gepubliceerd op 12 juni 2018
Decreet betreffende de gezinsbijslagen
MINISTERIE VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP
23 APRIL 2018. - Decreet betreffende de gezinsbijslagen
Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen Artikel 1 - Strekking Dit decreet legt verschillende geldelijke uitkeringen voor kinderen vast, onverminderd de ondersteunende uitkeringen die hen op basis van andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen worden toegekend. Die uitkeringen zijn eenmalig of periodiek en hebben tot doel alle kinderen ontwikkelings- en ontplooiingskansen te bieden, de financiële belasting voor een gezin door de onderhoudskosten voor één of meer kinderen gedeeltelijk te compenseren en kinderarmoede te bestrijden.
Art. 2 - Verwijzingen naar personen De verwijzingen naar personen in dit decreet gelden voor alle geslachten.
Art. 3 - Definities Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° kind : elke minderjarige of meerderjarige persoon die recht heeft op één van de uitkeringen vermeld in de hoofdstukken 2 en 3;2° verdwenen kind: kind dat onvrijwillig niet meer op zijn woonplaats aanwezig is en van wie men geen nieuws heeft.De verdwijning kan met alle rechtsmiddelen bewezen worden. Het kind dat naar alle waarschijnlijkheid in omstandigheden zoals een ongeval of een ramp overleden is, zelfs wanneer zijn lijk nooit teruggevonden werd, alsook het kind dat door één van de ouders ontvoerd is, wordt niet als verdwenen beschouwd; 3° ontvoerd kind: kind dat op onwettige wijze onttrokken werd aan het gezag van zijn ouders, zijn vader, zijn moeder of de persoon of instelling die onmiddellijk vóór de ontvoering de basiskinderbijslag heeft ontvangen overeenkomstig artikel 28;4° sociaal verzekerde: de persoon die onder het personeel toepassingsgebied valt van een Europese verordening of van een bilateraal akkoord die/dat op de gezinsbijslagen van toepassing is en die op grond van een samenwerkingsakkoord onder de Duitstalige Gemeenschap ressorteert;5° gezinslid : onverminderd de toepassing van bilaterale overeenkomsten inzake gezinsbijslagen, volgende kinderen : a) het eigen kind van de sociaal verzekerde;b) het eigen kind van de echtgenoot van de sociaal verzekerde of van de persoon die geen (bloed)verwant tot de derde graad van de sociaal verzekerde is, met wie de sociaal verzekerde feitelijk samenwoont of met wie de sociaal verzekerde een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd;c) het gemeenschappelijke kind van de sociaal verzekerde en van diens echtgenoot of van de persoon die geen (bloed)verwant tot de derde graad van de sociaal verzekerde is, met wie de sociaal verzekerde feitelijk samenwoont of met wie de sociaal verzekerde een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd;6° gezinsbijslagen : de uitkeringen gedefinieerd in de hoofdstukken 2 en 3;7° kinderbijslag : de basiskinderbijslag vermeld in artikel 8, verhoogd met de bijslagen vermeld in de artikelen 15, 17, 19, 21, 23 en 25 waarop het kind in voorkomend geval recht heeft;8° aanvrager : de natuurlijke persoon die recht heeft op gezinsbijslagen, aanspraak maakt of kan maken op gezinsbijslagen, zijn wettelijke vertegenwoordigers en gevolmachtigden, alsook de werkelijke of mogelijke bijslagtrekkende van de gezinsbijslagen;9° inspecteurs : de personen vermeld in artikel 67;10° Raad : de Raad voor Gezinsbijslagen vermeld in artikel 77. Art. 4 - Bepaling van de woonplaats § 1 - Voor de toepassing van dit decreet wordt de woonplaats van een persoon als volgt bepaald : 1° in België geldt als woonplaats de plaats waar een persoon zijn hoofdverblijfplaats heeft overeenkomstig de bevolkingsregisters bepaald in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen of zijn referentieadres heeft overeenkomstig artikel 1, § 2, van die wet;2° in het buitenland geldt als woonplaats de plaats die als zodanig wordt vermeld in de documenten van de buitenlandse bevolkingsdienst of van de buitenlandse autoriteit of instantie bevoegd voor de burgerlijke stand. § 2 - De plaats vermeld overeenkomstig § 1, eerste lid, geldt niet als woonplaats, indien de persoon zijn hoofdverblijfplaats op een andere plaats heeft vastgelegd, zonder dit te melden in de vorm en binnen de termijnen die worden voorgeschreven bij de voormelde wet van 19 juli 1991 en de uitvoeringsbesluiten ervan. In dat geval geldt dat de persoon geen woonplaats heeft in het Duitse taalgebied.
In afwijking van het eerste lid geldt de plaats waar de betrokken persoon zijn hoofdverblijfplaats heeft vastgelegd, zonder dit te melden in de vorm en binnen de termijnen die worden voorgeschreven bij de voormelde wet van 19 juli 1991 en de uitvoeringsbesluiten ervan, wél als woonplaats, indien die plaats zich in het Duitse taalgebied bevindt.
Art. 5 - Gelijkstelling van adoptieouders en biologische ouders Voor de toepassing van dit decreet, met uitzondering van artikel 34 tot 37, worden de ouders door eenvoudige adoptie of volledige adoptie gelijkgesteld met de biologische ouders.
HOOFDSTUK 2 - KINDERBIJSLAG Afdeling 1 - Rechthebbenden Art. 6 - Het kind Het kind dat zijn woonplaats heeft in het Duitse taalgebied opent het recht op kinderbijslag.
Wanneer het kind vermeld in het eerste lid een buitenlandse nationaliteit heeft, wordt het recht alleen geopend wanneer zijn verblijf of vestiging voor meer dan drie maanden gemachtigd of toegelaten is overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
De Regering bepaalt in welke situaties de woonplaatsvoorwaarde vermeld in het eerste en het tweede lid als vervuld wordt beschouwd.
Art. 7 - De sociaal verzekerde In afwijking van artikel 6 opent de sociaal verzekerde het recht op kinderbijslag voor zijn gezinsleden.
Afdeling 2 - Uitkeringen Onderafdeling 1 - Basiskinderbijslag Art. 8 - Basiskinderbijslag De Regering kent een basiskinderbijslag toe die 157 euro per maand bedraagt.
Art. 9 - Toekenningsvoorwaarden § 1 - Elk kind krijgt de basiskinderbijslag vanaf zijn geboorte tot en met zijn 18e verjaardag. § 2 - In afwijking van § 1 krijgt elk kind de basiskinderbijslag vanaf zijn 18e verjaardag tot en met zijn 21e verjaardag indien : 1° bij het kind een beperking in de zin van artikel 22, eerste lid, 2°, werd vastgesteld die het recht op de bijslag voor kinderen met een beperking kan openen;2° de uitwerkingen van de beperking begonnen zijn op een tijdstip waarop het kind recht op kinderbijslag had. § 3 - In afwijking van § 1 wordt de basiskinderbijslag toegekend aan elk kind dat vanaf zijn 18e verjaardag een opleiding volgt.
De Regering bepaalt wat onder 'opleiding' in de zin van deze paragraaf moet worden verstaan.
Art. 10 - Verlenging van het recht De basiskinderbijslag wordt toegekend voor in totaal twaalf maanden : 1° nadat het kind niet meer voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 9, § 1 of artikel 9, § 3, en 2° indien geen recht op grond van artikel 9, § 2, bestaat. Zodra het kind weer aan de voorwaarden vermeld in artikel 9, § 1 of § 3, voldoet, wordt het recht krachtens dit artikel geschorst en wordt de basiskinderbijslag krachtens artikel 9, § 1 of § 3, toegekend.
Indien de basiskinderbijslag vervolgens weer krachtens dit artikel wordt toegekend, wordt het recht verminderd met de reeds krachtens dit artikel benutte periode.
Art. 11 - Winstgevende activiteit Het recht op de basiskinderbijslag krachtens artikel 9, § 3, en artikel 10 wordt geschorst voor de periode waarin het kind een winstgevende activiteit uitoefent.
De Regering bepaalt : 1° welke activiteiten als een winstgevende activiteit in de zin van dit artikel worden beschouwd;2° voor welke periode het kind beschouwd wordt als een persoon die een winstgevende activiteit uitoefent;3° de situaties die met een winstgevende activiteit gelijkgesteld worden;4° welke winstgevende activiteiten niet tot een schorsing leiden. Art. 12 - Verdwenen kind De basiskinderbijslag wordt toegekend ten gunste van het verdwenen kind, wanneer het op het tijdstip van zijn verdwijning overeenkomstig artikel 9 of 10 recht op kinderbijslag had.
De basiskinderbijslag ten gunste van het verdwenen kind wordt gedurende hoogstens vijf jaar toegekend, gerekend vanaf de verdwijning van het kind, voor zover het kind de leeftijd van 25 jaar niet heeft bereikt.
Het recht van het verdwenen kind op kinderbijslag eindigt wanneer het kind gevonden wordt, behalve indien de voorwaarden van artikel 9 of 10 vervuld zijn.
Art. 13 - Ontvoerd kind De basiskinderbijslag wordt toegekend ten gunste van het ontvoerde kind : 1° wanneer het kind op het tijdstip van zijn ontvoering overeenkomstig artikel 9, § 1, recht op kinderbijslag had;2° wanneer de ontvoering het voorwerp uitmaakt van een rechtsvordering of een aangifte bij de politie, bij het parket of bij de Belgische overheden die bevoegd zijn inzake de ontvoering van kinderen;3° zolang het ontvoerde kind jonger dan 18 jaar is. Het recht van het ontvoerde kind op kinderbijslag eindigt wanneer het kind niet meer als ontvoerd wordt beschouwd, behalve indien de voorwaarden van artikel 9 of 10 vervuld zijn.
