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 19.In artikel 203bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 31 maart 1987 en vervangen bij de wet van 19 maart 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 4, eerste lid, wordt het woord "rechter" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in § 4, tweede lid, wordt het woord "rechter" vervangen door het woord "rechtbank".

Art. 20.In artikel 203ter, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 31 maart 1987 en vervangen bij de wet van 19 maart 2010, wordt het woord "rechter" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 21.In artikel 203quater, § 1, tweede en vierde lid, en § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 maart 2010, wordt het woord "rechter" vervangen door het woord "rechtbank".

Art. 22.In artikel 210 van hetzelfde Wetboek wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 23.In artikel 214, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 24.In artikel 215 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976 en gewijzigd bij de wet van 20 februari 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, derde lid, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg, en, in spoedeisende gevallen, door de voorzitter van die rechtbank," vervangen door het woord "familierechtbank";2° in § 2, derde lid, wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 25.In artikel 216, § 1, tweede lid, en § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg en in spoedeisende gevallen tot de voorzitter van die rechtbank," telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 26.In artikel 220 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976 en gewijzigd bij de wetten van 9 mei 2007 en 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de §§ 1 en 2 worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" telkens vervangen door het woord "familierechtbank";2° in § 3 wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 27.In artikel 221 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, worden de woorden "zonder dat een fout moet worden bewezen en" ingevoegd tussen de woorden "kan de andere," en de woorden "onverminderd de rechten van derden";2° in het tweede lid wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "familierechtbank"; 3° tussen het tweede en het derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende : "In geen geval wordt de overdracht van geldsommen toegestaan aan de echtgenoot die schuldig is bevonden aan een in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek bedoeld feit dat is gepleegd tegen de persoon van de verweerder, of aan een poging tot het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon."; 4° het zesde lid wordt opgeheven.

Art. 28.Artikel 223 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976 en gewijzigd bij de wet van 28 januari 2003, wordt vervangen als volgt : "

Art. 223.Indien een der echtgenoten grovelijk zijn plicht verzuimt, beveelt de familierechtbank, op verzoek van de andere echtgenoot, dringende maatregelen, volgens het bepaalde in de artikelen 1253ter/5 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek.

Hetzelfde geschiedt op verzoek van een der echtgenoten, indien de verstandhouding tussen hen ernstig verstoord is.".

Art. 29.In artikel 301, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 april 2007, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 30.In artikel 302 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 13 april 1995 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, worden de woorden "voorzitter rechtsprekend in kort geding" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 31.In artikel 316bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 1° wordt het woord "rechter" vervangen door het woord "familierechtbank" en worden de woorden "na de beschikking van de voorzitter zitting houdend in kort geding" vervangen door de woorden "na een beschikking genomen krachtens artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek";2° in het 3° worden de woorden "door de vrederechter" opgeheven.

Art. 32.In artikel 318, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "voor de familierechtbank" ingevoegd tussen de woorden "worden betwist" en de woorden "door de moeder, het kind";2° in § 5 wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 33.In artikel 322, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006, worden de woorden "uitgesproken door de familierechtbank" ingevoegd tussen de woorden "het bij vonnis" en de woorden "worden vastgesteld.".

Art. 34.In artikel 329bis, § 3, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2006, worden de woorden "gezamenlijk verzoekschrift of verzoekschrift op tegenspraak," ingevoegd na de woorden "bij dagvaarding," en worden de woorden "de rechtbank van de woonplaats van het kind" vervangen door de woorden "de bevoegde familierechtbank".

Art. 35.In artikel 330 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "voor de familierechtbank" ingevoegd tussen de woorden "worden betwist" en de woorden "door de vader, het kind, de vrouw" en worden de woorden "voor de familierechtbank" ingevoegd tussen de woorden "worden betwist" en de woorden "door de moeder, het kind, de man";2° in § 3 wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "rechter".

Art. 36.In artikel 331 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 31 maart 1987, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt opgeheven;2° in § 2 worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 37.In artikel 331septies van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 31 maart 1987, wordt het woord "rechtbanken" vervangen door het woord "familierechtbanken".

Art. 38.In artikel 331decies, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 31 maart 1987, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 39.In artikel 338 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 31 maart 1987 en gewijzigd bij de wet van 2 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "voorzitter van de rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in § 1, tweede lid, wordt het woord "voorzitter" vervangen door het woord "rechtbank" en wordt het woord "hem" vervangen door het woord "haar";3° in § 2 wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 40.In artikel 346-2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2004 en 20 juni 2012, wordt het woord "jeugdrechtbank" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 41.In artikel 348-1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 17 maart 2013, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 42.In artikel 348-2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 9 mei 2007 en 17 maart 2013, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 43.In artikel 348-4, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 44.In artikel 348-8, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 45.In artikel 348-10, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 46.In artikel 348-11, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 47.In artikel 351, derde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 48.In artikel 353-5, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 49.In artikel 353-6, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 50.In artikel 353-10 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 51.In artikel 354-1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 52.In artikel 354-2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "jeugdrechtbank" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 53.In artikel 361-1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 30 december 2009 en 20 juni 2012, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 54.In artikel 361-2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, worden de woorden "van de jeugdrechtbank" vervangen door de woorden "van de rechtbank van eerste aanleg".

Art. 55.In artikel 362-2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en vervangen bij de wet van 27 december 2004, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 56.In artikel 363-3, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 57.In artikel 367-3 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in § 1, derde lid, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank";3° in § 2, vijfde lid, worden de woorden "bij de rechtbank die over de vordering heeft beslist" vervangen door de woorden "bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel".

Art. 58.In artikel 373, derde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 13 april 1995, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 59.In artikel 374 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 31 maart 1987, vervangen bij de wet van 13 april 1995 en gewijzigd bij de wet van 18 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vierde lid, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in § 2, eerste lid, worden de woorden "bij de rechtbank" vervangen door de woorden "bij de familierechtbank";3° in § 1, tweede lid, wordt het woord "rechter" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 60.In artikel 375bis, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 april 1995, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 61.In artikel 376, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 31 maart 1987 en vervangen bij de wet van 13 april 1995, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 62.In artikel 378, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 29 april 2001 en 13 februari 2003, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : "De territoriale bevoegdheid van de vrederechter wordt geregeld overeenkomstig artikel 629quater van het Gerechtelijk Wetboek. Bij gebrek aan woonplaats of gewone woonplaats van de minderjarige is de bevoegde vrederechter : - die van de laatste gemeenschappelijke woonplaats in België van de ouders of in voorkomend geval, die van de laatste woonplaats in België van de ouder die het ouderlijk gezag alleen uitoefent, en bij ontstentenis daarvan, - die van de laatste gemeenschappelijke verblijfplaats in België van de ouders of in voorkomend geval, die van de laatste verblijfplaats in België van diegene die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.".

Art. 63.In artikel 379, derde lid, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 31 maart 1987 en gewijzigd bij de wet van 13 februari 2003, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 64.Artikel 387bis van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 april 1995 en gewijzigd bij de wet van 18 juli 2006, wordt vervangen als volgt : "

Art. 387bis.In alle gevallen, en onverminderd de artikelen 584 en 1280 van het Gerechtelijk Wetboek, kan de familierechtbank in het belang van het kind, op verzoek van beide ouders of van één van hen, dan wel van de procureur des Konings, alle beschikkingen met betrekking tot het ouderlijk gezag opleggen of wijzigen, volgens het bepaalde in de artikelen 1253ter/5 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek.".

Art. 65.In artikel 387ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 18 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het eerste lid vervangen als volgt : "Ingeval één van de ouders weigert de rechterlijke beslissingen met betrekking tot de verblijfsregeling van de kinderen of het recht op persoonlijk contact uit te voeren, kan de zaak opnieuw voor de reeds geadieerde familierechtbank worden gebracht."; 2° in § 1 wordt het derde lid opgeheven;3° in § 2 wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 66.In artikel 389 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 29 april 2001 en 17 maart 2013, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : "Tenzij deze onmogelijkheid voortvloeit uit een uitdrukkelijke beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1, uit een vermoeden van afwezigheid of uit een verklaring van afwezigheid, wordt ze vastgesteld door de familierechtbank overeenkomstig artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek.".

Art. 67.In artikel 475ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet 21 maart 1969, vernummerd bij de wet van 31 maart 1987 en gewijzigd bij de wet van 29 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede en het derde lid wordt het woord "jeugdrechtbank" telkens vervangen door het woord "familierechtbank"; 2° in het derde lid wordt de laatste zin vervangen door wat volgt : "De procureur des Konings wordt gehoord of brengt een schriftelijk advies uit.".

Art. 68.In artikel 475quinquies, eerste en tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 21 maart 1969 en vernummerd bij de wet van 31 maart 1987, wordt het woord "jeugdrechtbank" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 69.In artikel 475sexies, eerste en tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet 21 maart 1969, vernummerd bij de wet van 31 maart 1987 en vervangen bij de wet van 29 april 2001, wordt het woord "jeugdrechtbank" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 70.In artikel 477, eerste en derde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 april 1965 en gewijzigd bij de wet van 31 maart 1987, wordt het woord "jeugdrechtbank" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 71.In artikel 478, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, wordt het woord "jeugdrechtbank" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 72.In artikel 479, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 73.In artikel 480, eerste en tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 maart 1975, wordt het woord "jeugdrechtbank" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 74.In artikel 745quater, § 2, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 mei 1981 wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 75.In artikel 745sexies, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 mei 1981, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 76.In artikel 770 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 december 1949 en 14 mei 1981, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 77.In artikel 798 van hetzelfde Wetboek wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 78.In artikel 803bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 oktober 1967, worden de woorden "voorzitter van de rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 79.In artikel 813, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 oktober 1967, worden de woorden "de rechtbank van eerste aanleg" vervangen door de woorden "de familierechtbank, overeenkomstig artikel 1228 van het Gerechtelijk Wetboek".

Art. 80.In artikel 826, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1967, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 81.In artikel 858bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 mei 1981, worden de woorden "vrederechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt bij verzoekschrift, of door de rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 82.In artikel 936, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, worden de woorden "voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "vrederechter".

Art. 83.In artikel 985 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "ten gevolge van de pest of een andere besmettelijke ziekte" vervangen door de woorden "ten gevolge van een besmettelijke ziekte".

Art. 84.In artikel 991 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 december 1949, worden de woorden "het vredegerecht" vervangen door de woorden "de rechtbank van eerste aanleg".

Art. 85.In artikel 992 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 december 1949, worden de woorden "de waterschout" vervangen door de woorden "de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar".

Art. 86.In artikel 992 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 december 1949, worden de woorden "de waterschout" vervangen door de woorden "de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar".

Art. 87.In artikel 1008 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 2 februari 1983, worden de woorden "voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 88.In artikel 1095 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 19 januari 1990, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 89.In artikel 1309 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 19 januari 1990, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 90.In artikel 1397, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976 en gewijzigd bij de wet van 19 januari 1990, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 91.In artikel 1420 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 92.In artikel 1421 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in het tweede lid wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "rechtbank" en wordt het woord "zijn" vervangen door het woord "haar".

Art. 93.In artikel 1422, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 94.In artikel 1426, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 95.In artikel 1442, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, worden de woorden "van de rechtbank" vervangen door de woorden "van de familierechtbank".

Art. 96.In artikel 1443 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 97.In artikel 1447, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 98.In artikel 1469, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, wordt het woord "rechter" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 99.Artikel 1479 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 november 1998 en gewijzigd bij de wet van 28 januari 2003, wordt vervangen als volgt : "

Art. 1479.Indien de verstandhouding tussen de wettelijk samenwonenden ernstig verstoord is, beveelt de familierechtbank, op verzoek van één van de partijen, de dringende maatregelen die analoog zijn met die waarin de artikelen 1253ter/5 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek voorzien.

