Etaamb.openjustice.be
Document van 19 juli 2012
gepubliceerd op 09 oktober 2012

Besluit van de Regering houdende delegatie van bepaalde bevoegdheden aan personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2012205003
pub.
09/10/2012
prom.
19/07/2012
ELI
eli/besluit/2012/07/19/2012205003/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 JULI 2012. - Besluit van de Regering houdende delegatie van bepaalde bevoegdheden aan personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap


De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, artikel 51, gewijzigd bij de wet van 16 juli 1993;

Gelet op het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap, artikel 23;

Gelet op het besluit van de Regering van 15 juni 2011 tot uitvoering van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap, de artikelen 10 en 12;

Gelet op het besluit van de Regering van 21 december 2000 houdende delegatie van bepaalde bevoegdheden aan ambtenaren van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 16 juli 2012;

Gelet op de voordracht van de Minister-President, bevoegd voor Personeel, Begroting en Financiën;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Draagwijdte van de delegaties.

De statutaire hiërarchische meerderen van een gemachtigd personeelslid kunnen de gedelegeerde bevoegdheden zelf uitoefenen, maar kunnen hun beslissing niet in de plaats stellen van een beslissing die het gemachtigde personeelslid heeft genomen en die aan de betrokkene is meegedeeld.

Behoudens specifieke bepalingen hebben de delegaties die aan de secretaris-generaal worden verleend betrekking op alle aangelegenheden die onder het Ministerie ressorteren. De delegatie van bevoegdheden geschiedt onverminderd de algemene beslissingsbevoegdheid van de secretaris-generaal overeenkomstig artikel 10, tweede lid, van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren.

Art. 2.Afwezigheid of verhindering van het gemachtigde personeelslid.

Tenzij anders bepaald worden de bevoegdheden van de secretaris-generaal bij diens afwezigheid of verhindering uitgeoefend door een plaatsvervangend secretaris-generaal die wordt aangewezen door de secretaris-generaal.

Tenzij anders bepaald worden de bevoegdheden van de plaatsvervangend secretaris-generaal bij diens afwezigheid of verhindering uitgeoefend door een personeelslid dat wordt aangewezen door de directieraad.

Tenzij anders bepaald worden de bevoegdheden van een departementshoofd bij diens afwezigheid of verhindering uitgeoefend door een personeelslid dat wordt aangewezen door de directieraad.

Art. 3.Maximumbedragen.

De in dit besluit vastgelegde maximumbedragen dekken de volledige uitgaven, exclusief btw.

Art. 4.Certificering van kopieën.

De secretaris-generaal, de bevoegde plaatsvervangende secretarissen-generaal, de bevoegde departementshoofden en de bevoegde, in artikel 38 vermelde directeurs van de diensten met afzonderlijk beheer worden gemachtigd om kopieën eensluidend te verklaren.

Art. 5.Attesten.

De secretaris-generaal, de bevoegde plaatsvervangende secretarissen-generaal, de bevoegde departementshoofden en de bevoegde, in artikel 38 vermelde directeurs van de diensten met afzonderlijk beheer worden gemachtigd om attesten te ondertekenen die betrekking hebben op schriftelijk vastgelegde feiten.

Art. 6.Ondertekeningsdelegatie.

In het kader van de uitvoering van ministeriële beslissingen kunnen de secretaris-generaal, de bevoegde plaatsvervangende secretarissen-generaal, de bevoegde departementshoofden en de bevoegde, in artikel 38 vermelde directeurs van de diensten met afzonderlijk beheer namens de bevoegde minister, en op basis van diens instructies, mededelingen ondertekenen die aan de betrokkenen worden gericht. HOOFDSTUK 2. - Bevoegdheden gedelegeerd aan de secretaris-generaal

Art. 7.Algemene gedelegeerde ordonnanceringsbevoegdheid.

Wat de vastleggingen en de betaalbaarstelling van de uitgaven overeenkomstig artikel 24, §§ 2 tot 4, van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap betreft, wordt de secretaris-generaal aangewezen als gedelegeerde ordonnateur voor alle basisallocaties van de uitgavenbegroting van de Duitstalige Gemeenschap.

Art. 8.Betalingsopdrachten.

Wat de betalingsopdrachten overeenkomstig artikel 24, §§ 2 en 5, van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap betreft, wordt de secretaris-generaal aangewezen als gedelegeerde ordonnateur voor alle uitgaven die uitgevoerd worden door de ordonnateur, de gedelegeerde ordonnateurs of de gesubdelegeerde ordonnateurs.

Art. 9.Werkingskosten van het Ministerie, lopende uitgaven en toekenning van subsidies. § 1. Wat de vastleggingen, de juridische verbintenissen, de betaalbaarstelling van de uitgaven en de betalingsopdrachten overeenkomstig artikel 24, §§ 2 tot 5, van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap betreft, wordt de secretaris-generaal aangewezen als gedelegeerde ordonnateur : 1° voor alle uitgaven in het kader van de organisatieafdeling "Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap", programma "Werkingskosten", en voor de basisallocaties 12 en 74; 2° voor alle andere uitgaven bepaald in de uitgavenbegroting van de Duitstalige Gemeenschap voor de basisallocaties 12 en 74 tot 10.000 euro; 3° voor de toekenning van subsidies tot 5.000 euro, voor zover het om gebonden beslissingen zonder beoordelingsruimte gaat.