Art. 14 - Einde van het recht Het recht op de basiskinderbijslag houdt in elk geval op te bestaan op het tijdstip dat het kind 25 jaar wordt.
Onderafdeling 2 - De jaarlijkse bijslag Art. 15 - Jaarlijkse bijslag De Regering kent een jaarlijkse bijslag toe die 52 euro per jaar bedraagt.
Art. 16 - Toekenningsvoorwaarden De jaarlijkse bijslag wordt toegekend aan elk kind dat in de maand juli recht op de basiskinderbijslag heeft.
Onderafdeling 3 - De bijslag voor grote gezinnen Art. 17 - Bijslag voor grote gezinnen De Regering kent een bijslag voor grote gezinnen toe die 135 euro per maand bedraagt.
Art. 18 - Toekenningsvoorwaarden De bijslag voor grote gezinnen wordt aan elk kind toegekend, op voorwaarde dat het gaat om een derde kind of elk daarop volgend kind dat het recht op de basiskinderbijslag opent dat aan dezelfde bijslagtrekkende betaald wordt.
Indien de kinderbijslag met toepassing van artikel 28, § 2, betaald wordt, geldt de persoon die één derde van de kinderbijslag ontvangt voor de toepassing van dit artikel als bijslagtrekkende.
Onderafdeling 4 - De sociale bijslag Art. 19 - Sociale bijslag De Regering kent een sociale bijslag toe die 75 euro per maand bedraagt.
Art. 20 - Toekenningsvoorwaarden De sociale bijslag wordt toegekend aan elk kind dat : 1° recht op de basiskinderbijslag heeft;2° overeenkomstig artikel 37, § 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994 ofwel zelf, ofwel via een lid van hetzelfde gezin recht op een verhoogde tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging heeft;3° geen recht heeft op de bijslag voor volledige wezen vermeld in artikel 23 en op de bijslag voor halfwezen vermeld in artikel 25. Onderafdeling 5 - Bijslag voor kinderen met een beperking Art. 21 - Bijslag voor kinderen met een beperking De Regering kent een bijslag voor kinderen met een beperking toe die, afhankelijk van de uitwerkingen van de beperking, overeenstemt met één van de volgende categorieën : 1° categorie 1 : 85 euro per maand;2° categorie 2 : 112 euro per maand;3° categorie 3 : 262 euro per maand;4° categorie 4 : 432 euro per maand;5° categorie 5 : 491 euro per maand;6° categorie 6 : 526 euro per maand;7° categorie 7 : 561 euro per maand. Art. 22 - Toekenningsvoorwaarden De bijslag voor kinderen met een beperking wordt toegekend aan elk kind : 1° dat ofwel recht heeft op de basiskinderbijslag op grond van artikel 9, § 1, of dat recht heeft op de basiskinderbijslag op grond van artikel 9, § 2, en geen werkende persoon in de zin van artikel 11 is;2° bij wie een beperking werd vastgesteld die uitwerkingen heeft op zijn lichamelijke of geestelijke mogelijkheden, zijn daadkracht en/of zijn participatie in het maatschappelijk leven of in zijn familiale omgeving. De Regering bepaalt : 1° hoe de vastgestelde beperking in de categorieën vermeld in artikel 21 wordt ingedeeld;2° wie de uitwerkingen vermeld in het eerste lid, 2°, vaststelt, hoe hij ze vaststelt en op basis van welke criteria hij ze vaststelt;3° onder welke voorwaarden de vaststelling van de uitwerkingen van de beperking herzien kan worden. Onderafdeling 6 - De wezenbijslag voor volledige wezen Art. 23 - Wezenbijslag voor volledige wezen De Regering kent een wezenbijslag voor volledige wezen toe die 239 euro per maand bedraagt.
Art. 24 - Toekenningsvoorwaarden De wezenbijslag voor volledige wezen wordt toegekend aan elk kind : 1° dat recht op de basiskinderbijslag heeft;2° van wie beide ouders gestorven zijn of afwezig zijn verklaard of, indien de afstammingsverhouding slechts voor één ouder vaststaat, van wie die ouder gestorven is of afwezig is verklaard. De wezenbijslag voor volledige wezen wordt niet verder toegekend wanneer de volledige wees geadopteerd wordt of wanneer een afstammingsverhouding tot een tevoren onbekende ouder wordt geschapen.
Onderafdeling 7 - De wezenbijslag voor halfwezen Art. 25 - Wezenbijslag voor halfwezen De Regering kent een wezenbijslag voor halfwezen toe die 120 euro per maand bedraagt.
Art. 26 - Toekenningsvoorwaarden De wezenbijslag voor halfwezen wordt toegekend aan elk kind : 1° dat recht op de basiskinderbijslag heeft;2° indien een van zijn ouders gestorven of afwezig verklaard is. De wezenbijslag voor halfwezen wordt ook toegekend, als een afstammingsverhouding tot een tevoren onbekende ouder wordt geschapen voor een kind dat recht op de bijslag voor volledige wezen heeft.
De wezenbijslag voor halfwezen wordt niet meer toegekend, als : 1° de halfwees geadopteerd wordt;2° de overlevende ouder huwt of een verklaring van wettelijke samenwoning aflegt. In het geval vermeld in het derde lid, 2°, wordt de wezenbijslag voor halfwezen weer toegekend, als het huwelijk van de overlevende ouder ontbonden wordt of de wettelijke samenwoning eindigt.
Onderafdeling 8 - Gemeenschappelijke bepalingen Art. 27 - Tijdstip van de opening en van de uitdoving van het recht Het recht op de uitkeringen vermeld in de onderafdelingen 1 tot 6 wordt geopend op de eerste dag van de maand na de maand waarin de daarvoor geldende voorwaarden vervuld werden.
Het dooft uit op de eerste dag van de maand na de maand waarin de daarvoor geldende voorwaarden niet meer vervuld zijn.
Afdeling 3 - Bijslagtrekkende Art. 28 - Bijslagtrekkende § 1 - De volgende personen gelden als bijslagtrekkende van de kinderbijslag, in deze volgorde : 1° de persoon die door de bevoegde rechtbank krachtens artikel 55 bepaald werd;2° de ouder die dezelfde woonplaats heeft als het kind;3° de moeder, wanneer ouders van verschillend geslacht dezelfde woonplaats hebben als het kind;4° de oudste ouder wanneer ouders van hetzelfde geslacht dezelfde woonplaats hebben als het kind;5° de persoon die het kind werkelijk opvoedt, wanneer geen van de ouders dezelfde woonplaats heeft als het kind;6° de vrouw wanneer het in het geval vermeld in 5° om twee personen van verschillend geslacht gaat;7° de oudste persoon wanneer het in het geval vermeld in 5° om twee personen van hetzelfde geslacht gaat of om meer dan twee personen gaat. De personen die meer dan de helft van de onderhoudskosten voor het kind betalen, worden beschouwd als de personen die het kind werkelijk opvoeden in de zin van het eerste lid, 5°, 6° en 7°. Tot bewijs van het tegendeel geldt dat het gaat om de meerderjarige personen die dezelfde woonplaats hebben als het kind.
De Regering bepaalt hoe het tegendeel wordt bewezen. § 2 - In afwijking van § 1 gelden de volgende personen als bijslagtrekkende van de kinderbijslag voor het kind dat door een beslissing of ten laste van een openbare overheid gedurende 30 of meer opeenvolgende dagen in een instelling is geplaatst: 1° de overeenkomstig § 1 bepaalde persoon, voor één derde van de kinderbijslag;2° de instelling, voor twee derden van de kinderbijslag. De Regering bepaalt voor de toepassing van deze paragraaf wat onder plaatsing, overheid en instelling moet worden verstaan. § 3 - In afwijking van § 1 en onverminderd § 2 geldt het kind zelf in de volgende gevallen als bijslagtrekkende: 1° als het gehuwd is;2° als het ontvoogd is en niet dezelfde woonplaats heeft als de persoon vermeld in § 1;3° als het de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt en niet dezelfde woonplaats heeft als de personen vermeld in § 1;4° als het zelf bijslagtrekkende van de kinderbijslag ten gunste van één of meer eigen kinderen is. Alleen de kinderen vermeld in deze paragraaf kunnen een andere persoon als bijslagtrekkende aanwijzen, op voorwaarde dat die persoon met het kind verbonden is door verwantschap of aanverwantschap in de eerste graad. § 4 - In afwijking van § 1 gelden de volgende personen als bijslagtrekkende van de kinderbijslag voor het ontvoerde kind, in deze volgorde : 1° de persoon bepaald overeenkomstig § 1 die onmiddellijk voor de ontvoering bijslagtrekkende van de kinderbijslag was;2° de moeder van het ontvoerde kind, indien het om ouders van verschillend geslacht gaat en de moeder geen bijslagtrekkende voor dat kind was;3° de vader van het ontvoerde kind, indien het om ouders van verschillend geslacht gaat en de vader geen bijslagtrekkende voor dat kind was;4° de oudste ouder die geen bijslagtrekkende voor dat kind was, indien het gaat om ouders van hetzelfde geslacht;5° de jongste ouder die geen bijslagtrekkende voor dat kind was, indien het gaat om ouders van hetzelfde geslacht;6° de persoon die het kind onmiddellijk voor de ontvoering werkelijk opvoedde en geen bijslagtrekkende voor dat kind was, waarbij § 1, eerste lid, 5°, 6° en 7°, moet worden toegepast om die persoon te bepalen. De persoon bepaald overeenkomstig het eerste lid kan alleen bijslagtrekkende van de kinderbijslag zijn indien die persoon noch direct, noch indirect heeft deelgenomen aan de ontvoering van het kind en indien deze op het ogenblik van de ontvoering van het kind en tijdens de duur van die ontvoering zijn woonplaats heeft in het Duitse taalgebied.
