gepubliceerd op 03 februari 2017
Uittreksel uit arrest nr. 166/2016 van 22 december 2016 Rolnummer 6282 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Hoei. Het Grondwettelijk samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 166/2016 van 22 december 2016 Rolnummer 6282 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Hoei.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 4 november 2015 in zake Laurent Veckmans tegen de nv « EDF Luminus », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 6 november 2015, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Hoei, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het tot gevolg heeft dat een wet die het bedrag van de aanleg wijzigt, onmiddellijk van toepassing is op de vonnissen die na de datum van inwerkingtreding van die wet zijn gewezen, zonder dat rekening wordt gehouden met de datum van het inleiden van de zaak voor de eerste rechter en/of met de datum van het instellen van de vorderingen die voor hem zijn geformuleerd en die bepalend zijn voor de berekening van dat bedrag ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « De wetten op de rechterlijke organisatie, de bevoegdheid en de rechtspleging zijn van toepassing op de hangende rechtsgedingen, zonder dat die worden onttrokken aan de instantie van het gerecht waarvoor zij op geldige wijze aanhangig zijn, en behoudens de uitzonderingen bij de wet bepaald ».
B.2.1. De verwijzende rechter vraagt het Hof of de voormelde bepaling bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie « in zoverre [zij] tot gevolg heeft dat een wet die het bedrag van de aanleg wijzigt, onmiddellijk van toepassing is op de vonnissen die na de datum van inwerkingtreding van die wet zijn gewezen, zonder dat rekening wordt gehouden met de datum van het inleiden van de zaak voor de eerste rechter en/of met de datum van het instellen van de vorderingen die voor hem zijn geformuleerd en die bepalend zijn voor de berekening van dat bedrag ».
B.2.2. Uit de bewoordingen van de prejudiciële vraag en uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat bij de rechter hoger beroep is ingesteld tegen een beslissing die door een vrederechter werd gewezen op 4 september 2014, zijnde na de inwerkingtreding van de artikelen 136 en 274 van de wet van 30 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2013 pub. 27/09/2013 numac 2013009420 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank sluiten betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank. Artikel 136 van de voormelde wet, die luidens artikel 274 van dezelfde wet in werking is getreden op 1 september 2014, heeft het bedrag van de aanleg van de in eerste aanleg gewezen beslissingen gewijzigd zodat, met toepassing van het voormelde artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek, het aan de verwijzende rechter voorgelegde hoger beroep tegen het vonnis onontvankelijk is, aangezien het bedrag van de vordering die het voorwerp uitmaakt van het hoger beroep lager is dan het nieuwe bedrag van de aanleg.
Uit de combinatie, met artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek, van de twee bepalingen van de wet van 30 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2013 pub. 27/09/2013 numac 2013009420 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank sluiten die, volgens de verwijzende rechter, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet klaarblijkelijk niet schenden, zou een verschil in behandeling tussen rechtzoekenden voortvloeien naargelang zij vóór of na 1 september 2014 hoger beroep hebben ingesteld tegen een door een vrederechter gewezen vonnis waarvan de inzet lager is dan 1.860 euro.
B.2.3. Aangezien de vaststelling van het bedrag van de aanleg niet het voorwerp vormt van de prejudiciële vraag, zoals het is omschreven in B.2.2, is het de onmiddellijke toepassing van het nieuwe bedrag van de aanleg op de vonnissen die zijn gewezen op het ogenblik van de inwerkingtreding van de nieuwe wet, die de oorzaak is van het verschil in behandeling dat ter toetsing aan het Hof wordt voorgelegd.
B.3. Artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek bevestigt het algemeen rechtsbeginsel van de onmiddellijke toepassing van de wetten op de rechterlijke organisatie, de bevoegdheid en de rechtspleging.
Aangezien die onmiddellijke toepassing slechts geldt « behoudens de uitzonderingen bij de wet bepaald », kan dat artikel 3 op zichzelf beschouwd de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet schenden. Het verschil in behandeling als gevolg van de onmiddellijke toepassing vloeit noodzakelijkerwijze voort uit het ontbreken van een wettelijke regeling die in een afwijking van die regel voorziet.
B.4. Het komt in beginsel de wetgever toe om de inwerkingtreding van een nieuwe wet te regelen en uit te maken of hij al dan niet dient te voorzien in een afwijking van de regel die in artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek is vervat. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet zijn slechts geschonden indien het tijdstip van inwerkingtreding tot een verschil in behandeling leidt waarvoor geen redelijke verantwoording bestaat of indien aan het vertrouwensbeginsel op buitensporige wijze afbreuk wordt gedaan.
B.5. Te dezen heeft artikel 274 van de wet van 30 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2013 pub. 27/09/2013 numac 2013009420 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank sluiten de datum van inwerkingtreding vastgesteld van artikel 136, dat onder meer het bedrag van de aanleg heeft gewijzigd dat volgens artikel 617, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is op de door een vrederechter gewezen vonnissen. Aldus is, ingevolge de toepassing van artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek, het nieuwe bedrag van de aanleg van toepassing op alle vonnissen die door de vrederechters zijn gewezen na 1 september 2014.
B.6. De wetgever vermocht op rechtmatige wijze ervan uit te gaan dat hij te dezen geen uitzondering diende te maken op het beginsel van de onmiddellijke toepassing van de wetten op de rechterlijke organisatie, de bevoegdheid en de rechtspleging, zoals het is verankerd in artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek en dat, volgens een vaste rechtspraak, impliceert dat, in geval van wijziging van de wetgeving inzake de rechtsmiddelen, de wet die op de dag van de beslissing van kracht is, de rechtsmiddelen regelt die daartegen openstaan.
Weliswaar heeft de onmiddellijke inwerkingtreding van de nieuwe wet, in de hypothese die de verwijzende rechter beoogt, tot gevolg dat het hoger beroep niet ontvankelijk is ratione summae, terwijl het dat wel zou zijn geweest indien het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld, was uitgesproken vóór de inwerkingtreding van het nieuwe bedrag van de aanleg.
Die vaststelling kan evenwel niet volstaan om tot een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te besluiten. Elke wetswijziging zou onmogelijk worden indien zou worden aangenomen dat een nieuwe bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zou schenden om de enkele reden dat zij de toepassingsvoorwaarden van de vroegere wetgeving wijzigt, om de enkele reden dat zij de berekeningen in de war zou sturen van diegenen die op de vroegere situatie zijn voortgegaan of om de enkele reden dat zij de verwachtingen van een partij in een rechtsgeding zou dwarsbomen.
Door niet af te wijken van de in artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek vervatte regeling, heeft de wetgever geen afbreuk gedaan aan rechtmatige verwachtingen van een categorie van rechtzoekenden. In burgerrechtelijke geschillen bestaat geen algemeen beginsel dat het recht op een dubbele aanleg waarborgt en de wijziging van het bedrag van de aanleg zoals zij volgt uit artikel 617 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij artikel 136 van de wet van 30 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2013 pub. 27/09/2013 numac 2013009420 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank sluiten, geldt voor alle door vrederechters gewezen vonnissen waarvan het bedrag lager is dan 1.860 euro.
B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in zoverre het tot gevolg heeft dat een wet die het bedrag van de aanleg wijzigt, onmiddellijk van toepassing is op de vonnissen die na de datum van inwerkingtreding van die wet door een vrederechter zijn gewezen, zonder dat rekening wordt gehouden met de datum van het inleiden van de zaak voor de eerste rechter of met de datum van het instellen van de vorderingen die voor hem zijn geformuleerd en die bepalend zijn voor de berekening van dat bedrag.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 22 december 2016.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels