gepubliceerd op 24 november 1998
Decreet betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs
31 AUGUSTUS 1998. - Decreet betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities
Artikel 1.Toepassingsgebied Dit decreet is van toepassing op het gewoon basis- en secundair onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd en gesubsidieerd wordt, met uitzondering van het complementair beroepsonderwijs.
De artikels 23, 24, 32 en 57 tot 59 zijn eveneens van toepassing op het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd en gesubsidieerd buitengewoon onderwijs en secundair onderwijs met beperkt leerplan.
Art. 2.Hoedanigheden In dit decreet gelden de hoedanigheden voor beide geslechten.
Art. 3.Meerderjarigheid Vanaf de dag waarop een leerling meerderjarig wordt, gelden voor hem de rechten en plichten die in dit decreet vastgelegd zijn voor de persoon belast met zijn opvoeding.
Art. 4.Definities Voor de toepassing van dit decreet verstaat men onder : 1° Raad : de Raad van de Duitstalige Gemeenschap;2° Regering : de Regering van de Duitstalige Gemeenschap;3° school : inrichting voor vorming en opvoeding die door een schoolhoofd wordt geleid en een onderwijs verstrekt overeenkomstig een studieprogramma vastgelegd of goedgekeurd door de Regering;4° inrichtende macht : rechts- of natuurlijke persoon die de rechtelijke verantwoordelijkheid voor de oprichting, de organisatie en het bestuur van één of meerdere scholen op zich neemt en die prestaties verleent die eigen zijn aan het beheer van een school;5° persoon belast met de opvoeding : persoon die ofwel het ouderlijk gezag ofwel de voogdij over het leerplichtige kind in rechte of feitelijk uitoefent;6° huisonderwijs : onderwijs verstrekt aan leerplichtige kinderen en dat door de personen belast met hun opvoeding georganiseerd en gefinancierd wordt;7° officieel onderwijs : onderwijs georganiseerd door een publiekrechtelijke rechtspersoon;8° vrij onderwijs : onderwijs georganiseerd door een privaatrechtelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon;9° studieprogramma : wekelijkse lessentabel en leerplannen van een klas in het lager en het secundair onderwijs;10° wekelijkse lessentabel : lijst van de onderwijseenheden verstrekt tijdens een week onderwijs in een vak of vakgebied;11° activiteitenplan : plan dat de pedagogische activiteiten opsomt die in de kleuterafdeling de ontwikkelingsdoelen dienen te bereiken;12° leerplan : plan met de doeleinden, inhouden, sleutelbevoegdheden, bevoegdheden en referenties voor de organisatie van een bepaald vak of vakgebied in het lager of secundair onderwijs;13° vakgebied : groep vakken die qua inhoud in verband tot elkaar gebracht worden;14° ontwikkelingsdoelen : doeleinden qua kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes die in de kleuterafdeling nagestreefd worden;15° bevoegdheden : bekwaamheden en vaardigheden qua kennis, know-how en attitudes;er zijn vakgebonden of vakoverschrijdende bevoegdheden; 16° sleutelbevoegdheid : minimale vakbekwaamheid die door elke leerling moet worden verworven;17° graad : structuur die in één onderwijsniveau meerdere leerjaren telt;18° onderwijsniveau : indeling van het gewoon onderwijs in de kleuterafdeling, lagere school en secundaire school;19° klas : bepaalde groep leerlingen die samen het onderwijs volgen. Deze leerlingengroep bestaat uit leerlingen van hetzelfde leerjaar of van meerdere leerjaren; 20° godsdienst : één der godsdiensten bedoeld in artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;21° bevoegde instantie van de betrokken eredienst : een kerkelijke gezagdrager erkend door de federale Staat;22° confessioneel onderwijs : onderwijs gebaseerd op één der godsdiensten bedoeld in artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en verstrekt met de instemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien zo'n instantie bestaat;23° leerling die krachtig moet worden gesteund : leerplichtige leerling die met toepassing van artikel 1 van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs als gehandicapte leerling wordt beschouwd en die het geïntegreerd onderwijs kan volgen;24° inspectie : persoon of personen die door de Regering belast worden met het schooltoezicht en de pedagogische resp.vakkundige begeleiding van de personeelsleden van de scholen; 25° lestijd : eenheid van vijftig minuten aangewend voor het onderwijs of voor andere pedagogische activiteiten in het kader van de schoolopleiding;26° inrichtende macht op het gebied van de opleiding : alle door de Duitstalige Gemeenschap erkende publiekrechtelijke of private instellingen die een vormingsdoel nastreven.27° studiegetuigschriften : door de wet of de reglementen voorgeschreven getuigschriften die op het einde van een studiejaar uitgereikt worden. HOOFDSTUK II. - Opdracht toevertrouwd door de maatschappij aan de inrichtende machten en aan het personeel van de gewone scholen Afdeling 1. - Maatschappelijk project
Art. 5.Algemeenheden Elke school die door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd is, moet in het kader van haar vormings- en opleidingswerk een opdracht vervullen die haar door de maatschappij toevertrouwd is. Deze opdracht bestaat erin de algemene doeleinden, opgenomen in de artikels van deze afdeling, in alle cursussen en andere pedagogische activiteiten na te streven.
Elk vormings- en opleidingswerk moet gebaseerd zijn op : 1° de erkenning en de naleving van de rechten van de mens zoals bepaald door a) de Universele verklaring van de rechten van de mens, afgekondigd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 10 december 1948 en b) het Europees Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;2° de verdediging en de luister van de taal alsmede op de bevordering van cultuur en identiteit.
Art. 6.Ontwikkeling van de persoonlijkheid De school bevordert de rijpingsproces van de leerlingen doordat ze rekening houdt met hun persoonlijkheid en hun behoefte aan zelfverwezenlijking, hun zelfvertrouwen versterkt en hun autonomie ontwikkelt. Daardoor houdt de school rekening met alle cognitieve, sociale, affectieve, psychomotorische en sanitaire aspecten.
De school houdt rekening met de sociale en culturele afkomst van de leerling en bevordert zo de gelijke kansen.
De school leert de leerlingen aan te erkennen dat alle anderen hetzelfde recht hebben op zelfverwezenlijking en op zelfbeschikking.
Hun betrekkingen moeten op de rechtvaardigheid, de solidariteit en de verdraagzaamheid berusten alsmede op de gelijke kansen voor mannen en vrouwen.
De leerlingen moeten in staat zijn hun medeverantwoordelijkheid te dragen alsmede hun plichten bij de organisatie van de menselijke betrekkingen in de huiselijke kring, op en buiten school, in hun professioneel leven, in de maatschappij en op het niveau van de Staat.
Art. 7.Achting voor mens en milieu Op school leert men de anderen te eerbiedigen en zich milieubewust te gedragen.
Art. 8.De leerlingen in de maatschappij De school heeft als opdracht bij alle leerlingen het gevoel voor het algemeen belang en de elementaire democratische gebruiken te bevorderen door hun belangstelling te wekken voor de sociale, politieke, culturele en economische vraagstellingen. De school bereidt er de leerlingen voor in het maatschappelijk en professioneel leven een actieve en creatieve rol te spelen.
Als levensruimte maakt de school het de hele schoolgemeenschap mogelijk aan vraagstukken omtrent de school mee te werken die haar betreffen.
Art. 9.De overbrenging van kennis, bekwaamheid en vaardigheid De school moet kennis overbrengen, bekwaamheden en vaardigheden ontwikkelen. Ze leert aan voor cultuur en wetenschap open te staan en eerbied voor de godsdienstige en ideologische overtuigingen van de anderen te hebben.
Art. 10.Wereldoriëntatie De school leert aan internationaal opgesteld te zijn, bevordert de Europese ideeën en de meertaligheid.
Art. 11.Ontwikkelingsdoelen De opvoeding in de kleuterafdeling streeft ontwikkelingsdoelen na en bevordert voornamelijk de psychomotorische, sociale, affectieve en cognitieve bekwaamheden van het kind.
De kleuterleiders hebben als opdracht deze ontwikkelingsdoelen als basis te beschouwen voor hun vormings- en opvoedingswerk opdat alle leerlingen van het kleuteronderwijs optimaal worden voorbereid op het lager onderwijs.
Art. 12.Bevoegdheden Het vormingsdoel van alle lagere en secundaire scholen bestaat erin bevoegdheden bij te brengen.
De school heeft als opdracht alle leerlingen in staat te stellen om zoveel mogelijke bevoegdheden te verwerven die hen ertoe brengen zich sleutelbevoegdheden eigen te maken.
Art. 13.Vakoverschrijdende bevoegdheden Het « aanleren » wordt georganiseerd opdat de leerlingen actief aan de « opbouw » van hun eigen kennis en aan de verwerving van bevoegdheden kunnen meewerken.
De leerlingen moeten steeds de ervaring opdoen dat kennis en vaardigheden zinvol zijn en in praktijk kunnen worden gebracht.