Art. 29 - Nieuwe bijslagtrekkende Gebeurtenissen die leiden tot de wijziging van de bijslagtrekkende hebben uitwerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin die gebeurtenis plaatsgevonden heeft.
Hoofdstuk 3 - Premies Afdeling 1 - Geboortepremie Art. 30 - Geboortepremie De Regering kent een geboortepremie toe die 1.144 euro bedraagt.
Art. 31 - Toekenningsvoorwaarden De geboortepremie wordt één keer naar aanleiding van de geboorte toegekend aan elk kind dat zijn eerste woonplaats in het Duitse taalgebied heeft.
De geboortepremie wordt ook toegekend indien geen recht op kinderbijslag bestaat, voor zover het gaat om een kind voor wie een ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van aangifte van een levenloos kind heeft opgesteld en voor zover de moeder op het ogenblik van de bevalling haar woonplaats in het Duitse taalgebied had.
Art. 32 - Bijslagtrekkende De volgende personen gelden als bijslagtrekkende van de geboortepremie, in deze volgorde : 1° de moeder, indien het om ouders van verschillend geslacht of van het vrouwelijk geslacht gaat;2° de oudste persoon, indien het om ouders van het mannelijke geslacht gaat of indien de ouders van het vrouwelijke geslacht het kind niet zelf ter wereld hebben gebracht. Art. 33 - Tijdstip van de bepaling van het bedrag van de premie Onverminderd de toepassing van artikel 51, eerste lid, 2°, wordt het bedrag van de geboortepremie op het ogenblik van de geboorte vastgelegd.
Afdeling 2 - Adoptiepremie Art. 34 - Adoptiepremie De Regering kent een adoptiepremie toe die 1.144 euro bedraagt.
Art. 35 - Toekenningsvoorwaarden De adoptiepremie wordt toegekend aan elk kind onder de volgende voorwaarden : 1° er zijn documenten ingediend die de wil van de adoptant of van zijn echtgenoot uitdrukken om een kind te adopteren.Bij die documenten gaat het om een bij de bevoegde rechtbank ingediend verzoekschrift of, bij gebrek hieraan, een ondertekende adoptieakte; 2° het kind heeft dezelfde woonplaats als de adoptant;3° het kind heeft krachtens artikel 6 recht op kinderbijslag. Indien het kind reeds dezelfde woonplaats heeft als de adoptant op de datum van de indiening van het verzoekschrift of, bij gebrek hieraan, op de datum van de ondertekening van de akte, moet de voorwaarde vermeld in het eerste lid, 3°, vervuld zijn op die datum.
Indien het kind nog niet dezelfde woonplaats heeft als de adoptant op de datum van de indiening van het verzoekschrift of, bij gebrek hieraan, op de datum van de ondertekening van de akte, moet de voorwaarde vermeld in het eerste lid, 3°, vervuld zijn op het tijdstip waarop het kind dezelfde woonplaats als de adoptant heeft.
Art. 36 - Bijslagtrekkende De volgende personen gelden als bijslagtrekkende van de adoptiepremie, in deze volgorde : 1° de adoptant, indien hij het kind alleen adopteert;2° de adoptant die door beide adoptanten als bijslagtrekkende werd bepaald, indien er meer dan één adoptant is;3° de adoptiemoeder, indien geen keuze als vermeld in 2° is gemaakt en het om twee adoptanten van verschillend geslacht gaat;4° de oudste persoon, indien geen keuze als vermeld in 2° is gemaakt en het om twee adoptanten van hetzelfde geslacht gaat. De Regering bepaalt volgens welke regels de adoptanten vermeld in het eerste lid, 2°, een keuze maken.
Art. 37 - Tijdstip van de toekenning en uitsluitingscriteria Voor een geadopteerd kind wordt het bedrag van de adoptiepremie toegekend dat van toepassing is op de datum van de indiening van het verzoekschrift of, bij gebrek hieraan, op de datum van de ondertekening van de adoptieakte. Indien het kind op die datum nog niet dezelfde woonplaats als de adoptant heeft, wordt het bedrag van de adoptiepremie toegekend dat van toepassing is op het tijdstip waarop het kind dezelfde woonplaats als de adoptant heeft.
Er kan slechts één adoptiepremie toegekend worden voor hetzelfde kind in het kader van dezelfde adoptie.
De adoptiepremie wordt niet toegekend indien de adoptant, zijn echtgenoot of de persoon die overeenkomstig artikel 3, eerste lid, 9°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen deel uitmaakt van zijn gezin reeds een geboortepremie of een vergelijkbare premie van een andere territoriale entiteit of een andere Staat heeft ontvangen voor hetzelfde kind naar aanleiding van de geboorte.
HOOFDSTUK 4 - ONTWIKKELING VAN DE UITKERINGEN Art. 38 - Nadere regels omtrent de ontwikkeling § 1 - Vanaf 2020 worden de gezinsbijslagen jaarlijks in de maand juli aangepast : 1° aan de definitief vastgelegde procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het vorige begrotingsjaar, overeenkomstig de nadere regels vastgelegd in artikel 38, § 3, eerste lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten;2° aan het percentage van 25 % van de definitief vastgestelde werkelijke groei van het bruto-binnenlandsproduct per inwoner van het vorige begrotingsjaar. § 2 - In afwijking van § 1 blijven de bedragen van de uitkeringen ongewijzigd, indien de toepassing van § 1 een negatieve aanpassing tot gevolg zou hebben.
In dat geval geschiedt de in § 1 vermelde aanpassing in het daaropvolgende jaar tegen de waarden van de vorige begrotingsjaren die nog niet voor een aanpassing in aanmerking werden genomen. § 3 - De waarden vermeld in § 1 worden aangegeven in eenheden met vier cijfers achter de komma. De vijfde decimaal valt weg, waarbij de vierde decimaal naar boven afgerond wordt als de vijfde decimaal 5 of meer bedraagt.
Indien de uitkeringen door de toepassing van § 1 eindigen op een gedeelte van een cent, wordt het centgedeelte tot de hogere of de lagere cent afgerond naargelang het centgedeelte al dan niet 0,5 bereikt.
Hoofdstuk 5 - Toekenningsprocedure en terugvorderingsprocedure Afdeling 1 - Gemeenschappelijke bepalingen Art. 39 - Afwijking van het handvest van de sociaal verzekerde Dit hoofdstuk is van toepassing in afwijking van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde.
Afdeling 2 - Aanvragen Art. 40 - Indienen van de aanvraag De gezinsbijslagen worden uitbetaald, ofwel van ambtswege indien het materieel mogelijk is, ofwel op basis van een schriftelijk verzoek dat bij de Regering moet worden ingediend.
De Regering zendt of overhandigt de aanvrager een ontvangstbevestiging of een bevestiging dat zijn recht op gezinsbijslagen onderzocht wordt.
In elke ontvangstbevestiging moet vermeld worden binnen welke termijn de aanvraag behandeld wordt en welke verjaringstermijn in acht moet worden genomen. Een betaling of een verzoek om aanvullende inlichtingen wordt als een ontvangstbevestiging beschouwd.
De Regering bepaalt : 1° wat onder 'materieel mogelijk' moet worden verstaan;2° de inhoud van de aanvragen om gezinsbijslagen;3° hoe het recht op gezinsbijslagen van ambtswege wordt onderzocht;4° de verdere regels omtrent de bevestigingen;5° de gevallen waarin geen ontvangstbevestiging hoeft te worden afgegeven. Art. 41 - Verstrekken van nuttige inlichtingen Onverminderd de bepalingen van artikel 45 verstrekt de Regering de aanvrager alle nuttige inlichtingen omtrent zijn rechten en plichten op voorwaarde dat de aanvrager daarom verzoekt en bezorgt de Regering hem op eigen initiatief alle aanvullende inlichtingen die voor de behandeling van zijn aanvraag of voor de toekenning van zijn rechten noodzakelijk zijn. Bovendien adviseert ze hem over de uitoefening van zijn rechten of de nakoming van zijn plichten.
De inlichting vermeld in het eerste lid : 1° vermeldt duidelijk het referentienummer van het behandelde dossier;2° is precies en volledig;3° is gratis;4° wordt binnen een termijn van 45 dagen verstrekt. De Regering bepaalt wat onder 'nuttige inlichting' moet worden verstaan, alsook hoe dit artikel moet worden toegepast.
Art. 42 - Behandeling van de aanvraag De Regering verzamelt voor de behandeling van de aanvraag op eigen initiatief alle noodzakelijke inlichtingen om het recht van de aanvrager te kunnen beoordelen. Indien die inlichtingen ontbreken, vraagt ze die aan bij de aanvrager, overeenkomstig de door haar vastgestelde nadere regels.
Indien de aanvrager die inlichtingen niet binnen een maand verstrekt, krijgt hij een aanmaning. Indien de aanvrager de aanvullende inlichtingen ondanks aanmaning na meer dan een maand, te rekenen vanaf verzending van de aanmaning, nog altijd niet verstrekt heeft, kan de Regering, na alle voor het inwinnen van die inlichtingen dienstige stappen te hebben ondernomen, beslissen op grond van de inlichtingen waarover ze beschikt, behalve indien de aanvrager een reden opgeeft die een langere antwoordtermijn rechtvaardigt.
Art. 43 - Nieuwe aanvraag Na een administratieve beslissing of een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing over een aanvraag tot toekenning van een gezinsbijslag, kan in de voor de oorspronkelijke aanvraag bepaalde vormen een nieuwe aanvraag worden ingediend. Een nieuwe aanvraag kan slechts gegrond worden verklaard op voorlegging van nieuw bewijsmateriaal dat niet eerder aan de Regering of aan het bevoegde rechtscollege is voorgelegd, of op grond van een wijziging van een wettelijke, decretale of reglementaire bepaling of op grond van een wijziging in de situatie van de aanvrager.
