gepubliceerd op 22 oktober 2009
Besluit van de Regering inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming
14 MEI 2009. - Besluit van de Regering inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming
Gelet op de Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties;
Gelet op artikel 39, lid 3, artikel 43 en artikel 49 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, in het bijzonder de artikelen 20 en 87, § 1;
Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming van de instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, in het bijzonder de artikelen 7 en 54, lid 1;
Gelet op het decreet van 8 juni 1987 betreffende het verstrekken van een machtiging aan de BTW-administratie en aan de Administratie van de Registratie en Domeinen om bepaalde vermogensrechtelijke transacties door te voeten voor de Duitstalige Gemeenschap en voor de van haar afhankelijke organismen van openbaar nut;
Gelet op het decreet van 19 mei 2008 betreffende de jeugdbijstand en de omzetting van maatregelen voor jeugdbijstand, in het bijzonder de artikelen 5, 6, 8, 15, 17, 22, 25, 26, 27, 31, 32 en 34;
Gelet op het besluit van de Regering van 20 december 1995 betreffende de erkenning en subsidiëring van personen en instellingen voor de begeleiding van jongeren, gewijzigd door het besluit van 11 februari 2003;
Gelet op het besluit van de Regering van 9 januari 1998 betreffende de erkenning, de bepaling van het pleeggeld en de bijzondere premies voor natuurlijke personen die instaan voor de begeleiding van geplaatste jongeren, gewijzigd door de besluiten van 23 januari 2001 en van 9 september 2003;
Gelet op het besluit van de Regering van 2 maart 2001 betreffende de erkenning en subsidiëring van rechtspersonen die jongeren stationair of ambulant begeleiden;
Gelet op het besluit van de Regering van 23 augustus 2001 houdende bepaling van de zetel en houdende benoeming van de leden en van het directiecomité van de raad voor jeugdbijstand, gewijzigd door de besluiten van 19 mei 2003 en van 26 april 2005;
Gelet op het besluit van de Regering van 20 juni 2002 houdende aanduiding van de diensthoofden van de dienst voor jeugdbijstand en de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand;
Gelet op het besluit van de Regering van 10 april 2003 houdende participatie van alimentatie verschuldigde personen aan de kosten die betrekking hebben op huisvestingsmaatregelen die in het kader van het decreet over de jeugdbijstand worden genomen;
Gelet op het overleg tussen de federale Regering en de Regering van de Duitstalige Gemeenschap in overeenstemming met artikel 6, § 3bis, nr. 4 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, dat op basis van artikel 5, § 1 van de wet van 31 december 1983 van toepassing is op de Duitstalige Gemeenschap;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën d.d. 9 januari 2009;
Gelet op de goedkeuring door de Minister-President, bevoegd voor Begroting, d.d. 29 januari 2009;
Gelet op het advies 46.084/3 van de Raad van State, dat op 17 maart 2009 overeenkomstig artikel 84, eerste lid, nr. 1 van de gecoördineerde wetten over de Raad van State d.d. 12 januari 1973 werd geformuleerd;
Op voorstel van de Vice-Minister-President, Minister van Vorming en Tewerkstelling, Sociale Zaken en Toerisme;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Definities.
Bij de toepassing van onderhavig besluit moet onder de onderstaande begrippen het volgende worden verstaan : 1. Decreet : het decreet van 19 mei 2008 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming.2. Kwaliteitshandboek : het Kwaliteitshandboek dat in artikel 3 van het decreet vermeld is.3. Plaatsing in pleeggezinnen : de begeleidingsvorm die in artikel 20, § 1, 3, van het decreet beschreven is.4. Minister : de Minister uit de Regering van de Duitstalige Gemeenschap die voor Jeugdbijstand bevoegd is.5. Dienstverantwoordelijke : de persoon die door de Regering belast wordt met de leiding van de respectieve dienst.6. Personen : natuurlijke personen of rechtspersonen die krachtens artikelen 22 of 29 van het decreet kunnen worden erkend.7. Ministerie : Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap.8. Afdeling : de afdeling die binnen het ministerie specifiek bevoegd is voor jeugdbijstand. 9. O.C.M.W. : Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn. 10. Beheerscontract : het contract dat in artikel 22, § 2, van het decreet is voorzien.11. Opdrachtgever : de jeugdrechter, de jeugdrechtbank, de procureur des Konings of de dienst voor jeugdbijstand.12. Gerechtelijke instantie : de jeugdrechter, de jeugdrechtbank of de procureur des Konings.
Art. 2.Begeleidingscomité voor de jeugdbijstand.
Het begeleidingscomité voor de jeugdbijstand, hierna "begeleidingscomité" genoemd, wordt in overeenstemming met de in artikel 5, § 1, 2e lid van het decreet bepaalde minimumbezetting samengesteld. De Minister benoemt de in artikel 3 van dit decreet vermelde coördinator en de leden en de vervangende leden in overeenstemming met artikel 5 van het decreet.
De leden en plaatsvervangende leden van het begeleidingscomité hebben recht op een presentiegeld en op terugbetaling van hun reiskosten volgens de regeling die in de Duitstalige Gemeenschap van toepassing is voor adviserende instanties.
Het begeleidingscomité kan elke persoon die nuttig is bij de uitvoering van de opdrachten van het begeleidingscomité, bij de beraadslagingen betrekken. Inzake vergoeding van reiskosten en inzake presentiegeld gelden voor deze personen dezelfde regels als voor de leden van het begeleidingscomité.
Het begeleidingscomité komt in elk kalenderjaar minstens vier vergaderingen.
Art. 3.Coördinator.
De gespecialiseerde medewerker die in artikel 5 van het decreet wordt vermeld en die hierna "coördinator" wordt genoemd, vervult volgende opdrachten : 1. het samenroepen van het begeleidingscomité;2. indien nodig, het instellen van projectgroepen;3. het ondersteunen van de informatie-uitwisseling tussen het forum voor jeugdhulp, het begeleidingscomité, diens projectgroepen, de diensten die in de jeugdbijstand actief zijn, en de gespecialiseerde afdelingen van het ministerie;4. het opstellen van een verslag over de activiteiten van het begeleidingscomité in de afgelopen twee jaar en om de twee jaar het opstellen van een behoeftenanalyse conform 5, § 2, nr.2 van het decreet zijn vastgelegd. De leden van het begeleidingscomité worden bij die rapportering en bij die behoeftenanalyse betrokken.
Art. 4.Preventie.