De rechtbank bepaalt de geldigheidsduur van de maatregelen die zij oplegt. Hoe dan ook vervallen die maatregelen op de dag dat de wettelijke samenwoning, zoals bedoeld in artikel 1476, § 2, zesde lid, wordt beëindigd, behalve wanneer deze maatregelen de gemeenschappelijke kinderen van de wettelijk samenwonenden betreffen.

Na de beëindiging van het wettelijk samenwonen en voor zover de vordering binnen drie maanden na die beëindiging is ingesteld, gelast de rechtbank de dringende en voorlopige maatregelen die ingevolge de beëindiging gerechtvaardigd zijn. Zij bepaalt de geldigheidsduur van de maatregelen die zij oplegt. Die geldigheidsduur mag niet langer dan één jaar bedragen, behalve wanneer deze maatregelen betrekking hebben op de gemeenschappelijke kinderen van de wettelijk samenwonenden.

De rechtbank beschikt overeenkomstig de artikelen 1253ter tot 1253octies van het Gerechtelijk Wetboek.".

Art. 100.In artikel 1595, eerste lid, 4°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, wordt het woord "rechter" vervangen door het woord "familierechtbank". HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 101.In artikel 58bis, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en laatst gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door de woorden "familie- en jeugdrechtbank" en worden de woorden "jeugdrechter in hoger beroep" vervangen door de woorden "familie- en jeugdrechter in hoger beroep".

Art. 102.Artikel 76 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 december 2006, wordt vervangen als volgt : "

Art. 76.§ 1. De rechtbank van eerste aanleg bestaat uit een of meer kamers voor burgerlijke zaken, uit één of meer kamers voor correctionele zaken, uit één of meer jeugdkamers en, bij de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, uit een of meer strafuitvoeringskamers.

Die kamers vormen vier afdelingen, respectievelijk genaamd : burgerlijke rechtbank, correctionele rechtbank, familie- en jeugdrechtbank en strafuitvoeringsrechtbank.

De familie- en jeugdrechtbank bestaat uit de familiekamer(s) de familierechtbank vormend, de jeugdkamer(s) de jeugdrechtbank vormend en de kamer(s) voor minnelijke schikking. § 2. In de afdeling van de correctionele rechtbank worden een of meer kamers onder meer bevoegd voor de procedures van onmiddellijke verschijning en van oproeping bij proces-verbaal.

Ten minste één correctionele kamer neemt in het bijzonder kennis van de overtredingen van de wetten en verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, en, in geval van samenloop of samenhang, van genoemde overtredingen samen met een of meer overtredingen die niet behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten. § 3. In de afdeling van de jeugdrechtbank worden één of meer specifieke kamers, kamers van uithandengeving genaamd, bevoegd voor de berechting van personen ten aanzien van wie een beslissing tot uithandengeving is genomen overeenkomstig de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, in het kader van een wanbedrijf of correctionaliseerbare misdaad. § 4. De strafuitvoeringskamers kunnen zitting hebben in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep, alsmede in de strafinrichtingen.".

Art. 103.In artikel 78 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 3 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vierde en het vijfde lid worden de woorden "76, zesde lid," telkens vervangen door de woorden "76, § 2, tweede lid,"; 2° in het tweede lid wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door de woorden "familie- en jeugdrechtbank."; 3° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : "Elke kamer voor minnelijke schikking bestaat uit een alleenrechtsprekende rechter die de door het Instituut voor gerechtelijke opleiding verstrekte gespecialiseerde opleiding heeft gevolgd.".

Art. 104.In artikel 79 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 17 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door de woorden "familie- en jeugdrechtbank";2° het zesde lid wordt vervangen door wat volgt : "De rechters in de familie- en jeugdrechtbank kunnen zitting nemen in de burgerlijke kamers van de rechtbank van eerste aanleg.De rechter die echter in de kamer voor minnelijke schikking zitting heeft, kan voor de dossiers waarvan hij kennis heeft genomen, nooit zitting hebben in de andere kamers van de familie- en jeugdrechtbank. De beslissing van een rechter die eerder van het geschil kennis heeft genomen terwijl hij zitting had in een kamer voor minnelijke schikking, is nietig behalve als het om de homologatie van een akkoord of een proces-verbaal van verzoening gaat."; 3° in het zevende lid wordt het woord "jeugdrechtbank" telkens vervangen door de woorden "familie- en jeugdrechtbank";4° het achtste lid wordt vervangen door wat volgt : "De leiding van de rechtbank en de verdeling van de dienst berust bij de oudstbenoemde ondervoorzitter van de rechtbank van eerste aanleg die zitting heeft in de familie- en jeugdrechtbank of, bij gebreke hiervan, bij de titularis die aangewezen wordt overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 259quinquies, § 1, 1°.".

Art. 105.In artikel 80 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 18 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : "Bij verhindering van een onderzoeksrechter, een beslagrechter of een rechter van de familie- en jeugdrechtbank wijst de voorzitter een werkend rechter aan om hem te vervangen.De verhinderde rechter van de familie- en jeugdrechtbank wordt bij voorrang vervangen door een andere rechter van de familie- en jeugdrechtbank."; 2° in het tweede lid wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door de woorden "familie- en jeugdrechtbank";3° in het derde lid wordt het woord "jeugdrechter" telkens vervangen door de woorden "familie- en jeugdrechter";4° in de Franse tekst van het derde lid worden de woorden "De plus" vervangen door de woorden "En outre";5° in het vierde lid wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door de woorden "familie- en jeugdrechtbank".

Art. 106.In artikel 88, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 december 2006, worden de woorden "76, zesde lid" vervangen door de woorden "76, § 2, tweede lid".

Art. 107.Artikel 90 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende : "De voorzitter zorgt er bij de verdeling van de zaken over de familiekamers en de jeugdkamers van de familie- en jeugdrechtbank in de mate van het mogelijke voor dat : 1° de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de kamer van de familierechtbank die voordien van de zaak kennisgenomen heeft; 2° een rechter die kennisgenomen heeft van een burgerlijke zaak als bedoeld in artikel 725bis ten aanzien van een minderjarig kind, geen kennis kan nemen van een zaak als bedoeld bij de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.".

Art. 108.Artikel 95 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de volgende zin : "Onverminderd artikel 584, tweede lid, houdt de familierechtbank de zitting in kort geding voor de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van die rechtbank behoren.".

Art. 109.In artikel 99bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 december 2006, worden de woorden "artikel 76, zesde lid" vervangen door de woorden "artikel 76, § 2, tweede lid".

Art. 110.Artikel 101 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 101.§ 1 Er zijn in het hof van beroep kamers voor burgerlijke zaken, kamers voor correctionele zaken, familiekamers, jeugdkamers en kamers voor minnelijke schikking.

Ten minste één correctionele kamer neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen gewezen betreffende de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde aangelegenheden.

Ten minste één van de jeugdkamers wordt bevoegd voor de vervolgingen ingesteld tegen personen ten aanzien van wie een beslissing tot uithandengeving is genomen overeenkomstig de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dat feit veroorzaakte schade, in het kader van een wanbedrijf en/of correctionaliseerbare misdaad. § 2. Het hof van beroep bestaat uit een eerste voorzitter, kamervoorzitters en raadsheren in het hof van beroep.

De kamers van het hof van beroep houden zitting, ofwel met drie raadsheren in het hof van beroep, de voorzitter daaronder begrepen, ofwel met één lid, kamervoorzitter of raadsheer in het hof.

De in § 1, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer is samengesteld uit twee raadsheren in het hof van beroep, de voorzitter daaronder begrepen, en uit één raadsheer in het arbeidshof.

Opdat de in § 1, derde lid, bedoelde jeugdkamers rechtsgeldig zouden zijn samengesteld, moeten ten minste twee leden ervan de opleiding hebben genoten die georganiseerd wordt in het kader van de voortgezette vorming van de magistraten, zoals bedoeld in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid, die vereist is voor de uitoefening van het ambt van rechter in de familie- en jeugdrechtbank.

Opdat de gespecialiseerde kamer voor minnelijke schikking rechtsgeldig zou zijn samengesteld, moet het voor die kamer aangewezen lid van het hof een speciale opleiding hebben genoten waarvan de inhoud wordt bepaald door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. Als de dienstbehoeften zulks verantwoorden, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, uitzonderlijk en nadat het advies van de procureur des Konings is ingewonnen, een werkend magistraat aanwijzen om de bovengenoemde functies voor een termijn van ten hoogste een jaar te vervullen, zelfs als die magistraat de speciale opleiding niet heeft genoten.".

Art. 111.In artikel 106, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 9 juli 1997 en 22 december 1998, worden de woorden "artikel 101, derde lid" vervangen door de woorden "artikel 101, § 1, tweede lid".

Art. 112.Artikel 109bis, § 1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 juli 1985, wordt aangevuld met een punt 4°, luidende : "4° de minnelijke schikking.".

Art. 113.In artikel 113ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 december 2006, worden de woorden "artikel 101, derde lid" vervangen door de woorden "artikel 101, § 1, tweede lid".

Art. 114.In artikel 138 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 december 2006, wordt het vijfde lid aangevuld met de volgende zin : "De aangewezen magistraat moet de in artikel 143, § 2/1, dan wel in artikel 151, tweede lid, naar gelang van het geval, bedoelde opleiding hebben gevolgd.".

Art. 115.In artikel 138bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 6 juni 2010, wordt een § 1/1 ingevoegd, luidende : " § 1/1. De familierechtbank doet uitspraak na het advies en de vorderingen van het openbaar ministerie te hebben gehoord omtrent : 1° alle vorderingen met betrekking tot minderjarigen;2° alle aangelegenheden waarvoor het krachtens de wet moet optreden".

Art. 116.In artikel 143 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 21 juni 2001 en 12 april 2004, wordt een § 2/1 ingevoegd, luidende : " § 2/1. De opdrachten van openbaar ministerie bij de familiekamers en de jeugdkamers worden uitgevoerd door een of meer magistraten van het parket-generaal die de in artikel 259sexies, § 1, 2°, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde opleiding georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding hebben gevolgd en die zijn aangewezen door de procureur-generaal.

In uitzonderlijke omstandigheden en voor een goede rechtsbedeling kan de procureur-generaal, bij een met redenen omklede beslissing, voor een welbepaalde periode een niet-opgeleide magistraat aanwijzen.".

Art. 117.In artikel 151 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 mei 2006, worden tussen het eerste en het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende : "Het ambt van openbaar ministerie bij de familie- en jeugdrechtbank wordt uitgeoefend door een of meer parketmagistraten die de in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid, bedoelde gespecialiseerde opleiding georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding hebben gevolgd en die zijn aangewezen door de procureur des Konings.

In uitzonderlijke omstandigheden en voor een goed bestuur van het gerecht kan de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beslissing, voor een welbepaalde periode een niet-opgeleide magistraat aanwijzen.".

Art. 118.In artikel 194 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wetten van 1 december 1994, 22 december 1998 en 21 februari 2010, wordt een § 4/1 ingevoegd, luidende : " § 4/1. In geval van bekendmaking van een vacature bij het parket van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, kan de minister van Justitie aangeven dat de vacante betrekking bij voorrang wordt toegewezen aan een kandidaat die titels of verdiensten voorlegt waaruit een gespecialiseerde kennis blijkt. Deze titels of verdiensten worden onderzocht door de benoemings- en aanwijzingscommissie bedoeld in artikel 259bis-8.".

Art. 119.Artikel 209, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998, wordt aangevuld met een lid, luidende : "In geval van bekendmaking van een vacature kan de minister van Justitie aangeven dat de vacante betrekking bij voorrang wordt toegewezen aan een kandidaat die titels of verdiensten voorlegt waaruit een gespecialiseerde kennis blijkt. Deze titels of verdiensten worden onderzocht door de benoemings- en aanwijzingscommissie bedoeld in artikel 259bis-8.".

Art. 120.In artikel 210, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998, wordt het woord "jeugdrechter" vervangen door de woorden "rechter van de familie- en jeugdrechtbank".