Afdeling 3 - Beslissingen Art. 44 - Termijn waarbinnen een beslissing wordt genomen De Regering beslist uiterlijk binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag vermeld in artikel 40 of binnen vier maanden nadat de situatie die in datzelfde artikel wordt vermeld en waarvoor het recht van ambtswege wordt onderzocht, zich heeft voorgedaan.
Indien de Regering binnen die termijn geen beslissing kan nemen, deelt ze dit aan de aanvrager mee, met vermelding van de redenen. De termijn waarbinnen een beslissing wordt genomen, wordt daardoor niet verlengd.
Indien de aanvraag de tussenkomst vereist van een instelling die onder een andere territoriale entiteit ressorteert, vraagt de Regering die tussenkomst aan. De aanvrager wordt daarvan op de hoogte gebracht.
De termijn waarbinnen een beslissing wordt genomen, wordt geschorst zolang de aanvrager of een instelling die onder een andere territoriale entiteit ressorteert, de Regering niet alle inlichtingen heeft bezorgd die de Regering heeft aangevraagd en die noodzakelijk zijn om een beslissing te kunnen nemen.
Art. 45 - Kennisgeving van beslissingen De Regering stelt de betrokken personen uiterlijk op het ogenblik van de uitvoering in kennis van elke beslissing die hen betreft.
Onverminderd de toepassing van andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen geschiedt de kennisgeving aan de aanvrager schriftelijk.
De Regering bepaalt : 1° de nadere regels en termijnen voor de kennisgeving;2° de gevallen waarin geen kennisgeving vereist is of de gevallen waarin de kennisgeving op het ogenblik van de uitvoering moet plaatsvinden;3° de gevallen waarin de kennisgeving aangetekend geschiedt. Art. 46 - Berekeningswijze In beslissingen over de toekenning van een gezinsbijslag, de toekenning van een aanvullende gezinsbijslag, de regularisatie van een gezinsbijslag of de weigering van een gezinsbijslag waarbij geldbedragen gemoeid zijn, wordt vermeld hoe die bedragen berekend zijn.
De Regering bepaalt welke vermeldingen op de betalingsformulieren verplicht zijn.
Art. 47 - Vereisten waaraan de beslissingen inhoudelijk moeten voldoen § 1 - De kennisgeving van beslissingen over de toekenning of weigering van gezinsbijslagen bevat de volgende vermeldingen : 1° de mogelijkheid om beroep in te stellen bij het bevoegde rechtscollege;2° het adres van de bevoegde rechtscolleges;3° de termijnen en nadere regels die in geval van beroep moeten worden nageleefd;4° de inhoud van de artikelen 728 en 1017 van het Gerechtelijk Wetboek;5° het referentienummer van het dossier en de medewerker of de dienst die het dossier beheert;6° de mogelijkheid om bij de dienst die het dossier beheert of bij een daartoe aangewezen informatiedienst alle uitleg over de beslissing te krijgen. Indien de kennisgeving de in het eerste lid bepaalde vermeldingen niet bevat, gaat de beroepstermijn vermeld in artikel 75 niet in. § 2 - De kennisgeving van beslissingen tot terugvordering van ten onrechte uitbetaalde bedragen bevat, naast de vermeldingen omschreven in § 1, de volgende gegevens: 1° de vaststelling dat onverschuldigde bedragen zijn betaald;2° het totale bedrag van wat onverschuldigd is betaald, alsook de berekeningswijze ervan;3° de inhoud en de refertes van de bepalingen in strijd waarmee de betalingen zijn gedaan;4° de in aanmerking genomen verjaringstermijn;5° in voorkomend geval, de mogelijkheid voor de Regering om van de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde bedragen en van de hiervoor te volgen procedure af te zien;6° de mogelijkheid om een met redenen omkleed voorstel tot terugbetaling in schijven in te dienen. Indien de kennisgeving de in het eerste lid bepaalde vermeldingen niet bevat, gaat de beroepstermijn vermeld in artikel 75 niet in.
Art. 48 - Onwettige beslissingen Indien vastgesteld wordt dat de beslissing aangetast is door een onregelmatigheid of een materiële vergissing, neemt de Regering op eigen initiatief een nieuwe beslissing die uitwerking heeft op de datum waarop de onwettige beslissing werkzaam had moeten worden, onverminderd de toepasselijke verjaringsbepalingen.
Onverminderd de toepassing van artikel 49 heeft de nieuwe beslissing, indien de vergissing aan de Regering te wijten is, uitwerking vanaf de maand die volgt op de kennisgeving van die beslissing, als het recht op de gezinsbijslag kleiner is dan het aanvankelijk toegekende recht.
Het tweede lid is niet van toepassing indien de aanvrager : 1° weet of moest weten dat hij geen recht heeft of meer heeft op het gehele bedrag van een uitkering;2° niet alle toelichtingen heeft gegeven die voortvloeien uit zijn vroegere verplichtingen of die bij een wettelijke, decretale of reglementaire bepaling worden voorgeschreven. Art. 49 - Intrekking van beslissingen en herziening van beslissingen Onverminderd de toepasselijke verjaringsbepalingen kan de Regering - binnen de termijn waarbinnen bij het bevoegde rechtscollege een rechtsvordering kan worden ingesteld of verzet kan worden aangetekend of, wanneer al een rechtsvordering is ingesteld of al verzet is aangetekend, tot de sluiting van de debatten - haar beslissing intrekken en een nieuwe beslissing nemen indien : 1° op de datum waarop de uitkering is ingegaan, het recht door een wettelijke, decretale of reglementaire bepaling is gewijzigd;2° een nieuw feit of nieuw bewijsmateriaal dat uitwerkingen heeft op de rechten van de verzoeker, tijdens het geding wordt ingeroepen. Afdeling 4 - Uitbetaling Art. 50 - Nadere regels voor de uitbetaling § 1 - Met inachtneming van artikel 44 geschiedt de uitbetaling van de gezinsbijslagen in de loop van de maand die volgt op de maand waarop die gezinsbijslagen betrekking hebben.
Opdat de uitbetaling van de gezinsbijslagen niet onderbroken of vertraagd wordt, kan de Regering de vooruitbetaling van de gezinsbijslagen en de regularisatie van de rekeningen voorzien.
De Regering bepaalt de datum waarop de gezinsbijslagen worden uitbetaald. § 2 - De gezinsbijslagen worden betaald per overschrijving op een rekening van de bijslagtrekkende bij een kredietinstelling zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen. De Regering kan nadere regels voor de uitbetaling bepalen die daarvan afwijken.
Bij de rekening vermeld in het eerste lid gaat het om een rekening die geopend werd op naam van de bijslagtrekkende of op naam van de bijslagtrekkende en een andere persoon.
Art. 51 - Specifieke nadere regels voor de uitbetaling In afwijking van artikel 50, § 1, gelden de volgende specifieke nadere regels voor de uitbetaling : 1° in het geval vermeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 2°, worden geen uitkeringen aan de instelling uitbetaald als het kind met toepassing van bepalingen inzake jeugdbescherming of jeugdbijstand ten laste van de Duitstalige Gemeenschap geplaatst is.2° de uitbetaling van de geboortepremie vermeld in artikel 30 kan al vanaf de zesde maand van de zwangerschap aangevraagd worden.Als de toekomstige moeder op dat ogenblik haar woonplaats in het Duitse taalgebied heeft, kan de geboortepremie twee maanden voor de vermoedelijke geboortedatum die vermeld staat op het geneeskundig getuigschrift dat bij de aanvraag is gevoegd, vooraf uitbetaald worden. De Regering bepaalt de aanvraagprocedure.
In afwijking van artikel 50, § 2, worden de uitkeringen gestort op de rekening van de persoon die de gezinsbijslagen ontvangt op grond van een gerechtelijk vonnis dat niet met toepassing van artikel 55 werd gewezen. De uitbetaling op de rekening van die persoon heeft geen invloed op de hoedanigheid van de oorspronkelijke bijslagtrekkende.
Art. 52 - Te late uitbetaling Indien de gezinsbijslagen niet vanaf het in artikel 50 voorgeschreven tijdstip worden betaald, stelt de Regering de aanvrager daarvan in kennis, met vermelding van de redenen van de vertraging, onverminderd het recht van de aanvrager om de zaak voor de bevoegde rechtscolleges te brengen.
Zolang de betaling niet is gedaan, wordt de aanvrager om de vier maanden over de redenen van die vertraging ingelicht.
Art. 53 - Opschorting van betaling Onverminderd het recht op terugvordering vermeld in artikel 57 kan de betaling opgeschort worden als er ernstige en eensluidende aanwijzingen zijn dat de door de aanvrager meegedeelde informatie om gezinsbijslagen te krijgen, gebaseerd zijn op arglist, bedrog of bedrieglijke handelingen of vals zijn. De betaling kan opgeschort worden tot de verdenking niet meer bestaat en dit hoogstens zes maanden, één keer hernieuwbaar.
Art. 54 - Verrekening met buitenlandse gezinsbijslagen Onverminderd de in het Duitse taalgebied geldende bepalingen van de internationale verdragen en Europese verordeningen over de sociale zekerheid wordt het bedrag van de gezinsbijslagen verminderd met het bedrag van soortgelijke uitkeringen waarop aanspraak kan worden gemaakt voor een kind dat recht op gezinsbijslagen heeft met toepassing van andere buitenlandse wettelijke of reglementaire bepalingen of op grond van regels die van toepassing zijn op het personeel van een volkenrechtelijke instelling, zelfs als de toekenning van die uitkeringen krachtens de voormelde bepalingen en regels als een aanvulling op de met toepassing van dit decreet toegekende gezinsbijslagen wordt beschouwd.