De delegatie vermeld in het eerste lid geldt ook uitdrukkelijk voor de rechtshandelingen waarin de wetgeving inzake overheidsopdrachten voorziet. § 2. De Regering wijst een inkoper van het Ministerie aan als gesubdelegeerd ordonnateur.

De inkoper van het Ministerie wordt gemachtigd voor de vastleggingen en juridische verbintenissen overeenkomstig artikel 24, §§ 2 en 3, van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap voor de in § 1 vermelde basisallocaties tot 500 euro. HOOFDSTUK 3. - Bevoegdheden gedelegeerd aan de plaatsvervangende secretarissen-generaal Afdeling 1. - Algemene delegaties

Onderafdeling 1. - Delegaties inzake begroting en financiële aangelegenheden

Art. 10.Lopende uitgaven die onder de plaatsvervangende secretarissen-generaal ressorteren.

Onverminderd artikel 9 en wat de vastleggingen, juridische verbintenissen en de betaalbaarstelling van de uitgaven overeenkomstig artikel 24, §§ 2 tot 4, van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap betreft, worden de bevoegde plaatsvervangende secretarissen-generaal in het kader van hun bevoegdheidsdomeinen aangewezen als gedelegeerde ordonnateurs voor de in de uitgavenbegroting van de Duitstalige Gemeenschap bepaalde uitgaven voor de basisallocaties 12 en 74 van het programma 00 van de organisatieafdeling 20, en dit tot 10.000 euro.

Deze delegatie geldt ook uitdrukkelijk voor de rechtshandelingen waarin de wetgeving inzake overheidsopdrachten voorziet.

Onderafdeling 2. - Delegaties inzake personeel

Art. 11.Afwezigheid van personeelsleden.

De bevoegde plaatsvervangende secretarissen-generaal worden gemachtigd om te beslissen over alle soorten van afwezigheden die worden aangevraagd door medewerkers die rechtstreeks onder hen ressorteren en die geen invloed hebben op de bezoldigingsregeling, het administratief statuut of de arbeidsverhouding van het betrokken personeelslid, met inbegrip van de toekenning van jaarlijkse vakantiedagen, buitengewone arbeidstijden en overuren.

Art. 12.Verblijven in het buitenland.

De bevoegde plaatsvervangende secretarissen-generaal worden gemachtigd om verblijven met overnachting in het buitenland goed te keuren die worden aangevraagd door medewerkers die rechtstreeks onder hen ressorteren. Afdeling 2. - Bijzondere delegaties

Art. 13.Personeelsontwikkeling.