Overeenkomst ig artikel 6 in fine van het decreet kan de Minister op voorstel van het begeleidingscomité een erkende organisatie in het kader van bijzondere initiatieven belasten met de uitvoering van een preventieproject. HOOFDSTUK II. - Vrijwillige jeugdbijstand
Art. 5.Kwaliteitshandboek van de dienst voor jeugdbijstand.
De medewerkers van de dienst voor jeugdbijstand werken volgens de principes en richtlijnen die in het kwaliteitshandboek van hun dienst zijn vastgelegd.
Art. 6.Bevoegdheid van de dienst voor jeugdbijstand.
De dienstdoende medewerker controleert of de dienst gelet op de toepassing van het decreet bevoegd is voor de aanvraag. Indien de dienst niet bevoegd is voor de aanvraag, verstrekt de medewerker de gegevens van de bevoegde dienst aan de aanvrager.
Art. 7.Opdrachten van de dienst voor jeugdbijstand.
De medewerkers van de dienst voor jeugdbijstand informeren, oriënteren en adviseren personen en diensten die een aanvraag indienen. Elke situatie moet onderzocht worden met het oog op een mogelijk gevaar voor de jongere. Als een consultatie of een oriënterend gesprek niet volstaan en als de in artikel 2 van het decreet vermelde voorwaarden vervuld zijn, komt de dienst voor jeugdbijstand tussenbeide.
Vooraleer de dienst voor jeugdbijstand aan een erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon opdracht geeft om een jongere in het kader van een hulpverleningsovereenkomst te begeleiden, maakt de dienst voor jeugdbijstand een anamnese van de jongere of geeft zij opdracht tot het maken van een dergelijke anamnese.
Art. 8.Hulpverleningsovereenkomst.
De hulpverleningsovereenkomst die overeenkomstig artikel 13 van het decreet afgesloten wordt, moet door de dienstverantwoordelijke of diens plaatsvervanger mede ondertekend worden.
Art. 9.Planificatiegesprek.
Zes maand na de ondertekening van de hulpverleningsovereenkomst en vervolgens alle zes maand wordt met de betrokkene een planificatiegesprek gevoerd. Dit gesprek wordt geleid door de medewerker die met het dossier is belast. Bij maatregelen die een duur van drie jaar overschrijden, vindt eenmaal per jaar een dergelijk planificatiegesprek plaats, het kan echter op verzoek van één van de betrokken partijen ook vervroegd plaatsvinden.
Bij onderbrenging in het buitenland kan deze opdracht gedelegeerd worden. Als dit niet gebeurt, moet deze opdracht eenmaal per jaar door de dienst worden uitgevoerd.
Het planificatiegesprek heeft tot doel de uitvoering van het overeengekomen hulpprogramma te controleren en eventueel aan te passen aan nieuwe omstandigheden en ontwikkelingen.
Art. 10.Bemiddeling.
Het verzoek om bemiddeling, dat in artikel 16, § 1, van het decreet beschreven staat, moet bij de dienstverantwoordelijke schriftelijk of rechtstreeks bij de betrokken bemiddelaar worden ingediend. Behalve in gevallen met acuut gevaar hebben de partijen na de schriftelijke mededeling over het beëindigen van de tussenkomst van de dienst voor jeugdbijstand vijf werkdagen tijd om een verzoek om bemiddeling te stellen. Het bemiddelingsgesprek vindt plaats binnen de tien werkdagen, te tellen vanaf de ontvangst van het verzoek. Bij dit gesprek nodigt de bemiddelaar de betrokken jongere, de personen die krachtens artikel 13, § 3, van het decreet belast zijn met de opvoeding, en de medewerker die in de dienst voor jeugdbijstand met het dossier belast is, uit. Na het bemiddelingsgesprek maakt de bemiddelaar aan de partijen binnen de vijf werkdagen een verslag met de resultaten van het gesprek over.
De bemiddelaar wordt door de Regering aangeduid en hij moet door de federale bemiddelingscommissie erkend zijn als bemiddelaar in gezinsaangelegenheden.
In geval van acuut gevaar maakt de dienstverantwoordelijke het dossier met een schriftelijke motivering van dit acute gevaar onverwijld over aan de procureur des Konings, zonder dat de mogelijkheid voor de in lid 1 beschreven bemiddeling bestaat.
Art. 11.Einde van de tussenkomst.
De tussenkomst van de dienst voor jeugdbijstand wordt beëindigd : 1. hetzij door een beslissing van de dienstverantwoordelijke;2. hetzij zodra de jeugdrechter of de jeugdrechtbank een maatregel in het kader van de gerechtelijke jeugdbijstand heeft opgelegd, met uitzondering van de maatregelen die in artikel 16, § 2, van het decreet beschreven zijn. HOOFDSTUK III. - Gerechtelijke jeugdbijstand
Art. 12.Kwaliteitshandboek van de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand.
De medewerkers van de dienst voor jeugdbijstand werken volgens de principes en richtlijnen die in het kwaliteitshandboek van hun dienst zijn vastgelegd.
Art. 13.Opdrachten van de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand.
De medewerker die met een dossier wordt belast, voert een maatschappelijk onderzoek uit om zo de gezinstoestand te analyseren en adviezen voor te ondernemen acties uit te werken. Na het afronden van het maatschappelijke onderzoek stelt de medewerker die met het dossier is belast, een maatschappelijk verslag op voor de opdrachtgever. In overeenstemming met artikel 15, § 2, van het decreet omvat dit verslag een anamnese van de jongere.
Art. 14.Overeenkomst.
Ter uitvoering van een beslissing van de gerechtelijke instantie kan de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand een overeenkomst sluiten met erkende natuurlijke personen en rechtspersonen die de vereiste maatregel moeten uitvoeren. In die overeenkomst wordt onder andere de precieze doelstelling vastgelegd. Er wordt een kopie van de overeenkomst overhandigd aan de jongere op wie deze maatregel betrekking heeft, aan de personen die belast zijn met de opvoeding en die de overeenkomst in voorkomend geval mede ondertekenen, en aan de betrokken gerechtelijke instantie.
Art. 15.Evaluatiegesprek.
Vier maand na de bekendmaking van het vonnis respectievelijk van het besluit en vervolgens om de zes maand vindt onder leiding van de medewerker die met het dossier belast werd, een evaluatiegesprek met de betrokkenen plaats.
Bij maatregelen met een duur van meer dan drie jaar vindt het evaluatiegesprek eenmaal per jaar plaats, maar het kan op verzoek van een betrokkene ook vervroegd worden. Dit gesprek heeft tot doel toe te zien op de uitvoering van de beslissing van de jeugdrechtbank en aan de gerechtelijke instantie eventueel op basis van nieuwe omstandigheden en ontwikkelingen een aanpassing van de beslissing voor te stellen.