Die aftrek wordt niet toegepast wanneer voor een kind recht bestaat op soortgelijke uitkeringen op grond van de statutaire bepalingen die van toepassing zijn op ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie.
De Regering bepaalt : 1° het voorlopig uit te betalen verschilbedrag van de gezinsbijslagen voor de gevallen waarin het bedrag van de buitenlandse gezinsbijslagen nog niet bekend is;2° de volkenrechtelijke instellingen waarvan de statutaire bepalingen die van toepassing zijn op hun personeel gelijkgesteld worden met de statutaire bepalingen vermeld in het tweede lid. Art. 55 - Verzet tegen de uitbetaling aan de bijslagtrekkende Zo het belang van het kind dit vereist, kan het meerderjarige kind, elke ouder, de adoptant, de pleegvoogd, de toeziende voogd, de curator, de bewindvoerder of de sociaal verzekerde, naargelang het geval, overeenkomstig artikel 572bis, 8°, van het Gerechtelijk Wetboek, verzet aantekenen tegen de uitbetaling aan de bijslagtrekkende vermeld in artikel 28.
Art. 56 - Overschrijding van de termijn waarbinnen een beslissing wordt genomen Indien de beslissing vermeld in artikel 44 door toedoen van de Regering niet wordt genomen binnen de in dat artikel gestelde termijn, brengen de uitkeringen van rechtswege interest op voor de bijslaggerechtigde aanvrager en dit ten laatste vanaf het verstrijken van de termijn waarbinnen een beslissing moet worden genomen en ten vroegste vanaf de datum van opeisbaarheid van die interest. Het toepasselijke tarief bedraagt zeven procent per jaar op de verschuldigde uitkeringen.
De van rechtswege verschuldigde interesten vermeld in het eerste lid zijn niet verschuldigd op het verschil tussen enerzijds het bedrag van de vooruitbetalingen die gedaan zijn omdat de Regering nog niet over de noodzakelijke informatie beschikte om een definitieve beslissing te kunnen nemen en anderzijds het bedrag dat voortvloeit uit de definitieve beslissing, indien die vooruitbetalingen overeenstemmen met negentig procent of meer van het bedrag dat op basis van de definitieve beslissing verschuldigd is.
De interesten vermeld in het eerste lid zijn niet verschuldigd indien vooruitbetalingen zijn gedaan en de definitieve beslissing afhangt van inlichtingen die meegedeeld moeten worden door de aanvrager zelf of door een instelling die onder een andere territoriale entiteit ressorteert.
Afdeling 5 - Terugvordering Art. 57 - Voorwaarden Als de Regering vaststelt dat gezinsbijslagen ten onrechte werden uitbetaald, vordert ze die terug. Uitkeringen gelden als ten onrechte uitbetaald indien: 1° de informatie die tot de toekenning van de uitkeringen geleid heeft, frauduleus of vals is;2° de bijslagtrekkende op grond van dit decreet uitkeringen heeft ontvangen, hoewel dit decreet niet of niet langer op hem van toepassing is. Art. 58 - Procedure Met inachtneming van artikel 1410, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek worden de gezinsbijslagen teruggevorderd door later verschuldigde uitkeringen geheel of gedeeltelijk in te houden.
Indien de bedragen niet overeenkomstig het eerste lid teruggevorderd konden worden, stelt de Regering een rechtsgeding tegen de bijslagtrekkende in om de bedragen terug te vorderen.
De Regering bepaalt : 1° de nadere regels omtrent de aanmaning tot terugbetaling;2° de nadere regels en termijnen voor het instellen van het rechtsgeding. Art. 59 - Niet-invordering § 1 - Indien de terugvordering van ten onrechte betaalde sommen technisch onmogelijk blijkt, kan de Regering in de door haar bepaalde gevallen die terug te vorderen bedragen niet-invorderbaar verklaren. § 2 - Indien de invorderingskosten voor de terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde sommen hoger zijn dan de in te vorderen sommen, kan de Regering, binnen de door haar bepaalde perken, hetzij afzien van de mogelijkheid om een rechtsgeding in te stellen om die sommen terug te vorderen, hetzij afzien van een gedwongen tenuitvoerlegging van de terugvordering van die sommen en de desbetreffende terug te vorderen sommen niet-invorderbaar verklaren.
De Regering kan, binnen de door haar bepaalde perken, afzien van de terugvordering van geringe sommen als die sommen niet teruggevorderd kunnen worden via inhouding op later verschuldigde uitkeringen. § 3 - De Regering kan terug te vorderen sommen om sociale redenen geheel of gedeeltelijk niet-invorderbaar verklaren indien : 1° de aanvrager daartoe een aanvraag indient;2° de ten onrechte uitbetaalde som niet gebaseerd is op arglist, bedrog of bedrieglijke handelingen of op een fout van de aanvrager vermeld in artikel 48, derde lid;3° het beschikbare gezinsinkomen van de aanvrager een bepaald plafond niet overschrijdt.De Regering bepaalt het plafond en de manier waarop de naleving van die voorwaarde wordt nagegaan.
In afwijking van het eerste lid kan de Regering in door haar bepaalde schrijnende situaties terug te vorderen sommen geheel of gedeeltelijk niet-invorderbaar verklaren, indien de voorwaarde vermeld in het eerste lid, 3°, niet vervuld is. § 4 - Behalve in geval van bedrog, arglist of bedrieglijke handelingen worden terug te vorderen bedragen van ambtswege niet-invorderbaar verklaard, indien de persoon aan wie ze betaald zijn, gestorven is en de terugvordering op het ogenblik van het overlijden nog niet ter kennis was gebracht van betrokkene.
Art. 60 - Interest Onverschuldigd betaalde uitkeringen brengen van rechtswege interest op vanaf de betaling, indien de onverschuldigde betaling het gevolg is van arglist, bedrog of bedrieglijke handelingen van de aanvrager. Het toepasselijke tarief bedraagt zeven procent per jaar op de ten onrechte uitbetaalde uitkeringen.
Afdeling 6 - Vertrouwelijkheid en bescherming van persoonsgegevens Art. 61 - Vertrouwelijkheid Onverminderd bijzondere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen moeten de Regering en de andere personen die bij de uitvoering van dit decreet en de uitvoeringsbepalingen ervan betrokken zijn, de gegevens die hun in de uitoefening van hun opdracht toevertrouwd worden, vertrouwelijk behandelen.
Art. 62 - Verwerking van persoonsgegevens § 1 - Onverminderd artikel 63 is de Regering de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens vermeld in deze afdeling in de zin van artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. § 2 - De Regering verwerkt persoonsgegevens om de in dit decreet vastgelegde opdrachten uit te voeren. Zij mag de verzamelde gegevens niet voor andere doeleinden dan voor de uitvoering van die opdrachten gebruiken.
De Regering bepaalt de nadere regels en raamvoorwaarden voor de uitvoering van de opdrachten vermeld in deze afdeling, met inbegrip van eventuele procedurebepalingen. § 3 - Het verwerken van persoonsgegevens geschiedt met inachtneming van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
Art. 63 - Verwerking van gezondheidsgegevens Het verwerken van gegevens over de gezondheid geschiedt met inachtneming van het medisch geheim en met inachtneming van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
Art. 64 - Gegevenscategorieën De Regering kan alle overeenkomstig artikel 62, § 2, toereikende, ter zake dienende en niet overmatige persoonsgegevens uit de volgende gegevenscategorieën verwerken : 1° identiteitsgegevens en contactgegevens van de aanvrager, van het kind, van de bijslagtrekkende, van de sociaal verzekerde en van de gezinsleden;2° gegevens over het schoolbezoek of, naargelang van het geval, de opleiding van het kind;3° gegevens over de socioprofessionele situatie van de personen vermeld in 1°;4° gegevens over de gezinssituatie van de personen vermeld in 1°;5° gegevens over de sociale en financiële situatie van de personen vermeld in 1°;6° gegevens over de lichamelijke en psychische gezondheid van het kind;7° gevoelige gegevens van de gebruiker vermeld in artikel 6 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;8° gerechtelijke gegevens over de personen vermeld in 1°. Art. 65 - Gebruik van gegevens voor onderzoek en statistieken Voor het uitvoeren van analysen en statistieken in verband met de toepassing van dit decreet werkt de Regering principieel met anonieme gegevens.
Indien de analysen en statistieken niet volledig kunnen worden uitgevoerd met de anonieme gegevens vermeld in het eerste lid, dan mogen gecodeerde persoonsgegevens gebruikt worden.
Indien de analysen en statistieken niet volledig kunnen worden uitgevoerd met de gecodeerde persoonsgegevens vermeld in het tweede lid, dan mogen niet-gecodeerde persoonsgegevens gebruikt worden.
Voor de toepassing van het tweede en het derde lid vermeldt de Regering in de 'aangifte betreffende de verwerking' waarom de verwerking van anonieme resp. gecodeerde persoonsgegevens niet de mogelijkheid biedt om de analysen en statistieken vermeld in het eerste resp. het tweede lid uit te voeren.
Art. 66 - Duur van de gegevensverwerking De gegevens mogen niet langer dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor ze verwerkt worden in een vorm bewaard worden die de mogelijkheid biedt de betrokken personen te identificeren. Onverminderd de bepalingen over het archiefwezen worden ze uiterlijk na afloop van die termijn vernietigd.
