Etaamb.openjustice.be
Decreet van 19 mei 2008
gepubliceerd op 01 oktober 2008

Decreet over de Jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2008033076
pub.
01/10/2008
prom.
19/05/2008
ELI
eli/decreet/2008/05/19/2008033076/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 MEI 2008. - Decreet over de Jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming


Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Begripsbepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° jongere : elke persoon onder 18 jaar of degene onder 21 jaar aan wie een hulpverlening in het kader van de jeugdbijstand werd toegekend of een maatregel inzake jeugdbescherming werd opgelegd vóór het bereiken van de leeftijd van 18 jaar;2° familie : de personen die een verwantschapsband met de jongere hebben, alsook de voogd en provoogd;3° leefgenoten : de personen die de omgeving van de jongere vormen, zonder dat er een verwantschapsband moet bestaan;4° persoon belast met de opvoeding : de persoon die krachtens de wet of een rechterlijke beslissing het ouderlijk gezag over de jongere uitoefent;5° jeugdbijstand : de gespecialiseerde opvoedingshulp die, in het kader van dit decreet, aan de jongere en/of zijn leefgenoten wordt verleend ten einde de in lid 2 bepaalde doelstelling te bereiken;6° vrijwillige jeugdbijstand : de individuele hulpmaatregel die de dienst voor jeugdbijstand uitwerkt in overleg met de betrokkenen;7° gerechtelijke jeugdbijstand : de maatregel opgelegd door de jeugdrechtbank of de jeugdrechter in het kader van de jeugdbijstand of van de jeugdbescherming;8° jeugdbescherming : de maatregelen die ten aanzien van jongeren en de personen belast met hun opvoeding worden genomen met toepassing van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade;9° Ministerie : het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;10° Afdeling : de afdeling van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap bevoegd inzake jeugdbijstand. De jeugdbijstand zoals bedoeld in lid 1, 5°, heeft tot doel de familie als basiseenheid van de maatschappij en als natuurlijke omgeving voor de ontwikkeling van al haar leden te ondersteunen. Ze biedt de jongere en zijn leefgenoten bescherming en bijstand om zijn zin voor verantwoordelijkheid aan te scherpen alsmede zijn sociale en desgevallend beroepsintegratie te vergemakkelijken. Jeugdbijstand moet de jongere in staat stellen een menswaardig, aan zijn leeftijd aangepast leven te leiden en zijn ontwikkeling zoveel mogelijk bevorderen. Afdeling 2. - Toepassingsgebied

Art. 2.Dit decreet is van toepassing op : 1° elke jongere wiens lichamelijke en/of fysische integriteit, wiens affectieve, morele of sociale ontwikkeling of wiens opvoeding bedreigd zijn door zijn eigen gedrag, hetgene van de personen belast met zijn opvoeding of van derden, door zijn levensomstandigheden, door relationele conflicten of door bijzondere gebeurtenissen;2° elke jongere die een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd, op voorwaarde dat het in voorliggend decreet wordt bepaald;3° elke persoon belast met de opvoeding die bij de opvoeding van een kind aanzienlijke moeilijkheden ondervindt, zodat een opvoeding in het belang van de jongere niet meer kan worden gewaarborgd en dat het optreden van de jeugdbijstand voor de ontwikkeling van de jongere geschikt, zelfs noodzakelijk blijkt;4° alle natuurlijke of rechtspersonen die in om het even welke hoedanigheid hun medewerking verlenen aan de uitvoering van maatregelen inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming. De in lid 1, 1°, vermelde bedreiging van de jongere kan voortvloeien uit een verwaarlozing van de jongere en/of het falen van de personen belast met de opvoeding dat niet te wijten is aan hun schuld en/of uit het gedrag van derden. De bedreiging van de jongere kan opgespoord worden als schendingen van de grondrechten van de jongere worden vastgesteld. Afdeling 3. - Kwaliteitshandboek

Art. 3.De diensten voor jeugdbijstand en jeugdbescherming van het Ministerie beschikken over een kwaliteitshandboek dat door de hiërarchische meerdere van elke dienst opgemaakt wordt, waarbij de betrokken medewerkers ingeschakeld worden.

Met inachtneming van de bepalingen van dit decreet omvat dit handboek ten minste volgende gegevens : 1° de handelwijze van de dienst, van de ontvangst van een aanvraag/opdracht tot het afsluiten van een dossier;2° de na te leven criteria om de kwaliteit te waarborgen;3° de oriëntatie van de dienst;4° de deontologische richtlijnen. Het handboek wordt om de twee jaar aan de ontwikkelingen aangepast. Afdeling 4. - Rechten van de jongere en van de personen belast met de

opvoeding

Art. 4.§ 1. Iedere jongere en iedere persoon belast met de opvoeding heeft, ongeacht afkomst, geslacht, nationaliteit, godsdienstige, filosofische en politieke opvattingen, recht op de hulp georganiseerd in het kader van dit decreet.

Om geen andere reden dan de gebrekkige materiële of territoriale bevoegdheid mag een hulpaanvraag worden geweigerd. § 2. Met toepassing van dit decreet mogen de bevoegde overheden een jongere van zijn ouders niet scheiden, behalve in zijn belang, in gerechtigde gevallen en in het kader van een voor beroep vatbare beslissing genomen overeenkomstig de toepasselijke wetgevingen.

De scheiding is slechts gerechtvaardigd, als de ouders niet bereid of niet in staat zijn, alleen of met een ambulante hulpverlening, voor de integriteit of ontwikkeling van de jongere te zorgen. Is het noodzakelijk jongeren van maximaal 7 jaar op lange termijn te plaatsen, dan geschiedt het zo mogelijk in een pleeggezin. Afdeling 5. - Begeleidingscomité voor jeugdbijstand

Art. 5.§ 1. In de Duitstalige Gemeenschap wordt een begeleidingscomité voor jeugdbijstand opgericht, hierna begeleidingscomité genoemd, dat overeenkomstig navolgende bepalingen belast wordt met de planning van de jeugdbijstand en met de preventie.