Art. 121.In artikel 259sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en laatst gewijzigd bij de wet van 31 januari 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, eerste en derde lid, wordt het woord "jeugdrechtbank" telkens vervangen door de woorden "familie- en jeugdrechtbank";2° in § 1, 1°, vierde lid worden de woorden "of van rechter van de familie- en jeugdrechtbank" ingevoegd tussen het woord "onderzoeksrechter" en de woorden "te kunnen uitoefenen";3° in § 1, 2°, wordt het woord "jeugdrechter" telkens vervangen door de woorden "familie- en jeugdrechter".

Art. 122.In artikel 341, § 1, eerste lid, 2° van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 3 december 2006, worden de woorden "artikel 101, vierde lid" vervangen door de woorden "artikel 101, § 2, tweede lid".

Art. 123.In artikel 357, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, worden de woorden "jeugdrechters tijdens de duur van hun ambtsuitoefening" vervangen door de woorden "rechters van de familie- en jeugdrechtbank tijdens de duur van hun ambtsuitoefening in de jeugdkamers".

Art. 124.In artikel 373, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007, wordt het woord "jeugdrechter" vervangen door de woorden "bij de jeugdrechtbank aangewezen rechter van de familie- en jeugdrechtbank".

Art. 125.Artikel 565, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 11 juli 1994, wordt vervangen als volgt : "De verwijzing geschiedt naar de volgende voorrang : 1° de familierechtbank bedoeld in artikel 629bis, § 1, heeft altijd voorrang;2° de vrederechter bedoeld in artikel 594 heeft altijd voorrang;3° de rechtbank die over de zaak een ander vonnis heeft gewezen dan een beschikking van inwendige orde, heeft altijd voorrang;4° de rechtbank van eerste aanleg heeft voorrang boven de andere rechtbanken;5° de arbeidsrechtbank heeft voorrang boven de rechtbank van koophandel;6° de arbeidsrechtbank en de rechtbank van koophandel hebben voorrang boven de vrederechter;7° de vrederechter heeft voorrang boven de politierechtbank; 8° de rechtbank waartoe men zich het eerst wendt, heeft voorrang boven die waarvoor de zaak later wordt aangebracht.".

Art. 126.In artikel 566, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "565, 2° tot 5° " vervangen door de woorden "565, tweede lid, 1° en 2° en 4° tot 8° ".

Art. 127.In artikel 569 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 1 maart 2000 en 13 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de 1°, 1° /1, 2° en 4° worden opgeheven;2° in het 12° worden de woorden "de artikelen 1188 tot 1193" vervangen door de woorden "artikel 1190";3° het 33°, ingevoegd bij de wet van 1 maart 2000, wordt opgeheven.

Art. 128.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 572bis ingevoegd, luidende : "

Art. 572bis.Onverminderd de bijzondere bevoegdheden die zijn toegekend aan de vrederechter en de bijzondere wetgevingen, neemt de familierechtbank kennis van : 1° vorderingen betreffende de staat van personen;2° vorderingen tot nietigverklaring van de wettelijke samenwoning, onverminderd de bevoegdheid die aan de strafrechter wordt toegekend bij artikel 391octies van het Strafwetboek en artikel 79quater van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;3° vorderingen tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen, alsook de voorlopige maatregelen die daarop betrekking hebben;4° vorderingen betreffende het ouderlijk gezag, de verblijfsregeling of het recht op persoonlijk contact ten aanzien van minderjarige kinderen;5° de vaststelling van de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen bedoeld in artikel 389 van het Burgerlijk Wetboek;6° vorderingen bedoeld in de artikelen 1322bis en 1322decies;7° vorderingen met betrekking tot onderhoudsverplichtingen, met uitzondering van die welke betrekking hebben op het leefloon;8° geschillen met betrekking tot het aanwijzen van de rechthebbende(n) van de kinderbijslag voor de kinderen indien de ouders niet meer samenwonen, en het verzoek tegen de uitbetaling aan de rechthebbende;9° vorderingen met betrekking tot het huwelijksvermogensrecht, de erfopvolging, schenkingen onder levenden of testamenten;10° vorderingen tot verdeling;11° vorderingen tot tijdelijk huisverbod als bedoeld in de wet van 15 mei 2012 betreffende het tijdelijk huisverbod in geval van huiselijk geweld;12° het verzet van de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent tegen de uitoefening van de rechten van de niet-ontvoogde minderjarige om de op diens spaarboekje ingeschreven sommen op te vragen;13° de vorderingen ingesteld met toepassing van artikel 220, § 3, van het Burgerlijk Wetboek;14° het verzet van de vader, de moeder, de adoptant of de pleegvoogd tegen de uitbetaling van de gezinsbijslag aan de bijslagtrekkende zoals dat verzet is bedoeld in artikel 69, § 3, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, tenzij de vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig werd gemaakt op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, behalve in het geval dat de vrederechter bevoegd is krachtens artikel 594,8° ;15° het verzet tegen de uitbetaling aan de bijslagtrekkende van de gezinsbijslag voor zelfstandigen, tenzij een vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig werd gemaakt op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade en tenzij de vrederechter bevoegd is krachtens artikel 594, 9°.".

Art. 129.In artikel 584 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : "Als de zaak behoort tot de bevoegdheid van de familierechtbank, wordt deze enkel in geval van volstrekte noodzakelijkheid bij de voorzitter aanhangig gemaakt."; 2° in het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, wordt het 1° opgeheven.

Art. 130.In artikel 585 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet 27 maart 2001, worden de bepalingen onder 2° en 9° opgeheven.

Art. 131.In artikel 587, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 april 1997 en laatst gewijzigd bij de wet van 10 mei 2007, worden de 1°, 9° en 15° opgeheven.

Art. 132.In artikel 590 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het bedrag "1.860 euro" vervangen door het bedrag "2.500 euro" en worden de woorden "572bis," ingevoegd tussen de woorden "569 tot 571," en de woorden "574 en 578"; 2° het artikel wordt aangevuld met de volgende leden, luidende : "De Koning kan het in het eerste lid bepaalde bedrag aanpassen, zonder dat het aangepaste bedrag het hieronder beschreven indexeringsbedrag mag overtreffen. Als het in het eerste lid bepaalde bedrag wordt aangepast, wordt het aangepaste bedrag ten laatste in de maand november bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het nieuwe bedrag wordt van kracht op 1 januari van het jaar volgend op de aanpassing ervan en is niet van toepassing op vorderingen die voor die datum zijn ingesteld.

Elke verhoging of verlaging van het indexcijfer brengt een verhoging of verlaging van het indexeringsbedrag met zich mee, overeenkomstig de volgende formule : het nieuwe indexeringsbedrag is gelijk aan het basisbedrag, vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Het resultaat wordt afgerond tot de hogere euro.

Het indexeringsbedrag wordt berekend rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand oktober van elk jaar. Het aanvangsindexcijfer is dat van de maand oktober 2013.".

Art. 133.In artikel 591 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 7°, gewijzigd bij de wet van 31 maart 1987, wordt vervangen door wat volgt : "7° geschillen als bedoeld in de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging;"; 2° het 14°, gewijzigd bij de wet van 29 augustus 1988, wordt vervangen door wat volgt : "14° de aan het leefloon gerelateerde verplichtingen tot levensonderhoud;".

Art. 134.In artikel 594 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 2° worden de woorden "in geval van voogdij," ingevoegd vóór de woorden "over het verzet van de wettelijke vertegenwoordiger";2° in het 8° worden de woorden "de vader, de moeder, de adoptant, de pleegvoogd," opgeheven;3° in het 9° worden de woorden "in geval van een minderjarige onder voogdij," ingevoegd vóór de woorden "over het verzet tegen de betaling aan de bijslagtrekkende"; 4° er wordt een 16° /1 ingevoegd, luidende : 16° /1 op de vorderingen om maatregelen tot gerechtelijk bescherming, als bedoeld in de artikelen 1238 tot 1252;"; 5° er wordt een 16° /2 ingevoegd, luidende : "16° /2 over vorderingen betreffende het vermoeden van afwezigheid als bedoeld in de artikelen 112 tot 117 van het Burgerlijk Wetboek;"; 6° het 19° wordt vervangen door wat volgt : "19° over de verzoeken om een curator aan te wijzen krachtens artikel 936 van het Burgerlijk Wetboek;"; 7° het 22° wordt opgeheven.

Art. 135.Artikel 597 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de woorden "en aanstelling van sekwesters".

Art. 136.In artikel 617 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het bedrag "1.860 euro" vervangen door het bedrag "2.500 euro" en wordt het bedrag "1.240 euro" vervangen door het bedrag "1.860 euro"; 2° het artikel wordt aangevuld met de volgende leden, luidende : "De Koning kan de in het eerste lid bepaalde bedragen aanpassen, zonder dat de aangepaste bedragen de hieronder beschreven indexeringsbedragen mogen overtreffen. Als de in het eerste lid bepaalde bedragen worden aangepast, worden deze aangepaste bedragen ten laatste in de maand november bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De nieuwe bedragen worden van kracht vanaf 1 januari van het jaar volgend op de aanpassing ervan en zijn niet van toepassing op vorderingen die voor die datum zijn ingesteld.

Elke verhoging of verlaging van het indexcijfer brengt een verhoging of verlaging van de indexeringsbedragen met zich mee, overeenkomstig de volgende formule : het nieuwe indexeringsbedrag is gelijk aan het basisbedrag, vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Het resultaat wordt afgerond tot de hogere euro.

De indexeringsbedragen worden berekend rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand oktober van elk jaar. Het aanvangsindexcijfer is dat van de maand oktober 2013.".

Art. 137.Artikel 626 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 626.Behalve de vorderingen als bedoeld in artikel 572bis, 14°, kunnen de vorderingen betreffende de uitkeringen tot onderhoud voor de rechter van de woonplaats van de eiser worden gebracht, met uitzondering van de vorderingen die strekken tot de verlaging of de opheffing van die uitkeringen.".

Art. 138.In artikel 627, 15°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 15 juni 2012, worden de woorden "vrederechter van het kanton" vervangen door de woorden "familierechtbank van het gerechtelijke arrondissement".

Art. 139.In artikel 628 van hetzelfde Wetboek, het laatst gewijzigd bij de wet van 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 1°, het 2° en het 18° worden telkens voorafgegaan door de woorden "onverminderd artikel 629bis,"; 2° het 23° vervangen door wat volgt : "23° de rechter van de laatste woonplaats in België van de verdwenen, afwezige of vermoedelijk afwezige persoon, dan wel, indien deze nooit een woonplaats in België heeft gehad en naar gelang van het geval, de vrederechter van het eerste kanton van Brussel of de rechter van het arrondissement Brussel.".

Art. 140.Artikel 629 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 januari 1977 en gewijzigd bij de wet van 30 juni 1994, wordt aangevuld met een 7°, luidende : "7° vorderingen ingesteld op grond van de wet van 16 mei 1900 tot wijziging van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen en vorderingen ingesteld op grond van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit.".

Art. 141.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 629bis ingevoegd, luidende : "

Art. 629bis.§ 1. De vorderingen tussen partijen die hetzij gehuwd zijn of geweest zijn, hetzij wettelijk samenwonenden zijn of geweest zijn, alsook de vorderingen aangaande gemeenschappelijke kinderen van partijen of goederen van die kinderen of aangaande kinderen waarvan de afstamming slechts ten aanzien van één van de ouders is vastgesteld, worden voor de familierechtbank gebracht waarbij reeds een vordering voor de aangelegenheden als bedoeld in artikel 572bis aanhangig is gemaakt. § 2. De vorderingen aangaande het ouderlijk gezag, de verblijfsregeling en de onderhoudsverplichtingen voor een minderjarig kind worden voor de familierechtbank van de woonplaats van de minderjarige gebracht, of, bij ontstentenis, van de gewone verblijfplaats van de minderjarige.