Art. 16.Begeleiding door de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand.
De dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand kan in het kader van de in artikel 17, § 1, van het decreet vastgelegde maatregelen belast worden met de begeleiding van de personen die belast zijn met de opvoeding van de jongere. Bij het invullen van die opdracht houdt hij rekening met de diensten die de jongere begeleiden. HOOFDSTUK IV. - Maatregelen in de jeugdbijstand en in de jeudgbescherming
Art. 17.Projecten.
In overeenstemming met artikel 17, § 1, 4, van het decreet kan de Regering in het kader van een conventie projecten steunen, voor zover het om innovatieve voorstellen uit het domein van de jeugdbijstand of de jeugdbescherming gaat die aan een aangetoonde behoefte beantwoorden.
Een jaar na het begin van het project dient de verantwoordelijke persoon bij de minister een evaluatie in. De minister beslist over de verdere financiële ondersteuning van het project tijdens een bijkomende periode van maximaal drie jaar. Na afloop van deze termijn is financiële steun nog uitsluitend mogelijk in overeenstemming met artikel 22 van het decreet.
Art. 18.Toezicht door de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand.
In overeenstemming met artikel 17, § 1, 5, van het decreet bestaat het toezicht door de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand erin dat de jongere regelmatig en minstens eenmaal per drie maand wordt bezocht om te controleren of betrokkene zich positief ontwikkelt wat de oorzaak voor de door de jeugdrechtbank getroffen maatregel betreft. Eventueel stelt de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand aan de jeugdrechter of aan de jeugdrechtbank een bijkomende maatregel voor.
Bij onderbrenging in het buitenland kan deze taak gedelegeerd worden.
Als ze niet wordt gedelegeerd, moet ze eenmaal per jaar door de dienst worden uitgevoerd.
Als er bijkomende maatregelen vereist zijn, maakt de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand aan de jeugdrechter een verslag over waarin een aangepaste maatregel wordt voorgesteld.
Art. 19.Zelfstandig wonen.
In overeenstemming met artikel 17, § 1, 9, van het decreet geeft de jeugdrechtbank resp. de jeugdrechter aan een erkende rechtspersoon of natuurlijke persoon opdracht om in te staan voor het toezicht op de jongere die zelfstandig woont.
Art. 20.Samenwerking.
De inrichtingen, diensten en organisaties die erkend zijn in het kader van het decreet, mogen in overeenstemming met artikel 22 van het decreet zonder voorafgaande toestemming van de dienstverantwoordelijke geen jongere opnemen op basis van een besluit van een instantie die buiten de Duitstalige Gemeenschap is gevestigd.
Op basis van een behoefte aan specifieke hulp kan een jongere ondergebracht worden in een erkende instelling die niet in het domein van de jeugdbijstand of de jeugdbescherming is erkend. De modaliteiten voor de onderbrenging worden vastgelegd in een overeenkomst die gesloten wordt door de minister en door de verantwoordelijke persoon.
Met het afsluiten van de overeenkomst geldt deze persoon als erkend krachtens artikel 22 van het decreet.
De dienst voor jeugdbijstand, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan beslissen dat een dienst die door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap gesubsidieerd wordt in een ander domein dan de jeugdbijstand of de jeugdbescherming, de begeleiding van de jongere of zijn gezin op zich moet nemen. HOOFDSTUK V. - Dienst voor pleeggezinnen
Art. 21.Kwaliteitshandboek voor de dienst voor pleeggezinnen.
De medewerkers van de dienst voor pleeggezinnen werken volgens de principes en richtlijnen die in het kwaliteitshandboek van hun dienst zijn vastgelegd.
Art. 22.Plaatsing in pleeggezinnen.
De dienst bemiddelt bij het vinden van pleeggezinnen op verzoek van de dienst voor jeugdbijstand, de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand of de centrale dienst adoptie van de Duitstalige Gemeenschap en hij begeleidt de jongere binnen het geselecteerde gezin.
Na de plaatsing van een kind in een pleeggezin sluit de dienst met het betrokken gezin een begeleidingsovereenkomst. In die overeenkomst worden de rechten en de plichten van de dienst en van het pleeggezin evenals een ontwikkelingsprogramma voor het kind vastgelegd. Het ontwikkelingsprogramma kan om de zes maand aangepast worden. De dienst maakt aan de opdrachtgevende dienst die in het eerste lid vermeld is, een kopie van de overeenkomst en het ontwikkelingsprogramma over.
Art. 23.Selectieprocedure.
De dienst voor pleeggezinnen organiseert eenmaal per jaar een voorbereidend seminarie voor kandidaat-pleeggezinnen. Het seminarie moet de kandidaten voorbereiden op een eventuele opdracht als pleeggezin en omvat minstens 25 uur. De deelname aan het seminarie wordt voorafgegaan door minstens een huisbezoek van een medewerker van de dienst voor pleeggezinnen aan de kandidaat.
Het seminarie wordt voor elke kandidaat die het seminarie heeft gevolgd, gevolgd door een sollicitatiegesprek met een medewerker van de dienst voor pleeggezinnen. Vervolgens maakt de dienstverantwoordelijke een advies en een voorstel voor het erkennen of weigeren van een erkenning als pleeggezin over aan de minister. De minister beslist op basis van het advies.
Art. 24.Evaluatiegesprek.
De dienst voert met het pleeggezin en, in voorkomend geval, met het pleegkind alle zes maand een evaluatiegesprek over de stand van zaken qua ontwikkeling van het kind en hij past, indien nodig, het ontwikkelingsprogramma aan dat in artikel 22 vermeld is.
Art. 25.Bijscholing van de pleeggezinnen.
De dienst biedt aan de pleeggezinnen regelmatig bijscholingen aan die voor de pleeggezinnen nuttig zijn bij het vervullen van hun opdrachten.
Art. 26.Regeling voor de begeleide omgang met het pleegkind.
De dienst garandeert de contacten tussen het pleegkind en zijn oorspronkelijke gezin binnen de voorwaarden die door de rechter of in de overeenkomst voor jeugdbijstand zijn opgelegd. HOOFDSTUK VI. - Dienst bemiddeling in het kader van de jeugdbescherming
Art. 27.Kwaliteitshandboek.
De medewerkers van de dienst bemiddeling werken volgens de principes en richtlijnen die in het kwaliteitshandboek van hun dienst zijn vastgelegd.
Art. 28.Opdrachten van de dienst bemiddeling.