De Regering bepaalt de samenstelling en de organisatie van het begeleidingscomité door ervoor te zorgen dat ten minste volgende instellingen, diensten en organisaties als volgt worden vertegenwoordigd : 1° de dienst voor jeugdbijstand en de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand, door een gemeenschappelijke vertegenwoordiger;2° de Dienst voor Kind en Gezin ("Dienst für Kind und Familie"), door een vertegenwoordiger;3° de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, door een gemeenschappelijke vertegenwoordiger;4° het sociaal-psychologisch centrum, door een vertegenwoordiger;5° de psycho-medisch-sociale centra, door een gemeenschappelijke vertegenwoordiger;6° het centrum "Mozaïek" (centrum voor de socio-pedagogische begeleiding van kinderen en jongeren), door een vertegenwoordiger;7° de organisatie "Oikos", door een vertegenwoordiger;8° de dienst voor pleeggezinnen ("Pflegefamiliendienst"), door een vertegenwoordiger. De Regering wijst de leden aan op de voordracht van de belanghebbende instellingen, diensten en organisaties. Voor elk lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen. De leden worden voor vier jaar aangewezen. Het mandaat is hernieuwbaar.

Het begeleidingscomité staat onder de leiding van een door de Regering aangewezen vakman.

De Regering legt de modaliteiten vast waaronder reiskostenvergoedingen en presentiegeld aan zijn leden worden toegekend. § 2. Het begeleidingscomité heeft als opdrachten : 1° om de twee jaar een forum met het oog op de planificatie en preventie van de jeugdbijstand te organiseren dat ten laatste op 30 mei plaats zal vinden en waaraan alle actoren van de jeugdbijstand en van de andere betrokken sectoren zullen deelnemen;2° het behoefte aan hulpverlening voortdurend te evalueren, rekening houdend met enerzijds de behoeften en belangen van de jongeren en van de personen belast met de opvoeding, en anderzijds de omstandigheden te analyseren die vereist zijn om het behoefte te kunnen dekken, zodat zelfs een onvoorziene behoefte ook kan worden gedekt.3° initiatieven te bevorderen die aan het vastgestelde behoefte beantwoorden;4° de opportuniteit van de geplande initiatieven qua efficiëntie te onderzoeken;5° de omzetbaarheid van preventiemaatregelen en de verenigbaarheid ervan met de in artikel 7 vastgelegde krachtlijnen te toetsen en die maatregelen regelmatig te evalueren. De Regering kan het begeleidingscomité met andere opdrachten belasten dan die vermeld onder het eerste lid. Afdeling 6. - Preventie

Art. 6.Preventiewerk in het kader van de jeugdbijstand moet in samenwerking met andere sectoren worden verricht die een invloed op het leefmilieu van de jongere kunnen hebben, zoals het onderwijs, de gezondheidspromotie en de jongerenwerking.

Overeenkomstig artikel 5, § 2, lid 1, 5°, zorgt het begeleidingscomité ervoor dat volgende kwaliteitskenmerken 1° een beschrijving van de uitgangssituatie;2° een precieze definitie van de doeleinden;3° de afstemming van doeleinde en methode;4° de duurzame werking van de maatregel;6° een documentatie;7° een evaluatieconcept, bij de toetsing en evaluatie van de preventiemaatregelen worden nageleefd. De organisaties en diensten van de jeugdbijstand alsmede de actoren in de andere sectoren vermeld in het eerste lid moeten bij de planning en uitvoering van nieuwe preventiemaatregelen worden meebetrokken.

Personen die reeds bij de jeugdbijstand betrokken zijn geweest, moeten eveneens bij de planning en uitvoering worden ingeschakeld, voor zover ze ertoe bereid zijn.

De Regering legt de voorwaarden vast m.b.t. de financiering van preventiemaatregelen die door het begeleidingscomité met toepassing van artikel 5 worden uitgevoerd. Afdeling 7. - Krachtlijnen op het gebied van de jeugdbijstand

Art. 7.Met inachtneming van de resultaten van het in artikel 5, § 2, lid 1, 1°, bedoelde forum over de jeugdbijstand legt de Regering om de twee jaar de krachtlijnen van de jeugdbijstand vast op de voordracht van het in artikel 5, § 1, bedoelde begeleidingscomité. HOOFDSTUK II. - Vrijwillige Jeugdbijstand Afdeling 1. - Dienst voor jeugdbijstand

Art. 8.§ 1. In het kader van de vrijwillige jeugdbijstand wordt bij de Afdeling een dienst voor jeugdbijstand (Jugendhilfedienst) opgericht.

De Regering kan aan natuurlijke of rechtspersonen bepaalde opdrachten van de dienst voor jeugdbijstand toevertrouwen. De bepalingen van dit hoofdstuk over de kwalificaties en de andere beroepsvereisten waaraan het personeel van de dienst moet voldoen alsmede die over de procedure zijn toepasselijk op deze personen. § 2. Met inachtneming van dit decreet legt de Regering de kwalificaties en andere beroepsvereisten waaraan het personeel van de dienst voor jeugdbijstand moet voldoen alsmede de organisatie, de opdrachten en de werkwijze van deze dienst vast. § 3. De dienst voor jeugdbijstand kan worden gecontacteerd door elke belanghebbende jongere, persoon belast met de opvoeding, organisatie, overheid alsmede door elke geïnteresseerde derde. De aanvrager geeft inlichtingen over het probleem, de al ondernomen stappen en de aard van de bedreiging.

Art. 9.Wanneer de dienst voor jeugdbijstand met toepassing van dit decreet een familie naast andere diensten en organisaties begeleidt, neemt hij de coördinatie waar. Hij legt, in het kader van de gemeenschappelijk bepaalde doelstelling en na analyse, de opdrachten van alle optredenden in overleg met hen vast, centraliseert de inlichtingen m.b.t. de genomen maatregelen en controleert de uitvoering van de vastgelegde opdrachten.

Art. 10.Onverminderd de administratieve samenwerking op verzoek van een andere overheid is de dienst voor jeugdbijstand bevoegd voor de aanvragen ingediend met toepassing van artikel 2, voor zover de woonplaats van de bedreigde jongere zich in het Duitse taalgebied bevindt. Heeft de jongere geen woonplaats, is de dienst voor jeugdbijstand toch bevoegd, op voorwaarde dat de plaats waar de jongere wordt opgevoed en waar in zijn behoeften wordt voorzien zich in het Duitse taalgebied bevindt. Kan geen dezer beide lokalisatiecriteria worden toegepast, dan is de verblijfsplaats van de jongere doorslaggevend om de territoriale bevoegdheid van de dienst voor jeugdbijstand te bepalen.

Is de dienst voor jeugdbijstand wegens een woonplaatsverandering van de jongere territoriaal niet meer bevoegd, dan deelt hij de noodzakelijke informatie mede aan de overheid die voortaan bevoegd is.

In overleg met deze overheid kan de dienst voor jeugdbijstand de jongere verder begeleiden tijdens een overgangsperiode van ten hoogste 6 maanden.