De school tracht dus de leersituaties te actualiseren en deze bij het levensmilieu van de leerlingen te betrekken.
De verwerving van gepaste leer- en werkmethodes behoort tot de vakoverschrijdende bevoegdheden. Tijdens de schoolopleiding leren te leren en bereid te zijn om prestaties te leveren bedingen het levenslang leren.
Daarvoor hebben de scholen een aanpak van de informatie- en communicatietechnieken die aan de leeftijd van de leerlingen aangepast is.
Art. 14.Gelijkwaardigheid van de opleidingswegen De studierichtingen en opleidingsvormen zijn verschillende maar gelijkwaardige middelen om de doeleinden van dit decreet te realiseren.
Ze zijn toegankelijk voor jongens en meisjes zonder uitzondering.
Om deze maatschappelijke opdracht te vervullen, werken de scholen samen met andere inrichtende machten op het gebied van de opleiding telkens als het als zinvol geacht wordt.
Art. 15.Opleidings- en beroepsvoorlichting De scholen zijn ertoe verplicht, in samenwerking met de PMS-centra of andere gespecialiseerde instellingen, de leerlingen en de personen belast met hun opvoeding te informeren en te adviseren over de mogelijke studierichtingen, opleidingen en beroepen. Afdeling 2. - Specifieke opdracht van de inrichtende machten
Art. 16.Opvoedkundig project Elke inrichtende macht stelt een eigen opvoedkundig project op voor haar scholen. Dit project moet verenigbaar zijn met het maatschappelijk project.
Art. 17.Activiteitenplan, studieprogramma en leerplan § 1. Elke inrichtende macht stelt een activiteitenplan op of neemt er één over voor haar kleuterafdelingen.
Voor zijn lagere en secundaire scholen stelt zij studieprogramma's of leerplannen op of neemt ze over per vak of vakgebied en per graad.
Met uitzondering van de leerplannen voor de cursussen « godsdienst » of « niet-confessionele zedenleer » moeten de activiteitenplannen en de leerplannen respectievelijk de sleutelbevoegdheden en de ontwikkelingsdoelen duidelijk vermelden.
Bijkomende bevoegdheden worden ook als doelen in de verschillende leerplannen opgenomen. § 2. De activiteitenplannen, de studieprogramma's en de leerplannen opgesteld door gesubsidieerde inrichtende machten worden aan de Regering ter goedkeuring voorgelegd.
De Regering onderzoekt of er aan de voorwaarden van § 1, lid 3 voldaan wordt.
Indien de Regering activiteitenplannen, studieprogramma's of leerplannen opgesteld door een inrichtende macht niet goedkeurt, dan worden ze omgewerkt en opnieuw de Regering ter goedkeuring voorgelegd.
Intussen past de inrichtende macht in de betrokken scholen een activiteitenplan, leerplan of studieprogramma toe dat van toepassing is in de gemeenschapsscholen of dat door de Regering al goedgekeurd is.
Art. 18.Leerplannen voor de cursus « godsdienst » In afwijking van artikel 17 maken de bevoegde instanties van de betrokken erediensten, die verantwoordelijk zijn voor de cursus godsdienst, de leerplannen ter informatie aan de Regering over.
Art. 19.Pedagogische vrijheid van de inrichtende macht en verbod van politieke activiteit § 1. Op de voordracht van de pedagogische raad waarin hoofdstuk V, afdeling 2 voorziet, beslist elke inrichtende macht vrij over de didactische fundamenten en pedagogische methodes voor haar scholen. § 2. Elke politieke activiteit of propaganda alsook elke winstgevende bedrijvigheid zijn verboden in de scholen georganiseerd of gesubsidieerd door de Gemeenschap.
Oneerlijke mededinging tussen scholen is verboden. Afdeling 3. - Specifieke opdracht van de verschillende scholen
Art. 20.Schoolproject Op de opdracht van de inrichtende macht stelt de pedagogische raad voor elke school een project op.
Het schoolproject moet tenminste volgende elementen omvatten : 1° een beschrijving van het algemeen pedagogisch concept - met inbegrip van de pedagogische methodes - voor de betrokken school of schoolgemeenschap;2° een structuur van de pedagogische organisatie van de school, met name de criteria voor de indeling van de leerlingen bij een klas of groep;3° de wijze waarop van de ontwikkeling van de leerling en van zijn prestaties wordt geëvalueerd;4° de wijze en de tijd waarop de evaluaties worden meegedeeld;5° desgevallend, een beschrijving van de maatregelen genomen ten gunste van de leerlingen die krachtig moeten worden gesteund met inbegrip van de wijze waarop medegewerkt wordt met de buitengewone scholen of met andere diensten erkend door de Regering of de Dienst voor de personen met een handicap;6° een informatie over de mogelijkheden die aan de leerlingen en/of de personen belast met hun opvoeding aangeboden worden om beslissingen te betwisten die hen betreffen;7° desgevallend, de vorm die de medebeslissing van de leerlingen in het schoolleven zal aannemen, vorm die in overleg met de leerlingenafvaardiging wordt aangenomen;8° de vorm die de medebeslissing van de ouders in het schoolleven zal aannemen, vorm die in overleg met de oudersafvaardiging wordt aangenomen. Indien de inspectie ter gelegenheid van een bezoek erom vraagt, wordt haar het schoolproject ter informatie overgemaakt. HOOFDSTUK III. - Structuur van het gewoon onderwijs Afdeling 1. - De basisschool
Art. 21.Structuur § 1. De basisschool bestaat uit een kleuterafdeling en een lagere school. § 2. De kleuterafdeling richt zich tot kinderen die nog niet leerplichtig zijn.
De lagere school richt zich tot leerplichtige kinderen en telt ten hoogste drie graden van tenminste twee leerjaren.
In afwijking van leden 1 en 2 mag een leerplichtig kind de kleuterafdeling tijdens het eerste jaar leerplicht bezoeken en mag een niet-leerplichtig kind het lager onderwijs vanaf het schooljaar bezoeken dat tijdens het kalenderjaar begint waar het kind 5 jaar oud wordt.
In beide gevallen nemen de personen belast met zijn opvoeding een dienovereenkomstige beslissing nadat zij een met redenen omkleed advies van de klasseraad en van het bevoegde PMS-centrum ter kennis hebben genomen.
Gaat het om een kind dat een kleuterafdeling nog niet heeft bezocht, dan is slechts het advies van het PMS-centrum vereist. § 3. Na de laatste graad beslist de klasseraad of het bewijs van basisonderwijs al dan niet zal worden uitgereikt. § 4. De klasseraad kan beslissen dat de leerling op de lagere school één enkele keer een bijkomend jaar in één en hetzelfde niveau volgt.
Op de voordracht van de klasseraad en op advies van een PMS-centrum kunnen de personen belast met de opvoeding beslissen dat hun kind de jaren doorgebracht op de lagere school met een 8ste jaar verlengt. § 5. Op grond van een gunstig advies van de klasseraad kunnen de personen belast met de opvoeding beslissen dat de jaren doorgebracht door hun kind op de lagere school met één jaar worden verminderd. Afdeling 2. - De secundaire school
Art. 22.Structuur § 1. De secundaire school richt zicht tot jongeren die houder zijn van het bewijs van basisonderwijs of die op 31 december van het lopende schooljaar de leeftijd van 12 jaar zullen hebben bereikt. Zij telt drie graden van telkens twee leerjaren. § 2. In de tweede en derde graden onderscheidt men de studierichtingen van de overgangsafdeling en die van de kwalificatieafdeling. § 3. Er zijn drie onderwijsvormen : 1° het algemeen onderwijs;2° het technisch onderwijs;3° het beroepsonderwijs. In het beroepsonderwijs kan de derde graad drie leerjaren tellen.
De tweede en de derde graden van de overgangsafdeling van het algemeen en technisch onderwijs bereiden voornamelijk op het universitair en hoger onderwijs voor, kunnen echter ook directe toegang verlenen tot het beroepsleven.
De tweede en de derde graden van de kwalificatieafdeling van het technisch en beroepsonderwijs bereiden voornamelijk op een direct toegang tot het beroepsleven voor, sluiten verdere studies echter niet uit. § 4. De Regering stelt de Raad de eindgetuigschriften voor die buiten schoolverband uitgereikt worden en als toelatingsvoorwaarde kunnen worden opgenomen voor het kwalificatieonderwijs. De Regering coördineert de oorspronkelijke beroepsopleiding aangeboden door de scholen en de andere inrichtende machten van opleidingen. Zij bepaalt eveneens hoe de verschillende opleidingen met elkaar kunnen worden gecombineerd. HOOFDSTUK IV. - De leerlingen van het gewoon onderwijs Afdeling 1. - Vrije keuze van de school en toelating
Art. 23.Huisonderwijs De personen belast met de opvoeding van een kind kiezen het schoolonderwijs of het huisonderwijs.