Indien de minderjarige geen woonplaats of geen gewone verblijfplaats heeft, is de familierechtbank van Brussel bevoegd om kennis te nemen van de vordering.

In zaken waarin de partijen verscheidene gemeenschappelijke minderjarige kinderen hebben, wier woonplaatsen, of bij ontstentenis, gewone verblijfplaatsen, verschillend zijn, is de familierechtbank waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt, bevoegd om door samenhang, krachtens artikel 634, kennis te nemen van het geheel van de vorderingen van de partijen. § 3 De zaken aangaande de akten van de burgerlijke stand, de zaken als bedoeld in de artikelen 633sexies en 633septies, de zaken aangaande een adoptie of aangaande erfopvolgingen, testamenten en schenkingen worden voor de familierechtbank gebracht die krachtens dit Wetboek bevoegd is. § 4. Behalve de vorderingen als bedoeld in § 2, kunnen de vorderingen aangaande de onderhoudsverplichtingen als bedoeld in artikel 572bis, 13°, voor de familierechtbank van de woonplaats van de eiser worden gebracht, met uitzondering van de vorderingen die strekken om die onderhoudsverplichtingen te verminderen of op te heffen. § 5. Behalve de vorderingen aangaande de §§ 1 tot 4, worden de vorderingen voor de familierechtbank van de woonplaats van de verweerder of van de laatste echtelijke verblijfplaats gebracht. § 6. Onder voorbehoud van § 1, vallen de zaken met verscheidene vorderingen, waarvan er minstens een in § 2 wordt bedoeld, onder de territoriale bevoegdheid van de familierechtbank van de woonplaats of van de gewone verblijfplaats van de minderjarige. § 7. Indien het belang van het kind het vereist, beslist de familierechtbank het dossier door te verwijzen naar de familierechtbank van een ander arrondissement.

De familierechtbank kan, op verzoek van een partij of van het openbaar ministerie, of als de goede rechtsbedeling een dergelijke doorverwijzing vereist, beslissen de zaak door te verwijzen naar de familierechtbank van een ander arrondissement indien daar een jeugddossier werd samengesteld.

De beslissing waarin het eerste en het tweede lid voorzien, wordt met redenen omkleed en er kan geen enkel rechtsmiddel tegen worden aangewend. § 8. Onder voorbehoud van § 1 kunnen de partijen in onderling overleg bepalen welke familierechtbank bevoegd zal zijn om hun familiedossier te behandelen.".

Art. 142.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 629ter ingevoegd, luidende : "

Art. 629ter.De bevoegde rechtbank is de jeugdrechtbank bedoeld in artikel 44 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.".

Art. 143.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 629quater ingevoegd, luidende : "

Art. 629quater.In de zaken betreffende minderjarigen wordt de territoriale bevoegdheid van de vrederechter bepaald door de woonplaats van de minderjarige en, bij gebrek aan een woonplaats, door de gewone verblijfplaats van de minderjarige.".

Art. 144.In artikel 630 van hetzelfde Wetboek worden de woorden ", 620bis" ingevoegd tussen het woord "629" en de woorden "en dagtekent".

Art. 145.In artikel 633sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 mei 2007, worden in § 1 en § 2, tweede lid, de woorden "rechtbank van eerste aanleg" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 146.In artikel 633septies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 mei 2007, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 147.In artikel 639, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 juli 2006, worden de woorden "met, in voorkomend geval, het in artikel 725bis bedoelde familiedossier waarin het dossier van de rechtspleging is opgenomen," ingevoegd tussen de woorden "rechtspleging" en de woorden "aan de voorzitter".

Art. 148.In artikel 708, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 3 augustus 1992, worden de woorden "of de voorzitter van de rechtbank" vervangen door de woorden ", de voorzitter van de rechtbank of de familie- en jeugdrechtbank".

Art. 149.Artikel 722, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de volgende zin : "Ingeval het dossier is opgenomen in een dossier zoals bedoeld in artikel 725bis wordt het samen met dit dossier overgezonden.".

Art. 150.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 725bis ingevoegd, luidende : "

Art. 725bis.§ 1. Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk worden de bij de familierechtbank ingediende vorderingen tussen partijen die ofwel samen een minderjarig kind hebben, ofwel gehuwd zijn of waren, ofwel wettelijk samenwonenden zijn of waren, samengevoegd in één dossier, dat het familiedossier wordt genoemd.

Worden ook bij het in het eerste lid bedoelde familiedossier gevoegd, de zaken met betrekking tot een kind waarvan de afstamming slechts ten aanzien van één ouder is vastgesteld, alsook de zaken met betrekking tot het in artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde persoonlijk contact. § 2. Het familiedossier wordt geopend vanaf de eerste vordering die bij de familierechtbank wordt ingesteld.

Onverminderd de volgnummers die overeenkomstig artikel 720 aan alle zaken worden toegekend, wordt een specifiek nummer aan het familiedossier toegekend. Dit nummer wordt vermeld op alle akten van rechtsingang, besluiten en andere stukken van het dossier.

Onverminderd de bepalingen van artikel 721, bevat het familiedossier alle opeenvolgende zaken betreffende dezelfde partijen en hun huidige of toekomstige gemeenschappelijke kinderen.

In geval van verwijzing van een familierechtbank naar een andere, wordt het volledige familiedossier onverwijld overgedragen.".

Art. 151.In artikel 731 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 21 februari 2005, worden de volgende wijzingen aangebracht : 1° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "In familiezaken kunnen de zaken ook met het oog op een verzoening worden voorgelegd aan de kamer voor minnelijke schikking van de familierechtbank, dan wel aan de familiekamers van het hof van beroep. Dat kan ook het geval zijn wanneer de zaak bij een andere familiekamer aanhangig is, op voorwaarde dat de kamer voor minnelijke schikking bij machte is een zitting te houden op een eerdere datum."; 2° het artikel wordt aangevuld met de volgende leden : "In familiezaken moet de familierechtbank de partijen tijdens de inleidende zitting inlichten over de mogelijkheid hun geschil te beslechten via verzoening, bemiddeling of elke andere vorm van minnelijke oplossing van conflicten. Het dossier wordt, op verzoek van de partijen of als de magistraat het opportuun acht, dan naar de kamer voor minnelijke schikking van de familierechtbank verwezen, op grond van de artikelen 661 en volgende.

Indien geen overeenkomst of slechts een gedeeltelijke overeenkomst wordt getroffen, verwijst de kamer voor minnelijke schikking, op grond van de artikelen 661 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, het dossier naar de familiekamer waarbij het dossier werd ingeleid.

De partijen of de magistraat hebben gedurende het gehele geding de mogelijkheid te vragen dat hun zaak naar de kamer voor minnelijke schikking wordt verwezen.

In elke stand van het geding worden, indien een gehele of gedeeltelijke overeenkomst tot stand komt, de bewoordingen ervan opgetekend in het proces-verbaal waarvan de uitgifte wordt voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging, tenzij de partijen om toepassing van artikel 1043 verzoeken.

Alles wat er wordt gezegd of geschreven tijdens de zittingen van minnelijke schikking is vertrouwelijk.

Zowel de partijen als de rechter-verzoener kunnen te allen tijde een einde stellen aan de procedure van minnelijke schikking.".

Art. 152.In artikel 747, § 3, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 april 2007, worden de woorden ", voor de familierechtbank in het kader van een spoedeisende procedure" ingevoegd tussen de woorden "kort geding zetelende rechtbank" en de woorden "en voor de beslagrechter".

Art. 153.In artikel 764, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wetten van 9 mei 2007 en 17 maart 2013, worden de woorden "het vermoeden of" opgeheven.

Art. 154.Artikel 765 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 4 mei 1984, wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 765.Wanneer hij uitspraak doet over de vorderingen met betrekking tot minderjarigen of personen beschermd krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek, kan de vrederechter, zelfs ambtshalve, na onderzoek van de zaak, het schriftelijk advies van het openbaar ministerie eisen.

In dat geval bezorgt de hoofdgriffier van het vredegerecht het volledige dossier van de rechtspleging aan de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin het kanton zich bevindt.

Het advies wordt binnen de door de vrederechter vastgestelde termijn uitgebracht door het openbaar ministerie bij de familie- en jeugdrechtbank.

Het dossier wordt vervolgens, samen met het advies van het openbaar ministerie, teruggestuurd naar de hoofdgriffier van het vredegerecht.

Laatstgenoemde brengt het advies van het openbaar ministerie bij gewone brief ter kennis van de advocaten van de partijen en bij gerechtsbrief ter kennis van de partijen zonder advocaat, waarbij wordt meegedeeld dat zij binnen een maand conclusies kunnen neerleggen uitsluitend met betrekking tot de inhoud van dit advies.

Die conclusies worden alleen in aanmerking genomen voor zover zij antwoorden op het advies van het parket.

De hoofdgriffier stelt de datum en het uur van de zitting vast waarop de zaak zal worden bepleit.".

Art. 155.Artikel 872 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 872.In de in hoofdstuk Xbis bedoelde aangelegenheden kan de rechter van het openbaar ministerie vorderen, wanneer de zaak aan het advies van deze ambtenaar mag worden onderworpen, inlichtingen in te winnen omtrent de punten die hij op beperkende wijze aangeeft.

De akten van dit onderzoek worden op de griffie neergelegd en bij het dossier van de rechtspleging gevoegd. De griffier brengt zulks ter kennis van de partijen.".

Art. 156.Artikel 931 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1994, wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 931.De minderjarige beneden de volle leeftijd van vijftien jaar mag niet onder ede worden gehoord. Zijn verklaringen gelden enkel als inlichtingen.

Onverminderd artikel 1004/1, mogen bloedverwanten in nederdalende lijn niet worden gehoord in zaken waarin hun bloedverwanten in opgaande lijn tegengestelde belangen hebben.".

Art. 157.In het vierde deel, boek II, titel III, hoofdstuk VIII, van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling 7/1 ingevoegd, luidende "Het horen van minderjarigen".

Art. 158.In afdeling 7/1, ingevoegd bij artikel 155, wordt een artikel 1004/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 1004/1.§ 1. Elke minderjarige heeft het recht gehoord te worden door een rechter in materies die hem aanbelangen aangaande ouderlijk gezag, recht op de verblijfsregeling en recht op persoonlijke relaties. Hij heeft het recht om te weigeren gehoord te worden. § 2. De minderjarige die jonger is dan twaalf jaar wordt gehoord op zijn verzoek, op verzoek van de partijen, van het openbaar ministerie of, ambtshalve, van de rechter. De rechter kan, middels een door de omstandigheden van de zaak gemotiveerde beslissing, weigeren de minderjarige die jonger is dan twaalf jaar te horen, behalve wanneer dat verzoek van deze laatste of van het openbaar ministerie uitgaat.

Tegen die beslissing van weigering kan geen rechtsmiddel worden aangewend. § 3. De minderjarige die twaalf jaar oud is, wordt door de rechter ingelicht, in voorkomend geval, op het adres van elk van zijn ouders, over zijn recht om gehoord te worden overeenkomstig artikel 1004/2.

Bij die informatie wordt een antwoordformulier gevoegd. § 4. Indien de minderjarige in de loop van de rechtspleging of in een vorige aanleg reeds is gehoord, zelfs voor een andere rechtbank, is de rechter niet verplicht op het verzoek in te gaan, indien er geen nieuw element is dat een verhoor rechtvaardigt. § 5. De rechter hoort de minderjarige op een plaats die hij geschikt acht. Tenzij de rechter hier bij een met redenen omklede beslissing van afwijkt, vindt het onderhoud plaats buiten de aanwezigheid van wie ook.

Het verslag van het onderhoud wordt bij het dossier van de rechtspleging gevoegd. Het geeft weer wat de minderjarige heeft gezegd. De minderjarige wordt geïnformeerd over het feit dat de partijen er kennis van kunnen nemen. Het verslag wordt hem voorgelezen.

