Etaamb.openjustice.be
Decreet van 13 november 2023
gepubliceerd op 15 februari 2024

Decreet inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming

bron
duitstalige gemeenschap
numac
2024001120
pub.
15/02/2024
prom.
13/11/2023
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 NOVEMBER 2023. - Decreet inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming (1)


Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt: HOOFDSTUK 1 - Algemene bepalingen Afdeling 1 - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Algemeen toepassingsgebied De bepalingen van dit decreet zijn van toepassing op: 1° kinderen wier integriteit, gezonde ontwikkeling, opvoeding of maatschappelijke participatie in gevaar is door hun eigen gedrag, het gedrag van de personen belast met hun opvoeding, het gedrag van derden, hun levensomstandigheden, relatieconflicten of bijzondere gebeurtenissen;2° jongvolwassenen die advies en oriëntatie nodig hebben op hun weg naar zelfstandigheid;3° verdachte of delinquente jongeren;4° personen belast met de opvoeding die het moeilijk hebben om de integriteit, gezonde ontwikkeling, opvoeding of maatschappelijke participatie van hun kind te waarborgen;5° aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming, dienstverrichters en pleeggezinnen die in het kader van dit decreet belast zijn met de uitvoering van de maatregelen inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming;6° de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank die in het kader van dit decreet maatregelen inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming voorstellen of bevelen.

Art. 2.Hoedanigheden De verwijzingen naar personen in dit decreet gelden voor alle geslachten.

Art. 3.Definities Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder: 1° crisispleegzorg: kortdurende opname van een kind of jongere in een pleeggezin voor crisispleegzorg;2° pleeggezin voor crisispleegzorg: overeenkomstig artikel 94 erkend pleeggezin dat opdracht kan krijgen crisispleegzorg te verlenen;3° Algemene Verordening Gegevensbescherming: de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);4° decreet van 16 oktober 1995: het decreet van 16 oktober 1995 betreffende de openbaarheid van de bestuursdocumenten;5° dienstverrichter: natuurlijke persoon of rechtspersoon die niet hoofdzakelijk werkzaam is in de jeugdbijstand en de jeugdbescherming en die de opdracht kan krijgen maatregelen inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming uit te voeren;6° consensuele jeugdbijstand: gespecialiseerde hulp die het departement uitwerkt met instemming van het kind dat het vereiste beoordelingsvermogen bezit of ten minste twaalf jaar oud is en de personen belast met zijn opvoeding of met instemming van de jongvolwassene;7° prestatie van opvoedkundige aard en van algemeen nut: niet-vergoed werk voor een bepaald aantal uren in een dienst, vereniging of instelling dat kan worden bevolen door de jeugdrechter of jeugdrechtbank overeenkomstig artikel 59, § 1, eerste lid, 2°, artikel 70, § 3, eerste lid, 3°, en artikel 73, § 3, eerste lid, 3° ;8° persoon belast met de opvoeding: natuurlijke persoon die op basis van de wet of een rechterlijke beslissing het ouderlijk gezag over het kind of de jongere uitoefent, de voogd van het kind of de jongere en de overeenkomstig artikel 34 van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten aangewezen persoon;9° departement: het departement van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap dat bevoegd is voor Jeugdbijstand en Jeugdbescherming;10° gevaar: reeds opgetreden of te verwachten schending van de integriteit van het kind door zijn eigen gedrag, het gedrag van de personen belast met zijn opvoeding, het gedrag van derden, zijn levensomstandigheden, relatieconflicten of bijzondere gebeurtenissen;11° gerechtelijke jeugdbijstand: de gespecialiseerde hulp die wordt bevolen door de jeugdrechter of de jeugdrechtbank;12° wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten: wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade;13° gewone leefomgeving: plaats waar zich het levensmiddelpunt van de natuurlijke persoon bevindt;14° integriteit: de fysieke, psychische en morele integriteit;15° jeugdbijstand: de gespecialiseerde hulp aan het kind en de personen belast met zijn opvoeding.Jeugdbijstand omvat de consensuele jeugdbijstand en de gerechtelijke jeugdbijstand; 16° aanbieder van jeugdbijstand: overeenkomstig artikel 87 erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon die opdracht kan krijgen om jeugdbijstandsmaatregelen uit te voeren;17° jeugdbijstandsmaatregelen: maatregelen die worden overeengekomen of worden bevolen in het kader van de consensuele of gerechtelijke jeugdbijstand voor kinderen tot en met 18 jaar of de personen belast met hun opvoeding of overeenkomstig artikel 50, § 1, ten hoogste tot de leeftijd van 21 jaar verlengd of overeengekomen worden;18° jongere: verdachte of delinquente jongere;19° jeugdbescherming: optreden van de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank ten aanzien van jongeren;20° aanbieder van jeugdbescherming: overeenkomstig artikel 87 erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon die opdracht kan krijgen om jeugdbeschermingsmaatregelen uit te voeren;21° jeugdbeschermingsmaatregelen: maatregelen die worden voorgesteld of bevolen in het kader van de jeugdbescherming;22° jeugddelict: een als misdrijf omschreven feit dat een natuurlijke persoon vóór de leeftijd van 18 jaar heeft gepleegd;23° jongvolwassene: elke natuurlijke persoon van 18 tot 21 jaar die zijn woonplaats heeft in het Duitse taalgebied en overeenkomstig artikel 50 of artikel 75 een verlenging van de begeleiding aanvraagt of overeenkomstig artikel 28 een beroep doet op adviesverlening in het kader van de consensuele jeugdbijstand;24° kind: elke natuurlijke persoon tot 18 jaar die wordt begeleid in het kader van de jeugdbijstand;25° langdurige pleegzorg: langdurige opname van een kind of jongere in een pleeggezin voor langdurige pleegzorg;26° pleeggezin voor langdurige pleegzorg: overeenkomstig artikel 94 erkend pleeggezin dat opdracht kan krijgen langdurige pleegzorg te verlenen;27° slachtoffer: natuurlijke persoon die als direct of indirect gevolg van een jeugddelict fysieke, psychische of morele schade of economisch verlies heeft geleden of rechtspersoon die als direct of indirect gevolg van een jeugddelict economisch verlies heeft geleden;28° pleegzorg: residentiële of semi-residentiële jeugdbijstandsmaatregel of jeugdbeschermingsmaatregel die de crisispleegzorg, de langdurige pleegzorg en de ondersteunende pleegzorg omvat;29° pleeggezin: pleeggezin voor crisispleegzorg, pleeggezin voor langdurige pleegzorg of pleeggezin voor ondersteunende pleegzorg;30° delinquente jongere: natuurlijke persoon die bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing veroordeeld is voor een jeugddelict;31° verdachte jongere: natuurlijke persoon die ervan wordt verdacht een jeugddelict te hebben gepleegd;32° ondersteunende pleegzorg: occasionele opvang van een kind of jongere door een pleeggezin voor ondersteunende pleegzorg;33° pleeggezin voor ondersteunende pleegzorg: overeenkomstig artikel 94 erkend pleeggezin dat opdracht kan krijgen ondersteunende pleegzorg te verlenen;34° vertrouwde personen: natuurlijke personen met wie het kind of de jongere een sociale of affectieve band heeft, zonder dat er sprake is van een familieband;35° verwante personen: natuurlijke personen met wie het kind of de jongere een familieband heeft;36° ZBGA: de centrale autoriteit van de Gemeenschap inzake adoptie vermeld in artikel 6 van het decreet van 27 april 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/04/1999 pub. 02/06/1999 numac 1999009595 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming met betrekking tot de oproeping bij proces-verbaal in jeugdzaken type wet prom. 27/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999009619 bron ministerie van justitie Wet tot invoeging van een artikel 80bis in het Burgerlijk Wetboek en tot opheffing van het decreet van 4 juli 1806 aangaande de manier van opstelling van de akte waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand constateert dat hem een levenloos kind werd vertoond sluiten4 betreffende de adoptie van kinderen die in het kader van dit decreet opdracht kan geven om residentiële opvang te bieden. Afdeling 2 - Rechten van het kind, de jongere en de personen belast

met de opvoeding

Art. 4.Rechten Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij de uitvoering van dit decreet betrokken is, eerbiedigt de rechten van het kind en de jongere, in het bijzonder de rechten die worden opgesomd in de Grondwet en in het Verdrag van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind. In het bijzonder wordt het volgende gewaarborgd: 1° elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij de uitvoering van dit decreet betrokken is, geeft voorrang aan de behoeften van het kind en de jongere.Die worden vastgelegd in overleg met het kind of de jongere en, voor zover mogelijk, in overleg met de personen belast met zijn opvoeding; 2° onverminderd de procedurebepalingen van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten hebben het kind en de jongere in het kader van dit decreet het recht zich vrij te uiten over alle beslissingen die hen aangaan.Met hun mening moet rekening worden gehouden overeenkomstig hun leeftijd en hun beoordelingsvermogen; 3° elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij de uitvoering van dit decreet betrokken is, eerbiedigt de rechten van het kind en de jongere zonder enige discriminatie, in het bijzonder zonder enige discriminatie op grond van een van de beschermde criteria vermeld in artikel 2 van het decreet van 19 maart 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/04/1999 pub. 02/06/1999 numac 1999009595 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming met betrekking tot de oproeping bij proces-verbaal in jeugdzaken type wet prom. 27/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999009619 bron ministerie van justitie Wet tot invoeging van een artikel 80bis in het Burgerlijk Wetboek en tot opheffing van het decreet van 4 juli 1806 aangaande de manier van opstelling van de akte waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand constateert dat hem een levenloos kind werd vertoond sluiten2 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;4° tenzij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank anders beslist of tenzij dit in strijd is met de integriteit van het kind of de jongere, hebben het kind en de jongere het recht zich in hun contacten met de bij de uitvoering van dit decreet betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen te laten begeleiden door een persoon van hun keuze;5° het kind en de jongere hebben recht op voldoende en begrijpelijke informatie over jeugdbijstand en jeugdbescherming en alle daarmee verband houdende beslissingen die hen aangaan.De communicatie met het kind en de jongere verloopt in begrijpelijke taal die past bij hun leeftijd en hun beoordelingsvermogen.

Art. 5.Voorrang aan ambulante en semi-residentiële maatregelen § 1 - Jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen zijn in de eerste plaats bedoeld om de ontwikkeling en opvoeding van het kind of de jongere in zijn gewone leefomgeving te bevorderen. In dat verband verdienen ambulante en semi-residentiële maatregelen de voorkeur boven residentiële maatregelen.

Residentiële behandeling of opvang wordt verleend op basis van een gemotiveerde beslissing. § 2 - In het kader van een jeugdbijstandsmaatregel kan residentiële behandeling of opvang uitsluitend worden gerechtvaardigd door het feit dat de personen belast met de opvoeding niet bereid of in staat zijn de integriteit, de gezonde ontwikkeling, de opvoeding of de maatschappelijke participatie van het kind met behulp van ambulante of semi-residentiële maatregelen te waarborgen.

In het kader van een jeugdbeschermingsmaatregel is residentiële behandeling of opvang in een gesloten vorm van residentiële behandeling of opvang, dan wel in een gesloten afdeling van een openbare instelling voor jeugdbescherming alleen toegestaan ter bescherming van de samenleving of ter bescherming van de integriteit van de jongere gedurende een beperkte periode. § 3 - In het geval van een residentiële maatregel wordt erop gelet dat het recht op regelmatig rechtstreeks contact met de personen belast met de opvoeding, broers en zussen en vertrouwde personen gevrijwaard wordt, tenzij de integriteit van het kind of de jongere daardoor in het gedrang komt. Met inachtneming van de in artikel 4, 1°, vermelde behoeften van het kind of de jongere wordt in het kader van de balansgesprekken vermeld in de artikelen 33, 41, 51 en 67 regelmatig nagegaan of de residentiële maatregel noodzakelijk is.

Voor zover dit mogelijk is en niet in strijd is met de integriteit van het kind, wordt met toepassing van artikel 387septiesdecies van het oud Burgerlijk Wetboek ervoor gezorgd dat het kind bij een residentiële jeugdbijstandsmaatregel niet van zijn broers en zussen wordt gescheiden.

Art. 6.Rechten en plichten van de personen belast met de opvoeding Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij de uitvoering van dit decreet betrokken is, zorgt ervoor dat de rechten en plichten van de personen belast met de opvoeding worden gerespecteerd en bevorderd.

De personen belast met de opvoeding en andere verwante of vertrouwde personen van het kind of de jongere worden zoveel mogelijk actief betrokken bij alle jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen. Afdeling 3 - Doel van de jeugdbijstand en de jeugdbescherming

Art. 7.Doel van de jeugdbijstand Het hoofddoel van de jeugdbijstand is ervoor te zorgen dat het kind een aan zijn leeftijd aangepast en menswaardig leven kan leiden en dat zijn gezonde ontwikkeling, opvoeding en maatschappelijke participatie zo goed mogelijk wordt bevorderd. Voorts heeft jeugdbijstand tot doel het gezin als hoeksteen van de samenleving en als natuurlijke omgeving voor de ontwikkeling van het kind te ondersteunen. Ze biedt het kind bescherming en bijstand om zijn zelfbewustzijn en zijn integratie in de maatschappij, op school en eventueel in het beroepsleven te versterken en biedt jongvolwassenen advies op hun weg naar zelfstandigheid.

Art. 8.Doel van de jeugdbescherming Het hoofddoel van de jeugdbescherming is de opvoeding, sociale re-integratie, persoonlijke verantwoordelijkheid en gezonde ontwikkeling van de jongere te bevorderen en de samenleving te beschermen. Jeugdbescherming heeft tot doel de jongere bewust te maken van de gevolgen van zijn daden en zo herhaling te voorkomen. Afdeling 4 - Vormen van jeugdbijstandsmaatregelen en

jeugdbeschermingsmaatregelen

Art. 9.Ambulante maatregelen Ambulante maatregelen omvatten de niet-residentiële of niet-semi-residentiële opvang of begeleiding van het kind, de jongere of de personen belast met de opvoeding.

Ambulante maatregelen hebben in het bijzonder een of meer van de volgende doeleinden: 1° de gezonde ontwikkeling van het kind of de jongere bevorderen;2° het kind, de jongere of de personen belast met de opvoeding ondersteunen bij het oplossen en beheersen van individuele en gezinsgerelateerde relatieconflicten en crisissen en de onderliggende factoren;3° de relatie tussen het kind of de jongere en de personen belast met de opvoeding versterken;4° de opvoedingscompetenties van de personen belast met de opvoeding bevorderen en de personen belast met de opvoeding ondersteunen bij hun opvoedingstaken, om de opvoedingsomstandigheden van het kind of de jongere te verbeteren;5° het kind of de jongere helpen om te gaan met alledaagse problemen, ontwikkelingsproblemen en gedragsproblemen;6° het kind of de jongere ondersteunen bij zijn integratie in de maatschappij, op school en eventueel in het beroepsleven;7° het kind of de jongere stimuleren om zijn verantwoordelijkheid op te nemen en zelfstandig te worden. De Regering kan de nadere regels en de verdere doeleinden van de ambulante maatregelen vermeld in het eerste lid bepalen, voor zover die verdere doeleinden de kwaliteit van de jeugdbijstand of de jeugdbescherming kunnen verbeteren.

Art. 10.Semi-residentiële maatregelen Semi-residentiële maatregelen omvatten de behandeling, opvang of begeleiding van het kind, de jongere of de personen belast met de opvoeding in een vorm van residentiële opvang of in een pleeggezin voor ondersteunende pleegzorg, overdag en zo nodig 's nachts.

Gedurende de semi-residentiële maatregel bevindt de gewone leefomgeving van het kind, de jongere of de personen belast met de opvoeding zich buiten de vorm van residentiële opvang of het pleeggezin voor ondersteunende pleegzorg.

Semi-residentiële maatregelen hebben in het bijzonder een of meer van de volgende doeleinden: 1° de gezonde ontwikkeling van het kind of de jongere bevorderen;2° het kind of de jongere helpen om te gaan met alledaagse problemen, ontwikkelingsproblemen en gedragsproblemen;3° het kind of de jongere ondersteunen bij zijn integratie in de maatschappij, op school en eventueel in het beroepsleven;4° de druk op het kind, de jongere, de personen belast met de opvoeding en de hele gezinssituatie verlichten;5° de relatie tussen het kind of de jongere en de personen belast met de opvoeding versterken;6° het kind of de jongere stimuleren om zijn verantwoordelijkheid op te nemen en zelfstandig te worden. De Regering kan de nadere regels en de verdere doeleinden van de semi-residentiële maatregelen vermeld in het eerste lid bepalen, voor zover die verdere doeleinden de kwaliteit van de jeugdbijstand of de jeugdbescherming kunnen verbeteren.

Art. 11.Residentiële maatregelen Residentiële maatregelen omvatten de behandeling, opvang of begeleiding van het kind, de jongere of de personen belast met de opvoeding in een vorm van residentiële opvang of in een pleeggezin voor crisispleegzorg of langdurige pleegzorg, overdag en s nachts.

Gedurende de residentiële maatregel bevindt de gewone leefomgeving van het kind of de jongere zich in de vorm van residentiële opvang of in het pleeggezin dat crisispleegzorg of langdurige pleegzorg biedt.

Residentiële maatregelen hebben in het bijzonder een of meer van de volgende doeleinden: 1° de gezonde ontwikkeling van het kind of de jongere bevorderen;2° het kind of de jongere helpen om te gaan met alledaagse problemen, ontwikkelingsproblemen en gedragsproblemen;3° het kind of de jongere ondersteunen bij zijn integratie in de maatschappij, op school en eventueel in het beroepsleven;4° de relatie tussen het kind of de jongere en de personen belast met de opvoeding versterken;5° het kind of de jongere stimuleren om zijn verantwoordelijkheid op te nemen en zelfstandig te worden. De Regering kan de nadere regels en de verdere doeleinden van de residentiële maatregelen vermeld in het eerste lid bepalen, voor zover die verdere doeleinden de kwaliteit van de jeugdbijstand of de jeugdbescherming kunnen verbeteren.

Art. 12.In aanmerking te nemen factoren § 1 - Bij het plannen, voorstellen of bevelen van een van de in de artikelen 9 tot 11 vermelde vormen van jeugdbijstandsmaatregelen houden het departement, de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank rekening met de volgende factoren: 1° de behoeften van het kind;2° de leeftijd en het beoordelingsvermogen van het kind;3° de competenties van de personen belast met de opvoeding om de integriteit, gezonde ontwikkeling, opvoeding of maatschappelijke participatie van hun kind te waarborgen;4° de levenssituatie van het kind. § 2 - Bij het voorstellen of bevelen van een van de in de artikelen 9 tot 11 vermelde vormen van jeugdbeschermingsmaatregelen houden het departement, de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank rekening met de volgende factoren: 1° de behoeften van de jongere;2° de leeftijd en het beoordelingsvermogen van de jongere;3° de levenssituatie van de jongere;4° de ernst van het jeugddelict, de omstandigheden waarin het is gepleegd, de schade en de gevolgen voor het slachtoffer;5° de voorlopige en in de procedure ten gronde opgelegde jeugdbeschermingsmaatregelen die reeds ten aanzien van de jongere zijn genomen, alsook zijn gedrag tijdens de uitvoering ervan;6° de openbare veiligheid. HOOFDSTUK 2 - Preventie en werken in een netwerk

Art. 13.Preventiemaatregelen Preventie in het kader van de jeugdbijstand en de jeugdbescherming omvat maatregelen die tot doel hebben te voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen gevaar lopen.

De preventiemaatregelen kunnen verschillende vormen aannemen, in het bijzonder: 1° projecten om benadeling, verslaving, misbruik en geweld te voorkomen en projecten om de weerbaarheid van kinderen, jongeren en jongvolwassenen te versterken;2° projecten ter voorlichting en bewustmaking van kinderen, jongeren, de personen belast met hun opvoeding en jongvolwassenen;3° het aanbieden van opleidingen en bijscholingen;4° public relations op het gebied van jeugdbijstand en jeugdbescherming. Het departement zorgt voor de coördinatie, planning, uitvoering en evaluatie van de preventiemaatregelen vermeld in het tweede lid.

De Regering kan de nadere regels voor de coördinatie, planning, uitvoering, evaluatie en financiering van de preventiemaatregelen bepalen.

Art. 14.Netwerken van de jeugdbijstand en de jeugdbescherming Het netwerk van de jeugdbijstand tracht de in artikel 7 vermelde doelstellingen van de jeugdbijstand te bereiken door een georganiseerde, gestructureerde en sectoroverschrijdende uitwisseling tussen de betrokken actoren.

Het netwerk van de jeugdbescherming tracht de in artikel 8 vermelde doelstellingen van de jeugdbescherming te bereiken door een georganiseerde, gestructureerde en sectoroverschrijdende uitwisseling tussen de betrokken actoren.

De netwerken hebben in het bijzonder de volgende taken: 1° de situatie van kinderen, jongeren en jongvolwassenen in het Duitse taalgebied in het oog houden;2° het bestaande aanbod en de bestaande maatregelen analyseren en de behoeften in de jeugdbijstand en in de jeugdbescherming bepalen;3° de samenwerking tussen de betrokken actoren analyseren en bevorderen. Voor de uitvoering van die taken vindt minstens één netwerkbijeenkomst per jaar plaats. Daarbij kan het gaan om een gezamenlijke bijeenkomst van de netwerken van de jeugdbijstand en de jeugdbescherming.

Art. 15.Oprichting van de stuurgroep voor de netwerken van de jeugdbijstand en de jeugdbescherming Er wordt een stuurgroep voor de netwerken van de jeugdbijstand en de jeugdbescherming opgericht.

Art. 16.Taken van de stuurgroep De stuurgroep heeft tot taak: 1° de in artikel 14 vermelde netwerken van de jeugdbijstand en de jeugdbescherming te organiseren en te sturen;2° op basis van de bevindingen van de in artikel 14 vermelde netwerkbijeenkomsten: a) een realistisch aanbod uit te werken dat overeenstemt met de behoeften van de kinderen, jongeren, personen belast met hun opvoeding en jongvolwassenen, waarbij rekening wordt gehouden met maatschappelijke ontwikkelingen en nieuwe inzichten;b) aanbevelingen uit te werken voor de Regering of het Parlement om het beleid inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming vorm te geven;3° een overkoepelend forum over thema's inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming te organiseren, dat minstens om de vier jaar plaatsvindt.

Art. 17.Samenstelling van de stuurgroep § 1 - De stuurgroep heeft minstens de volgende stemgerechtigde leden: 1° een vertegenwoordiger van het departement;2° een vertegenwoordiger van elk van de aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming die overeenkomstig artikel 87 erkend zijn;3° een vertegenwoordiger van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren;4° een vertegenwoordiger van het onderwijs;5° een vertegenwoordiger van een organisatie die in het Duitse taalgebied werkzaam is op het gebied van jeugdwerk;6° een vertegenwoordiger van een instelling van algemeen nut die in het Duitse taalgebied werkzaam is op het gebied van gezondheidsvoorlichting en gezondheidspreventie. De stuurgroep telt minstens één vertegenwoordiger van de gerechtelijke autoriteiten met raadgevende stem.