Art. 24.Vrije keuze van de school De personen belast met de opvoeding van een kind die het schoolonderwijs kiezen of de kinderen zelf hebben in principe de keuze tussen het door de Gemeenschap georganiseerd onderwijs, het door haar gesubsidieerd officieel onderwijs, het vrij confessioneel onderwijs, het vrij niet-confessioneel onderwijs en het pluralistische onderwijs.
Pedagogische en/of financiële overleggingen kunnen, op de verschillende onderwijsniveaus en voor verschillende geografische zones binnen de Duitstalige Gemeenschap, meerdere onderwijsnetten of inrichtende machten ertoe leiden onder de medeverantwoordelijkheid van verschillende onderwijsnetten overeenkomsten te sluiten met het oog op de coördinatie en de complementariteit van het aangeboden onderwijs.
De personen belast met de opvoeding van een kind hebben recht op een gedeeltelijke terugbetaling van de kosten aangegaan voor het vervoer van het kind naar de dichtstbijgelegen vrij gekozen school indien de afstand tussen de woonplaats van het kind en deze school niet onder de minimale door de Regering vastgelegde afstand ligt.
Art. 25.Inschrijvingsverplichting opgelegd aan de Gemeenschapsscholen De scholen van de Gemeenschap zijn ertoe verplicht elke leerling in te schrijven 1° die in de Duitstalige Gemeenschap woonachtig is;2° die aan de toelatingsvoorwaarden voor het betrokken onderwijsniveau voldoet.
Art. 26.Inschrijvingsverplichting opgelegd aan de gemeentelijke scholen De gesubsidieerde scholen ressorterend onder een gemeentelijke inrichtende macht zijn ertoe verplicht elke leerling in te schrijven 1° die in deze gemeente of in een naburige gemeente woonachtig is, wanneer de school waarin hij zich wil inschrijven de dichtstbij gelegen is;2° die aan de toelatingsvoorwaarden voor het betrokken onderwijsniveau voldoet.
Art. 27.Inschrijvingsverplichting opgelegd aan de vrije gesubsidieerde scholen De inrichtende macht van een vrije gesubsidieerde school is ertoe verplicht elke leerling in te schrijven 1° die in de Duitstalige Gemeenschap woonachtig is;2° die aan de toelatingsvoorwaarden voor het betrokken onderwijsniveau voldoet;3° wanneer de leerling of de persoon belast met zijn opvoeding het opvoedkundig project toestemt. Wordt de inschrijving geweigerd, dan moet de reden erom per aangetekende brief aan de persoon belast met de opvoeding van het kind medegedeeld worden.
Art. 28.Controle op de inschrijvingen De Regering regelt de controle op de inschrijvingen en op het regelmatig schoolbezoek van de leerplichtige leerlingen en bepaalt de mate waarin afwezigheden aanneembaar zijn.
Het schoolhoofd is ertoe verplicht de controlediensten bij te staan tijdens de controle op de inschrijvingen en op het regelmatig schoolbezoek. Afdeling 2. - Inschrijving van leerlingen die krachtig moeten worden
gesteund
Art. 29.Principe Op verzoek van de persoon belast met de opvoeding, mits toestemming van het schoolhoofd van de gewone school en nadat de pedagogische raad van deze school gehoord is, mag een in een buitengewone school ingeschreven leerling die krachtig moet worden gesteund het gewoon onderwijs bezoeken wanneer een steunproject werd uitgewerkt overeenkomstig artikel 30.
Art. 30.Steunproject In onderlinge overeenstemming met de personen belast met de opvoeding van het kind, met de betrokken buitengewone school en in samenwerking met de bevoegde PMS-centra of met andere in artikel 5 van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs vermelde inrichtingen moet de gewone school een steunproject uitwerken dat aan de betrokken leerling aangepast is. Dit steunproject moet precieze doeleinden vastleggen qua bevoegdheden. Het wordt jaarlijks onderzocht en zo nodig aangepast. De door de Regering of door de Dienst voor personen met een handicap erkende inrichtingen, mogen aan de uitwerking van het individueel steunproject meewerken.
De middelen die door de gewone en de buitengewone school aangewend worden, moeten in dit project duidelijk tot uiting komen.
Art. 31.Informatieplicht Bij integratie van een leerling die krachtig moet worden gesteund, moeten zowel het schoolhoofd van de gewone school als hetgeen van de buitengewone school het Ministerie ervan verwittigen. Afdeling 3. - kosteloze toegang tot het onderwijs
Art. 32.Kosteloze toegang tot het onderwijs § 1. De toegang tot het kleuter-, lager en secundair onderwijs verstrekt door een onderwijsinrichting die door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt, is kosteloos. § 2. Op de voordracht van de Regering stelt de Raad een lijst op met de diensten en leermiddelen waarvoor de school een kostenbijdrage van de persoon belast met de opvoeding van het kind mag eisen. Voor die diensten en leermiddelen mag slechts de kostprijs verlangd worden. § 3. In afwijking van § 1 wordt een inschrijvingsgeld geïnd voor een leerling van het kleuteronderwijs wanneer tegelijkertijd 1° geen van de personen belast met de opvoeding van de leerling Belg is;2° de leerling niet in België woonachtig is;3° een dergelijk inschrijvingsgeld wordt geheven in de Staat waar de leerling woonachtig is. De Regering bepaalt het bedrag van het inschrijvingsgeld alsmede de modaliteiten voor de uitbetaling ervan. Het inschrijvingsgeld mag in geen geval 50.000 BF overschrijden. Afdeling 4. - Algemene richtlijnen inzake inschrijving
Art. 33.Informatie verstrekt bij de inschrijving Bij de eerste inschrijving van een kind op school informeert het schoolhoofd schriftelijk de personen belast met zijn opvoeding over : 1° de juridische vorm en de samenstelling van de inrichtende macht;2° het opvoedkundig project en het schoolproject;3° het schoolreglement en de concrete organisatie van het wekelijkse uurrooster en van een schooldag;4° het leerlingenvervoer;5° de contacten met de personen belast met de opvoeding van het kind;6° de identiteit en de opdrachten van het bevoegde PMS-centrum of van de bevoegde gezondheidsdienst;7° de interne en externe informatie inzake school en beroep;8° desgevallend, de maatregelen genomen ten gunste van de leerlingen die krachtig moeten worden gesteund, met inbegrip van de wijze waarop met buitengewone scholen samengewerkt wordt. Afdeling 5. - Keuze tussen de cursus « godsdienst » en de cursus «
niet-confessionele zedenleer »
Art. 34.Beslissing ofwel de cursus « godsdienst » ofwel de cursus « niet-confessionele zedenleer » te volgen Bij de inschrijving van een kind in een school van het officieel onderwijs beslissen de personen belast met zijn opvoeding of het de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer zal volgen. Zij moeten een schriftelijke verklaring afgeven.
Tot de laatste schooldag van de maand september van elk schooljaar kan de keuze één keer gewijzigd worden. Afdeling 6. - Rechten en plichten van de leerling en van de persoon
belast met zijn opvoeding
Art. 35.Algemeenheden De leerling heeft het recht en de plicht 1° het onderwijs te volgen en aan de schoolse manifestaties en activiteiten deel te nemen;2° zich te investeren in zijn opleiding.
Art. 36.Rechten van de leerling De leerling heeft het recht 1° over elke zaak die hem betreft, geïnformeerd te worden;2° over zijn prestatieniveau van geïnformeerd te worden; 3° geadviseerd te worden voor vragen i.v.m. zijn schoolloopbaan; 4° beslissingen die hem betreffen te betwisten;5° gehoord te worden voordat tuchtmaatregelen toegepast worden;6° zich vrij te uiten, echter met inachtneming van de lichamelijke en zedelijke integriteit van zijn klasgenoten en van alle personeelsleden.
Art. 37.Verplichtingen van de leerling De leerling heeft de verplichting mee te werken aan de realisatie van de schoolopdrachten en van het vormingsdoel; hij moet o.a. 1° handelen overeenkomstig de onderrichtingen gegeven door de personeelsleden van de school en die noodzakelijk zijn in het kader van het onderwijs of met het oog op een ordentelijk schoolleven, en zich schikken naar het schoolreglement;2° zich onthouden van alles wat een ordentelijk onderwijs- en opvoedingswerk kan schaden;3° de schoolse installaties en uitrustingen zorgvuldig gebruiken. Afdeling 7. - Structuur van de beroepsmogelijkheden voor de leerling
of de personen belast met zijn opvoeding bij niet-overgang, niet-uitreiking van een studiegetuigschrift of uitsluiting uit de school
Art. 38.- Oprichting, samenstelling en opdracht § 1. De Regering richt een raad van beroep op belast met het onderzoek van de betwisten beslissingen m.b.t. : 1° de uitsluiting uit de school;2° de overgang;3° de uitreiking van een studiegetuigschrift. § 2. Deze raad van beroep bestaat uit : 1° twee leden van de inspectie;2° twee ambtenaren van het Ministerie;3° een door de inrichtende macht aangewezen persoon die niet tot het personeel van de betrokken school behoort. De leden bedoeld in het eerste lid onder 1° en 2° worden aangewezen voor een periode van vier jaar. Het lid bedoeld in het eerste lid onder 3° wordt slechts voor de betrokken zaak aangewezen. § 3. De raad van beroep beslist bij meerderheid van stemmen.