De minderjarige ondertekent het verslag niet. Indien de rechter tijdens het onderhoud vaststelt dat de minderjarige niet over het nodige onderscheidingsvermogen beschikt, maakt hij hiervan melding in het verslag. § 6. Het onderhoud met de minderjarige heeft niet tot gevolg dat hij partij in het geding wordt.

Aan de mening van de minderjarige wordt passend belang gehecht in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.".

Art. 159.In dezelfde afdeling 7/1 wordt een artikel 1004/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 1004/2.De Koning stelt het model van informatieformulier voor de minderjarige vast.

Het formulier vermeldt het recht om gehoord te worden door de rechter, de manier waarop het onderhoud plaatsvindt en de manier waarop het onderhoud aanvaard of geweigerd wordt. Het vermeldt eveneens dat het verslag over het onderhoud bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd, dat de partijen er kennis van kunnen nemen en dat de inhoud van dit verslag tijdens deze rechtspleging kan worden gebruikt.

In het formulier wordt bovendien gepreciseerd dat de rechter bij het horen van de minderjarige niet verplicht is zich te schikken naar de door de minderjarige gedane verzoeken.

Het formulier wordt in voorkomend geval gericht aan het adres van elk van de ouders.".

Art. 160.In artikel 1016bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1987 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in het vierde lid worden de woorden "voorzitter van de rechtbank" vervangen door de woorden "rechter van de familierechtbank";3° in het vijfde lid wordt het woord "voorzitter" vervangen door het woord "familierechtbank";4° in het zevende lid wordt het woord "voorzitter" vervangen door het woord "rechter".

Art. 161.In artikel 1156 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "vrederechter".

Art. 162.In artikel 1189, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 163.In artikel 1191 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, worden de woorden "de rechtbank" telkens vervangen door de woorden "de familierechtbank".

Art. 164.In artikel 1193bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 18 februari 1981, vervangen bij de wet van 29 april 2001 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in het tweede lid worden de woorden "van de vrederechter of van de rechtbank" opgeheven;3° in het vierde lid worden de woorden "de artikelen 1186, tweede lid, 1187, tweede lid, en 1188, tweede lid," vervangen door de woorden "artikel 1187, tweede lid,".

Art. 165.In artikel 1195, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 166.In artikel 1197 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 29 april 2001, 3 mei 2003 en 17 maart 2013, worden de woorden "voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank" en worden de woorden "488bis, f, §§ 3 en 4" vervangen door de woorden "499/7, § 2, en 499/9".

Art. 167.In artikel 1198 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 29 april 2001, worden de woorden "voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 168.In artikel 1199, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank" en wordt het woord "voorzitter" vervangen door het woord "rechtbank".

Art. 169.In artikel 1204bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 29 april 2001 en gewijzigd bij de wet van 17 maart 2013, worden de woorden "bij de vrederechter" vervangen door de woorden ", naar gelang van het geval, bij de vrederechter of bij de familierechtbank", worden de woorden "De vrederechter" vervangen door de woorden "De rechter" en worden de woorden "aan de vrederechter" vervangen door de woorden "aan de rechter".

Art. 170.Artikel 1207 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 13 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 1207.Indien niet alle mede-eigenaars met een minnelijke verdeling instemmen, alsook in de gevallen bedoeld in artikel 1206, zesde lid, geschiedt de verdeling gerechtelijk op vordering van de meest gerede partij ingesteld bij de familierechtbank.".

Art. 171.In artikel 1226 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 9 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : "Wanneer het verzoek gegrond is op artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, worden het verzoekschrift en alle naar behoren geïnventariseerde stukken in tweevoud neergelegd bij het vredegerecht. Zodra die neerlegging is geschied, bezorgt de griffier een exemplaar ervan aan het openbaar ministerie."; 2° § 3 wordt aangevuld met een lid, luidende : "Wanneer het verzoek is gegrond op artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, doet de vrederechter uitspraak nadat hij eerst het schriftelijke of mondelinge advies van het openbaar ministerie heeft gehoord.".

Art. 172.In artikel 1227, § 3 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 9 mei 2007, wordt het tweede lid vervangen als volgt : "Wanneer het verzoek is gegrond op artikel 113, § 2, of 117, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, doet de vrederechter uitspraak nadat hij eerst het schriftelijk of mondeling advies van het openbaar ministerie heeft gehoord.".

Art. 173.In artikel 1228, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 24 juni 1970, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 174.In artikel 1231-3, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 175.In artikel 1231-6, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 176.In artikel 1231-9 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 177.In artikel 1231-10 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 2 juni 2010 en van 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "rechtbank" telkens vervangen door het woord "familierechtbank";2° in het eerste lid, 3°, wordt het woord "jeugdrechtbank" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 178.In artikel 1231-11, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 179.In artikel 1231-13, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 180.In artikel 1231-14, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, worden de woorden "Vooraleer de adoptie wordt uitgesproken kunnen de adoptant of de adoptanten aan de jeugdrechtbank vragen om, ofwel :" vervangen door de woorden "Wanneer de adoptie betrekking heeft op een minderjarig kind, kunnen de adoptant of de adoptanten vooraleer de adoptie wordt uitgesproken aan de familierechtbank vragen om, ofwel :".

Art. 181.In artikel 1231-27, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en vervangen bij de wet van 6 december 2005, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 182.In artikel 1231-30, 2°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 183.In artikel 1231-33/1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 december 2009, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 184.In artikel 1231-33/4, 2°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 december 2009, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 185.In artikel 1231-34, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 186.In artikel 1231-36, 2°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 187.In de inleidende zin van artikel 1231-41, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt het woord "jeugdrechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 188.In artikel 1231-48, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 17 maart 2013, worden tussen de woorden "op verzoek van de procureur des Konings" en het woord "aangesteld" de woorden "of van enige andere partij bij de vordering" ingevoegd.

Art. 189.In artikel 1231-51 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 190.In artikel 1231-55 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, worden de woorden "Het hof van beroep" vervangen door de woorden "De familiekamer van het hof van beroep".

Art. 191.In artikel 1233, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, worden de woorden "artikel 931, zesde en zevende lid" vervangen door de woorden "artikel 1004/1, §§ 5 en 6".

Art. 192.In artikel 1236bis, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 29 april 2001 worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 193.In het vierde deel, boek IV, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk Xbis, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1976, vervangen door wat volgt : "Hoofdstuk Xbis. Vorderingen betreffende de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit familiale betrekkingen".

Art. 194.Artikel 1253bis van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 3 augustus 1992, wordt hersteld als volgt : "

Art. 1253bis.De familierechtbank houdt rekening met alle nuttige elementen die voorkomen in het in artikel 725bis bedoelde familiedossier.".

Art. 195.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253ter/1 ingevoegd, luidende : "Art. 1253ter/1. In alle zaken die vallen onder de bevoegdheid van de familierechtbank informeert de griffier, zodra een vordering wordt ingesteld, de partijen over de mogelijkheid tot bemiddeling, verzoening en elke andere vorm van minnelijke oplossing van conflicten, door hen onmiddellijk de tekst toe te zenden van de artikelen 1730 tot 1737, vergezeld van een door de voor Justitie bevoegde minister opgestelde informatiebrochure over de bemiddeling, de lijst van de erkende bemiddelaars die zijn gespecialiseerd in familiezaken en gevestigd zijn in het gerechtelijk arrondissement, alsook de inlichtingen betreffende de informatiesessies, wachtdiensten of andere in het gerechtelijk arrondissement georganiseerde initiatieven die erop gericht zijn de minnelijke oplossing van conflicten te bevorderen.".

Art. 196.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253ter/2 ingevoegd, luidende : "Art. 1253ter/2. In alle zaken bedoeld in artikel 1253ter/4, § 2, 1° tot 4°, dienen de partijen in persoon te verschijnen op de inleidingszitting.

In afwijking van het eerste lid dienen de partijen in alle zaken die betrekking hebben op minderjarige kinderen in persoon te verschijnen op de inleidingszitting, de zitting waarop de vragen aangaande de kinderen worden besproken én de pleitzittingen.

De rechter kan in geval van uitzonderlijke omstandigheden een afwijking toestaan op de persoonlijke verschijning van partijen bedoeld in het eerste en tweede lid.

Indien de eiser niet in persoon verschijnt, verklaart de rechter naar gelang van de omstandigheden waarover hij oordeelt, de eiser van zijn eis vervallen, of verwijst de zaak naar de bijzondere rol van de kamer. In dat laatste geval kan de zaak op verzoek van een van de partijen opnieuw ter zitting worden gebracht binnen een termijn van vijftien dagen. Indien de verweerder niet in persoon verschijnt, kan de rechter hetzij een vonnis bij verstek uitspreken, hetzij de zaak uitstellen tot een latere rechtsdag. In dat laatste geval wordt een nieuwe gerechtsbrief verstuurd naar de verweerder. Indien de verweerder opnieuw niet verschijnt op die nieuwe zitting, spreekt de rechtbank, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, een vonnis uit dat geacht wordt op tegenspraak te zijn gewezen.

In geval van een door een advocaat, een notaris of een erkend bemiddelaar opgesteld akkoord tussen de partijen over alle vorderingen die zijn naar voren gebracht in de akte van rechtsingang wordt de persoonlijke verschijning van de partijen niet vereist en homologeert de rechtbank het akkoord van de partijen, voor zover dit niet kennelijk strijdig is met het belang van het kind. De rechter kan echter steeds de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van het openbaar ministerie.".

Art. 197.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253ter/3 ingevoegd, luidende : "Art. 1253ter/3. § 1. Indien de partijen in de zaken bedoeld in artikel 1253ter/4, § 2, 1° tot 4°, niet tot een akkoord zijn gekomen, hoort de rechter de partijen betreffende hun geschil.

Onverminderd artikel 1253ter/2 kan de rechter de partijen in elke stand van het geding gelasten persoonlijk te verschijnen, op verzoek van een van de partijen of van het openbaar ministerie, dan wel als hij het nuttig acht, onder meer teneinde de partijen met elkaar te verzoenen of de relevantie van een akkoord na te gaan. De rechter kan de partijen voorstellen om de mogelijkheid van een minnelijke schikking of bemiddeling te onderzoeken.

Indien de eiser niet in persoon verschijnt, verklaart de rechter naar gelang van de omstandigheden waarover hij oordeelt, de eiser van zijn eis vervallen, of verwijst de zaak naar de bijzondere rol van de kamer. In dat laatste geval kan de zaak op verzoek van een van de partijen opnieuw ter zitting worden gebracht binnen een termijn van vijftien dagen. Indien de verweerder niet in persoon verschijnt, kan de rechter hetzij een vonnis bij verstek uitspreken, hetzij de zaak uitstellen tot een latere rechtsdag. In dat laatste geval wordt een nieuwe gerechtsbrief verstuurd naar de verweerder. Indien de verweerder opnieuw niet verschijnt op die nieuwe zitting, spreekt de rechtbank, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, een vonnis uit dat geacht wordt op tegenspraak te zijn gewezen. § 2. Mits alle partijen hiermee akkoord gaan, kan de rechter de zaak verdagen naar een vaste datum die de termijn van drie maanden zoals bepaald in artikel 1734 niet mag overschrijden, teneinde de partijen de mogelijkheid te bieden na te gaan of er akkoorden kunnen worden gesloten dan wel of bemiddeling een oplossing zou kunnen bieden aan partijen, of kan hij de zaak, met toepassing van artikel 76, § 4, verwijzen naar de kamer voor minnelijke schikking. De zaak kan op schriftelijk verzoek van een van de partijen op een vroegere datum worden hervat. § 3. Op ieder ogenblik kunnen de partijen de rechter verzoeken hun overeenkomsten met betrekking tot de maatregelen bedoeld in artikel 1253ter/4, § 2, 1° tot 4°, te homologeren. De rechter kan weigeren de overeenkomst te homologeren als deze kennelijk strijdig is met het belang van de kinderen.".

