gepubliceerd op 25 juni 2003
Wet tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof
16 MEI 2003. - Wet tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemeenheden
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.Deze wet is toepasselijk op : 1° de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest;2° de Franse Gemeenschap;3° de Duitstalige Gemeenschap;4° het Waals Gewest;5° het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;6° de Gemeenschappelijke Gemeenschapcommissie. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen van toepassing op de begrotingen
Art. 3.De ontvangsten en de uitgaven worden voor elk begrotingsjaar geraamd en toegestaan bij jaarlijkse decreten of ordonnanties.
Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december daaropvolgend.
Bij ontstentenis van een organieke wetsbepaling moet er voor elke toelage in de uitgavenbegroting een speciale bepaling zijn die de aard van de toelage preciseert.
Art. 4.De begroting omvat ten minste : 1° wat de ontvangsten betreft, de rechten die tijdens het begrotingsjaar ten bate van de gemeenschap of het gewest worden vastgesteld.2° wat de uitgaven betreft : a) de kredieten tot beloop waarvan bedragen tijdens het begrotingsjaar kunnen worden vastgelegd uit hoofde van verbintenissen die ontstaan of worden gesloten ten laste van de gemeenschap of het gewest;b) de kredieten tot beloop waarvan bedragen tijdens het begrotingsjaar kunnen worden vereffend uit hoofde van rechten verworven ten laste van de gemeenschap of het gewest, ter aanzuivering van voorafgaandelijk vastgelegde verbintenissen. Voor de recurrente verbintenissen waarvan de gevolgen zich over meerdere jaren voordoen, dekken de uitgavenkredieten, in afwijking van de bepaling onder 2°, a) , slechts de bedragen die opeisbaar zullen worden tijdens het begrotingsjaar.
Bovendien kan de begroting, in afwijking van de bepaling onder 2°, b) , bepalen dat voor de uitgaven die ze aanwijst, de kredieten tot beloop waarvan bedragen kunnen worden vereffend, niet-limitatief zijn. HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen van toepassing op de boekhouding
Art. 5.Elke gemeenschap en gewest voert een algemene boekhouding op basis van een genormaliseerd boekhoudplan, vastgesteld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de regeringen van de in artikel 2 bedoelde gemeenschappen en gewesten.
Het boekhoudplan omvat ten minste : 1° de klassen van de balansrekeningen en van de rekeningen van de kosten en de opbrengsten, bestemd voor de boeking van de verrichtingen in het kader van de algemene boekhouding;2° de klassen van de begrotingsrekeningen bestemd voor de boeking van de ontvangsten en de uitgaven volgens hun economische classificatie in het kader van de begrotingsboekhouding;3° de klasse van de economische en budgettaire rekeningen voor orde.
Art. 6.De algemene boekhouding wordt gevoerd volgens de gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden. Zij heeft betrekking op het geheel van de bezittingen en de rechten van de gemeenschap of het gewest, zijn schulden, verplichtingen en verbintenissen van welke aard ook.
Elke boekhoudverrichting wordt zonder uitstel, getrouw, volledig en naar tijdsorde geboekt en gestaafd met een verantwoordingsstuk.
Het boekjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december daaropvolgend.
Art. 7.Elke gemeenschap en gewest stelt, in dezelfde vorm als het rekeningstelsel, een jaarlijkse inventaris op van de activa en de passiva van zijn vermogen.
Art. 8.De begrotingsboekhouding wordt gevoerd in relatie met de algemene boekhouding. Zij moet een permanente opvolging mogelijk maken van de uitvoering van de begroting van de gemeenschap of het gewest.
Art. 9.Elke gemeenschap en gewest legt ten laatste op 31 augustus van het daaropvolgende jaar een algemene rekening voor die bestaat uit : 1° de jaarrekening, die is samengesteld uit : - de balans op 31 december; - de resultatenrekeningen, opgesteld op basis van de kosten en de opbrengsten van het afgelopen boekjaar; - de samenvattende rekening van de begrotingsverrichtingen van het jaar, zowel wat de ontvangsten als wat de uitgaven betreft. 2° de rekening van uitvoering van de begroting, die vanuit de begrotingsboekhouding wordt opgesteld in dezelfde vorm als de begroting. HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen van toepassing op de organisatie van de controle uitgeoefend door het Rekenhof
Art. 10.§ 1. Het Rekenhof is belast met de controle van de algemene boekhouding en de begrotingsboekhouding van de in artikel 2 bedoelde gemeenschappen en gewesten. Het waakt ervoor dat geen krediet van de uitgaven der begroting wordt overschreden en dat geen overschrijving plaatsheeft.
Het Hof is eveneens belast met het onderzoek en het verevenen van de rekeningen van alle rekenplichtigen van die gemeenschappen en gewesten.
Het Rekenhof onderzoekt de wettigheid en de regelmatigheid van de uitgaven en de ontvangsten. Inzake de ontvangsten oefent het Rekenhof een algemene controle uit op de vaststelling en de invordering.
Het Rekenhof controleert de goede besteding van de overheidsgelden; het vergewist zich ervan dat de beginselen van zuinigheid, doeltreffendheid en doelmatigheid in acht worden genomen.
Het Rekenhof is gemachtigd om zich alle documenten en inlichtingen, van welke aard ook, met betrekking tot het beheer van de diensten en openbare instellingen die aan zijn controle zijn onderworpen, te doen verstrekken.
Het Rekenhof kan een controle ter plaatse organiseren. § 2. De rekeningen van de openbare instellingen die door de in artikel 2 opgesomde gemeenschappen en gewesten worden opgericht of die ervan afhangen, worden aan het Rekenhof toegezonden.
Het Rekenhof oefent ten aanzien van die openbare instellingen de controle uit die in § 1 is omschreven.