Onthoudingen zijn niet toegelaten. Bij staking der stemmen wordt het beroep als verworpen beschouwd. § 4. De leden hebben recht op de terugbetaling van de reis- en verblijfkosten volgens de modaliteiten die toepasselijk zijn op de ambtenaren van rang 10.
Art. 39.Procedure § 1. De leerling of de persoon belast met zijn opvoeding die een beslissing van de klasseraad m.b.t. de overgang of de uitreiking van een studiegetuigschrift wensen te betwisten, wenden zich tot het schoolhoofd binnen de twee werkdagen na de mededeling van de beslissing. Het schoolhoofd bekrachtigt de beslissing van de klasseraad of legt de zaak om formele of inhoudelijke redenen opnieuw aan de klasseraad voor met het oog op een nieuwe beslissing. De bekrachtiging of de nieuwe beslissing vinden plaats binnen de drie werkdagen.
Indien de leerling of de persoon belast met zijn opvoeding het niet eens zijn met de bekrachtiging door het schoolhoofd of met de nieuwe beslissing van de klasseraad, hebben ze het recht deze zaak bij de raad van beroep aanhangig te maken.
Bij uitsluiting uit de school wordt de zaak ook bij de raad van beroep aanhangig gemaakt. § 2. Het met redenen omkleed beroep moet binnen de 10 dagen na de mededeling van de beslissing schriftelijk ingediend worden. De klager heeft de mogelijkheid om bescheiden ter beschikking van de raad van beroep te stellen die hem dienstig kunnen zijn om het geval beter te begrijpen. De bescheiden omvatten geen geschreven document m.b.t. beslissingen betreffende andere leerlingen. § 3. Het beroep wordt per aangetekende brief bij het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, Afdeling « Organisatie van het Onderwijs » ingediend dat de raad van beroep onmiddellijk bijeenroept. De klager richt tegelijkertijd een afschrift van het beroep tot het schoolhoofd.
Het schoolhoofd is ertoe gemachtigd een met redenen omkleed advies of documenten ter beschikking van de raad van beroep te stellen die hem dienstig kunnen zijn om het geval beter te begrijpen.
De raad van beroep kan de school om alle dienstige documenten verzoeken. Hij kan personen oproepen en deskundigen raadplegen. De klasseraad heeft het recht om gehoord te worden. § 4. De raad van beroep beslist of de wettelijke en reglementaire bepalingen al dan niet nageleefd werden bij de beslissing. Hij kan uitsluiting uit de school opheffen. Hij kan beslissingen over de overgang of de uitreiking van studiegetuigschriften vernietigen; in dit geval moet de klasseraad opnieuw beslissen.
Tegen deze nieuwe beslissing mag geen beroep ingesteld worden. § 5. De Regering bepaalt de nadere regels inzake procedure. Afdeling 8. - Schoolreglement
Art. 40.Algemeenheden Op de voordracht van haar pedagogische raad stelt de inrichtende macht een schoolreglement op voor al haar scholen.
Het schoolreglement omvat o.a. bepalingen over 1° de betrekkingen tussen de personeelsleden van de school en de leerlingen en/of de personen belast met hun opvoeding;2° de inschrijvingsprocedure;3° de principes inzake evaluatie en uitreiking van de eindgetuigschriften;4° de rechten en plichten van de leerling inzonderheid wat de punctualiteit en het regelmatig schoolbezoek aangaat;5° de openingsuren van de school;6° de werken van de leerlingen, de huiswerken en de schoolagenda;7° de mogelijkheden om een beroep in te stellen tegen een beslissing van de klasseraad;8° de orde- en tuchtmaatregelen en de desbetreffende procedure.
Art. 41.Informatieplicht Het schoolreglement dient, bij de inschrijving en bij elke wijziging, door de leerling van het secundair onderwijs en de personen belast met zijn opvoeding ondertekend te worden. Afdeling 9. - Tuchtmaatregelen
Art. 42.Algemeenheden § 1. De tijdelijke verwijdering uit de cursussen en de uitsluiting uit de school zijn de enige tuchtmaatregelen.
Ze worden slechts in buitengewone gevallen uitgesproken en moeten met de verweten fouten overeenkomen. § 2. Tuchtmaatregelen worden door de inrichtende macht of haar gevolmachtigde uitgesproken.
Art. 43.Tijdelijke verwijdering Bij tijdelijke verwijdering wordt de leerling uitgesloten uit alle lestijden en alle andere activiteiten van zijn klas. Hij moet op school aanwezig zijn behalve als een andere overeenkomst met de persoon belast met zijn opvoeding schriftelijk wordt afgesloten.
In de loop van een leerjaar kan een leerling ten hoogste tijdens 10 schooldagen van alle lestijden tijdelijk uitgesloten worden.
Art. 44.Uitsluiting uit de school Een uitsluiting uit de school heeft pas uitwerking op het ogenblik van de inschrijving in een andere school, echter ten laatste 15 kalenderdagen na ontvangst van de in artikel 45, 4° bedoelde aangetekende brief.
Tot op dit ogenblik wordt de leerling beschouwd als tijdelijk uitgesloten. De school zorgt voor zijn begeleiding.
Art. 45.Procedure bij tijdelijke verwijdering en bij uitsluiting uit de school Bij een tijdelijke verwijdering voor drie schooldagen of minder moet de leerling gehoord worden.
Een tijdelijke verwijdering voor meer dan drie schooldagen of een uitsluiting uit de school kan slechts volgens een procedure gebeuren die de volgende principes in acht neemt : 1° het advies van de klassenraad moet vooraf worden ingewonnen;2° de personen belast met de opvoeding mogen het tuchtdossier inzien;3° de leerling wordt gehoord in aanwezigheid van de persoon belast met zijn opvoeding of, desgevallend, van zijn raadsman;4° de beslissing wordt schriftelijk met redenen omkleed en aan de persoon belast met de opvoeding per aangetekende brief overgemaakt. HOOFDSTUK V. - Medebeslissing in de gewone scholen Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 46.Doel De medebeslissing heeft ten doel de eigen verantwoordelijkheid en de samenwerking van alle personen te bevorderen die aan het vormings- en opvoedingswerk van de school deelnemen.
Art. 47.Rechten en plichten Deze medebeslissing brengt rechten en plichten mee voor alle partijen.
Dit vereist een samenwerking van iedereen die op het vertrouwen berust. Afdeling 2. - De pedagogische raad
Art. 48.Algemeenheden De inrichtende macht richt in elke school een pedagogische raad op.
In afwijking van lid 1 staat het de inrichtende macht vrij om een pedagogische raad voor meerdere scholen of meerdere pedagogische raden voor één school op te richten.
De pedagogische raad heeft een informatie- en consultatierecht voor alle pedagogische vraagstukken en aangelegenheden i.v.m de schoolorganisatie.
Art. 49.Samenstelling en werking De pedagogische raad bestaat uit het (de) schoolhoofd(en), de vertegenwoordiger van de inrichtende macht en ten minste 5 leden van het onderwijzend en opvoedend personeel.
In een school of vestiging met minder dan 5 leden van het onderwijzend en opvoedend personeel bestaat, in afwijking van lid 1, de pedagogische raad uit alle leden van het onderwijzend en opvoedend personeel.
Alle leden van de pedagogische raad zijn stemgerechtigd. Het schoolhoofd of één der schoolhoofden is voorzitter van de pedagogische raad.
De pedagogische raad kan andere personen met raadgevende stem zijn zittingen laten bijwonen.
Alle leden van de pedagogische raad, met uitzondering van het schoolhoofd en van de vertegenwoordiger van de inrichtende macht, worden tijdens de maand september voor drie jaar, bij geheime stemming, gekozen.
Alle leden van het onderwijzend en opvoedend personeel, zelfs personeelsleden die tijdelijk tot het einde van het schooljaar zijn aangesteld, zijn kiesgerechtigd en verkiesbaar.
Art. 50.Aanwezigheidsquorum De pedagogische raad kan slechts geldig beraadslagen wanneer de meerderheid van zijn leden aanwezig is. De voorstellen van de pedagogische raad worden met de meerderheid aangenomen.
Stemonthoudingen worden niet in aanmerking genomen. Tijdens één schooljaar komt de pedagogische raad ten minste vier keer bijeen.