Art. 198."Art 1253ter/4. § 1. Wanneer spoedeisendheid wordt aangevoerd, doet de familierechtbank uitspraak in kort geding.

Zonder spoedeisendheid en behoudens toepassing van artikel 1043 verwijst de rechter de zaak naar een gewone zitting. § 2. Worden geacht spoedeisend te zijn en kunnen worden ingeleid bij tegensprekelijk verzoekschrift, dagvaarding of gezamenlijk verzoekschrift, de zaken met betrekking tot : 1° de afzonderlijke verblijfplaatsen;2° het ouderlijk gezag;3° de verblijfsregeling en het recht op persoonlijk contact met een minderjarig kind;4° de onderhoudsverplichtingen;5° de internationale kinderontvoeringen;6° de machtigingen om een huwelijk aan te gaan als bedoeld in artikel 167 van het Burgerlijk Wetboek en de weigeringen van wettelijke samenwoning als bedoeld in artikel 1476quater, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek;7° de voorlopige maatregelen die bevolen worden op grond van artikel 1253ter/5. De uitspraak wordt gedaan volgens de vormvoorschriften van de procedure in kort geding.

Zo de zaak bij dagvaarding wordt ingeleid, is de in artikel 1035, tweede lid, bedoelde termijn van toepassing.

In de andere gevallen heeft de inleidende zitting plaats uiterlijk binnen vijftien dagen na de neerlegging ter griffie.

Zo de in het eerste lid bedoelde zaken samen met andere zaken worden ingeleid, kan de familierechtbank beslissen de in dit artikel beschreven procedure toe te passen op die andere vorderingen.".

Art. 199.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253ter/5 ingevoegd, luidende : "Art. 1253ter/5. Naast de maatregelen die werden genomen overeenkomstig de artikelen 19, tweede lid, en 735, § 2, kan de rechter de volgende voorlopige maatregelen nemen : 1° alle maatregelen betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag, de organisatie van de verblijfsregeling en het recht op persoonlijk contact bevelen of aanpassen;2° de uitkeringen tot levensonderhoud begroten, wijzigen of afschaffen;3° de afzonderlijke verblijfplaats van de echtgenoten of de wettelijk samenwonenden vaststellen;4° aan een der echtgenoten verbod opleggen om, voor de tijd die hij bepaalt, eigen of gemeenschappelijke roerende of onroerende goederen, zonder de instemming van de andere echtgenoot te vervreemden, te hypothekeren of te verpanden;hij kan de verplaatsing van de meubelen verbieden of het persoonlijk gebruik ervan aan een van beide echtgenoten toewijzen; 5° de echtgenoot die de roerende goederen onder zich heeft, verplichten zich borg te stellen of voldoende solvabiliteit aan te tonen;6° gebruik maken van dezelfde bevoegdheden als hem bij artikel 221 van het Burgerlijk Wetboek zijn toegekend;7° de echtelijke verblijfplaats van de echtgenoten vaststellen indien zij het daar niet over eens zijn;8° elke maatregel genomen op grond van de artikelen 1209 tot 1212. Wanneer de vordering werd ingesteld bij verzoekschrift, dan dient de inleidingszitting plaats te vinden binnen vijftien dagen na de datum waarop het verzoekschrift is neergelegd.

Wat betreft de in het tweede lid, 3°, bedoelde vaststelling van de afzonderlijke verblijfplaats, indien een echtgenoot of een wettelijk samenwonende zich tegenover de andere schuldig gemaakt heeft aan een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek, of heeft gepoogd een feit te plegen als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, of indien er ernstige aanwijzingen voor dergelijke gedragingen bestaan, krijgt de andere echtgenoot of wettelijk samenwonende behalve bij uitzonderlijke omstandigheden, het genot van de echtelijke of de gemeenschappelijke verblijfplaats toegewezen, indien hij daarom verzoekt.

De in het tweede lid, 4°, bedoelde daden van vervreemding zijn alle daden bedoeld in artikel 1 van de wet van 16 december 1851 van de wet tot herziening van het hypothecair stelsel en in artikel 8 van de wet van 10 februari 1908 betreffende de zee- en binnenvaart.

In het in het tweede lid, 6°, bedoelde geval kan het vonnis van de familierechtbank ingeroepen worden tegen alle tegenwoordige of toekomstige derden-schuldenaars, nadat zij hun, op verzoek van een van de partijen, door een gerechtsdeurwaarder zal zijn betekend. Wanneer het vonnis ophoudt gevolgen te hebben, krijgen de derden-schuldenaars op dezelfde wijze daarvan bericht ten verzoeke van de meest gerede partij.".

Art. 200.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253ter/6 ingevoegd, luidende : "Art. 1253ter/6. De familierechtbank neemt, indien het verzoek dat haar wordt voorgelegd betrekking heeft op een minderjarige, alle maatregelen en verricht de nodige daden van onderzoek, rekening houdend met het hoger belang van het kind.

De rechtbank kan onder meer alle maatregelen treffen en het onderzoek doen verrichten dat nodig is om de persoonlijkheid van het kind en het milieu waarin het wordt grootgebracht te kennen teneinde uit te maken wat zijn belang is en welke middelen voor zijn opvoeding of behandeling geschikt zijn.

Zij kan een maatschappelijk onderzoek doen verrichten, door bemiddeling van de bevoegde sociale dienst, en het kind aan een medisch-psychologisch onderzoek onderwerpen, indien hij het haar meegedeelde dossier niet voldoende acht.

Indien de rechtbank een maatschappelijk onderzoek doet verrichten, kan zij, behoudens in spoedeisende gevallen, haar beslissing eerst nemen of wijzigen na kennis te hebben genomen van het advies van de bevoegde sociale dienst, tenzij zij dit advies niet ontvangt binnen de door haar bepaalde termijn, die niet meer dan vijfenzeventig dagen mag bedragen.

Van de informatie wordt in alle gevallen aan de partijen kennis gegeven voor de zitting.

De rechtbank houdt, in voorkomend geval, rekening met de meningen van de kinderen die werden geuit op de wijze bepaald bij artikel 1004/1.".

Art. 201.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253ter/7 ingevoegd, luidende : "Art. 1253ter/7. § 1. In afwijking van de bepalingen van het derde deel, titel III, blijven de zaken die worden geacht spoedeisend te zijn, ingeschreven op de rol van de familierechtbank, ook in geval van een uitspraak in hoger beroep. In geval van nieuwe elementen kan dezelfde zaak opnieuw voor de rechtbank worden gebracht, binnen een termijn van 15 dagen, bij conclusie of bij een schriftelijk verzoek dat wordt neergelegd bij of gericht is aan de griffie. Deze nieuwe elementen moeten, op straffe van nietigheid, worden aangeduid in de conclusie of in het schriftelijk verzoek.

Onder "nieuwe elementen" wordt verstaan : 1° over het algemeen, een feit dat niet bekend was bij het eerste verzoek;2° met betrekking tot een uitkering tot levensonderhoud, nieuwe omstandigheden waarin de partijen of de kinderen verkeren, en die hun situatie ingrijpend kunnen wijzigen;3° met betrekking tot de organisatie van de verblijfsregeling, het recht op persoonlijk contact en de uitoefening van het ouderlijk gezag, nieuwe omstandigheden die de toestand van de partijen of die van het kind kunnen wijzigen.In dit laatste geval kan de rechtbank dit nieuwe verzoek echter enkel inwilligen indien het belang van het kind zulks rechtvaardigt. § 2. Indien er op oneigenlijke wijze gebruik wordt gemaakt van de in § 1, eerste lid, geboden mogelijkheid om de zaak opnieuw voor de rechtbank te brengen, kan de rechter in zijn vonnis de bevoegdheid uitoefenen die hem wordt toegekend in artikel 1017, vierde lid. § 3. Artikel 730, § 2, a), is niet toepasselijk op de zaken waarvoor dit artikel bepaalt dat ze voortdurend aanhangig blijven bij de rechtbank.".

Art. 202.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253ter/8 ingevoegd, luidende : "Art. 1253ter/8. De zaak wordt bij de familierechtbank aanhangig gemaakt in de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 353-10 en 354-2 van het Burgerlijk Wetboek, en onverminderd de artikelen 145, 478 en 479 van hetzelfde Wetboek en de artikelen 1231-3, 1231-24, 1231-27 en 1231-46, bij een verzoekschrift, ondertekend, al naar het geval, door de minderjarige, de vader, de moeder, de voogd, de toeziende voogd, de curator, het familielid of het lid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, of bij dagvaarding, op verzoek van het openbaar ministerie.".

Art. 203.In artikel 1253quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1976 en gewijzigd bij de wetten van 19 maart en 2 juni 2010, wordt letter a) opgeheven.

Art. 204.In artikel 1253quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1976, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "familierechtbank" en wordt het woord "rechter" telkens vervangen door het woord "rechtbank";2° in het eerste lid wordt het woord "hem" telkens vervangen door het woord "haar" en wordt het woord "hij" vervangen door het woord "zij";3° in het derde lid wordt het woord "rechter" vervangen door het woord "rechtbank";4° in het derde lid wordt het woord "hem" vervangen door het woord "haar".

Art. 205.In artikel 1253sexies, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1976, worden de woorden "Het verzoek" vervangen door de woorden "De vordering" en worden de woorden "in artikel 4, § 1, 1° en 2°, van de wet van 10 februari 1908" vervangen door de woorden "in artikel 227bis, § 2, 1° en 2°, van het Wetboek van Koophandel".

Art. 206.In artikel 1253septies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1976, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : "De echtgenoot die verzoekt om het vervreemden of hypothekeren van voor hypotheek vatbare goederen te verbieden, kan in spoedeisende gevallen aan de familierechtbank vragen dat zij hem, nog voor zij zich uitspreekt over de waarde van de aanvraag, toelaat zijn verzoek te doen inschrijven op de kant van de laatst overgeschreven titel van verkrijging van de in de akte van rechtsingang bedoelde goederen. De griffier geeft aan de hypotheekbewaarder kennis van een uittreksel uit de beslissing.".

Art. 207.In artikel 1254 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wetten van 2 juni 2010 en 5 april 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, zesde lid, wordt de zin "Als de eiser wenst dat die vorderingen onmiddellijk in kort geding worden ingeleid, dan wordt de vordering bij gerechtsdeurwaardersexploot ingeleid met dagvaarding om te verschijnen voor de voorzitter, zitting houdend in kort geding, zoals bepaald in artikel 1280, en voor de rechtbank.", opgeheven; 2° in § 2, eerste lid, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank";3° § 4/1 wordt opgeheven.

Art. 208.In artikel 1255 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wetten van 2 juni 2010, 5 april 2011 en 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, worden de woorden "verschijning van de partijen" vervangen door het woord "zitting";2° § 6 wordt vervangen als volgt : " § 6.De rechter kan de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen op verzoek van één van de partijen of van het openbaar ministerie, of wanneer hij dit nuttig acht met het oog op het verzoenen van de partijen, of teneinde de mogelijkheden van een akkoord na te gaan met betrekking tot de persoon, de onderhoudsgelden en de goederen van de kinderen.

Onverminderd de toepassing van artikel 1734 brengt de rechtbank de partijen in kennis van de mogelijkheid hun geschil op te lossen via verzoening, bemiddeling dan wel elke andere vorm van minnelijke oplossing van conflicten. Als hij vaststelt dat toenadering mogelijk is, kan hij de schorsing van de procedure gelasten, om de partijen de mogelijkheid te bieden alle nuttige inlichtingen dienaangaande in te winnen. De duur van de schorsing mag niet meer bedragen dan één maand.

Op verzoek van de partijen, of als de rechter het opportuun acht, wordt het dossier dan naar de kamer voor minnelijke schikking van de familierechtbank verwezen, op grond van de artikelen 661 en volgende."; 3° in § 7 worden de woorden "voorzitter van de rechtbank" vervangen door de woorden "de familierechtbank".