De bevoegde plaatsvervangende secretaris-generaal belast met personeelsontwikkeling wordt gemachtigd om de volgende bevoegdheden van de secretaris-generaal uit te oefenen : 1° de vacantverklaring van betrekkingen, de toelating tot de stage en de benoemingen in de niveaus III en IV overeenkomstig artikel 9 van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren;2° de programma's van de vergelijkende wervingsexamens vaststellen overeenkomstig artikel 14, tweede lid, van hetzelfde besluit;3° beslissen om een wervingsreserve aan te leggen en de geldigheidsduur ervan bepalen overeenkomstig artikel 14, derde lid, van hetzelfde besluit;4° bijzondere wervingsvoorwaarden opleggen overeenkomstig artikel 15, § 1, van hetzelfde besluit;5° maatregelen nemen om stagiairs te integreren en stagiairs of personeelsleden op te leiden overeenkomstig artikel 24, eerste lid, van hetzelfde besluit;6° adviezen in ontvangst nemen overeenkomstig artikel 28 van hetzelfde besluit;7° de verslagen en eindverslagen in ontvangst nemen overeenkomstig artikel 29 van hetzelfde besluit;8° de commissie van beroep voorzitten overeenkomstig artikel 32, eerste lid, van hetzelfde besluit;9° de nadere vorm van het evaluatieverslag bepalen overeenkomstig artikel 38, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit;10° de nadere vorm van het voorafgaand verslag bepalen overeenkomstig artikel 39, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit;11° overeenkomstig artikel 39, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit meedelen wie de directieraad als onmiddellijke hiërarchische meerderen heeft aangewezen;12° de ambtenaren evalueren overeenkomstig artikel 39, § 2, van hetzelfde besluit;13° het verslag bedoeld in artikel 41, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit opmaken;14° de programma's van de overgangsexamens bepalen overeenkomstig artikel 62, tweede lid, van hetzelfde besluit; 15° opdracht geven om buiten de voorgeschreven diensttijd ter beschikking te staan overeenkomstig artikel 87.1 van hetzelfde besluit; 16° een toelage toekennen aan personeelsleden die managements- of stafopdrachten vervullen overeenkomstig artikel 87.2, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit; 17° diezelfde toelage schrappen overeenkomstig artikel 87.3, tweede lid, van hetzelfde besluit; 18° de mededeling van bijkomende beroepsactiviteiten in de overheidssector ontvangen en voorstellen om die activiteiten te verbieden overeenkomstig artikel 89, § 2, van hetzelfde besluit; 19° de aanvraag m.b.t. de uitoefening van een bijkomende beroepsactiviteit in de privésector ter advies voorleggen overeenkomstig artikel 89, § 3, tweede lid, van hetzelfde besluit; 20° beslissen in welke dienst van het Ministerie de ambtenaar zijn activiteiten zal uitoefenen overeenkomstig artikel 91 van hetzelfde besluit;21° behoudens andersluidende bepalingen, de verloven, dienstvrijstellingen en overige afwezigheden toekennen overeenkomstig artikel 104 van hetzelfde besluit;22° de schriftelijke aanvragen voor bepaalde verloven in ontvangst nemen overeenkomstig artikel 117, tweede lid, van hetzelfde besluit;23° een beslissing nemen over diezelfde aanvragen overeenkomstig artikel 117, derde lid, van hetzelfde besluit;24° overeenkomstig artikel 120 van hetzelfde besluit de aanvragen voor verlof voor persoonlijke aangelegenheden in ontvangst nemen, beslissen of dit verlof al dan niet wordt toegekend en die beslissingen met redenen omkleden; 25° de attesten afgegeven in het kader van het postnataal moederschapsverlof in ontvangst nemen overeenkomstig artikel 125.1, tweede lid, van hetzelfde besluit; 26° overeenkomstig artikel 126, tweede lid, van hetzelfde besluit toestemming geven om meer dan tien vakantiedagen naar het volgende kalenderjaar over te hevelen;27° overeenkomstig artikel 132, § 2, tweede lid, en § 3, tweede lid, van hetzelfde besluit de aanvragen voor vaderschapsverlof in ontvangst nemen;28° overeenkomstig artikel 137, derde lid, van hetzelfde besluit een beslissing nemen over verzoeken om verminderde prestaties te verrichten;29° de mededeling in ontvangst nemen dat een ziek personeelslid de dienst halftijds kan hervatten overeenkomstig artikel 154, eerste lid, van hetzelfde besluit;30° de mededeling van de bevoegde ambtenaar-controleur in ontvangst nemen overeenkomstig artikel 155, tweede lid, van hetzelfde besluit;31° opleidingen en voortgezette opleidingen opleggen overeenkomstig artikel 158 van hetzelfde besluit;32° de beslissing van het departementshoofd over aanvragen om een opleiding of voortgezette opleiding te volgen, in ontvangst nemen, uitspraak doen over beroepen en de directieraad over de beroepen informeren overeenkomstig artikel 160, eerste en derde lid, van hetzelfde besluit;33° opleidingsverlof toekennen en de aanvragen voor opleidingsverlof in ontvangst nemen overeenkomstig artikel 168 van hetzelfde besluit;34° de mededeling in ontvangst nemen dat ambtenaren een opleiding voortijdig hebben stopgezet of hun lessen in het afstandsonderwijs niet binnen de voorgeschreven termijnen terugsturen en kunnen nagaan of de opleidingen wel gevolgd worden overeenkomstig artikel 169, §§ 3 en 5, van hetzelfde besluit;35° het opleidingsverlof schorsen overeenkomstig artikel 171, eerste lid, van hetzelfde besluit;36° advies geven over de vraag of een ambtenaar met een uitzonderlijke opdracht wordt belast overeenkomstig artikel 172, eerste lid, van hetzelfde besluit;37° overeenkomstig artikel 173 van hetzelfde besluit de mededeling in ontvangst nemen van ambtenaren die een opdracht bij een andere binnenlandse of internationale overheid willen uitoefenen;38° afwijkingen toestaan betreffende de duur van de dienstvrijstellng voor een opdracht overeenkomstig artikel 174 van hetzelfde besluit;39° overeenkomstig artikel 175, tweede lid, van hetzelfde besluit advies uitbrengen over aanvragen inzake dienstvrijstelling voor de uitoefening van een opdracht;40° een tuchtstraf voor een departementshoofd voorstellen overeenkomstig artikel 201, eerste lid, van hetzelfde besluit;41° overeenkomstig artikel 217, eerste lid, van hetzelfde besluit de aanvraag in ontvangst nemen van ambtenaren die om ontslag verzoeken;42° de functie van opleidingsdirecteur uitoefenen en de mogelijkheid hebben om een gemachtigde ambtenaar aan te wijzen overeenkomstig artikel 221 van hetzelfde besluit;43° personeel in dienst nemen in de weddeschalen van niveau IV en III, overeenkomstig artikel 3, § 1, tweede lid, van het besluit van de Regering van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut.

Art. 14.Kwaliteitsmanagement.

De bevoegde plaatsvervangende secretaris-generaal belast met kwaliteitsmanagement wordt gemachtigd om de volgende bevoegdheden van de secretaris-generaal uit te oefenen : 1° het uitoefenen van de bevoegdheden van de verantwoordelijke voor de verwerking overeenkomstig artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;2° het in ontvangst nemen van en het beslissen over de aanvragen om openbaarheid van bestuursdocumenten overeenkomstig artikel 4, § 3, van het decreet van 16 oktober 1995 betreffende de openbaarheid van de bestuursdocumenten;3° het in ontvangst nemen van en het beslissen over de verzoeken om hergebruik van overheidsdocumenten overeenkomstig artikel 8 van het decreet van 18 december 2006 inzake het hergebruik van overheidsdocumenten. HOOFDSTUK 4. - Bevoegdheden gedelegeerd aan de departementshoofden Afdeling 1. - Algemene delegaties

Onderafdeling 1. - Delegaties inzake begroting en financiële aangelegenheden

Art. 15.Algemene gedelegeerde ordonnanceringsbevoegdheid.

Onverminderd artikel 7 worden de bevoegde departementshoofden aangewezen als gedelegeerde ordonnateurs voor de vastleggingen en de betaalbaarstelling van de uitgaven overeenkomstig artikel 24, §§ 2 tot 4, van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de basisallocaties die aan hun departement zijn toegekend.