De Regering kan bepalen dat nog andere leden worden aangewezen. § 2 - De Regering wijst onder de stemgerechtigde leden een coördinator van de stuurgroep aan voor de duur van het mandaat. § 3 - De Regering wijst de leden van de stuurgroep aan en wijst voor elk van hen een plaatsvervangend lid aan.

De leden vermeld in § 1, eerste lid, worden aangewezen op de voordracht van hun instellingen, diensten en organisaties die in de stuurgroep vertegenwoordigd zijn. § 4 - Het mandaat van de leden duurt zes jaar en kan worden verlengd.

Ongeacht een vrijwillig ontslag eindigt het mandaat van de leden van de stuurgroep als hun mandaat door de Regering wordt ingetrokken.

Bij ontslag van een lid doet het plaatsvervangende lid het mandaat van het ontslagnemende lid uit.

Als een mandaat in de stuurgroep vacant wordt, wijst de Regering een nieuw lid aan overeenkomstig de procedure bepaald in de §§ 1 en 3.

Art. 18.Werkwijze van de stuurgroep De stuurgroep komt minstens drie keer per jaar bijeen, behalve in het jaar waarin hij wordt opgericht.

De eerste vergadering van de stuurgroep vindt ten laatste vier maanden na de aanwijzing van zijn leden plaats.

Binnen twee maanden na deze eerste vergadering neemt de stuurgroep een huishoudelijk reglement aan dat door de Regering moet worden goedgekeurd. Dat huishoudelijk reglement regelt de details van de werkwijze van de stuurgroep.

Met het oog op de uitoefening van zijn taken kan de stuurgroep deskundigen uitnodigen voor de vergaderingen. De stuurgroep kan bovendien werkgroepen instellen, waarvoor ook deskundigen kunnen worden uitgenodigd.

Art. 19.Presentiegeld en reisvergoedingen De leden van de stuurgroep hebben recht op presentiegeld en reisvergoedingen onder de door de Regering vastgelegde voorwaarden. HOOFDSTUK 3 - Overheid die bevoegd is voor de jeugdbijstand en de jeugdbescherming Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 20.Kwaliteitshandboek Het departement stelt een kwaliteitshandboek op. Dat bevat minstens de volgende gegevens: 1° de manier waarop het departement te werk gaat in het kader van de jeugdbijstand en de jeugdbescherming;2° de criteria voor kwaliteitsbewaking;3° de missie en visie van het departement;4° de deontologische richtlijnen. Het kwaliteitshandboek wordt uiterlijk om de vier jaar aangepast aan de juridische en maatschappelijke ontwikkelingen.

Art. 21.Activiteitenverslag De Regering bezorgt het Parlement elk jaar een verslag over de uitvoering van de in de artikelen 22 tot 24 vermelde taken van het departement in de loop van het voorbije jaar. Afdeling 2 - Taken van het departement

Art. 22.Taken in het kader van de consensuele jeugdbijstand In het kader van de consensuele jeugdbijstand heeft het departement in het bijzonder de volgende taken: 1° de aanvragers voorlichten, adviseren en oriënteren;2° de levenssituatie van het kind inschatten om de daaruit voortvloeiende behoefte aan hulp en een mogelijk gevaar voor het kind vast te stellen;3° de hulp plannen in consensus met het kind en de personen belast met zijn opvoeding;4° aanbieders van jeugdbijstand, dienstverrichters en pleeggezinnen opdracht geven om de bij overeenkomst vastgelegde jeugdbijstandsmaatregelen uit te voeren;5° de bij overeenkomst vastgelegde jeugdbijstandsmaatregelen coördineren;6° balansgesprekken voeren om de uitvoering van de jeugdbijstandsovereenkomst te controleren;7° samenwerken met de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank in de situaties vermeld in de artikelen 35 tot 38.

Art. 23.Taken in het kader van de gerechtelijke jeugdbijstand en in het kader van de jeugdbescherming In het kader van de gerechtelijke jeugdbijstand en in het kader van de jeugdbescherming heeft het departement in het bijzonder de volgende taken: 1° maatschappelijke onderzoeken verrichten in opdracht van de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank;2° aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming, dienstverrichters en pleeggezinnen opdracht geven om jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen uit te voeren die door de jeugdrechter of de jeugdrechtbank zijn bevolen;3° de bevolen jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen organiseren, controleren en coördineren;4° balansgesprekken voeren om de uitvoering van de bevolen jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen te controleren;5° aan de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank verslag uitbrengen over de uitvoering van de bevolen jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen;6° toezicht uitoefenen op het kind of de jongere overeenkomstig artikel 42, eerste lid, 7°, artikel 78, eerste lid, 4°, en artikel 83, § 3, eerste lid;7° de in de artikelen 57 en 76 vermelde bemiddelingen in opdracht van de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank uitvoeren;8° de in de artikelen 43, 59 en 79 vermelde voorwaarden in opdracht van de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank begeleiden en controleren;9° de projecten vermeld in de artikelen 58 en 77 in opdracht van de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank begeleiden.

Art. 24.Specifieke taken in het kader van de pleegzorg In het kader van de pleegzorg heeft het departement in het bijzonder de volgende specifieke taken: 1° informatie over pleegzorg in het Duitse taalgebied publiceren;2° kandidaat-pleeggezinnen werven, voorbereiden en opleiden;3° adviezen opstellen met het oog op de erkenning van de kandidaat-pleeggezinnen;4° residentiële en semi-residentiële begeleiding en opvang van kinderen en jongeren in pleeggezinnen organiseren, in het kader van de jeugdbijstand, in het kader van de jeugdbescherming of in opdracht van de ZBGA;5° de contacten tussen de pleegkinderen en de personen belast met hun opvoeding organiseren en begeleiden;6° de pleeggezinnen tijdens de pleegzorgperiode begeleiden, adviseren en ondersteunen;7° voortgezette opleidingen voor pleeggezinnen organiseren en geven;8° regelmatig rapporteren over de ontwikkeling van het kind in het pleeggezin. Afdeling 3 - Territoriale bevoegdheid van het departement

Art. 25.Territoriale bevoegdheid in de consensuele jeugdbijstand § 1 - Onverminderd de administratieve bijstand op verzoek van een andere overheid is het departement in het kader van de consensuele jeugdbijstand territoriaal bevoegd als de personen belast met de opvoeding van het kind hun woonplaats hebben in het Duitse taalgebied of - in geval van gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag door personen die niet bij elkaar wonen - als de persoon bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, zijn woonplaats heeft in het Duitse taalgebied.

In geval van wisselende onderbrenging bij de personen belast met de opvoeding is het departement in het kader van de consensuele jeugdbijstand territoriaal bevoegd als het kind zijn woonplaats in het Duitse taalgebied heeft.

Als de personen belast met de opvoeding geen woonplaats in België hebben en hun woonplaats onbekend of onzeker is, is het departement in het kader van de consensuele jeugdbijstand territoriaal bevoegd als het kind zijn gewone leefomgeving in het Duitse taalgebied heeft. § 2 - Indien het departement in het kader van de consensuele jeugdbijstand door een verandering van woonplaats niet langer territoriaal bevoegd is en verdere interventie vereist is, neemt het departement rechtstreeks contact op met de overheid die door de verandering van woonplaats bevoegd is geworden en verstrekt het departement haar de relevante informatie. Met instemming van de overheid die door de verandering van woonplaats bevoegd is geworden, kan het departement zijn interventie in het kader van de consensuele jeugdbijstand voortzetten gedurende een overgangsperiode van ten hoogste zes maanden, te rekenen vanaf de datum van toezending van de informatie. In dat kader kunnen lopende jeugdbijstandsmaatregelen worden voortgezet.

In afwijking van het eerste lid kan het departement na het verstrijken van de overgangsperiode vermeld in het eerste lid zijn interventie voortzetten in consensus met de overheid die door de verandering van woonplaats bevoegd is geworden, als de continuïteit van die interventie noodzakelijk is ter bescherming van de integriteit van het kind. In dat kader kunnen lopende jeugdbijstandsmaatregelen worden verlengd en kunnen nieuwe jeugdbijstandsmaatregelen worden overeengekomen.

Daartoe sluit de Regering samenwerkingsovereenkomsten met de betrokken instanties overeenkomstig artikel 92bis, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen.

Art. 26.Territoriale bevoegdheid in de gerechtelijke jeugdbijstand en in de jeugdbescherming Onverminderd de administratieve bijstand op verzoek van een andere overheid stemt de territoriale bevoegdheid van het departement in het kader van de gerechtelijke jeugdbijstand en in het kader van de jeugdbescherming overeen met de territoriale bevoegdheid van de jeugdrechter en de jeugdrechtbank van het gerechtelijk arrondissement Eupen. HOOFDSTUK 4 - Consensuele en gerechtelijke jeugdbijstand Afdeling 1 - Toepassingsgebied

Art. 27.Specifiek toepassingsgebied Dit hoofdstuk is van toepassing op: 1° kinderen wier integriteit, gezonde ontwikkeling, opvoeding of maatschappelijke participatie in gevaar is door hun eigen gedrag, het gedrag van de personen belast met hun opvoeding, het gedrag van derden, hun levensomstandigheden, relatieconflicten of bijzondere gebeurtenissen;2° personen belast met de opvoeding die het moeilijk hebben om de integriteit, gezonde ontwikkeling, opvoeding of maatschappelijke participatie van hun kind te waarborgen;3° jongvolwassenen die ondersteuning nodig hebben op hun weg naar zelfstandigheid;4° aanbieders van jeugdbijstand, dienstverrichters en pleeggezinnen die opdracht hebben gekregen om de jeugdbijstandsmaatregelen uit te voeren;5° de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank die jeugdbijstandsmaatregelen bevelen. Afdeling 2 - Consensuele jeugdbijstand

Onderafdeling 1 - Procedure

Art. 28.Aanvragen en adviesverlening Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon kan in het kader van de consensuele jeugdbijstand aanvragen bij het departement indienen.

Het departement informeert en adviseert de aanvragers of verwijst hen door naar dienstverrichters die passende hulp kunnen aanbieden.

Het departement kan het informeren en adviseren opdragen aan aanbieders van jeugdbijstand en aan dienstverrichters.

De Regering bepaalt de nadere regels voor de aanvragen, alsook de nadere regels en de procedure voor de adviesverlening.

Art. 29.Inschatting van de levenssituatie § 1 - Indien uit de aanvraag of het advies blijkt dat een interventie van de dienst nodig kan zijn, schat het departement de levenssituatie van het kind in om de daaruit voortvloeiende behoefte aan hulp en een mogelijk gevaar voor het kind vast te stellen.

Daartoe organiseert het departement een of meer bijeenkomsten met het kind en de personen belast met zijn opvoeding, waaraan ook andere verwante of vertrouwde personen van het kind kunnen deelnemen.

Met inachtneming van de mening van het kind en in consensus met de personen belast met zijn opvoeding kan het departement reeds interveniërende dienstverrichters en actoren uit andere levensgebieden van het kind bij de inschatting betrekken.

Naast de bijeenkomsten vermeld in het tweede lid kan een afzonderlijk gesprek worden gevoerd met het kind of de personen belast met zijn opvoeding. § 2 - Indien uit de inschatting blijkt dat er behoefte is aan hulp en dat het kind gevaar loopt, wordt verdere hulp gepland, rekening houdend met de mening van het kind en in consensus met de personen belast met zijn opvoeding.

Art. 30.Planning van de hulp en jeugdbijstandsovereenkomst § 1 - Tijdens de in artikel 29, § 2, vermelde planning van de hulp worden de behoefte, de noodzakelijke jeugdbijstandsmaatregelen, het doel ervan, de duur ervan en de in artikel 110 vermelde tegemoetkoming in de kosten besproken.

Het op basis van consensus afgesproken resultaat van de planning van de hulp wordt schriftelijk vastgelegd in een jeugdbijstandsovereenkomst.

Naast de informatie vermeld in het eerste lid bevat de jeugdbijstandsovereenkomst informatie over: 1° de regelingen inzake beroepsgeheim en gegevensbescherming beschreven in hoofdstuk 9 en hoofdstuk 10;2° de in artikel 115 vermelde mogelijkheden om een klacht in te dienen. De Regering kan nog andere inhoudelijke punten van de jeugdbijstandsovereenkomst bepalen, voor zover die de kwaliteit van de jeugdbijstand kunnen verbeteren. § 2 - De jeugdbijstandsovereenkomst wordt ondertekend door het betrokken kind dat over het vereiste beoordelingsvermogen beschikt, de personen belast met zijn opvoeding, het departement en de aanbieders van jeugdbijstand en dienstverrichters die belast zijn met de jeugdbijstandsmaatregel.

In afwijking van het eerste lid volstaat de ondertekening van de jeugdbijstandsovereenkomst door één persoon belast met de opvoeding, voor zover aan een of meer van de volgende voorwaarden is voldaan: 1° de ondertekening door de andere persoon belast met de opvoeding is niet mogelijk, omdat zijn gezondheidstoestand te wensen overlaat of zijn woonplaats onbekend is;2° de andere persoon belast met de opvoeding toont een duidelijk gebrek aan belangstelling voor het kind;3° de jeugdbijstandsmaatregel is overeengekomen ten gunste van de ondertekenende persoon belast met de opvoeding en betreft uitsluitend die persoon. Indien aan een of meer van de voorwaarden vermeld in het tweede lid is voldaan, motiveert het departement dat schriftelijk en voegt het departement het desbetreffende bescheid bij de jeugdbijstandsovereenkomst.

De Regering kan de voorwaarden vermeld in het tweede lid preciseren. § 3 - Het departement bezorgt de partijen een exemplaar van de jeugdbijstandsovereenkomst.

Art. 31.Uitvoering van consensuele jeugdbijstandsmaatregelen In het kader van de consensuele jeugdbijstand kan het departement aanbieders van jeugdbijstand, dienstverrichters en pleeggezinnen opdracht geven om de jeugdbijstandsmaatregelen uit te voeren.

De aanbieders van jeugdbijstand, dienstverrichters en pleeggezinnen die overeenkomstig het eerste lid met een opdracht zijn belast, ontvangen van het departement alle informatie die voor de uitoefening van hun opdracht relevant is.

Art. 32.Coördinatie door het departement Het departement coördineert de jeugdbijstandsmaatregelen die overeenkomstig artikel 30 bij overeenkomst zijn vastgelegd. Daartoe kan het departement coördinatievergaderingen organiseren waarvoor ook andere dienstverrichters kunnen worden uitgenodigd die met het betrokken kind en de personen belast met zijn opvoeding werken.

Het departement kan de coördinatie opdragen aan aanbieders van jeugdbijstand en aan dienstverrichters.

De Regering kan nog andere nadere regels voor de uitvoering van de coördinatie bepalen.

Art. 33.Balansgesprek Uiterlijk zes maanden na ondertekening van de jeugdbijstandsovereenkomst vermeld in artikel 30, § 1, tweede lid, en vervolgens ten minste om de zes maanden organiseert het departement een balansgesprek met de partijen.

Het balansgesprek dient om de uitvoering van de jeugdbijstandsovereenkomst te controleren en de overeenkomst zo nodig aan te passen aan nieuwe omstandigheden en ontwikkelingen.

In afwijking van het eerste lid organiseert het departement een balansgesprek met de partijen en dit uiterlijk zes maanden na ondertekening van de jeugdbijstandsovereenkomst en vervolgens ten minste om de twaalf maanden: 1° bij jeugdbijstandsmaatregelen die voor een periode van ten minste twee jaar zijn vastgelegd;2° indien het departement na overleg met de partijen geen behoefte vaststelt om balansgesprekken vroeger te laten plaatsvinden.

Art. 34.Verhelderingsgesprek Indien het departement in het kader van de inschatting vermeld in artikel 29, § 1, eerste lid, of tijdens zijn verdere interventie vaststelt dat er een mogelijk gevaar voor het kind bestaat en de personen belast met de opvoeding of het kind weigeren samen te werken in het kader van de consensuele jeugdbijstand, of indien samenwerking met de personen belast met de opvoeding of met het kind niet mogelijk lijkt, deelt het departement het kind en de personen belast met zijn opvoeding schriftelijk mee dat het voornemens is om via de procureur des Konings te vragen om de zaak aanhangig te maken bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank, maar dat zij vooraf om een verhelderingsgesprek kunnen verzoeken.

Het verhelderingsgesprek heeft tot doel de nadere regels omtrent de verdere samenwerking af te spreken met hulp van een bemiddelaar. De bemiddelaar wordt aangewezen door de Regering en is erkend door de Federale Bemiddelingscommissie in Familiezaken.

De Regering bepaalt de nadere regels voor het verzoek om een verhelderingsgesprek en voor het verhelderingsgesprek zelf.

Onderafdeling 2 - Inschakeling van de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank

Art. 35.Verzoek om de zaak aanhangig te maken bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank § 1 - Indien niet om een verhelderingsgesprek werd verzocht, het verhelderingsgesprek mislukt of de in de overeenkomst vermelde nadere regels omtrent de verdere samenwerking niet worden nageleefd en indien het departement nog altijd van een mogelijk gevaar voor het kind uitgaat, verzoekt het departement de procureur des Konings om de zaak aanhangig te maken bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank. § 2 - Indien het departement in het kader van de inschatting vermeld in artikel 29, § 1, eerste lid, of tijdens zijn verdere interventie vaststelt dat een acuut gevaar voor het kind bestaat, verzoekt het departement de procureur des Konings onmiddellijk om de zaak aanhangig te maken bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank. De mogelijkheid om een verhelderingsgesprek te verzoeken, valt in dat geval weg. § 3 - Indien de procureur des Konings het eens is met de in paragraaf 1 vermelde vaststelling van het departement betreffende het gevaar voor het kind of met de in paragraaf 2 vermelde vaststelling van het departement betreffende het acute gevaar voor het kind en indien een jeugdbijstandsmaatregel noodzakelijk lijkt om de integriteit van het kind te beschermen, dan maakt hij de zaak onmiddellijk aanhangig bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank.

Indien de procureur des Konings het niet eens is met de in het eerste lid vermelde vaststelling van het departement betreffende het gevaar of acute gevaar voor het kind, dan sluit hij het jeugdbijstandsdossier zonder de zaak aanhangig te maken bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank en deelt hij die beslissing mee aan het departement.

Art. 36.Verzoek om een onmiddellijke beslissing van de jeugdrechter of de jeugdrechtbank Indien het departement een onmiddellijke beslissing over een of meer jeugdbijstandsmaatregelen noodzakelijk acht om de integriteit van het kind te beschermen hoewel de toestemming van de personen belast met de opvoeding ontbreekt, beslist de jeugdrechter of de jeugdrechtbank over de verzoeken van het departement.

Indien de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de mening van het departement deelt, kan hij eenmaal jeugdbijstandsmaatregelen bevelen voor een periode van ten hoogste één jaar. In dat geval wordt de consensuele jeugdbijstand voortgezet.

Op met redenen omkleed verzoek van het departement kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de periode vermeld in het tweede lid eenmaal met ten hoogste één jaar verlengen.

Indien de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de mening van het departement niet deelt, verklaart hij het verzoek van het departement ongegrond.

Art. 37.Jeugdbijstandsmaatregelen van de procureur des Konings in geval van dreigend gevaar § 1 - In geval van dreigend gevaar kan de procureur des Konings de jeugdbijstandsmaatregelen vermeld in de artikelen 42 tot 46 voor een periode van ten hoogste vijf werkdagen bevelen om de integriteit van het kind te beschermen, als die jeugdbijstandsmaatregelen niet onmiddellijk in het kader van de consensuele jeugdbijstand kunnen worden uitgevoerd.

De procureur des Konings geeft het departement opdracht om, samen met het kind waarop de jeugdbijstandsmaatregel betrekking heeft en de personen belast met de opvoeding van dat kind, binnen de termijn vermeld in het eerste lid na te gaan of consensuele jeugdbijstand mogelijk is.

Indien daaruit blijkt dat consensuele jeugdbijstand mogelijk is, plant het departement de verdere hulp overeenkomstig artikel 30, rekening houdend met de mening van het kind en in consensus met de personen belast met zijn opvoeding.

Indien daaruit blijkt dat consensuele jeugdbijstand niet mogelijk is, maakt de procureur des Konings de zaak aanhangig bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank. § 2 - Op verzoek van het kind dat het vereiste beoordelingsvermogen bezit of minstens twaalf jaar oud is of op verzoek van de personen belast met de opvoeding beslist de jeugdrechter of de jeugdrechtbank over beroepen tegen jeugdbijstandsmaatregelen die overeenkomstig § 1, eerste lid, zijn bevolen.

Het beroep wordt ingesteld via een gewoon schrijven dat gericht is aan de griffie van de jeugdrechtbank en dit uiterlijk op de tweede werkdag die volgt op de datum waarop de jeugdbijstandsmaatregelen werden bevolen.

Als beroep wordt ingesteld, kan de procureur des Konings de zaak in het kader van dat beroep ook aanhangig maken bij de jeugdrechter overeenkomstig § 1, vierde lid. Afdeling 3 - Gerechtelijke jeugdbijstand

Onderafdeling 1 - Procedure

Art. 38.Aanhangigmaking bij de jeugdrechter en de jeugdrechtbank § 1 - De jeugdrechter of de jeugdrechtbank beslist over de vorderingen van de procureur des Konings om met betrekking tot het gevaar voor het kind jeugdbijstandsmaatregelen te bevelen of te bevestigen: 1° in de gevallen vermeld in artikel 35, § 3, eerste lid, artikel 37, § 1, vierde lid, en § 2, derde lid;2° indien er voldoende aanwijzingen van acuut gevaar zijn, een voorlopige jeugdbijstandsmaatregel ter bescherming van de integriteit van het kind dringend noodzakelijk lijkt en die jeugdbijstandsmaatregel niet onmiddellijk in het kader van de consensuele jeugdbijstand kan worden uitgevoerd;3° indien er een gegrond vermoeden bestaat dat een meerderjarige of minderjarige uit hetzelfde gezin een als misdrijf omschreven feit tegen een kind pleegt en een jeugdbijstandsmaatregel noodzakelijk lijkt om het kind te beschermen;4° indien een situatie reeds in het kader van dit decreet aanhangig werd gemaakt bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank en een jeugdbijstandsmaatregel noodzakelijk lijkt voor het betrokken kind, zijn broers of zussen of de met broers en zussen gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 387sexiesdecies van het oud Burgerlijk Wetboek;5° in het geval vermeld in artikel 61. § 2 - De duur van de voorlopige jeugdbijstandsmaatregelen die overeenkomstig § 1, 2°, zijn bevolen, is beperkt tot ten hoogste dertig dagen.

De jeugdrechter of de jeugdrechtbank geeft het departement opdracht, samen met het kind waarop de jeugdbijstandsmaatregel betrekking heeft en de personen belast met de opvoeding van dat kind, binnen de termijn vermeld in het eerste lid na te gaan of consensuele jeugdbijstand mogelijk is.