HOOFDSTUK 6 - CONTROLEBEPALINGEN, STRAFBEPALINGEN EN VERJARINGSBEPALINGEN Afdeling 1 - Controle Art. 67 - Inspecteurs De Regering wijst onder de ambtenaren en personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap de inspecteurs aan die bevoegd zijn om de naleving van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan te bewaken en de overtredingen vermeld in de artikelen 70 tot 72 op te sporen en bij proces-verbaal vast te stellen. Voor de uitoefening van die activiteiten kan ze hen de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie toekennen.
Art. 68 - Bevoegdheden van de inspecteurs Overtredingen van de bepalingen van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord en vastgesteld overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.
Onverminderd de plichten en bevoegdheden van andere officieren van gerechtelijke politie die op grond van andere rechtsvoorschriften aangewezen zijn, beschikken de inspecteurs over de bevoegdheden vermeld in de artikelen 23 tot 42 van het Sociaal Strafwetboek indien ze van ambtswege of op verzoek optreden in het kader van hun informatieopdracht, adviesopdracht en toezichthoudende opdracht met het oog op de naleving van de bepalingen van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
Art. 69 - Bescherming van de persoonlijke levenssfeer Onverminderd de bepalingen vastgelegd in hoofdstuk 5, afdeling 6, zijn de inspecteurs ertoe verplicht de nodige maatregelen te nemen om het vertrouwelijke karakter van de persoonsgegevens waarvan ze in het kader van de uitoefening van hun ambt kennis hebben gekregen, te waarborgen. Ze waarborgen ook dat die gegevens alleen worden gebruikt voor doeleinden die voor de uitoefening van hun toezichthoudende opdracht noodzakelijk zijn.
Afdeling 2 - Strafbepalingen Art. 70 - Valsheid en gebruik van valse stukken Wordt gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met een strafrechtelijke geldboete van 600 tot 6.000 euro of met één van die straffen of met een administratieve geldboete van 300 tot 3.000 euro eenieder die, met het oogmerk een onverschuldigde uitbetaling van de gezinsbijslagen te bekomen of te doen bekomen, te behouden of te doen behouden: 1° valsheid in geschrifte heeft gepleegd, hetzij door valse handtekeningen, hetzij door namaking of vervalsing van geschriften of handtekeningen, hetzij door overeenkomsten, beschikkingen, verbintenissen of schuldbevrijdingen valselijk op te maken of in een akte in te voegen, hetzij door toevoeging of vervalsing van bedingen, verklaringen of feiten die deze akte ten doel had op te nemen of vast te stellen;2° zich bediend heeft van een valse akte of een vals stuk;3° valsheid heeft gepleegd, door gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een informaticasysteem, in te brengen in een informaticasysteem, te wijzigen of te wissen, of met enig ander technologisch middel de mogelijke aanwending van gegevens in een informaticasysteem te veranderen, waardoor de juridische draagwijdte van dergelijke gegevens verandert;4° gebruik heeft gemaakt van die gegevens, terwijl hij weet dat de aldus verkregen gegevens vals zijn. Art. 71 - Onjuiste of onvolledige verklaringen Wordt gestraft overeenkomstig artikel 70 eenieder die wetens en willens : 1° een onjuiste of onvolledige verklaring heeft afgelegd om een onverschuldigde uitbetaling van de gezinsbijslagen te bekomen of te doen bekomen, te behouden of te doen behouden;2° heeft nagelaten of geweigerd om een verplichte verklaring af te leggen of de inlichtingen te verstrekken die hij gehouden is te verstrekken om een onverschuldigde uitbetaling van de gezinsbijslagen te bekomen of te doen bekomen, te behouden of te doen behouden;3° ingevolge een verklaring vermeld in 1°, het nalaten of het weigeren om een verklaring af te leggen of inlichtingen te verstrekken vermeld in 2°, of een akte vermeld in artikel 70, een gezinsbijslag heeft ontvangen waarop hij geen aanspraak had of waarop hij slechts gedeeltelijk aanspraak had. Art. 72 - Oplichting Overeenkomstig artikel 70 wordt gestraft, eenieder die, met het oogmerk een onverschuldigde uitbetaling van de gezinsbijslagen te bekomen of te doen bekomen, te behouden of te doen behouden, gebruik heeft gemaakt van valse namen, valse hoedanigheden of valse adressen, of enige andere bedrieglijke handeling aangewend heeft om te doen geloven aan het bestaan van een valse persoon, een valse onderneming, of enige andere fictieve gebeurtenis of om op andere wijze misbruik te maken van het vertrouwen.
Art. 73 - Opdeciemen De opdeciemen vermeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op strafrechtelijke geldboeten zijn van toepassing op de administratieve geldboeten vermeld in deze afdeling.
In geval van een administratieve geldboete maakt de Regering in haar beslissing melding van de vermenigvuldiging ingevolge de voormelde wet van 5 maart 1952 en vermeldt het getal dat het gevolg is van deze verhoging.
Art. 74 - De op de bestraffing van overtredingen toepasselijke regels Op de bestraffing van de overtredingen vermeld in deze afdeling zijn de bepalingen van boek I, titel 6, hoofdstukken 3 en 4, van het Sociaal Strafwetboek van toepassing.
Afdeling 3 - Verjaring Art. 75 - Verjaringstermijn voor de invordering van gezinsbijslagen § 1 - Aanvragen en rechtsvorderingen van personen aan wie gezinsbijslagen verschuldigd zijn of uitbetaald moeten worden, worden binnen de vijf jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin het recht geopend wordt, ingediend resp. ingesteld. § 2 - Onverminderd de oorzaken vermeld in het Burgerlijk Wetboek wordt de verjaring ook gestuit door een eis of een klacht, bij gewone brief, fax of elektronische post verzonden naar de Regering of door de neerlegging van een dergelijke eis of klacht bij de Regering. De stuiting gebeurt op de datum van het aangetekend schrijven, waarvoor de postdatum als bewijs geldt, of, bij gebrek daaraan, op de datum van het ontvangstbewijs dat door de Regering wordt afgegeven aan de persoon die de uitkeringen aanvraagt of aanspraak op de uitkeringen maakt.
De stuiting is vijf jaar geldig. Ze kan verlengd worden.
Art. 76 - Verjaringstermijn voor de terugvordering van gezinsbijslagen Onverschuldigd betaalde uitkeringen kunnen niet meer teruggevorderd worden na verloop van een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarop de onverschuldigde betaling betrekking heeft.
Onverminderd de oorzaken vermeld in het Burgerlijk Wetboek wordt de verjaring ook gestuit door de terugvordering van onverschuldigd betaalde sommen die aangetekend ter kennis wordt gebracht van de schuldenaar.
Hoofdstuk 7 - Raad voor Gezinsbijslagen Art. 77 - Oprichting Er wordt een Raad voor Gezinsbijslagen opgericht.
Art. 78 - Taken De Raad heeft tot taak : 1° adviezen te verstrekken op eigen initiatief of op verzoek van de Regering;2° de ontwikkelingen op het gebied van gezinsbijslagen in het binnen- en het buitenland te volgen;3° voorstellen uit te werken om de gezinsbijslagen te optimaliseren;4° te onderzoeken welke invloed de gezinsbijslagen hebben op de situatie van de gezinnen en in het bijzonder op de kinderarmoede. De Regering vraagt het advies van de Raad over elk voorontwerp van decreet of besluit dat betrekking heeft op de gezinsbijslagen. De Raad verstrekt het advies binnen een termijn van 30 dagen na ontvangst van de aanvraag. Die termijn wordt van rechtswege verlengd met 15 dagen indien hij tussen 1 juli en 31 augustus begint te lopen of verstrijkt.
Na het verstrijken van die termijn kan de Regering het ontwerp zonder advies goedkeuren. Indien de Raad zijn advies over een voorontwerp van decreet binnen de gestelde termijn verstrekt, dient de Regering het samen met het ontwerp van decreet in bij het Parlement.
Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap kan door bemiddeling van zijn voorzitter een advies aanvragen bij de Raad. De Raad bezorgt dat advies aan de aanvrager binnen een door het Parlement gestelde termijn.
Art. 79 - Samenstelling § 1 - De volgende leden van de Raad zijn stemgerechtigd : 1° zes vertegenwoordigers van de Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap, onder wie drie vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties en drie vertegenwoordigers van de interprofessionele werkgeversorganisaties die in de Duitstalige Gemeenschap gevestigd zijn;2° drie vertegenwoordigers van de organisaties die de belangen van de gezinnen in de Duitstalige Gemeenschap verdedigen. De volgende leden van de Raad hebben een raadgevende stem : 1° één vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor de gezinsbijslagen;2° één vertegenwoordiger van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;3° één vertegenwoordiger van de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven. De Regering stelt de notulen van de vergaderingen van de Raad op. § 2 - De Raad kiest uit zijn stemgerechtigde leden, voor de duur van het mandaat, een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter. § 3 - De Regering wijst de leden van de Raad aan en wijst voor elk van hen een plaatsvervangend lid aan.
De leden vermeld in § 1, eerste lid, worden aangewezen op de voordracht van de betreffende organisaties die in de Raad vertegenwoordigd zijn. Het lid vermeld in § 1, tweede lid, 3°, wordt aangewezen op de voordracht van de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven.
Het mandaat van de leden duurt vijf jaar en kan worden verlengd.
Op verzoek van de betreffende organisatie kan de Regering het mandaat van een lid vroegtijdig beëindigen en een nieuw lid aanwijzen dat het mandaat van zijn voorganger voortzet.
Art. 80 - Werkwijze § 1 - De eerste vergadering van de Raad vindt ten laatste twee maanden na de aanwijzing van de leden ervan plaats.