Art. 16.Lopende uitgaven in de departementen. § 1. Onverminderd artikel 9 worden de bevoegde departementshoofden aangewezen als gedelegeerde ordonnateurs voor de vastleggingen, juridische verbintenissen en de betaalbaarstelling van de uitgaven overeenkomstig artikel 24, §§ 2 tot 4, van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de in de uitgavenbegroting van de Duitstalige Gemeenschapuitgaven bepaalde basisallocaties 12 en 74 tot 10.000 euro.

Deze delegatie geldt ook uitdrukkelijk voor de rechtshandelingen waarin de wetgeving inzake overheidsopdrachten voorziet. § 2. Wanneer een departementshoofd tegelijk als rekenplichtige is aangewezen overeenkomstig artikel 25 van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap, wordt in afwijking van § 1 alleen de secretaris-generaal aangewezen als gedelegeerd ordonnateur voor dat departement.

Art. 17.Toekenning van subsidies.

Voor zover het om gebonden beslissingen zonder beoordelingsruimte gaat, worden de bevoegde departementshoofden aangewezen als gedelegeerde ordonnateurs voor de vastleggingen, juridische verbintenissen en betaalbaarstelling van de uitgaven overeenkomstig artikel 24, §§ 2 tot 4, van het financieel reglement met betrekking tot de toekenning van subsidies tot 5.000 euro.

Onderafdeling 2. - Delegaties inzake personeel

Art. 18.Afwezigheid van personeelsleden.

Onverminderd de bevoegdheden inzake personeel die de secretaris-generaal op grond van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren uitoefent, worden de bevoegde departementshoofden gemachtigd om te beslissen over alle soorten van afwezigheden die geen invloed hebben op de bezoldigingsregeling, het administratief statuut of de arbeidsverhouding van het betrokken personeelslid, met inbegrip van de toekenning van jaarlijkse vakantiedagen, buitengewone arbeidstijden en overuren.

Art. 19.Verblijven in het buitenland.

De bevoegde departementshoofden worden gemachtigd om verblijven met overnachting in het buitenland goed te keuren. Afdeling 2. - Bijzondere delegaties

Art. 20.Departement Vorming en Organisatie van het Onderwijs. § 1. Het bevoegde departementshoofd van het departement Vorming en Organisatie van het Onderwijs wordt gemachtigd om krachtens de artikelen 56 tot 60 van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs over de afwijkingen en vrijstellingen te beslissen. § 2. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de toelating bepaald in artikel 7, § 3, van het koninklijk besluit van 3 november 1987 houdende algemeen reglement van de studie in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan. § 3. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de afwijking bepaald in artikel 11, § 2, van hetzelfde koninklijk besluit. § 4. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om over de gelijkwaardigheid van de buitenlandse studiekwalificaties te beslissen krachtens de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften. § 5. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de uitreiking van conformiteitsattesten voorgeschreven bij de artikelen 8 tot 11 van het decreet van 25 mei 2009 over maatregelen inzake onderwijs en opleiding 2009. § 6. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om in het kader van het decreet van 26 juni 1986 betreffende de toekenning van studietoelagen uitspraak te doen over beroepen die betrekking hebben op de afwijzing van de aanvraag of het bedrag van de toegekende toelage.

Art. 21.Departement Werkgelegenheid. § 1. Het bevoegde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de bijzondere premie bepaald in artikel 24, eerste lid, 1°, van het besluit van de Executieve van 12 juni 1985 betreffende de toekenning van sommige voordelen aan de personen die een beroepsopleiding ontvangen, behalve wat de verhoging van die premie in bijzonder schrijnende gevallen betreft. § 2. Het bevoegde departementshoofd wordt gemachtigd om, in het kader van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers en behoudens de daarin bepaalde ministeriële afwijkingen, over de arbeidsvergunningen en arbeidskaarten te beslissen.

Art. 22.Departement Gezondheid, Gezin en Bejaarden. § 1. Het departementshoofd bevoegd voor het departement Gezondheid, Gezin en Bejaarden wordt gemachtigd om met toepassing van artikel 113, § 1, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 het attest m.b.t. de aftrekbaarheid van de uitgaven voor de opvang van kinderen van minder dan 12 jaar te ondertekenen. § 2. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de afwijkingen inzake diploma bepaald in : 1° de artikelen 13, 34 en 60 van het besluit van de Regering van 18 januari 2007 betreffende de kinderopvang;2° artikel 7 van het decreet van 16 februari 2009 betreffende de thuishulpdiensten en houdende oprichting van een consultatiebureau voor thuishulp, transmurale en stationaire hulp. § 3. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de erkenning als zelfstandige onthaalouders bedoeld in artikel 63 van het besluit van de Regering van 18 januari 2007 betreffende de kinderopvang. § 4. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de toestemming om andere leeftijdsgroepen op te vangen, aangevraagd met toepassing van artikel 8 van het decreet van 4 juni 2007 betreffende de woon-, begeleidings- en verzorgingsstructuren voor bejaarden en de psychiatrische verzorgingstehuizen.

Art. 23.Departement Financiën en Begroting § 1. Het departementshoofd bevoegd voor het departement Financiën en Begroting wordt gemachtigd voor : 1° het dagelijks bijhouden en beheren van rekeningen bij financiële instellingen, met inbegrip van het openen en sluiten van rekeningen, de toekenning van volmachten, de afhandeling van domiciliëringsaanvragen, de inning van cheques;2° de goedkeuring van de opgemaakte afrekeningen in verband met de aangerekende debet- en creditrente en in verband met verschillende kosten en bankprovisies. Hetzelfde departementshoofd is gemachtigd om alle rechtshandelingen te ondertekenen die verband houden met leningen, leasingprocedures, beleggingen, garantieverklaringen of de aan- en verkoop van onroerende goederen en die, naargelang van het geval, uitgaan van de Regering of de Minister bevoegd voor Begroting.