Indien daaruit blijkt dat consensuele jeugdbijstand mogelijk is, plant het departement de verdere hulp overeenkomstig artikel 30, rekening houdend met de mening van het kind en in consensus met de personen belast met zijn opvoeding. Nadat het departement dat ter kennis heeft gebracht, kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de gerechtelijke jeugdbijstandsprocedure beëindigen.

Indien daaruit blijkt dat consensuele jeugdbijstand niet mogelijk is, kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank jeugdbijstandsmaatregelen bevelen of bevestigen. § 3 - In de gevallen vermeld in § 1, 1°, 3°, 4° en 5°, en § 2, vierde lid, kan de jeugdrechter vóór de beslissing ten gronde voorlopige jeugdbijstandsmaatregelen bevelen. Alle voorlopige jeugdbijstandsmaatregelen samen mogen de maximumduur van twaalf maanden niet overschrijden.

Art. 39.Onderzoek en inschatting § 1 - Om een bij de situatie passende beslissing te kunnen nemen, kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank het departement in het kader van de gerechtelijke jeugdbijstand opdragen om een maatschappelijk onderzoek te verrichten. Het departement onderzoekt of het kind mogelijk in gevaar is, brengt verslag uit over de situatie op basis van de factoren vermeld in artikel 12, § 1, en stelt passende jeugdbijstandsmaatregelen voor.

Daartoe organiseert het departement een of meer bijeenkomsten met het kind en de personen belast met zijn opvoeding, waaraan ook andere verwante of vertrouwde personen van het kind kunnen deelnemen.

Met inachtneming van de mening van het kind en in consensus met de personen belast met zijn opvoeding of op bevel van de jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan het departement reeds interveniërende dienstverrichters en actoren uit andere levensgebieden van het kind bij het maatschappelijk onderzoek betrekken.

Naast de bijeenkomsten vermeld in het tweede lid kan een afzonderlijk gesprek worden gevoerd met het kind of de personen belast met zijn opvoeding. § 2 - Het departement verricht het maatschappelijk onderzoek binnen de door de jeugdrechter of de jeugdrechtbank gestelde termijn. Die termijn bedraagt ten hoogste negentig dagen. § 3 - De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan het departement in het kader van de gerechtelijke jeugdbijstand machtigen om een psychologisch of medisch onderzoek van de jongere te laten uitvoeren om na te gaan welke jeugdbijstandsmaatregelen geschikt zijn voor zijn behandeling. § 4 - De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan het departement in het kader van de gerechtelijke jeugdbijstand machtigen om een inschatting van de opvoedingscompetenties van de personen belast met de opvoeding te laten uitvoeren, om na te gaan welke jeugdbijstandsmaatregelen geschikt zijn om hen te ondersteunen in hun opvoedkundige taak. § 5 - Indien opdracht wordt gegeven tot een onderzoek vermeld in paragraaf 1 of paragraaf 3 of tot een inschatting vermeld in paragraaf 4, wijzigt of neemt de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de beslissing pas nadat hij kennis heeft genomen van dat onderzoek of van die inschatting, behalve indien na het verstrijken van de overeenkomstig paragraaf 2 gestelde termijn geen onderzoek heeft plaatsgevonden of behalve in geval van absolute noodzaak en onverminderd artikel 42, tweede lid, artikel 44, tweede lid, en artikel 45, vierde lid.

Indien een jeugdbijstandsmaatregel werd bevolen voordat de jeugdrechter of de jeugdrechtbank het onderzoek of de inschatting had ontvangen, dan wordt na ontvangst van het onderzoek of de inschatting door de jeugdrechter of de jeugdrechtbank getoetst of die jeugdbijstandsmaatregel passend is.

Art. 40.Uitvoering en coördinatie van de gerechtelijke jeugdbijstandsmaatregelen § 1 - De jeugdrechter of de jeugdrechtbank draagt de uitvoering van de gerechtelijke jeugdbijstandsmaatregelen op aan aanbieders van jeugdbijstand en aan dienstverrichters.

In afwijking van het eerste lid kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank het departement in het kader van de gerechtelijke jeugdbijstand machtigen om de uitvoering van bepaalde jeugdbijstandsmaatregelen op te dragen aan aanbieders van jeugdbijstand, dienstverrichters en pleeggezinnen. § 2 - De jeugdrechter of de jeugdrechtbank belast het departement in het kader van de gerechtelijke jeugdbijstand met de organisatie en controle van de uitvoering vermeld in paragraaf 1, alsook met de coördinatie van de gerechtelijke jeugdbijstandsmaatregelen.

Daartoe kan het departement een overeenkomst sluiten met de aanbieders van jeugdbijstand, dienstverrichters en pleeggezinnen vermeld in paragraaf 1 en, in voorkomend geval, met het kind waarop de jeugdbijstandsmaatregel betrekking heeft en dat het vereiste beoordelingsvermogen bezit, alsook met de personen belast met zijn opvoeding.

Met inachtneming van de gerechtelijke beslissing bevat de overeenkomst informatie over: 1° de nadere regels voor de jeugdbijstandsmaatregelen;2° de regelingen inzake beroepsgeheim en gegevensbescherming beschreven in hoofdstuk 9 en hoofdstuk 10;3° de in artikel 115 vermelde mogelijkheden om een klacht in te dienen. Het departement kan de coördinatie vermeld in het eerste lid opdragen aan aanbieders van jeugdbijstand en aan dienstverrichters.

De Regering kan nog andere inhoudelijke punten van de overeenkomst bepalen, voor zover die de kwaliteit van de jeugdbijstand kunnen verbeteren.

Art. 41.Balansgesprek en verslag § 1 - Uiterlijk vier maanden na de uitspraak of de beslissing en vervolgens ten minste om de zes maanden organiseert het departement een balansgesprek met het kind waarop de gerechtelijke jeugdbijstandsmaatregel betrekking heeft en dat het vereiste beoordelingsvermogen bezit of ten minste twaalf jaar oud is, de personen belast met zijn opvoeding en de aanbieders van jeugdbijstand, dienstverrichters en pleeggezinnen die de gerechtelijke jeugdbijstandsmaatregel uitvoeren.

Indien dit passend lijkt of indien dit noodzakelijk is om de integriteit van het kind te beschermen, kunnen afzonderlijke gesprekken worden gevoerd met elke natuurlijke persoon of rechtspersoon vermeld in het eerste lid.

In afwijking van het eerste lid en uiterlijk vier maanden na de uitspraak of de beslissing en vervolgens ten minste om de twaalf maanden organiseert het departement een balansgesprek met het kind waarop de gerechtelijke jeugdbijstandsmaatregel betrekking heeft en dat het vereiste beoordelingsvermogen bezit of ten minste twaalf jaar oud is, de personen belast met zijn opvoeding en de aanbieders van jeugdbijstand, dienstverrichters en pleeggezinnen die de gerechtelijke jeugdbijstandsmaatregel uitvoeren: 1° bij gerechtelijke jeugdbijstandsmaatregelen die voor een periode van twee jaar zijn bevolen;2° indien het departement na overleg met de natuurlijke personen of rechtspersonen vermeld in het eerste lid, alsook met de jeugdrechter of de jeugdrechtbank geen behoefte vaststelt om balansgesprekken vroeger te laten plaatsvinden. Het balansgesprek dient om de uitvoering van de gerechtelijke jeugdbijstandsmaatregelen te controleren en zo nodig rekening te houden met nieuwe omstandigheden en ontwikkelingen. Daartoe kan het departement, in het verslag vermeld in paragraaf 2, aan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank het volgende voorstellen: 1° een wijziging van de jeugdbijstandsmaatregelen;2° aanvullende jeugdbijstandsmaatregelen;3° een opheffing van de jeugdbijstandsmaatregelen. § 2 - Op verzoek van de jeugdrechter of de jeugdrechtbank en uiterlijk dertig dagen vóór een zitting van de jeugdrechtbank stelt het departement een verslag over de uitvoering van de maatregel op.

Onderafdeling 2 - Gerechtelijke jeugdbijstandsmaatregelen

Art. 42.Ambulante begeleiding en opvang De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan een of meer van de volgende ambulante begeleidings- en opvangmaatregelen voor het kind en de personen belast met zijn opvoeding bevelen: 1° begeleiding bij de opvoeding;2° sociaal-pedagogische begeleiding;3° therapeutische begeleiding;4° gezinsbegeleiding;5° begeleide bezoekcontacten;6° psychologische, sociale of pedagogische adviesverlening;7° toezicht over het kind;8° ambulante begeleiding in een psychologische of psychiatrische dienst, een dienst voor seksuele opvoeding of een dienst die deskundig is op het gebied van verslavingsproblemen;9° andere vormen van ambulante begeleiding en opvang die passen bij de situatie. De ambulante begeleiding van het kind in een psychiatrische dienst vermeld in het eerste lid, 8°, wordt binnen dertig dagen nadat die begeleiding is bevolen, bevestigd door een psychologisch of medisch onderzoek vermeld in artikel 39, § 3, waarin de noodzaak van die begeleiding wordt vastgesteld. Indien die bevestiging uitblijft, heft de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de bevolen jeugdbijstandsmaatregel op of vervangt hij hem door een andere jeugdbijstandsmaatregel.

De jeugdrechter of de jeugdrechtbank bepaalt het doel van de ambulante begeleidings- en opvangmaatregelen.

Art. 43.Verblijf in de gewone leefomgeving onder voorwaarden Voor zover het kind het vereiste beoordelingsvermogen bezit of ten minste twaalf jaar oud is, kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank een of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan het verblijf van het kind in zijn gewone leefomgeving en dit voor ten hoogste zes maanden: 1° regelmatig de lessen volgen;2° deelnemen aan een programma voor re-integratie in het dagelijkse schoolleven;3° een opleiding volgen;4° deelnemen aan een of meer begeleide sportieve, sociale of culturele activiteiten;5° deelnemen aan een trainingsmaatregel om de sociale competenties te versterken;6° andere bij de situatie passende voorwaarden naleven die zo nodig worden opgelegd. De jeugdrechter of de jeugdrechtbank bepaalt het doel van de voorwaarden.

Art. 44.Semi-residentiële behandeling, begeleiding en opvang De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan een van de volgende semi-residentiële behandelings-, begeleidings- of opvangmaatregelen voor het kind bevelen: 1° ondersteunende pleegzorg;2° verblijf in een internaat;3° andere vormen van semi-residentiële behandeling, begeleiding of opvang die passen bij de situatie. De behandeling van het kind in een bij de situatie passende vorm van semi-residentiële behandeling als vermeld in het eerste lid, 3°, wordt binnen dertig dagen nadat die behandeling is bevolen, bevestigd door een psychologisch of medisch onderzoek vermeld in artikel 39, § 3, waarin de noodzaak van die behandeling wordt vastgesteld. Indien die bevestiging uitblijft, heft de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de bevolen jeugdbijstandsmaatregel op of vervangt hij hem door een andere jeugdbijstandsmaatregel.

De jeugdrechter of de jeugdrechtbank bepaalt het doel van de semi-residentiële behandelings-, begeleidings- of opvangmaatregelen.

Art. 45.Residentiële behandeling en opvang De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan een van de volgende residentiële behandelings- of opvangmaatregelen voor het kind bevelen: 1° opvang door een verwante of vertrouwde persoon die zich binnen zes maanden moet inschrijven voor deelname aan de in artikel 103 vermelde voorbereiding op de pleegzorg;2° crisispleegzorg of langdurige pleegzorg;3° psychologische of psychiatrische diagnosestelling;4° behandeling of opvang in een open instelling of in een andere, bij de situatie passende open vorm van residentiële behandeling of opvang;5° voor zover het kind ten minste veertien jaar oud is: behandeling of opvang in een gesloten instelling of in een andere, bij de situatie passende gesloten vorm van residentiële behandeling of opvang. Indien de personen vermeld in het eerste lid, 1°, zich niet binnen zes maanden inschrijven voor deelname aan de voorbereiding op de pleegzorg of indien ze niet overeenkomstig artikel 94 als pleeggezin zijn erkend, heft de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de opvang overeenkomstig artikel 48 op of vervangt hij hem door een andere jeugdbijstandsmaatregel.

Indien de jeugdrechter of de jeugdrechtbank een residentiële maatregel voor de behandeling of opvang van het kind beveelt, motiveert hij die beslissing overeenkomstig artikel 5, § 2, eerste lid.

De behandeling van het kind in een instelling of in een andere, bij de situatie passende vorm van residentiële behandeling als vermeld in het eerste lid, 4° en 5°, wordt binnen dertig dagen nadat die behandeling is bevolen, bevestigd door een psychologisch of medisch onderzoek als vermeld in artikel 39, § 3, waarin de noodzaak van die behandeling wordt vastgesteld. Indien die bevestiging uitblijft, heft de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de bevolen jeugdbijstandsmaatregel op of vervangt hij hem door een andere jeugdbijstandsmaatregel.

De jeugdrechter of de jeugdrechtbank bepaalt het doel van de residentiële behandelings- of opvangmaatregelen.

Art. 46.Onderbrenging bij één persoon belast met de opvoeding De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan bevelen dat het kind bij slechts één persoon belast met de opvoeding verblijft.

Art. 47.Cumulatie van jeugdbijstandsmaatregelen De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan meerdere jeugdbijstandsmaatregelen tegelijk bevelen. Die cumulatie wordt uitdrukkelijk gemotiveerd.

Art. 48.Wijziging van de jeugdbijstandsmaatregelen De jeugdrechtbank kan de maatregelen te allen tijde wijzigen, opheffen of door een andere jeugdbijstandsmaatregel vervangen en dit ambtshalve of op verzoek van het departement, de procureur des Konings, het kind, de personen belast met de opvoeding of het pleeggezin dat overeenkomstig artikel 40, § 1, tweede lid, een opdracht heeft gekregen.

Het kind, de personen belast met de opvoeding of het pleeggezin kunnen het verzoek vermeld in het eerste lid ten vroegste na zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de beslissing tot het bevelen van de jeugdbijstandsmaatregel definitief is geworden, bij de jeugdrechtbank indienen. Als een dergelijk verzoek wordt afgewezen, kan een nieuw verzoek worden ingediend en dit ten vroegste na zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de beslissing tot afwijzing van het vorige verzoek definitief is geworden.

Art. 49.Duur van de jeugdbijstandsmaatregelen De jeugdrechter of de jeugdrechtbank bepaalt de duur van elke bevolen jeugdbijstandsmaatregel.

Met behoud van de toepassing van elke andere maximumduur waarin dit decreet voorziet, beveelt de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de jeugdbijstandsmaatregelen voor hoogstens twee jaar. Afdeling 4 - Verlenging van de begeleiding bij het bereiken van de

meerderjarigheid

Art. 50.Aanvraag tot verlenging § 1 - Het kind dat vóór de leeftijd van achttien jaar door het departement wordt begeleid, kan een aanvraag indienen om die begeleiding ten hoogste te verlengen tot de leeftijd van 21 jaar. In dat kader kunnen lopende jeugdbijstandsmaatregelen worden verlengd en kunnen nieuwe jeugdbijstandsmaatregelen worden overeengekomen.

De verlenging heeft tot doel jongvolwassenen in een overgangsfase te helpen zich persoonlijk te ontwikkelen en verantwoordelijkheid op te nemen. § 2 - Daartoe richt het kind een schriftelijke aanvraag aan het departement, met vermelding van de redenen en de duur van de aangevraagde verlenging.

De aanvraag tot verlenging wordt uiterlijk een maand vóór de leeftijd van achttien jaar ingediend. § 3 - De Regering bepaalt de verdere procedure voor de aanvraag tot verlenging.

Art. 51.Balans opmaken van de verlenging Tijdens de verlenging blijft het departement bevoegd om de jeugdbijstandsmaatregel regelmatig te controleren.

Uiterlijk een maand voordat de verlenging verstrijkt of ten minste eenmaal per jaar organiseert het departement een balansgesprek met de jongvolwassene en met de aanbieders van jeugdbijstand, dienstverrichters en pleeggezinnen die opdracht hebben gekregen om de jeugdbijstandsmaatregel uit te voeren.

Het balansgesprek dient om de uitvoering van de verlenging te controleren en ze zo nodig aan te passen aan nieuwe omstandigheden en ontwikkelingen.

Art. 52.Hernieuwing van de verlenging Indien reeds een verlenging is toegestaan, kan die verlenging op met redenen omkleed verzoek worden hernieuwd tot de maximumleeftijd vermeld in artikel 50, § 1, eerste lid.

De Regering bepaalt de verdere procedure om de verlenging te hernieuwen.

Art. 53.Beëindiging van de verlenging De jongvolwassene of het departement kan de verlenging te allen tijde beëindigen.

De Regering bepaalt de procedures en voorwaarden om de verlenging te beëindigen. HOOFDSTUK 5 - Jeugdbescherming Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 54.Specifiek toepassingsgebied Dit hoofdstuk is van toepassing op: 1° verdachte en delinquente jongeren;2° personen belast met de opvoeding van de in 1° vermelde jongeren;3° aanbieders van jeugdbescherming, dienstverrichters en pleeggezinnen die opdracht hebben gekregen om de jeugdbeschermingsmaatregelen uit te voeren;4° de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank die jeugdbeschermingsmaatregelen voorstellen en bevelen. De procedurebepalingen van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten zijn van toepassing op de jongeren vermeld in het eerste lid, 1°. Afdeling 2 - Behandeling van de zaak door het openbaar ministerie

Art. 55.Maatschappelijk onderzoek § 1 - Om een bij de situatie passende beslissing te kunnen nemen, kan de procureur des Konings het departement in het kader van de jeugdbescherming opdragen om een maatschappelijk onderzoek te verrichten. Het departement brengt verslag uit over de situatie op basis van de factoren vermeld in artikel 12, § 2, en stelt passende jeugdbeschermingsmaatregelen voor.

Daartoe organiseert het departement een of meer bijeenkomsten met de verdachte jongere en de personen belast met zijn opvoeding, waaraan ook andere verwante of vertrouwde personen van de verdachte jongere kunnen deelnemen.

In consensus met de personen belast met de opvoeding van de verdachte jongere kan het departement reeds interveniërende dienstverrichters en actoren uit andere levensgebieden van de verdachte jongere bij het maatschappelijk onderzoek betrekken.

Naast de bijeenkomsten vermeld in het tweede lid kan een afzonderlijk gesprek worden gevoerd met de verdachte jongere of de personen belast met zijn opvoeding. § 2 - Het departement verricht het maatschappelijk onderzoek binnen de door de procureur des Konings gestelde termijn. Die termijn bedraagt ten hoogste negentig dagen. § 3 - Indien de procureur des Konings een maatschappelijk onderzoek in opdracht geeft, neemt of wijzigt hij zijn beslissing pas wanneer hij kennis heeft genomen van dat maatschappelijk onderzoek, behalve indien na het verstrijken van de overeenkomstig paragraaf 2 gestelde termijn geen onderzoek heeft plaatsgevonden of behalve in gevallen van absolute noodzaak.

Art. 56.Waarschuwing De procureur des Konings kan de verdachte jongere een waarschuwingsbrief bezorgen waarin hij meedeelt dat hij kennis heeft genomen van de feiten, dat hij van oordeel is dat de hem ten laste gelegde feiten vaststaan, maar dat hij besloten heeft de strafvordering om bepaalde redenen stop te zetten.

Er wordt een afschrift van de waarschuwingsbrief bezorgd aan de personen belast met de opvoeding van de verdachte jongere.

De procureur des Konings kan de verdachte jongere en de personen belast met zijn opvoeding oproepen om hen te wijzen op hun wettelijke verplichtingen en de gevolgen van hun gedrag.

Art. 57.Bemiddeling § 1 - De procureur des Konings gaat na of bemiddeling haalbaar en passend is.

De procureur des Konings kan de verdachte jongere, het slachtoffer van het strafbare feit en de personen belast met hun opvoeding voorstellen om deel te nemen aan een bemiddeling, als aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1° er bestaan voldoende aanwijzingen van schuld;2° er is een slachtoffer geïdentificeerd;3° de verdachte jongere ontkent niet dat hij in de zaak verwikkeld is. Bemiddeling kan alleen plaatsvinden, zolang de personen die bij het voorstel tot bemiddeling betrokken zijn, er uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk mee instemmen.

Als de procureur des Konings geen bemiddeling voorstelt, motiveert hij die beslissing met specifieke redenen en deelt hij die beslissing mee aan de betrokkenen. Behalve in de gevallen vermeld in artikel 49, tweede lid, van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten heeft het ontbreken van een dergelijke motivering tot gevolg dat de zaak ten onrechte aanhangig wordt gemaakt bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank.

Als de procureur des Konings bemiddeling voorstelt, deelt hij de bij het voorstel tot bemiddeling betrokken personen schriftelijk mee dat: 1° ze zich tijdens de bemiddelingsprocedure kunnen laten bijstaan door een advocaat;2° ze vijftien werkdagen bedenktijd hebben om het voorstel tot bemiddeling aan te nemen of af te wijzen, te rekenen vanaf de ontvangst van het voorstel;3° ze te allen tijde hun instemming met de bemiddeling kunnen intrekken;4° de bemiddeling wordt beëindigd, voor zover ze niet binnen de in paragraaf 5 gestelde termijnen tot een overeenkomst leidt. Het doel van de bemiddeling is dat de verdachte jongere en het slachtoffer van het jeugddelict, met de hulp van een onpartijdige bemiddelaar, samen in gesprek gaan, in het bijzonder over de relationele en materiële gevolgen van het jeugddelict, en samen tot een vergelijk komen. § 2 - De procureur des Konings geeft het departement opdracht tot bemiddeling, zendt het departement een afschrift van het voorstel tot bemiddeling en deelt het departement de identiteit van de betrokken personen mee.

De procureur des Konings kan het departement opdracht tot gezamenlijke bemiddeling geven, voor zover aan verscheidene verdachte jongeren bemiddeling is voorgesteld voor hetzelfde jeugddelict.

In het kader van een bemiddeling organiseert het departement een of meer bemiddelingsgesprekken tussen de verdachte jongere, het slachtoffer en, in voorkomend geval, de personen belast met hun opvoeding.

Het departement kan een erkende bemiddelaar opdracht geven om de bemiddelingsgesprekken vermeld in het derde lid te voeren. § 3 - Indien de bij het voorstel tot bemiddeling betrokken personen zich niet binnen acht werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de schriftelijke mededeling vermeld in § 1, vijfde lid, tot het departement wenden, dan neemt het departement schriftelijk contact met hen op om ze nogmaals op de mogelijkheid te wijzen om een beroep te doen op bemiddeling.

Indien de bij het voorstel tot bemiddeling betrokken personen niet binnen vijftien werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de schriftelijke mededeling vermeld in § 1, vijfde lid, uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk instemmen met de bemiddeling, deelt het departement dat mee aan de procureur des Konings. § 4 - Uiterlijk twee maanden nadat de procureur des Konings de opdracht heeft verleend, stelt het departement een tussentijds verslag over de voortgang van de bemiddeling op en richt het dat verslag aan de procureur des Konings. § 5 - Indien de bij het voorstel tot bemiddeling betrokken personen hun instemming met de bemiddeling intrekken of indien de bemiddeling niet tot een overeenkomst leidt binnen zes maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de schriftelijke mededeling vermeld in § 1, vijfde lid, beëindigt het departement de bemiddeling en bezorgt het departement een verslag over de redenen van de beëindiging aan de procureur des Konings.