Art. 11.Met het oog op de uitvoering van de hulpbijstandsovereenkomst vermeld in artikel 13 levert de dienst voor jeugdbijstand alle nuttige inlichtingen over de jongere en zijn leefgenoten aan de belaste organisatie. Afdeling 2. - Medewerking van de jongere en van de personen belast met

de opvoeding

Art. 12.Met inachtneming van de procedure bepaald in artikel 13 mag een maatregel inzake vrijwillige jeugdbijstand slechts worden besloten na de betrokken personen te hebben gehoord en mits hun akkoord.

Elke jongere die gehoord wordt, kan zich door een persoon naar eigen keuze laten begeleiden. Op zijn verzoek of op grond van een beslissing genomen in zijn belang door de dienst voor jeugdbijstand kan de jongere zonder de aanwezigheid van de persoon belast met zijn opvoeding worden gehoord.

Elke beslissing over een maatregel inzake vrijwillige jeugdbijstand moet schriftelijk worden medegedeeld aan de jongere die de volle leeftijd van 12 jaar bereikt heeft - zover hij direct door de maatregel betrokken is, alsmede aan de persoon belast met zijn opvoeding.

Art. 13.§ 1. Om de vrijwillige jeugdbijstand te organiseren, voert de dienst voor jeugdbijstand een gesprek met de personen belast met de opvoeding, de jongere die de vereiste rijpheid bezit en de in § 4 vermelde organisaties. Tijdens dit gesprek worden de behoeften, de nodige prestaties, de duur van de hulpverlening en de kostenbijdrage van de personen belast met de opvoeding besproken. § 2. Het consensueel resultaat van het planificatiegesprek wordt in een hulpverleningsovereenkomst opgenomen. Bovendien verwijst deze overeenkomst naar de regels van artikel 30 betreffende de gegevensbescherming en het beroepsgeheim alsmede naar de beroepsmogelijkheid geopend bij artikel 34. § 3. Deze overeenkomst wordt ondertekend door de dienst voor jeugdbijstand, de diensten, organisaties en personen belast met de uitvoering van het hulpverleningsprogramma alsmede door de personen belast met de opvoeding en de jongere die de vereiste rijpheid bezit.

Zijn er meerdere personen belast met de opvoeding, is de ondertekening van de overeenkomst door één dezer personen voldoende, wanneer : 1° het voor de andere persoon belast met de opvoeding niet mogelijk is te ondertekenen omdat haar gezondheidstoestand in het gedrang komt of zijn woonplaats onbekend is;2° de andere persoon een duidelijk gebrek aan belangstelling voor de jongere toont;3° de jongere ernstig bedreigd is en de andere persoon belast met de opvoeding haar toestemming a posteriori geeft. Met inachtneming van de in het kwaliteitshandboek opgenomen vereisten beslist de dienst voor jeugdbijstand of de voorwaarden al dan niet vervuld zijn voor de ondertekening door één enkele persoon. Zo ja moet de dienst dit schriftelijk met redenen omkleden en dit bescheid bij het dossier voegen.

Desgevallend kan de overeenkomst eveneens door de persoon van het huishouden met wie de ouder samenleeft ondertekend worden, voor zover ze door de planning betrokken is. § 4. Voor de omzetting van het hulpprogramma steunt zich de dienst voor jeugdbijstand, onverminderd artikel 29, op organisaties gevestigd in de Duitstalige Gemeenschap. Hij levert hen alle nuttige inlichtingen over de jongere en zijn leefgenoten.

Art. 14.De dienst voor jeugdbijstand gaat regelmatig met de betrokkenen na of het hulpprogramma nog steeds geschikt en noodzakelijk is. HOOFDSTUK III. - Gerechtelijke Jeugdbijstand Afdeling 1. - Dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand

Art. 15.§ 1. In het kader van de gerechtelijke jeugdbijstand wordt een dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand (Jugendgerichtsdienst) opgericht.

Met inachtneming van dit decreet legt de Regering de kwalificaties en andere beroepsvereisten waaraan het personeel van de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand moet voldoen alsmede de organisatie, de opdrachten en de werkwijze van deze dienst vast. § 2. In het kader van de jeugdbijstand of van de jeugdbescherming belast de jeugdrechter, de jeugdrechtbank of de procureur des Konings de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand met het opmaken van sociale verslagen en adviezen. De dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand zorgt voor de omzetting van de door de jeugdrechtbank of jeugdrechter opgelegde maatregelen en kan te dien einde een contract afsluiten met de natuurlijke of rechtspersoon belast met de omzetting van de maatregel. § 3. De Regering kan aan natuurlijke of rechtspersonen opdrachten van de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand toevertrouwen. De bepalingen van dit hoofdstuk over de kwalificaties en de andere beroepsvereisten waaraan het personeel moet voldoen alsmede die over de procedure zijn toepasselijk op deze personen. § 4. Onverminderd de administratieve samenwerking op verzoek van een andere overheid stemt de territoriale bevoegdheid van de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand overeen met degene van de jeugdrechtbank. § 5. Wanneer de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand met toepassing van dit decreet een familie naast andere diensten en organisaties begeleidt, neemt hij de coördinatie waar. Hij legt, in het kader van de gemeenschappelijk bepaalde doelstelling en na analyse, de opdrachten van alle optredenden in overleg met hen vast, centraliseert de inlichtingen m.b.t. de genomen maatregelen en controleert de uitvoering van de vastgelegde opdrachten. Afdeling 2. - Optreden van de gerechtelijke instanties

Art. 16.§ 1. Bij geschil tussen de betrokkene en de dienst voor jeugdbijstand die hen verhindert samen te werken of tot een eenzijdige afwijzing van de opvoedingsmaatregel kan leiden, of in geval van afwijzing van een hulpaanvraag treedt de door de Regering aangewezen erkende bemiddelaar op, op verzoek van de persoon belast met de opvoeding, van de jongere of van de dienst voor jeugdbijstand. Lukt de bemiddeling niet, zendt de dienst voor jeugdbijstand het dossier aan de procureur des Konings toe, als hij steeds van mening is dat de jongere bedreigd is.

Deelt de procureur des Konings de mening van de dienst voor jeugdbijstand, wat het bestaan van een bedreiging voor de jongere betreft, dan maakt hij het dossier aanhangig bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank. In dit geval kan de jeugdrechtbank of jeugdrechter een maatregel in het belang van de jongere bevelen tegen de wil van de betrokkene.

Deelt de procureur des Konings niet de mening van de dienst voor jeugdbijstand, wat het bestaan van een bedreiging voor de jongere betreft, dan wordt het dossier afgesloten. § 2. In het kader van de vrijwillige jeugdbijstand kan de dienst voor jeugdbijstand een dossier rechtstreeks bij de jeugdrechter of de jeugdrechtbank aanhangig maken indien in het kader van een planninggesprek zoals bedoeld in artikel 13 blijkt dat één of meerdere maatregelen in het belang van de jongere geschikt zijn, dit zelfs zonder de toestemming van de betrokkene.