De medewerker van de dienst bemiddeling neemt met de betrokken personen contact op om de modaliteiten van de bemiddeling te bepalen, en hij vergewist zich tijdens de integrale bemiddeling ervan of de personen die aan de bemiddeling deelnemen, hiermee uitdrukkelijk en zonder voorbehoud akkoord gaan. Hij maakt aan de opdrachtgever een verslag over het verloop van de bemiddeling over. Indien er overeenstemming wordt bereikt, maakt de medewerker een bemiddelingsverslag op dat door alle betrokken wordt ondertekend en dat met het oog op de verdere afhandeling aan de gerechtelijke instantie wordt overgemaakt. HOOFDSTUK VII. - Bepalingen inzake erkenning Afdeling 1. - Bepalingen inzake erkenning die op alle diensten
toepasselijk zijn
Art. 29.Begeleidingsvormen.
Bij de erkenning en subsidiëring wordt een onderscheid gemaakt tussen de vier vormen van begeleiding die in artikel 20, § 1, van het decreet beschreven staan : ambulante begeleiding, intensieve sociaal-pedagogische of therapeutische individuele begeleiding, plaatsing in een pleeggezin en stationaire begeleiding.
Een natuurlijke persoon of rechtspersoon kan voor meerdere van deze begeleidingsvormen erkend worden.
Voorliggend lid is met uitzondering van artikel 32 niet van toepassing op een aanvraag om erkenning als pleeggezin.
Art. 30.Voorwaarden voor een erkenning. § 1. De personen die in het kader van artikel 20, § 1, 1., 2e en 4e lid van het decreet actief zijn, moeten met het oog op erkenning aan volgende voorwaarden voldoen : 1. De dienst moet door een persoon die over een eigen rechtspersoonlijkheid beschikt, door een openbare dienst of door een natuurlijke persoon met respectieve beroepsopleiding in het kader van een honorariumovereenkomst worden geleverd.2. De personen die in het kader van onderhavig decreet met jongeren werken, mogen in hun getuigschrift van goed gedrag en zeden geen vermelding hebben opgelopen die onverenigbaar is met een taak in het domein van de jeugdbijstand.3. Onverminderd onderstaande bepalingen moeten de personen die in punt 3 zijn vermeld, geschikt zijn voor de respectieve opdracht en een opleiding hebben genoten die met deze opdracht strookt of op basis van bijzondere ervaring in het sociaal werk in staat zijn om deze taak te vervullen.Voor zover de respectieve opdracht dit vereist, mag de uitvoering van de opdracht alleen worden toevertrouwd aan gespecialiseerde medewerkers respectievelijk gespecialiseerde medewerkers met een overeenkomstige bijkomende opleiding. Deze personen moeten tevens regelmatig aan bijscholingen over hun vakgebied deelnemen.
De persoon die belast is met de leiding van een erkende organisatie, moet minstens over een diploma van bachelor of master beschikken. De Regering kan houders van andere kwalificaties toelaten, voor zover zij over buitengewone nuttige beroepservaring of een bijzondere opleiding voor de betrokken functie beschikken of voor zover voor de gevraagde kwalificatie een aangetoond tekort aan werknemers bestaat. 4. De dienstverlener is ertoe verplicht aan de opdrachtgever en de afdeling op verzoek de nodige inlichtingen over te maken.Zij maken aan de dienst voor jeugdbijstand en de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand schriftelijke verslagen over met het oog op de planificatiegesprekken respectievelijk de evaluatiegesprekken.
Bovendien bezorgen zij aan de procureur des Konings of aan de jeugdrechter op verzoek een verslag over de personen die in het kader van onderhavig decreet begeleid worden. Dit verslag bevat een overzicht als samenvatting van de psychosociale ontwikkeling van de jongere en van zijn of haar gezin, voor zover het gezin ook wordt begeleid. 5. De dienstverlener is ertoe verplicht aan de afdeling uiterlijk op 1 mei van elk jaar een uitvoerig activiteitenverslag over te maken.Het verslag bevat zowel statistische gegevens als ook informatie over het verloop en de ontwikkeling van het werk. § 2. Als de aanvrager die in het kader van de jeugdbijstand of jeugdbescherming regelmatig jongeren opneemt of begeleidt, al beschikt over een overeenkomstige erkenning die werd uitgereikt door een instantie van een andere Gemeenschap, een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere kandidaat-lidstaat die een associatieverdrag met de Europese Unie heeft gesloten, kan die erkenning voor het vestigen van de dienst in Duitstalig gebied in overeenstemming met artikel 43 en volgende van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap door de minister op verzoek gelijkwaardig worden verklaard met een erkenning die is uitgereikt in overeenstemming met het decreet.
Dienstverleners uit een andere lidstaat van de Europese Unie of uit een kandidaat-lidstaat die met de Europese Unie een associatieverdrag heeft afgesloten, kunnen deze dienstverlening in overeenstemming met artikel 39, lid 3 en artikel 46 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap leveren in Duitstalig gebied, voor zover de dienstverlener in zijn land van herkomst beschikt over een erkenning of toelating voor de regelmatige begeleiding of de regelmatige opvang van jongeren in het kader van de jeugdbijstand of de jeugdbescherming.
Personen die krachtens de artikelen 34, 35 en 41 van dit besluit een beroepskwalificatie moeten bewijzen en die gestudeerd hebben in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een kandidaat-lidstaat die een associatieverdrag met de Europese Unie heeft gesloten, vragen aan de bevoegde dienst conform de Richtlijn 2005/36/EG van het Europese Parlement en van de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties de erkenning van de in het buitenland gevolgde beroepsopleiding.
Als deze personen werkzaam zijn bij een organisatie die in § 3 vermeld is en die gevestigd is in een andere lidstaat van de Europese Unie of van een kandidaat-lidstaat die een associatieverdrag met de Europese Unie heeft gesloten, gelden de in artikelen 34, 35 en 41 van voorliggend decreet vastgelegde kwalificatievoorwaarden conform artikel 5 van de Richtlijn 2005/36/EG van het Europese Parlement en van de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties als zijnde vervuld.
Art. 31.Erkenningsprocedure.