Art. 24.Departement Infrastructuur. § 1. In afwijking van het maximumbedrag vermeld in artikel 16 wordt het departementshoofd bevoegd voor het departement Infrastructuur gemachtigd om, in het kader van de wetgeving inzake overheidsopdrachten en van de terzake door de Duitstalige Gemeenschap aangenomen bepalingen, te beslissen over alle opdrachten m.b.t. tot onderhouds- en verbouwingswerken waarvan de kosten 30.000 euro niet overschrijden.

De delegatie geldt voor alle rechtshandelingen die voor de gunning of de uitvoering van de opdracht in het kader van de bovenvermelde bepalingen noodzakelijk of mogelijk zijn. Deze delegatie geldt ook voor het sluiten en uitvoeren van overeenkomsten met voorzieningsmaatschappijen, alsook voor overeenkomsten m.b.t. het onderhoud, het nazicht en de afstelling van verwarmings-, luchtverversings-, veiligheids- en elektrische installaties. § 2. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om de veiligheidscoördinator op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen van de Duitstalige Gemeenschap aan te wijzen. § 3. In afwijking van het maximumbedrag vermeld in artikel 17 wordt hetzelfde departementshoofd gemachtigd om subsidie toe te kennen voor door de Duitstalige Gemeenschap gesubsidieerde infrastructuur tot een maximumbedrag van 30.000 euro, voor zover het om gebonden beslissingen zonder beoordelingsruimte gaat.

Art. 25.Departement Jeugdbijstand. § 1. Met toepassing van het decreet van 19 mei 2008 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming wordt het departementshoofd bevoegd voor het departement Jeugdbijstand gemachtigd om te beslissen over : 1° de terugbetaling van de kosten van maatregelen die met toepassing van artikel 18 van het decreet worden uitgevoerd door natuurlijke personen of rechtspersonen die hun zetel buiten het Duitse taalgebied hebben;2° de toestemming om de hulpverlening met toepassing van artikel 21 van het decreet voort te zetten nadat de betrokkene meerderjarig is geworden. § 2. Met toepassing van het besluit van de Regering van 14 mei 2009 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming wordt hetzelfde departementshoofd gemachtigd om te beslissen over : 1° de erkenning als pleeggezin vermeld in artikel 23 van het besluit;2° de opschorting en intrekking van de erkenning van een natuurlijke persoon met toepassing van artikel 32 van het besluit;3° de toekenning van de kosten van levensonderhoud vermeld in artikel 43 van het besluit;4° de toekenning van de steun voor culturele, sportieve en schoolse activiteiten vermeld in artikel 44 van het besluit;5° de toekenning van de bijzondere onkosten vermeld in de artikelen 46 en 48 van het besluit;6° de toekenning van het pleeggeld vermeld in artikel 47 van het besluit.

Art. 26.Departement Cultuur, Jeugd en Vormingswerk voor Volwassenen. § 1. Het departementshoofd bevoegd voor het departement Cultuur, Jeugd en Vormingswerk voor Volwassenen wordt gemachtigd om te beslissen over de toekenning van de toelagen voor culturele bevordering die moeten worden gegeven voor optredens in opdracht en reizen in het buitenland van de geklasseerde verenigingen voor amateurkunst en kamermuziekensembles en die verschuldigd zijn in het kader van de regelgeving terzake. § 2. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om, binnen de perken van het door de bevoegde minister vastgelegd aantal en met toepassing van het besluit van de Executieve van 6 juli 1992 tot uitvoering van het decreet van 23 maart 1992 houdende toekenning van toelagen voor de personeelskosten van de erkende creatieve ateliers, te beslissen over de subsidieerbaarheid en de aanneembare dienstjaren van de door de organisaties voorgestelde kandidaten. § 3. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de toekenning van de toelagen aan jeugdorganisaties en vakantiekampen. § 4. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de toekenning van de toelagen voor de deelneming aan voortgezette opleidingen in de sector "volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen" en in de sector "jeugd" die verschuldigd zijn in het kader van de regelgeving terzake.

Art. 27.Departement Lokale Besturen en Kanselarij.

Het departementshoofd bevoegd voor het departement Lokale Besturen en Kanselarij wordt gemachtigd om briefwisseling over de toetsing van beslissingen, dossieraanvragen, aanvragen om inlichtingen, aanmaningen en begeleidingsbrieven te ondertekenen namens de Minister die bevoegd is voor Lokale Besturen.

Art. 28.Departement Pedagogie. § 1. Het departementshoofd bevoegd voor het departement Pedagogie wordt gemachtigd om krachtens artikel 63, eerste lid, van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor de gewone en gespecialiseerde scholen over de onderwijsvrijstellingen te beslissen. § 2. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de vrijstelling bepaald in artikel 8 van het besluit van de Regering van 20 juli 1994 betreffende de samenstelling en de werking van de examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs alsmede de organisatie van de examens afgelegd voor deze examencommissie. § 3. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen in welke examenreeks de verschillende vakken krachtens de artikelen 14 en 16 van hetzelfde besluit moeten worden opgenomen. § 4. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de vrijstelling bepaald in artikel 23 van het besluit van de Regering van 13 juni 1997 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het brevet in verpleegkundige verzorging wordt toegekend.