Met uitzondering van de oudertraining waarin artikel 17, § 1, 2°, voorziet en waarvoor een bepaalde duur kan worden vastgelegd, mogen de in het eerste lid opgelegde maatregelen één jaar niet overschrijden.

De dienst voor jeugdbijstand blijft in dit geval met het dossier belast. § 3. Op direct verzoek van de procureur des Konings kan de jeugdrechter, in afwijking van § 1, voorlopig en voor maximaal 30 dagen, een in artikel 17 vermelde maatregel opleggen, als de belangen van de jongere dreigen in het gedrang te komen. Na het verstrijken van deze termijn wordt het dossier verder behandeld in het kader van de vrijwillige jeugdbijstand.

In afwijking van § 1 kan bovendien een jeugdzaak rechtstreeks door de procureur des Konings bij de jeugdrechtbank of de jeugdrechter aanhangig worden gemaakt, als 1° een meerderjarige verdacht wordt een als misdrijf omschreven feit tegen een jongere te hebben gepleegd en een maatregel tot bescherming van deze jongere noodzakelijk blijkt;2° op grond van dit decreet een dossier al bij de jeugdrechtbank aanhangig is en de procureur des Konings een maatregel voor dezelfde of een andere jongere behorend tot dezelfde familie noodzakelijk acht; 3° een maatregel genomen t.a.v. een jongere sinds minder dan één jaar is beëindigd en een maatregel opnieuw voor hem noodzakelijk blijkt. § 4. Als er gevaar dreigt kan de procureur des Konings zelf een in artikel 17 vermelde voorlopige maatregel opleggen; zij verliest echter haar effect na zeven dagen, als ze niet binnen deze termijn door de jeugdrechter of jeugdrechtbank bekrachtigd wordt.

Art. 17.§ 1. In het kader van de jeugdbijstand kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank op grond van het voorhanden aanbod en met inachtneming van de onder artikel 20 vastgelegde doeleinden, één of meerdere van de volgende maatregelen bevelen : 1° de jongere, de personen belast met zijn opvoeding en/of over hem het hoederecht uitoefenen, voor ten hoogste twee jaar, een pedagogische of therapeutische begeleiding opleggen, als het noodzakelijk is voor het welzijn van de jongere;2° de personen belast met de opvoeding de deelneming aan een oudertraining opleggen, als het noodzakelijk is voor het welzijn van de jongere;deze training houdt m.n. in : a) de aanmoediging van de personen belast met de opvoeding zich een ander opvoedingspatroon eigen te maken en hun inspanningen in deze zin voort te zetten;b) het voeren van gesprekken, het gebruik van symbolen et rolspelen om de gevoelswereld en de relationele wereld van de mens en de moeilijkheden bij de opvoeding van de jongere te illustreren;c) te bevragen naar de waarneming van de rollen door de deelnemer en zijn zelfbegrip;d) de individuele- en/of collectieve organisatie naargelang van de behoeften.3° de jongere en de personen belast met zijn opvoeding voor ten hoogste twee jaar een familiale begeleiding door een organisatie opleggen; 4° de jongere, eventueel samen met de personen belast met zijn opvoeding, voor ten hoogste twee jaar aan een project i.v.m. de jeugdbijstand toevertrouwen, als het noodzakelijk is voor het welzijn van de jongere; dit project dient in één der hulpvormen omschreven in artikel 20 te passen; 5° de jongere voor ten hoogste twee jaar onder het toezicht van de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand plaatsen;6° de jongere voor ten hoogste twee jaar aan een intensieve opvoedingsbegeleiding en aan een individuele begeleiding door een referentieopvoeder of een individuele intensieve sociopedagogische begeleiding onderwerpen;7° de jongere die de volle leeftijd van 12 jaar heeft bereikt voor ten hoogste zes maanden bij zijn leefgenoten laten leven onder één of meerdere van de volgende voorwaarden : a) regelmatig schoolbezoek;b) een opleiding volgen;c) aan één of meerdere valoriserende culturele, sportieve of sociale activiteiten deelnemen;d) andere door de rechtbank opgelegde verplichtingen of verboden naleven. De dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand is ermee belast te controleren of de verplichtingen nageleefd worden. Wordt één der verplichtingen of verboden opgelegd door de jeugdrechter niet nageleefd, dan informeert de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand onmiddellijk de jeugdrechter ervan. Deze kan dan de maatregel aanpassen op de voordracht van de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand; 8° de jongere voor ten hoogste zes maanden een opvoedingsprogramma opleggen;dit programma heeft tot doel zijn opvoeding te ondersteunen, zijn zin voor verantwoordelijkheid aan te scherpen alsmede zijn sociale en, desgevallend, beroepsintegratie mogelijk te maken; 9° de jongere die de volle leeftijd van 16 jaar heeft bereikt onder regelmatig toezicht zelfstandig laten wonen;10° de jongere onder de begeleiding stellen van een erkend onthaal- en oriëntatiecentrum;11° de jongere voor ten hoogste drie maanden onder de begeleiding stellen van een observatiecentrum of, voor dezelfde duur, ter observatie stellen in een psychiatrische instelling of in een psychiatrische afdeling van een ziekenhuis;12° de plaatsing in pleeggezinnen overeenkomstig artikel 20, § 1, 3°, opleggen;13° de jongere voor ten hoogste twee jaar een residentiële begeleiding in een geschikte open instelling opleggen of voor ten hoogste één schooljaar aan een internaat toevertrouwen; 14 de jongere die de volle leeftijd van 14 jaar heeft bereikt, voor een residentiële begeleiding aan een gesloten instelling toevertrouwen; 15° de jongere voor ten hoogste twee jaar slechts aan één der personen belast met zijn opvoeding toevertrouwen. De Regering bepaalt de kadervoorwaarden voor de uitvoering van de in de onderhavige paragraaf vermelde maatregelen. § 2. De jeugdrechtbank kan de in § 1 van dit artikel vastgelegde maatregelen te allen tijde opheffen, hetzij van rechtswege, hetzij op verzoek van de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand, de procureur des Konings of, via de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand, van de betrokken ouders, van de betrokken jongere of van de betrokken begeleidingsdienst, of door een andere in § 1 bepaalde maatregel vervangen. Meerdere maatregelen kunnen tegelijk worden genomen.