Het verzoek om erkenning moet bij de Minister worden ingediend en moet de volgende informatie of documenten bevatten : 1. de identiteit van de aanvrager;2. de statuten van de vereniging of de vennootschap, indien het om rechtspersonen gaat die geen overheidsdienst zijn;3. de capaciteit voor het begeleiden van jongeren;4. een bewijs dat het plan beantwoordt aan een daadwerkelijke behoefte en dat het binnen het globale aanbod in de jeugdbijstand past;5. een pedagogisch concept, de beschrijving van de doelstelling, de methodologie, de structuur van de organisatie, de methodologie van de samenwerking met andere instellingen of diensten evenals een concept voor kwaliteitszorg en kwaliteitsbeheer;6. de beschrijving van de functie(s) en kwalificatie(s) van het personeel;7. voor de personen die in artikel 29 van het decreet vermeld zijn, het bewijs van de erkenning binnen hun respectieve bevoegdheid. De Minister neemt een beslissing binnen de drie maand na de ontvangst van de aanvraag. Na afloop van deze termijn geldt de erkenning als toegekend. Het besluit wordt onverwijld aan de aanvrager meegedeeld.
De verlenging van de erkenning moet uiterlijk drie maand voor het einde van de bestaande geldigheidstermijn conform § 1 worden aangevraagd. De aanvraag om verlenging van de erkenning moet aan de minister worden gericht en ze bevat de documenten die in § 1 vermeld zijn, indien zich sinds de datum van de erkenning wijzigingen hebben voorgedaan.
Art. 32.Opschorting en intrekking van de erkenning.
Indien een rechtspersoon of een natuurlijke persoon de normen en voorwaarden die aan de basis van de erkenning lagen, niet meer vervult, kan de minister aan deze rechtspersoon of aan deze natuurlijke persoon een termijn opleggen waarbinnen zij deze voorwaarden moet naleven en haar ertoe oproepen ter zake bewijs of bijkomende inlichtingen te verstrekken.
Indien de Minister zich ertoe genoodzaakt ziet de erkenning op te schorten of in te trekken, deelt hij zijn intentie aan de betrokken persoon mee. Deze laatste beschikt over een termijn van een maand, te tellen vanaf de ontvangst van de mededeling, om zijn standpunt aan de minister mee te delen.
De Minister neemt binnen een termijn van een maand na ontvangst van het standpunt van de betrokken persoon of na afloop van de in het vorige lid vermelde termijn een beslissing over de opschorting of de intrekking van de erkenning. Het besluit wordt onverwijld aan de betrokkene meegedeeld.
Bij opschorting van de erkenning zal de betrokken persoon geen nieuwe opdrachten meer ontvangen. Bij intrekking van de erkenning moet de dienstverlening onverwijld stopgezet worden.
Art. 33.Overeenkomst.
De a rtikelen 29 tot 32 worden ook toegepast bij het afsluiten van een overeenkomst conform artikel 22, § 2, van het decreet, waarbij in de plaats van de aanvraag om erkenning het ontwerp van de overeenkomst en de in artikel 29 vermelde documenten en informatie bij de minister worden ingediend. De intrekking van de erkenning komt overeen met een opzegging van de overeenkomst, die in overeenstemming met de in de overeenkomst vastgelegde bepalingen kan gebeuren. Afdeling 2. - Specifieke bepalingen inzake erkenning voor ambulante
begeleiding
Art. 34.Begeleidend personeel.
De personen die met de ambulante begeleiding belast zijn, moeten over een diploma van opvoeder A2 of over een diploma van bachelor of master van een pedagogische, sociale of medische studierichting beschikken of - in uitzonderlijke gevallen - in een van deze opleidingen zitten.
Uitgaand van een 38-urenweek mag een persoon die in lid 1 vermeld staat en voltijds werkt, niet meer dan 20 gevallen begeleiden in het kader van de ambulante begeleiding. Hierbij zijn meerdere jongeren die in een en hetzelfde gezin wonen, als één jongere te beschouwen. Afdeling 3. - Specifieke bepalingen inzake erkenning voor intensieve
individuele begeleiding van sociaalpedagogische of therapeutische aard
Art. 35.Begeleidend personeel.
De personen die met intensieve socio-pedagogische of therapeutische individuele begeleiding belast zijn, moeten over een diploma van bachelor of master van een pedagogische, sociale of medische studierichting beschikken of - in uitzonderlijke gevallen - in een van deze opleidingen zitten.
In het kader van een individuele begeleiding van sociaalpedagogische of therapeutische aard mogen er uitgaand van een 38-urenweek hoogstens drie jongeren begeleid worden per voltijdse werknemer.
Art. 36.Begeleidingsvorm.
Een individuele begeleiding van sociaalpedagogische of therapeutische aard kan ambulant of klinisch gebeuren. Bij een ambulante begeleiding moeten er wekelijks minstens drie contacten met de betrokken jongere gegarandeerd worden. Afdeling 4. - Specifieke bepalingen inzake erkenning voor plaatsing
Art. 37.Geschiktheid als pleeggezin.
Om als pleegouder te kunnen optreden, moeten de kandidaten minstens aan de volgende criteria beantwoorden : 1. ertoe bereid zijn om met het oorspronkelijke gezin samen te werken rekening houdend met de verplichtingen en voorwaarden die de opdrachtgever formuleert;2. zich kunnen distantiëren van de rol van de natuurlijke ouders;3. bij koppels moeten beide partners akkoord gaan met het pleegouderschap;4. over een woonruimte beschikken die met het oog op de opname van het pleegkind voldoende groot en aangepast is zonder dat de leefruimte voor de andere gezinsleden te sterk wordt ingeperkt;5. ertoe bereid zijn om constructief samen te werken met de dienst voor pleeggezinnen;6. over een hoeveelheid vrije tijd beschikken die beantwoorden aan de noden van het kind, in het bijzonder als de pleegouder tegelijkertijd werkzaam is;7. over een aantoonbaar vlekkeloze moraliteit beschikken;8. de leden van het pleeggezin mogen niet lijden aan een verslaving of aan besmettelijke aandoeningen die het welzijn van het kind ernstig in het gevaar brengen.De pleegouders mogen niet aan levensbedreigende aandoeningen lijden; 9. het levensonderhoud van de leden van het huishouden moet gegarandeerd zijn;10. de hygiënische voorwaarden voor de opvang van het kind moeten vervuld zijn.
Art. 38.Opdrachten van een pleeggezin.
De personen die een opdracht als pleegouder opnemen, zijn volgens de richtlijnen van de dienst verantwoordelijk voor het opvoeden en begeleiden van het pleegkind. Ze dragen zorg ervoor dat het pleegkind zijn schoolopleiding, zijn opleiding als leerjongen of het afgesproken project afmaakt. Ze dragen zorg ervoor dat de bestaande relaties van het pleegkind met zijn verwanten en andere vaste contactpersonen behouden blijven, tenzij deze onderworpen zijn aan een door de opdrachtgever vastgelegde beperking. De contacten tussen de natuurlijke ouders en het pleeggezin vinden in overeenstemming met de richtlijnen van de opdrachtgever plaats via professionele begeleiding door de medewerkers van de dienst voor pleeggezinnen.