Op met redenen omkleed verzoek van het departement kan de procureur des Konings de periode vermeld in het eerste lid eenmaal met ten hoogste drie maanden verlengen.

Indien de bemiddeling tot een overeenkomst leidt binnen de termijn gesteld in het eerste en het tweede lid, wordt die overeenkomst door de betrokken personen ondertekend. Het departement bezorgt de ondertekende overeenkomst onmiddellijk aan de procureur des Konings.

De procureur des Konings keurt de ondertekende overeenkomst goed. De inhoud ervan kan niet worden gewijzigd. De procureur des Konings kan de goedkeuring van een overeenkomst alleen weigeren indien de overeenkomst in strijd is met de openbare orde. § 6 - Als de procureur des Konings de overeenkomst goedkeurt, geeft hij het departement opdracht om de uitvoering van die overeenkomst te controleren en bezorgt hij onmiddellijk een afschrift van de goedgekeurde overeenkomst aan het departement.

Het departement maakt een verslag over de uitvoering van de overeenkomst op en richt dat verslag aan de procureur des Konings. § 7 - Indien de verdachte jongere de overeenkomst uitvoert overeenkomstig de vastgestelde nadere regels, maakt de procureur des Konings een verslag daarover op en zet hij de strafrechtelijke vervolging stop. Door de stopzetting van de strafrechtelijke vervolging vervalt de strafvordering.

Indien de verdachte jongere de overeenkomst niet uitvoert overeenkomstig de vastgestelde nadere regels, stelt de procureur des Konings een verslag daarover op. Overeenkomstig artikel 63 kan hij de zaak aanhangig maken bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank met het oog op jeugdbeschermingsmaatregelen.

Er wordt een afschrift van de verslagen vermeld in het eerste en het tweede lid bezorgd aan de personen die bij de overeenkomst betrokken zijn en aan het departement. § 8 - Noch de erkenning van het strafbaar feit door de verdachte jongere, noch het verloop of het resultaat van de bemiddeling kan door de gerechtelijke autoriteiten of enige andere persoon tegen de verdachte jongere worden gebruikt.

Als het departement in het kader van zijn werkzaamheden documenten opstelt en mededelingen doet, dan zijn die documenten en mededelingen vertrouwelijk, met uitzondering van die welke met instemming van de partijen aan de gerechtelijke autoriteiten worden doorgegeven. Ze mogen niet worden gebruikt tijdens strafrechtelijke, civielrechtelijke, administratieve of arbitrageprocedures of enige andere geschillenbeslechtingsprocedure en zijn niet aanvaardbaar als bewijs, zelfs niet in de vorm van een buitengerechtelijke bekentenis.

Art. 58.Uitvoering van een project § 1 - Als er een gegronde reden tot verdenking bestaat, deelt de procureur des Konings de verdachte jongere bij het begin van de procedure mee dat hij een project kan indienen. § 2 - De procureur des Konings geeft het departement opdracht om de verdachte jongere bij de uitwerking van het project te ondersteunen en deelt hem de identiteit van de verdachte jongere mee.

Het departement kan de personen belast met de opvoeding en andere verwante of vertrouwde personen van de verdachte jongere actief betrekken bij de uitwerking van het project.

Indien de verdachte jongere geen contact opneemt met het departement binnen vijftien werkdagen na ontvangst van de in paragraaf 1 vermelde informatie, neemt het departement schriftelijk contact met hem op om hem nogmaals erop te wijzen dat hij een project kan indienen bij de procureur des Konings. § 3 - Het project wordt uiterlijk bij het verschijnen voor de procureur des Konings ingediend. De procureur des Konings beslist of het aan hem voorgelegde project zinvol en wettig is, beslist of het wordt goedgekeurd dan wel wordt geweigerd en bepaalt binnen welke termijn het dient te worden uitgevoerd. De inhoud van het project kan niet worden gewijzigd.

De procureur des Konings kan het project alleen weigeren indien hij die weigering in een met specifieke redenen omklede beslissing motiveert. Als de procureur des Konings het project goedkeurt, geeft hij het departement opdracht om de uitvoering te controleren en bezorgt hij onmiddellijk een afschrift van het goedgekeurde project aan het departement.

Op met redenen omkleed verzoek van het departement kan de procureur des Konings de periode vermeld in het eerste lid eenmaal voor een door hem bepaalde duur verlengen. § 4 - Uiterlijk een maand voordat de termijn vermeld in § 3, eerste en derde lid, verstrijkt, stelt het departement een verslag op over de uitvoering van het project en richt het dat verslag aan de procureur des Konings.

Indien de verdachte jongere het project binnen de gestelde termijn en overeenkomstig de vastgestelde nadere regels uitvoert, maakt de procureur des Konings een verslag daarover op en zet hij de strafrechtelijke vervolging stop. Door de stopzetting van de strafrechtelijke vervolging vervalt de strafvordering.

Indien de verdachte jongere het project niet binnen de gestelde termijn of niet overeenkomstig de vastgestelde nadere regels uitvoert, stelt de procureur des Konings een verslag daarover op. Overeenkomstig artikel 63 kan hij de zaak aanhangig maken bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank met het oog op jeugdbeschermingsmaatregelen.

Er wordt een afschrift van de verslagen vermeld in het tweede en het derde lid bezorgd aan de verdachte jongere, aan de personen belast met zijn opvoeding en aan het departement.

Art. 59.Uitvoering en naleving van bepaalde voorwaarden § 1 - Indien de procureur des Konings van oordeel is dat bemiddeling niet haalbaar of niet passend is en er een gegronde reden tot verdenking bestaat, kan hij aan de verdachte jongere voorstellen het verval van de strafvordering afhankelijk te stellen van een of meer van de volgende voorwaarden: 1° geen nieuwe jeugddelicten begaan;2° een prestatie van opvoedkundige aard en van algemeen nut overeenkomstig artikel 80 verrichten voor ten hoogste dertig uur;3° deelnemen aan een programma voor re-integratie in het dagelijkse schoolleven;4° deelnemen aan een trainingsmaatregel om de sociale competenties te versterken;5° ambulante begeleiding volgen in een psychologische of psychiatrische dienst, een dienst voor seksuele opvoeding of een dienst die deskundig is op het gebied van verslavingsproblemen;6° andere bij de situatie passende voorwaarden naleven die zo nodig worden opgelegd. De procureur des Konings bepaalt het doel en de uitvoeringstermijn van de voorwaarden.

Op met redenen omkleed verzoek van het departement kan de procureur des Konings de periode vermeld in het tweede lid eenmaal voor een door hem bepaalde duur verlengen. § 2 - Indien de procureur des Konings voorwaarden voorstelt, deelt hij de verdachte jongere en de personen belast met zijn opvoeding schriftelijk mee dat: 1° de verdachte jongere het recht heeft om zich te allen tijde te laten bijstaan door een advocaat;2° de verdachte jongere vijftien werkdagen bedenktijd heeft om het voorstel aan te nemen of af te wijzen, te rekenen vanaf de ontvangst van het voorstel;3° de voorwaarden moeten worden uitgevoerd binnen de door de procureur des Konings gestelde termijn. § 3 - De procureur des Konings geeft het departement opdracht de voorwaarden te organiseren en de naleving ervan te controleren, bezorgt het departement een afschrift van het voorstel en deelt het departement de identiteit van de verdachte jongere mee.

Daartoe kan het departement een overeenkomst sluiten met de aanbieders van jeugdbescherming, met de dienstverrichters en, zo nodig, met de verdachte jongere op wie de voorwaarden betrekking hebben, alsook met de personen belast met zijn opvoeding.

Met inachtneming van het voorstel vermeld in het eerste lid bevat de overeenkomst informatie over: 1° de nadere regels van de voorwaarden;2° de regelingen inzake beroepsgeheim en gegevensbescherming beschreven in hoofdstuk 9 en hoofdstuk 10;3° de in artikel 115 vermelde mogelijkheden om een klacht in te dienen. De Regering kan nog andere inhoudelijke punten van de overeenkomst bepalen, voor zover die de kwaliteit van de jeugdbescherming kunnen verbeteren.

De procureur des Konings kan de controle van de naleving van de voorwaarden ook opdragen aan een politiedienst. § 4 - Indien de verdachte jongere zich niet tot het departement wendt binnen acht werkdagen nadat het departement de schriftelijke mededeling vermeld in paragraaf 2 heeft ontvangen, dan neemt het departement schriftelijk contact met hem op om hem opnieuw te wijzen op de voorgestelde voorwaarden. § 5 - De verdachte jongere deelt het departement binnen vijftien werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de schriftelijke mededeling vermeld in paragraaf 2, mee of hij het voorstel aanneemt of afwijst. Als hij dat niet binnen die termijn meedeelt, wordt het voorstel als afgewezen beschouwd. Het departement stelt de procureur des Konings in kennis van de beslissing. § 6 - Uiterlijk een maand vóór het verstrijken van de in § 1, tweede en derde lid, vermelde termijn stelt het departement een verslag op over de uitvoering van de voorwaarden en richt het departement dat verslag aan de procureur des Konings. Dat verslag wordt bij het dossier van de rechtspleging gevoegd.

Indien de verdachte jongere de voorwaarden binnen de gestelde termijn en overeenkomstig de vastgestelde nadere regels vervult, maakt de procureur des Konings een verslag daarover op en zet hij de strafrechtelijke vervolging stop. Door de stopzetting van de strafrechtelijke vervolging vervalt de strafvordering.

Indien de verdachte jongere de voorwaarden niet binnen de gestelde termijn of niet overeenkomstig de vastgestelde nadere regels uitvoert, stelt de procureur des Konings een verslag daarover op. Overeenkomstig artikel 63 kan hij de zaak aanhangig maken bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank met het oog op jeugdbeschermingsmaatregelen.

Er wordt een afschrift van de verslagen vermeld in het tweede en het derde lid bezorgd aan de verdachte jongere, aan de personen belast met zijn opvoeding en aan het departement.

Art. 60.Cumulatie van maatregelen Indien de procureur des Konings van oordeel is dat bemiddeling haalbaar en passend is, maar met inachtneming van de factoren vermeld in artikel 12, § 2, 4° tot 6°, niet volstaat, kan hij, in afwijking van de artikelen 57 en 59 en onverminderd artikel 61, daarnaast de uitvoering en naleving van een of meer van de in artikel 59 vermelde voorwaarden voorstellen.

Indien de procureur des Konings overeenkomstig het eerste lid daarnaast de uitvoering en naleving van een of meer van de in artikel 59 vermelde voorwaarden voorstelt, zet hij de strafrechtelijke vervolging stop, wanneer de verdachte jongere de overeenkomst overeenkomstig de vastgestelde nadere regels heeft uitgevoerd en de voorwaarden binnen de gestelde termijn en overeenkomstig de vastgestelde nadere regels heeft vervuld. Door de stopzetting van de strafrechtelijke vervolging vervalt de strafvordering.

Als de verdachte jongere de overeenkomst niet overeenkomstig de vastgestelde nadere regels uitvoert of als de verdachte jongere de voorwaarden niet binnen de gestelde termijn of niet overeenkomstig de vastgestelde nadere regels vervult, stelt de procureur des Konings daarover een verslag op. Overeenkomstig artikel 63 kan hij de zaak aanhangig maken bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank met het oog op jeugdbeschermingsmaatregelen.

Art. 61.Maatregelen ten aanzien van verdachte jongeren die vóór de leeftijd van twaalf jaar een jeugddelict hebben gepleegd De procureur des Konings kan ten aanzien van verdachte jongeren die vóór de leeftijd van twaalf jaar een jeugddelict hebben gepleegd, alleen de in artikel 56 vermelde waarschuwing uitspreken of de in artikel 57 vermelde bemiddeling voorstellen of de zaak aanhangig maken bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank met het oog op gerechtelijke jeugdbijstandsmaatregelen.

Art. 62.Verplichting om informatie te verstrekken over de mogelijkheid van een bemiddeling of van een project in de voorbereidingsfase In de dagvaarding vermeld in artikel 45, 2°, b), van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten stelt de procureur des Konings de verdachte jongere op de hoogte: 1° over de mogelijkheid om een project als bedoeld in artikel 77 voor te leggen aan de jeugdrechter;2° over de mogelijkheid om zich te wenden tot het departement, dat hem ondersteunt bij de uitwerking van het project;3° dat het uitgewerkte project uiterlijk op de dag van de hoorzitting ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de jeugdrechter en het goedgekeurde project binnen een door de jeugdrechter gestelde termijn moet worden uitgevoerd. Als er een slachtoffer is geïdentificeerd, informeert de procureur des Konings de verdachte jongere, het slachtoffer van het jeugddelict en de personen belast met hun opvoeding ook over de mogelijkheid om een bemiddeling als bedoeld in artikel 76 aan te vragen bij de jeugdrechter.

Aan het departement wordt een afschrift bezorgd van de dagvaarding vermeld in het eerste lid. Afdeling 3 - Behandeling van de zaak door de jeugdrechter en de

jeugdrechtbank Onderafdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 63.Aanhangigmaking bij de jeugdrechter en de jeugdrechtbank De jeugdrechter of de jeugdrechtbank beslist over de vorderingen van de procureur des Konings om jeugdbeschermingsmaatregelen te bevelen ten aanzien van verdachte jongeren.

Behalve in geval van samenhang met vervolgingen wegens andere strafbare feiten dan die hieronder bepaald, nemen de op grond van het gemene recht bevoegde rechtbanken kennis van de vorderingen van de procureur des Konings ten aanzien van personen die op het tijdstip van het feit ouder dan zestien jaar en jonger dan achttien jaar waren en die vervolgd worden wegens overtreding van: 1° de bepalingen van de wetten en verordeningen betreffende het wegverkeer;2° de artikelen 418, 419 en 420 van het Strafwetboek, voor zover er samenhang is met een overtreding van de in 1° vermelde wetten en verordeningen;3° de wet van 21 november 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/11/1989 pub. 23/12/2009 numac 2009000839 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen. Indien uit de behandeling van de zaak voor die rechtbanken blijkt dat een jeugdbeschermingsmaatregel passender zou zijn, kunnen die rechtbanken zich bij een met redenen omklede beslissing onbevoegd verklaren en de zaak naar de procureur des Konings verwijzen met het oog op eventuele vorderingen bij de jeugdrechtbank.

Art. 64.Onderzoeken § 1 - Om een bij de situatie passende beslissing te kunnen nemen, kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank het departement in het kader van de jeugdbescherming opdragen om een maatschappelijk onderzoek te verrichten. Het departement brengt verslag uit over de situatie op basis van de factoren vermeld in artikel 12, § 2, en stelt passende jeugdbeschermingsmaatregelen voor.

Daartoe organiseert het departement een of meer bijeenkomsten met de verdachte jongere en de personen belast met zijn opvoeding, waaraan ook andere verwante of vertrouwde personen van de verdachte jongere kunnen deelnemen.

In consensus met de personen belast met de opvoeding van de jongere of op bevel van de jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan het departement reeds interveniërende dienstverrichters en actoren uit andere levensgebieden van de verdachte jongere bij het maatschappelijk onderzoek betrekken.

Naast de bijeenkomsten vermeld in het tweede lid kan een afzonderlijk gesprek worden gevoerd met de verdachte jongere of de personen belast met zijn opvoeding. § 2 - Het departement verricht het maatschappelijk onderzoek binnen de door de jeugdrechter of de jeugdrechtbank gestelde termijn. Die termijn bedraagt ten hoogste negentig dagen. § 3 - De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan het departement in het kader van de jeugdbescherming machtigen om een psychologisch of medisch onderzoek van de verdachte jongere te laten uitvoeren om na te gaan welke jeugdbeschermingsmaatregelen geschikt zijn voor zijn behandeling. § 4 - Indien opdracht wordt gegeven tot een onderzoek vermeld in paragraaf 1 of paragraaf 3, wijzigt of neemt de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de beslissing pas nadat hij kennis heeft genomen van dat onderzoek, behalve indien na het verstrijken van de overeenkomstig paragraaf 2 gestelde termijn geen onderzoek heeft plaatsgevonden of behalve in geval van absolute noodzaak en onverminderd artikel 78, tweede lid, artikel 81, tweede lid, en artikel 82, § 3, eerste lid.

Indien een jeugdbeschermingsmaatregel werd bevolen voordat de jeugdrechter of de jeugdrechtbank het onderzoek had ontvangen, dan wordt na ontvangst van het onderzoek door de jeugdrechter of de jeugdrechtbank getoetst of die jeugdbeschermingsmaatregel passend is.

Art. 65.Bijzondere motiveringsplicht Indien de jeugdrechter of de jeugdrechtbank een jeugdbeschermingsmaatregel beveelt, motiveert hij die beslissing specifiek op basis van de factoren vermeld in artikel 12, § 2.

Indien de jeugdrechter of de jeugdrechtbank meerdere jeugdbeschermingsmaatregelen beveelt, wordt die cumulatie uitdrukkelijk gemotiveerd.

Art. 66.Uitvoering en coördinatie van de jeugdbeschermingsmaatregelen § 1 - De jeugdrechter of de jeugdrechtbank draagt de uitvoering van de jeugdbeschermingsmaatregelen op aan aanbieders van jeugdbescherming en aan dienstverrichters.

In afwijking van het eerste lid kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank het departement machtigen om de uitvoering van bepaalde jeugdbeschermingsmaatregelen op te dragen aan aanbieders van jeugdbescherming, dienstverrichters en pleeggezinnen. § 2 - De jeugdrechter of de jeugdrechtbank belast het departement met de organisatie en controle van de uitvoering vermeld in paragraaf 1, alsook met de coördinatie van de jeugdbeschermingsmaatregelen.

Daartoe kan het departement een overeenkomst sluiten met de aanbieders van jeugdbescherming, dienstverrichters en pleeggezinnen vermeld in paragraaf 1 en, in voorkomend geval, met de jongere op wie de jeugdbeschermingsmaatregel betrekking heeft, alsook met de personen belast met zijn opvoeding.

Met inachtneming van de gerechtelijke beslissing bevat de overeenkomst informatie over: 1° de nadere regels voor de jeugdbeschermingsmaatregelen;2° de regelingen inzake beroepsgeheim en gegevensbescherming beschreven in hoofdstuk 9 en hoofdstuk 10;3° de in artikel 115 vermelde mogelijkheden om een klacht in te dienen. Het departement kan de coördinatie vermeld in het eerste lid opdragen aan aanbieders van jeugdbescherming en aan dienstverrichters.

De Regering kan nog andere inhoudelijke punten van de overeenkomst bepalen, voor zover die de kwaliteit van de jeugdbescherming kunnen verbeteren.

Art. 67.Balansgesprek en verslag § 1 - Uiterlijk vier maanden na de uitspraak of de beslissing en vervolgens ten minste om de zes maanden, organiseert het departement een balansgesprek met de jongere op wie de jeugdbeschermingsmaatregel betrekking heeft, de personen belast met zijn opvoeding en de aanbieders van jeugdbescherming, dienstverrichters en pleeggezinnen die de jeugdbeschermingsmaatregel uitvoeren.

Indien zulks passend lijkt of indien zulks noodzakelijk lijkt om de integriteit van de jongere te beschermen, kunnen afzonderlijke gesprekken worden gevoerd met elke natuurlijke persoon of rechtspersoon vermeld in het eerste lid.

Het balansgesprek dient om de uitvoering van de jeugdbeschermingsmaatregelen te controleren en zo nodig rekening te houden met nieuwe omstandigheden en ontwikkelingen. Daartoe kan het departement in het verslag vermeld in paragraaf 2 het volgende voorstellen: 1° een wijziging van de jeugdbeschermingsmaatregel;2° aanvullende jeugdbeschermingsmaatregelen;3° een opheffing van de jeugdbeschermingsmaatregelen. § 2 - Op verzoek van de jeugdrechter of de jeugdrechtbank en uiterlijk dertig dagen vóór een zitting van de jeugdrechtbank stelt het departement een verslag over de uitvoering van de maatregel op.

Art. 68.Wijziging van de jeugdbeschermingsmaatregelen § 1 - De jeugdrechter kan voorlopige jeugdbeschermingsmaatregelen te allen tijde ambtshalve of op verzoek van het departement of op vordering van de procureur des Konings opheffen of door andere jeugdbeschermingsmaatregelen vervangen. Daartoe hoort hij de verdachte jongere, de personen belast met zijn opvoeding, alsook de procureur des Konings of het departement.

Op met redenen omkleed verzoek kunnen de verdachte jongere en de personen belast met zijn opvoeding na een termijn van één maand, te rekenen vanaf de datum waarop de beslissing definitief is geworden, een wijziging van de voorlopige jeugdbeschermingsmaatregelen aanvragen bij de jeugdrechter. De jeugdrechter hoort de verdachte jongere en de personen belast met zijn opvoeding. Als het verzoek wordt afgewezen, kan een nieuw verzoek worden ingediend en dit ten vroegste na het verstrijken van één maand, te rekenen vanaf de datum waarop de beslissing tot afwijzing van het vorige verzoek definitief is geworden. § 2 - De jeugdrechtbank kan in de fase ten gronde bevolen jeugdbeschermingsmaatregelen te allen tijde ambtshalve of op verzoek van het departement of de procureur des Konings opheffen of door andere jeugdbeschermingsmaatregelen vervangen. Daartoe hoort hij de delinquente jongere, de personen belast met zijn opvoeding, alsook de procureur des Konings of het departement.

Op met redenen omkleed verzoek kunnen de delinquente jongere en de personen belast met zijn opvoeding na een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de beslissing definitief is geworden, een wijziging van de in de fase ten gronde bevolen jeugdbeschermingsmaatregelen aanvragen bij de jeugdrechter. De jeugdrechtbank hoort de verdachte jongere en de personen belast met zijn opvoeding. Als het verzoek wordt afgewezen, kan een nieuw verzoek worden ingediend en dit ten vroegste na het verstrijken van zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de beslissing tot afwijzing van het vorige verzoek definitief is geworden.

In het geval vermeld in artikel 76, § 7, tweede lid, is de termijn vermeld in het tweede lid niet van toepassing. § 3 - Als dit absoluut noodzakelijk is, kan de jeugdrechter een door de jeugdrechtbank bevolen jeugdbeschermingsmaatregel te allen tijde ambtshalve of op verzoek van het departement of de procureur des Konings opheffen of door andere jeugdbeschermingsmaatregelen vervangen. Daartoe hoort hij de delinquente jongere, de personen belast met zijn opvoeding, alsook de procureur des Konings of het departement. Die wijziging wordt binnen een termijn van ten hoogste zes maanden door de jeugdrechtbank gecontroleerd.

Onderafdeling 2 - Voorbereidingsfase

Art. 69.Duur van de voorbereidingsfase De voorbereidingsfase duurt hoogstens negen maanden en loopt vanaf de vordering vermeld in artikel 63, eerste lid, tot de beslissing ten gronde. Na het verstrijken van die termijn worden de voorlopige jeugdbeschermingsmaatregelen automatisch beëindigd.