Art. 29.Departement Sociale Aangelegenheden. § 1. Het departementshoofd bevoegd voor het departement Sociale Aangelegenheden wordt gemachtigd om te beslissen over de toekenning van de dotatie voor sociale zorg vastgelegd in artikel 14 van het decreet van 15 december 2008 betreffende de financiering van de gemeenten en van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn door de Duitstalige Gemeenschap. § 2. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om briefwisseling over de toetsing van beslissingen, dossieraanvragen, aanvragen om inlichtingen, aanmaningen en begeleidingsbrieven te ondertekenen namens de minister die bevoegd is voor de O.C.M.W.'s. § 3. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te bevestigen of de beslissingen die in het kader van de overzichtslijst met toepassing van artikel 111 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden overgezonden en de beslissingen die met toepassing van artikel 112 worden aangevraagd in overeenstemming zijn met de wet. § 4. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de toekenning van de tussenkomst vermeld in artikel 2 van het besluit van de Regering van 4 augustus 2005 betreffende het Fonds voor afbetaling van schulden. § 5. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de afwijkingen die worden toegestaan in het kader van artikel 5 van het besluit van de Regering van 22 juni 2001 tot vaststelling van de berekeningsgrondslagen voor de subsidiëring van de personeelskosten in de sectoren "sociale aangelegenheden" en "gezondheid".

Art. 30.Departement Sport, Media en Toerisme Het departementshoofd bevoegd voor het departement Sport, Media en Toerisme wordt gemachtigd om te beslissen over de erkenning van vakantiewoningen, in het bijzonder ter uitvoering van artikel 2 van het decreet van 23 november 1992 betreffende de vakantiewoningen.

Art. 31.Departement Onderwijspersoneel - Aanstellingen in het gemeenschapsonderwijs. § 1. Het departementshoofd bevoegd voor het departement Onderwijspersoneel wordt gemachtigd om te beslissen over de tijdelijke aanstelling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel bedoeld in de artikelen 16 en 19bis van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 2. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de tijdelijke aanstelling bedoeld in de artikelen 4 en 7bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlite, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap. § 3. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de tijdelijke aanstelling bedoeld in de artikelen 12 en 15bis van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra.

Art. 32.Departement Onderwijspersoneel - Toelating tot de stage in het gemeenschapsonderwijs.

Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de toelating tot de stage bedoeld in artikel 20 van het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 houdende het statuut van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs.

Art. 33.Departement Onderwijspersoneel - Mutaties in het gemeenschapsonderwijs.

Het departementshoofd bevoegd voor het departement Onderwijspersoneel wordt gemachtigd om te beslissen over de mutatie bedoeld in de artikelen 17 en 26 van het besluit van de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap van 27 februari 1991 tot vaststelling van de voorrangsregels en van de modaliteiten inzake de mutaties van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van de onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Art. 34.Departement Onderwijspersoneel - Afwijkingen inzake nationaliteit. § 1. Het departementshoofd bevoegd voor het departement Onderwijspersoneel wordt gemachtigd om te beslissen over de afwijking inzake nationaliteit bedoeld in artikel 16, eerste lid, 1°, a), artikel 39, eerste lid, 1°, a), artikel 91quater, eerste lid, 1°, a), artikel 101, eerste lid, 1°, artikel 102, eerste lid, 1°, artikel 108, 1°, artikel 109, 1°, en artikel 121ter, eerste lid, 1°, a), van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 2. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de afwijking inzake nationaliteit bedoeld in artikel 12, eerste lid, 1°, a), van het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 houdende het statuut van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs. § 3. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de afwijking inzake nationaliteit bedoeld in artikel 4, § 1, eerste lid, 1°, a), en artikel 22sexies, eerste lid, 1°, a), van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlite, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap. § 4. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de afwijking inzake nationaliteit bedoeld in artikel 12, eerste lid, 1°, a), en artikel 30, eerste lid, 1°, a), van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra. § 5. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de afwijking inzake nationaliteit bedoeld in artikel 33, eerste lid, 1°, a), artikel 49, § 1, eerste lid, 1°, a), artikel 62.3, eerste lid, 1°, a), en artikel 69.2, eerste lid, 1°, a), van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-centrum. § 6 - Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de afwijking inzake nationaliteit bedoeld in artikel 20, § 1, eerste lid, 1°, a), artikel 37, eerste lid, 1°, a), artikel 56.2, eerste lid, 1°, a), artikel 64.2, eerste lid, 1°, a), en artikel 64.13, eerste lid, 1°, a), van het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra.

Art. 35.Departement Onderwijspersoneel - Afwijkingen inzake diploma. § 1. Het departementshoofd bevoegd voor het departement Onderwijspersoneel wordt gemachtigd om te beslissen over de afwijking inzake diploma bedoeld in artikel 19 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 2. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de afwijking inzake diploma bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlite, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap.

Art. 36.Departement Onderwijspersoneel - Afwijking inzake taal.

Het departementshoofd bevoegd voor het departement Onderwijspersoneel wordt gemachtigd om te beslissen over de afwijking inzake taal bedoeld in artikel 25, § 1, van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.