De in § 1 opgesomde maatregelen eindigen na het verstrijken van de vastgestelde termijn. Zo nodig kan een maatregel voor dezelfde duur worden verlengd.

Art. 18.De in artikel 17 opgesomde maatregelen worden door de diensten van het Ministerie of de in artikel 22 vermelde organisaties uitgevoerd in opdracht van de jeugdrechter of van de jeugdrechtbank, op voorstel van de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand.

In gerechtvaardigde uitzonderlijke gevallen kan een door de bevoegde overheden erkende natuurlijke of rechtspersoon gevestigd buiten het Duitse taalgebied door de jeugdrechtbank, de jeugdrechter of de dienst voor jeugdbijstand ermee belast worden maatregelen inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming uit te voeren, waarbij de plaatsing in een andere gemeenschap de afsluiting van een desbetreffend samenwerkingsakkoord en de plaatsing in het buitenland de instemming van de natuurlijke en/of rechtspersoon vereist.

Art. 19.In de gevallen vermeld in artikel 16, §§ 1 en 2 en § 3, lid 2, kan de jeugdrechter vóór de rechtspleging ten gronde, de in artikel 17 opgesomde maatregelen als voorlopige maatregelen opleggen. De totale duur van alle voorlopige maatregelen samen wordt beperkt tot twaalf maanden. HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke Bepalingen Afdeling 1. - Doeleinden van de maatregelen inzake jeugdbijstand en

jeugdbescherming

Art. 20.§ 1. Worden maatregelen inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming toegekend of bevolen die in één der volgende begeleidingsvormen gerangschikt kunnen worden, dan dienen de in dit artikel gedefinieerde doeleinden in aanmerking te worden genomen : 1° Ambulante begeleiding : De ambulante begeleiding wordt aangeboden als socio-pedagogische, psychologische of therapeutische begeleiding van een zelfstandig wonende jongere of als socio-pedagogische omkadering van de leefgenoten. Door de sociale omgeving zoveel mogelijk erbij te betrekken dient de socio-pedagogische begeleiding de jongere te ondersteunen bij het beheren van problemen i.v.m. alledaagse taken en van ontwikkelingsproblemen en zijn zelfstandigheid te bevorderen door het behouden van de vitale banden met zijn leefgenoten.

Binnen een met het oog op de ontwikkeling van de jongere acceptabele termijn moeten de voorwaarden m.b.t. de opvoeding door zijn leefgenoten zodanig verbeterd worden dat het verblijf bij zijn leefgenoten mogelijk is dankzij raadgevingen en ondersteuning. Wordt geen duurzame verbetering van de opvoedingsvoorwaarden binnen deze termijn bereikt, dan moet met de betrokken personen aan een ander levensperspectief worden gewerkt dat het belang van de jongere dient en op lange termijn gericht is. 2° Individuele intensieve socio-pedagogische of therapeutische begeleiding : De individuele intensieve socio-pedagogische of therapeutische begeleiding moet de jongere worden aangeboden die een intensieve ondersteuning nodig heeft om zich maatschappelijk te integreren en om zijn leven eigenverantwoordelijk te leiden.Deze hulp wordt in het algemeen op lange termijn aangeboden en kan zowel residentieel als ambulant uitgevoerd worden; 3° Plaatsing in pleeggezinnen : De plaatsing in pleeggezinnen geschiedt in het kader van een crisisgezin, een pleeggezin of een peetgezin.Met deze opvangsvorm wordt de jongere bij andere leefgenoten voor een beperkte duur een opvoedingshulp of een andere, op de lange termijn gerichte levensvorm aangeboden. De leeftijd en het ontwikkelingsniveau van de jongere, zijn persoonlijke banden en de mogelijkheden tot verbetering van de opvoedingsvoorwaarden in zijn gezin worden hier in aanmerking genomen.

De rechten en plichten van de crisisgezinnen, pleeggezinnen of peetgezinnen en van de dienst voor pleeggezinnen worden in een contract vastgelegd. De Regering bepaalt het kader voor de afsluiting van het contract en houdt daarbij rekening met de volgende aspecten : a) in een crisisgezin wordt een voltijdse zorg voor een bepaalde duur verleend door leefgenoten van de jongere of door opgeleide, uitgekozen pleegouders van buitenaf opdat het gezin samen met de vakmannen aan een wijziging van de opleidingsvoorwaarden werkt met het oog op de terugkeer van de jongere in zijn gezin.b) in een pleeggezin wordt een zorg op lange termijn verleend door de leefgenoten van de jongere of door opgeleide, uitgekozen buitenstaande pleegouders, met als doel de jongere een veilige levensruimte te verschaffen;c) binnen een peetgezin zijn de peters betrouwbare referentiepersonen voor de jongere, personen die hem tijdelijk of in continu een plaats, een onderdak en ruimte geven, met als doel hem in zijn gezin te laten leven of, voor een overgangsperiode, de residentiële begeleiding te vergemakkelijken.4° Residentiële begeleiding : De opvoedingshulp over dag en nacht in een instelling of in een vorm van serviceflat moet de jongere in zijn ontwikkeling ondersteunen door het alledaagse leven in een pedagogisch-therapeutische kader en therapeutische aanbiedingen te combineren. Naargelang de leeftijd, het ontwikkelingsniveau van de jongere en de mogelijkheden tot verbetering van de opvoedingsvoorwaarden bij zijn leefgenoten moet de residentiële begeleiding a) tot een mogelijke terugkeer in het gezin leiden of b) de plaatsing in pleeggezinnen voorbereiden of c) een op de lange termijn gerichte levensvorm bieden en op een zelfstandig leven voorbereiden. In het kader van deze jeugdhulpvorm moeten de jongeren intensief geadviseerd en ondersteund worden in hun opleiding, in de ontwikkeling van hun sociale competenties alsmede in hun algemene leefwijze. § 2. Onverminderd de bovengenoemde specifieke doeleinden van de verschillende maatregelen inzake jeugdbijstand hebben in het kader van dit artikel gemachtigde personen als opdracht de opvoeding, opleiding en beroepsintegratie van de jongere te ondersteunen. Afdeling 2. - Voortgezette hulpverlening na meerderjarigheid

Art. 21.§ 1. Aan jongeren die vóór het bereiken van de leeftijd van 18 jaar zijn getroffen door een opvoedende maatregel georganiseerd door de dienst voor jeugdbijstand of opgelegd door de jeugdrechtbank kan een verlenging van de maatregel tot de leeftijd van 21 jaar toegekend worden. De Regering kan de leeftijdsgrens verhogen.