In afwijking van het eerste lid kan de voorbereidingsfase op basis van een met redenen omklede beslissing meermaals en telkens voor een periode van hoogstens drie maanden worden verlengd, voor zover verdere onderzoeken omtrent de persoonlijkheid of de levenssituatie van de verdachte jongere noodzakelijk zijn.

In het kader van de verlengingen vermeld in het tweede lid kunnen voorlopige jeugdbeschermingsmaatregelen worden genomen of behouden, voor zover ernstige en uitzonderlijke omstandigheden in verband met vereisten inzake openbare veiligheid zulks rechtvaardigen.

De termijnen vermeld in het eerste en het tweede lid worden geschorst tussen de datum van neerlegging van de akte van hoger beroep en de datum van de uitspraak van het arrest. Die schorsing duurt hoogstens twee maanden.

Art. 70.Voorlopige jeugdbeschermingsmaatregelen § 1 - Indien de verdachte jongere of het slachtoffer van het jeugddelict een bemiddeling als bedoeld in artikel 76 aanvraagt of indien de verdachte jongere een project als bedoeld in artikel 77 indient, gaat de jeugdrechter in de voorbereidingsfase na of de bemiddeling of het project haalbaar en passend is. § 2 - Indien de jeugdrechter van oordeel is dat de bemiddeling of het project haalbaar en passend, maar niet toereikend is, kan hij ter aanvulling een of meer van de jeugdbeschermingsmaatregelen vermeld in paragraaf 3 bevelen voor de verdachte jongere. § 3 - Indien de jeugdrechter van oordeel is dat de bemiddeling en het project niet haalbaar of niet passend zijn, kan hij een of meer van de volgende voorlopige jeugdbeschermingsmaatregelen bevelen voor de verdachte jongere: 1° ambulante begeleiding en opvang als vermeld in artikel 78;2° verblijf in de gewone leefomgeving als vermeld in artikel 79, met inachtneming van een of meer voorwaarden vermeld in artikel 79, 3°, 4°, 7°, 8°, 9°, 10°, 11° en 12° ;3° een prestatie van opvoedkundige aard en van algemeen nut voor ten hoogste dertig uur als vermeld in artikel 80, om de noden en de leefsituatie van de verdachte jongere te leren kennen en een bij de situatie passende beslissing te kunnen nemen;4° semi-residentiële behandeling, begeleiding en opvang als vermeld in artikel 81;5° residentiële behandeling en opvang als vermeld in artikel 82. De jeugdrechter mag geen voorlopige jeugdbeschermingsmaatregel nemen met het oog op een onmiddellijke bestraffing.

Ten aanzien van verdachte jongeren die vóór de leeftijd van twaalf jaar een jeugddelict hebben gepleegd, kan de jeugdrechter alleen de in artikel 78 vermelde ambulante begeleiding en opvang, alsook jeugdbijstandsmaatregelen bevelen. § 4 - Indien de jeugdrechter een voorlopige jeugdbeschermingsmaatregel beveelt, kan hij de verdachte jongere, gelet op de vereisten van het onderzoek of het gerechtelijk onderzoek, bij een met redenen omklede beslissing verbieden om voor een meermaals verlengbare periode van hoogstens dertig dagen vrije omgang te hebben met bij naam genoemde personen, zijn advocaat uitgezonderd. § 5 - De in artikel 82, § 1, 6°, vermelde residentiële opvang in een gesloten instelling of in een andere, bij de situatie passende gesloten vorm van residentiële opvang en de in artikel 82, § 1, 7°, vermelde residentiële opvang in een gesloten afdeling van een openbare instelling voor jeugdbescherming kan alleen als voorlopige jeugdbeschermingsmaatregel en voor ten hoogste drie maanden worden bevolen, als naast de voorwaarden vermeld in artikel 82, § 5, ook een van de volgende voorwaarden is vervuld: 1° het gedrag van de verdachte jongere is gevaarlijk voor hemzelf of voor anderen;2° er bestaan ernstige redenen om te vrezen dat de verdachte jongere in geval van vrijlating opnieuw een jeugddelict zou plegen, zich aan de justitie zou onttrekken, zou proberen bewijzen te doen verdwijnen of heimelijke afspraken met derden zou maken. De residentiële opvang vermeld in het eerste lid kan, na verslag van het departement, van de gesloten instelling of van de openbare instelling voor jeugdbescherming, worden verlengd voor een meermaals verlengbare periode van hoogstens dertig dagen, als de verdachte jongere een gevaar voor de openbare veiligheid vormt. De jeugdrechter hoort de verdachte jongere vooraf. § 6 - De jeugdkamer van het hof van beroep onderzoekt de zaak en doet uitspraak binnen vijftien werkdagen, te rekenen vanaf de datum van neerlegging van de akte van hoger beroep. Na het verstrijken van die termijn vervalt de residentiële opvang vermeld in het eerste lid.

Art. 71.Duur van de voorlopige jeugdbeschermingsmaatregelen De jeugdrechter beveelt de voorlopige jeugdbeschermingsmaatregelen voor een zo kort mogelijke duur. Hij bepaalt de duur van elke bevolen voorlopige jeugdbeschermingsmaatregel, onverminderd elke maximumduur waarin dit decreet voorziet. De voorlopige jeugdbeschermingsmaatregelen eindigen uiterlijk op de dag dat de verdachte jongere de leeftijd van 21 jaar bereikt.

Art. 72.Verplichting om informatie te verstrekken over de mogelijkheid van een bemiddeling of van een project tijdens de procedure ten gronde In het afschrift van de beschikking of de gerechtsbrief vermeld in artikel 52ter van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten informeert de procureur des Konings de verdachte jongere: 1° over de mogelijkheid om een project als bedoeld in artikel 77 voor te leggen aan de jeugdrechter of aan de jeugdrechtbank;2° over de mogelijkheid om zich te wenden tot het departement, dat hem ondersteunt bij de uitwerking van het project;3° dat het uitgewerkte project uiterlijk op de dag van de zitting ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de jeugdrechtbank en het goedgekeurde project binnen een door de jeugdrechtbank gestelde termijn moet worden uitgevoerd. Als er een slachtoffer is geïdentificeerd, informeert de procureur des Konings de verdachte jongere, het slachtoffer van het jeugddelict en de personen belast met hun opvoeding ook over de mogelijkheid om een bemiddeling als bedoeld in artikel 76 aan te vragen.

Aan het departement wordt een afschrift bezorgd van de gerechtsbrief vermeld in het eerste lid.

Onderafdeling 3 - Beslissing ten gronde

Art. 73.Jeugdbeschermingsmaatregelen ten gronde § 1 - Indien de verdachte jongere of het slachtoffer van het jeugddelict een bemiddeling als bedoeld in artikel 76 aanvraagt of indien de verdachte jongere een project als bedoeld in artikel 77 indient, gaat de jeugdrechtbank die de beslissing ten gronde neemt, na of de bemiddeling of het project haalbaar en passend is. § 2 - Indien de jeugdrechtbank van oordeel is dat de bemiddeling of het project haalbaar en passend, maar niet toereikend is, kan hij ter aanvulling een of meer van de jeugdbeschermingsmaatregelen vermeld in § 3, eerste lid, 1° tot 5°, bevelen voor de delinquente jongere. § 3 - Indien de jeugdrechtbank van oordeel is dat de bemiddeling en het project niet haalbaar of niet passend zijn, kan hij een of meer van de volgende jeugdbeschermingsmaatregelen bevelen voor de delinquente jongere: 1° ambulante begeleiding en opvang als vermeld in artikel 78;2° verblijf in de gewone leefomgeving als vermeld in artikel 79, met inachtneming van een of meer voorwaarden;3° een prestatie van opvoedkundige aard en van algemeen nut als vermeld in artikel 80;4° semi-residentiële behandeling, begeleiding en opvang als vermeld in artikel 81;5° residentiële behandeling en opvang als vermeld in artikel 82. Ten aanzien van delinquente jongeren die vóór de leeftijd van twaalf jaar een jeugddelict hebben gepleegd, kan de jeugdrechtbank alleen de in artikel 78 vermelde ambulante begeleiding en opvang, alsook jeugdbijstandsmaatregelen bevelen.

Art. 74.Duur van de jeugdbeschermingsmaatregelen ten gronde De jeugdrechtbank bepaalt de duur van elke jeugdbeschermingsmaatregel ten gronde.

Met behoud van de toepassing van elke andere maximumduur waarin dit decreet voorziet, bedraagt de duur vermeld in het eerste lid hoogstens één jaar. De jeugdbeschermingsmaatregelen ten gronde eindigen uiterlijk op de dag dat de delinquente jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt.

In afwijking van het tweede lid kan de jeugdrechtbank op vordering van de procureur des Konings en in geval van aanhoudend wangedrag of gevaarlijk gedrag van de delinquente jongere, jeugdbeschermingsmaatregelen ten gronde meermaals verlengen voor een periode van ten hoogste één jaar die uiterlijk eindigt op de dag dat de delinquente jongere de leeftijd van 21 jaar bereikt. In dat geval wordt de vordering binnen drie maanden voor de dag dat de delinquente jongere de leeftijd van achttien jaar bereikt, bij de jeugdrechtbank aanhangig gemaakt.

In afwijking van het tweede lid kan de jeugdrechtbank, als het jeugddelict na de leeftijd van zestien jaar is gepleegd, meermaals jeugdbeschermingsmaatregelen ten gronde bevelen of verlengen voor een periode van hoogstens één jaar die uiterlijk eindigt op de dag dat de delinquente jongere de leeftijd van 21 jaar bereikt.

Art. 75.Verlenging van de begeleiding op verzoek van de jongere De jongere die vóór de leeftijd van achttien jaar door het departement wordt begeleid, kan overeenkomstig artikel 50 een aanvraag indienen om die begeleiding te verlengen.

Onderafdeling 4 - Jeugdbeschermingsmaatregelen

Art. 76.Bemiddeling § 1 - Bemiddeling kan alleen plaatsvinden, zolang de betrokken personen er uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk mee instemmen.

Het doel van de bemiddeling is dat de verdachte jongere en het slachtoffer van het jeugddelict, met de hulp van een onpartijdige bemiddelaar, samen in gesprek gaan, in het bijzonder over de relationele en materiële gevolgen van het jeugddelict, en samen tot een vergelijk komen. § 2 - De jeugdrechter of de jeugdrechtbank geeft het departement opdracht tot bemiddeling en deelt het departement de identiteit van de betrokken personen mee.

De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan het departement opdracht tot gezamenlijke bemiddeling geven, voor zover de bemiddeling betrekking heeft op verscheidene jongeren voor hetzelfde jeugddelict.

In het kader van een bemiddeling organiseert het departement een of meer bemiddelingsgesprekken tussen de verdachte jongere, het slachtoffer en, in voorkomend geval, de personen belast met hun opvoeding.

Het departement kan een erkende bemiddelaar opdracht geven om de bemiddelingsgesprekken vermeld in het derde lid te voeren.

Het departement deelt de personen op wie de bemiddeling betrekking heeft, schriftelijk mee dat: 1° ze vijftien werkdagen bedenktijd hebben om de bemiddeling aan te nemen of af te wijzen, te rekenen vanaf de ontvangst van de schriftelijke mededeling;2° ze te allen tijde hun instemming met de bemiddeling kunnen intrekken;3° de bemiddeling wordt beëindigd, voor zover ze niet overeenkomstig paragraaf 5 binnen zes maanden tot een overeenkomst leidt. § 3 - Indien de betrokken personen zich niet binnen acht werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de schriftelijke mededeling vermeld in § 2, vijfde lid, tot het departement wenden, dan neemt het departement schriftelijk contact met hen op om ze nogmaals op de mogelijkheid te wijzen om een beroep te doen op bemiddeling.

Indien de betrokken personen niet binnen vijftien werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de schriftelijke mededeling vermeld in § 2, vijfde lid, uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk instemmen met de bemiddeling, deelt het departement dat mee aan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank. § 4 - Uiterlijk twee maanden nadat de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de opdracht heeft verleend, stelt het departement een tussentijds verslag over de voortgang van de bemiddeling op en richt het dat verslag aan de jeugdrechter of jeugdrechtbank en aan de procureur des Konings. § 5 - Indien de betrokken personen hun instemming met de bemiddeling intrekken of indien de bemiddeling niet tot een overeenkomst leidt binnen zes maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de schriftelijke mededeling vermeld in § 2, vijfde lid, beëindigt het departement de bemiddeling en bezorgt het departement een verslag over de redenen van de beëindiging aan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank en aan de procureur des Konings.

Op met redenen omkleed verzoek van het departement kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de periode vermeld in het eerste lid eenmaal met ten hoogste drie maanden verlengen.

Indien de bemiddeling tot een overeenkomst leidt binnen de termijn gesteld in het eerste en het tweede lid, wordt die overeenkomst door de betrokken personen ondertekend. Het departement bezorgt de ondertekende overeenkomst onmiddellijk aan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank.

De jeugdrechter of de jeugdrechtbank homologeert de ondertekende overeenkomst. De inhoud ervan kan niet worden gewijzigd. De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan de homologatie van een overeenkomst alleen weigeren indien de overeenkomst in strijd is met de openbare orde. § 6 - Als de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de overeenkomst homologeert, geeft hij het departement opdracht om de uitvoering van die overeenkomst te controleren en bezorgt hij onmiddellijk een afschrift van de gehomologeerde overeenkomst aan het departement.

Het departement maakt een verslag over de uitvoering van de overeenkomst op en richt dat verslag aan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank. § 7 - Als de verdachte jongere de overeenkomst in het kader van de voorbereidingsfase overeenkomstig de vastgestelde nadere regels uitvoert en als het tot een procedure voor de jeugdrechtbank komt, houdt de jeugdrechtbank rekening met die overeenkomst en met de uitvoering ervan.

Als de delinquente jongere de overeenkomst na de uitspraak van het vonnis overeenkomstig de vastgestelde nadere regels uitvoert en als jeugdbeschermingsmaatregelen ten gronde werden bevolen, houdt de jeugdrechtbank rekening met die overeenkomst en met de uitvoering ervan om de bevolen jeugdbeschermingsmaatregelen met toepassing van artikel 68 op te heffen of te vervangen.

Als de jongere de overeenkomst niet overeenkomstig de vastgestelde nadere regels uitvoert, kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de bemiddeling met toepassing van artikel 68 op vordering van de procureur des Konings vervangen door andere jeugdbeschermingsmaatregelen. § 8 - Noch de erkenning van het strafbaar feit door de jongere, noch het verloop of het resultaat van de bemiddeling kan door de gerechtelijke autoriteiten of enige andere persoon tegen de jongere worden gebruikt.

Als het departement in het kader van zijn werkzaamheden documenten opstelt en mededelingen doet, dan zijn die documenten en mededelingen vertrouwelijk, met uitzondering van die welke met instemming van de partijen aan de gerechtelijke autoriteiten worden doorgegeven. Ze mogen niet worden gebruikt tijdens strafrechtelijke, civielrechtelijke, administratieve of arbitrageprocedures of enige andere geschillenbeslechtingsprocedure en zijn niet aanvaardbaar als bewijs, zelfs niet in de vorm van een buitengerechtelijke bekentenis.

Art. 77.Uitvoering van een project § 1 - Indien de verdachte jongere zich niet tot het departement wendt binnen vijftien werkdagen na ontvangst van de in artikel 62 vermelde dagvaarding, het in artikel 72 vermelde afschrift van de beschikking of de in artikel 72 vermelde gerechtsbrief, neemt het departement schriftelijk contact met hem op om hem nogmaals erop te wijzen dat hij ondersteuning kan krijgen bij de uitwerking van het project. § 2 - Indien de verdachte jongere vermeld in het eerste lid zich tot het departement wendt, ondersteunt het departement hem bij de uitwerking van het project.

Het departement kan de personen belast met de opvoeding en andere verwante of vertrouwde personen van de verdachte jongere actief betrekken bij de uitwerking van het project. § 3 - De verdachte jongere dient het project uiterlijk op de dag van de zitting van de jeugdrechtbank of van de hoorzitting ondertekend in bij de jeugdrechter. § 4 - De jeugdrechter of de jeugdrechtbank beslist of het aan hem voorgelegde project zinvol en wettig is, beslist of het wordt goedgekeurd dan wel wordt geweigerd en bepaalt binnen welke termijn het dient te worden uitgevoerd. De inhoud van het project kan niet worden gewijzigd.

Op met redenen omkleed verzoek van het departement kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de periode vermeld in het eerste lid eenmaal voor een door hem bepaalde duur verlengen.

De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan het project alleen weigeren indien hij die weigering in een met specifieke redenen omklede beslissing motiveert. Als de jeugdrechter of de jeugdrechtbank het project goedkeurt, geeft hij het departement opdracht om de uitvoering te controleren en bezorgt hij onmiddellijk een afschrift van het goedgekeurde project aan het departement. § 5 - Indien de jeugdrechtbank een project goedkeurt, kan hij gelijktijdig een van de jeugdbeschermingsmaatregelen vermeld in artikel 73, § 3, eerste lid, 1° tot 5°, als vervangende maatregelen vastleggen voor het geval dat het project niet behoorlijk wordt uitgevoerd. In dat geval deelt de jeugdrechtbank de verdachte jongere mee welke gevolgen de niet-naleving van zijn verplichtingen kan hebben. § 6 - Uiterlijk een maand vóór het verstrijken van de in § 4, eerste en tweede lid, vermelde termijn stelt het departement een verslag op over de uitvoering van het project en richt het dat verslag aan de jeugdrechtbank of de jeugdrechtbank en aan de procureur des Konings. § 7 - Als de verdachte jongere het project in het kader van de voorbereidingsfase binnen de gestelde termijn en overeenkomstig de vastgestelde nadere regels uitvoert en als het tot een procedure voor de jeugdrechtbank komt, houdt de jeugdrechtbank rekening met dat project en met de uitvoering ervan.

Als de delinquente jongere het project na de uitspraak van het vonnis binnen de gestelde termijn en overeenkomstig de vastgestelde nadere regels uitvoert en als jeugdbeschermingsmaatregelen ten gronde werden bevolen, houdt de jeugdrechtbank rekening met dat project en met de uitvoering ervan om de bevolen jeugdbeschermingsmaatregelen met toepassing van artikel 68 op te heffen of te vervangen.

Als de verdachte jongere het project niet binnen de gestelde termijn of niet overeenkomstig de vastgestelde nadere regels uitvoert, kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank het project met toepassing van artikel 68 op vordering van de procureur des Konings vervangen door andere jeugdbeschermingsmaatregelen of ambtshalve de vervangende maatregelen vermeld in paragraaf 5 opleggen.

De jeugdrechtbank kan rekening houden met een slechts gedeeltelijk uitgevoerd project om de vervangende maatregelen vermeld in paragraaf 5 aan te passen.

Art. 78.Ambulante begeleiding en opvang De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan een of meer van de volgende ambulante begeleidings- en opvangmaatregelen voor de verdachte jongere bevelen: 1° begeleiding bij de opvoeding;2° sociaal-pedagogische begeleiding;3° therapeutische begeleiding;4° toezicht;5° psychologische, sociale of pedagogische adviesverlening;6° ambulante begeleiding in een psychologische of psychiatrische dienst, een dienst voor seksuele opvoeding of een dienst die deskundig is op het gebied van verslavingsproblemen;7° andere vormen van ambulante begeleiding en opvang die passen bij de situatie. De ambulante begeleiding van de verdachte jongere in een psychiatrische dienst vermeld in het eerste lid, 6°, wordt binnen dertig dagen nadat die begeleiding is bevolen, bevestigd door een psychologisch of medisch onderzoek vermeld in artikel 64, § 3, waarin de noodzaak van die begeleiding wordt vastgesteld. Indien die bevestiging uitblijft, heft de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de bevolen jeugdbeschermingsmaatregel op of vervangt hij hem door een andere jeugdbeschermingsmaatregel.

De jeugdrechter of de jeugdrechtbank bepaalt het doel van de begeleidings- en opvangmaatregelen.

Art. 79.Verblijf in de gewone leefomgeving onder voorwaarden De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan een of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan het verblijf van de verdachte jongere in zijn gewone leefomgeving : 1° zich schriftelijk of mondeling verontschuldigen;2° bepaalde personen of plaatsen die verband houden met het jeugddelict gedurende een bepaalde periode vermijden;3° een of meer specifieke activiteiten gedurende een bepaalde periode niet uitoefenen wegens bijzondere omstandigheden;4° huisarrest naleven gedurende ten hoogste drie maanden;5° de schade zelf in natura herstellen of aantoonbaar bezoldigde arbeid verrichten om het slachtoffer voor de schade te vergoeden;6° deelnemen aan een of meer opleidings- of bewustmakingsmodulen over de gevolgen van het gepleegde jeugddelict en over de draagwijdte ervan voor de eventuele slachtoffers;7° deelnemen aan een of meer begeleide sportieve, sociale of culturele activiteiten;8° regelmatig de lessen volgen;9° een opleiding volgen;10° deelnemen aan een programma voor re-integratie in het dagelijkse schoolleven;11° deelnemen aan een trainingsmaatregel om de sociale competenties te versterken;12° andere bij de situatie passende voorwaarden naleven. De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan het departement opdracht geven om te controleren of de voorwaarden vermeld in het eerste lid worden nageleefd. Het departement stelt de jeugdrechter of de jeugdrechtbank en de procureur des Konings in kennis van de niet-naleving van de voorwaarden.

De jeugdrechter of de jeugdrechtbank zendt een afschrift van de uitspraak of van de beslissing aan de procureur des Konings, zodat hij de controle van de naleving van de voorwaarden vermeld in het eerste lid, 2° en 4°, eventueel aan een politiedienst kan toevertrouwen. De procureur des Konings stelt de jeugdrechter of de jeugdrechtbank in kennis van de niet-naleving van de voorwaarden.

De jeugdrechter of de jeugdrechtbank bepaalt het doel van de voorwaarden.

Art. 80.Prestatie van opvoedkundige aard en van algemeen nut De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan de verdachte jongere ertoe verplichten binnen een termijn van één jaar een prestatie van opvoedkundige aard en van algemeen nut te verrichten gedurende ten hoogste 250 uur.

De jeugdrechter of de jeugdrechtbank bepaalt het doel van de prestatie van opvoedkundige aard en van algemeen nut.

Indien de jeugdrechtbank de verdachte jongere ertoe verplicht gedurende meer dan 150 uur een prestatie van opvoedkundige aard en van algemeen nut te verrichten, motiveert hij zijn beslissing ter zake uitdrukkelijk.

Art. 81.Semi-residentiële behandeling, begeleiding en opvang De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan een van de volgende semi-residentiële behandelings-, begeleidings- of opvangmaatregelen voor de verdachte jongere bevelen: 1° ondersteunende pleegzorg;2° verblijf in een internaat;3° andere vormen van semi-residentiële behandeling, begeleiding of opvang die passen bij de situatie. De behandeling van de verdachte jongere in een bij de situatie passende semi-residentiële vorm van behandeling als vermeld in het eerste lid, 3°, wordt binnen dertig dagen nadat die behandeling is bevolen, bevestigd door een psychologisch of medisch onderzoek vermeld in artikel 64, § 3, waarin de noodzaak van die behandeling wordt vastgesteld. Indien die bevestiging uitblijft, heft de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de bevolen jeugdbeschermingsmaatregel op of vervangt hij hem door een andere jeugdbeschermingsmaatregel.