Art. 37.Departement Onderwijspersoneel - Goedkeuring van verloven, afwezigheden en terbeschikkingstellingen. § 1. Het departementshoofd bevoegd voor het departement Onderwijspersoneel wordt gemachtigd om in voorkomend geval te beslissen over de toekenning van één van de volgende verloven in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap : 1° het verlof vermeld in artikel 8 van de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht;2° de verloven vermeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, met uitzondering van artikel 3, derde lid, c), g) en k);3° de verloven vermeld in artikel 7, eerste lid, b) en c), en artikel 22 van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs;4° de verloven vermeld in artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, met uitzondering van artikel 160, derde lid, c), g), j), l) en n);5° de verloven vermeld in artikel 40 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlite, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap, met uitzondering van artikel 40, tweede lid, c), g) en k);6° de verloven vermeld in artikel 9, eerste lid, b) en c), en de artikelen 12, 13 en 27 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;7° het verlof vermeld in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;8° de verloven vermeld in het koninklijk besluit van 8 juli 1976 genomen voor de toepassing van artikel 40 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlite, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap;9° de verloven vermeld in de artikelen 169 en 170 van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra, met uitzondering van artikel 169, § 1, 4°, 8°, 10°, 14°, en artikel 170, 4°;10° de verloven vermeld in artikel 9, eerste lid, b) en c), en de artikelen 12, 27 en 31 van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het vastbenoemd, voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld of stagedoend technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten;11° het verlof vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 4 september 1989 betreffende verloven voor verminderde prestaties toegestaan aan de personeelsleden van het rijksonderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra van het Rijk die de leeftijd van vijftig jaar hebben bereikt of die ten minste twee kinderen hebben die de leeftijd van veertien jaar niet hebben overschreden en betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat;12° de verloven vermeld in de artikelen 3, 3bis, 4, 4bis, 4ter en 4quater, van het besluit van de Regering van 9 november 1994 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra;13° de verloven vermeld in de artikelen 25 en 33 van het decreet van 6 juni 2005 houdende maatregelen inzake onderwijs - 2005; 14° het verlof vermeld in artikel 5.45, § 2, van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool; 15° het verlof vermeld in artikel 79 van het decreet van 25 juni 2007 houdende maatregelen inzake onderwijs - 2007. § 2. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om in voorkomend geval te beslissen over de toekenning van één van de volgende terbeschikkingstellingen in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap : 1° de terbeschikkingstellingen vermeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, met uitzondering van artikel 7, c);2° de terbeschikkingstellingen vermeld in artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, met uitzondering van artikel 164, eerste lid, c);3° de terbeschikkingstellingen vermeld in artikel 45 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlite, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap, met uitzondering van artikel 45, eerste lid, b);4° de terbeschikkingstellingen vermeld in artikel 174 van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de gespecialiseerde rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de rijksvormingscentra en van de inspectiediensten belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra, met uitzondering van artikel 174, eerste lid, c);5° de terbeschikkingstellingen vermeld in de artikelen 8, 10 en 10bis van het koninklijk besluit nr.297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra; 6° de terbeschikkingstellingen vermeld in artikel 5.47, eerste lid, 4° en 5°, van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool. § 3. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om in voorkomend geval te beslissen over de toekenning van één van de volgende op non-activiteitstellingen in het gemeenschapsonderwijs : 1° de afwezigheden vermeld in artikel 4, a) en c), van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs;2° de afwezigheden vermeld in artikel 161, a) en d), van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;3° de afwezigheid vermeld in artikel 42, a), van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlite, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap;4° de afwezigheid vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 november 1976 betreffende de afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen. § 4. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de goedkeuringen van de volgende verloven in het gesubsidieerd onderwijs : 1° de goedkeuring vermeld in artikel 31 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;2° de goedkeuring vermeld in artikel 8 van de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht;3° de goedkeuringen vermeld in de artikelen 23 en 30 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;4° de goedkeuring vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 15 april 1977 betreffende de afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen van de gesubsidieerde personeelsleden;5° de goedkeuring vermeld in de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in het gesubsidieerd onderwijs;6° de goedkeuring vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra en diensten voor studie- en beroepsoriëntering;7° de goedkeuring vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 74 van 20 juli 1982 betreffende het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden of gewettigd door sociale of familiale redenen van de personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs; 8° de goedkeuring vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 75 van 20 juli 1982 betreffende het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden van de personeelsleden van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra; 9° de goedkeuring vermeld in artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 94 van 28 september 1982 betreffende de verloven voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen of wegens persoonlijke aangelegenheden; 10° de goedkeuring vermeld in artikel 2 van het besluit van de Executieve van 23 augustus 1989 betreffende verloven voor verminderde prestaties toegestaan aan de leden van het personeel van het gesubsidieerd onderwijs en van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra die de leeftijd van vijftig jaar hebben bereikt of die tenminste twee kinderen ten laste hebben die de leeftijd van veertien jaar niet hebben overschreden en betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die de oppensioenstelling voorafgaat;11° de goedkeuringen vermeld in artikel 6, § 1, eerste lid, § 2, eerste lid, § 3, eerste lid, en § 4, eerste lid, van het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 9 november 1994 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra;12° de goedkeuring vermeld in de artikelen 74, derde lid, en artikel 77, § 1, tweede lid, van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-centrum;13° de goedkeuring vermeld in artikel 72, § 2, tweede lid, en artikel 75, § 1, tweede lid, van het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra;14° de goedkeuringen vermeld in de artikelen 25 en 33 van het decreet van 6 juni 2005 houdende maatregelen inzake onderwijs - 2005;15° de goedkeuring vermeld in artikel 79 van het decreet van 25 juni 2007 houdende maatregelen inzake onderwijs - 2007. § 5. Hetzelfde departementshoofd wordt gemachtigd om te beslissen over de goedkeuringen van de volgende terbeschikkingstellingen in het gesubsidieerd onderwijs : 1° de goedkeuring vermeld in artikel 31 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;2° de goedkeuring vermeld in artikel 2, § 5, van het koninklijk besluit van 27 juli 1976 tot reglementering van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de toekenning van een wachtweddetoelage in het gesubsidieerd onderwijs;3° de goedkeuring vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 76 van 20 juli 1982 betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voor de personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs; 4° de goedkeuring vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 136 van 30 december 1982 betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voor de personeelsleden van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra; 5° de goedkeuring vermeld in artikel 8, § 1, eerste lid, artikel 10, § 1, eerste lid, en artikel 10bis van het koninklijk besluit nr.297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra; 6° de goedkeuring vermeld in artikel 78, § 1, van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-centrum;7° de goedkeuring vermeld in artikel 76, § 1, van het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra. HOOFDSTUK 5. - Bevoegdheden gedelegeerd aan de directeurs van bepaalde diensten met afzonderlijk beheer Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 38.Toepassingsgebied.