Art. 209.In artikel 1256 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 27 april 2007, wordt het derde lid vervangen door wat volgt : "Bij gebrek aan een overeenkomst of in geval van een gedeeltelijke overeenkomst, verwijst de rechter de zaak op verzoek van één van de partijen naar zijn eerste nuttige zitting in het kader van de zaken die worden geacht spoedeisend te zijn of van de zaken waarvoor de spoedeisendheid wordt aangevoerd in de zin van artikel 1253ter/4.

Artikel 803 is van toepassing.".

Art. 210.Artikel 1263 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1994, wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 1263.Wanneer de wet de persoonlijke verschijning van de partijen eist of de rechtbank deze heeft gelast, kan naar gelang van de omstandigheden die de rechter beoordeelt, de echtgenoot die niet verschijnt, van zijn rechtsvordering vervallen worden verklaard of kan de zaak worden verwezen naar de bijzondere rol van de kamer. In dat laatste geval kan de zaak opnieuw op de terechtzitting komen binnen een termijn van vijftien dagen op verzoek van een van de partijen.".

Art. 211.In artikel 1275, § 2, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 juni 1994, worden de woorden "rechtbank die op de vordering heeft beslist" vervangen door de woorden "rechtbank van eerste aanleg waartoe de familierechtbank die op de vordering heeft beslist, behoort.".

Art. 212.In artikel 1278, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 juni 1994, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 213.Artikel 1280 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 5 april 2011, wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 1280.Wanneer de familierechtbank uitspraak doet over zaken die worden geacht spoedeisend te zijn of zaken waarvoor de spoedeisendheid wordt aangevoerd in de zin van artikel 1253ter/4, neemt zij, op verzoek van de partijen of van één van hen, of van de procureur des Konings, kennis van de voorlopige maatregelen volgens het bepaalde in de artikelen 1253ter/5 en 1253ter/6.

De artikelen 1253sexies, § 1, 1253septies, eerste lid, en 1253octies zijn van toepassing wanneer verbod is gevorderd of uitgevaardigd om voor hypotheek vatbare goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwaren. Artikel 224 van het Burgerlijk Wetboek is ook van toepassing.".

Art. 214.Artikel 1289 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 juni 1994, wordt vervangen als volgt : "

Art. 1289.§ 1. Wanneer de echtgenoten al meer dan zes maanden gescheiden leven op de dag van de neerlegging van het verzoekschrift, en de in § 3 bepaalde persoonlijke verschijning niet wordt bevolen, verloopt de procedure schriftelijk. Artikel 755 is van toepassing. § 2. Wanneer de echtgenoten niet langer dan zes maanden gescheiden leven op de dag van de neerlegging van het verzoekschrift, worden zij geacht binnen een maand te rekenen van de datum van deze neerlegging gezamenlijk en persoonlijk te verschijnen voor de familierechtbank.

Zij geven de rechtbank hun wil te kennen. § 3. De persoonlijke verschijning van partijen kan steeds worden bevolen door de rechtbank, ongeacht de duur van de scheiding van de echtgenoten, hetzij ambtshalve, hetzij op vraag van de procureur des Konings of van een van de partijen. In dit geval, worden de echtgenoten geacht binnen een maand te rekenen van de neerlegging van het verzoekschrift gezamenlijk en persoonlijk te verschijnen voor de familierechtbank. Ze geven de rechtbank hun wil te kennen. § 4. In de in §§ 2 en 3 bedoelde gevallen kan de rechtbank in uitzonderlijke omstandigheden de echtgenoten machtigen zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat of door een notaris.".

Art. 215.Artikel 1289bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994, wordt opgeheven.

Art. 216.In artikel 1289ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden " §§ 2 en 3," ingevoegd tussen de woorden "in artikel 1289" en de woorden "tenzij het wegens";2° in het derde lid worden de woorden "voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van de voorzitter waarneemt" worden vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 217.In artikel 1290 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 1 juli 1972, 30 juni 1994 en 20 mei 1997, worden de volgende aanpassingen aangebracht : 1° de woorden "artikel 931, derde tot zevende lid" worden telkens vervangen door de woorden "artikel 1004/1";2° in het derde lid worden de woorden " §§ 2 en 3" ingevoegd tussen de woorden "waarin artikel 1289" en de woorden "voorziet, ambtshalve".

Art. 218.Artikel 1291bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007 wordt opgeheven.

Art. 219.In artikel 1292, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 1972, worden de woorden "artikelen 1289 tot 1291" vervangen door de woorden "artikelen 1289, §§ 2, 3 en 4, tot 1291".

Art. 220.In artikel 1293 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 juni 1994 en gewijzigd bij de wet van 20 mei 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "Wanneer de echtgenoten of één van hen" vervangen door de woorden "Wanneer, binnen een maand te rekenen van de dag van indiening van het verzoekschrift en vóór de eventuele verschijning van de partijen als bedoeld in artikel 1289, §§ 2 en 3, de echtgenoten of een van hen";2° in het tweede lid worden de woorden "artikel 931, derde tot zevende lid," vervangen door de woorden "artikel 1004/1";3° het derde lid wordt opgeheven;4° in het vierde lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "of derde" weggelaten en worden de woorden "in het tweede lid of van het onderhoud bedoeld in het derde lid" vervangen door de woorden "in hetzelfde lid", en worden de woorden "een nieuwe datum voor de tweede verschijning waarin artikel 1294 voorziet" vervangen door de woorden "een nieuwe verschijningsdatum";5° het vijfde lid wordt opgeheven.

Art. 221.Artikel 1294 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 juni 1994 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997 en 27 april 2007 wordt opgeheven.

Art. 222.In artikel 1294bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 31 oktober 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "waarin artikel 1294 voorziet" vervangen door de woorden "waarin artikel 1289, §§ 2 en 3, voorziet";2° § 1 wordt aangevuld met de woorden", §§ 2 en 3";3° in § 2 worden de woorden "de rechtsdag van kort geding" vervangen door de woorden "de rechtsdag voor de zaken die geacht worden spoedeisend te zijn" en wordt het woord "voorzitter" vervangen door het woord "rechtbank".

Art. 223.In artikel 1298 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 juni 1994 en 20 mei 1997, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 224.In artikel 1302, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 juni 1994, worden de woorden "van de familiekamer" ingevoegd tussen de woorden "tegen het arrest" en de woorden "van het hof van beroep".

Art. 225.In artikel 1316, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1976, wordt het woord "rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 226.In artikel 1321 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 19 maart 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, wordt het woord "rechter" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in § 2 wordt het woord "rechter" vervangen door het woord "familierechtbank";3° in § 2 wordt het woord "hij" telkens vervangen door het woord "zij".

Art. 227.In artikel 1322/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 maart 2010, wordt het woord "rechter" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 228.In artikel 1322bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 1998 en vervangen bij de wet van 10 mei 2007, worden de woorden "voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 229.In artikel 1322quater, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 1998, wordt het woord "voorzitter" vervangen door het woord "rechtbank".

Art. 230.In artikel 1322quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 1998 en gewijzigd bij de wet van 10 mei 2007, worden de woorden "voorzitter van de rechtbank" telkens vervangen door de woorden "rechter van de familierechtbank".

Art. 231.In artikel 1322sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 1998 en gewijzigd bij de wet van 10 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in het vierde lid worden de woorden "een beschikking gewezen door de voorzitter van de rechtbank" vervangen door de woorden "een vonnis gewezen door de familierechtbank".

Art. 232.In artikel 1322decies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, 2°, worden de woorden "voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in de §§ 4 en 5 worden de woorden "voorzitter van de rechtbank" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 233.In artikel 1322undecies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 mei 2007, worden de woorden "voorzitter van de rechtbank" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 234.In artikel 1322duodecies, §§ 1 en 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 mei 2007, wordt het woord "jeugdrechtbank" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 235.In artikel 1383 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 236.In artikel 1385duodecies, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 mei 2007, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 237.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1398/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 1398/1.§ 1. Behalve specifieke bepalingen zijn de beslissingen genomen door de rechter van de familierechtbank uitvoerbaar bij voorraad. Niettemin wordt het vonnis enkel uitgevoerd op risico van de partij die de tenuitvoerlegging ervan vordert en onverminderd de regels inzake kantonnement. § 2. De rechter die zitting houdt in de familierechtbank kan, bij een met bijzondere redenen omklede beslissing, de uitvoerbaarheid bij voorraad weigeren indien een van de partijen hem daarom verzoekt. § 3. De uitvoerbaarheid bij voorraad vindt evenwel niet plaats voor de beslissingen met betrekking tot de staat van personen, behalve wat de tussenbeslissingen of beslissingen alvorens recht te doen betreft.".

Art. 238.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1398/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 1398/2.Behalve wanneer zij betrekking hebben op geschillen inzake formaliteiten betreffende de voltrekking van het huwelijk, de opheffing van het verbod op het huwelijk tussen minderjarigen en de toestemming daartoe, zijn de vonnissen uitgesproken door de rechter van de familierechtbank die zitting neemt in het kader van zaken die worden geacht spoedeisend te zijn of zaken waarvoor de spoedeisendheid wordt aangevoerd in de zin van artikel 1253ter/4, uitvoerbaar bij voorraad, zulks niettegenstaande verzet of hoger beroep en zonder borgstelling indien de rechter deze niet heeft bevolen.". HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het Strafwetboek

Art. 239.In artikel 391bis, derde en vierde lid, van het Strafwetboek, vervangen bij de wet van 5 juli 1963 en gewijzigd bij de wetten van 31 maart 1987 en 27 april 2007, worden de woorden "1280, vijfde lid" telkens vervangen door de woorden "1253ter/5 en 6". HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade

Art. 240.Artikel 8 van wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1967, wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 8.Met betrekking tot zaken binnen het kader van deze wet doet de jeugdrechtbank, op straffe van nietigheid, eerst uitspraak na het advies of de vordering van het openbaar ministerie te hebben gehoord.".

Art. 241.Artikel 11 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 242.Artikel 44 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wetten van 29 april 2001, 24 april 2003 en 13 juni 2006, wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 44.De territoriale bevoegdheid van de jeugdrechtbank wordt bepaald door de verblijfplaats van de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen, of, in geval van gezamenlijke uitoefening door gescheiden personen, door de verblijfplaats van de persoon bij wie de jongere gewoonlijk verblijft. § 2. Wanneer die personen geen verblijfplaats in België hebben of wanneer hun verblijfplaats onbekend is of niet vaststaat, is de bevoegde jeugdrechtbank die van de plaats waar de betrokkenen het als een misdrijf omschreven feit heeft gepleegd, die van de plaats waar hij wordt aangetroffen of van de plaats waar de persoon aan wie of de instelling waaraan hij door de bevoegde instanties werd toevertrouwd, zijn woonplaats of haar zetel heeft. § 3. Wanneer de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig gemaakt wordt nadat de jongere de leeftijd van achttien jaar bereikt, is de bevoegde jeugdrechtbank die van de verblijfplaats van de jongere, of, indien die verblijfplaats onbekend is of niet vaststaat, van de plaats waar het als misdrijf omschreven feit werd gepleegd. § 4. Niettemin is de bevoegde jeugdrechtbank bij toepassing van artikel 18, vijfde lid, die van de verblijfplaats van de eiser. § 5. Wanneer de in § 1 bedoelde personen van verblijfplaats veranderen, terwijl voor de jongere een maatregel van bewaring, behoeding of opvoeding geldt, moeten ze de bevoegde jeugdrechtbank daarvan onverwijld bericht geven, op straffe van geldboete van een euro tot vijfentwintig euro. § 6. De verandering van verblijfplaats brengt met zich dat de zaak aan die rechtbank wordt onttrokken en verwezen wordt naar de jeugdrechtbank van het arrondissement waar de nieuwe verblijfplaats zich bevindt, tenzij de jeugdrechter, het openbaar ministerie of de ouders vragen dat de zaak aanhangig blijft bij de jeugdrechtbank waar ze reeds aanhangig gemaakt werd. De griffier van de rechtbank waaraan de zaak onttrokken wordt, zendt het dossier over aan de rechtbank waarnaar de zaak verwezen wordt.".