De jeugdrechter of de jeugdrechtbank bepaalt het doel van de semi-residentiële behandelings-, begeleidings- of opvangmaatregelen.

Art. 82.Residentiële behandeling en opvang § 1 - De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan een van de volgende residentiële behandelings- of opvangmaatregelen voor de verdachte jongere bevelen: 1° opvang door een verwante of vertrouwde persoon die zich binnen zes maanden inschrijft voor deelname aan de in artikel 103 vermelde voorbereiding op de pleegzorg;2° crisispleegzorg of langdurige pleegzorg;3° psychologische of psychiatrische diagnosestelling;4° behandeling of opvang in een open instelling of in een andere, bij de situatie passende open vorm van residentiële behandeling of opvang;5° opvang in een open afdeling van een openbare instelling voor jeugdbescherming;6° behandeling of opvang in een gesloten instelling of in een andere, bij de situatie passende gesloten vorm van residentiële behandeling of opvang;7° opvang in een gesloten afdeling van een openbare instelling voor jeugdbescherming. Indien de personen vermeld in het eerste lid, 1°, zich niet binnen zes maanden inschrijven voor deelname aan de voorbereiding op de pleegzorg of indien ze niet overeenkomstig artikel 94 als pleeggezin zijn erkend, heft de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de opvang overeenkomstig artikel 68 op of vervangt hij hem door een andere jeugdbeschermingsmaatregel.

Indien de jeugdrechter of de jeugdrechtbank een in het eerste lid, 6° en 7°, vermelde residentiële maatregel voor de behandeling of opvang van de jongere beveelt, motiveert hij die beslissing uitdrukkelijk overeenkomstig artikel 5, § 2, tweede lid.

De jeugdrechter of de jeugdrechtbank bepaalt het doel van de residentiële behandelings- of opvangmaatregelen. § 2 - De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan de opvang in een in § 1, eerste lid, 5°, vermelde open afdeling van een openbare instelling voor jeugdbescherming alleen bevelen ten aanzien van verdachte jongeren die op het tijdstip van het jeugddelict veertien jaar of ouder zijn: 1° ofwel indien zij een jeugddelict hebben gepleegd waarop, indien het was gepleegd door een meerderjarige, in de zin van het Strafwetboek of de bijzondere wetten, een correctionele hoofdgevangenisstraf van vijf jaar of een zwaardere straf zou hebben gestaan.Uitgesloten zijn het als diefstal of heling omschreven feit zonder verzwarende omstandigheid en het als computerfraude omschreven feit; 2° ofwel indien zij een als slagen en verwondingen omschreven feit met verzwarende omstandigheid hebben gepleegd;3° ofwel indien zij al eerder het voorwerp waren van een uitspraak ten gronde, waarbij opvang in een gesloten instelling of een andere bij de situatie passende gesloten vorm van residentiële opvang of opvang in een open of gesloten afdeling van een openbare instelling voor jeugdbescherming werd bevolen en zij een nieuw jeugddelict hebben gepleegd;4° ofwel indien de ten aanzien van hen genomen jeugdbeschermingsmaatregel overeenkomstig artikel 68 is gewijzigd, omdat zij zich niet hebben gehouden aan de eerder opgelegde voorlopige jeugdbeschermingsmaatregelen of jeugdbeschermingsmaatregelen ten gronde.In dat geval kan de residentiële opvang worden bevolen voor een niet-verlengbare periode van ten hoogste zes maanden. § 3 - De behandeling van de verdachte jongere in een instelling of in een andere, bij de situatie passende vorm van residentiële behandeling als vermeld in § 1, eerste lid, 4° en 6°, wordt binnen dertig dagen nadat die behandeling is bevolen, bevestigd door een psychologisch of medisch onderzoek vermeld in artikel 64, § 3, waarin de noodzaak van die behandeling wordt vastgesteld. Indien die bevestiging uitblijft, heft de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de bevolen jeugdbeschermingsmaatregel op of vervangt hij hem door een andere jeugdbeschermingsmaatregel.

De behandeling van de verdachte jongere in een instelling of in een andere, bij de situatie passende vorm van residentiële behandeling als vermeld in § 1, eerste lid, 4° en 6°, geschiedt met toepassing van artikel 43 van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten. § 4 - Indien de jeugdrechter of de jeugdrechtbank beslist om de opvang van de verdachte jongere in een openbare instelling voor jeugdbescherming vermeld in § 1, eerste lid, 5° en 7°, in een gesloten instelling of in een andere, bij de situatie passende gesloten vorm van residentiële opvang vermeld in § 1, eerste lid, 6°, te bevelen, wordt de duur van de jeugdbeschermingsmaatregel in de beslissing bepaald. Die duur kan alleen worden verlengd om uitzonderlijke redenen die verband houden met het voor hemzelf of voor anderen gevaarlijke gedrag van de verdachte jongere. § 5 - De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan de opvang in een gesloten instelling of in een andere, bij de situatie passende gesloten vorm van residentiële opvang vermeld in § 1, eerste lid, 6°, of in een gesloten afdeling van een openbare instelling voor jeugdbescherming vermeld in § 1, eerste lid, 7°, alleen bevelen ten aanzien van verdachte jongeren die op het tijdstip van het jeugddelict veertien jaar of ouder zijn: 1° indien zij een jeugddelict hebben gepleegd waarop, indien het was gepleegd door een meerderjarige, in de zin van het Strafwetboek of de bijzondere wetten, een opsluiting van vijf tot tien jaar of een zwaardere straf zou hebben gestaan;2° ofwel indien zij een als ernstige schending van het internationale humanitaire recht omschreven feit of als terroristisch misdrijf omschreven feit hebben gepleegd;3° ofwel indien zij een feit hebben gepleegd dat wordt omschreven als aantasting van de seksuele integriteit, als opzettelijke slagen en verwondingen overeenkomstig artikel 400 van het Strafwetboek, als criminele organisatie met het oogmerk misdaden of bedreigingen tegen personen te plegen overeenkomstig artikel 327 van het Strafwetboek;4° ofwel indien zij al eerder het voorwerp waren van een uitspraak ten gronde, waarbij residentiële opvang in een gesloten instelling of een andere, bij de situatie passende gesloten vorm van residentiële opvang of residentiële opvang in een open of gesloten afdeling van een openbare instelling voor jeugdbescherming werd bevolen en zij een nieuw jeugddelict vermeld in § 2, 1°, 2° of 3°, hebben gepleegd;5° ofwel indien de voorlopige jeugdbeschermingsmaatregel of jeugdbeschermingsmaatregel ten gronde die ten aanzien van hen is genomen, overeenkomstig artikel 68 is gewijzigd, omdat zij zich niet hebben gehouden aan de met toepassing van paragraaf 2 eerder opgelegde maatregelen of omdat zij zich niet hebben gehouden aan een andere, ten aanzien van hen genomen maatregel en zij een nieuw jeugddelict vermeld in § 2, 1°, 2° of 3°, hebben gepleegd.In dat geval kan de residentiële opvang worden bevolen voor een niet-verlengbare periode van ten hoogste zes maanden. § 6 - Onverminderd de voorwaarden vermeld in de §§ 2 en 5 kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de residentiële opvang in een gesloten instelling of een andere, bij de situatie passende gesloten vorm van residentiële opvang of de residentiële opvang in een open of gesloten afdeling van een openbare instelling voor jeugdbescherming bevelen ten aanzien van een verdachte jongere die tussen twaalf en veertien jaar oud is, indien die jongere het leven of de gezondheid van een andere persoon ernstig in gevaar heeft gebracht of indien het gedrag van die jongere bijzonder gevaarlijk is. § 7 - De jeugdrechter brengt minstens om de drie maanden een bezoek aan de residentieel opgevangen jongere. Hij kan die taak opdragen aan het departement.

Art. 83.Opschorting van residentiële behandelings- of opvangmaatregelen met het oog op probatie § 1 - De jeugdrechtbank kan een residentiële behandelings- of opvangmaatregel opschorten met het oog op probatie.

De opschorting van de residentiële behandelings- of opvangmaatregel met het oog op probatie bestaat in de verplichting om zich te houden aan een of meer van de jeugdbeschermingsmaatregelen vermeld in artikel 73, § 3, 1°, 2° en 3°. § 2 - De jeugdrechtbank bepaalt de duur van de proeftijd. De proeftijd bedraagt minstens zes en hoogstens twaalf maanden vanaf de datum van het vonnis. § 3 - De jeugdrechtbank stelt de delinquente jongere gedurende de proeftijd onder toezicht van het departement. Het departement ondersteunt de delinquente jongere. Het departement controleert of de jeugdbeschermingsmaatregelen vermeld in § 1, tweede lid, worden nageleefd.

Uiterlijk twee maanden voordat de proeftijd verstrijkt, stelt het departement een verslag op over de naleving van de jeugdbeschermingsmaatregelen en richt het departement dat verslag aan de procureur des Konings. § 4 - De jeugdrechtbank kan de door de delinquente jongere na te leven jeugdbeschermingsmaatregelen wijzigen, hetzij op verzoek van de delinquente jongere, hetzij op vordering van de procureur des Konings. § 5 - De jeugdrechtbank kan de opschorting van de residentiële behandelings- of opvangmaatregel intrekken, indien de delinquente jongere: 1° tijdens de proeftijd een jeugddelict pleegt en daarmee toont dat de verwachting waarop de opschorting van de residentiële behandelings- of opvangmaatregel was gebaseerd, niet is uitgekomen;2° de jeugdbeschermingsmaatregel niet naleeft of zich aan het toezicht van het departement onttrekt en daardoor aanleiding geeft tot bezorgdheid dat hij opnieuw een jeugddelict zal plegen. De jeugdrechtbank kan afzien van de intrekking, indien het volstaat: 1° nog andere jeugdbeschermingsmaatregelen op te leggen;2° de proeftijd te verlengen tot de maximumduur van twaalf maanden, vermeld in paragraaf 2. Onderafdeling 5 - Uithandengeving

Art. 84.Uithandengeving § 1 - Indien een verdachte jongere wegens een jeugddelict naar de jeugdrechtbank is verwezen en op het tijdstip van dat feit zestien jaar of ouder was en indien de jeugdrechtbank van oordeel is dat een jeugdbeschermingsmaatregel niet passend is, kan de jeugdrechtbank de zaak bij een met redenen omklede beslissing uit handen geven en doorverwijzen naar de procureur des Konings, zodat betrokkene wordt vervolgd voor de bevoegde gerechtelijke instanties die, als daartoe aanleiding bestaat, het algemene strafrecht en het gewone strafprocesrecht toepassen.

De jeugdrechtbank kan de zaak echter alleen uit handen geven, als naast de voorwaarde vermeld in het eerste lid, ook de volgende voorwaarden zijn vervuld: 1° ten aanzien van de verdachte jongere is, wegens een vroeger jeugddelict waarvoor hij bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing veroordeeld werd, al een residentiële opvang bevolen in een gesloten instelling of een andere, bij de situatie passende gesloten vorm van residentiële opvang als vermeld in artikel 82, § 1, eerste lid, 6°, of in een gesloten afdeling van een openbare instelling voor jeugdbescherming als vermeld in artikel 82, § 1, eerste lid, 7° ;2° in de zin van het Strafwetboek gaat het om: a) doodslag of moord of poging tot het plegen van een als doodslag of moord gekwalificeerd feit;b) toebrenging van verwondingen of slagen die hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid van meer dan vier maanden, hetzij het volledig verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking ten gevolg hebben;c) opzettelijk doden dat niet doodslag wordt genoemd;d) folter of onmenselijke behandeling;e) aantasting van de seksuele integriteit, voyeurisme, niet-consensuele verspreiding van seksueel getinte inhoud of verkrachting, eventueel met verzwarende omstandigheid;f) diefstal die is gepleegd door middel van geweld of bedreiging. In afwijking van het tweede lid kan de jeugdrechtbank de zaak ook uit handen geven, indien: 1° de delinquente jongere een feit heeft gepleegd dat in de zin van het Strafwetboek wordt omschreven als een ernstige schending van het internationale humanitaire recht of een terroristisch misdrijf waarop een correctionele hoofdgevangenisstraf van vijf tot tien jaar of een zwaardere straf zou staan indien het was gepleegd door een meerderjarige;2° de delinquente jongere een jeugddelict heeft gepleegd waarop, indien het was gepleegd door een meerderjarige, in de zin van het Strafwetboek twintig jaar hechtenis of een zwaardere straf zou hebben gestaan. De in § 1, eerste lid, vermelde omkleding met redenen heeft in het bijzonder betrekking op de persoonlijkheid van de delinquente jongere, zijn levenssituatie en zijn beoordelingsvermogen. § 2 - De jeugdrechtbank kan een zaak slechts uit handen geven, nadat hij het in artikel 64, § 1, vermelde maatschappelijk onderzoek en het in artikel 64, § 3, vermelde psychologisch of medisch onderzoek heeft laten uitvoeren.

Het doel van het psychologisch of medisch onderzoek is de situatie te beoordelen op basis van de persoonlijkheid, de levenssituatie en het beoordelingsvermogen van de delinquente jongere. Er wordt rekening gehouden met de aard, frequentie en ernst van de hem ten laste gelegde feiten, voor zover dat bijdraagt tot de beoordeling van zijn persoonlijkheid.

In afwijking van het eerste lid kan de jeugdrechtbank: 1° een zaak uit handen geven, zonder over het verslag van het psychologisch of medisch onderzoek te beschikken, indien hij vaststelt dat de verdachte jongere zich aan dat onderzoek onttrekt of dat onderzoek weigert;2° een zaak uit handen geven, zonder een maatschappelijk onderzoek te laten uitvoeren en zonder een psychologisch of medisch onderzoek te hoeven aanvragen, indien ten aanzien van de verdachte jongere al bij vonnis een maatregel werd genomen op grond van een of meer in artikel 323 van het Strafwetboek vermelde feiten of feiten die in de zin van het Strafwetboek worden omschreven als aantasting van de seksuele integriteit met verzwarende omstandigheden, verkrachting, doodslag, moord, opzettelijk doden dat niet doodslag wordt genoemd, of diefstal door middel van geweld of bedreiging en de verdachte jongere opnieuw wordt vervolgd voor een of meer van die feiten die na de eerste veroordeling werden gepleegd.De dossierstukken van de vorige procedure worden bij die van de nieuwe procedure gevoegd. § 3 - Dit artikel is van toepassing indien de delinquente jongere op het tijdstip van het vonnis al de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. HOOFDSTUK 6 - Erkenning en subsidiering Afdeling 1 - Erkenning van aanbieders van jeugdbijstand en

jeugdbescherming

Art. 85.Specifiek toepassingsgebied Deze afdeling is van toepassing op de erkenning van aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming, met uitzondering van de erkenning van pleeggezinnen.

Art. 86.Erkenningsvoorwaarden Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het Duitse taalgebied hoofdzakelijk werkzaam is op het gebied van jeugdbijstand of jeugdbescherming, moet, voordat hij van start gaat, door de Regering erkend zijn als aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming en moet minstens aan de volgende voorwaarden voldoen: 1° als rechtspersoon zonder winstoogmerk opgericht zijn of een publiekrechtelijke rechtspersoon zijn en over gekwalificeerd personeel beschikken dat voldoet aan de door de Regering gestelde minimumeisen of een gekwalificeerde natuurlijke persoon zijn die voldoet aan de door de Regering gestelde minimumeisen;2° de personeelsleden van de rechtspersoon zonder winstoogmerk of de publiekrechtelijke rechtspersoon of de natuurlijke persoon hebben geen vermelding in het strafregister overeenkomstig artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering die hen onder meer verbiedt om een activiteit uit te oefenen die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen valt. Indien die personen hun woonplaats in het buitenland hebben, beschikken ze over een gelijkwaardig document van een bevoegde overheid waaruit blijkt dat ze een activiteit kunnen uitoefenen die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen valt; 3° een of meer van de vormen van jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen vermeld in de artikelen 9, 10 of 11 aanbieden;4° de integriteit van het kind en zijn nationale en internationale fundamentele rechten, alsook de in de artikelen 4 en 6 vermelde rechten van het kind, de jongere en de personen belast met de opvoeding eerbiedigen;5° de in de artikelen 7 en 8 vermelde doeleinden van de jeugdbijstand en de jeugdbescherming nastreven;6° voldoen aan de door de Regering vastgelegde voorwaarden inzake infrastructuur;7° aanvaarden dat de Regering toezicht uitoefent op de toepassing van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan. Het departement wordt met toepassing van dit artikel van rechtswege als erkend beschouwd.

De Regering bepaalt de minimumeisen vermeld in het eerste lid, 1°, en de voorwaarden inzake infrastructuur vermeld in het eerste lid, 6°.

Art. 87.Erkenningsprocedure § 1 De natuurlijke personen of rechtspersonen die erkend willen worden als aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming, dienen daartoe een schriftelijke aanvraag in bij de Regering.

Bij de aanvraag worden documenten gevoegd waaruit blijkt dat de voorwaarden vermeld in artikel 86 vervuld zijn. De Regering kan bepalen dat de aanvraag om erkenning nog andere inhoudelijke punten moet bevatten, voor zover die de kwaliteit van de jeugdbijstand en de jeugdbescherming kunnen verbeteren.

Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon kan de erkenning aanvragen voor een of meer vormen van jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen vermeld in de artikelen 9, 10 of 11. § 2 - De erkenning wordt verleend voor een periode van zes jaar en kan worden verlengd.

De erkenning kan niet worden overgedragen aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen. § 3 - De aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming dienen een nieuwe aanvraag om erkenning in: 1° uiterlijk drie maanden voordat de erkenning afloopt;2° indien vastgesteld wordt dat de gegevens die in de erkenning vermeld staan niet meer overeenstemmen met de werkelijkheid of om andere redenen gewijzigd moeten worden. § 4 - De Regering bepaalt: 1° de erkenningsprocedures;2° de procedures om de erkenning te wijzigen;3° de procedures om de erkenning te verlengen;4° de beroepsmogelijkheden indien de erkenning of de wijziging van de erkenning wordt geweigerd.

Art. 88.Gelijkstelling van de erkenning § 1 - Indien de aanvrager reeds een erkenning heeft die is afgegeven door een overheid van een andere Gemeenschap, een andere lidstaat van de Europese Unie of een land dat is toegetreden tot een met de Europese Unie gesloten associatieovereenkomst, kan de Regering die erkenning tot vestiging van de dienst in het Duitse taalgebied met toepassing van artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op verzoek gelijkstellen met een erkenning die met toepassing van dit decreet is afgegeven.

Dienstverrichters uit een andere lidstaat van de Europese Unie of een land dat is toegetreden tot een met de Europese Unie gesloten associatieovereenkomst, kunnen met toepassing van artikel 45, lid 3, en artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hoofdzakelijk werkzaam zijn op het gebied van jeugdbijstand of jeugdbescherming in het Duitse taalgebied, voor zover ze in hun land van herkomst een erkenning of toelating voor de begeleiding of opvang van kinderen en jongeren hebben.

De Regering bepaalt de procedure voor de gelijkstelling van de erkenning en de beroepsmogelijkheden in geval van een weigering van de gelijkstelling van de erkenning. § 2 - De personen die met toepassing van artikel 86, eerste lid, 1°, een beroepskwalificatie moeten hebben en die beroepskwalificatie hebben verworven in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een land dat is toegetreden tot een met de Europese Unie gesloten associatieovereenkomst, vragen de erkenning van de in het buitenland verkregen kwalificatie aan bij de bevoegde overheid met toepassing van de Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.

Indien die personen werkzaam zijn bij een in § 1, tweede lid, vermelde dienstverrichter die gevestigd is in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een land dat is toegetreden tot een met de Europese Unie gesloten associatieovereenkomst, worden de in artikel 86, eerste lid, 1°, bepaalde kwalificatievoorwaarden met toepassing van artikel 5 van de Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties als vervuld beschouwd.

Art. 89.Verplichtingen voor het behoud van de erkenning Voor het behoud van de erkenning komen de aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming de in artikel 86 vermelde voorwaarden die aan de erkenning ten grondslag liggen, alsook de volgende verdere verplichtingen na: 1° ze nemen deel aan vakspecifieke bijscholingen en supervisies;2° ze bezorgen het departement op verzoek alle nodige inlichtingen;3° ze bezorgen het departement, de procureur des Konings en de jeugdrechter of de jeugdrechtbank binnen de gestelde termijn of op verzoek de nodige verslagen en inlichtingen;4° ze bezorgen het departement elk jaar tegen 31 mei een verslag over de uitvoering van hun taken in het voorgaande jaar.De Regering bepaalt de inhoud van dat verslag; 5° ze nemen minstens eenmaal per jaar deel aan een inspectiebijeenkomst met het departement.Die kan zo nodig ter plaatse plaatsvinden.

De Regering kan de verplichtingen vermeld in het eerste lid preciseren en verdere verplichtingen voor het behoud van de erkenning vastleggen, voor zover die de kwaliteit van de jeugdbijstand of de jeugdbescherming kunnen verbeteren.

Art. 90.Schorsing en intrekking van de erkenning § 1 - Indien de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming een of meer verplichtingen niet nakomt, maant de Regering hem overeenkomstig de door haar bepaalde regels aan om die verplichtingen na te komen.

Indien de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming, na de aanmaning vermeld in het eerste lid, de verplichtingen nog altijd niet nakomt, schorst de Regering de erkenning en/of trekt ze de erkenning in. § 2 - De Regering bepaalt: 1° de procedures om de erkenning te schorsen;2° de procedures om de erkenning in te trekken;3° de beroepsmogelijkheden in geval van schorsing en/of intrekking van de erkenning. § 3 - Tijdens de schorsing of de intrekkingsprocedure kan de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming alleen jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen voortzetten die al waren aangevat voordat de beslissing tot schorsing of tot instelling van een intrekkingsprocedure ter kennis werd gebracht.

Tijdens de schorsing of de intrekkingsprocedure kan het departement, de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de uitvoering van lopende jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen beëindigen.

Art. 91.Beëindiging van de dienstverlening Onverminderd een vrijwillige stopzetting van de dienstverlening heeft de intrekking van de erkenning overeenkomstig artikel 90 of, in voorkomend geval, het verstrijken van de erkenning tot gevolg dat alle door de betrokken aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming verleende diensten op het gebied van jeugdbijstand of jeugdbescherming worden beëindigd.

De Regering bepaalt de procedures om de dienstverlening te beëindigen. Afdeling 2 - Erkenning van pleeggezinnen

Onderafdeling 1 - Toepassingsgebied

Art. 92.Specifiek toepassingsgebied Deze afdeling is van toepassing op de erkenning van pleeggezinnen.