Binnen twee maanden na deze eerste vergadering neemt de Raad een huishoudelijk reglement aan dat door de Regering moet worden goedgekeurd. Dat huishoudelijk reglement regelt de details van de werkwijze van de Raad. § 2 - De beslissingen van de Raad worden genomen bij meerderheid van stemmen, uitgebracht door de aanwezige leden. De Raad kan rechtsgeldig beraadslagen en besluiten wanneer minstens de helft van de leden, onder wie minstens één vertegenwoordiger van elke organisatie vermeld in artikel 79, § 1, eerste lid, aanwezig is.
Indien de Raad niet rechtsgeldig kan beraadslagen en besluiten, roept de voorzitter een tweede vergadering bijeen waarop de Raad rechtsgeldig kan beraadslagen en besluiten, ongeacht de voorwaarden vermeld in het eerste lid. § 3 - Om zijn taken te vervullen, kan de Raad deskundigen op de vergaderingen uitnodigen die met raadgevende stem aan de vergaderingen deelnemen. Bovendien kan de Raad werkgroepen oprichten.
Art. 81 - Rapportering Op het einde van het kalenderjaar maakt de Raad een verslag over de activiteiten van het afgelopen jaar op en zendt dat gelijktijdig toe aan het Parlement en aan de Regering.
Art. 82 - Vergoedingen De stemgerechtigde leden van de Raad en de deskundigen die met toepassing van artikel 80, § 3, de vergaderingen bijwonen, hebben recht op presentiegelden en reiskostenvergoedingen onder de door de Regering vastgelegde voorwaarden.
Hoofdstuk 8 - Varia Art. 83 - Ondersteuning bij meerlingengeboorten De Regering kan onder de door haar vastgestelde voorwaarden ondersteuning bij meerlingengeboorten toekennen aan personen die met de opvoeding van minstens drie kinderen jonger dan drie jaar belast zijn indien : 1° die kinderen dezelfde woonplaats in het Duitse taalgebied hebben;2° het leeftijdsverschil tussen die drie kinderen minder dan 18 maanden bedraagt. Die ondersteuning bij meerlingengeboorten kan zowel in de vorm van financiële ondersteuning geschieden als in de vorm van een volledige of gedeeltelijke overname van de kosten van dienstprestaties.
Hoofdstuk 9 - Slotbepalingen Afdeling 1 - Wijzigingsbepalingen en opheffingsbepalingen Art. 84 - Wijzigingsbepaling Artikel 15, c), van de samengeordende wetten van 5 oktober 1948 op de vergoedingspensioenen, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1973, 17 juli 1975 en 7 juni 1989, wordt opgeheven.
Art. 85 - Wijzigingsbepaling In artikel 1 van de wet van 9 juli 1951 houdende vergoeding ten behoeve van de gezinnen van soldijtrekkende militairen, gewijzigd bij de wet van 13 juli 1970, worden de woorden "aanvullende kinderbijslag en geboortevergoeding" opgeheven.
Art. 86 - Wijzigingsbepaling In artikel 3 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 13 juli 1970, worden de woorden "aanvullende kinderbijslag en geboortevergoeding" opgeheven.
Art. 87 - Wijzigingsbepaling Hoofdstuk III van dezelfde wet, dat de artikelen 22 tot 29 omvat, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1970 en 17 oktober 1986, wordt opgeheven.
Art. 88 - Wijzigingsbepaling Hoofdstuk IV van dezelfde wet, dat de artikelen 30 tot 33 omvat, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1970 en 17 oktober 1986, wordt opgeheven.
Art. 89 - Wijzigingsbepaling In het opschrift van hoofdstuk V, afdeling III, van dezelfde wet worden de woorden "en de bijslagen" opgeheven.
Art. 90 - Wijzigingsbepaling In artikel 41 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1970 en 22 december 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "en de aanvullende kinderbijslag" opgeheven en wordt het woord "zijn" vervangen door het woord "is;2° in § 4 worden de woorden "en de aanvullende kinderbijslag" opgeheven en wordt het woord "worden" vervangen door het woord "wordt";3° in § 5 worden de woorden "en de aanvullende kinderbijslag" opgeheven en wordt het woord "worden" vervangen door het woord "wordt";4° in § 6, eerste lid, worden de woorden "en de aanvullende kinderbijslag, met uitzondering van de geboortevergoedingen" opgeheven. Art. 91 - Wijzigingsbepaling Artikel 6, § 4, van de wet van 15 maart 1954 betreffende de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945 en hun rechthebbenden, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 mei 1989, wordt opgeheven.
Art. 92 - Wijzigingsbepaling Artikel 14, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 23 december 1970, wordt opgeheven.
Art. 93 - Wijzigingsbepaling Artikel 14bis van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 23 december 1970, en artikel 18 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1969, worden opgeheven.
Art. 94 - Wijzigingsbepaling In artikel 15, § 3, van de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden ", alsmede kinderbijslag en kraamgeld indien zij geen aanspraak kunnen maken op deze gezinsbijslag ten laste van het bijzonder kinderbijslagfonds vermeld in artikel 32 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders" opgeheven.
Art. 95 - Wijzigingsbepaling In artikel 572bis van het Gerechtelijk Wetboek van 10 oktober 1967, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013 en gewijzigd bij de wetten van 8 mei 2014, 19 maart 2017 en 6 juli 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 8° wordt vervangen als volgt : "8° geschillen met betrekking tot het aanwijzen van de bijslagtrekkende(n) van de gezinsbijslagen, en verzet tegen de uitbetaling van gezinsbijslagen aan de bijslagtrekkende, tenzij een vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig werd gemaakt op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade;" 2° de bepalingen onder 14° en 15° worden opgeheven. Art. 96 - Wijzigingsbepaling In artikel 580 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juli 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 1° wordt het woord "gezinsbijslag" opgeheven; 2° de bepaling onder 8°, b), wordt vervangen als volgt : "b) het decreet van 23 april 2018 betreffende de gezinsbijslagen, met uitzondering van geschillen met betrekking tot het aanwijzen van de bijslagtrekkende(n) van de gezinsbijslagen, alsook met uitzondering van verzet tegen de uitbetaling van gezinsbijslagen aan de bijslagtrekkende;" Art. 97 - Wijzigingsbepaling In artikel 594 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 juli 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 8° wordt vervangen als volgt : "8° in geval van voogdij, over geschillen met betrekking tot het aanwijzen van de bijslagtrekkende(n) van gezinsbijslagen, en over verzet tegen de uitbetaling van gezinsbijslagen aan de bijslagtrekkende, tenzij een vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig werd gemaakt op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming;" 2° de bepaling onder 9° wordt opgeheven. Art. 98 - Wijzigingsbepaling Artikel 6 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers wordt opgeheven.
Art. 99 - Wijzigingsbepaling Artikel 21, § 1, 6°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 8 augustus 1997 en 24 december 2002, wordt opgeheven.
Art. 100 - Wijzigingsbepaling In artikel 37quater, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden "en de gezinsbijslag" opgeheven.
Art. 101 - Wijzigingsbepaling Artikel 6bis, § 2, van het decreet van 9 mei 1988 betreffende het Fonds voor bijzondere hulp aan kinderen en jongeren, laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 2 maart 2015, wordt aangevuld met een bepaling onder 4°, luidende : "4° overname van financiële tegemoetkomingen met toepassing van de artikelen 33.1 en 33.2 van het decreet van 18 mei 2008 over de Jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming." Art. 102 - Wijzigingsbepaling Artikel 33 van de programmawet van 20 juli 2006, gewijzigd bij de wet van 28 juni 2013, wordt opgeheven.
Art. 103 - Wijzigingsbepaling Artikel 162, eerste lid, 2°, van het Sociaal Strafwetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2014, wordt opgeheven.
Art. 104 - Wijzigingsbepaling In artikel 163, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek worden de woorden ", met de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939," opgeheven.
Art. 105 - Wijzigingsbepaling Artikel 219, eerste lid, 1°, a), van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 106 - Wijzigingsbepaling Artikel 223, § 2, van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 107 - Wijzigingsbepaling In hoofdstuk IV van het decreet van 19 mei 2008 over de Jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming, laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 20 februari 2017, wordt tussen de afdelingen 9 en 10 een afdeling 9.1 ingevoegd, die de artikelen 33.1 en 33.2 omvat, luidende: "Afdeling 9.1 - Financiële tegemoetkoming Art. 33.1 - De Regering kan, onder de door haar vastgestelde voorwaarden, een tegemoetkoming toekennen aan de jongeren die zich in het kader van dit decreet in een pleeggezin of in residentiële begeleiding bevinden en dit voor de duur van hun uithuisplaatsing, om de integratie van die jongeren bij het bereiken van de meerderjarigheid te bevorderen.
Art. 33.2 - De Regering kan, onder de door haar vastgestelde voorwaarden, zo nodig een tegemoetkoming toekennen aan de biologische ouders van jongeren die zich in het kader van dit decreet in een pleeggezin of in residentiële begeleiding bevinden, om de contacten met hun kinderen te bevorderen." Art. 108 - Wijzigingsbepaling In artikel 3 van het koninklijk besluit van 21 mei 1964 tot coördinatie van de wetten betreffende het personeel in Afrika, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1969, worden het achtste lid, het negende lid en het twaalfde lid opgeheven.
Art. 109 - Wijzigingsbepaling In artikel 25, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1969, worden het eerste lid, het tweede lid en het vierde lid opgeheven.