De verlenging dient ertoe meerderjarige jongeren tijdens een overgangsperiode erin te helpen hun persoonlijke ontwikkeling te bevorderen en hun leven eigenverantwoordelijk te leiden. § 2. Te dien einde richt de jongere een schriftelijk verzoek aan de Afdeling. Deze wint het advies in van de instantie die de maatregel heeft besloten en van de organisatie belast met de uitvoering ervan.

In zijn verzoek vermeldt de jongere de redenen waarom hij om een verlenging verzoekt en de gewenste duur. De Regering beslist over de toekenning van de verlenging op grond van het advies uitgebracht door de Afdeling.

Het verzoek om verlenging van de maatregel moet ten laatste één maand vóór het bereiken van de 18 jarige leeftijd of één maand vóór het verstrijken van een reeds besloten verlenging worden ingediend.

Op met redenen omkleed verzoek kan een verlenging hernieuwd worden, mag echter in geen geval de in § 1 vastgelegde leeftijdsgrens overschrijden.

De Regering kan aan de toekenning van de verlenging verplichtingen verbinden die door de jongere moeten worden nageleefd.

Bij toekenning van de verlenging neemt het Ministerie de kosten m.b.t. de maatregel te zijner laste zoals vóór de verlenging. Voor zelfstandig wonende jongeren worden slechts de begeleidingskosten ten laste genomen, niet de kosten van levensonderhoud.

Tijdens de verlenging blijft de dienst voor jeugdbijstand resp. de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand bevoegd om de maatregel regelmatig te evalueren. § 3. Door mededeling aan de Afdeling van het Ministerie kan de jongere ouder dan 18 jaar te allen tijde de verlenging vroegtijdig beeïndigen.

De Regering kan de toelating intrekken als de jongere de daaraan verbonden verplichtingen niet nakomt. § 4. Tijdens de verlenging kan de jongere om een aanpassing van de maatregel verzoeken. Te dien einde dient hij een met redenen omkleed schriftelijk verzoek in bij de Afdeling. De Regering beslist over dit verzoek overeenkomstig de in § 2 bepaalde procedure. Afdeling 3. - Erkenning en subsidiëring

Art. 22.§ 1. Elke natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van de jeugdbijstand of jeugdbescherming regelmatig jongeren opvangt of begeleidt, moet te dien einde door de Regering erkend zijn. De diensten van het Ministerie die in het kader van de jeugdbijstand of jeugdbescherming worden opgericht, worden geacht erkend te zijn met toepassing van dit artikel.

Om erkend te worden, moet de aanvrager werkzaam zijn op het gebied van de jeugdbijstand of -bescherming, doeleinden van openbaar nut nastreven en kunnen bewijzen dat hij de beroeps- en personeelsvoorwaarden vervult om op significante wijze bij te dragen tot de dekking der behoeften van deze sector.

Te dien einde legt de Regering de erkenningsvoorwaarden vast die o.a. betrekking hebben tot : 1° de aard, het doel en de kwaliteit van de aangeboden diensten;2° de personenkring die in de organisatie, in de dienst of door de natuurlijke persoon te begeleiden is;3° het aantal personeelsleden en hun kwalificaties;4° de installaties en voorwaarden die voor de werking van de organisatie noodzakelijk zijn;5° de verzorging, het onderwijs, de beroepsopleiding en het opvoedingssysteem van de jongeren;6° de financiering van de aangeboden diensten;7° de erkende wetenschappelijke basis van de toegepaste werkmethoden;8° de moraliteit van het personeel van de gemachtigde rechtspersoon of natuurlijke persoon alsmede de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersoon. De in lid 3, 3°, 4° en 6°, vermelde voorwaarden zijn niet toepasselijk op natuurlijke personen.

De Regering kan het aantal erkende inrichtende machten beperken. Om deze inrichtende machten te kiezen, houdt de Regering in het bijzonder rekening met de datum van het verzoek, de ervaring en vakkennis op het gebied van de jeugdbijstand alsmede de voor de jeugdbijstand vereiste taalkennis. § 2. De Regering kan een beheerscontract met een organisatie afsluiten waarin de opdrachten van de organisatie met inachtneming van dit decreet worden vastgelegd. Bij de afsluiting van een beheerscontract geldt de organisatie van rechtswege als erkend voor de duur ervan, die zes jaar niet mag overschrijden. § 3. De erkenning wordt voor zes jaar verleend en mag telkens ten hoogste voor dezelfde duur worden verlengd.

De Regering legt de procedure voor de erkenning, de schorsing en intrekking ervan vast.

Art. 23.Wanneer één of meerdere voor de erkenning opgelegde voorwaarden niet meer vervuld zijn, wordt de betrokken natuurlijke of rechtspersoon een termijn van ten hoogste zes maanden toegekend om zich in orde te stellen.

Zijn de voorwaarden na het verstrijken van deze termijn niet vervuld, dan kan de Regering onder de door haar vastgelegde voorwaarden en na de persoon gehoord te hebben, de erkenning schorsen of intrekken.

De intrekking van de erkenning heeft de beëindiging van de activiteit als gevolg.

Art. 24.Wanneer een erkende organisatie door een andere inrichtende macht wordt overgenomen, moet de erkenning onder de door de Regering vastgelegde voorwaarden worden bekrachtigd. De erkenning blijft geldig totdat zij bekrachtigd of ingetrokken wordt.

Art. 25.§ 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen bepaalt de Regering de toekenningsvoorwaarden en het bedrag van de subsidies toegekend aan de overeenkomstig artikel 22 erkende personen of de voorwaarden en het bedrag van de bijdrage in de kosten voor het leveren van de diensten.

Indien de Regering overeenkomstig artikel 22, § 2 een beheerscontract afsluit, legt zij er de in lid 1 bedoelde kostenbijdrage vast. § 2. De inrichtende macht moet ervoor zorgen dat de door haar aangeboden diensten geschikt, voldoende, doeltreffend en rendabel zijn. De subsidiëring moet op de diensten afgestemd worden.

Zijn de erkenningsvoorwaarden binnen de in artikel 23, lid 1, bepaalde termijn niet vervuld, dan kan de Regering onder de door haar vastgelegde voorwaarden en na de persoon gehoord te hebben, de subsidies of de kostenbijdrage schorsen of reduceren. Afdeling 4. - Dienst voor pleeggezinnen

Art. 26.§ 1. Met het oog op de begeleiding en omkadering van de pleeggezinnen wordt een dienst voor pleeggezinnen bij de Afdeling opgericht.