Het kan hun rekeningen in zijn Boeken van opmerkingen publiceren. § 3. De bepalingen van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof met betrekking tot zijn jurisdictionele bevoegdheid ten aanzien van de rekenplichtigen van de Staat zijn van toepassing op de rekenplichtigen van de in artikel 2 opgesomde gemeenschappen en gewesten. HOOFDSTUK V. - Algemene bepalingen inzake de controle op het verlenen en het gebruik van de door de gemeenschappen en gewesten toegekende subsidies
Art. 11.Iedere subsidie verleend door de in artikel 2 opgesomde gemeenschappen en gewesten of door een rechtspersoon, die rechtstreeks of onrechtstreeks door één van die gemeenschappen en gewesten wordt gesubsidieerd, daarin begrepen ieder door hen zonder interest verleend terugvorderbaar voorschot, moet worden aangewend voor de doeleinden, waarvoor zij werd verleend.
Behalve wanneer een decreet, ordonnantie of reglementaire bepaling daarin voorziet, worden in iedere beslissing houdende toekenning van een subsidie nauwkeurig de aard, het gebruik en de omvang van en de nadere regels omtrent de door de begunstigde van de subsidie te verstrekken verantwoording vermeld.
Iedere begunstigde van een subsidie is ertoe gehouden verantwoording te verstrekken over de aanwending van de ontvangen bedragen, tenzij het decreet of de ordonnantie hem daarvan vrijstelling verleent.
Art. 12.Door het aanvaarden van de subsidie verleent de begunstigde meteen aan de in artikel 2 opgesomde gemeenschappen en gewesten het recht om ter plaatse controle te doen uitoefenen op de aanwending van de toegekende gelden.
De regering of het verenigd college zorgt voor de organisatie en de coördinatie van de controle. Voor die controle doen zij onder meer een beroep op de inspecteurs van financiën.
Art. 13.Tot onmiddellijke terugbetaling van de subsidie is gehouden de begunstigde : 1° die de voorwaarden niet naleeft, waaronder de subsidie werd verleend;2° die de subsidie niet aanwendt voor de doeleinden, waarvoor zij werd verleend;3° die de in artikel 12 bedoelde controle verhindert. Blijft de begunstigde van de subsidie in gebreke de in artikel 11 bedoelde verantwoording te verstrekken, dan is hij gehouden tot terugbetaling ten belope van het deel dat niet werd verantwoord.
Art. 14.De uitkering van de subsidies kan worden opgeschort zolang de begunstigde voor soortgelijke subsidies, die hij voordien heeft ontvangen, verzuimt de in artikel 11 bedoelde verantwoording te verstrekken of zich aan de in artikel 12 bepaalde controle te onderwerpen.
Wordt een subsidie in tranches uitgekeerd, dan wordt iedere tranche voor de toepassing van dit artikel als een afzonderlijke subsidie beschouwd. HOOFDSTUK VI. - Algemene bepalingen inzake de verjaring
Art. 15.Onverminderd de bepalingen van artikel 16 zijn de verjaringsregels van het gemeen recht van toepassing op de gemeenschappen en gewesten bedoeld in artikel 2.
Art. 16.§ 1. Inzake salarissen, voorschotten daarop en vergoedingen, toelagen of uitkeringen, die een toebehoren van de salarissen vormen of ermee gelijkstaan, zijn de door de in artikel 2 opgesomde gemeenschappen en gewesten ten onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen aan hen die ze hebben ontvangen, als de terugbetaling daarvan niet is gevraagd binnen een termijn van maximaal vijf jaar te rekenen van de 1rste januari van het jaar van de betaling. § 2. Om geldig te zijn moet deze vraag tot terugbetaling ter kennis van de schuldenaar worden gebracht bij een ter post aangetekende brief met vermelding van : 1° het totale bedrag van de teruggevraagde som met, per jaar, de opgave van de ten onrechte uitgevoerde betalingen;2° de bepalingen in strijd waarmede de betalingen zijn gedaan. Te rekenen vanaf de afgifte van de aangetekende brief aan de post kan het onverschuldigde bedrag worden teruggevorderd gedurende de termijn die in het gemeen recht is bepaald voor de verjaring van persoonlijke vorderingen. § 3. De in § 1 vastgestelde termijn wordt verlengd tot tien jaar wanneer de onverschuldigde sommen zijn verkregen door bedrieglijke handelingen dan wel door valse of bewust onvolledige verklaringen. HOOFDSTUK VII. - Inwerkingtreding
Art. 17.Deze wet treedt in werking op 1 januari 2004. Op verzoek van de regering van één van de in artikel 2 bedoelde gemeenschappen en gewesten kan de Koning, op gezamenlijke voordracht van de Minister van Financiën en de Minister van Begroting, de datum van inwerkingtreding evenwel uitstellen, wat betreft de gemeenschap of het gewest dat erom heeft verzocht, tot ten laatste 1 januari 2007.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 16 mei 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën D. REYNDERS Gezien en met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie M. VERWILGHEN _______ Nota Stukken van de Kamer van Volksvertegenwoordigers : 50-1871 - 2001/2002 : Nr. 1 : Wetsontwerp. 50-1871 - 2002/2003 : Nrs. 2 tot 7 : Amendementen.
Nr. 8 : Verslag.
Nr. 9 : Tekst aangenomen door de commissie.
Nr. 10 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezon den aan de Senaat.
Integraal Verslag : 19 en 20 maart 2003.
Stukken van de Senaat : 2-1551 - 2002/2003 : Nr. 1 : Ontwerp overgezonden door de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Nr. 2 : Verslag.
Nr. 3 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.
Handelingen van de Senaat : 4 april 2003.