Dit hoofdstuk is van toepassing op de directeurs van de volgende diensten met afzonderlijk beheer : 1° DAB Gemeenschapscentra;2° DAB Mediacentrum van de Duitstalige Gemeenschap. Afdeling 2. - Algemene delegaties

Onderafdeling 1. - Delegaties inzake begroting en financiële aangelegenheden

Art. 39.Algemene gedelegeerde ordonnanceringsbevoegdheid.

Onverminderd artikel 7 worden de bevoegde directeurs van de diensten met afzonderlijk beheer aangewezen als gedelegeerde ordonnateurs voor de vastleggingen en de betaalbaarstelling van de uitgaven overeenkomstig artikel 24, §§ 2 tot 4, van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de uitgavenbegroting van hun dienst.

Art. 40.Lopende uitgaven in de diensten met afzonderlijk beheer.

Onverminderd artikel 9, § 1, worden de bevoegde directeurs van de diensten met afzonderlijk beheer aangewezen als gedelegeerde ordonnateurs voor de vastleggingen, juridische verbintenissen, de betaalbaarstelling van de uitgaven en de betalingsopdrachten overeenkomstig artikel 24, §§ 2 tot 5, van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot alle uitgaven tot 10.000 euro die in de uitgavenbegroting van hun dienst zijn bepaald.

Deze delegatie geldt ook uitdrukkelijk voor de rechtshandelingen waarin de wetgeving inzake overheidsopdrachten voorziet.

Onderafdeling 2. - Delegaties inzake personeel

Art. 41.Afwezigheid van personeelsleden.

Onverminderd de bevoegdheden inzake personeel die de secretaris-generaal uitoefent krachtens het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren worden de bevoegde directeurs van de diensten met afzonderlijk beheer gemachtigd om te beslissen over alle soorten van afwezigheden die geen invloed hebben op de bezoldigingsregeling, het administratief statuut of de arbeidsverhouding van het betrokken personeelslid, met inbegrip van de toekenning van jaarlijkse vakantiedagen, buitengewone arbeidstijden en overuren.

Art. 42.Verblijven in het buitenland.

De bevoegde directeurs van de diensten met afzonderlijk beheer worden gemachtigd om verblijven met overnachting in het buitenland goed te keuren. Afdeling 3. - Bijzondere delegaties

Art. 43.Gemeenschapscentra - Uitgaven.

In afwijking van het maximumbedrag vermeld in artikel 40 wordt de bevoegde directeur van de dienst met afzonderlijk beheer "Gemeenschapscentra", in het kader van de uitgavenbegroting van de dienst, gemachtigd voor alle beslissingen die gepaard gaan met uitgaven tot 25.000 euro.

Art. 44.Gemeenschapscentra - Sluiten van arbeidsovereenkomsten.

De bevoegde directeur van de dienst met afzonderlijk beheer "Gemeenschapscentra" wordt gemachtigd om, met inachtneming van de geldende wetgeving, arbeidsovereenkomsten te sluiten en te beëindigen waarvan de duur niet meer dan twaalf maanden bedraagt. De delegatie houdt niet in dat hij een dergelijke overeenkomst kan verlengen.

De stukken betreffende de overeenkomst worden zo snel mogelijk overgezonden aan de Minister bevoegd voor Personeel, de Minister bevoegd voor het Gemeenschapscentrum en de plaatsvervangende secretaris-generaal belast met personeelsontwikkeling. HOOFDSTUK 6. - Opheffingsbepaling, bepaling van inwerkingtreding en slotbepaling

Art. 45.Opheffingsbepaling.

Het besluit van de Regering van 21 december 2000 houdende delegatie van bepaalde bevoegdheden aan ambtenaren van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap wordt opgeheven.

Art. 46.Inwerkingtreding.

Dit besluit treedt in werking op 1 september 2012.

Art. 47.Slotbepaling.

De Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Eupen, 19 juli 2012.

Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, De Minister-President, Minister van Lokale Besturen, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Onderwijs, Opleiding en Werkgelegenheid, O. PAASCH De Minister van Cultuur, Media en Toerisme, Mevr. I. WEYKMANS De Minister van Gezin, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden, H. MOLLERS

^