Art. 51.Opdrachten De pedagogische raad beraadslaagt over het vormings- en opvoedingswerk van de school en doet voorstellen, met name over 1° de aanschaffing van leermiddelen;2° de organisatie van de wekelijkse lessentabellen;3° de uitwerking en de aanpassing van het schoolproject;4° het opstellen van het schoolreglement;5° de vastlegging van de schoolstructuren;6° de vastlegging van de onderwijsmethoden;7° maatregelen tot integratie van leerlingen die krachtig moeten worden gesteund;8° begeleidingsmaatregelen ten gunste van leerlingen die tijdelijk in leermoeilijkheden verkeren;9° de organisatie van de vormende en normatieve evaluatie van de prestaties geleverd door de leerling;10° de planning en de organisatie van de pedagogische projectactiviteiten;11° de jaarlijkse planning qua vorming en voortgezette opleiding van het personeel;12° de organisatie van de interne evaluatie van de school.
Art. 52.Opstellen van proces-verbalen De voorstellen van de pedagogische raad worden in een register van de proces-verbalen opgetekend dat het Ministerie en de inspectie als informatie ter beschikking staat.
Art. 53.Rol van het schoolhoofd Het schoolhoofd neemt de voorstellen van de pedagogische raad over.
Als het schoolhoofd om personele, materiële of budgettaire redenen de voorstellen van de pedagogische raad niet overneemt, verantwoordt het zijn beslissing bij de pedagogische raad.
Art. 54.Rechten van de inrichtende macht De rechten van de inrichtende macht worden door het werk van de pedagogische raad niet beperkt. Afdeling 3. - Leerlingen- en oudersafvaardigingen
Art. 55.Leerlingenafvaardiging Via gekozen leerlingenafvaardigingen werken de leerlingen mee aan het schoolleven.
Het schoolhoofd is ertoe verplicht vanaf de tweede graad van het secundair onderwijs een leerlingenafvaardiging te organiseren. De leerlingenafvaardigingen hebben een informatie- en consultatierecht.
Elk schoolproject omvat bepalingen over de wijze waarop de leerlingenafvaardiging meewerkt. Deze bepalingen worden in de pedagogische raad gezamenlijk met de leerlingenafvaardiging uitgewerkt en aan de inrichtende macht voorgelegd die de beslissing neemt.
Art. 56.Oudersafvaardigingen Via gekozen oudersafvaardigingen werken de personen belast met de opvoeding van de leerlingen aan het schoolleven mee.
Elk schoolproject omvat bepalingen over de wijze waarop de oudersafvaardiging meewerkt. Deze bepalingen worden in de pedagogische raad gezamenlijk met de oudersafvaardigingen uitgewerkt en aan de inrichtende macht voorgelegd die een beslissing neemt. HOOFDSTUK VI. - Duur van een schooljaar, verlof- en vakantieregeling
Art. 57.Duur van het schooljaar De Regering bepaalt de duur van elk schooljaar. De scholen moeten van 180 tot 184 dagen openen.
Art. 58.Schoolvakanties De Regering bepaalt de eerste en de laatste schooldag. Zij bepaalt de schoolvakanties, legt de bepalingen vast over de supplementaire en buitengewone verlofdagen.
Aan volgende dagen worden de lessen geschorst : 1° op de zaterdagen en zondagen;2° op 1 november;3° op 11 november;4° op 15 november;5° op 24, 25 en 26 december;6° op 1 januari;7° op Paasmaandag;8° op 1 mei;9° op Hemelvaartsdag;10° op Pinksterenmaandag.
Art. 59.Schooldagen Het onderwijs wordt van maandag tot vrijdag verstrekt.
In het basisonderwijs wordt 's woensdagsnamiddags geen les gegeven.
Art. 60.Wekelijks uurrooster in het lager onderwijs In het basisonderwijs telt het wekelijkse uurrooster van de leerlingen 28 lestijden.
Art. 61.Wekelijks uurrooster in het secundair onderwijs In het secundair onderwijs telt het wekelijkse uurrooster tenminste 28 lestijden.
De Regering bepaalt het maximaal aantal lestijden voor elke studierichting. Het mag in géén geval 36 lestijden overschrijden.
Art. 62.Vastlegging van het wekelijkse uurrooster Na een overleg in het kader van de pedagogische raad beslist het schoolhoofd over de organisatie van het wekelijkse uurrooster.
Art. 63.Onderwijsvrijstelling Op verzoek van de personen belast met de opvoeding van het kind en op advies van het schoolhoofd kan de Regering beslissen dat een leerling, in bijzondere gevallen, ervan mag vrijgesteld worden alle lestijden te volgen.
In afwijking van het eerste lid beslist echter het schoolhoofd als de afwezigheid niet langer duurt dan drie opeenvolgende schooldagen.
Een algemene vrijstelling wordt nooit toegekend voor de cursus « godsdienst » of « niet-confessionele zedenleer ».
Art. 64.Schooldag De cursussen worden verstrekt tussen 8 en 17 uur. Afwijkingen zijn mogelijk in het kader van het schoolproject.
De Regering kan beperkende maatregelen vastleggen wegens de organisatie van het leerlingenvervoer.
Art. 65.Organisatie van de schooldag Na een overleg in het kader van de pedagogische raad beslist het schoolhoofd over de organisatie van elke schooldag.
Art. 66.Middagpauze De middagpauze duurt ten minste 60 minuten in een basisschool en tenminste 50 minuten in een secundaire school.
Art. 67.Wijziging van het wekelijkse uurrooster Het wekelijkse uurrooster mag in de loop van het schooljaar om pedagogische redenen gewijzigd worden; daarbij moet op het einde van de graad het voorgeschreven totaal aantal uren per vak bereikt worden. HOOFDSTUK VII. - Begeleiding en evaluatie van de school Afdeling 1. - Interne evaluatie
Art. 68.Algemeenheden De inrichtende macht is verantwoordelijk voor de interne evaluatie van de school. Zij belast de pedagogische raad met de organisatie ervan.
Deze evaluatie heeft ten doel : 1° te onderzoeken in hoeverre de schoolstructuren, de methoden en de resultaten van het schoolwerk aan de doeleinden van het schoolproject voldoen;2° voorstellen uit te werken met het oog op de ontwikkeling van de school. De evaluatie van de school in haar geheel gebeurt om de drie jaar. De Regering gaat na of deze evaluatie wel heeft plaatsgevonden.
Specifieke pedagogische thema's bepaald door de inrichtende macht of de pedagogische raad kunnen ook geëvalueerd worden.
Art. 69.Betrokkenheid van ouders en leerlingen Bij de interne evaluatie wordt het advies van de ouders- en leerlingenafvaardigingen ingewonnen. Afdeling 2. - Externe evaluatie
Art. 70.Algemeenheden § 1. De Regering richt een werkgroep op die met de externe evaluatie van de scholen en van het onderwijs belast is.
Deze evaluatie heeft ten doel : 1° te onderzoeken in hoeverre de scholen aan de eisen van het maatschappelijk project voldoen;2° aan de Regering, de inrichtende machten en de scholen voorstellen te doen met het oog op de schoolontwikkeling; 3° na te gaan of de scholen het kader vastgelegd door de Regering naleven bij hun maatregelen m.b.t. de bijscholing en de voortgezette opleiding. § 2. De werkgroep stelt een bericht op dat aan de inrichtende macht overgelegd wordt. De inrichtende macht mag er een schriftelijk advies bij voegen. Het bericht en het eventueel uitgebracht advies worden aan de Regering overgemaakt.
Art. 71.Vertrouwelijkheid De werkgroep neemt het vertrouwelijke karakter van de resultaten in acht.
Art. 72.Periodiciteit Normaliter gebeurt de externe evaluatie om de vijf jaar. Zij kan op verzoek van de inrichtende macht gebeuren.
De Regering bepaalt de datums waarop de externe evaluatie van het hele onderwijs of van bepaalde aspecten ervan plaatsvindt.
Een bericht over de externe evaluatie van het schoolsysteem wordt de Raad voorgelegd.
Art. 73.Samenstelling § 1. De werkgroepen belast met de externe evaluatie van de scholen en van het onderwijs bestaan uit : 1° een vertegenwoordiger van het Ministerie;2° een vertegenwoordiger van de inspectie;3° een vertegenwoordiger van de betrokken inrichtende macht wanneer het om de evaluatie van een school gaat;4° twee vertegenwoordigers van hogescholen en/of universiteiten. De werkgroep kan een vertegenwoordiger uit culturele, economische en sociale kringen als bijkomend lid aanwijzen. § 2. Onder bepaalde door de Regering vastgelegde voorwaarden hebben de leden recht op aanwezigheidsgeld en reiskostenvergoeding. Afdeling 3. - Begeleiding van de scholen
Art. 74.Begeleiding van de scholen De Regering kan deskundigen ermee belasten de scholen of bepaalde personeelsleden te begeleiden om de kwaliteit van hun werk te garanderen. Deze begeleiding vindt op verzoek van de inrichtende macht of van het schoolhoofd in het Gemeenschapsonderwijs plaats. HOOFDSTUK VIII. - Inhoud van de cursussen, evaluatie van de prestaties geleverd door de leerlingen en eindgetuigschriften Afdeling 1. - Inhoud van de cursussen
Art. 75.Ontwikkelingsdoelen, bevoegdheden en sleutelbevoegdheden § 1. De kleuterafdeling streeft ontwikkelingsdoelen na.