De Regering kan aan natuurlijke of rechtspersonen bepaalde opdrachten van de dienst voor pleeggezinnen toevertrouwen. De bepalingen van dit hoofdstuk inzake kwalificaties en de andere beroepsvereisten waaraan het personeel van de dienst moet voldoen alsmede over de procedure zijn toepasselijk op deze personen. § 2. In het kader van de door de Regering vastgelegde voorwaarden heeft de dienst voor pleeggezinnen als opdrachten : 1° kandidaat-gezinnen te selecteren en te vormen die crisisgezinnen, pleeggezinnen of peetgezinnen willen worden;2° de plaatsing van jongeren in de in 1° bedoelde gezinnen, in opdracht van de dienst voor jeugdbijstand, van de jeugdrechtbank of van de dienst voor de gerechtelijke jeugdbijstand en van de centrale autoriteit van de Gemeenschap inzake adoptie;3° de bemiddeling tussen de in 1° vermelde gezinnen en het in artikel 1, 2° vermelde gezin waar te nemen;4° de begeleiding, advisering en ondersteuning van de in 1° vermelde gezinnen bij elk probleem dat zich tijdens de plaatsing voordoet;5° regelmatige rapportering over de ontwikkeling van de jongere aan de dienst of aan de overheid die de plaatsing besloten of ingesteld heeft. § 3. Met inachtneming van dit decreet legt de Regering de kwalificaties en de andere beroepsvereisten waaraan het personeel van de dienst moet voldoen alsmede de organisatie, de opdrachten en de werkwijze ervan vast. Afdeling 5. - Bemiddelingsdienst

Art. 27.Bij de Afdeling wordt een bemiddelingsdienst opgericht die in het kader van de in artikel 1, 8°, vermelde wet instaat voor de bemiddeling in opdracht van de procureur des Konings, de jeugdrechtbank of de jeugdrechter alsmede voor het herstelgericht groepsoverleg in opdracht van de jeugdrechtbank of van de jeugdrechter.

Met inachtneming van dit decreet legt de Regering de kwalificaties en de andere beroepsvereisten waaraan het personeel van de dienst moet voldoen alsmede de organisatie, de opdrachten en de werkwijze ervan vast. Afdeling 6. - Ouderstage

Art. 28.De Regering organiseert een ouderstage of belast een dienst of een natuurlijke of rechtspersoon met de organisatie en uitvoering ervan in het kader van de in artikel 1, 8°, vermelde wet. Afdeling 7. - Samenwerkingen

Art. 29.De Regering kan inrichtende machten in de sector van de jeugdbijstand toelaten in het Duitse taalgebied bepaalde diensten aan te bieden, hoewel ze daar niet gevestigd zijn.

Deze inrichtende machten moeten de in artikel 22 bepaalde erkenningsvoorwaarden vervullen. Bovendien moeten ze bewijzen dat ze in hun oorspronkelijke vestigingsplaats ertoe zijn toegelaten de activiteit uit te voeren die zij in het Duitse taalgebied wensen aan te bieden. Wat de erkenningsprocedure betreft, is ook artikel 22 van toepassing. Afdeling 8. - Beroepsgeheim en gegevensbescherming

Art. 30.§ 1. Onverminderd de toepassing van § 2 van dit artikel is elke persoon die met toepassing van dit decreet een dossier behandelt, ertoe verplicht met de personen samen te werken die in het belang en/of voor de bescherming van de jongere in ditzelfde dossier optreden. Deze personen moeten in het bijzonder over de al ondernomen stappen worden geïnformeerd.

De samenwerking eist het respect van de verdeling der opdrachten en bevoegdheden. § 2. Elke persoon die zijn medewerking aan de uitvoering van dit decreet verleent, mag de persoonlijke, medische, familiale, schoolse, professionele, sociale, economische, ethische, religieuze of filosofische gegevens waarvan ze bij de vervulling van haar opdracht kennis heeft genomen en betrekking hebben op deze opdracht, slechts onder één der volgende voorwaarden doorgeven : 1° de ontvanger is ook aan het beroepsgeheim onderworpen en de verstrekking van de gegevens is noodzakelijk om het doel van de hulp te bereiken of het risico in te schatten dat de jongere loopt.De jongere of, indien hij minderjarig is, de personen belast met zijn opvoeding moeten onverwijld van deze gegevensuitwisseling op de hoogte worden gebracht, tenzij dit het belang en de bescherming van de jongere tegengaat; 2° de voorwaarden van de artikelen 29 en 30 van het Wetboek van strafvordering en van artikel 458bis van het Strafwetboek zijn vervuld;de houder van de vertrouwelijke informatie is dus wettelijk ertoe verplicht deze door te geven; 3° de houder van nog vertrouwelijke informatie moet over het beroepsgeheim heenstappen om voor de jongere een hogere schade te vermijden.Het evenredigheids- en subsidiariteitsbeginsel moet worden nageleefd; 4° de gegevens worden aan medewerkers van de Afdeling doorgegeven die ook aan het beroepsgeheim zijn onderworpen en deze gegevens uitsluitend voor wel bepaalde bestuursdoeleinden nodig hebben.Deze gegevens worden anoniem gemaakt, voor zover het met het nagestreefde doel verenigbaar is; 5° de gegevens worden aan de meerderen doorgegeven die ook aan het beroepsgeheim zijn gehouden, op voorwaarde dat het noodzakelijk is om het toezicht over deze diensten uit te oefenen.Deze gegevens worden anoniem gemaakt; 6° het gaat om informatie die, in het kader van een mandaat, aan de opdrachtgever als sociaal verslag moeten worden medegedeeld.Dit verslag mag slechts de informatie omvatten die voor de uitvoering van het mandaat noodzakelijk is. De persoon die het voorwerp van dit sociaal verslag is, moet vooraf worden geïnformeerd over de noodzakelijkheid om een verslag op te maken. § 3. De persoon die de gegevens heeft opgeschreven moet telkens haar toestemming geven, voordat haar documenten worden doorgegeven.

Worden vertrouwelijke gegevens doorgegeven, dan mogen ze door de ontvanger slechts worden doorgegeven voor het doel waarvoor hij ze rechtmatig heeft verkregen. § 4. Gegevens die voor de vervulling van verschillende opdrachten op het gebied van de jeugdbijstand zijn ingewonnen, mogen slechts in dossiers of op andere dragers worden verzameld, als en zolang het noodzakelijk is om een direct overzicht te krijgen van de zaak.

De in het kader van de jeugdbijstand doorgegeven gegevens mogen onder deze voorwaarden met het oog op de planning van de jeugdbijstand in de zin van artikel 5 van dit decreet worden opgeslagen en gebruikt. Ze moeten onmiddellijk anoniem worden gemaakt.