Art. 243.In artikel 45 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 mei 2006, wordt het 1° opgeheven.

Art. 244.Artikel 56bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994, wordt opgeheven.

Art. 245.In artikel 62bis, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994, worden de woorden "artikel 59bis, §§ 2bis en 4bis" vervangen door de woorden "artikelen 128, 130 en 135".

Art. 246.In artikel 63bis, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994, in paragraaf 1 worden de woorden "artikel 59bis, §§ 2bis en 4bis" vervangen door de woorden "artikelen 128, 130 en 135". HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van diverse wetgevende en regelgevende bepalingen

Art. 247.In artikel 30, § 3, van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : "Het hoger beroep tegen de vonnissen van de vrederechter wordt ingesteld bij verzoekschrift gericht tot de familierechtbank, die de zitting bepaalt. De zaak wordt verwezen naar een kamer met drie rechters. Het hoger beroep tegen de vonnissen van de jeugdrechtbank wordt ingesteld bij verzoekschrift gericht tot de jeugdkamer van het hof van beroep, die de zitting bepaalt.".

Art. 248.In artikel 33 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006, worden de woorden "59bis en 59ter" vervangen door de woorden "128, 130 en 135".

Art. 249.In artikel 34, derde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006, worden de woorden "De rechter, de rechtbank of het hof" vervangen door de woorden "De vrederechter, de familierechtbank, de jeugdrechtbank of de jeugdkamer van het hof van beroep".

Art. 250.In artikel 36, 1°, a), van dezelfde wet, worden de woorden "59bis en 59ter" vervangen door de woorden "128, 130 en 135".

Art. 251.In artikel 3, eerste en derde lid, van de wet van 16 mei 1900 tot erfregeling van de kleine nalatenschappen, gewijzigd bij de wet van 14 mei 1981, wordt het woord "vrederechter" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 252.In artikel 4 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 29 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vijfde lid wordt het woord "vrederechter" telkens vervangen door het woord "familierechtbank" en worden de woorden "zijn bevelschrift" vervangen door de woorden "haar bevelschrift";2° in het zesde lid wordt de eerste zin opgeheven en wordt het woord "Zij" vervangen door de woorden "De rechtbank";3° in het zevende lid worden de woorden "vrederechter of, in het geval van het vorige lid, door de daartoe aangewezen rechter" vervangen door de woorden "daartoe aangewezen rechter".

Art. 253.In artikel 5 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 20 december 1961, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in het tweede lid worden de woorden "vrederechter van het kanton waar" vervangen door de woorden "familierechtbank van het gerechtelijk arrondissement waarin";3° in het derde lid wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "rechtbank" en worden de woorden "zijn toestemming" vervangen door de woorden "haar toestemming".

Art. 254.In artikel 6, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 20 december 1961, worden de woorden "hetzij op het ogenblik van de overneming, door de rechtbank die beslist, hetzij later, door de vrederechter van het kanton waar" vervangen door de woorden "hetzij op het ogenblik van de overneming, hetzij later, door de familierechtbank van het gerechtelijk arrondissement waarin".

Art. 255.In artikel 4 van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "vrederechter" telkens vervangen door het woord "familierechtbank" en worden de woorden "zijn bevelschrift" vervangen door de woorden "haar bevelschrift";2° in het tweede lid wordt de eerste zin opgeheven en wordt het woord "Zij" vervangen door de woorden "De rechtbank";3° in het derde lid worden de woorden "door de vrederechter of, in het geval van het vorige lid," opgeheven.

Art. 256.In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in het tweede lid worden de woorden "vrederechter van het kanton waar" vervangen door de woorden "familierechtbank van het gerechtelijk arrondissement waarin";3° in het derde en vierde lid wordt het woord "vrederechter" telkens vervangen door het woord "rechtbank" en worden de woorden "zijn toestemming" vervangen door de woorden "haar toestemming".

Art. 257.In artikel 6 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "familierechtbank";2° in het tweede lid worden de woorden "vrederechter van het kanton waar" vervangen door de woorden "familierechtbank van het gerechtelijk arrondissement waarin";3° in het derde lid wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "rechtbank" en worden de woorden "zijn toestemming" vervangen door de woorden "haar toestemming".

Art. 258.In artikel 8, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden "vrederechter van het kanton waar" vervangen door de woorden "familierechtbank van het gerechtelijk arrondissement waarin".

Art. 259.In artikel 10, eerste lid, van dezelfde wet wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 260.In artikel 11 van de wet van 12 juli 1931 betrekking hebbende op zekere akten van den burgerlijke stand alsmede op de bevoegdheid der diplomatieke en consulaire ambtenaren in zake burgerlijke stand worden de woorden "rechtbank van eersten aanleg" telkens vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 261.In artikel 5, § 3, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, hersteld bij de wet van 1 maart 2000, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 262.In artikel 27 van het Wetboek van internationaal privaatrecht worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het vierde lid aangevuld met de volgende zin : "Het beroep wordt ingesteld bij de familierechtbank indien de buitenlandse authentieke akte een bevoegdheid als bedoeld in artikel 572bis van het Gerechtelijk Wetboek betreft."; 2° paragraaf 2 wordt aangevuld met de volgende zin : "De vordering tot verklaring van de uitvoerbaarheid van een buitenlandse authentieke akte wordt ingesteld bij de familierechtbank indien deze akte een bevoegdheid als bedoeld in artikel 572bis van het Gerechtelijk Wetboek betreft.".

Art. 263.In artikel 31, § 1, derde lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 264.In artikel 69, § 1, van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939, laatst gewijzigd bij de wet van 3 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vijfde lid, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt : "Wanneer de ouders, die gescheiden leven of van wie de scheiding hangende is, geen akkoord bereiken over de toewijzing van de kinderbijslag, kunnen zij de familierechtbank verzoeken de rechthebbende aan te wijzen, in het belang van het kind.Wanneer een dergelijk verzoek tot haar wordt gericht, kan de familierechtbank beslissen één rechthebbende aan te wijzen dan wel dat de kinderbijslag door een van de ouders geheel of gedeeltelijk zal worden doorgestort aan de andere ouder.

Deze beslissing heeft uitwerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin zij ter kennis werd gebracht aan de bevoegde instantie voor kinderbijslag."; 2° § 3 wordt vervangen als volgt : " § 3.Zo de belangen van het kind dit vereisen, kan de vader, de moeder, de adoptant, de pleegvoogd, de voogd, de curator of de rechthebbende, overeenkomstig artikel 572bis, 14° en 15°, van het Gerechtelijk Wetboek, of krachtens artikel 594, 8°, van hetzelfde Wetboek, verzet doen tegen de betaling aan de persoon bedoeld in § 1, 2 of 2bis.".

Art. 265.In artikel 44, § 1, 3° en 4°, van de wet van 27 juni 1969, tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders herziet wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 266.In artikel 8, 3° van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 267.In artikel 4 van de wet van 15 mei 2012 betreffende het tijdelijk huisverbod in geval van huiselijk geweld worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "vrederechter van het kanton" vervangen door de woorden "familierechtbank van het arrondissement waarin de betrokken verblijfplaats gelegen is, onverminderd artikel 629bis, § 1";2° in § 1, tweede lid, wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "familierechtbank";3° in § 2, eerste lid, wordt het woord "vrederechter" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 268.In artikel 5 van dezelfde wet wordt het woord "vrederechter" telkens vervangen door het woord "familierechtbank". HOOFDSTUK 7. - Overgangsbepalingen en evaluatie

Art. 269.De zaken die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet hangende zijn, worden verder behandeld door de rechtbank of het Hof waarbij zij aanhangig zijn.

Indien een beslissing door het Hof van Cassatie is vernietigd en er reden is om de zaak te verwijzen, in een aangelegenheid die tot de bevoegdheid van de familie- en jeugdrechtbanken behoort, wordt de zaak naar de familie- en jeugdrechtbank verwezen. In de gevallen bedoeld in dit artikel worden de dossiers overgezonden aan de griffier-hoofd van dienst van de familie- en jeugdrechtbank.

Art. 270.Verzet tegen de beslissingen gewezen door de vrederechter of de burgerlijke rechtbank van de rechtbank van eerste aanleg in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de familiekamers van de familie- en jeugdrechtbanken behoren, of nog door de jeugdrechtbank in burgerlijke aangelegenheden, wordt voor de familierechtbank gedaan. Is verzet gedaan vóór de inwerkingtreding van deze wet, dan vindt artikel 263 toepassing.

Art. 271.De mandaten van de rechters van de jeugdrechtbank en van de jeugdrechters in hoger beroep die zijn aangewezen op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel worden ambtshalve omgevormd tot mandaten van rechter van de familie- en jeugdrechtbank, respectievelijk familie- en jeugdrechter in hoger beroep.

Art. 272.De magistraten van de familie- en jeugdrechtbank die, op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, minstens drie jaar een ambt uitoefenen in deze rechtscolleges of die het brevet van jeugdrechter hebben behaald, worden vrijgesteld van de basisopleiding als bedoeld in artikel 259sexies van het Gerechtelijk Wetboek.

Zij moeten echter de voortgezette opleidingen volgen. De andere magistraten bewijzen binnen een jaar nadat de wet in werking is getreden dat zij voldaan hebben aan de door het Instituut voor gerechtelijke opleiding vastgestelde vereisten inzake opleiding.

Art. 273.De toepassing van deze wet wordt geëvalueerd door de minister van Justitie en de minister bevoegd voor de Gezinnen in het zesde jaar na dat van de inwerkingtreding ervan. In het bijzonder worden daarbij de werking en de werklast van de familierechtbank en de werking van de opgerichte kamers voor minnelijke schikking onderzocht.

Het verslag van deze evaluatie wordt door de minister bevoegd voor de Gezinnen overgezonden aan de wetgevende Kamers uiterlijk op 30 juni van het zevende jaar na dat van de inwerkingtreding van deze wet. HOOFDSTUK 8. - Inwerkingtreding

Art. 274.Deze wet treedt in werking op 1 september 2014.

De Koning kan een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 30 juli 2013.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 53-682-2010/2011 : Nr. 1 : Wetsvoorstel van de heer Brotcorne c.s.

Nrs. 2 tot 5 : Addenda.

Nr. 6 : Advies van de Raad van State.

Nrs. 7 tot 14 : Amendementen.

Nr. 15 : Verslag.

Nr. 16 : Tekst aangenomen door de commissie.

Nr. 17 : Amendementen.

Nr. 18 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal Verslag : 19 en 20 juli 2011.

Stukken van de Senaat : 5-1189 -2010/2011 : Nr. 1 : Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers. 5-1189 -2011/2012 : Nr. 2 : Amendementen. 5-1189 -2012/2013 : Nrs. 3 tot 6 : Amendementen.

Nr. 7 : Verslag.

Nr. 8 : Tekst geamendeerd door de commissie.

Nr. 9 : Tekst geamendeerd door de Senaat en teruggezonden naar de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Nr. 10 : Bijlage.

Handelingen van de Senaat : 20 juni 2013.

Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 53-682 -2012/2013 : Nr. 19 : Ontwerp geamendeerd door de Senaat.

Nr. 20 : Amendementen.

Nr. 21 : Verslag.

Nr. 22 : Tekst aangenomen door de commissie.

Nr. 23 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal Verslag : 17 juli 2013.

Stukken van de Senaat : 5-1189 -2012/2013 : Nr. 11 : Tekst geamendeerd in de Kamer van volksvertegenwoordigers en teruggezonden aan de Senaat.

Nr. 12 : Verslag.

Nr. 13 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.

Handelingen van de Senaat : 18 juli 2013.

^