De lagere school en de secundaire school leren de leerlingen aan vakgebonden of vakoverschrijdende bevoegdheden te verwerven. § 2. De sleutelbevoegdheden zijn de minimale vakbekwaamheden die door elke leerling moeten worden verworven. Ze zijn beslissend voor de uitreiking van het graad- en eindgetuigschrift. § 3. Behalve wat de cursussen « godsdienst » en « niet-confessionele zedenleer » betreft, worden in het lager onderwijs de sleutelbevoegdheden voor alle klassen bepaald en in het secundair onderwijs per vak of vakgebied, per graad en per onderwijsvorm. § 4. De Raad legt de ontwikkelingsdoelen en de sleutelbevoegdheden vast op de voordracht van de Regering.
Voor de cursus godsdienst deelt de Regering de sleutelbevoegdheden voorgesteld door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst ter informatie aan de Raad mede. Afdeling 2. - Evaluatie
Art. 76.Algemeenheden De evaluatie maakt integrerend deel van het leren en aanleren. Ze dient ertoe het ontwikkelings- en prestatieniveau van elke leerling te bepalen.
Art. 77.Schriftelijke evaluatie Het resultaat van de evaluatie wordt regelmatig opgetekend en uitgelegd.
Art. 78.Schoolrapport en -agenda Het schoolrapport informeert regelmatig de leerling alsmede de persoon belast met zijn opvoeding over de evaluatie per vak of vakgebied.
De schoolagenda van de leerling kan ook verder informeren over zijn prestatieniveau.
Art. 79.Vormende evaluatie Tijdens zijn hele schooltijd wordt de leerling voortdurend in alle cursussen en andere pedagogische activiteiten geëvalueerd.
De vormende evaluatie gebeurt voortdurend in alle vakken, vakgebieden en alle pedagogische projecten. Ze dient ertoe voortdurend informaties te geven over de manier waarop de leerling bevoegdheden verwerft. Zij meet de vooruitgang niet op basis van bepaalde normen maar geeft wezenlijke informaties over de persoonlijke ontwikkeling van de leerling.
Art. 80.Doelstellingen van de vormende evaluatie § 1. De vormende evaluatie streeft vormingsdoelen na en betreft de vakgebonden en vakoverschrijdende bevoegdheden. § 2. De vormende evaluatie leert de leerling hoe hij zijn leer- en werkmethodes kan verbeteren.
Zij geeft de leraar de mogelijkheid om de wijze waarop hij doceert te analyseren en die, desgevallend, aan te passen.
Zij geeft de klasseraad belangrijke informaties voor de uitvoering van maatregelen m.b.t. de leerlingenbegeleiding. Bovendien leert ze de klasseraad hoe een leerling efficiënt begeleid en ondersteund kan worden.
Art. 81.Normatieve evaluatie De normatieve evaluatie dient ertoe de leerling, de persoon belast met zijn opvoeding en de klasseraad informaties te geven die tonen in hoeverre de leerling de beoogde of te verwerven bevoegdheden heeft bereikt. Deze evaluatie steunt op normen die identiek zijn voor alle leerlingen en hen van te voren worden medegedeeld.
Art. 82.Vastlegging van de vakken die in aanmerking genomen worden voor de overgang en voor de uitreiking van een graad- of eindgetuigschrift Voor de beslissing betreffende de uitreiking van het bewijs van basisonderwijs worden de vakken « moedertaal », « eerste vreemde taal » en « wiskunde » in aanmerking genomen.
Voor de beslissing betreffende de overgang en de uitreiking van het graad- en eindgetuigschrift in het secundair onderwijs worden de vakken en vakgebieden van de basisopleiding en van de studierichting gevolgd door de leerling in aanmerking genomen.
Op de voordracht van de pedagogische raad bepaalt de inrichtende macht of het schoolhoofd welke bijkomende vakken of vakgebieden in aanmerking worden genomen bij de beslissing betreffende de overgang van de leerling en de uitreiking van de graad- en eindgetuigschriften bedoeld in de leden 1 en 2.
Art. 83.Schoolrapporten Op de voordracht van de pedagogische raad bepaalt het schoolhoofd wanneer de vormende resp. normatieve evaluatie per vak of vakgebied in een schoolrapport moet worden opgetekend. De evaluatie vindt ten minste twee keer per schooljaar plaats. Het schoolrapport bevat een commentaar op de vooruitgang van de leerling. Afdeling 3. - De klasseraad
Art. 84.Opdrachten De klasseraad : 1° observeert, begeleidt en adviseert regelmatig de leerlingen tijdens hun schoolloopbaan en hun persoonlijke ontwikkeling;2° bepaalt, na grondige beraadslaging, in welke mate de sleutelbevoegdheden zijn bereikt;3° beslist over de overgang, de oriëntatie van de leerling en de uitreiking van de graad- en eindgetuigschriften bedoeld in de afdeling 4.
Art. 85.Ondersteuning en oriëntatie van de leerlingen De klasseraad zorgt ervoor dat elke leerling kennis neemt van de hulp en ondersteuning die hij nodig heeft op grond van zijn bekwaamheden en behoeften.
Als de klasseraad meent, na er met het PMS-centrum over gesproken te hebben, dat de bekwaamheden van een kind in het gewoon onderwijs niet genoeg kunnen worden bevorderd en dat het bezoek van het buitengewoon onderwijs noodzakelijk is, is het schoolhoofd ertoe gehouden de personen belast met de opvoeding van de leerling ervan schriftelijk te informeren en hen bij de oriëntatie te helpen.
Art. 86.Samenstelling en werking Het schoolhoofd of zijn vertegenwoordiger, alle leden van het onderwijzend personeel en een vertegenwoordiger van het opvoedend personeel van een klas zijn stemgerechtigde leden van de betrokken klasseraad; een vertegenwoordiger van het PMS-centrum kan de zittingen van de klasseraad met raadgevende stem bijwonen.
Het voorzitterschap van de klasseraad wordt waargenomen door het schoolhoofd of zijn vertegenwoordiger. De voorzitter zorgt voor de naleving van de wettelijke en reglementaire bepalingen/voorschriften.
Wanneer er beraadslaagd wordt over de uitreiking van de graad- of eindgetuigschriften is de aanwezigheid van het schoolhoofd vereist; slechts bij overmacht mag het vertegenwoordigd worden.
De leden van de klasseraad nemen de beslissingen per consensus. Indien geen consensus wordt bereikt, dan wordt er tot een stemming overgegaan waaraan de voorzitter niet deelneemt. Onthoudingen zijn verboden. Bij staking van stemmen wordt de beslissing door de voorzitter genomen. Afdeling 4. - Graad- en eindgetuigschriften
Art. 87.Algemeenheden De graad- en eindgetuigschriften bekrachtigen dat de leerling de sleutelbevoegdheden, die in het lager en secundair onderwijs als minimale bekwaamheden vereist worden, in elk vak genoeg beheerst dat voor de overgang of voor de uitreiking van een eindgetuigschrift in aanmerking worden genomen.
De beraadslaging van de klasseraad betreffende de overgang of de uitreiking van een eindgetuigschrift steunt op de vormende en normatieve evaluatie.
Art. 88.Bewijs van basisonderwijs Het bezoek van het basisonderwijs wordt door een bewijs van basisonderwijs bekrachtigd.
De leerling die de sleutelbevoegdheden genoeg beheerst, verkrijgt het bewijs van basisonderwijs.
Art. 89.Studiebewijs De leerling die op het einde van het basisonderwijs het bewijs van basisonderwijs niet verkrijgt, heeft recht op een schriftelijke verklaring uitgereikt door het schoolhoofd waarin de bereikte bevoegdheden en het aantal gevolgde leerjaren worden vermeld.
Art. 90.Examencommissie voor de uitreiking van getuigschriften buiten schoolverband Het bewijs van basisonderwijs kan buiten schoolverband uitgereikt worden. Er wordt te dien einde een examencommissie opgericht.
Art. 91.Graadgetuigschrift in het secundair onderwijs Een graadgetuigschrift wordt uitgereikt op het einde van de eerste twee graden van het secundair onderwijs.
Art. 92.Getuigschrift van secundair onderwijs Het bezoek van het secundair onderwijs wordt door de uitreiking van een getuigschrift van secundair onderwijs bekrachtigd.
Art. 93.Examencommissie voor de uitreiking van getuigschriften buiten schoolverband Er wordt een examencommissie opgericht die het getuigschrift van de tweede graad en het getuigschrift van secundair onderwijs kan uitreiken. HOOFDSTUK IX. - Opdrachten van het personeel Afdeling 1. - Beschrijving van de opdrachten
Art. 94.Opdrachten De opdrachten van de personeelsleden omvatten de prestaties die beslist nodig zijn voor de uitoefening van hun respectievelijke functie en andere opdrachten die bijdragen tot de verwezenlijking van het schoolproject.