Onderafdeling 2 - Erkenningsvoorwaarden en erkenningsprocedure

Art. 93.Erkenningsvoorwaarden Alle natuurlijke personen die in het kader van dit decreet aan pleegzorg doen, moeten, voordat ze van start gaan, door de Regering erkend zijn als pleeggezin en moeten minstens aan de volgende voorwaarden voldoen: 1° geen vermelding in het strafregister overeenkomstig artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering hebben die hen onder meer verbiedt om een activiteit uit te oefenen die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen valt. Indien die personen hun woonplaats in het buitenland hebben, beschikken ze over een gelijkwaardig document van een bevoegde overheid waaruit blijkt dat ze een activiteit kunnen uitoefenen die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen valt; 2° over voldoende en aangepaste woonruimte beschikken om het kind of de jongere op te nemen;3° voldoende tijd hebben om in de behoeften van het kind of de jongere te voorzien;4° de gezinsleden van het pleeggezin hebben geen vermelding in het strafregister overeenkomstig artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering die hen onder meer verbiedt om een activiteit uit te oefenen die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen valt.Indien die personen hun woonplaats in het buitenland hebben, beschikken ze over een gelijkwaardig document van een bevoegde overheid waaruit blijkt dat ze een activiteit kunnen uitoefenen die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen valt; 5° de gezinsleden van het pleeggezin hebben geen verslavingsproblemen of ziekten die de integriteit van het kind of de jongere ernstig in gevaar kunnen brengen;6° het levensonderhoud van de gezinsleden van het pleeggezin is verzekerd;7° het kind of de jongere kan in hygiënische omstandigheden worden opgenomen.

Art. 94.Erkenningsprocedure § 1 - De natuurlijke personen vermeld in artikel 93 die erkend willen worden, voltooien de voorbereiding op de pleegzorg.

De kandidaat-pleeggezinnen kunnen worden erkend voor een of meer van de volgende vormen van pleegzorg: 1° crisispleegzorg;2° langdurige pleegzorg;3° ondersteunende pleegzorg. § 2 - De erkenning wordt verleend voor een periode van zes jaar en kan worden verlengd.

De erkenning kan niet worden overgedragen aan een andere natuurlijke persoon. § 3 - Uiterlijk één maand voordat de erkenning verstrijkt, dienen de pleeggezinnen een aanvraag tot verlenging van de erkenning in. § 4 - De Regering bepaalt: 1° de erkenningsprocedures;2° de beroepsmogelijkheden indien de erkenning wordt geweigerd;3° de procedures om de erkenning te wijzigen;4° de beroepsmogelijkheden indien de wijziging van de erkenning wordt geweigerd;5° de procedures om de erkenning te verlengen;6° de beroepsmogelijkheden indien de verlenging van de erkenning wordt geweigerd.

Art. 95.Verplichtingen voor het behoud van de erkenning Voor het behoud van de erkenning komen de pleeggezinnen de in artikel 93 vermelde voorwaarden die aan de erkenning ten grondslag liggen, alsook de volgende verdere verplichtingen na: 1° de integriteit van het kind of de jongere en zijn nationale en internationale fundamentele rechten, alsook de in de artikelen 4 en 6 vermelde rechten van het kind, de jongere en de personen belast met de opvoeding eerbiedigen;2° de in de artikelen 7 en 8 vermelde doeleinden van de jeugdbijstand en de jeugdbescherming nastreven;3° zorgen voor een constructieve samenwerking met het departement;4° zorgen voor het contact van de kinderen en jongeren met de personen belast met hun opvoeding, met inachtneming van de voorwaarden van het departement, de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank;5° zich verplichten tot een respectvolle houding ten aanzien van de personen belast met de opvoeding en de grenzen van elkaars rol respecteren;6° geen vertrouwelijke informatie over de ontwikkeling en de gezinssituatie van het pleegkind doorgeven aan anderen, ook niet na beëindiging van de pleegzorg, onverminderd de informatieplicht ten aanzien van het departement, de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank;7° een aansprakelijkheidsverzekering voor het pleegkind sluiten;8° regelmatig deelnemen aan gespreksronden, georganiseerde voortgezette opleidingen of andere diensten die door het departement worden aangeboden;9° de medewerkers van het departement toestaan om huisbezoeken af te leggen;10° ervoor zorgen dat de medewerkers van het departement te allen tijde contact kunnen opnemen met het pleegkind;11° het departement op verzoek alle nodige inlichtingen bezorgen. De Regering kan nog andere verplichtingen voor het behoud van de erkenning opleggen, voor zover die de kwaliteit van de pleegzorg kunnen verbeteren.

Art. 96.Schorsing en intrekking van de erkenning § 1 - Indien het pleeggezin een of meer verplichtingen niet nakomt, maant de Regering het pleeggezin overeenkomstig de door haar bepaalde regels aan om die verplichtingen na te komen.

Indien het pleeggezin, na de aanmaning vermeld in het eerste lid, de verplichtingen nog altijd niet nakomt, schorst de Regering de erkenning en/of trekt ze de erkenning in. § 2 - De Regering bepaalt: 1° de procedures om de erkenning te schorsen;2° de procedures om de erkenning in te trekken;3° de beroepsmogelijkheden in geval van schorsing en/of intrekking van de erkenning. Tijdens de schorsing of de intrekkingsprocedure kan het departement, de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de pleegzorg van het pleeggezin beëindigen.

Art. 97.Beëindiging van de pleegzorg Onverminderd een vrijwillige stopzetting van de pleegzorg door het pleeggezin heeft de intrekking van de erkenning overeenkomstig artikel 96 of in voorkomend geval het verstrijken van de erkenning tot gevolg dat de pleegzorg van het betrokken pleeggezin wordt beëindigd.

De Regering bepaalt de procedures om de pleegzorg te beëindigen.

Art. 98.Pleegouderkaart Elke pleegouder van een overeenkomstig artikel 94 erkend pleeggezin voor langdurige pleegzorg dat aan pleegzorg doet, krijgt een pleegouderkaart die zijn hoedanigheid van pleegouder bewijst.

De pleegouderkaart is geldig voor de duur van de pleegzorg en bevat minstens de volgende gegevens: 1° de identiteit van de pleegouders;2° de identiteit van het pleegkind;3° de vorm van pleegzorg.

Art. 99.Maximumaantal pleegkinderen Een pleeggezin dat crisispleegzorg of langdurige pleegzorg biedt, vangt hoogstens drie pleegkinderen tegelijk op.

In afwijking van het eerste lid kunnen, na een positief advies van het departement, meer dan drie pleegkinderen tegelijk worden opgevangen.

Onderafdeling 3 - Voorbereiding op de pleegzorg

Art. 100.Informatiegesprek Voorafgaand aan de voorbereiding op de pleegzorg nemen de kandidaat-pleeggezinnen deel aan een persoonlijk informatiegesprek met het departement. In het kader van dat gesprek krijgen de kandidaat-pleeggezinnen algemene informatie over pleegzorg, over de voorbereiding op de pleegzorg en over de erkenningsprocedure.

Art. 101.Vragenlijst In het kader van het in artikel 100 vermelde informatiegesprek verstrekt het departement aan de kandidaat-pleeggezinnen een vragenlijst om deel te nemen aan de voorbereiding op de pleegzorg.

In de vragenlijst wordt gevraagd naar de volgende gegevens over de kandidaat-pleeggezinnen: 1° identiteit;2° talenkennis;3° woonsituatie;4° gezinssituatie;5° gezinsverleden;6° sociale omgeving;7° persoonlijke ontwikkeling;8° einddiploma en opleiding;9° professionele en financiële situatie;10° gezondheidstoestand;11° levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging;12° vrijetijdsbesteding;13° bekwaamheden en interesses;14° contactgegevens;15° informatie over het pleegzorgproject. De Regering legt het model van de vragenlijst vast.

Art. 102.Inschrijving Kandidaat-pleeggezinnen kunnen zich inschrijven voor de voorbereiding op de pleegzorg, als ze voldoen aan de erkenningsvoorwaarden vermeld in artikel 93. Het departement gaat na of aan de erkenningsvoorwaarden is voldaan.

In afwijking van het eerste lid kan de Regering natuurlijke personen die in het kader van dit decreet aan pleegzorg doen voor een verwant of vertrouwd kind of een verwante of vertrouwde jongere, toelaten tot de voorbereiding op de pleegzorg, ongeacht of ze voldoen aan de erkenningsvoorwaarden vermeld in artikel 93, voor zover het departement een positief advies heeft gegeven.

De Regering bepaalt de lijst van de documenten die moeten worden ingediend om zich te kunnen inschrijven voor de voorbereiding op de pleegzorg, alsook de procedure voor het opmaken van het positief advies van het departement.

Art. 103.Voorbereiding op de pleegzorg De voorbereiding op de pleegzorg wordt georganiseerd door het departement.

Samenwonende kandidaten moeten samen deelnemen aan de voorbereiding op de pleegzorg.

Het departement kan de uitvoering van de voorbereiding op de pleegzorg geheel of gedeeltelijk aan derden opdragen.

De Regering bepaalt de inhoud, de nadere regels en de duur van de voorbereiding op de pleegzorg.

Art. 104.Gelijkstelling van een voorbereiding De Regering bepaalt onder welke voorwaarden een andere voorbereiding op de pleegzorg of de voorbereiding op een andere vorm van opvang van kinderen geheel of gedeeltelijk gelijkgesteld kan worden met de voorbereiding op de pleegzorg die door het departement wordt aangeboden. Afdeling 3 - Overeenkomst

Art. 105.Inhoud § 1 - De subsidiëring vermeld in artikel 107, eerste lid, de nadere regels ervan en een taakbeschrijving worden vastgelegd in een overeenkomst tussen de Regering en de erkende aanbieders van jeugdbijstand of jeugdbescherming.

De Regering stelt het kader en de verdere inhoud van de overeenkomst vast. § 2 - De Regering kan met erkende aanbieders van jeugdbijstand of jeugdbescherming of met dienstverrichters een overeenkomst sluiten waarin de nadere regels van de overname van kosten vermeld in artikel 107, tweede lid, worden vastgelegd.

De Regering stelt het kader en de verdere inhoud van de overeenkomst vast.

Art. 106.Duur De overeenkomsten vermeld in artikel 105 hebben een looptijd van minstens één jaar en hoogstens zes jaar. Voor zover de aanbieder van jeugdbijstand of jeugdbescherming nog altijd erkend is, kan de overeenkomst na het verstrijken van de looptijd worden verlengd. HOOFDSTUK 7 - Financiële bepalingen Afdeling 1 - Subsidiëring, overname van kosten en pleegzorgvergoeding

Art. 107.Subsidiëring en overname van kosten Binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen kan de Regering, onder de door haar bepaalde voorwaarden, aan de aanbieders van jeugdbijstand of jeugdbescherming subsidies voor personeels- en werkingskosten toekennen voor de uitvoering van de jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen.

Onverminderd andersluidende inter-Belgische of internationale samenwerkingsakkoorden, onverminderd de administratieve bijstand en onverminderd andere in dit decreet bepaalde financiële bepalingen betaalt de Regering, binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen en onder de door haar bepaalde voorwaarden, de kosten van de adviesverleningen en van de jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen die met toepassing van dit decreet worden overeengekomen of bevolen.

Art. 108.Controle van de subsidies De aanwending van de subsidies die ter uitvoering van dit decreet worden toegekend, wordt gecontroleerd overeenkomstig de wet van 16 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/05/2003 pub. 25/06/2003 numac 2003003343 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof sluiten tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.

Art. 109.Pleegzorgvergoeding Personen die ter uitvoering van dit decreet aan pleegzorg doen, ontvangen een forfaitaire vergoeding per dag en per pleegkind om de kosten voor de opvang van de pleegkinderen te dekken. Die vergoeding wordt pleegzorgvergoeding genoemd.

De Regering bepaalt het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de nadere regels voor de uitbetaling van de pleegzorgvergoeding. Afdeling 2 - Kostenbijdrage

Art. 110.Bijdrage van de onderhoudsplichtigen in de kosten § 1 - De onderhoudsplichtigen of de jongvolwassene kunnen ertoe worden verplicht bij te dragen in de kosten van de jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen, alsook in de kosten van de adviesverlening vermeld in artikel 28.

De Regering bepaalt de voorwaarden en het bedrag van de kostenbijdrage, alsook de manier waarop die wordt berekend.

De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder geheel of gedeeltelijk kan worden afgezien van een kostenbijdrage, wanneer redelijkerwijs ervan uitgegaan moet worden dat de onderhoudsplichtigen of de jongvolwassene die financiële belasting niet kunnen dragen. § 2 - De kostenbijdrage treedt in kracht op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de jeugdbijstandsmaatregel of jeugdbeschermingsmaatregel is gestart. § 3 - Bij het uitblijven van de betaling van de kostenbijdrage vermeld in paragraaf 1 kunnen de uitstaande bedragen ingevorderd worden overeenkomstig artikel 51.1 van het decreet van 25 mei 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/04/1999 pub. 02/06/1999 numac 1999009595 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming met betrekking tot de oproeping bij proces-verbaal in jeugdzaken type wet prom. 27/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999009619 bron ministerie van justitie Wet tot invoeging van een artikel 80bis in het Burgerlijk Wetboek en tot opheffing van het decreet van 4 juli 1806 aangaande de manier van opstelling van de akte waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand constateert dat hem een levenloos kind werd vertoond sluiten1 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap. Afdeling 3 - Financiële tegemoetkomingen

Art. 111.Kosten van levensonderhoud Aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming en dienstverrichters die zelfstandig wonende kinderen en jongeren in het kader van het decreet ambulant begeleiden, kunnen een kostenvergoeding per kind of jongere aanvragen om de kosten voor het levensonderhoud van die kinderen en jongeren te dekken.

De Regering bepaalt de voorwaarden voor de toekenning en de nadere regels voor de financiering van de kostenvergoeding, alsook de voorwaarden en de nadere regels voor de aanvraag van de kostenvergoeding.

Art. 112.Bijzondere onkosten en uitgaven van personen belast met de opvoeding § 1 - Personen belast met de opvoeding van een kind dat of een jongere die in het kader van dit decreet behandeld, opgevangen of begeleid wordt door het departement, een aanbieder van jeugdbijstand of jeugdbescherming, een dienstverrichter of een pleeggezin, kunnen een financiering voor de bijzondere onkosten van dat kind of die jongere aanvragen.

De Regering bepaalt de aard van de bijzondere onkosten, de voorwaarden en nadere regels voor de financiering ervan en de voorwaarden en nadere regels voor de aanvraag van die financiering. § 2 - Personen belast met de opvoeding van een kind dat of een jongere die zich in een residentiële jeugdbijstandsmaatregel of jeugdbeschermingsmaatregel bevindt, kunnen een financiering aanvragen voor uitgaven om het contact met dat kind of die jongere te verbeteren.

De Regering bepaalt de aard van de uitgaven, de voorwaarden en nadere regels voor de financiering ervan en de voorwaarden en nadere regels voor de aanvraag van die financiering.

Art. 113.Uitgaven van residentiële en semi-residentiële aanbieders, dienstverrichters en pleeggezinnen In het kader van residentiële en semi-residentiële maatregelen kunnen aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming, dienstverrichters en pleeggezinnen een financiering aanvragen voor de uitgaven voor de behandelde, opgevangen of begeleide kinderen, jongeren en jongvolwassenen.

De Regering bepaalt de aard van de uitgaven, de voorwaarden en nadere regels voor de financiering ervan en de voorwaarden en nadere regels voor de aanvraag van die financiering.

Art. 114.Financiële ondersteuning van kinderen in de residentiële opvang De Regering kan kinderen die zich in een residentiële jeugdbijstandsmaatregel bevinden, voor de duur van de maatregel financieel ondersteunen om hun integratie te bevorderen zodra ze meerderjarig worden.

De Regering bepaalt het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de nadere regels voor de uitbetaling van de financiële ondersteuning. HOOFDSTUK 8 - Klachten

Art. 115.Recht om een klacht in te dienen § 1 - Kinderen, jongeren en personen belast met hun opvoeding, alsook jongvolwassenen die een klacht willen indienen tegen een ambtsverrichting of werkwijze van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die belast is met de uitvoering van maatregelen inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming of met adviesverlening, richten die klacht schriftelijk aan de leiding van de rechtspersoon of aan de natuurlijke persoon zelf.

Indien op initiatief van de persoon tegen wie de klacht is gericht in het kader van een gesprek geen overeenstemming kan worden bereikt, dan richten de partijen hun klacht aan de leiding van het departement om over de toedracht van de klacht te worden gehoord.

Kinderen, jongeren, de personen belast met hun opvoeding, alsook jongvolwassenen die een klacht willen indienen tegen een ambtsverrichting of werkwijze van het departement, richten die klacht schriftelijk aan de leiding van het departement.

Zowel de persoon die de klacht heeft ingediend als de persoon tegen wie de klacht is gericht, hebben het recht door de leiding van het departement gehoord te worden over de toedracht van de klacht.

Alle aan de leiding van het departement gerichte klachten en de gevolgen ervan worden in een daartoe aangelegd register opgenomen. De Regering heeft inzage in dat register. § 2 - De Regering legt de verdere procedure voor klachten vast. HOOFDSTUK 9 - Beroepsgeheim en inzage in het dossier

Art. 116.Geheimhoudingsplicht § 1 - Overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek is eenieder die, in welke hoedanigheid ook, aan de toepassing van dit decreet en de uitvoeringsbepalingen ervan meewerkt, op grond van die medewerking verplicht tot geheimhouding van de informatie die hem bij de uitoefening van zijn opdracht wordt toevertrouwd en met de zaak verband houdt. § 2 - In afwijking van paragraaf 1 mag elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die aan de toepassing van dit decreet meewerkt, de informatie die hem bij de uitoefening van zijn opdracht wordt toevertrouwd en met de zaak verband houdt, slechts onder een van de volgende voorwaarden doorgeven: 1° de ontvanger valt ook onder het beroepsgeheim en de doorgifte is noodzakelijk om het doel van de jeugdbijstandsmaatregel, jeugdbeschermingsmaatregel of adviesverlening te bereiken of om een mogelijk gevaar voor het kind of de jongere vast te stellen.De doorgegeven informatie beperkt zich tot hetgeen noodzakelijk is om het doel van de jeugdbijstandsmaatregel, jeugdbeschermingsmaatregel of adviesverlening te bereiken of om het gevaar vast te stellen. Het kind dat of de jongere die het vereiste beoordelingsvermogen bezit of ten minste twaalf jaar oud is, en de personen belast met de opvoeding van het kind of van de jongere, alsook de jongvolwassene moeten vooraf ermee instemmen dat de ontvanger de informatie doorgeeft, tenzij dit in strijd is met de integriteit van het kind of de jongere; 2° de doorgifte is gericht aan medewerkers van het departement die deze vertrouwelijke informatie uitsluitend voor specifieke administratieve taken nodig hebben.Die vertrouwelijke informatie wordt, voor zover dit met het doel verenigbaar is, geanonimiseerd; 3° de doorgifte is gericht aan de leiding van het departement, voor zover dit noodzakelijk is voor het toezicht op het departement.Die vertrouwelijke informatie wordt, voor zover dit met het doel verenigbaar is, geanonimiseerd; 4° de doorgifte geschiedt in het kader van een bij overeenkomst, vonnis of beslissing gegeven opdracht, in de vorm van een maatschappelijk onderzoek of een verslag dat aan de opdrachtgever wordt bezorgd en dat alleen vertrouwelijke informatie bevat die noodzakelijk is om de opdracht uit te voeren.De persoon die het voorwerp van dat maatschappelijk onderzoek is, moet vooraf over de noodzakelijke verslaglegging worden ingelicht.

De Regering bepaalt hoe de instemming vermeld in het eerste lid, 1°, wordt gevraagd. § 3 - De persoon die de vertrouwelijke informatie schriftelijk heeft vastgelegd, moet telkens wanneer zijn documenten worden doorgegeven, vooraf met die doorgifte hebben ingestemd.

Als vertrouwelijke informatie wordt doorgegeven, mag de ontvanger die vertrouwelijke informatie op zijn beurt alleen doorgeven voor het doel waarvoor hij ze rechtmatig heeft verkregen.

Art. 117.Inzage in het dossier § 1 - Onverminderd artikel 55 van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten is het decreet van 16 oktober 1995 van toepassing op het departement.

In afwijking van artikel 9 van het decreet van 16 oktober 1995 en onverminderd artikel 5, §§ 1 en 2, van hetzelfde decreet wordt een aanvraag om inzage in, toelichting bij of afschrift van een bestuursdocument door het departement afgewezen, wanneer de openbaarheid van het bestuursdocument: 1° indruist tegen de integriteit van derden, de integriteit van het kind of de jongere op wie de jeugdbijstandsmaatregel of de jeugdbeschermingsmaatregel betrekking heeft, de integriteit van de personen belast met hun opvoeding of de integriteit van de jongvolwassene op wie de adviesverlening betrekking heeft;2° in strijd is met het doel van de jeugdbijstand of de jeugdbescherming;3° de bereikte resultaten van de jeugdbijstandsmaatregel of jeugdbeschermingsmaatregel in gevaar brengt. Ongeacht artikel 5, § 3, van het decreet van 16 oktober 1995 wijst het departement een aanvraag om inzage in, toelichting bij of afschrift van een bestuursdocument af, wanneer het gaat om psychologische adviezen, medische adviezen of vertrouwelijke documenten die de procureur des Konings, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank aan het departement heeft bezorgd. § 2 - De Regering bepaalt de andere nadere regels voor de inzageprocedure, alsook de beroepsprocedure in geval van een afgewezen aanvraag. HOOFDSTUK 10 - Vertrouwelijkheid, samenwerking en bescherming van persoonsgegevens

Art. 118.Vertrouwelijkheid Onverminderd andersluidende wettelijke of decretale bepalingen is eenieder die, in welke hoedanigheid ook, aan de toepassing van dit decreet en de uitvoeringsbepalingen ervan meewerkt, ertoe verplicht de gegevens die hem in de uitoefening van zijn opdracht worden toevertrouwd, vertrouwelijk te behandelen.

Art. 119.Verwerking van persoonsgegevens § 1 - Het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens geschiedt met inachtneming van de toepasselijke regelgeving inzake bescherming van persoonsgegevens.

De Regering, de procureur des Konings, de jeugdrechter, de jeugdrechtbank, de aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming, de dienstverrichters, de pleeggezinnen en de bemiddelaar vermeld in artikel 34, tweede lid, artikel 57, § 2, vierde lid en artikel 76, § 2, vierde lid, mogen de verzamelde gegevens niet voor andere doeleinden gebruiken dan voor de uitvoering van hun wettelijke of decretale opdrachten die verband houden met dit decreet.