Art. 39.Verplichtingen van het pleeggezin.
Het pleeggezin verplicht zich ertoe : 1. de religieuze of levensbeschouwelijke opvatting van het pleegkind die bepaald werd door diens oorspronkelijke gezin, te respecteren, tenzij deze aan een beperking door de opdrachtgever is onderworpen;2. vertrouwelijke informatie over de ontwikkeling en de gezinssituatie van het pleegkind onverminderd zijn verplichting om informatie te verstrekken, niet aan buitenstaanders te verstrekken, ook niet na de beëindiging van het begeleidingstraject;3. een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid af te sluiten om de schade te dekken die het pleegkind eventueel zou veroorzaken;4. regelmatig aan gespreksgroepen, georganiseerde bijscholingen en andere offertes van de dienst voor pleeggezinnen deel te nemen;5. aan de medewerkers van de dienst voor pleeggezinnen na aankondiging toegang te verlenen tot hun vertrekken en de voorwaarden ervoor te creëren dat de medewerkers van de dienst voor pleeggezinnen te allen tijde contact kunnen opnemen met het pleegkind.
Art. 40.Maximaal aantal pleegkinderen.
Er mogen niet meer dan drie pleegkinderen in een pleeggezin worden opgevangen. Indien de pleegkinderen elkaars broers en zussen zijn, mogen er hoogstens vijf pleegkinderen in een pleeggezin worden opgevangen. Afdeling 5. - Specifieke voorwaarden voor de erkenning voor klinische
begeleiding
Art. 41.Specifieke voorwaarden voor de erkenning.
Een instelling voor klinische begeleiding moet aan de volgende voorwaarden beantwoorden : 1. De inrichtende macht van de instelling moet de vorm van een rechtspersoon hebben.2. De leiding van de inrichting moet verzekerd worden door een persoon met een diploma van bachelor of master van een pedagogische of sociale studierichting.3. Minstens 60 % van het personeel beschikt over een diploma van bachelor of master van een pedogagische of sociale studierichting.4. De inrichting moet gestructureerd zijn in de vorm van wooneenheden met een capaciteit van telkens minstens twee jongeren.5. De inrichting mag in binnen- en buitenland uitsluitend jongeren begeleiden in het kader van het decreet of in het kader van een andere wetgeving inzake jeugdbijstand of inzake jeugdbescherming.Andere opnames kunnen door de minister toegestaan worden mits een gemotiveerde aanvraag. 6. Elke klinische opname of beëindiging van een opname in een instelling moet de afdeling binnen de vijf werkdagen worden meegedeeld. HOOFDSTUK VIII. - Financiële bepalingen Afdeling 1. - Ambulante begeleiding
Art. 42.Overeenkomst.
Het bedrag en de modaliteiten van de subsidiëring van de dienstverlening van een persoon die de ambulante begeleiding aanbiedt, worden onverminderd de lagervermelde bepalingen in een overeenkomst geregeld.
Art. 43.Kosten van levensonderhoud.
Rechtspersonen en natuurlijke personen die zelfstandig wonende jongeren begeleiden in het kader van onderhavig decreet, ontvangen een forfaitair bedrag van 15,72 euro per dag om de kosten van het dagelijkse levensonderhoud van de begeleide jongere te dekken. Dit bedrag is gekoppeld aan de ontwikkeling van de index van de lonen van de ambtenaren van de Duitstalige Gemeenschap. Als spilindex geldt 138,01.
Dit forfait wordt niet toegekend als de hulpverlening bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd in overeenstemming met artikel 21 van het decreet wordt voortgezet.
Het forfait voor de vorige maand wordt bij het begin van elke maand uitbetaald aan de organisatie of inrichting die de jongere begeleidt.
De organisatie of inrichting beheert het forfait samen met de jongere die begeleid wordt.
Art. 44.Culturele, sportieve en schoolse activiteiten.
Gezinnen waarvan één of meerdere gezinsleden in het kader van een maatregel voor jeugdbijstand ambulant worden begeleid, kunnen voor uitgaven voor cultuur, sport en schoolse activiteiten een financiële steun van jaarlijks maximaal 500 euro per jongere ontvangen, voor zover bij het bevoegde O.C.M.W. een overeenkomstige aanvraag om sociale bijstand werd ingediend en voor zover deze is geweigerd.
Indien het O.C.M.W. sociale bijstand verleent, moet dit bedrag in mindering gebracht van de mogelijke steun van het ministerie. De aanvraag wordt bij de bevoegde afdeling ingediend via de inrichting of de organisatie die met de ambulante begeleiding is belast, en de steun wordt via de begeleidende organisatie uitbetaald. Bij de aanvraag moet het antwoord van het bevoegde O.C.M.W. op de bij die dienst ingediende aanvraag worden gevoegd. De minister beslist na een advies van de dienst voor jeugdbijstand respectievelijk van de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand. Afdeling 2. - Klinische begeleiding
Art. 45.Overeenkomst.
Onverminder d onderstaande bepalingen over de bijzondere onkosten worden de bedragen en de modaliteiten van de subsidiëring van de dienstverlening van een rechtspersoon voor klinische begeleiding, in een overeenkomst vastgelegd.
Art. 46.Bijzondere onkosten. § 1. Onder volgende voorwaarden kunnen aan inrichtingen die jongeren klinisch begeleiden, bijzondere onkosten worden vergoed die voor de ondergebrachte jongeren zijn gemaakt : 1. Uitgaven voor gezondheidszorg. Onder "uitgaven voor gezondheidszorg" worden de kosten voor ziekenhuisverblijven van de ondergebrachte jongeren en kosten voor alle behandelingen door huisartsen, kinderartsen en andere specialisten of door paramedici verstaan. Deze laatste moeten door een huisarts of een kinderarts zijn voorgeschreven.
Met het oog op de terugbetaling van de kosten voor tandverzorging dient de aanvrager het bewijs voor het jaarlijkse preventieve tandonderzoek te leveren.
Het ministerie betaalt alle resterende kosten voor geneesmiddelen die door een arts zijn voorgeschreven, terug. 2. Andere onkosten : a.kosten voor het dekken van de uitgaven van een ondergebrachte jongere voor een studie die het niveau van het secundair onderwijs overstijgt, voor zover deze door de minister op voorhand zijn goedgekeurd; b. kosten voor bijlessen die de jongere in een schoolcontext nodig heeft;c. kosten voor de therapie van de jongere die is opgenomen;d. kosten voor behandelingen in het kader van de alternatieve geneeskunde. De onkosten die onder punt 1 en punt 2 vermeld zijn, worden per kwartaal terugbetaald na indiening van de overeenkomstige betalingsbewijzen die eventueel samen met de respectieve afrekeningen van het ziekenfonds bij de betrokken afdeling worden ingediend.