Art. 95.Vastlegging Na er met de betrokken personeelsleden gesproken te hebben, verdeelt de inrichtende macht of het schoolhoofd op billijke wijze de opdrachten, waarvoor de personeelsleden al hun beroepsvaardigheden zullen moeten aanwenden, en legt ze schriftelijk vast.
Art. 96.Schoolhoofd De opdracht van het schoolhoofd bestaat erin : 1° voor de pedagogische en organisatorische leiding van de school op de voordracht van de inrichtende macht te zorgen;2° het maatschappelijk project, het opvoedkundig project en het schoolproject in praktijk te brengen;3° het personeel van de school te leiden en te begeleiden;4° de school buiten te vertegenwoordigen;5° het verstrekken van het onderwijs te garanderen;6° de klasseraden en andere schoolvergaderingen te voorzitten;7° de cursussen te verdelen;8° de wekelijkse en jaarlijkse uurroosters op te maken;9° de leerlingen op de voordracht van de inrichtende macht op te nemen en uit de school uit te sluiten;10° de toezichten en de vervangingen te organiseren;11° na te gaan of de wettelijke en reglementaire bepalingen en het schoolreglement nageleefd worden;12° met de personeelsleden, de pedagogische raad en andere representatieve verenigingen binnen de school samen te werken;13° met de PMS-centra samen te werken;14° de leerlingen en de personen belast met hun opvoeding te adviseren;15° met de inrichtende macht samen te werken;16° bijscholingen en voortgezette opleidingen te organiseren;17° bijscholingen en voortgezette opleidingen persoonlijk te volgen;18° taken te vervullen die tot de verwezenlijking van het schoolproject bijdragen.
Art. 97.Onderwijzend personeel De opdracht van elk lid van het onderwijzend personeel bestaat hoofdzakelijk erin : 1° de hem toegewezen opdracht te vervullen, t.w. de lestijden en de overige pedagogische activiteiten volgens het leerplan te programmeren, voor te bereiden en te verstrekken; 2° zijn opvoedingsopdracht te vervullen, d.w.z de leerling regelmatig en persoonlijk te begeleiden en zijn zin voor verantwoordelijkheid te ontwikkelen; 3° regelmatig deel te nemen aan de georganiseerde bijscholingen en voortgezette opleidingen;4° aan de schoolvergaderingen deel te nemen 5° aan de personeelsvergaderingen, vergaderingen van de klasseraad en coördinatievergaderingen deel te nemen;6° de toezichten en vervangingen waar te nemen;7° de contacten met de ouders te organiseren en ervoor te zorgen dat zij aan de ouderavonden deelnemen;8° mede te beslissen bij de interne en externe evaluatie van de school;9° met de PMS-centra samen te werken;10° een klas te leiden en de desbetreffende administratieve taken waar te nemen, zoals het opstellen van verslagen en schoolrapporten;11° de verdeling van de leerstof te organiseren;12° een leraarsagenda te houden;13° de werken van de leerlingen te verbeteren en de leerlingen regelmatig te beoordelen;14° taken te vervullen die tot de verwezenlijking van het schoolproject bijdragen.
Art. 98.Opvoedend personeel De opdracht van elk lid van het opvoedend personeel bestaat hoofdzakelijk erin : 1° zijn opvoedingsopdracht te vervullen, d.w.z. de leerlingen regelmatig en persoonlijk te begeleiden en hun zin voor verantwoordelijkheid te ontwikkelen; 2° de toezichten en vervangingen waar te nemen;3° administratieve taken te vervullen; 4° regelmatig deel te nemen aan de georganiseerde bijscholingen en voortgezette schoolopleidingen;5° aan pedagogische vergaderingen deel te nemen;6° aan personeelsvergaderingen, vergaderingen van de klasseraad en coördinatievergaderingen deel te nemen;7° de contacten met de ouders te organiseren en ervoor te zorgen dat zij aan de ouderavonden deelnemen;8° mede te beslissen bij de interne en externe evaluatie van de school en van hun eigen werk;9° met de PMS-centra samen te werken;10° taken te vervullen die tot de verwezenlijking van het schoolproject bijdragen. HOOFDSTUK X. - Bijscholing en voortgezette opleiding van het personeel
Art. 99.Doeleinden § 1. Alle personeelsleden zijn ertoe gehouden regelmatig aan bijscholingen en aan de voortgezette opleiding deel te nemen. § 2. De bijscholing en voortgezette opleiding georganiseerd voor het onderwijzend en opvoedend personeel alsmede voor het schoolhoofd dienen ertoe : 1° de persoonlijke en professionele ontwikkeling te bevorderen;2° de kwaliteit van de aangeboden opleidingen te garanderen;3° nader kennis te maken met de maatschappelijke omgeving van de school;4° de kennis van het verstrekte vak te actualiseren en uit te breiden;5° de pedagogische bekwaamheden en vaardigheden te bevorderen;6° nieuwe onderwijsvormen en -methodes, alsmede actuele leermiddelen te leren kennen en ze desgevallend in de praktijk te gebruiken;7° de menselijke betrekkingen te verbeteren.
Art. 100.Conceptie De inspectie legt een concept vast voor de voortgezette opleiding.
Art. 101.Organisatie en verwezenlijking van de maatregelen m.b.t. de bijscholing en de voortgezette opleiding De Regering belast deskundigen met volgende opdrachten : 1° maatregelen m.b.t. de bijscholing en de voortgezette opleiding op de voordracht van de Regering te programmeren en te verwezenlijken; 2° maatregelen m.b.t. de bijscholing en de voortgezette opleiding op de voordracht van een inrichtende macht of van een school te programmeren en te verwezenlijken; 3° inlichtingen te verstrekken over de bijscholing en de voortgezette opleiding die door andere binnen- of buitenlandse instellingen aangeboden worden.
Art. 102.Opstelling van het plan van bijscholing en voortgezette opleiding Voor elk schooljaar stelt de pedagogische raad zijn eigen plan van bijscholing en voortgezette opleiding op in overeenstemming met de inrichtende macht of haar vertegenwoordiger.
Meerdere scholen kunnen samen bijscholingsmaatregelen programmeren.
De inrichtende macht kan de personeelsleden ertoe dwingen aan een bijscholing of een voortgezette opleiding deel te nemen.
Art. 103.Begrotingsmiddelen Binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen stelt de Regering ter beschikking van de verscheidenen inrichtende machten de middelen die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van hun eigen maatregelen m.b.t. bijscholing en voortgezette opleiding. Bij de vastlegging van de middelen wordt rekening gehouden met het aantal leerlingen, het onderwijsniveau en de onderwijsvorm. De Regering legt de nadere uitvoeringsregels vast.
Meerdere inrichtende machten kunnen samen maatregelen m.b.t. de bijscholing en de voortgezette opleiding verwezenlijken. HOOFDSTUK XI. - Wijzigingen van het decreet van 30 juni 1997 houdende Oprichting, handhaving, sluiting en organisatie van het gewoon basisonderwijs op basis van een betrekkingenpakket en van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs
Art. 104.Artikel 3, 12° van het decreet van 30 juni 1997 houdende oprichting, handhaving, sluiting en organisatie van het gewoon basisonderwijs op basis van een betrekkingenpakket wordt opgeheven.
Art. 105.Artikel 5 van hetzelfde decreet wordt door volgende bepaling vervangen : « Artikel 5 - In het kleuteronderwijs worden in aanmerking genomen de leerlingen die hun woonplaats in de Duitstalige Gemeenschap hebben en die tot de laatste schooldag van de maand september gedurende ten minste 10 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren.
In afwijking van het eerste lid kunnen ook de leerlingen in aanmerking worden genomen die hun woonplaats in het ambtsgebied van een buitenlandse entiteit hebben, indien deze evenredig bijdraagt in de personeels- en werkingskosten die de Duitstalige Gemeenschap voor deze kleuterschool moet dragen; die kostenbijdrage moet in een geschreven overeenkomst vastgelegd zijn. »
Art. 106.In artikel 7 van hetzelfde decreet wordt de passus « geen 8 regelmatige leerlingen » door de passus « geen 12 regelmatige leerlingen » vervangen.
Art. 107.§ 1. In artikel 9 van hetzelfde decreet wordt de passus « van de artikels 10 tot 12 » door de passus « van de artikels 11 en 12 » vervangen. § 2. Artikel 10 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 108.In artikel 11, § 1 van hetzelfde decreet wordt de passus « Onverminderd artikel 10 » door de passus « Onverminderd artikel 6 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs » vervangen.
Art. 109.In artikel 12, lid 2 van hetzelfde decreet wordt de passus « in de artikels 10 en 11 » door de passus « in artikel 11 » vervangen.