Art. 31.§ 1. De persoon belast met de opvoeding en de jongere mogen persoonlijk inzage krijgen in de dossierstukken van de dienst voor jeugdbijstand die hen betreffen, op voorwaarde dat het de rechtmatige belangen van derden niet aantast, niet tegen de door de verleende hulp beoogde doelstelling gaat of de behaalde resultaten niet in het gedrang brengt. De medisch-psychologische adviezen en de vertrouwelijke stukken die aan de dienst voor jeugdbijstand en aan de dienst voor de gerechtelijke jeugdbijstand ter informatie zijn toegezonden, mogen niet worden geraadpleegd.

De advocaat die bewijst de belangen van de betrokkene te vertegenwoordigen, kan het dossier onder de in het eerste lid bepaalde voorwaarden raadplegen.

Onder de in het eerste lid bepaalde voorwaarden mag de jongere onder de 18 jaar inzage krijgen in het dossier, op voorwaarde dat uit een sociaal onderzoek blijkt dat hij over de voldoende rijpheid en het voldoende onderscheidingsvermogen beschikt.

De in de leden 1 à 3 vermelde personen mogen ook een afschrift krijgen van de bescheiden die ze mogen raadplegen. De afschriften van de stukken mogen niet in het kader van een andere gerechtelijke of buitengerechtelijke procedure worden gebruikt. § 2. De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de dossiers mogen worden geraadpleegd en de beroepsmogelijkheden. Afdeling 9. - Kostenbijdrage

Art. 32.De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de onderhoudsplichtigen en de jongeren van 18 jaar en meer persoonlijk bijdragen in de onderhouds-, opvoedings, behandelings- en begeleidingskosten m.b.t. de jongeren voor wie een maatregel met toepassing van dit decreet werd afgesloten of bevolen.

Wat de kostenbijdrage betreft, voorziet de Regering in een schijvensysteem gebaseerd op de inkomensgroepen en het aantal jongeren of gezinsleden.

De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder van een kostenbijdrage geheel of gedeeltelijk kan worden afgezien, wanneer de jongere van 18 jaar en meer of de personen belast met zijn opvoeding deze last niet kunnen dragen.

Art. 33.De dienst voor jeugdbijstand, in het kader van de vrijwillige jeugdbijstand, of de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand, in het kader van de gerechtelijke jeugdbijstand, berekent de bijdrage van de jongere van 18 jaar en meer en van de onderhoudsplichtigen overeenkomstig de met toepassing van artikel 32 vastgelegde regels. De kostenbijdrage treedt in werking de dag waarop de in artikel 13, § 2, van dit decreet bepaalde hulpverleningsovereenkomst wordt ondertekend of de dag waarop het oordeel ten gronde wordt uitgesproken.

In het kader van de voorlopige maatregelen kan de jeugdrechter de kostenbijdrage van de onderhoudsplichtigen en van de jongere van 18 jaar en meer voorlopig vastleggen, totdat een oordeel ten gronde wordt uitgesproken. De voorlopige kostenbijdrage moet vanaf de dag worden uitbetaald waarop de voorlopige maatregel werd genomen. Afdeling 10. - Beroepen

Art. 34.Elke persoon die een beroep wenst in te dienen tegen een natuurlijke of rechtspersoon die ermee belast is een maatregel inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming om te zetten, dient het schriftelijk in bij de directeur van de rechtspersoon of bij de natuurlijke persoon zelf. Indien de bemiddeling ingesteld op initiatief van de persoon tegen wie het beroep werd ingediend, niet lukt, dan kunnen de partijen - afzonderlijk of samen - het beroep bij het door de Regering opgericht orgaan aanhangig maken. Zowel de indiener van het beroep als de persoon tegen wie het beroep werd ingesteld, wordt over de grond van de zaak gehoord.

De beroepen en de gevolgen ervan worden in een daartoe bestemd register opgenomen dat de Regering kan inzien.

De Regering bepaalt de voorwaarde en de procedure m.b.t. de beroepen tegen diensten van het Ministerie werkzaam in de Jeugdbijstand en Jeugdbescherming. Afdeling 11. - Strafrechtelijke bepalingen

Art. 35.Elke natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van de jeugdbijstand of jeugdbescherming regelmatig jongeren opvangt of begeleidt zonder de overeenkomstig artikel 22 toegekende erkenning of wier erkenning geschorst of ingetrokken werd, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van 25 EUR tot 5.000 EUR of met één van die straffen alleen.

De straffen kunnen worden verdubbeld in geval van herhaling binnen vijf jaar na het vonnis houdende veroordeling wegens één der bovenvermelde overtredingen.

Art. 36.De personen belast met de opvoeding die zich onttrekken aan tegen hen gerichte maatregelen of aan de omzetting ervan niet samenwerken, kunnen met een geldboete van 25 EUR tot 500 EUR worden veroordeeld. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 37.Het decreet van 20 maart 1995 over de jeugdbijstand, gewijzigd bij de decreten van 4 maart 1996, 20 mei 1997, 23 oktober 2000, 3 februari 2003, 1 maart 2004 en 25 juni 2007, wordt opgeheven.

Art. 38.Onverminderd afgesloten beheerscontracten of overeenkomsten, blijft de erkenning of de toelating die met toepassing van de artikelen 32 of 37 van het decreet van 20 maart 1995 over de jeugdbijstand werd toegekend, tot 31 december 2009 geldig. Na deze overgangsperiode moeten de betrokken personen een erkenning of toelating aanvragen overeenkomstig artikel 22 resp. 29.

De artikelen 39 tot 41 van het decreet van 20 maart 1995 over de jeugdbijstand blijven van toepassing op alle zaken die op de dag van de inwerkingtreding hangend zijn vóór de jeugdrechtbank, en dit tot de afsluiting ervan.

Art. 39.De Regering legt de datum van de inwerkingtreding van voorliggend decreet vast. Bij gebrek aan een dienovereenkomstig besluit zal het decreet ten laatste op 1 januari 2009 in werking treden.

Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.

Eupen, 19 mei 2008.

De Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Lokale Besturen, K.-H. LAMBERTZ De Vice-Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale Aangelegenheden en Toerisme, B. GENTGES De Minister van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, O. PAASCH De Minister van Cultuur en Media, Monumentenzorg, Jeugd en Sport, I. WEYKMANS _______ Nota (1) Zitting 2007-2008. Parlementaire stukken. - 120 - Nr. 1 : Ontwerp van decreet. - 120 - Nrs. 2-3 : Voorstellen tot wijziging. - 120 - Nr. 4 : Verslag.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Zitting van 19 mei 2008.

^