Voor de terugbetaling van de franchise worden de bepalingen van het RIZIV toegepast. Bij ziekenhuisopnames gelden de prijzen voor een opname in een meerpersoonskamer. § 2. Onder buitengewone omstandigheden kan de minister op basis van een gemotiveerd verzoek de terugbetaling van bijzondere uitgaven die niet in § 1 vermeld zijn, toestaan. Afdeling 3. - Plaatsing
Art. 47.Pleeggeld.
Personen die als pleegoud er optreden, ontvangen per geplaatste jongere een dagforfait ter dekking van de kosten voor levensonderhoud met inbegrip van inrichtingskosten, kosten voor school en vrije tijd evenals reiskosten. Deze vergoeding wordt "pleeggeld" genoemd.
Het pleeggeld bedraagt 14,22 euro voor pleeggezinnen die één of twee pleegkinderen hebben. Het pleeggeld bedraagt 15,72 euro voor pleeggezinnen die gelijktijdig drie of meer pleegkinderen hebben.
De bedragen van het pleeggeld zijn gekoppeld aan de indexering van de lonen van de ambtenaren van de Duitstalige Gemeenschap. Als spilindex voor de bovenvermelde bedragen geldt bij inwerkingtreding van onderhavig decreet 138,01 %.
Het pleeggeld wordt maandelijks uitbetaald. Hierbij wordt het bedrag van het kindergeld dat het pleeggezin voor de jongere uitbetaald krijgt, in mindering gebracht, met uitzondering van de toeslagen voor kinderen met een handicap, invalide werknemers, werklozen en gepensioneerden.
Art. 48.Bijzond ere onkosten.
Artikel 46 over de bijzondere onkosten is ook van toepassing op de plaatsing. Afdeling 4. - Samenwerkingsvormen
Art. 49.Vereffenen van kosten.
Onverminderd andersluidende samenwerkingsverdragen binnen België of internationaal en de administratieve samenwerking met een andere overheid draagt het ministerie de kosten voor de onderbrenging of begeleiding die in overeenstemming met artikel 18, 2e lid van het decreet teweeg zijn gebracht. Afdeling 5. - Eigen bijdrage van personen die belast zijn met de
opvoeding
Art. 50.Berekening van de eigen bijdrage.
In geval van een klinische onderbrenging of een onderbrenging in een pleeggezin zijn de onderhoudsplichtigen ertoe verplicht in overeenstemming met de volgende regeling een eigen bijdrage tot de kosten voor de onderbrenging te betalen : De eigen bijdrage van de onderhoudsplichtige wordt door de opdrachtgever bepaald met het netto inkomen en het aantal kinderen ten laste en wel aan de hand van de tabel die als bijlage bij onderhavig decreet is gevoegd. Indien de onderhoudsplichtigen een gemeenschappelijk huishouden vormen, wordt bij het bepalen van de eigen bijdrage rekening gehouden met het volledige netto inkomen van de onderhoudsplichtigen. Elke onderhoudsplichtige is solidair verantwoordelijk voor het betalen van de eigen bijdrage.
Indien de onderhoudsplichtigen in afzonderlijke huishoudens leven, wordt met het netto inkomen van elk van deze persoon afzonderlijk rekening gehouden. Er is geen sprake van een solidaire verantwoordelijkheid voor het betalen van de eigen bijdrage van de andere onderhoudsplichtige.
De onderhoudsplichtige is ertoe verplicht aan de dienst voor jeugdbijstand resp. aan de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand alle inlichtingen over te maken die noodzakelijk zijn om de eigen bijdrage te bepalen. Als die inlichtingen geweigerd worden, kan de opdrachtgever het maximumbedrag kiezen. De onderhoudsplichtige schrijft zijn eigen bijdrage maandelijks over naar de rekening die haar door de betrokken afdeling is meegedeeld. De onderhoudsplichtige is ertoe verplicht aan de bevoegde dienst elke verandering van het inkomen van het huishouden en van de gezinssamenstelling mee te delen zodat de eigen bijdrage eventueel kan worden aangepast. De opdrachtgever deelt zijn beslissing over het bedrag van de eigen bijdrage mee aan de betrokken afdeling.
Art. 51.Uitzonderingen.
Afwijkend van artikel 50 kan een lagere eigen bijdrage worden bepaald indien : 1. de onderhoudsplichtige een leefloon ontvangt;2. de onderhoudsplichtige uitsluitend een werkloosheidsvergoeding of een vergoeding op basis van ziekte ontvangt;3. er meerdere kinderen van een gezin geplaatst zijn;4. de onderhoudsplichtige aantoonbaar en regelmatig op langere termijn schulden afbetaalt die aanzienlijk zijn in verhouding tot zijn inkomen;5. de financiële problemen van de onderhoudsplichtige gerechtvaardigd zijn door andere sociale omstandigheden. De eigen bijdrage bedraagt per onderhoudsplichtige minimaal euro 10 per maand.
Als een onderhoudsplichtige al voor de plaatsing op basis van een vonnis of in wederzijds overleg ertoe verplicht was om voor de jongere alimentatie te betalen, komt de eigen bijdrage overeen met het bedrag van die alimentatie.
Indien een gezin waarvan een jongere klinisch behandeld wordt, kindergeld uit het buitenland ontvangt, wordt twee derde van het bedrag van het kindergeld door het ministerie ingehouden en wel onafhankelijk van het bedrag van de eigen bijdrage voor deze jongere.
Art. 52.Verlenging van de maatregel.
Bij verlenging van de klinische begeleiding na het bereiken van de meerderjarige leeftijd moet de eigen bijdrage worden doorbetaald.
Art. 53.Invordering bij niet-betaling.
De dienst Registratie van het ministerie van Financiën kan door het ministerie belast worden met het invorderen van de eigen bijdrage. Die bijdragen kunnen vanaf de datum van de respectieve overeenkomst, het respectieve besluit of het respectieve vonnis ingevorderd worden met terugwerkende kracht voor een periode van 24 maand. HOOFDSTUK IX. - Beroepsgeheim en gegevensbescherming
Art. 54.Inzagerecht.
Met het oog op het waarnemen van het inzagerecht dat in artikel 31 van het decreet vermeld is, dient de betrokkene bij de dienstverantwoordelijke een schriftelijke aanvraag in. Advocaten zijn verplicht de gegevens van de personen van wie ze de belangen behartigen, mee te delen.