Art. 110.Artikel 19 van hetzelfde decreet wordt door volgend lid aangevuld : « De leerlingen die krachtig moeten worden gesteund, zoals bedoeld in artikel 29 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, en die een gewone lagere school bezoeken en wekelijks tenminste aan 14 lestijden deelnemen, worden eveneens in aanmerking genomen. »
Art. 111.Artikel 21 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « Artikel 21 - Een vestigingsplaats lager onderwijs die ten minste 12 regelmatige leerlingen telt, verkrijgt op 1 oktober een bepaald aantal voltijdse betrekkingen, berekend als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld en bijkomend 1/4 voltijdse betrekking voor elke begonnen groep van 5 leerlingen. »
Art. 112.- Artikel 22, 2, lid 3 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Op grond van het zo bepaald aantal leerlingen wordt het aantal cursussen als volgt vastgelegd : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld en 1 bijkomend cursus voor elke begonnen groep van 25 leerlingen. »
Art. 113.In artikel 22, § 3 van hetzelfde decreet wordt de passus « minder dan 26 leerlingen per graad » door « minder dan 24 leerlingen per graad » vervangen
Art. 114.Artikel 26 van hetzelfde decreet wordt met volgend lid aangevuld : « In afwijking van het eerste lid, 1° verkrijgt een basisschool 1/4 voltijdse betrekking als zij ten minste 220 leerlingen telt en ten minste vier vestigingsplaatsen heeft. »
Art. 115.In hetzelfde decreet wordt een artikel 26bis ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 26bis : Een door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde en een vrije gesubsidieerde basisschool die zich niet in een vestigingsplaats van een secundaire of hogeschool van éénzelfde inrichtende macht bevinden, verkrijgen naargelang de schoolbevolking volgende betrekkingen als rekenplichtig correspondent : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 116.In hetzelfde decreet wordt een artikel 26ter ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 26ter : Bij de berekening van het betrekkingenpakket of van de aanvulling bij het betrekkingenpakket voor het ambt als rekenplichtig correspondent, zoals bedoeld in de artikels 25, 26 en 26bis, worden de leerlingen die krachtig moeten worden gesteund, zoals bedoeld in artikel 29 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, en die een gewone lagere school bezoeken en wekelijks tenminste aan 14 lestijden deelnemen, eveneens in aanmerking genomen. »
Art. 117.In hetzelfde decreet wordt een artikel 31bis ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 31bis : In afwijking van de artikels 15, 18 en 21 kan een inrichtende macht reeds op de eerste dag van het lopende schooljaar bijkomende 1/4 van betrekkingen organiseren op basis van de schoolbevolking op die dag; zij moet echter de betrekkingen op zich nemen die op grond van de nieuwe berekening op 1 oktober niet meer beschikbaar zijn. »
Art. 118.In hetzelfde decreet worden in artikel 38 de punten 3° en 4° ingevoegd, luidend als volgt : « 3° het koninklijk besluit van 2 december 1969 tot vaststelling van de normen voor de schepping van betrekkingen van rekenplichtig correspondent en geselecteerd rekenplichtig correspondent in de inrichtingen van het Rijksonderwijs, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 april 1977 en door de koninklijke besluiten nr. 66 van 20 juli 1982 en 211 van 23 september 1983; 4° het besluit van de Executieve van 12 juni 1990 tot vaststelling van de normen voor de schepping van betrekkingen van rekenplichtig correspondent en geselecteerd rekenplichtig correspondent in de vrije gesubsidieerde autonome inrichtingen voor basisonderwijs, wanneer het schoolhoofd niet volledig van het houden van een klas vrijgesteld is. »
Art. 119.Artikel 6, lid 2 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs wordt vervangen door de volgende bepaling : « Dit kleuter- of lager onderwijs mag slechts worden ingericht, als telkens ten minste 16 personen belast met de opvoeding erom vragen en die binnen een afstand van 4 kilometer geen dienovereenkomstige kleuterschool resp. lagere school vinden; de kleuterschool mag echter slechts als onderwijsniveau van een basisschool opgericht worden. »
Art. 120.Artikel 6, lid 4 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het recht van de personen belast met de opvoeding, zoals bepaald in artikel 24 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, moet geëerbiedigd worden. » HOOFDSTUK XII. - Opheffings- en wijzigingsbepalingen
Art. 121.Opheffing § 1. Zijn opgeheven : 1° de artikelen 23, lid 4, 50 en 50bis van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957;2° de artikelen 4 en 8, leden 3 tot 6 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;3° artikel 1, § 4, 3° en § 6, en artikel 3, § 1, lid 2, §§ 2 en 3 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht;4° het koninklijk besluit van 29 maart 1985 houdende vastlegging van de openingsdagen van de inrichtingen voor onderwijs met volledig leerplan;5° het besluit van de Executieve van 4 september 1991 tot inrichting van een pedagogische commissie voor de voortgezette opleiding in het onderwijs;6° het besluit van de Executieve van 16 juni 1993 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan een schoolgemeenschap voor secundair onderwijs moet voldoen. § 2. Op een door de Regering vastgelegde datum zullen worden opgeheven : 1° de artikelen 6, 41, 42, 43 en 44 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;2° artikel 1, leden 1 en 2, en artikel 3 van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs;3° artikel 5bis van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs;4° het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd voor deze examencommissie;5° het koninklijk besluit van 15 juni 1984 betreffende het kantonnaal examen tot uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs;6° het koninklijk besluit van 15 juni 1984 tot vaststelling van de vorm en van de regels voor de uitreiking van het getuigschrift van het basisonderwijs;7° de artikelen 5, 6, 7, 8, 10, 11 en 12 van het koninklijk besluit van 11 december 1987 tot vaststelling van het organiek reglement voor de rijksonderwijsinrichtingen met volledig leerplan, waarvan de onderwijstaal het Frans of het Duits is, met uitzondering van de inrichtingen voor hoger onderwijs; § 3. Zijn opgeheven voor het gewoon basisonderwijs, het gewoon secundair onderwijs en het buitengewoon onderwijs : 1° het decreet van 17 juli 1995 betreffende het inschrijvings- en het schoolgeld in het onderwijs;2° artikel 5 van het besluit van de Regering van 8 december 1993 over de vakantie- en verlofregeling in het onderwijs.
Art. 122.Wijziging Artikel 1, § 1, lid 2 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, gewijzigd bij het decreet van 17 oktober 1994, wordt door de volgende bepaling vervangen : « De leerplicht is voltijds tot op het einde van het schooljaar, dat tijdens het kalenderjaar eindigt, tijdens hetwelk de minderjarige de leeftijd van vijftien jaar bereikt. Ze omvat ten minste de eerste twee leerjaren van het secundair onderwijs met volledig leerplan; in geen geval duurt ze voort na het einde van het schooljaar, dat tijdens het kalenderjaar eindigt, tijdens hetwelk de minderjarige de leeftijd van zestien jaar bereikt. »
Art. 123.Wijziging Artikel 2, lid 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt vervangen door de volgende bepaling : « De inrichtende macht is een rechts- of een natuurlijke persoon die de rechtelijke verantwoordelijkheid voor de oprichting, de organisatie en het bestuur van één of meerdere scholen op zich neemt en die prestaties verleent die eigen zijn aan het beheer van een school. » In artikel 8, lid 2 van dezelfde wet van 29 mei 1959, gewijzigd bij de wet van 20 februari 1978, wordt de eerste zin door de volgende bepaling vervangen : « Onder cursus godsdienst verstaat men het onderwijzen van de godsdienst (katholieke, protestante, orthodoxe, Israëlitische of islamitische) en van de ervan voortvloeiende zedenleer ». HOOFDSTUK XIII. - Inwerkingtreding
Art. 124.Inwerkingtreding De bepalingen van dit decreet treden in werking op 1 september 1998, met uitzondering van artikel 38, dat op 1 mei 1999 in werking treedt, en van de artikelen 11 tot 13, 16 tot 20, 22, 33, 39 tot 45, 48 tot 56, 61, 62, 65 en 68 tot 103 die op een datum vastgelegd door de Regering in werking zullen treden.
Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Gegeven te Eupen op 31 augustus 1998 De Minister-President, De Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme J. MARAITE De Minister van Jeugd, Vorming, Media en Sociale Aangelegenheden K.-H. LAMBERTZ De Minister van Onderwijs, Cultuur, Wetenschappelijk Onderzoek, Monumenten en Landschappen W. SCHRÖDER _______ Nota Zitting 1997-1998 Bescheiden van de Raad : 117 (1997-1998) nr. 1. - Ontwerp van decreet, 117 (1997-1998) nrs. 2-4. - Voorstellen tot wijziging, 117 (1997-1998) nr. 5. - Verslag, 117 (1997-1998) nrs. 6-7. - Voorstellen tot wijziging betreffende de tekst aangenomen door de commissie.
Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. vergadering van 31 augustus 1998.