De natuurlijke personen en rechtspersonen vermeld in het tweede lid wijzen hun medewerkers en externe adviseurs op hun plichten inzake informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens. § 2 - De Regering, de procureur des Konings, de jeugdrechter, de jeugdrechtbank, de aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming, de dienstverrichters en de pleeggezinnen zijn, elk wat hem of haar betreft, verantwoordelijk voor de in dit decreet vermelde verwerkingen van persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Als verwerkingsverantwoordelijken in de zin van artikel 4, punt 7, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming gelden: 1° de Regering voor de vervulling van de taken vermeld in de artikelen 21, 22 en 23, alsook vermeld in hoofdstuk 6;2° de procureur des Konings, de jeugdrechter en de jeugdrechtbank voor de vervulling van de taken vermeld in hoofdstuk 4, afdeling 2, onderafdeling 2, hoofdstuk 4, afdeling 3, en hoofdstuk 5;3° de aanbieders van jeugdbijstand, de aanbieders van jeugdbescherming, de dienstverrichters en de pleeggezinnen voor de vervulling van de taken vermeld in artikel 28, derde lid, alsook vermeld in de artikelen 31, 40 en 66. § 3 - De bemiddelaar vermeld in artikel 34, tweede lid, artikel 57, § 2, vierde lid en artikel 76, § 2, vierde lid, geldt als verwerker in de zin van artikel 4, punt 8, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Hij verwerkt uitsluitend in opdracht van de Regering persoonsgegevens in het kader van dit decreet en de uitvoeringsbepalingen ervan.

Art. 120.Gegevenscategorieën § 1 - De Regering, de procureur des Konings, de jeugdrechter, de jeugdrechtbank, de aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming, de dienstverrichters en de pleeggezinnen kunnen overeenkomstig artikel 119 de volgende categorieën van persoonsgegevens betreffende de kinderen, de jongeren, de personen belast met hun opvoeding en de jongvolwassenen verwerken: 1° identiteitsgegevens en contactgegevens;2° gegevens over het einddiploma en de opleiding;3° gegevens over de talenkennis;4° gegevens over de gezinssituatie;5° gegevens over de sociale en financiële situatie;6° gegevens over de vrijetijdsbesteding;7° gegevens over de bekwaamheden en interesses;8° medische en psychologische gegevens;9° gevoelige gegevens als bedoeld in artikel 9 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming;10° gerechtelijke gegevens als bedoeld in artikel 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming;11° gegevens inzake levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging. De in het eerste lid vermelde gegevenscategorieën kunnen worden verwerkt voor de doeleinden van de jeugdbijstand en de jeugdbescherming vermeld in de artikelen 7 en 8. § 2 - De erkende aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming kunnen overeenkomstig artikel 119 de volgende categorieën van persoonsgegevens betreffende de personeelsleden verwerken: 1° identiteitsgegevens en contactgegevens;2° gegevens over het einddiploma en de opleiding;3° gegevens over de arbeidsverhouding en het salaris;4° gerechtelijke gegevens als bedoeld in artikel 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming, beperkt tot het uittreksel uit het strafregister. De categorieën van gegevens vermeld in het eerste lid kunnen worden verwerkt voor de doeleinden die verband houden met de aanvragen om met inachtneming van de voorwaarden vermeld in artikel 86 door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap te worden erkend. § 3 - In opdracht van de Regering kan de bemiddelaar vermeld in artikel 34, tweede lid, artikel 57, § 2, vierde lid en artikel 76, § 2, vierde lid, alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige persoonsgegevens vermeld in § 1, eerste lid, verwerken. § 4 - De Regering kan de gegevenscategorieën vermeld in de §§ 1 tot 3 preciseren.

Art. 121.Gebruik van gegevens voor analysen en statistieken De Regering maakt gebruik van geanonimiseerde gegevens voor analysen en statistieken met betrekking tot de persoonscategorieën vermeld in artikel 120.

De Regering gebruikt de analysen en statistieken om de behoeften in de jeugdbijstand en in de jeugdbescherming te bepalen en het beleid inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming te plannen.

Art. 122.Duur van de gegevensverwerking Met behoud van de toepassing van andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen die eventueel in een langere bewaringstermijn voorzien, mogen de gegevens vermeld in artikel 120, § 1, eerste lid, hoogstens dertig jaar - te rekenen vanaf de datum waarop de betrokken kinderen, jongeren en jongvolwassenen meerderjarig worden - bewaard worden in een vorm die de mogelijkheid biedt de betrokken personen te identificeren.

Met behoud van de toepassing van andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen die eventueel in een langere bewaringstermijn voorzien, mogen de gegevens vermeld in artikel 120, § 2, eerste lid, hoogstens tien jaar - te rekenen vanaf de inzameling ervan - bewaard worden in een vorm die de mogelijkheid biedt de betrokken personen te identificeren.

Met behoud van de toepassing van de bepalingen betreffende het archiefwezen worden de gegevens uiterlijk na het verstrijken van de termijnen vermeld in het eerste en het tweede lid vernietigd.

Art. 123.Veiligheidsmaatregelen De Regering legt in voorkomend geval de nodige veiligheidsmaatregelen vast voor de verwerking van de persoonsgegevens bepaald in dit hoofdstuk. HOOFDSTUK 11 - Strafrechtelijke bepalingen

Art. 124.Strafmaatregelen § 1 - Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die hoofdzakelijk werkzaam is op het gebied van jeugdbijstand of jeugdbescherming of in het kader van dit decreet aan pleegzorg doet zonder een overeenkomstig artikel 87 of artikel 94 toegekende erkenning of met een geschorste of ingetrokken erkenning, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van 25 euro tot 5000 euro of met één van die straffen alleen.

De straffen kunnen worden verdubbeld in geval van herhaling binnen vijf jaar na een in kracht van gewijsde gegane veroordeling wegens de voormelde overtreding. § 2 - De personen belast met de opvoeding die zich onttrekken aan overeengekomen of bevolen maatregelen inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming of bij de uitvoering ervan duidelijk niet meewerken, worden gestraft met een geldboete van 25 euro tot 500 euro. HOOFDSTUK 12 - Slotbepalingen

Art. 125.Wijzigingsbepaling Artikel 29bis van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, vervangen bij de wet van 27 december 2006, wordt opgeheven.

Art. 126.Wijzigingsbepaling Artikel 36, 4°, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 24 december 1992, wordt opgeheven.

Art. 127.Wijzigingsbepaling In artikel 36bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 9 mei 1972, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 19 januari 1990 en 2 februari 1994, wordt opgeheven;2° het tweede lid, gewijzigd bij de wet van 2 februari 1994, wordt opgeheven;3° in het derde lid, gewijzigd bij de wet van 2 februari 1994, worden de woorden "in dit artikel" vervangen door de woorden "in artikel 63 van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming".

Art. 128.Wijzigingsbepaling In artikel 37 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 februari 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de §§ 1 tot 2quinquies, gewijzigd bij de wetten van 13 juni 2006 en 27 december 2006 en bij het decreet van 22 februari 2016, worden opgeheven;2° in paragraaf 3 worden het eerste tot derde lid, gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten en bij het decreet van 22 februari 2016, opgeheven;3° paragraaf 4, gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/08/2005 pub. 02/09/2005 numac 2005009652 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers sluiten, wordt opgeheven.

Art. 129.Wijzigingsbepaling Artikel 37bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2006 pub. 02/06/2006 numac 2006009443 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd type wet prom. 15/05/2006 pub. 17/07/2006 numac 2006009556 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt opgeheven.

Art. 130.Wijzigingsbepaling Artikel 37ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2006 pub. 02/06/2006 numac 2006009443 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd type wet prom. 15/05/2006 pub. 17/07/2006 numac 2006009556 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten, wordt opgeheven.

Art. 131.Wijzigingsbepaling Artikel 37quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2006 pub. 02/06/2006 numac 2006009443 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd type wet prom. 15/05/2006 pub. 17/07/2006 numac 2006009556 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten, wordt opgeheven.

Art. 132.Wijzigingsbepaling Artikel 37quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2006 pub. 02/06/2006 numac 2006009443 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd type wet prom. 15/05/2006 pub. 17/07/2006 numac 2006009556 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten, wordt opgeheven.

Art. 133.Wijzigingsbepaling Artikel 39 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 2 februari 1994, wordt opgeheven.

Art. 134.Wijzigingsbepaling Artikel 41 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 2 februari 1994 en 13 juni 2006, wordt opgeheven.

Art. 135.Wijzigingsbepaling Artikel 42 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 2 februari 1994 en 15 mei 2006, wordt opgeheven.

Art. 136.Wijzigingsbepaling In artikel 43 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "artikel 36, 4°, " vervangen door de woorden "artikel 63 van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming" en worden de woorden "van deze wet" vervangen door de woorden "van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming";2° in het tweede lid worden de woorden "artikel 36, 4°, " vervangen door de woorden "artikel 63 van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming" en worden de woorden "artikel 37" vervangen door de woorden "artikel 73, § 3, eerste lid, van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming".

Art. 137.Wijzigingsbepaling In artikel 44 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 30 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2013 pub. 27/09/2013 numac 2013009420 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank sluiten, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2 worden de woorden "als een misdrijf omschreven feit" vervangen door het woord "jeugddelict";2° in paragraaf 3 worden de woorden "als een misdrijf omschreven feit" vervangen door het woord "jeugddelict".

Art. 138.Wijzigingsbepaling Artikel 45bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt opgeheven.

Art. 139.Wijzigingsbepaling Artikel 45ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten, wordt opgeheven.

Art. 140.Wijzigingsbepaling Artikel 45quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt opgeheven.

Art. 141.Wijzigingsbepaling In artikel 46bis, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/04/1999 pub. 02/06/1999 numac 1999009595 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming met betrekking tot de oproeping bij proces-verbaal in jeugdzaken type wet prom. 27/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999009619 bron ministerie van justitie Wet tot invoeging van een artikel 80bis in het Burgerlijk Wetboek en tot opheffing van het decreet van 4 juli 1806 aangaande de manier van opstelling van de akte waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand constateert dat hem een levenloos kind werd vertoond sluiten, worden de woorden "artikel 36, 4° " vervangen door de woorden "artikel 63 van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming".

Art. 142.Wijzigingsbepaling In artikel 47, derde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2006 pub. 02/06/2006 numac 2006009443 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd type wet prom. 15/05/2006 pub. 17/07/2006 numac 2006009556 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten, worden de woorden "artikel 36, 4," vervangen door de woorden "artikel 63 van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming" en worden de woorden "artikel45quater" vervangen door de woorden "artikel 57 van het voormelde decreet".

Art. 143.Wijzigingsbepaling In artikel 48, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden "artikel 57bis" vervangen door de woorden "artikel 84 van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming".

Art. 144.Wijzigingsbepaling In artikel 49 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid, vervangen bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wetten van 4 mei 1999, 6 januari 2003 en 13 juni 2006, worden de woorden "in de artikel 52 bedoelde maatregelen van bewaring nemen" vervangen door de woorden "maatregelen vermeld in artikel 70, § 3, eerste lid, van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming bevelen";2° in het vijfde lid worden de woorden "artikel 57bis" vervangen door de woorden "artikel 84 van het voormelde decreet".

Art. 145.Wijzigingsbepaling Artikel 50 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wet van 15 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2006 pub. 02/06/2006 numac 2006009443 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd type wet prom. 15/05/2006 pub. 17/07/2006 numac 2006009556 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten, wordt opgeheven.

Art. 146.Wijzigingsbepaling In artikel 51, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden "als misdrijf omschreven feit" vervangen door het woord "jeugddelict".

Art. 147.Wijzigingsbepaling Artikel 52 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten en gewijzigd bij de wetten van 15 mei 2006 en 27 december 2006, wordt opgeheven.

Art. 148.Wijzigingsbepaling Artikel 52bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt opgeheven.

Art. 149.Wijzigingsbepaling In artikel 52ter, vijfde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994, worden de woorden "artikel 52" vervangen door de woorden "artikel 70, § 3, eerste lid, van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming".

Art. 150.Wijzigingsbepaling In artikel 52quater van dezelfde wet worden het eerste tot vierde lid, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wetten van 30 juni 1994, 13 juni 2006 en 27 december 2006, opgeheven.

Art. 151.Wijzigingsbepaling Artikel 52quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten, wordt opgeheven.

Art. 152.Wijzigingsbepaling In artikel 56, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 februari 1994, worden de woorden "maatregelen worden genomen als bepaald in artikel 52" vervangen door de woorden "maatregelen vermeld in artikel 70, § 3, eerste lid, van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming worden bevolen".

Art. 153.Wijzigingsbepaling In artikel 57bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1, gewijzigd bij de wet van 31 juli 2009, wordt opgeheven;2° paragraaf 2 wordt opgeheven;3° in paragraaf 5 worden de woorden "van dit artikel" vervangen door de woorden "van artikel 84 van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming".

Art. 154.Wijzigingsbepaling In artikel 58, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 2 februari 1994 en 27 december 2006, worden de woorden "van de artikelen 52," vervangen door de woorden "van de artikelen 69, 70 en 71 van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming, alsook van de artikelen" en voorts worden de woorden "53, derde lid" vervangen door de woorden "53, derde lid, van deze wet".

Art. 155.Wijzigingsbepaling In artikel 59, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/05/1999 pub. 29/05/1999 numac 1999003343 bron ministerie van financien Wet houdende bepalingen inzake accijnzen type wet prom. 04/05/1999 pub. 11/09/1999 numac 1999021311 bron ministerie van justitie Wet houdende instemming tot het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik type wet prom. 04/05/1999 pub. 11/09/1999 numac 1999021298 bron ministerie van justitie Wet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en het Waalse Gewest inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik sluiten, worden de woorden "de artikel 52" vervangen door de woorden "artikel 70, § 3, eerste lid, van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming".

Art. 156.Wijzigingsbepaling In artikel 60 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste en het tweede lid, gewijzigd bij de wetten van 2 februari 1994, 15 mei 2006, 13 juni 2006 en 27 december 2006, worden opgeheven;2° het derde lid, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt opgeheven, met uitzondering van de tweede zin;3° het vierde lid, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten, wordt opgeheven, met uitzondering van de tweede zin;4° het vijfde lid, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten, wordt opgeheven, met uitzondering van de tweede zin;5° het zesde lid, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten, wordt opgeheven.

Art. 157.Wijzigingsbepaling In artikel 61 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 15 mei 2006 en 27 december 2006, worden de woorden "als misdrijf omschreven feit" vervangen door het woord "jeugddelict";2° in het vierde lid, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten, worden de woorden "als misdrijf omschreven feit" vervangen door het woord "jeugddelict".

Art. 158.Wijzigingsbepaling In artikel 63, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 2 februari 1994 en het decreet van 20 maart 1995, worden de woorden "de artikelen 37 en 39" vervangen door de woorden "artikel 73, § 3, eerste lid, van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming" en worden de woorden "artikel 36, 1°, 3° en 4°, " vervangen door de woorden "artikel 63 van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming".

Art. 159.Wijzigingsbepaling In artikel 63ter, eerste lid, b), van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994, worden de woorden "artikel 37, § 2" vervangen door de woorden "artikel 73, § 3, eerste lid, van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming".

Art. 160.Wijzigingsbepaling In artikel 63quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden "De artikelen 52bis," vervangen door de woorden "De artikelen 69, 70 en 71 van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming, alsook de artikelen" en voorts worden de woorden "52quater, negende en tiende lid," vervangen door de woorden "52quater, negende en tiende lid, van deze wet".

Art. 161.Wijzigingsbepaling Artikel 69 van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van 20 maart 1995, wordt opgeheven.

Art. 162.Wijzigingsbepaling Artikel 74 van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van 20 maart 1995, wordt opgeheven.

Art. 163.Wijzigingsbepaling Artikel 78 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 164.Wijzigingsbepaling Artikel 79 van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van 20 maart 1995, wordt opgeheven.

Art. 165.Wijzigingsbepaling Artikel 85 van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 13 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2006 pub. 19/07/2006 numac 2006009573 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd sluiten, wordt opgeheven.

Art. 166.Wijzigingsbepaling In artikel 6bis van het decreet van 9 mei 1988 betreffende het Fonds voor bijzondere hulp aan kinderen en jongeren worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1, tweede lid, 3°, ingevoegd bij het decreet van 20 februari 2006 en gewijzigd bij het decreet van 19 april 2010, worden de woorden "van de artikelen 32 en 33 van het decreet van 19 mei 2008Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/04/1999 pub. 02/06/1999 numac 1999009595 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming met betrekking tot de oproeping bij proces-verbaal in jeugdzaken type wet prom. 27/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999009619 bron ministerie van justitie Wet tot invoeging van een artikel 80bis in het Burgerlijk Wetboek en tot opheffing van het decreet van 4 juli 1806 aangaande de manier van opstelling van de akte waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand constateert dat hem een levenloos kind werd vertoond sluiten0 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming" vervangen door de woorden "van hoofdstuk 7, afdeling 2, van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming"; 2° § 2, 3°, vervangen bij het decreet van 27 april 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/04/1999 pub. 02/06/1999 numac 1999009595 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming met betrekking tot de oproeping bij proces-verbaal in jeugdzaken type wet prom. 27/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999009619 bron ministerie van justitie Wet tot invoeging van een artikel 80bis in het Burgerlijk Wetboek en tot opheffing van het decreet van 4 juli 1806 aangaande de manier van opstelling van de akte waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand constateert dat hem een levenloos kind werd vertoond sluiten4, wordt vervangen als volgt: "3° de overname van financiële tegemoetkomingen met toepassing van hoofdstuk 7, afdeling 3, van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming;" 3° § 2, 4°, ingevoegd bij het decreet van 23 april 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/04/1999 pub. 02/06/1999 numac 1999009595 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming met betrekking tot de oproeping bij proces-verbaal in jeugdzaken type wet prom. 27/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999009619 bron ministerie van justitie Wet tot invoeging van een artikel 80bis in het Burgerlijk Wetboek en tot opheffing van het decreet van 4 juli 1806 aangaande de manier van opstelling van de akte waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand constateert dat hem een levenloos kind werd vertoond sluiten3, wordt opgeheven.

Art. 167.Opheffingsbepaling Het decreet van 19 mei 2008Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/04/1999 pub. 02/06/1999 numac 1999009595 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming met betrekking tot de oproeping bij proces-verbaal in jeugdzaken type wet prom. 27/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999009619 bron ministerie van justitie Wet tot invoeging van een artikel 80bis in het Burgerlijk Wetboek en tot opheffing van het decreet van 4 juli 1806 aangaande de manier van opstelling van de akte waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand constateert dat hem een levenloos kind werd vertoond sluiten0 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming, laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 15 december 2021, wordt opgeheven.

Art. 168.Overgangsbepaling Ongeacht eventueel gesloten overeenkomsten blijven de erkenningen die bij inwerkingtreding van dit decreet zijn toegekend met toepassing van artikel 22 van het decreet van 19 mei 2008Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/04/1999 pub. 02/06/1999 numac 1999009595 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming met betrekking tot de oproeping bij proces-verbaal in jeugdzaken type wet prom. 27/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999009619 bron ministerie van justitie Wet tot invoeging van een artikel 80bis in het Burgerlijk Wetboek en tot opheffing van het decreet van 4 juli 1806 aangaande de manier van opstelling van de akte waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand constateert dat hem een levenloos kind werd vertoond sluiten0 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming, geldig tot ze zijn verstreken.

Art. 169.Overgangsbepaling De artikelen 35 en 36 van het decreet van 19 mei 2008Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/04/1999 pub. 02/06/1999 numac 1999009595 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming met betrekking tot de oproeping bij proces-verbaal in jeugdzaken type wet prom. 27/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999009619 bron ministerie van justitie Wet tot invoeging van een artikel 80bis in het Burgerlijk Wetboek en tot opheffing van het decreet van 4 juli 1806 aangaande de manier van opstelling van de akte waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand constateert dat hem een levenloos kind werd vertoond sluiten0 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming blijven van toepassing op alle aangelegenheden die bij inwerkingtreding van dit decreet aanhangig zijn voor de jeugdrechtbank en dit tot ze zijn afgehandeld.

Art. 170.Overgangsbepaling Een voorlopige maatregel of een maatregel ten gronde die de jeugdrechter of jeugdrechtbank heeft bevolen met toepassing van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten of het decreet van 19 mei 2008Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/04/1999 pub. 02/06/1999 numac 1999009595 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming met betrekking tot de oproeping bij proces-verbaal in jeugdzaken type wet prom. 27/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999009619 bron ministerie van justitie Wet tot invoeging van een artikel 80bis in het Burgerlijk Wetboek en tot opheffing van het decreet van 4 juli 1806 aangaande de manier van opstelling van de akte waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand constateert dat hem een levenloos kind werd vertoond sluiten0 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming en die bij inwerkingtreding van dit decreet in uitvoering is, wordt verder uitgevoerd.

Art. 171.Overgangsbepaling Een zaak die voor de jeugdrechter of jeugdrechtbank werd behandeld met toepassing van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten of het decreet van 19 mei 2008Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/04/1999 pub. 02/06/1999 numac 1999009595 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming met betrekking tot de oproeping bij proces-verbaal in jeugdzaken type wet prom. 27/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999009619 bron ministerie van justitie Wet tot invoeging van een artikel 80bis in het Burgerlijk Wetboek en tot opheffing van het decreet van 4 juli 1806 aangaande de manier van opstelling van de akte waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand constateert dat hem een levenloos kind werd vertoond sluiten0 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming, en waarover bij inwerkingtreding van dit decreet een beslissing is genomen die echter nog niet ten uitvoer werd gelegd, wordt overeenkomstig de genomen beslissing ten uitvoer gelegd.

Art. 172.Overgangsbepaling De bepalingen vermeld in de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten en in het decreet van 19 mei 2008Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/04/1999 pub. 02/06/1999 numac 1999009595 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming met betrekking tot de oproeping bij proces-verbaal in jeugdzaken type wet prom. 27/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999009619 bron ministerie van justitie Wet tot invoeging van een artikel 80bis in het Burgerlijk Wetboek en tot opheffing van het decreet van 4 juli 1806 aangaande de manier van opstelling van de akte waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand constateert dat hem een levenloos kind werd vertoond sluiten0 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de in de artikelen 170 en 171 vermelde voorlopige maatregelen, maatregelen ten gronde en beslissingen zijn van toepassing, met inbegrip van de wijzigingsmogelijkheden vermeld in artikel 60 van de voormelde wet en in artikel 17, § 2, van het voormelde decreet.

Art. 173.Overgangsbepaling Voor de toepassing van de beslissing tot uithandengeving vermeld in artikel 84, § 1, wordt plaatsing in een openbare gemeenschapsinstelling voor jeugdbescherming vermeld in artikel 37, § 2, 8°, van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten gelijkgesteld met residentiële opvang vermeld in artikel 82, § 1, eerste lid, 6° en 7°.

Art. 174.Inwerkingtreding Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2024.

Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Eupen, 13 november 2023.

O. PAASCH, De Minister-President, Minister van Lokale Besturen en Financiën A. ANTONIADIS, De Viceminister-President, Minister van Gezondheid en Sociale Aangelegenheden, Ruimtelijke Ordening en Huisvesting I. WEYKMANS, De Minister van Cultuur en Sport, Werkgelegenheid en Media L. KLINKENBERG, De Minister van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek _______ Nota (1 Zitting 2023-2024 Parlementaire stukken: 284 (2022-2023) Nr. 1 Ontwerp van decreet 284 (2023-2024) Nr. 2 Verslag 284 (2023-2024) Nr. 3 Tekst aangenomen door de plenaire vergadering Integraal verslag: 13 november 2023 - Nr. 64 Bespreking en stemming

^