Art. 110 - Opheffingsbepaling Opgeheven worden : 1° de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939, laatstelijk gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2016;2° de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, laatstelijk gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 17 juni 2016;3° het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, laatstelijk gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2016;4° het koninklijk besluit van 26 oktober 2004 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, § 2, van de Algemene kinderbijslagwet, laatstelijk gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2016;5° het koninklijk besluit van 20 juli 2006 tot verhoging van de leeftijdstoeslagen vermeld in de artikelen 44 en 44bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag;6° het besluit van de Regering van 28 oktober 2016 tot oprichting van een Raad voor Gezinsbijslagen. Afdeling 2 - Overgangsbepalingen Art. 111 - Overgangsbepaling § 1 - Voor alle kinderen voor wie de volgende uitkeringen voor december 2018 aan dezelfde persoon betaald worden, wordt een bedrag berekend dat, naargelang van het geval, is samengesteld uit de som : 1° van de maandelijkse bijslagen vermeld in de artikelen 40 en 50bis van de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939;2° van de bijslagen vermeld in de artikelen 41, 42bis, 44, 44ter, 47, § 2, en 50ter van de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939;3° van de gezinsbijslagen vermeld in artikel 1, negende lid, 1°, 2°, en 7°, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag;4° van de 'forfaitaire bijzondere bijslag' toegekend krachtens artikel 10, § 3, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag;5° van de bijslagen vermeld in de bepalingen onder 1° en 2°, als die werden toegekend met toepassing van artikel 15, c), van de samengeordende wetten van 5 oktober 1948 op de vergoedingspensioenen;6° van de bijslag vermeld in artikel 23 van de wet van 9 juli 1951 houdende vergoeding ten behoeve van de gezinnen van soldijtrekkende militairen;7° van de vergoedingen vermeld in artikel 6, § 4, en artikel 14, § 1, van de wet van 15 maart 1954 betreffende de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945 en hun rechthebbenden;8° van de kinderbijslag toegekend krachtens artikel 15, § 3, van de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden;9° van de uitkeringen toegekend krachtens artikel 3, achtste lid, van het koninklijk besluit van 21 mei 1964 tot coördinatie van de wetten betreffende het personeel in Afrika;10° van de bijslagen vermeld in de bepalingen onder 1° en 2°, wanneer die toegekend werden met toepassing van het koninklijk besluit van 26 maart 1965 betreffende de kinderbijslag voor bepaalde categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel alsmede voor de personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de korpsen van de lokale politie. Indien de uitkeringen vermeld in het eerste lid met toepassing van artikel 70 van de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 aan een instelling of overheid en aan een natuurlijke persoon worden betaald, wordt voor de berekening van het bedrag vermeld in het eerste lid ervan uitgegaan dat die uitkeringen werden uitbetaald aan de natuurlijke persoon aan wie het saldo vermeld in artikel 70 van die wet voor december 2018 wordt uitbetaald. § 2 - Het bedrag bepaald overeenkomstig § 1 wordt uitbetaald aan de bijslagtrekkende of bijslagtrekkenden van de kinderbijslag bepaald overeenkomstig artikel 28.
Dat bedrag is niet onderworpen aan de nadere regels omtrent de ontwikkeling bepaald in artikel 38.
Dat bedrag wordt betaald in de plaats van de uitkeringen vermeld in de artikelen 8, 17, 19, 23 en 25 tot zich een van de volgende situaties voordoet : 1° de som van de uitkeringen vermeld in de artikelen 8, 17, 19, 23 en 25 waarop de kinderen vermeld in § 1 recht hebben, is voordeliger dan het bedrag bepaald in § 1;2° de kinderbijslag wordt niet meer betaald voor alle kinderen voor wie het bedrag vermeld in § 1 berekend werd of wordt niet meer alleen voor die kinderen aan dezelfde bijslagtrekkende betaald. Zodra een van de situaties vermeld in het derde lid zich voordoet, worden de uitkeringen vermeld in de artikelen 8, 17, 19, 23 en 25 uitbetaald overeenkomstig de nadere regels bepaald in dit decreet.
Voor de toepassing van het derde lid, 2°: 1° geldt, indien artikel 28, § 2, van toepassing is, alleen de persoon vermeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 1°, als bijslagtrekkende;2° wordt geen rekening gehouden met de kinderen voor wie overeenkomstig artikel 114 een bedrag bepaald werd. Art. 112 - Overgangsbepaling De kinderen die op 31 december 2018 lessen of opleidingsleergangen volgen zoals bedoeld in de artikelen 1, 2, 3 of 4 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt of een vorming doorloopt, die op 1 januari 2019 niet meer als opleiding in de zin van artikel 9, § 3, gelden, worden bij wijze van overgangsregeling wel als een opleiding in de zin van artikel 9, § 3, beschouwd.
De overgangsregeling vermeld in het eerste lid is geldig voor de periode waarin het kind op 31 december 2018 ingeschreven is voor de lessen of opleidingsleergangen vermeld in de artikelen 1, 2, 3 of 4 van het voormelde koninklijk besluit van 10 augustus 2005 en hoogstens tot 30 september 2019.
Art. 113 - Overgangsbepaling Voor kinderen die op 31 december 2018 alleen krachtens artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 62, § 5, van de Algemene kinderbijslagwet recht op kinderbijslag hebben, gaat de overeenkomstig artikel 10 bepaalde periode van twaalf maanden in op de dag dat ze krachtens artikel 1, § 2, van dat koninklijk besluit recht op kinderbijslag hadden.
De periode vermeld in het eerste lid wordt verlengd met de periode waarvoor het recht op kinderbijslag vóór 1 januari 2019 verlengd werd overeenkomstig artikel 4, § 1, of artikel 4, § 1/2, van het voormelde koninklijk besluit van 12 augustus 1985.
Art. 114 - Overgangsbepaling § 1 - Onverminderd de toepassing van artikel 111 wordt voor de kinderen die in december 2018 kinderbijslag ontvangen krachtens artikel 63 van de Algemene kinderbijslagwet, in zijn versie van 28 december 1990, een bedrag berekend dat, naargelang van het geval, is samengesteld uit de som : 1° van de maandelijkse bijslagen vermeld in artikel 40 van de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939;2° van de bijslag vermeld in artikel 44bis van de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939, in zijn versie van 30 juli 2013.3° van de overige uitkeringen vermeld in artikel 111, § 1, eerste lid, 3° tot 10°. § 2 - Het bedrag berekend overeenkomstig § 1 wordt uitbetaald aan de bijslagtrekkende van de kinderbijslag bepaald overeenkomstig artikel 28 zolang het kind op grond van een samenwerkingsakkoord onder de Duitstalige Gemeenschap ressorteert.
Het bedrag berekend overeenkomstig § 1 is niet onderworpen aan de nadere regels omtrent de ontwikkeling bepaald in artikel 38.
Art. 115 - Overgangsbepaling De Raad voor Gezinsbijslagen opgericht bij artikel 77 is de rechtsopvolger van de Raad opgericht bij het besluit van de Regering van 28 oktober 2016 tot oprichting van een Raad voor Gezinsbijslagen.
De aangewezen leden en plaatsvervangende leden van de Raad opgericht bij het voormelde besluit van 28 oktober 2016 blijven tot het einde van hun oorspronkelijke mandaat de aangewezen leden en plaatsvervangende leden van de Raad opgericht bij artikel 77.
Art. 116 - Overgangsbepaling Indien de invoering van artikel 28 zou leiden tot het bepalen van een andere bijslagtrekkende dan de persoon die de kinderbijslag voor december 2018 ontvangt, blijft laatstgenoemde persoon de bijslagtrekkende tot zich één van de volgende gebeurtenissen voordoet : 1° de bijslagtrekkende wijzigt zijn woonplaats;2° één van de kinderen voor wie de bijslagtrekkende kinderbijslag ontvangt, wijzigt zijn woonplaats;3° voor één van de kinderen voor wie de bijslagtrekkende kinderbijslag ontvangt, wordt geen kinderbijslag meer betaald;4° een bijkomend kind dat dezelfde woonplaats als de bijslagtrekkende of als één van de kinderen heeft, heeft recht op kinderbijslag. Voor de toepassing van het eerste lid geldt, indien artikel 70 van de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 van toepassing is voor december 2018, de persoon bepaald in artikel 70, eerste lid, 2°, van die wet als de persoon die de kinderbijslag voor december 2018 ontvangt.
Art. 117 - Overgangsbepaling In afwijking van artikel 3, 5°, gelden als gezinsleden alle personen voor wie de sociaal verzekerde krachtens de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 op 31 december 2018 het recht op de uitkeringen vermeld in artikel 111, § 1, opende, tot : 1° zich één van de situaties voordoet vermeld in artikel 111, § 2, derde lid, 2° of 3°;2° de socioprofessionele situatie van de sociaal verzekerde zo wijzigt dat hij het recht zou openen op een andere grond in de zin van artikel 68 van de Verordening nr.883/2004 (EG) van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.
Zodra zich één van de situaties vermeld in het eerste lid voordoet, gelden alleen nog de personen vermeld in artikel 3, 5°, als gezinsleden.
Afdeling 3 - Inwerkingtreding Art. 118 - Inwerkingtreding Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2019.
Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Eupen, 23 april 2018.
O. PAASCH, De Minister-President I. WEYKMANS, De Viceminister-President, Minister van Cultuur, Werkgelegenheid en Toerisme A. ANTONIADIS, De Minister van Gezin, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden H. MOLLERS, De Minister van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek _______ Nota Zitting 2017-2018 Parlementaire stukken: 222 (2017-2018) Nr. 1 Ontwerp van decreet + addendum 222 (2017-2018) Nr. 2 Voorstellen tot wijziging 222 (2017-2018) Nr. 3 Voorstellen tot wijziging 222 (2017-2018) Nr. 4 Voorstellen tot wijziging 222 (2017-2018) Nr. 5 Voorstellen tot wijziging 222 (2017-2018) Nr. 6 Verslag Integraal verslag: 23 april 2018 - Nr. 50 Bespreking en aanneming