Indien de aanvraag wordt goedgekeurd, worden de plaats waar en het tijdstip waarop inzage in het dossier zal worden gegeven, binnen veertien dagen na ontvangst van de aanvraag meegedeeld. Indien de aanvraag wordt afgewezen, deelt de dienstverantwoordelijke aan de aanvrager binnen dezelfde termijn de redenen voor de afwijzing mee. De aanvrager kan binnen een termijn van dertig dagen na de verzending van de afwijzing bezwaar tegen deze afwijzing aantekenen bij de overste van de dienstverantwoordelijke. De overste kan de beslissing van de dienstverantwoordelijke wijzigen en inzagerecht verlenen.
De dienstverantwoordelijke verleent aan de aanvrager bij de inzage in het dossier de vereiste informatie. HOOFDSTUK X. - Klachten
Art. 55.Rechtspersonen en natuurlijke personen.
De klachtencommissie die in artikel 34, eerste lid van het decreet is vermeld, bestaat uit een vertegenwoordiger van de Regering, de betrokken afdeling en een onafhankelijke expert. De leden worden door de minister benoemd.
De leden van de klachtencommissie hebben recht op een presentiegeld en op vergoeding van hun reiskosten in overeenstemming met de regeling die in de Duitstalige Gemeenschap geldt voor adviserende instanties.
Art. 56.Diensten van het ministerie.
Elke persoon die een klacht heeft over de werkwijze van de diensten die in artikel 34, derde lid van het decreet vermeld staan, richt zich schriftelijk tot de overste van de persoon op wie de klacht betrekking heeft.
De persoon die klacht heeft ingediend, en de persoon op wie de klacht betrekking heeft, hebben allebei het recht om door de overste aangehoord te worden over de feiten. Alle klachten en het gevolg dat eraan wordt gegeven, worden opgenomen in een register dat hiervoor specifiek wordt opgericht. HOOFDSTUK XI. - Slotbepalingen
Art. 57.Opheffingsbesluit.
Zijn opgeheven : 1. het besluit van de Regering van 20 december 1995 ter erkenning en subsidiëring van personen en instellingen voor begeleiding en opvang van jongeren 2.het besluit van de Regering van 2 juli 1998 houdende regeling van het presentiegeld en van de reiskosten voor de leden, de leden van directiecomités, de voorzitters van comités, de voorzitters van werkgroepen en experts van de raad voor jeugdbijstand; 3. het besluit van de Regering van 9 januari 1998 over de erkenning, de vastlegging van het pleeggeld en de bijzondere toelagen voor natuurlijke personen in verband met de begeleiding van geplaatste jongeren 4.het besluit van de Regering van 2 maart 2001 over de erkenning en subsidiëring van rechtspersonen die jongeren stationair of klinisch begeleiden 5. het besluit van de Regering van 20 juni 2002 ter aanduiding van het diensthoofd van de dienst voor jeugdbijstand en van de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand 6.het besluit van de Regering van 23 augustus 2001 tot vastlegging van de zetel en tot benoeming van de leden en van het directiecomité van de raad voor jeugdbijstand, gewijzigd door de besluiten van 19 mei 2003 en 26 april 2005 7. het besluit van de Regering van 10 april 2003 over het aandeel van onderhoudsplichtigen in de kosten die betrekking hebben op plaatsingsmaatregelen in het kader van het decreet op de jeugdbijstand.
Art. 58.Uitvoeringsbesluit.
De voor sociale zaken bevoegde Minister wordt met de uitvoering van dit besluit belast.
Eupen, 14 mei 2009.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-president, Minister voor Lokale Besturen, K.-H. LAMBERTZ De Viceminister-President, Minister van Vorming en Tewerkstelling, Sociale Zaken en Toerisme, B. GENTGES
Bijlage I "Bijlage bij het besluit van de Regering d.d. 14 mei 2009 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming"
Eigen bijdrage per maand in euro
Netto inkomen van de onderhoudsplichtige in euro
geen kind *
met 1 kind *
met 2 kinderen *
met 3 of meer kinderen *
van/tot
van/tot
van/tot
van/tot
10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120 130 140 150 160 170 180 190 200 225 250 300
tot 700 701-750 751-800 801-850 851-900 901-950 951-1.000 1.001-1.050 1.051-1.100 1.101-1.150 1.151-1.200 1.201-1.250 1.251-1.300 1.301-1.350 1.351-1.400 1.401-1.450 1.451-1.500 1.501-1.550 1.551-1.600 1.601-1.700 1.701-1.800 1.801-1.900 meer dan 1.900
tot 900 901-950 951-1.000 1.001-1.050 1.051-1.100 1.101-1.150 1.151-1.200 1.201-1.250 1.251-1.300 1.301-1.350 1.351-1.400 1.401-1.450 1.451-1.500 1.501-1.550 1.551-1.600 1.601-1.650 1.651-1.700 1.701-1.750 1.751-1.800 1.801-1.850 1.851-2.000 2.001-2.200 meer dan 2.200
tot 950 951-1.000 1.001-1.050 1.051-1.100 1.101-1.150 1.151-1.200 1.201-1.250 1.251-1.300 1.301-1.350 1.351-1.400 1.401-1.450 1.451-1.500 1.501-1.550 1.551-1.600 1.601-1.650 1.651-1.700 1.701-1.750 1.751-1.800 1.801-1.850 1.851-1.900 1.901-2.100 2.101-2.300 meer dan 2.300
tot 1.000 1.001-1.050 1.051-1.100 1.101-1.150 1.151-1.200 1.201-1.250 1.251-1.300 1.301-1.350 1.351-1.400 1.401-1.450 1.451-1.500 1.501-1.550 1.551-1.600 1.601-1.650 1.651-1.700 1.701-1.750 1.751-1.800 1.801-1.850 1.851-1.900 1.901-2.000 2.001-2.150 2.151-2.400 meer dan 2.400
(*) Een geplaatste jongere wordt niet als persoon ten laste beschouwd resp. geplaatste jongeren worden niet als persoon ten laste beschouwd.
Het bedrag heeft dus betrekking op het aantal kinderen respectievelijk jongeren die ten laste zijn van en verblijven in het huishouden van de onderhoudsplichtige." Gezien om bij het besluit d.d. 14 mei 2009 betreffende de jeugdbijstand en jeugdbescherming gevoegd te worden.
De Minister-President, Minister voor Lokale Besturen, K.-H. LAMBERTZ De Viceminister-President, Minister van Vorming en Tewerkstelling, Sociale Zaken en Toerisme, B. GENTGES